De raad vertegenwoordigt de gehele bevolking van de gemeente. 
                                        
                                    
                                       
                                       
                                       
                                       
                                          - 
                                             
1 De raad bestaat uit: 
                                             9 leden in een gemeente beneden de 3 001 inwoners; 
                                             11 leden in een gemeente van 3 001- 6 000 inwoners; 
                                             13 leden in een gemeente van 6 001- 10 000 inwoners; 
                                             15 leden in een gemeente van 10 001- 15 000 inwoners; 
                                             17 leden in een gemeente van 15 001- 20 000 inwoners; 
                                             19 leden in een gemeente van 20 001- 25 000 inwoners; 
                                             21 leden in een gemeente van 25 001- 30 000 inwoners; 
                                             23 leden in een gemeente van 30 001- 35 000 inwoners; 
                                             25 leden in een gemeente van 35 001- 40 000 inwoners; 
                                             27 leden in een gemeente van 40 001- 45 000 inwoners; 
                                             29 leden in een gemeente van 45 001- 50 000 inwoners; 
                                             31 leden in een gemeente van 50 001- 60 000 inwoners; 
                                             33 leden in een gemeente van 60 001- 70 000 inwoners; 
                                             35 leden in een gemeente van 70 001- 80 000 inwoners; 
                                             37 leden in een gemeente van 80 001-100 000 inwoners; 
                                             39 leden in een gemeente van 100 001-200 000 inwoners; 
                                             45 leden in een gemeente boven de 200 000 inwoners.
                                           
                                       
                                       
                                       
                                          - 
                                             
2  Vermeerdering of vermindering van het aantal leden van de raad, voortvloeiende uit
                                                wijziging van het aantal inwoners van de gemeente, treedt eerst in bij de eerstvolgende
                                                periodieke verkiezing van de raad. 
                                           
                                       
                                        
                                    
                                       
                                       
                                       
                                       De burgemeester is voorzitter van de raad.
                                        
                                    
                                       
                                       
                                       
                                       
                                       
                                       
                                       
                                       
                                          - 
                                             
3 Geen lid van de raad kunnen zijn zij die geen Nederlander zijn, en als door andere
                                                staten uitgezonden leden van diplomatieke of consulaire vertegenwoordigingen, in Nederland
                                                werkzaam zijn, alsmede hun niet-Nederlandse echtgenoten, geregistreerde partners of
                                                levensgezellen en kinderen, voor zover dezen met hen een gemeenschappelijke huishouding
                                                voeren. 
                                           
                                       
                                        
                                    
                                       
                                       
                                       
                                       Ter vervulling van een tussentijds opengevallen plaats is niet benoembaar tot lid
                                          van de raad hij die na de laatstgehouden periodieke verkiezing van de leden van de
                                          raad wegens handelen in strijd met artikel 15 van het lidmaatschap van de raad is vervallen verklaard. 
                                        
                                    
                                    
                                    
                                       
                                       
                                       
                                       
                                          - 
                                             
1 Alvorens hun functie te kunnen uitoefenen, leggen de leden van de raad in de vergadering,
                                                in handen van de voorzitter, de volgende eed (verklaring en belofte) af: 
                                             "Ik zweer (verklaar) dat ik, om tot lid van de raad benoemd te worden, rechtstreeks
                                                noch middellijk, onder welke naam of welk voorwendsel ook, enige gift of gunst heb
                                                gegeven of beloofd. 
                                             Ik zweer (verklaar en beloof) dat ik, om iets in dit ambt te doen of te laten, rechtstreeks
                                                noch middellijk enig geschenk of enige belofte heb aangenomen of zal aannemen. 
                                             Ik zweer (beloof) dat ik getrouw zal zijn aan de Grondwet, dat ik de wetten zal nakomen en dat ik mijn plichten als lid van de raad naar eer
                                                en geweten zal vervullen. 
                                             Zo waarlijk helpe mij God Almachtig!" 
                                             (Dat verklaar en beloof ik!") 
                                           
                                       
                                       
                                       
                                          - 
                                             
2 Wanneer de eed (verklaring en belofte), bedoeld in het eerste lid, in de Friese taal
                                                wordt afgelegd, luidt de tekst van de eed (verklaring en belofte) als volgt:
                                             «Ik swar (ferklearje) dat ik, om ta lid fan 'e rie beneamd te wurden, streekrjocht
                                                noch midlik, ûnder wat namme of wat ferlechje ek, hokker jefte of geunst dan ek jûn
                                                of ûnthjitten haw.
                                             Ik swar (ferklearje en ûnthjit) dat ik, om eat yn dit amt te dwaan of te litten, streekrjocht
                                                noch midlik hokker geskink of hokker ûnthjit dan ek oannommen haw of oannimme sil.
                                             Ik swar (ûnthjit) dat ik trou wêze sil oan 'e Grûnwet, dat ik de wetten neikomme sil en dat ik myn plichten as lid fan 'e rie yn alle oprjochtens
                                                ferfolje sil.
                                             Sa wier helpe my God Almachtich!»
                                             («Dat ferklearje en ûnthjit ik!»).
                                           
                                       
                                        
                                    
                                    
                                       
                                       
                                       
                                       De raad stelt een reglement van orde voor zijn vergaderingen en andere werkzaamheden
                                          vast. 
                                        
                                    
                                       
                                       
                                       
                                       
                                       
                                       
                                          - 
                                             
2  Voorts vergadert de raad indien de burgemeester het nodig oordeelt of indien ten
                                                minste een vijfde van het aantal leden waaruit de raad bestaat schriftelijk, met opgave
                                                van redenen, daarom verzoekt. 
                                           
                                       
                                        
                                    
                                       
                                       
                                       
                                       De raad vergadert na de periodieke verkiezing van zijn leden voor de eerste maal in
                                          nieuwe samenstelling op de dag met ingang waarvan de leden van de raad in oude samenstelling
                                          aftreden. 
                                        
                                    
                                       
                                       
                                       
                                       
                                       
                                       
                                          - 
                                             
2  Tegelijkertijd met de oproeping brengt de burgemeester dag, tijdstip en plaats van
                                                de vergadering ter openbare kennis. De agenda en de daarbij behorende voorstellen
                                                met uitzondering van de in artikel 25, tweede lid, bedoelde stukken worden tegelijkertijd met de oproeping en op een bij de openbare
                                                kennisgeving aan te geven wijze ter inzage gelegd. 
                                           
                                       
                                        
                                    
                                       
                                       
                                       
                                       
                                       
                                       
                                          - 
                                             
2  Indien ingevolge het eerste lid de vergadering niet kan worden geopend, belegt de
                                                burgemeester, onder verwijzing naar dit artikel, opnieuw een vergadering tegen een
                                                tijdstip dat ten minste vierentwintig uur na het bezorgen van de oproeping is gelegen.
                                                
                                           
                                       
                                       
                                       
                                          - 
                                             
3  Op de vergadering, bedoeld in het tweede lid, is het eerste lid niet van toepassing.
                                                De raad kan echter over andere aangelegenheden dan die waarvoor de ingevolge het eerste
                                                lid niet geopende vergadering was belegd alleen beraadslagen of besluiten, indien
                                                blijkens de presentielijst meer dan de helft van het aantal zitting hebbende leden
                                                tegenwoordig is. 
                                           
                                       
                                        
                                    
                                    
                                       
                                       
                                       
                                       De leden van het gemeentebestuur en andere personen die deelnemen aan de beraadslaging
                                          kunnen niet in rechte worden vervolgd of aangesproken voor dan wel worden verplicht
                                          getuigenis af te leggen als bedoeld in artikel 165, eerste lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering over hetgeen zij in de vergadering van de raad hebben gezegd of aan de raad schriftelijk
                                          hebben overgelegd. 
                                        
                                    
                                    
                                       
                                       
                                       
                                       In een besloten vergadering kan niet worden beraadslaagd of besloten over: 
                                       
                                       
                                          - 
                                             
a. de toelating van nieuw benoemde leden; 
                                           
                                          - 
                                             
b. de vaststelling en wijziging van de begroting en de vaststelling van de jaarrekening;
                                                
                                           
                                          - 
                                             
c. de invoering, wijziging en afschaffing van gemeentelijke belastingen, en 
                                           
                                          - 
                                             
d. de benoeming en het ontslag van wethouders. 
                                           
                                       
                                        
                                    
                                       
                                       
                                       
                                       
                                          - 
                                             
1 De raad kan op grond van een belang, genoemd in artikel 5.1 van de Wet open overheid, omtrent het in een besloten vergadering behandelde en omtrent de inhoud van de stukken
                                                die aan de raad worden overgelegd, geheimhouding opleggen. Geheimhouding omtrent het
                                                in een besloten vergadering behandelde wordt tijdens die vergadering opgelegd. De
                                                geheimhouding wordt door hen die bij de behandeling aanwezig waren en allen die van
                                                het behandelde of de stukken kennis dragen, in acht genomen totdat de raad haar opheft.
                                                
                                           
                                       
                                       
                                       
                                          - 
                                             
2 Op grond van een belang, genoemd in artikel 5.1 van de Wet open overheid, kan de geheimhouding eveneens worden opgelegd door het college, de burgemeester
                                                en een commissie, ieder ten aanzien van de stukken die zij aan de raad of aan leden
                                                van de raad overleggen. Daarvan wordt op de stukken melding gemaakt. 
                                           
                                       
                                       
                                       
                                          - 
                                             
3  De krachtens het tweede lid opgelegde verplichting tot geheimhouding met betrekking
                                                tot aan de raad overgelegde stukken vervalt, indien de oplegging niet door de raad
                                                in zijn eerstvolgende vergadering die blijkens de presentielijst door meer dan de
                                                helft van het aantal zitting hebbende leden is bezocht, wordt bekrachtigd. 
                                           
                                       
                                       
                                       
                                          - 
                                             
4  De krachtens het tweede lid opgelegde verplichting tot geheimhouding met betrekking
                                                tot aan leden van de raad overgelegde stukken wordt in acht genomen totdat het orgaan
                                                dat de verplichting heeft opgelegd, dan wel, indien het stuk waaromtrent geheimhouding
                                                is opgelegd aan de raad is voorgelegd, totdat de raad haar opheft. De raad kan deze
                                                beslissing alleen nemen in een vergadering die blijkens de presentielijst door meer
                                                dan de helft van het aantal zitting hebbende leden is bezocht. 
                                           
                                       
                                        
                                    
                                       
                                       
                                       
                                       
                                          - 
                                             
1 De voorzitter zorgt voor de handhaving van de orde in de vergadering en is bevoegd,
                                                wanneer die orde op enigerlei wijze door toehoorders wordt verstoord, deze en zo nodig
                                                andere toehoorders te doen vertrekken. 
                                           
                                       
                                       
                                       
                                       
                                       
                                          - 
                                             
3  Hij kan de raad voorstellen aan een lid dat door zijn gedragingen de geregelde gang
                                                van zaken belemmert, het verdere verblijf in de vergadering te ontzeggen. Over het
                                                voorstel wordt niet beraadslaagd. Na aanneming daarvan verlaat het lid de vergadering
                                                onmiddellijk. Zo nodig doet de voorzitter hem verwijderen. Bij herhaling van zijn
                                                gedrag kan het lid bovendien voor ten hoogste drie maanden de toegang tot de vergadering
                                                worden ontzegd. 
                                           
                                       
                                        
                                    
                                       
                                       
                                       
                                       De leden van de raad stemmen zonder last. 
                                        
                                    
                                    
                                    
                                    
                                    
                                       
                                       
                                       
                                       
                                       
                                       
                                       
                                       
                                       
                                       
                                       
                                       
                                       
                                       
                                          - 
                                             
6  Onder een voltallige vergadering wordt verstaan een vergadering waarin alle leden
                                                waaruit de raad bestaat, voor zover zij zich niet van deelneming aan de stemming moesten
                                                onthouden, een stem hebben uitgebracht. 
                                           
                                       
                                        
                                    
                                       
                                       
                                       
                                       
                                          - 
                                             
1 De stukken die van de raad uitgaan, worden door de burgemeester ondertekend en door
                                                de griffier medeondertekend. Bij verhindering of ontstentenis van de burgemeester
                                                worden de stukken die van de raad uitgaan ondertekend door degene die krachtens artikel 77 de burgemeester als voorzitter van de raad vervangt.
                                           
                                       
                                       
                                       
                                        
                                    
                                  
                                 
                                    
                                    
                                       Hoofdstuk III. Het college van burgemeester en wethouders 
                                       
                                     
                                    
                                    
                                    
                                       
                                       
                                       
                                       
                                       
                                       
                                       
                                       
                                          - 
                                             
3  Indien het tweede lid toepassing vindt bedraagt, in afwijking van het eerste lid,
                                                het aantal wethouders ten hoogste vijfentwintig procent van het aantal raadsleden,
                                                met dien verstande dat de tijdsbestedingsnorm van de wethouders gezamenlijk ten hoogste
                                                tien procent meer bedraagt dan de tijdsbestedingsnorm van de wethouders gezamenlijk
                                                zou hebben bedragen indien het tweede lid geen toepassing had gevonden. 
                                           
                                       
                                       
                                       
                                       
                                       
                                        
                                    
                                       
                                       
                                       
                                       
                                          - 
                                             
1 Voor het wethouderschap gelden de vereisten voor het lidmaatschap van de raad, bedoeld
                                                in artikel 10, met dien verstande dat in artikel 10, tweede lid, onder b, voor «de dag waarop de gemeenteraad beslist over de toelating als lid tot de gemeenteraad»
                                                gelezen wordt: de dag waarop zij tot wethouder worden benoemd.
                                           
                                       
                                       
                                       
                                       
                                       
                                          - 
                                             
3 De raad kan voor de duur van een jaar ontheffing verlenen van het vereiste van ingezetenschap.
                                                De ontheffing kan in bijzondere gevallen, telkens met een periode van maximaal een
                                                jaar, worden verlengd.
                                           
                                       
                                       
                                       
                                        
                                    
                                    
                                       
                                       
                                       
                                       De benoeming van wethouders na de verkiezing van de leden van de raad vindt plaats
                                          in een vergadering van de raad in nieuwe samenstelling.
                                        
                                    
                                       
                                       
                                       
                                       In het geval van artikel 37 gaat de benoeming van degene die zijn benoeming tot wethouder heeft aangenomen, in
                                          op het tijdstip waarop ten minste de helft van het met inachtneming van artikel 36 bepaalde aantal wethouders zijn benoeming heeft aangenomen of, indien de aanneming
                                          van de benoeming op een later tijdstip plaatsvindt, op dat tijdstip. 
                                        
                                    
                                       
                                       
                                       
                                       De benoeming ter vervulling van een plaats die tussentijds openvalt, geschiedt zo
                                          spoedig mogelijk, tenzij de raad besluit het aantal wethouders te verminderen.
                                        
                                    
                                       
                                       
                                       
                                       De benoemde wethouder deelt de raad uiterlijk op de tiende dag na de kennisgeving
                                          van zijn benoeming mee of hij de benoeming aanneemt. Indien deze termijn verstrijkt
                                          zonder mededeling, wordt de benoemde wethouder geacht de benoeming niet aan te nemen.
                                        
                                    
                                       
                                       
                                       
                                       Wanneer de benoeming niet is aangenomen, geschiedt zo spoedig mogelijk een nieuwe
                                          benoeming. 
                                        
                                    
                                       
                                       
                                       
                                       
                                          - 
                                             
1 Alvorens hun functie te kunnen uitoefenen leggen de wethouders, in de vergadering
                                                van de raad, in handen van de voorzitter, de volgende eed (verklaring en belofte)
                                                af:
                                             «Ik zweer (verklaar) dat ik, om tot wethouder benoemd te worden, rechtstreeks noch
                                                middellijk, onder welke naam of welk voorwendsel ook, enige gift of gunst heb gegeven
                                                of beloofd.
                                             Ik zweer (verklaar en beloof) dat ik, om iets in dit ambt te doen of te laten, rechtstreeks
                                                noch middellijk enig geschenk of enige belofte heb aangenomen of zal aannemen.
                                             Ik zweer (beloof) dat ik getrouw zal zijn aan de Grondwet, dat ik de wetten zal nakomen en dat ik mijn plichten als wethouder naar eer en geweten
                                                zal vervullen.
                                             Zo waarlijk helpe mij God Almachtig!»
                                             («Dat verklaar en beloof ik!»)
                                           
                                       
                                       
                                       
                                          - 
                                             
2 Wanneer de eed (verklaring en belofte), bedoeld in het eerste lid, in de Friese taal
                                                wordt afgelegd, luidt de tekst van de eed (verklaring en belofte) als volgt:
                                             «Ik swar (ferklearje) dat ik, om ta wethâlder beneamd te wurden, streekrjocht noch
                                                midlik, ûnder wat namme of wat ferlechje ek, hokker jefte of geunst dan ek jûn of
                                                ûnthjitten haw.
                                             Ik swar (ferklearje en ûnthjit) dat ik, om eat yn dit amt te dwaan of te litten, streekrjocht
                                                noch midlik hokker geskink of hokker ûnthjit dan ek oannommen haw of oannimme sil.
                                             Ik swar (ûnthjit) dat ik trou wêze sil oan 'e Grûnwet, dat ik de wetten neikomme sil en dat ik myn plichten as wethâlder yn alle oprjochtens
                                                ferfolje sil.
                                             Sa wier helpe my God Almachtich!»
                                             («Dat ferklearje en ûnthjit ik!»).
                                           
                                       
                                        
                                    
                                    
                                    
                                    
                                       
                                       
                                       
                                       
                                       
                                       
                                          - 
                                             
2 Behoudens het geval dat de wethouder onmiddellijk ontslag neemt, gaat het ontslag
                                                in met ingang van de dag, gelegen een maand na de dag waarop hij zijn ontslag heeft
                                                genomen of zoveel eerder als zijn opvolger de benoeming heeft aangenomen.
                                           
                                       
                                        
                                    
                                       
                                       
                                       
                                       
                                       
                                       
                                       
                                       
                                       
                                       
                                          - 
                                             
4  De wethouders genieten geen vergoedingen, in welke vorm ook, voor werkzaamheden,
                                                verricht in nevenfuncties die zij vervullen uit hoofde van het wethoudersambt ongeacht
                                                of die vergoedingen ten laste van de gemeente komen of niet. Indien deze vergoedingen
                                                worden uitgekeerd, worden zij gestort in de gemeentekas. 
                                           
                                       
                                       
                                       
                                          - 
                                             
5 Tot vergoedingen als bedoeld in het vierde lid, behoren inkomsten, onder welke benaming
                                                ook, uit nevenfuncties die de wethouder neerlegt bij beëindiging van het ambt.
                                           
                                       
                                       
                                       
                                       
                                       
                                       
                                       
                                          - 
                                             
8 Bij algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld over de wijze waarop de wethouder
                                                gegevens over de inkomsten, bedoeld in het zesde lid, verstrekt, en de gevolgen van
                                                het niet verstrekken van deze gegevens.
                                           
                                       
                                        
                                    
                                    
                                       
                                       
                                       
                                       Onverschuldigd betaalde bezoldiging kan worden teruggevorderd.
                                        
                                    
                                       
                                       
                                       
                                       
                                       
                                       
                                       
                                       
                                          - 
                                             
3 Verrekening als bedoeld in het eerste lid is slechts in zoverre geldig als een beslag
                                                op die bezoldiging geldig zou zijn, met dien verstande dat verrekening van hetgeen
                                                wegens genoten huisvesting of voeding is verschuldigd eveneens kan plaatsvinden met
                                                dat deel van de bezoldiging dat de beslagvrije voet, bedoeld in de artikelen 475c tot en met 475e van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering vormt.
                                           
                                       
                                        
                                    
                                    
                                    
                                       
                                       
                                       
                                       Indien verscheidene schuldeisers uit hoofde van beslag of korting aanspraak hebben
                                          op een deel van de bezoldiging geschiedt de verdeling naar evenredigheid der inschulden,
                                          voor zover niet de ene schuldeiser voorrang heeft boven de anderen.
                                        
                                    
                                       
                                       
                                       
                                       
                                          - 
                                             
1 Overdracht, inpandgeving of elke andere handeling, waardoor de wethouder enig recht
                                                op zijn bezoldiging aan een derde toekent, is slechts geldig voor dat deel van de
                                                bezoldiging waarop beslag geldig zou zijn.
                                           
                                       
                                       
                                       
                                        
                                    
                                       
                                       
                                       
                                       Betaling of afgifte aan een gemachtigde, nadat een volmacht tot voldoening of invorderingen
                                          van bezoldiging is geëindigd, ontlasten de gemeente, indien een gegeven opdracht tot
                                          de betaling of afgifte niet meer tijdig kon worden ingetrokken, toen de gemeente van
                                          het eindigen van de volmacht kennis kreeg.
                                        
                                    
                                    
                                       
                                       
                                       
                                       Met bezoldiging worden in de artikelen 44a tot en met 44h gelijkgesteld de bedragen – onder de benaming van uitkering of welke benaming ook
                                          – waarop de wethouder krachtens artikel 44, eerste lid, aanspraak heeft of waarop zijn nagelaten betrekkingen uit hoofde van zijn overlijden
                                          krachtens artikel 44, eerste lid, aanspraak hebben.
                                        
                                    
                                    
                                    
                                    
                                       
                                       
                                       
                                       
                                          - 
                                             
1 Indien degene wiens benoeming tot wethouder is ingegaan, een functie bekleedt als
                                                bedoeld in artikel 36b, eerste lid, en het tweede of derde lid van dat artikel niet van toepassing zijn, draagt hij er onverwijld zorg voor dat
                                                hij uit die functie wordt ontheven.
                                           
                                       
                                       
                                       
                                       
                                       
                                       
                                       
                                        
                                    
                                       
                                       
                                       
                                       
                                          - 
                                             
1 Indien een wethouder niet langer voldoet aan de vereisten voor het wethouderschap,
                                                bedoeld in artikel 36a, eerste en tweede lid, of een functie gaat bekleden als bedoeld in artikel 36b, eerste lid, en het tweede of derde lid van dat artikel niet van toepassing zijn, neemt hij onmiddellijk ontslag. Hij doet
                                                hiervan schriftelijk mededeling aan de raad.
                                           
                                       
                                       
                                       
                                        
                                    
                                       
                                       
                                          Artikel 48 
                                           
                                          
                                             [Vervallen per 07-03-2002]
                                             
                                        
                                        
                                    
                                       
                                       
                                       
                                       Indien een uitspraak van de raad inhoudende de opzegging van zijn vertrouwen in een
                                          wethouder er niet toe leidt dat de betrokken wethouder onmiddellijk ontslag neemt,
                                          kan de raad besluiten tot ontslag. Artikel 31 is van toepassing op de stemming inzake het ontslag. Op het ontslagbesluit is artikel 4:8 van de Algemene wet bestuursrecht niet van toepassing.
                                        
                                    
                                       
                                       
                                       
                                       De rechter treedt niet in de beoordeling van de gronden waarop de raad tot ontslag
                                          van een wethouder heeft besloten.
                                        
                                    
                                       
                                       
                                          Artikel 51 
                                           
                                          
                                             [Vervallen per 07-03-2002]
                                             
                                        
                                        
                                    
                                       
                                       
                                       
                                       Het college stelt een reglement van orde voor zijn vergaderingen en andere werkzaamheden
                                          vast, dat aan de raad wordt toegezonden. 
                                        
                                    
                                    
                                    
                                    
                                       
                                       
                                       
                                       
                                          - 
                                             
1 Het college kan op grond van een belang, genoemd in artikel 5.1 van de Wet open overheid, omtrent het in een besloten vergadering behandelde en omtrent de inhoud van de stukken
                                                die aan het college worden overgelegd, geheimhouding opleggen. Geheimhouding omtrent
                                                het in een besloten vergadering behandelde wordt tijdens die vergadering opgelegd.
                                                De geheimhouding wordt door hen die bij de behandeling aanwezig waren en allen die
                                                van het behandelde of de stukken kennis dragen, in acht genomen totdat het college
                                                haar opheft. 
                                           
                                       
                                       
                                       
                                          - 
                                             
2  Op grond van een belang, genoemd in artikel 5.1 van de Wet open overheid, kan de geheimhouding eveneens worden opgelegd door de burgemeester of een commissie,
                                                ten aanzien van de stukken die zij aan het college overleggen. Daarvan wordt op de
                                                stukken melding gemaakt. De geheimhouding wordt in acht genomen totdat het orgaan
                                                dat de verplichting heeft opgelegd, dan wel de raad haar opheft. 
                                           
                                       
                                       
                                       
                                        
                                    
                                       
                                       
                                       
                                       
                                       
                                       
                                          - 
                                             
2  Indien het vereiste aantal leden niet tegenwoordig is, belegt de burgemeester, onder
                                                verwijzing naar dit artikel, opnieuw een vergadering. 
                                           
                                       
                                       
                                       
                                          - 
                                             
3  Op de vergadering, bedoeld in het tweede lid, is het eerste lid niet van toepassing.
                                                Het college kan echter over andere aangelegenheden dan die waarvoor de eerdere vergadering
                                                was belegd alleen beraadslagen of besluiten, indien ten minste de helft van het aantal
                                                zitting hebbende leden tegenwoordig is. 
                                           
                                       
                                        
                                    
                                       
                                       
                                       
                                       De leden van het college en andere personen die deelnemen aan de beraadslaging kunnen
                                          niet in rechte worden vervolgd of aangesproken voor hetgeen zij in de vergadering
                                          van het college hebben gezegd of aan het college schriftelijk hebben overgelegd. 
                                        
                                    
                                    
                                       
                                       
                                       
                                       
                                          - 
                                             
1 Indien bij een stemming, anders dan over personen voor het doen van benoemingen, voordrachten
                                                of aanbevelingen, de stemmen staken, wordt opnieuw gestemd. 
                                           
                                       
                                       
                                       
                                        
                                    
                                    
                                  
                                 
                                    
                                    
                                       Hoofdstuk IV. De burgemeester 
                                       
                                     
                                    
                                       
                                       
                                       
                                       
                                       
                                       
                                       
                                       
                                          - 
                                             
3 Na het overleg met de commissaris stelt de raad uit zijn midden een vertrouwenscommissie
                                                in, belast met de beoordeling van de kandidaten. De raad kan bepalen dat één of meer
                                                wethouders als adviseur aan de vertrouwenscommissie worden toegevoegd. De commissaris
                                                verschaft de vertrouwenscommissie een opgave van degenen die naar het ambt van burgemeester
                                                hebben gesolliciteerd, vergezeld van zijn oordeel over kandidaten die hij in beginsel
                                                geschikt acht voor benoeming. Als de vertrouwenscommissie besluit naast deze kandidaten
                                                ook andere kandidaten die gesolliciteerd hebben, bij haar beoordeling te betrekken,
                                                doet zij daarvan onverwijld mededeling aan de commissaris. Deze brengt zijn oordeel
                                                over laatstgenoemde kandidaten ter kennis van de vertrouwenscommissie.
                                           
                                       
                                       
                                       
                                       
                                       
                                       
                                       
                                          - 
                                             
6 In een bijzonder, door de raad te motiveren geval, kan worden volstaan met een aanbeveling
                                                waarop één persoon vermeld staat. Onze Minister slaat geen acht op een enkelvoudige
                                                aanbeveling, indien naar zijn oordeel geen sprake is van een bijzonder geval.
                                           
                                       
                                       
                                       
                                          - 
                                             
7 Onze Minister volgt in zijn voordracht in beginsel de aanbeveling, met inbegrip van
                                                de daarop gehanteerde volgorde, tenzij zwaarwegende gronden aanleiding tot afwijking
                                                geven. Een afwijking wordt gemotiveerd.
                                           
                                       
                                       
                                       
                                          - 
                                             
8 De rijksbelastingdienst verstrekt Onze Minister de benodigde gegevens inzake bestuurlijke
                                                boeten als bedoeld in hoofdstuk VIIIA van de Algemene wet inzake rijksbelastingen en inzake strafbeschikkingen als bedoeld in artikel 76 van die wet, voor zover deze boeten en beschikkingen zijn opgelegd dan wel hadden kunnen worden
                                                opgelegd ter zake van feiten die zijn gebleken na de termijn om deze op te leggen.
                                           
                                       
                                        
                                    
                                    
                                       
                                       
                                       
                                       
                                       
                                       
                                          - 
                                             
2 Indien sprake is van een verstoorde verhouding tussen de burgemeester en de raad,
                                                kan de raad, door tussenkomst van de commissaris van de Koning, een aanbeveling tot
                                                ontslag zenden aan Onze Minister.
                                           
                                       
                                       
                                       
                                       
                                       
                                       
                                       
                                          - 
                                             
5 De oproeping tot de vergadering waarin over de aanbeveling wordt beraadslaagd of besloten,
                                                wordt tenminste achtenveertig uur voor de aanvang of zoveel eerder als de raad heeft
                                                bepaald, bij de leden van de raad bezorgd. Zij vermeldt het voorstel tot de aanbeveling.
                                           
                                       
                                       
                                       
                                       
                                       
                                        
                                    
                                       
                                       
                                       
                                       
                                       
                                       
                                       
                                       
                                          - 
                                             
3 De aanbevelingen van de raad, bedoeld in artikel 61, vijfde en zesde lid, 61a, tweede lid, en  61b, tweede lid, zijn openbaar met dien verstande dat ten aanzien van de aanbeveling inzake de benoeming,
                                                bedoeld in artikel 61, vijfde lid, de openbaarheid uitsluitend de als eerste aanbevolen persoon geldt. Artikel 31 is van toepassing op de stemmingen inzake de aanbevelingen.
                                           
                                       
                                        
                                    
                                       
                                       
                                          Artikel 61d 
                                           
                                          
                                             [Vervallen per 01-02-2016]
                                             
                                        
                                        
                                    
                                       
                                       
                                          Artikel 61e 
                                           
                                          
                                             [Vervallen per 19-12-2008]
                                             
                                        
                                        
                                    
                                    
                                       
                                       
                                       
                                       Voor de benoembaarheid tot burgemeester is het Nederlanderschap vereist. 
                                        
                                    
                                       
                                       
                                       
                                       Dezelfde persoon kan in meer dan een gemeente tot burgemeester worden benoemd, mits
                                          op het tijdstip van benoeming het gezamenlijk aantal inwoners het getal van 10 000
                                          niet te boven gaat. 
                                        
                                    
                                       
                                       
                                       
                                       
                                          - 
                                             
1 De burgemeester legt ten overstaan van de raad in handen van de commissaris van de
                                                Koning de volgende eed (verklaring en belofte) af:
                                             "Ik zweer (verklaar) dat ik, om tot burgemeester benoemd te worden, rechtstreeks noch
                                                middellijk, onder welke naam of welk voorwendsel ook, enige gift of gunst heb gegeven
                                                of beloofd. 
                                             Ik zweer (verklaar en beloof) dat ik, om iets in dit ambt te doen of te laten, rechtstreeks
                                                noch middellijk enig geschenk of enige belofte heb aangenomen of zal aannemen. 
                                             Ik zweer (beloof) dat ik getrouw zal zijn aan de Grondwet, dat ik de wetten zal nakomen en dat ik mijn plichten als burgemeester naar eer en
                                                geweten zal vervullen. 
                                             Zo waarlijk helpe mij God Almachtig!" 
                                             (Dat verklaar en beloof ik!") 
                                           
                                       
                                       
                                       
                                          - 
                                             
2 Wanneer de eed (verklaring en belofte), bedoeld in het eerste lid, in de Friese taal
                                                wordt afgelegd, luidt de tekst van de eed (verklaring en belofte) als volgt:
                                             «Ik swar (ferklearje) dat ik, om ta boargemaster beneamd te wurden, streekrjocht noch
                                                midlik, ûnder wat namme of wat ferlechje ek, hokker jefte of geunst dan ek jûn of
                                                ûnthjitten haw.
                                             Ik swar (ferklearje en ûnthjit) dat ik, om eat yn dit amt te dwaan of te litten, streekrjocht
                                                noch midlik hokker geskink of hokker ûnthjit dan ek oannommen haw of oannimme sil.
                                             Ik swar (ûnthjit) dat ik trou wêze sil oan 'e Grûnwet, dat ik de wetten neikomme sil en dat ik myn plichten as boargemaster yn alle oprjochtens
                                                ferfolje sil.
                                             Sa wier helpe my God Almachtich!»
                                             («Dat ferklearje en ûnthjit ik!»).
                                           
                                       
                                        
                                    
                                       
                                       
                                       
                                       
                                       
                                       
                                       
                                       
                                          - 
                                             
3  Buiten hetgeen hem bij of krachtens de wet is toegekend, geniet de burgemeester als
                                                zodanig geen inkomsten, in welke vorm ook, ten laste van de gemeente. 
                                           
                                       
                                       
                                       
                                          - 
                                             
4  De burgemeester geniet geen vergoedingen, in welke vorm ook, voor werkzaamheden,
                                                verricht in nevenfuncties welke hij vervult uit hoofde van het burgemeestersambt,
                                                ongeacht of die vergoedingen ten laste van de gemeente komen of niet. Indien deze
                                                vergoedingen worden uitgekeerd, worden zij gestort in de gemeentekas. 
                                           
                                       
                                       
                                       
                                          - 
                                             
5 Tot vergoedingen als bedoeld in het vierde lid, behoren inkomsten, onder welke benaming
                                                ook, uit nevenfuncties die de burgemeester neerlegt bij beëindiging van het ambt.
                                           
                                       
                                       
                                       
                                       
                                       
                                          - 
                                             
7 Bij algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld over de wijze waarop de burgemeester
                                                gegevens over de inkomsten, bedoeld in het zesde lid, verstrekt, en de gevolgen van
                                                het niet verstrekken van deze gegevens.
                                           
                                       
                                       
                                       
                                        
                                    
                                       
                                       
                                       
                                       
                                       
                                       
                                       
                                       
                                          - 
                                             
3 De burgemeester maakt nevenfuncties, anders dan uit hoofde van zijn burgemeestersambt,
                                                en de inkomsten uit die functies openbaar. De openbaarmaking van nevenfuncties vindt
                                                plaats terstond na benoeming tot burgemeester of aanvaarding van een nevenfunctie
                                                en geschiedt zowel op elektronische wijze als door terinzagelegging op het gemeentehuis.
                                                Openbaarmaking van de inkomsten geschiedt zowel op elektronische wijze als door terinzagelegging
                                                op het gemeentehuis uiterlijk op 1 april na het kalenderjaar waarin de inkomsten zijn
                                                genoten.
                                           
                                       
                                       
                                       
                                        
                                    
                                    
                                       
                                       
                                       
                                       
                                          - 
                                             
1 
                                                Artikel 15, eerste en tweede lid, is van overeenkomstige toepassing op de burgemeester met dien verstande dat de ontheffing,
                                                bedoeld in het tweede lid van dat artikel, wordt verleend door de commissaris van
                                                de Koning.
                                           
                                       
                                       
                                       
                                        
                                    
                                       
                                       
                                       
                                       Het ambt van burgemeester ontheft van alle bij of krachtens de wet opgelegde verplichtingen
                                          tot het verrichten van persoonlijke diensten. 
                                        
                                    
                                       
                                       
                                       
                                       
                                       
                                       
                                       
                                       
                                          - 
                                             
3 De commissaris van de Koning kan de ontheffing in bijzondere gevallen tweemaal, telkens
                                                voor de duur van maximaal een jaar, verlengen. Alvorens daartoe over te gaan, hoort
                                                hij de raad.
                                           
                                       
                                        
                                    
                                       
                                       
                                       
                                       
                                          - 
                                             
1 Indien de burgemeester langer dan zes weken buiten de gemeente wenst te verblijven,
                                                behoeft hij daartoe de toestemming van de commissaris. De toestemming mag alleen worden
                                                verleend, indien het belang van de gemeente zich daartegen niet verzet. 
                                           
                                       
                                       
                                       
                                        
                                    
                                    
                                    
                                       
                                       
                                          Artikel 75 
                                           
                                          
                                             [Vervallen per 02-11-2005]
                                             
                                        
                                        
                                    
                                       
                                       
                                       
                                       Bij koninklijk besluit wordt bepaald, welke de onderscheidingstekenen van de burgemeester
                                          zijn en bij welke gelegenheden hij deze zal dragen. 
                                        
                                    
                                       
                                       
                                       
                                       
                                          - 
                                             
1 Bij verhindering of ontstentenis van de burgemeester wordt zijn ambt waargenomen door
                                                een door het college aan te wijzen wethouder. Het voorzitterschap van de raad wordt
                                                in dat geval waargenomen door het langstzittende lid van de raad. Indien meer leden
                                                van de raad even lang zitting hebben, vindt de waarneming plaats door het oudste lid
                                                in jaren van hen. De raad kan een ander lid van de raad met de waarneming belasten.
                                           
                                       
                                       
                                       
                                          - 
                                             
2 Bij verhindering of ontstentenis van alle wethouders wordt het ambt waargenomen door
                                                het langstzittende lid van de raad. Indien meer leden van de raad even lang zitting
                                                hebben, vindt de waarneming plaats door het oudste lid in jaren van hen. De raad kan
                                                een ander lid van de raad met de waarneming belasten.
                                           
                                       
                                        
                                    
                                       
                                       
                                       
                                       
                                          - 
                                             
1 Indien de commissaris van de Koning het in het belang van de gemeente nodig oordeelt,
                                                voorziet hij in afwijking van artikel 77 in de waarneming. Alvorens daartoe over te gaan hoort hij de raad, tenzij gewichtige
                                                redenen zich daartegen verzetten. 
                                           
                                       
                                       
                                       
                                        
                                    
                                       
                                       
                                       
                                       De toekenning van een vergoeding ten laste van de gemeente aan degene die met de waarneming
                                          van het ambt van burgemeester is belast, wordt geregeld bij of krachtens algemene
                                          maatregel van bestuur. 
                                        
                                    
                                       
                                       
                                       
                                       Ten aanzien van degene die met de waarneming van het ambt van burgemeester is belast,
                                          zijn de artikelen 63, 67, 68 en 69 van overeenkomstige toepassing. 
                                        
                                    
                                    
                                       
                                       
                                       
                                       De commissaris verricht de werkzaamheden, genoemd in de artikelen 61, 61a, 61b, 65, 69, 71, 72 en 78, volgens een door de regering gegeven ambtsinstructie.