Overgangsregeling van de wet bestrijding constructies met onroerende zaken

[Regeling vervallen per 25-07-2009.]
Geraadpleegd op 07-05-2024.
Geldend van 19-12-1995 t/m 24-07-2009

Overgangsregeling van de wet bestrijding constructies met onroerende zaken

De Directeur-Generaal Belastingdienst heeft namens de Staatssecretaris van Financiën het volgende besloten.

§ 1. Inleiding

[Regeling vervallen per 25-07-2009]

Op 29 december 1995 treedt de Wet houdende wijziging van de Wet op de omzetbelasting 1968, de Wet op belastingen van rechtsverkeer en enkele andere belastingwetten in verband met de bestrijding van constructies met betrekking tot onroerende zaken (Stb. 1995, 659), hierna de wet, in werking. Artikel V van deze wet bevat een aantal overgangsbepalingen. Omtrent de toepassing van deze overgangsbepalingen merk ik het volgende op.

§ 2. Artikel V, vijfde lid, van de wet

[Regeling vervallen per 25-07-2009]

Ingevolge artikel V, vijfde lid, van de wet is de voor deze wet voorziene terugwerkende kracht tot 31 maart 1995, 18.00 uur, niet van toepassing op de verhuur van onroerende zaken, indien de verhuur plaatsvindt op grond van een op 31 maart 1995, 18.00 uur, bestaande schriftelijke overeenkomst en het tijdstip van ingebruikneming van de onroerende zaak door de huurder is gelegen vóór 29 december 1995. Dit betekent, dat in situaties waarin verhuur van onroerende zaken ingevolge een daartoe gedaan verzoek belast met omzetbelasting geschiedt, die verhuur met ingang van 29 december is vrijgesteld van omzetbelasting, voor zover:

  • met ingang van die datum niet wordt voldaan aan de in artikel 11, eerste lid, onderdeel b, onder 5°, van de Wet op de omzetbelasting 1968 opgenomen voorwaarden om te kunnen worden uitgezonderd van de vrijstelling; èn

  • de in artikel V, negende lid, van de wet opgenomen overgangsregeling toepassing mist.

§ 3. Artikel V, zesde en zevende lid, van de wet

[Regeling vervallen per 25-07-2009]

Gevolg van het hiervoor in § 2 vermelde is dat met ingang van 29 december 1995 en de resterende duur van het boekjaar op de verhuur het vrijstellingsregime van toepassing is. In artikel V, zesde lid, van de wet is in verband met het voorgaande bepaald, dat in afwijking in zoverre van artikel 15, vierde lid, van de Wet op de omzetbelasting 1968, de omzetbelasting die op grond van dat artikel teveel in aftrek is gebracht telkens voor een tiende gedeelte verschuldigd wordt, voor het eerst in het boekjaar waarin de ondernemer het goed is gaan bezigen en vervolgens in elk van de negen boekjaren volgende op dat boekjaar en dat de belasting verschuldigd wordt in het laatste belastingtijdvak van het boekjaar. Deze bepaling brengt mee, dat het bedrag aan voorbelasting dat is toe te rekenen aan de vorenbedoelde periode waarin het vrijstellingsregime zou gelden, verschuldigd wordt voor een tiende gedeelte in het boekjaar van ingebruikneming van de onroerende zaak en daarna voor telkens een tiende gedeelte in de daarop volgende negen boekjaren.

In verband met het voorgaande wordt goedgekeurd dat de verhuur tot 1 januari 1996 plaatsvindt met berekening van omzetbelasting en dat de alsdan aan deze periode toe te rekenen voorbelasting voor aftrek in aanmerking komt. Deze goedkeuring brengt mee dat, voor de situatie dat het boekjaar gelijk is aan het kalenderjaar, de in artikel V, zevende lid, van de wet voorziene melding van de schriftelijke overeenkomst bij de inspecteur, alsdan achterwege kan blijven.

§ 4. Artikel V, negende lid, van de wet

[Regeling vervallen per 25-07-2009]

Op grond van artikel V, negende lid, van de wet blijft artikel 11, eerste lid, onderdeel b, 5 º, van de Wet op de omzetbelasting 1968, hierna de Wet, zoals die bepaling luidde vóór 29 december 1995, van toepassing op overeenkomsten van huur en verhuur mits wordt voldaan aan de in de onderdelen a tot en met d van dat negende lid genoemde voorwaarden. Eén van die voorwaarden is dat de desbetreffende schriftelijke overeenkomst binnen vier weken na de inwerkingtreding van de wet bij de inspecteur is gemeld. Gelet op de hiervoor in § 1 genoemde datum van inwerkingtreding moet de melding zijn gedaan uiterlijk op 26 januari 1996. Deze melding dient te geschieden door de verhuurder van de onroerende zaak en dient de volgende gegevens te bevatten:

  • de naam van de huurder;

  • de omschrijving van de onroerende zaak;

  • de datum van ingebruikneming van de onroerende zaak door de huurder;

  • de datum waarop de huurovereenkomst is gesloten;

  • de huurprijs per jaar uitgedrukt in een percentage van de stichtingskosten van de onroerende zaak.

In artikel V, negende lid, onderdeel c, van de wet is als één van de voorwaarden voor toepassing van deze overgangsregeling opgenomen dat de vergoeding per jaar ten minste een bij ministeriële regeling vast te stellen percentage van de stichtingskosten van de onroerende zaak moet bedragen. Bij artikel III van de ministeriële regeling van 22 december 1995, nr. WV 95/891, is dit percentage vastgesteld op 7, te vermeerderen met 0,15 voor elk jaar dat sinds het tijdstip van eerste ingebruikneming van de onroerende zaak is verstreken. Voor toepassing van deze voorwaarde kan bij gelijktijdige verhuur van één onroerende zaak aan verscheidene huurders ervan worden uitgegaan dat aan deze voorwaarde wordt voldaan indien het totaal van de door die huurders per jaar te betalen huurprijs, uitgedrukt in een percentage van de stichtingskosten van die onroerende zaak, ten minste het in de ministeriële regeling genoemde percentage bedraagt. Bij de hiervoor genoemde melding kan dan per huurovereenkomst het aldus verkregen percentage worden genoemd.

In gevallen waarin een melding op 26 januari 1996 op ernstige problemen stuit, kan uiterlijk op die datum een voorlopige melding worden gedaan. Deze voorlopige melding, die moet worden voorzien van een aanduiding waaruit het voorlopige karakter blijkt en van een volgnummer, moet ten minste de volgende gegevens bevatten:

  • de naam van de huurder, en

  • de omschrijving van de onroerende zaak.

Uiterlijk op 1 maart 1996 moeten, onder vermelding van het volgnummer van de voorlopige melding, de ontbrekende gegevens worden aangevuld.

§ 5. Fiscale eenheid

[Regeling vervallen per 25-07-2009]

Met ingang van 29 december 1995 is artikel 7, vierde lid, van de Wet zodanig komen te luiden, dat tot de daar bedoelde fiscale eenheid ook kan behoren de persoon die op grond van artikel 7, tweede lid, onderdeel b, van de Wet als ondernemer wordt aangemerkt. Met het oog op de toepassing van de in § 4 bedoelde overgangsregeling voor de verhuur van onroerende zaken mogen belanghebbenden ervan uitgaan dat voor deze verhuur en voor de termijn waarvoor de overgangsregeling jegens hen van toepassing is, tussen hen geen fiscale eenheid voor de omzetbelasting is of zal ontstaan. Het vorenstaande laat onverlet dat voor overige prestaties wel een fiscale eenheid kan ontstaan.

Voorts geldt dat voor de toepassing van de in § 4 bedoelde overgangsregeling voor bestaande contracten, van de civielrechtelijke contractpartijen wordt uitgegaan. Dit betekent dat het deel gaan uitmaken – zulks al dan niet vanwege de met ingang van 29 december 1995 geldende wettelijke uitbreiding van de reikwijdte van de fiscale eenheid – c.q. het niet langer deel uitmaken van een fiscale eenheid, niet in de weg staat aan toepassing van de overgangsregeling.

§ 6. Overdracht door een projectontwikkelaar

[Regeling vervallen per 25-07-2009]

In de brief van de Staatssecretaris van Financiën van 12 september 1995 inzake het voorstel van wet houdende wijziging van de Wet op de omzetbelasting 1968, de Wet op belastingen van rechtsverkeer en enkele andere wetten in verband met de bestrijding van constructies met betrekking tot onroerende zaken (kamerstukken II, 1995/96, 24 172, nr. 10, blz. 6) is aangegeven, dat de in § 4 bedoelde overgangsregeling toepassing mist, indien het pand door een ander zal worden verhuurd dan de persoon die als verhuurder optrad bij de aanvang van de verhuur onder de overgangsregeling. In afwijking hiervan wordt goedgekeurd, dat die overgangsregeling van toepassing kan blijven, indien de overdracht van de onroerende zaak een overdracht betreft die plaatsvindt tussen een projectontwikkelaar en een belegger in onroerende zaken. Het moet dan gaan om een projectontwikkelaar die de desbetreffende onroerende zaak heeft ontwikkeld met het oog op de levering daarvan aan een belegger. Bij een dergelijke projectontwikkeling is het gebruikelijk de zaak – in verhuurde staat – met een bepaald rendement aan de belegger te leveren. Voorwaarde is dat de overdracht plaatsvindt vóór 1 april 1996.

Dit besluit dient ter vervanging van het besluit van 19 december 1995, nr. VB 95/4056.

Naar boven