Wet vermindering afdracht loonbelasting en premie voor de volksverzekeringen

Geraadpleegd op 29-03-2024.
Geldend van 01-01-2005 t/m 28-02-2005

Wet van 15 december 1995, houdende vermindering afdracht loonbelasting en premie voor de volksverzekeringen

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is in het belang van de werkgelegenheid maatregelen te treffen ter vermindering van bepaalde loonkosten;

Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

Hoofdstuk I. Algemeen

Artikel 1

  • 1 In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

    • a. inhoudingsplichtige: hetgeen daaronder wordt verstaan voor de heffing van de loonbelasting;

    • b. loontijdvak: hetgeen daaronder wordt verstaan voor de heffing van de loonbelasting;

    • c. loon: loon in de zin van de Wet op de loonbelasting 1964, verminderd met daarin begrepen:

      • 1°. tantièmes, gratificaties en andere beloningen die in de regel slechts eenmaal of eenmaal per jaar worden toegekend;

      • 2°. overwerkloon;

      • 3°. loon uit vroegere dienstbetrekking;

      • 4°. loon in de vorm van krachtens een publiekrechtelijke regeling of collectieve arbeidsovereenkomst regelmatig bij de betaling van het loon verstrekte vakantiebonnen, vakantietoeslagbonnen of van daarmee overeenkomende aanspraken;

      • 5°. loon ter zake waarvan de belasting ingevolge artikel 31 van die wet wordt geheven van de inhoudingsplichtige;

    • d. toetsloon: het in het desbetreffende hoofdstuk van deze wet opgenomen bedrag aan loon waarboven of waaronder de inhoudingsplichtige niet in aanmerking komt voor de in dat hoofdstuk voorziene afdrachtvermindering;

    • e. [Red: vervallen;]

    • f. [Red: vervallen;]

    • g. ouderschapsverlof: het ouderschapsverlof als bedoeld in hoofdstuk 6 van de Wet arbeid en zorg;

    • h. zeeschip: een schip ten aanzien waarvan de Zeevaartbemanningswet van toepassing is, dat is voorzien van een zeebrief als bedoeld in artikel 3, eerste lid, van de Zeebrievenwet en dat in het kader van een onderneming grotendeels op zee wordt geëxploiteerd, met uitzondering van:

      • 1°. een schip dat wordt gebruikt voor de loodsdienst;

      • 2°. een schip dat wordt gebruikt voor de zeilvaart;

      • 3°. een schip in havensleepdienst als bedoeld in onderdeel ha;

    • ha. havensleepdienst: het geheel van werkzaamheden en activiteiten door een sleepboot als bedoeld in onderdeel hb grotendeels in en rond havens en op binnenwateren van de Europese Gemeenschap verricht, ten behoeve van het assisteren bij het meren, ontmeren en verhalen van zeeschepen die gebruik maken van eigen voortstuwing en die inkomen van of uitgaan naar zee;

    • hb. sleepboot: een schip ten aanzien waarvan de Zeevaartbemanningswet van toepassing is, dat is voorzien van een zeebrief als bedoeld in artikel 3, eerste lid, van de Zeebrievenwet en is bestemd voor het verrichten van sleep- en hulpverleningswerkzaamheden op zee;

    • i. zeevarende: degene die als kapitein, scheepsofficier of scheepsgezel werkzaam is op een zeeschip dat in Nederland is geregistreerd en de Nederlandse vlag voert;

    • j. onderneming: een onderneming in de zin van de Wet inkomstenbelasting 2001 of de Wet op de vennootschapsbelasting 1969;

    • k. fiscale eenheid: een eenheid in de zin van de artikelen 15 en 15a van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969;

    • l. S&O-inhoudingsplichtige:

      • 1°. een inhoudingsplichtige die tevens een onderneming drijft;

      • 2°. een inhoudingsplichtige die niet tevens een onderneming drijft, voor zover hij speur- en ontwikkelingswerk verricht krachtens een schriftelijk vastgelegde overeenkomst met en voor rekening van een onderneming, een samenwerkingsverband van degenen die een onderneming drijven of een lichaam als bedoeld in de Wet op de bedrijfsorganisatie;

    • m. S&O-belastingplichtige: een natuurlijke persoon die voldoet aan het urencriterium, bedoeld in artikel 3.6 van de Wet inkomstenbelasting 2001;

    • n. speur- en ontwikkelingswerk: door een S&O-inhoudingsplichtige, dan wel een S&O-belastingplichtige, systematisch georganiseerde en in Nederland verrichte werkzaamheden, direct en uitsluitend gericht op technisch-wetenschappelijk onderzoek, op de ontwikkeling van voor de S&O-inhoudingsplichtige onderscheidenlijk de S&O-belastingplichtige technisch nieuwe:

      • 1°. fysieke producten;

      • 2°. onderdelen van fysieke producten;

      • 3°. fysieke productieprocessen;

      • 4°. onderdelen van fysieke productieprocessen;

      • 5°. programmatuur of

      • 6°. onderdelen van programmatuur, of op het uitvoeren van een systematisch opgezette analyse van de technische haalbaarheid van het zelf verrichten van onderzoek of ontwikkeling zoals hiervoor in dit onderdeel bedoeld;

    • o. programmatuur: het niet-fysieke, logische deelsysteem van een informatiesysteem dat de structuur van de gegevens en van de verwerkingsprocessen bepaalt;

    • p. [Red: Vervallen.]

    • q. S&O-verklaring: de door Onze Minister van Economische Zaken op de voet van artikel 24 aan een S&O-inhoudingsplichtige of een S&O-belastingplichtige afgegeven verklaring betreffende speur- en ontwikkelingswerk.

  • 3 Voor de toepassing van het eerste lid, onderdeel n, wordt niet tot speur- en ontwikkelingswerk gerekend:

    • a. marktonderzoek;

    • b. organisatorische en administratieve werkzaamheden;

    • c. door Onze Minister van Economische Zaken bij ministeriële regeling aangewezen andere werkzaamheden.

  • 4 De in deze wet bedoelde ministeriële regelingen worden, voor zover niet anders is bepaald, uitgevaardigd door Onze Minister, wat betreft de regelingen bedoeld in:

    • a. de artikelen 6 en 16b in overeenstemming met Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid;

    • b. artikel 14 in overeenstemming met Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen;

    • c. de artikelen 17, 18 en 20 in overeenstemming met Onze Minister van Verkeer en Waterstaat en Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid;

    • d. artikel 23 in overeenstemming met Onze Minister van Economische Zaken.

Artikel 2

Terugwerkende kracht

Voor dit artikel is een wijziging met terugwerkende kracht gepubliceerd. Zie opmerking onder de tekst voor nadere informatie.
  • 1 Werknemer is de natuurlijke persoon die tot een inhoudingsplichtige in privaatrechtelijke of publiekrechtelijke dienstbetrekking staat.

Terugwerkende kracht

Stb. 2005, 603, datum inwerkingtreding 02-12-2005, bevat een wijziging met terugwerkende kracht van dit artikel. Deze wijziging werkt terug tot en met 01-01-2005.

1 Werknemer is de natuurlijke persoon die tot een inhoudingsplichtige in privaatrechtelijke of publiekrechtelijke dienstbetrekking staat.

2 Artikel 2, derde, vierde en vijfde lid, en artikel 5 van de Wet op de loonbelasting 1964 zijn van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat in afwijking van artikel 2, derde lid, van die wet, de niet in Nederland wonende bestuurder of commissaris van een in Nederland gevestigd lichaam niet als werknemer wordt beschouwd.

3 Als dienstbetrekking worden mede beschouwd de arbeidsverhoudingen, bedoeld in de artikelen 3, eerste lid, onderdelen c, d, f en h, en 4, onderdelen a, b en e, van de Wet op de loonbelasting 1964.

Hoofdstuk II. Verminderingen af te dragen loonbelasting en premie voor de volksverzekeringen

Artikel 3

  • 1 De inhoudingsplichtige kan de over een tijdvak af te dragen loonbelasting, dan wel af te dragen loonbelasting en premie voor de volksverzekeringen verminderen, doch niet verder dan tot nihil, met:

    • a. de afdrachtvermindering lage lonen;

    • b. [Red: vervallen;]

    • c. de afdrachtvermindering onderwijs;

    • d. [Red: vervallen;]

    • e. [Red: vervallen;]

    • f. de afdrachtvermindering betaald ouderschapsverlof;

    • g. de afdrachtvermindering zeevaart;

    • h. de S&O-afdrachtvermindering.

  • 2 De afdrachtvermindering lage lonen, de afdrachtvermindering betaald ouderschapsverlof en de S&O-afdrachtvermindering komen in mindering op de af te dragen loonbelasting. Uitsluitend voor de toepassing van de vorige volzin door de inhoudingsplichtige wordt af te dragen premie voor de volksverzekeringen gelijkgesteld met af te dragen loonbelasting.

  • 3 De afdrachtvermindering onderwijs en de afdrachtvermindering zeevaart komen in mindering op de af te dragen loonbelasting en premie voor de volksverzekeringen.

Artikel 4

Voor zover loon in aanmerking is genomen voor de toepassing van de S&O-afdrachtvermindering vindt de afdrachtvermindering zeevaart geen toepassing.

Artikel 5

  • 1 Met betrekking tot een werknemer met een volledige arbeidsduur bedraagt:

  • 2 [Red: Vervallen.]

  • 3 [Red: Vervallen.]

  • 4 De afdrachtvermindering betaald ouderschapsverlof beloopt een bedrag te bepalen op de voet van hoofdstuk VIA.

  • 5 De afdrachtvermindering zeevaart beloopt een bedrag te bepalen op de voet van hoofdstuk VII.

  • 6 De S&O-afdrachtvermindering beloopt een bedrag te bepalen op de voet van hoofdstuk VIII.

  • 7 [Red: Vervallen.]

  • 8 Ingeval de som van de afdrachtvermindering lage lonen en de afdrachtvermindering onderwijs op de voet van de vorige leden meer dan € 3405 bedraagt, wordt de afdrachtvermindering lage lonen zodanig verlaagd dat de bedoelde som € 3405 bedraagt.

  • 9 De in het eerste lid opgenomen bedragen, alsmede het toetsloon, worden naar tijdsgelang verdeeld over de loontijdvakken van het kalenderjaar. Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld met betrekking tot de werknemer wiens dienstbetrekking niet gedurende het gehele kalenderjaar heeft bestaan.

Artikel 6

  • 1 De in artikel 5, eerste en achtste lid, opgenomen bedragen alsmede het toetsloon worden naar evenredigheid verminderd met betrekking tot:

    • a. de werknemer met een overeengekomen arbeidsduur die korter is dan de volledige arbeidsduur;

    • b. de werknemer zonder overeengekomen vaste arbeidsduur.

  • 2 Voor de toepassing van het eerste lid wordt de volledige arbeidsduur voor een kalenderweek gesteld op 36 uren. Bij ministeriële regeling kan voor bijzondere gevallen een afwijkende volledige arbeidsduur worden vastgesteld.

  • 3 Bij de toepassing van het eerste lid, onderdeel b, vindt de vermindering plaats aan de hand van het aantal uren waarover loon is verschuldigd. Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot de vorige volzin, alsmede voor het geval het loon niet per tijdseenheid wordt berekend.

  • 4 De inhoudingsplichtige kan een door hem aan te wijzen categorie werknemers als bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, voor de duur van het kalenderjaar aanmerken als werknemers, bedoeld in het eerste lid, onderdeel b.

Hoofdstuk III. Afdrachtvermindering lage lonen

Artikel 7

De afdrachtvermindering lage lonen is van toepassing met betrekking tot de werknemer die de leeftijd heeft bereikt van 23 jaren en wiens loon in het desbetreffende loontijdvak niet meer bedraagt dan diens toetsloon voor dat tijdvak. Het toetsloon voor de afdrachtvermindering lage lonen bedraagt per kalenderjaar: € 17 805.

Hoofdstuk V. Afdrachtvermindering onderwijs

Artikel 13a

In aanvulling op artikel 1, eerste lid, onderdeel c, wordt voor de toepassing van dit hoofdstuk het loon tevens verminderd met toeslagen die verband houden met ploegendiensten dan wel met onregelmatige diensten.

Artikel 14

  • 1 De afdrachtvermindering onderwijs is van toepassing met betrekking tot:

    • a. de werknemer die de beroepspraktijkvorming volgt van de beroepsbegeleidende leerweg van een in artikel 7.2.2, eerste lid, onderdelen a tot en met e, van de Wet educatie en beroepsonderwijs bedoelde beroepsopleiding, op de grondslag van een in artikel 7.2.8 van die wet bedoelde overeenkomst, gesloten door de in artikel 7.2.9 van die wet genoemde partijen en mede ondertekend door het bestuur van het desbetreffende kenniscentrum beroepsonderwijs bedrijfsleven;

    • b. de werknemer aangesteld als assistent in opleiding als bedoeld in artikel 9.60, vierde lid, van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek, bij een universiteit, dan wel aangesteld als onderzoeker in opleiding als bedoeld in de artikelen 15.5 en 16.17 van het Rechtspositiereglement Wetenschappelijk Onderwijs en Onderzoek, bij de Nederlandse Organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek onderscheidenlijk de Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen of als onderzoeker in opleiding in dienst van een onder deze organisaties ressorterende onderzoekinstelling, een en ander op de grondslag van een overeenkomst tussen de universiteit of een van de genoemde onderzoekorganisaties dan wel een onder deze organisaties ressorterende onderzoekinstelling enerzijds en een privaatrechtelijke rechtspersoon of de Nederlandse Organisatie voor toegepast-natuurwetenschappelijk onderzoek TNO anderzijds ter zake van de financiering van de loonkosten van de werknemer door de desbetreffende privaatrechtelijke rechtspersoon of de Nederlandse Organisatie voor toegepast-natuurwetenschappelijk onderzoek TNO;

    • c. de werknemer van een privaatrechtelijke rechtspersoon of de Nederlandse Organisatie voor toegepast-natuurwetenschappelijk onderzoek TNO met een loon overeenkomstig dat van een assistent in opleiding als bedoeld in artikel 9.60, vierde lid, van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek, die een promotie-onderzoek verricht op de grondslag van een overeenkomst tussen die privaatrechtelijke rechtspersoon of de Nederlandse Organisatie voor toegepast-natuurwetenschappelijk onderzoek TNO enerzijds en een universiteit anderzijds ter zake van de begeleiding van het promotie-onderzoek van de werknemer;

    • d. de werknemer die in het kader van zijn initiële opleiding aan een hogeschool in de zin van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek op de grondslag van een onderwijsarbeidsovereenkomst, gesloten tussen de hogeschool, de werkgever en hemzelf, op zijn opleiding aansluitende arbeid verricht in een bij ministeriële regeling aangewezen bedrijfssector en tevens niet is ingeschreven als student voor het volgen van in voltijdse vorm verzorgd onderwijs;

    • e. de werknemer die een bij ministeriële regeling vast te stellen vorm van scholing volgt die gericht is op het op een startkwalificatieniveau brengen van personen die dat niveau missen;

    • f. degene die bij de inhoudingsplichtige op basis van een leer-werkovereenkomst het buitenschoolse praktijkgedeelte volgt van een leer-werktraject, een en ander als bedoeld in artikel 10b1 en 10b3 van de Wet op het voortgezet onderwijs.

  • 2 De in het eerste lid, onderdeel f, bedoelde persoon wordt voor de toepassing van deze wet en de krachtens deze wet uitgevaardigde regelingen, aangemerkt als werknemer met een volledige arbeidsduur.

  • 3 Het eerste lid, aanhef en onderdelen a en d, is niet van toepassing ingeval het loon van die werknemer die jonger is dan 25 jaar in het desbetreffende loontijdvak meer bedraagt dan diens toetsloon voor dat tijdvak. Het toetsloon voor de afdrachtvermindering onderwijs bedraagt € 20 791 per kalenderjaar.

  • 4 De afdrachtvermindering onderwijs op de voet van het eerste lid, onderdelen b en c, is met betrekking tot een werknemer gedurende ten hoogste 48 maanden van toepassing. De afdrachtvermindering onderwijs op de voet van het eerste lid, onderdeel d, is met betrekking tot een werknemer ten hoogste 24 maanden van toepassing. Indien artikel 6, eerste lid, aanhef en onderdeel a, met betrekking tot een werknemer toepassing vindt, wordt de termijn van 48 maanden onderscheidenlijk 24 maanden met betrekking tot deze werknemer naar evenredigheid verlengd.

  • 5 Het eerste lid, aanhef en onderdeel e, is niet van toepassing indien:

    • a. het loon van de werknemer in het desbetreffende loontijdvak meer bedraagt dan het in het derde lid, tweede volzin, genoemde toetsloon, of

    • b. de werkgever niet over een verklaring beschikt waarin de Centrale organisatie werk en inkomen verklaart dat de werknemer vóór indiensttreding een werkloze is.

  • 6 De inhoudingsplichtige bewaart een afschrift van de in het eerste lid, onderdelen a, b, c, d en f, bedoelde overeenkomst bij de loonadministratie.

  • 7 Bij ministeriële regeling kan worden bepaald welke gegevens de in het eerste lid, onderdelen a, b, c,d en f, bedoelde overeenkomsten ten minste dienen te bevatten voor de toepassing van deze wet alsmede welke partij of partijen de administratie voert onderscheidenlijk voeren die voortvloeit uit de overeenkomsten, bedoeld in het eerste lid, onderdeel d.

  • 8 De inhoudingsplichtige bewaart een afschrift van de in het vijfde lid, onderdeel b, bedoelde verklaring bij de loonadministratie.

Artikel 15

Bij ministeriële regeling kan Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen, na overleg met Onze Minister van Financiën en Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, regels stellen ter bevordering van een goede uitvoering van dit hoofdstuk en artikel 40, alsmede met betrekking tot het verschaffen van inlichtingen aan door Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen ten behoeve van het verkrijgen van inzicht in de werking van dit hoofdstuk aan te wijzen instanties.

Hoofdstuk VIA. Afdrachtvermindering betaald ouderschapsverlof

Artikel 16b

  • 1 De afdrachtvermindering betaald ouderschapsverlof is van toepassing met betrekking tot het loon dat wordt doorbetaald tijdens het ouderschapsverlof van de werknemer, indien het doorbetaalde loon in het desbetreffende loontijdvak ten minste gelijk is aan diens toetsloon voor dat tijdvak en het recht op doorbetaling van ten minste het toetsloon is geregeld bij collectieve arbeidsovereenkomst of een regeling door of namens een daartoe bevoegd bestuursorgaan, dan wel geldt voor ten minste driekwart van de werknemers van de inhoudingsplichtige.

    De afdrachtvermindering geldt ten hoogste voor het totale aantal uren verlof waarop de werknemer op grond van artikel 6:2 van de Wet arbeid en zorg recht heeft. De afdrachtvermindering beloopt 50 percent van het doorbetaalde loon met een maximum per werknemer per kalenderjaar van

    indien de werknemer de leeftijd heeft bereikt van

    doch niet de leeftijd van

     

    15 jaren

    16 jaren:

    € 3 403

    16 jaren

    17 jaren:

    € 3 913

    17 jaren

    18 jaren:

    € 4 480

    18 jaren

    19 jaren:

    € 5 161

    19 jaren

    20 jaren:

    € 5 955

    20 jaren

    21 jaren:

    € 6 975

    21 jaren

    22 jaren:

    € 8 223

    22 jaren

    23 jaren:

    € 9 641

    23 jaren:

     

    € 11 342

    Artikel 5, negende lid, is van overeenkomstige toepassing.

  • 2 Het toetsloon voor de afdrachtvermindering betaald ouderschapsverlof bedraagt per kalenderjaar

    indien de werknemer de leeftijd heeft bereikt van

    doch niet de leeftijd van

     

    15 jaren

    16 jaren:

    € 3 403

    16 jaren

    17 jaren:

    € 3 913

    17 jaren

    18 jaren:

    € 4 480

    18 jaren

    19 jaren:

    € 5 161

    19 jaren

    20 jaren:

    € 5 955

    20 jaren

    21 jaren:

    € 6 975

    21 jaren

    22 jaren:

    € 8 223

    22 jaren

    23 jaren:

    € 9 641

    23 jaren:

     

    € 11 342

  • 3 Op het toetsloon is artikel 6 niet van toepassing. Het toetsloon en het maximum van de afdrachtvermindering worden naar evenredigheid verminderd met betrekking tot de werknemer wiens ouderschapsverlof een kortere duur heeft dan de volledige arbeidsduur in de zin van artikel 6, tweede lid.

  • 4 Volgens bij ministeriële regeling te stellen regels worden de afspraken tussen inhoudingsplichtige en werknemer met betrekking tot het opnemen van betaald ouderschapsverlof en de hoogte van het doorbetaalde loon per kind waarvoor ouderschapsverlof wordt opgenomen, schriftelijk vastgelegd en door beide partijen ondertekend. De inhoudingsplichtige bewaart een afschrift van deze overeenkomst bij de loonadministratie.

  • 5 Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld ter bevordering van een goede uitvoering van dit hoofdstuk.

Hoofdstuk VII. Afdrachtvermindering zeevaart

Artikel 17

  • 1 De afdrachtvermindering zeevaart is van toepassing met betrekking tot zeevarenden. De afdrachtvermindering beloopt een bedrag ter grootte van het in het tweede lid genoemde percentage van het loon van de zeevarenden in het loontijdvak.

  • 2 Het in het eerste lid bedoelde percentage bedraagt:

    • a. met betrekking tot de in Nederland wonende zeevarende die aan de loonbelasting is onderworpen: 40 percent;

    • b. met betrekking tot de niet in Nederland wonende zeevarende die aan de loonbelasting is onderworpen: 10 percent;

    • c. met betrekking tot de zeevarende die niet aan de loonbelasting is onderworpen en premieplichtig is voor de volksverzekeringen: 10 percent.

  • 4 De in het tweede lid vermelde percentages kunnen bij ministeriële regeling met ingang van een kalenderkwartaal worden vervangen door andere.

  • 5 Uiterlijk binnen drie maanden na het tijdstip waarop de krachtens het vierde lid vastgestelde ministeriële regeling in werking treedt, wordt een voorstel van wet tot goedkeuring van die regeling aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal gezonden. Indien het voorstel wordt ingetrokken of indien een van de Kamers der Staten-Generaal besluit tot het niet aannemen van het voorstel, worden bij ministeriële regeling de krachtens het derde lid vervangen percentages met ingang van het eerstvolgende kalenderkwartaal vervangen door de percentages zoals die golden onmiddellijk vóór het in de eerste volzin bedoelde tijdstip.

Artikel 18

  • 1 Volgens bij ministeriële regeling te stellen regels maakt de inhoudingsplichtige per loontijdvak een berekening van het in artikel 17, eerste lid, bedoelde loon en van het bedrag van de afdrachtvermindering zeevaart.

  • 3 De inhoudingsplichtige legt vast met betrekking tot welke zeevarenden hij in het kalenderjaar de afdrachtvermindering zeevaart heeft toegepast, alsmede het schip of de schepen waarop die zeevarenden werkzaam zijn geweest onder vermelding van de periode waarin dit plaatsvond.

  • 4 De inhoudingsplichtige bewaart de in het tweede lid bedoelde gegevens, alsmede de in het tweede lid bedoelde afschriften en de in het derde lid bedoelde vastleggingen, bij de loonadministratie.

  • 5 Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld ten aanzien van de in het tweede en derde lid genoemde verplichtingen.

Artikel 19

Indien de inhoudingsplichtige niet voldoet aan de in artikel 18 bedoelde verplichtingen, wordt de afdrachtvermindering zeevaart geacht ten onrechte te hebben plaatsgevonden.

Artikel 20

Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld ter bevordering van een goede uitvoering van dit hoofdstuk.

Hoofdstuk VIII. S&O-afdrachtvermindering

Artikel 21

  • 1 De S&O-afdrachtvermindering is van toepassing met betrekking tot werknemers die direct betrokken zijn bij werk dat bij S&O-verklaring is aangemerkt als speur- en ontwikkelingswerk. De afdrachtvermindering beloopt 42 percent van het loon dat door die werknemers in het kalenderjaar is genoten ter zake van bedoeld speur- en ontwikkelingswerk voor zover dat loon in totaal niet meer bedraagt dan € 110 000, en 14 percent van dat loon voor zover dat in totaal meer bedraagt dan € 110 000. Als loon bedoeld in de vorige volzin wordt in totaal niet meer in aanmerking genomen dan het bedrag dat in de S&O-verklaring is aangemerkt als ten hoogste in aanmerking te nemen loon. De S&O-afdrachtvermindering bedraagt over een kalenderjaar maximaal € 7 941 154 per inhoudingsplichtige dan wel, ingeval de inhoudingsplichtige, beoordeeld naar de op het tijdstip waarop hij om de S&O-verklaring verzoekt bekende feiten en omstandigheden, bij de aanvang van het tijdvak waarop het verzoek betrekking heeft deel uitmaakt van een fiscale eenheid, per fiscale eenheid. In het laatste geval bedraagt de afdrachtvermindering per inhoudingsplichtige ten hoogste het in de S&O-verklaring aangegeven deel van het maximum van € 7 941 154.

  • 2 Het in het eerste lid vermelde percentage van 42 wordt vervangen door 60 indien de inhoudingsplichtige in een of meer van de vijf voorafgaande kalenderjaren geen inhoudingsplichtige was en voor die periode met betrekking tot ten hoogste twee kalenderjaren een S&O-verklaring is afgegeven. Indien de voor rekening van de inhoudingsplichtige gedreven onderneming een voortzetting is van een onderneming die, of een gedeelte van een onderneming dat direct of indirect is gedreven door een met hem verbonden vennootschap in de zin van artikel 10a, zevende lid, van de Wet op de loonbelasting 1964, dan wel voor rekening van een natuurlijk persoon die op het moment van aanvraag een aanmerkelijk belang in de zin van de Wet op de inkomstenbelasting 2001 heeft in de inhoudingsplichtige, wordt voor de toepassing van de eerste volzin een ten aanzien van de verbonden vennootschap, onderscheidenlijk natuurlijk persoon, reeds voor de voortzetting afgegeven S&O-verklaring aangemerkt als een ten aanzien van de inhoudingsplichtige afgegeven verklaring. Een S&O-verklaring die is afgegeven voor een deel van een kalenderjaar wordt aangemerkt als een S&O-verklaring afgegeven met betrekking tot een heel kalenderjaar.

  • 4 Bij wijze van voorlopige voorziening kan niet meer dan een tijdsevenredig gedeelte van het op de voet van het eerste lid ten hoogste te belopen bedrag aan S&O-afdrachtvermindering in mindering worden gebracht op de over de ten tijde van de dagtekening van de S&O-verklaring nog niet verstreken tijdvakken van het kalenderjaar af te dragen loonbelasting (voorlopige S&O-afdrachtvermindering). De voorlopige S&O-afdrachtvermindering kan de over het tijdvak af te dragen loonbelasting niet verder verminderen dan tot nihil.

  • 5 De inhoudingsplichtige die deel uitmaakt van een fiscale eenheid en voor speur- en ontwikkelingswerk werknemers ter beschikking stelt van een onderneming binnen die fiscale eenheid, wordt volgens bij ministeriële regeling te stellen regels als S&O-inhoudingsplichtige aangemerkt en wordt tevens geacht dat speur- en ontwikkelingswerk zelf te verrichten. De inhoudingsplichtige is gehouden voor zoveel nodig de bij deze wet opgelegde verplichtingen te doen uitvoeren door de onderneming ter beschikking waarvan de werknemers worden gesteld.

Artikel 22

  • 1 De inhoudingsplichtige aan wie een S&O-verklaring is afgegeven, doet binnen vier maanden na afloop van het kalenderjaar aangifte van het in artikel 21, eerste lid, bedoelde loon, van het bedrag van de S&O-afdrachtvermindering en van de over het kalenderjaar toegepaste voorlopige S&O-afdrachtverminderingen.

  • 2 Indien uit de in het eerste lid bedoelde aangifte blijkt dat het totaal der voorlopige S&O-afdrachtverminderingen:

    • a. meer bedraagt dan het bedrag van de S&O-afdrachtvermindering, draagt de inhoudingsplichtige dit verschil op de aangifte af, waarbij de in artikel 19, eerste lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen opgenomen betalingstermijn van één maand wordt vervangen door vier maanden;

    • b. minder bedraagt dan het bedrag van de S&O-afdrachtvermindering, geldt de aangifte als verzoek om teruggaaf van belasting en geeft de inspecteur het verschil terug bij voor bezwaar vatbare beschikking.

  • 3 Indien de S&O-verklaring wordt afgegeven na afloop van het kalenderjaar waarop de verklaring betrekking heeft, doet de inhoudingsplichtige binnen vier maanden na de dagtekening van de verklaring aangifte van het in het eerste lid bedoelde loon en van het bedrag van de S&O-afdrachtvermindering. De aangifte geldt als verzoek om teruggaaf en de inspecteur geeft het bedrag van de S&O-afdrachtvermindering terug bij voor bezwaar vatbare beschikking.

  • 4 Indien een S&O-verklaring is gewijzigd, treedt voor de toepassing van dit hoofdstuk de gewijzigde S&O-verklaring in de plaats van de eerdere S&O-verklaring en worden de nog toe te passen voorlopige S&O-afdrachtverminderingen zodanig aangepast dat over het kalenderjaar het totaal der voorlopige S&O-afdrachtverminderingen niet meer bedraagt dan het op de voet van artikel 21, eerste lid, ten hoogste te belopen bedrag aan S&O-afdrachtvermindering. Ingeval een zodanige aanpassing niet mogelijk is omdat het totaal der reeds toegepaste voorlopige S&O-afdrachtverminderingen meer bedraagt dan het ten hoogste te belopen bedrag aan S&O-afdrachtvermindering, doet de inhoudingsplichtige, vooruitlopend op de in het eerste lid bedoelde aangifte, onverwijld aangifte van die gegevens en draagt hij gelijktijdig het verschil op de aangifte af. Hetgeen op deze wijze is afgedragen wordt tevens vermeld in de in het eerste lid bedoelde aangifte en komt in mindering op het totaal der in die aangifte aangegeven voorlopige S&O-afdrachtverminderingen. Ingeval de inhoudingsplichtige op het tijdstip waarop hij kennis neemt van de gewijzigde verklaring reeds aangifte heeft gedaan als bedoeld in het eerste of het derde lid, en

    • a. het totaal der voorlopige S&O-afdrachtverminderingen vermeerderd met het door de inspecteur ingevolge het tweede lid, onderdeel b, of derde lid, teruggegeven bedrag en verminderd met de ingevolge het tweede lid, onderdeel a, afgedragen belasting meer bedraagt dan de S&O-afdrachtvermindering, doet hij van deze gegevens onverwijld aangifte en draagt hij gelijktijdig het verschil op de aangifte af;

    • b. het totaal der voorlopige S&O-afdrachtverminderingen vermeerderd met het door de inspecteur ingevolge het tweede lid, onderdeel b, of derde lid, teruggegeven bedrag en verminderd met de ingevolge het tweede lid, onderdeel a, afgedragen belasting minder bedraagt dan de S&O-afdrachtvermindering, doet hij van deze gegevens aangifte, geldt die aangifte als verzoek om teruggaaf en geeft de inspecteur het verschil terug bij voor bezwaar vatbare beschikking.

  • 5 Indien een S&O-verklaring is ingetrokken, kan de inhoudingsplichtige geen S&O-afdrachtvermindering toepassen. Indien S&O-afdrachtvermindering of voorlopige S&O-afdrachtvermindering heeft plaatsgevonden, doet hij van deze gegevens onverwijld aangifte en draagt hij gelijktijdig de ten onrechte niet afgedragen belasting af.

  • 6 De inhoudingsplichtige verstrekt volgens bij ministeriële regeling te stellen regels een afschrift van de S&O-verklaring aan de inspecteur.

  • 7 De inhoudingsplichtige aan wie een S&O-verklaring is afgegeven houdt een overeenkomstig bij ministeriële regeling vast te stellen regels ingerichte administratie bij met betrekking tot het verrichte speur- en ontwikkelingswerk, de daarbij betrokken werknemers en het door hen ter zake genoten loon.

Artikel 23

Teneinde zoveel mogelijk evenwicht te bereiken tussen de S&O-afdrachtverminderingen en het hiervoor in de rijksbegroting opgenomen bedrag, kunnen bij ministeriële regeling de in artikel 21, eerste lid, vermelde percentages met ingang van 1 januari van enig jaar worden verhoogd tot ten hoogste 47,5 respectievelijk 25, worden verlaagd, dan wel op nihil worden gesteld. Bij verlaging van de percentages wordt het in artikel 21, eerste lid, eerstvermelde percentage zo veel mogelijk ontzien. De nieuwe percentages gelden met betrekking tot loon dat wordt genoten op of na de dag waarop de wijziging in werking treedt, behoudens voor zover dat loon reeds is betrokken in een S&O-verklaring welke betrekking heeft op een periode die is aangevangen voor de dag waarop de wijziging in werking treedt.

Artikel 24

Terugwerkende kracht

Voor dit artikel is een wijziging met terugwerkende kracht gepubliceerd. Zie opmerking onder de tekst voor nadere informatie.
  • 1 Aan een S&O-inhoudingsplichtige die voornemens is in een kalenderjaar speur- en ontwikkelingswerk te verrichten geeft Onze Minister van Economische Zaken op verzoek een S&O-verklaring af. In de verklaring wordt vermeld dat het aangemelde werk is aangemerkt als speur- en ontwikkelingswerk. Voorts wordt in de verklaring vermeld het bedrag van het vermoedelijke beloop van het in dat kalenderjaar te genieten loon voor zover dat betrekking zal hebben op speur- en ontwikkelingswerk en welk gedeelte daarvan, gelet op het in artikel 22, eerste lid, bedoelde maximum ten hoogste in aanmerking kan worden genomen bij de toepassing van dat artikel. Indien de S&O-inhoudingsplichtige deel uitmaakt van een fiscale eenheid, wordt in de verklaring tevens vermeld welk deel van het op de fiscale eenheid betrekking hebbende bedrag van € 7 941 154, genoemd in artikel 21, eerste lid, wordt toegerekend aan de S&O-inhoudingsplichtige.

  • 2 Aan een S&O-belastingplichtige die voornemens is in een kalenderjaar ten minste 625 uren van zijn voor werkzaamheden beschikbare tijd te besteden aan speur- en ontwikkelingswerk geeft Onze Minister van Economische Zaken op verzoek een S&O-verklaring af. In de verklaring wordt vermeld dat het aangemelde werk is aangemerkt als speur- en ontwikkelingswerk.

  • 3 Een verzoek om een S&O-verklaring moet door een S&O-inhoudingsplichtige onderscheidenlijk een S&O-belastingplichtige worden ingediend uiterlijk vier weken voor de aanvang van het kalenderhalfjaar waarin het desbetreffende loon zal worden genoten onderscheidenlijk uiterlijk vier weken voor de aanvang van het kalenderhalfjaar waarin het speur- en ontwikkelingswerk door de S&O-belastingplichtige zal worden verricht. Een verzoek kan betrekking hebben op het eerste of het tweede kalenderhalfjaar, dan wel op een geheel kalenderjaar.

  • 4 Bij ministeriële regeling van Onze Minister van Economische Zaken worden regels gesteld omtrent de inhoud van het verzoek en de wijze waarop het moet worden ingediend.

  • 5 Onze Minister van Economische Zaken wijkt bij zijn beslissing op het verzoek wat betreft het begrip loon niet af van hetgeen in het verzoek is vermeld.

  • 6 De beslissing op het verzoek wordt gegeven binnen negen weken na de aanvang van het tijdvak waarop het verzoek betrekking heeft.

  • 7 Een S&O-verklaring kan worden gewijzigd of ingetrokken indien blijkt dat te harer verkrijging verstrekte gegevens of bescheiden zodanig onjuist of onvolledig zijn dat op het verzoek een andere beslissing zou zijn genomen indien bij de beoordeling daarvan de juiste omstandigheden volledig bekend zouden zijn geweest. Onjuistheid of onvolledigheid van gegevens of bescheiden die Onze Minister van Economische Zaken bekend was of redelijkerwijs bekend had kunnen zijn, kan geen grond opleveren voor wijziging of intrekking van een verklaring. Een S&O-verklaring kan tevens worden gewijzigd of ingetrokken indien blijkt dat de in artikel 25 bedoelde administratie niet voldoet aan het bij of krachtens dat artikel bepaalde. De bevoegdheid tot het wijzigen of intrekken van een verklaring vervalt door verloop van vijf jaren na de dagtekening van de verklaring.

  • 8 In afwijking van het derde lid onderscheidenlijk zesde lid kan bij ministeriële regeling van Onze Minister van Economische Zaken een latere datum worden vastgesteld waarop het verzoek uiterlijk moet zijn ingediend onderscheidenlijk de beslissing op het verzoek uiterlijk moet zijn gegeven. In samenhang daarmee kan de in artikel 23 bedoelde wijziging van percentages plaatsvinden na 1 januari, met terugwerkende kracht tot en met die datum.

Terugwerkende kracht

Stb. 2005, 603, datum inwerkingtreding 02-12-2005, bevat een wijziging met terugwerkende kracht van dit artikel. Deze wijziging werkt terug tot en met 01-01-2005.

1 Aan een S&O-inhoudingsplichtige die voornemens is in een kalenderjaar speur- en ontwikkelingswerk te verrichten geeft Onze Minister van Economische Zaken op verzoek een S&O-verklaring af. In de verklaring wordt vermeld dat het aangemelde werk is aangemerkt als speur- en ontwikkelingswerk. Voorts wordt in de verklaring vermeld het bedrag van het vermoedelijke beloop van het in dat kalenderjaar te genieten loon voor zover dat betrekking zal hebben op speur- en ontwikkelingswerk en welk gedeelte daarvan, gelet op het in artikel 22, eerste lid, bedoelde maximum ten hoogste in aanmerking kan worden genomen bij de toepassing van dat artikel. Indien de S&O-inhoudingsplichtige deel uitmaakt van een fiscale eenheid, wordt in de verklaring tevens vermeld welk deel van het op de fiscale eenheid betrekking hebbende bedrag van € 7 941 154, genoemd in artikel 21, eerste lid, wordt toegerekend aan de S&O-inhoudingsplichtige.

2 Aan een S&O-belastingplichtige die voornemens is in een kalenderjaar ten minste 500 uren van zijn voor werkzaamheden beschikbare tijd te besteden aan speur- en ontwikkelingswerk geeft Onze Minister van Economische Zaken op verzoek een S&O-verklaring af. In de verklaring wordt vermeld dat het aangemelde werk is aangemerkt als speur- en ontwikkelingswerk.

3 Een verzoek om een S&O-verklaring moet door een S&O-inhoudingsplichtige onderscheidenlijk een S&O-belastingplichtige worden ingediend uiterlijk vier weken voor de aanvang van het kalenderhalfjaar waarin het desbetreffende loon zal worden genoten onderscheidenlijk uiterlijk vier weken voor de aanvang van het kalenderhalfjaar waarin het speur- en ontwikkelingswerk door de S&O-belastingplichtige zal worden verricht. Een verzoek kan betrekking hebben op het eerste of het tweede kalenderhalfjaar, dan wel op een geheel kalenderjaar.

4 Bij ministeriële regeling van Onze Minister van Economische Zaken worden regels gesteld omtrent de inhoud van het verzoek en de wijze waarop het moet worden ingediend.

5 Onze Minister van Economische Zaken wijkt bij zijn beslissing op het verzoek wat betreft het begrip loon niet af van hetgeen in het verzoek is vermeld.

6 De beslissing op het verzoek wordt gegeven binnen negen weken na de aanvang van het tijdvak waarop het verzoek betrekking heeft.

7 Een S&O-verklaring kan worden gewijzigd of ingetrokken indien blijkt dat te harer verkrijging verstrekte gegevens of bescheiden zodanig onjuist of onvolledig zijn dat op het verzoek een andere beslissing zou zijn genomen indien bij de beoordeling daarvan de juiste omstandigheden volledig bekend zouden zijn geweest. Onjuistheid of onvolledigheid van gegevens of bescheiden die Onze Minister van Economische Zaken bekend was of redelijkerwijs bekend had kunnen zijn, kan geen grond opleveren voor wijziging of intrekking van een verklaring. Een S&O-verklaring kan tevens worden gewijzigd of ingetrokken indien blijkt dat de in artikel 25 bedoelde administratie niet voldoet aan het bij of krachtens dat artikel bepaalde. De bevoegdheid tot het wijzigen of intrekken van een verklaring vervalt door verloop van vijf jaren na de dagtekening van de verklaring.

8 In afwijking van het derde lid onderscheidenlijk zesde lid kan bij ministeriële regeling van Onze Minister van Economische Zaken een latere datum worden vastgesteld waarop het verzoek uiterlijk moet zijn ingediend onderscheidenlijk de beslissing op het verzoek uiterlijk moet zijn gegeven. In samenhang daarmee kan de in artikel 23 bedoelde wijziging van percentages plaatsvinden na 1 januari, met terugwerkende kracht tot en met die datum.

9 Artikel 3.6, vijfde lid, van de Wet inkomstenbelasting 2001 is van overeenkomstige toepassing.

Artikel 25

De S&O-inhoudingsplichtige aan wie een S&O-verklaring is afgegeven houdt een overeenkomstig bij ministeriële regeling van Onze Minister van Economische Zaken vast te stellen regels ingerichte administratie bij met betrekking tot de aard en de inhoud van het verrichte speur- en ontwikkelingswerk en de uren welke de daarbij betrokken werknemers hebben besteed aan het speur- en ontwikkelingswerk. De eerste volzin is van overeenkomstige toepassing met betrekking tot de S&O-belastingplichtige aan wie een S&O-verklaring is afgegeven.

Artikel 26

Terugwerkende kracht

Voor dit artikel is een wijziging met terugwerkende kracht gepubliceerd. Zie opmerking onder de tekst voor nadere informatie.

Terugwerkende kracht

Stb. 2005, 603, datum inwerkingtreding 02-12-2005, bevat een wijziging met terugwerkende kracht van dit artikel. Deze wijziging werkt terug tot en met 01-01-2005.

1 De in de artikelen 47 tot en met 51 en 53, eerste en vierde lid, tot en met 56 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen jegens de inspecteur opgelegde verplichtingen gelden mede jegens de door Onze Minister van Economische Zaken met betrekking tot de toepassing van dit hoofdstuk aangewezen ambtenaren.

2 De artikelen 68, 69 en 72 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen zijn van overeenkomstige toepassing.

Hoofdstuk IX. Bestuurlijke boeten inzake speur- en ontwikkelingswerk

Artikel 27

Indien over een kalenderjaar het totaal der voorlopige S&O-afdrachtverminderingen het bedrag van de S&O-afdrachtvermindering met twintig percent of meer overschrijdt, vormt dit een verzuim ter zake waarvan de inspecteur de inhoudingsplichtige een boete van ten hoogste € 4537 kan opleggen.

Artikel 28

Indien het aan opzet of grove schuld van de inhoudingsplichtige is te wijten dat over een kalenderjaar het totaal der voorlopige S&O-afdrachtverminderingen het bedrag van de S&O-afdrachtvermindering met twintig percent of meer overschrijdt, vormt dit een vergrijp ter zake waarvan de inspecteur de inhoudingsplichtige een boete kan opleggen van ten hoogste 100 percent van het verschil tussen het totaal der voorlopige S&O-afdrachtverminderingen en het bedrag van de S&O-afdrachtvermindering.

Artikel 29

Indien het in artikel 27 en artikel 28 bedoelde verschil in belasting wordt nageheven, legt de inspecteur de in die artikelen bedoelde boeten op gelijktijdig met de vaststelling van de naheffingsaanslag. In andere gevallen vervalt de bevoegdheid tot het opleggen van de boeten door verloop van vijf jaren na het einde van het kalenderjaar waarop de S&O-afdrachtvermindering betrekking heeft.

Hoofdstuk X. Bijzondere bepalingen inzake beroep en bevoegdheden

Artikel 30

  • 3 Tegen een besluit genomen door een van de in het eerste lid, genoemde bestuursorganen, met uitzondering van de Centrale organisatie werk en inkomen, kan de belanghebbende beroep instellen bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven.

  • 4 Tegen een uitspraak van het College van Beroep voor het bedrijfsleven kunnen de belanghebbende en het bestuursorgaan beroep in cassatie instellen ter zake van schending van de artikelen 1 en 2 met betrekking tot het bepaalde omtrent de begrippen 'inhoudingsplichtige', 'loontijdvak', 'loon', 'onderneming', 'fiscale eenheid' en 'werknemer'.

  • 5 Op dit beroep zijn de voorschriften betreffende het beroep in cassatie tegen uitspraken van de gerechtshoven inzake beroepen in belastingzaken van overeenkomstige toepassing, waarbij het College van Beroep voor het bedrijfsleven de plaats inneemt van een gerechtshof.

Hoofdstuk XI. Aanvullende regelingen

Artikel 30a

  • 2 Bij de toepassing van het eerste lid wordt het in artikel 5, achtste lid, vermelde bedrag niet hoger vastgesteld dan het gemiddelde bedrag van de werkgeverslasten bestaande uit premies voor de sociale verzekeringswetten en soortgelijke regelingen, premies voor regelingen voor vervroegde uittreding, premies in verband met loondoorbetaling tijdens ziekte van de werknemers. Bij ministeriële regeling van Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, in overeenstemming met Onze Minister van Financiën, kunnen nadere regels worden gesteld omtrent de vaststelling van de hoogte van het gemiddelde bedrag van de werkgeverslasten.

Artikel 31

  • 1 Bij het begin van het kalenderjaar worden de in de artikelen 7, 14, derde lid, en 16b vermelde toetslonen en de in artikel 16b vermelde maximumbedragen van de afdrachtvermindering betaald ouderschapsverlof vervangen door andere.

  • 6 Indien ingevolge een van de sociale-verzekeringswetten een premie wordt ingehouden waarvan het percentage per bedrijfstak verschilt, wordt voor de toepassing van het tweede tot en met vijfde lid het percentage in aanmerking genomen dat wordt vastgesteld krachtens artikel 9, vierde lid, van de Algemene Ouderdomswet.

Artikel 32

Ter bevordering van een goede uitvoering van deze wet kunnen bij ministeriële regeling nadere, zo nodig afwijkende regels worden gesteld.

Hoofdstuk XII. Overgangs- en slotbepalingen

Artikel 33

  • 1 Indien naar de regels van de wet zoals die luidden op 31 december 2002 een inhoudingsplichtige met betrekking tot een op die datum bij hem in dienstbetrekking zijnde werknemer de afdrachtvermindering langdurig werklozen geniet, blijft ten aanzien van die inhoudingsplichtige met betrekking tot die werknemer de met ingang van 1 januari 2003 vervallen regeling inzake de afdrachtvermindering langdurig werklozen doorlopen tot uiterlijk 1 januari 2007.

  • 2 Voor de toepassing van het eerste lid bedraagt de afdrachtvermindering langdurig werklozen per kalenderjaar: € 2 352.

  • 3 Voor de toepassing van het eerste lid bedraagt het toetsloon voor de afdrachtvermindering langdurig werklozen per kalenderjaar:

    • a. ten aanzien van de werknemer die bij aanvaarding van de dienstbetrekking de leeftijd van 50 jaar niet heeft bereikt: € 20 025;

    • b. ten aanzien van de werknemer die bij aanvaarding van de dienstbetrekking de leeftijd van 50 jaar heeft bereikt: € 23 012.

Artikel 34*

Artikel 26a, vierde lid, zoals dit luidde op 31 december 2004 blijft van toepassing met betrekking tot arbo-bedrijfsmiddelen ter zake waarvan de inhoudingsplichtige arbo-afdrachtvermindering heeft genoten.

Artikel 34

Terugwerkende kracht

Voor dit artikel is een wijziging met terugwerkende kracht gepubliceerd. Zie opmerking onder de tekst voor nadere informatie.

De Wet bevordering arbeidsinpassing wordt ingetrokken.

Terugwerkende kracht

Stb. 2005, 603, datum inwerkingtreding 02-12-2005, bevat een wijziging met terugwerkende kracht van dit artikel. Deze wijziging werkt terug tot en met 01-01-2005.

Artikel 34* is vernummerd tot artikel 34.

Stb. 2005, 603, datum inwerkingtreding 02-12-2005, bevat een wijziging met terugwerkende kracht van dit artikel. Deze wijziging werkt terug tot en met 01-01-2005.

Dit onderdeel vervalt.

Artikel 40

  • 1 De afdrachtvermindering onderwijs is mede van toepassing met betrekking tot:

    • a. de werknemer die het onderricht in de praktijk van het beroep volgt van opleidingen leerlingwezen als bedoeld in artikel 2.10, eerste lid, van de Wet op het cursorisch beroepsonderwijs zoals dat luidde op 31 december 1995, op de grondslag van een in artikel 2.9 van die wet bedoelde leerovereenkomst;

    • b. de werknemer die een primaire of een voortgezette praktijkopleiding volgt op de grondslag van een leerovereenkomst in de zin van de Wet op het leerlingwezen waarop van toepassing is artikel F.18 van de Wet van 27 mei 1992 (Stb. 337) zoals dat luidde op 31 december 1995;

    • c. de werknemer die een opleiding volgt als bedoeld in de Regeling positie zittende leerlingen opleidingen verpleging en verzorging oude stijl.

  • 2 Het eerste lid is niet van toepassing ingeval het loon van die werknemer in het desbetreffende loontijdvak meer bedraagt dan diens toetsloon voor dat tijdvak.

  • 3 De inhoudingsplichtige bewaart een afschrift van de in het eerste lid, onderdelen a en b, bedoelde overeenkomst bij de loonadministratie.

Artikel 41

Met betrekking tot werknemers voor wie de arbeidsovereenkomst voorziet in een hoger loon dan het toetsloon, zijn artikel 14, tweede lid, en artikel 40, tweede lid, tot en met 31 december 1997 niet van toepassing.

Artikel 41a

[Treedt in werking op 01-01-2006]

Dit onderdeel is (nog) niet in werking getreden; zie het overzicht van wijzigingen

Artikel 42

De Wet belasting- en premiefaciliteit voor de zeevaart 1995 wordt ingetrokken.

Artikel 43

  • 1 Met betrekking tot gevallen waarin een verrekeningsbijdrage zeevaart als bedoeld in artikel III van de Wet faciliteit voor de zeevaart zoals deze luidde op 31 december 1994, is ingehouden, blijven de bepalingen welke ingevolge de Wet belasting- en premiefaciliteit voor de zeevaart 1995 zijn vervallen, ingetrokken of gewijzigd, van kracht zoals deze luidden op 31 december 1994.

  • 2 Met betrekking tot gevallen waarin artikel 2 van de Wet belasting- en premiefaciliteit voor de zeevaart 1995 toepassing heeft gevonden, blijven de bepalingen van die wet van kracht naar de tekst zoals die luidde op 31 december 1995.

Artikel 47

Met betrekking tot gevallen waarin een S&O-vermindering heeft plaatsgevonden als bedoeld in artikel 31 van de Wet op de loonbelasting 1964 zoals dat luidde op 31 december 1995, blijven de bepalingen van de hoofdstukken IVA en VIA van die wet en van de Wet bevordering speur- en ontwikkelingswerk van kracht naar de tekst zoals die luidde op 31 december 1995.

Artikel 51

De Afbakeningsregeling speur- en ontwikkelingswerk en de Uitvoeringsregeling administratieve voorschriften Wet bevordering speur- en ontwikkelingswerk berusten op artikel 1, derde lid, onderdeel c, onderscheidenlijk de artikelen 24, vierde lid, en 25.

Artikel 55

  • 1 Deze wet treedt in werking met ingang van 1 januari 1996.

  • 2 Deze wet wordt aangehaald als: Wet vermindering afdracht loonbelasting en premie voor de volksverzekeringen.

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven te 's-Gravenhage , 15 december 1995

Beatrix

De Staatssecretaris van Financiën,

W. A. F. G. Vermeend

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

A. P. W. Melkert

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen,

J. M. M. Ritzen

Uitgegeven de zevenentwintigste december 1995

De Minister van Justitie,

W. Sorgdrager

Naar boven