Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Op de voordracht van de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport van 4 september 1995, nr. DGVgz/VVP/P 951738, gedaan in overeenstemming met Onze Minister van Economische Zaken;
Gelet op artikel 12 van richtlijn nr. 88/379/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 7 juni 1988, betreffende de onderlinge aanpassing van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen van de Lid-Staten inzake de indeling, de verpakking en het kenmerken van gevaarlijke preparaten (PbEG L 187), alsmede op de artikelen 1, vierde lid, 5, eerste lid, onder c, en zesde lid, 13 en 14 van de Warenwet.
Gezien het advies van de Adviescommissie Warenwet van 20 april 1995, no. 14870/035;
De Raad van State gehoord (advies van 6 november 1995, No. W-13.95 0493);
Gezien het nader rapport van de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport van 13 december 1995, nr. DGVgz/VVP/P 952699, uitgebracht in overeenstemming met Onze Minister van Economische Zaken;
Hebben goedgevonden en verstaan: