Wet van 2 december 1993, tot wijziging van de Wet Sociale Werkvoorziening en de Wet
toezicht verzekeringsbedrijf, alsmede verlening van een wettelijke machtiging ingevolge
de Comptabiliteitswet (maatregelen betreffende de sociale werkvoorziening in verband
met de totstandkoming van een pensioenfonds, een fonds voor de aanvullende oudedagsvoorziening
en een fonds voor vrijwillig vervroegde uittreding, taakstelling extern adviesorgaan
en voorzieningen die bijdragen tot optimale benutting van arbeidsplaatsen)
Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau,
enz. enz. enz.
Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:
Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is de regeling van de aanspraken
van werknemers in de sociale werkvoorziening op pensioen, aanvullende oudedagsvoorziening
en uitkeringen verband houdende met vrijwillig vervroegde uittreding over te laten
aan stichtingen waarin de Staat en werknemersorganisaties deelnemen, dat op de stichtingen
die als pensioenfonds en fonds voor de aanvullende oudedagsvoorziening zullen fungeren
de Pensioen- en spaarfondsenwet ( Stb. 1981, 18) zoveel mogelijk van toepassing dient te zijn, dat voor de mede-oprichting
van een stichting door de Staat ingevolge artikel 29 van de Comptabiliteitswet (Stb. 1992, 351) machtiging bij wet is vereist, dat de Wet Sociale Werkvoorziening (Stb. 1967, 687) en de Wet toezicht verzekeringsbedrijf (Stb. 1990, 342) moeten worden gewijzigd om de genoemde aanspraken op de gewenste wijze
te regelen en dat de Wet Sociale Werkvoorziening voorts wijziging behoeft met het
oog op een nieuwe afbakening van de taak van het externe adviesorgaan en een betere
benutting van arbeidsplaatsen in de sociale werkvoorziening;
Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal,
hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze: