De raad besluit tot het invoeren, wijzigen of afschaffen van een gemeentelijke belasting
                                             door het vaststellen van een belastingverordening. 
                                           
                                       
                                          
                                          
                                          
                                          Een belastingverordening vermeldt, in de daartoe leidende gevallen, de belastingplichtige,
                                             het voorwerp van de belasting, het belastbare feit, de heffingsmaatstaf, het tarief,
                                             het tijdstip van ingang van de heffing, het tijdstip van beëindiging van de heffing
                                             en hetgeen overigens voor de heffing en de invordering van belang is. 
                                           
                                       
                                          
                                          
                                             Artikel 218 
                                              
                                             
                                                [Vervallen per 01-07-1996]
                                                
                                           
                                           
                                       
                                          
                                          
                                             Artikel 218a 
                                              
                                             
                                                [Vervallen per 01-07-1996]
                                                
                                           
                                           
                                       
                                          
                                          
                                             Artikel 218b 
                                              
                                             
                                                [Vervallen per 01-07-1996]
                                                
                                           
                                           
                                       
                                          
                                          
                                          
                                          
                                          
                                          
                                             - 
                                                
2  Behoudens het bepaalde in andere wetten dan deze en in de tweede en derde paragraaf van dit hoofdstuk kunnen de gemeentelijke belastingen worden geheven naar in de belastingverordening
                                                   te bepalen heffingsmaatstaven, met dien verstande dat het bedrag van een gemeentelijke
                                                   belasting niet afhankelijk mag worden gesteld van het inkomen, de winst of het vermogen.
                                                   
                                              
                                          
                                           
                                     
                                    
                                       
                                       
                                          § 2. Bijzondere bepalingen omtrent de onroerende-zaakbelastingen 
                                          
                                        
                                       
                                          
                                          
                                          
                                          Ter zake van binnen de gemeente gelegen onroerende zaken kunnen onder de naam onroerende-zaakbelastingen
                                             worden geheven: 
                                          
                                          
                                             - 
                                                
a. een belasting van degenen die bij het begin van het kalenderjaar onroerende zaken
                                                   die niet in hoofdzaak tot woning dienen, al dan niet krachtens eigendom, bezit, beperkt
                                                   recht of persoonlijk recht, gebruiken;
                                              
                                             - 
                                                
b. een belasting van degenen die bij het begin van het kalenderjaar van onroerende zaken
                                                   het genot hebben krachtens eigendom, bezit of beperkt recht. 
                                              
                                          
                                           
                                       
                                       
                                          
                                          
                                          
                                          
                                          
                                          
                                             - 
                                                
2  Voor de toepassing van artikel 220, onderdeel b, wordt als genothebbende krachtens eigendom, bezit of beperkt recht aangemerkt degene
                                                   die bij het begin van het kalenderjaar als zodanig in de kadastrale registratie is
                                                   vermeld, tenzij blijkt dat hij op dat tijdstip geen genothebbende krachtens eigendom,
                                                   bezit of beperkt recht is. 
                                              
                                          
                                           
                                       
                                       
                                          
                                          
                                          
                                          
                                             - 
                                                
1 In afwijking in zoverre van artikel 220c wordt bij de bepaling van de heffingsmaatstaf voor de onroerende-zaakbelastingen
                                                   buiten aanmerking gelaten, voor zover dit niet reeds is geschied bij de bepaling van
                                                   de in dat artikel bedoelde waarde, de waarde van:
                                                
                                                   - 
                                                      
a. ten behoeve van de land- of bosbouw bedrijfsmatig geëxploiteerde cultuurgrond, daaronder
                                                         mede begrepen de open grond, alsmede de ondergrond van glasopstanden, die bedrijfsmatig
                                                         aangewend wordt voor de kweek of teelt van gewassen, zonder daarbij de ondergrond
                                                         als voedingsbodem te gebruiken; 
                                                    
                                                   - 
                                                      
b. glasopstanden, die bedrijfsmatig worden aangewend voor de kweek of teelt van gewassen,
                                                         voor zover de ondergrond daarvan bestaat uit de in onderdeel a bedoelde grond;
                                                    
                                                   - 
                                                      
c. onroerende zaken die in hoofdzaak zijn bestemd voor de openbare eredienst of voor
                                                         het houden van openbare bezinningssamenkomsten van levensbeschouwelijke aard, een
                                                         en ander met uitzondering van delen van zodanige onroerende zaken die dienen als woning;
                                                         
                                                    
                                                   - 
                                                      
d. één of meer onroerende zaken die deel uitmaken van een op de voet van de Natuurschoonwet 1928 aangewezen landgoed dat voldoet aan bij of krachtens algemene maatregel van bestuur
                                                         te stellen voorwaarden, met uitzondering van de daarop voorkomende gebouwde eigendommen;
                                                    
                                                   - 
                                                      
e. natuurterreinen, waaronder mede worden verstaan duinen, heidevelden, zandverstuivingen,
                                                         moerassen en plassen, die door rechtspersonen met volledige rechtsbevoegdheid welke
                                                         zich uitsluitend of nagenoeg uitsluitend het behoud van natuurschoon ten doel stellen,
                                                         beheerd worden; 
                                                    
                                                   - 
                                                      
f. openbare land- en waterwegen en banen voor openbaar vervoer per rail, een en ander
                                                         met inbegrip van kunstwerken; 
                                                    
                                                   - 
                                                      
g. waterverdedigings- en waterbeheersingswerken die worden beheerd door organen, instellingen
                                                         of diensten van publiekrechtelijke rechtspersonen, met uitzondering van de delen van
                                                         zodanige werken die dienen als woning; 
                                                    
                                                   - 
                                                      
h. werken die zijn bestemd voor de zuivering van riool- en ander afvalwater en die worden
                                                         beheerd door organen, instellingen of diensten van publiekrechtelijke rechtspersonen,
                                                         met uitzondering van de delen van zodanige werken die dienen als woning; 
                                                    
                                                   - 
                                                      
i. een onroerende zaak of een deel daarvan waarvan de waarde ingevolge de gemeentelijke
                                                         belastingverordening bij de bepaling van de heffingsmaatstaf buiten aanmerking blijft;
                                                    
                                                   - 
                                                      
j. werktuigen die van een onroerende zaak kunnen worden afgescheiden zonder dat beschadiging
                                                         van betekenis aan die werktuigen wordt toegebracht en die niet op zichzelf als gebouwde
                                                         eigendommen zijn aan te merken. 
                                                    
                                                
                                              
                                          
                                          
                                          
                                          
                                          
                                          
                                          
                                           
                                       
                                          
                                          
                                          
                                          In afwijking van artikel 220c wordt bij de bepaling van de heffingsmaatstaf voor de onroerendezaakbelasting bedoeld
                                             in artikel 220, onderdeel a, buiten aanmerking gelaten de waarde van gedeelten van de onroerende zaak die in
                                             hoofdzaak tot woning dienen dan wel in hoofdzaak dienstbaar zijn aan woondoeleinden.
                                           
                                       
                                          
                                          
                                          
                                          
                                          
                                          
                                          
                                          
                                             - 
                                                
3 In afwijking van het eerste lid geldt voor de gemeente die een tarief hanteert dat
                                                   lager is dan het in het eerste lid genoemde maximumtarief maar hoger dan € 2,42, € 2,34
                                                   onderscheidenlijk € 3,00 voor de onder de letters a, b en c van het eerste lid genoemde
                                                   belasting, dit tarief jaarlijks mag worden verhoogd met maximaal het percentage trendmatige
                                                   BBP-groei na correctie voor inflatie en verminderd met de voor dat jaar geraamde areaalontwikkeling.
                                                   De gemeente die voor een in het eerste lid genoemde belasting een tarief hanteert
                                                   dat lager is dan het in de vorige volzin voor die belasting genoemde tarief, mag dit
                                                   tarief verhogen tot maximaal het in de vorige volzin voor die belasting genoemde tarief,
                                                   met dien verstande dat het in de belastingverordening opgenomen tarief ten minste
                                                   verhoogd mag worden met het percentage trendmatige BBP-groei na correctie voor inflatie
                                                   en verminderd met de voor dat jaar geraamde areaalontwikkeling.
                                              
                                          
                                          
                                          
                                             - 
                                                
4 Indien wijziging van de heffingsmaatstaf voor de in het eerste lid bedoelde belastingen
                                                   in combinatie met het door de gemeente gehanteerde tarief tot een hogere opbrengst
                                                   leidt dan, behoudens de areaalontwikkeling en de verhoging van het tarief met inachtneming
                                                   van het derde lid, zonder die wijziging het geval zou zijn, wordt het tarief in het
                                                   daarop volgende jaar zodanig gecorrigeerd dat ten minste de meeropbrengst wordt gecompenseerd.
                                              
                                          
                                          
                                          
                                          
                                          
                                          
                                          
                                             - 
                                                
7 Een krachtens het vijfde lid vastgestelde algemene maatregel van bestuur wordt aan
                                                   beide kamers der Staten-Generaal overgelegd. Hij treedt in werking op een tijdstip
                                                   dat nadat vier weken na de overlegging zijn verstreken bij koninklijk besluit wordt
                                                   vastgesteld, tenzij binnen die termijn door of namens een der kamers of door tenminste
                                                   een vijfde van het grondwettelijk aantal leden van een der kamers de wens te kennen
                                                   wordt gegeven dat het onderwerp van de algemene maatregel van bestuur bij wet wordt
                                                   geregeld. In dat geval wordt een daartoe strekkend voorstel van wet zo spoedig mogelijk
                                                   ingediend. Indien het voorstel van wet wordt ingetrokken of indien een van de beide
                                                   Kamers van de Staten-Generaal besluit het voorstel niet aan te nemen, wordt de algemene
                                                   maatregel van bestuur ingetrokken.
                                              
                                          
                                           
                                       
                                          
                                          
                                          
                                          
                                             - 
                                                
1 De raad kan hogere tarieven vaststellen dan is toegestaan op grond van artikel 220f als dat nodig is om te voorkomen dat de begroting voor het eerstvolgende jaar niet
                                                   in evenwicht is en blijkens de meerjarenraming, bedoeld in artikel 190, niet aannemelijk is dat in de eerstvolgende jaren een evenwicht tot stand zal worden
                                                   gebracht.
                                              
                                          
                                          
                                          
                                             - 
                                                
2 Een besluit als bedoeld in het eerste lid treedt niet in werking dan nadat gedeputeerde
                                                   staten ontheffing hebben verleend van de maximumtarieven, genoemd in artikel 220f, eerste lid, of zoals die zijn gewijzigd op grond van artikel 220f, vijfde lid, of van het maximum voor de tariefstijging, bedoeld in artikel 220f, derde lid.
                                              
                                          
                                          
                                          
                                          
                                          
                                          
                                          
                                             - 
                                                
5 De ontheffing wordt verleend voor het eerstvolgende kalenderjaar. Voor het jaar na
                                                   het kalenderjaar waarvoor de ontheffing is verleend, gelden de tarieven zoals die
                                                   in het jaar van ontheffing op grond van artikel 220f zonder de verleende ontheffing maximaal waren toegestaan, onverminderd de bevoegdheid
                                                   die tarieven binnen de grenzen van artikel 220f opnieuw te verhogen en opnieuw een ontheffing aan te vragen als bedoeld in het tweede
                                                   lid.
                                              
                                          
                                          
                                          
                                             - 
                                                
6 De ontheffing wordt geacht te zijn geweigerd als gedeputeerde staten niet voor 16 december
                                                   van het jaar, voorafgaand aan het eerste jaar waarvoor ontheffing wordt gevraagd,
                                                   een beslissing aan de raad bekend hebben gemaakt.
                                              
                                          
                                          
                                          
                                           
                                       
                                       
                                          
                                          
                                             Artikel 220i 
                                              
                                             
                                                [Vervallen per 01-01-2007]
                                                
                                           
                                           
                                     
                                    
                                       
                                       
                                          § 3. Bijzondere bepalingen omtrent de andere belastingen dan de onroerende-zaakbelastingen
                                             
                                          
                                        
                                       
                                          
                                          
                                          
                                          
                                             - 
                                                
1 Ter zake van binnen de gemeente gelegen woon- en bedrijfsruimten, welke duurzaam aan
                                                   een plaats gebonden zijn en dienen tot permanente bewoning of permanent gebruik, doch
                                                   niet onroerend zijn, kunnen de volgende belastingen worden geheven, te weten:
                                                
                                                   - 
                                                      
a. een belasting van degenen die bij het begin van het kalenderjaar de ruimten die niet
                                                         in hoofdzaak tot woning dienen, al dan niet krachtens eigendom, bezit, beperkt recht
                                                         of persoonlijk recht, gebruiken;
                                                    
                                                   - 
                                                      
b. een belasting van degenen die bij het begin van het kalenderjaar van de ruimten het
                                                         genot hebben krachtens eigendom, bezit of beperkt recht.
                                                    
                                                
                                              
                                          
                                          
                                          
                                          
                                          
                                           
                                       
                                          
                                          
                                          
                                          
                                             - 
                                                
1 Ter zake van de in een bepaald gedeelte van de gemeente gelegen onroerende zaak die
                                                   gebaat is door voorzieningen die tot stand worden of zijn gebracht door of met medewerking
                                                   van het gemeentebestuur, kan van degenen die van die onroerende zaak het genot hebben
                                                   krachtens eigendom, bezit of beperkt recht, een baatbelasting worden geheven, waarbij
                                                   de aan de voorzieningen verbonden lasten geheel of gedeeltelijk worden omgeslagen.
                                                   Indien de aan de voorzieningen verbonden lasten ter zake van een onroerende zaak krachtens
                                                   overeenkomst zijn of worden voldaan, wordt de baatbelasting ter zake van die onroerende
                                                   zaak niet geheven. 
                                              
                                          
                                          
                                          
                                             - 
                                                
2  Voordat met het treffen van voorzieningen wordt aangevangen, wordt door de raad besloten
                                                   in welke mate de aan die voorzieningen verbonden lasten door middel van een baatbelasting
                                                   zullen worden verhaald. Een besluit als bedoeld in de eerste volzin bevat een aanduiding
                                                   van het gebied waarbinnen de gebate onroerende zaak is gelegen. Het besluit wordt
                                                   bekend gemaakt overeenkomstig artikel 139. 
                                              
                                          
                                          
                                          
                                          
                                          
                                          
                                          
                                             - 
                                                
5  De belasting wordt ineens geheven, met dien verstande dat de belasting op verzoek
                                                   van de belastingplichtige in de vorm van een jaarlijkse belasting wordt geheven gedurende
                                                   ten hoogste dertig jaren, een en ander volgens in de verordening vast te stellen regelen.
                                                   
                                              
                                          
                                           
                                       
                                          
                                          
                                          
                                          
                                             - 
                                                
1 Er kan een forensenbelasting worden geheven van de natuurlijke personen, die, zonder
                                                   in de gemeente hoofdverblijf te hebben, er gedurende het belastingjaar meer dan negentig
                                                   malen nachtverblijf houden, anders dan als verpleegde of verzorgde in een inrichting
                                                   tot verpleging of verzorging van zieken, van gebrekkigen, van hulpbehoevenden of bejaarden,
                                                   of er op meer dan negentig dagen van dat jaar voor zich of hun gezin een gemeubileerde
                                                   woning beschikbaar houden. 
                                              
                                          
                                          
                                          
                                             - 
                                                
2  Degene die ter tijdelijke waarneming van een openbare betrekking of ter bijwoning
                                                   van de vergaderingen van een algemeen vertegenwoordigend orgaan, waarvan hij het lidmaatschap
                                                   bekleedt, dan wel ingevolge last of bevel van de overheid, buiten de gemeente van
                                                   zijn hoofdverblijf vertoeft, is op die grond niet belastingplichtig. 
                                              
                                          
                                          
                                          
                                           
                                       
                                       
                                          
                                          
                                          
                                          
                                          
                                          
                                             - 
                                                
2  Voor de toepassing van het eerste lid wordt onder parkeren verstaan het gedurende
                                                   een aaneengesloten periode doen of laten staan van een voertuig, anders dan gedurende
                                                   de tijd die nodig is voor en gebruikt wordt tot het onmiddellijk in- en uitstappen
                                                   van personen dan wel het onmiddellijk laden of lossen van zaken, op de binnen de gemeente
                                                   gelegen voor het openbaar verkeer openstaande terreinen of weggedeelten, waarop dit
                                                   doen of laten staan niet ingevolge een wettelijk voorschrift is verboden. 
                                              
                                          
                                          
                                          
                                             - 
                                                
3  De belasting, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, wordt geheven van degene die het voertuig heeft geparkeerd. 
                                              
                                          
                                          
                                          
                                          
                                          
                                             - 
                                                
5  Zolang geen voldoening van de in het eerste lid, onderdeel a, bedoelde belasting heeft plaatsgevonden wordt de houder van het voertuig aangemerkt
                                                   als degene die het voertuig heeft geparkeerd. Met betrekking tot een motorrijtuig
                                                   dat is ingeschreven in het kentekenregister, bedoeld in de Wegenverkeerswet 1994, wordt als houder aangemerkt degene op wiens naam het voor het motorrijtuig opgegeven
                                                   kenteken ten tijde van het parkeren in het register was ingeschreven. De tweede volzin
                                                   vindt geen toepassing indien: 
                                                
                                                   - 
                                                      
a. blijkt dat ten tijde van het parkeren een ander in het kentekenregister had moeten
                                                         staan ingeschreven, in welk geval die ander wordt aangemerkt als degene die het voertuig
                                                         heeft geparkeerd; 
                                                    
                                                   - 
                                                      
b. een voor ten hoogste drie maanden aangegane huurovereenkomst wordt overgelegd waaruit
                                                         blijkt wie ten tijde van het parkeren ingevolge deze overeenkomst de huurder van het
                                                         voertuig was, in welk geval de huurder wordt aangemerkt als degene die het voertuig
                                                         heeft geparkeerd. 
                                                    
                                                
                                              
                                          
                                          
                                          
                                             - 
                                                
6  De belasting wordt niet geheven van degene die ingevolge het vijfde lid is aangemerkt
                                                   als degene die het voertuig heeft geparkeerd, indien deze aannemelijk maakt dat ten
                                                   tijde van het parkeren een ander tegen zijn wil van het voertuig gebruik heeft gemaakt
                                                   en dat hij dit gebruik redelijkerwijs niet heeft kunnen voorkomen. 
                                              
                                          
                                          
                                          
                                             - 
                                                
7  De belasting, bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, wordt geheven van degene die de vergunning heeft aangevraagd. 
                                              
                                          
                                          
                                          
                                             - 
                                                
8  Het tarief van de in het eerste lid bedoelde belastingen kan afhankelijk worden gesteld
                                                   van de parkeerduur, van de parkeertijd, van de ingenomen oppervlakte en van de ligging
                                                   van de terreinen of weggedeelten. 
                                              
                                          
                                           
                                       
                                          
                                          
                                          
                                          
                                          
                                          
                                          
                                          
                                             - 
                                                
3  Voor de toepassing van het eerste lid wordt het houden van een hond door een lid
                                                   van een huishouden aangemerkt als het houden van een hond door een door de in artikel 231, tweede lid, onderdeel b, bedoelde gemeenteambtenaar aan te wijzen lid van dat huishouden. 
                                              
                                          
                                           
                                       
                                          
                                          
                                          
                                          Ter zake van openbare aankondigingen zichtbaar vanaf de openbare weg kan een reclamebelasting
                                             worden geheven. 
                                           
                                       
                                          
                                          
                                             Artikel 227a 
                                              
                                             
                                                [Vervallen per 01-01-1995]
                                                
                                           
                                           
                                       
                                          
                                          
                                          
                                          Ter zake van het hebben van voorwerpen onder, op of boven voor de openbare dienst
                                             bestemde gemeentegrond, kan een precariobelasting worden geheven. 
                                           
                                       
                                          
                                             Artikel 228a 
                                             
                                             [Treedt in werking op 01-01-2008.]
                                           
                                          Dit onderdeel is (nog) niet in werking getreden; zie het wijzigingenoverzicht.
                                        
                                       
                                       
                                          
                                          
                                          
                                          De rechten, bedoeld in artikel 229, eerste lid, onder a en b, kunnen worden geheven door de gemeente die het gebruik van de bezittingen, werken
                                             of inrichtingen toestaat of de diensten verleent, ongeacht of het belastbare feit
                                             zich binnen of buiten het grondgebied van de gemeente voordoet. 
                                           
                                       
                                          
                                          
                                          
                                          
                                             - 
                                                
1  In verordeningen op grond waarvan rechten als bedoeld in artikel 229, eerste lid, onder a en b, worden geheven, worden de tarieven zodanig vastgesteld dat de geraamde baten van
                                                   de rechten niet uitgaan boven de geraamde lasten ter zake. 
                                              
                                          
                                          
                                          
                                           
                                       
                                       
                                          
                                          
                                             Artikel 229d 
                                              
                                             
                                                [Vervallen per 05-02-2005]
                                                
                                           
                                           
                                     
                                    
                                       
                                       
                                          § 4. Heffing en invordering 
                                          
                                        
                                       
                                          
                                          
                                          
                                          In deze paragraaf wordt verstaan onder:
                                          
                                          
                                           
                                       
                                          
                                          
                                          
                                             Terugwerkende kracht
 Voor dit artikel is een wijziging met terugwerkende kracht gepubliceerd. Zie 
opmerking onder de tekst voor nadere informatie.
 
                                          
                                          
                                          
                                          
                                             - 
                                                
2 Onverminderd het overigens in deze paragraaf bepaalde gelden de bevoegdheden en de
                                                   verplichtingen van de hierna vermelde, in de Algemene wet, de Invorderingswet 1990 en de Kostenwet invordering rijksbelastingen genoemde functionarissen, met betrekking tot de gemeentelijke belastingen voor de
                                                   daarachter genoemde colleges of functionarissen:
                                                
                                                   - 
                                                      
a. Onze Minister van Financiën, het bestuur van ’s Rijksbelastingen en de directeur:
                                                         het college; 
                                                    
                                                   - 
                                                      
b. de inspecteur: de gemeenteambtenaar, belast met de heffing van gemeentelijke belastingen;
                                                         
                                                    
                                                   - 
                                                      
c. de ontvanger of een inzake rijksbelastingen bevoegde ontvanger: de gemeenteambtenaar
                                                         belast met de invordering van gemeentelijke belastingen; 
                                                    
                                                   - 
                                                      
d. de ambtenaren van de rijksbelastingdienst: de gemeenteambtenaren belast met de heffing
                                                         of de invordering van gemeentelijke belastingen;
                                                    
                                                   - 
                                                      
e. de belastingdeurwaarder: de daartoe aangewezen gemeenteambtenaar;
                                                    
                                                   - 
                                                      
f. de Tweede Kamer der Staten-Generaal of de Tweede Kamer: de raad.
                                                    
                                                
                                              
                                          
                                          
                                          
                                          
                                          
                                          
                                          
                                             Terugwerkende kracht
                                             
                                                Stb. 2008, 262, datum inwerkingtreding 11-07-2008, bevat een wijziging met terugwerkende
                                                   kracht van dit artikel. Deze wijziging werkt terug tot en met 01-01-2005.
                                                1 Onverminderd het overigens in deze paragraaf bepaalde geschieden de heffing en de
                                                   invordering van gemeentelijke belastingen met toepassing van de Algemene wet, de Invorderingswet
                                                   1990 en de Kostenwet invordering rijksbelastingen als waren die belastingen rijksbelastingen.
                                                2 Onverminderd het overigens in deze paragraaf bepaalde gelden de bevoegdheden en de
                                                   verplichtingen van de hierna vermelde, in de Algemene wet, de Invorderingswet 1990
                                                   en de Kostenwet invordering rijksbelastingen genoemde functionarissen, met betrekking
                                                   tot de gemeentelijke belastingen voor de daarachter genoemde colleges of functionarissen:
                                                
                                                   - 
                                                      
a. Onze Minister van Financiën, het bestuur van ’s Rijksbelastingen en de directeur:
                                                         het college; 
                                                    
                                                   - 
                                                      
b. de inspecteur: de gemeenteambtenaar, belast met de heffing van gemeentelijke belastingen;
                                                         
                                                    
                                                   - 
                                                      
c. de ontvanger of een inzake rijksbelastingen bevoegde ontvanger: de gemeenteambtenaar
                                                         belast met de invordering van gemeentelijke belastingen; 
                                                    
                                                   - 
                                                      
d. de ambtenaren van de rijksbelastingdienst: de gemeenteambtenaren belast met de heffing
                                                         of de invordering van gemeentelijke belastingen;
                                                    
                                                   - 
                                                      
e. de belastingdeurwaarder: de daartoe aangewezen gemeenteambtenaar;
                                                    
                                                   - 
                                                      
f. de Tweede Kamer der Staten-Generaal of de Tweede Kamer: de raad.
                                                    
                                                
                                                3 Onverminderd het overigens in deze paragraaf bepaalde wordt met betrekking tot gemeentelijke
                                                   belastingen in de Algemene wet en in de Invorderingswet 1990 voor «algemene maatregel
                                                   van bestuur» en voor «ministeriële regeling» gelezen: besluit van het college.
                                                4 Met betrekking tot gemeentelijke belastingen wordt in de artikelen 27l, 27n, 27p en
                                                   29a van de Algemene wet en in artikel 24 van de Invorderingswet 1990 voor «de Staat»
                                                   gelezen: de gemeente.
                                              
                                           
                                        
                                       
                                          
                                          
                                          
                                          
                                          
                                          
                                          
                                          
                                             - 
                                                
3 Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing ten aanzien van het college van de
                                                   gemeente waarvan de ambtenaar, belast met de invordering van gemeentelijke belastingen
                                                   op grond van het tweede lid, onderdeel b, wordt aangewezen. 
                                              
                                          
                                          
                                          
                                             - 
                                                
4 Indien voor de heffing of de invordering van gemeentelijke belastingen een gemeenschappelijke
                                                   regeling is getroffen en bij die regeling een openbaar lichaam is ingesteld, kan bij
                                                   of krachtens die regeling worden bepaald dat een daartoe aangewezen ambtenaar van
                                                   dat openbare lichaam wordt aangewezen als: 
                                                
                                                   - 
                                                      
a. de in artikel 231, tweede lid, onderdeel b, bedoelde ambtenaar van de gemeente voor de uitvoering van enige wettelijke bepaling
                                                         betreffende de heffing van gemeentelijke belastingen; 
                                                    
                                                   - 
                                                      
b. de in artikel 231, tweede lid, onderdeel c, bedoelde ambtenaar van de gemeente voor de uitvoering van enige wettelijke bepaling
                                                         betreffende de invordering van gemeentelijke belastingen; 
                                                    
                                                   - 
                                                      
c. de in artikel 231, tweede lid, onderdeel d, bedoelde ambtenaren van de gemeente voor de uitvoering van enige wettelijke bepaling
                                                         betreffende de heffing of de invordering van gemeentelijke belastingen; 
                                                    
                                                   - 
                                                      
d. de in artikel 231, tweede lid, onderdeel e, bedoelde ambtenaar van de gemeente voor de uitvoering van enige wettelijke bepaling
                                                         betreffende de invordering van gemeentelijke belastingen. 
                                                    
                                                
                                              
                                          
                                          
                                          
                                           
                                       
                                          
                                          
                                          
                                          Gemeentelijke belastingen kunnen worden geheven bij wege van aanslag, bij wege van
                                             voldoening op aangifte of op andere wijze, doch niet bij wege van afdracht op aangifte.
                                           
                                       
                                          
                                          
                                          
                                          
                                             - 
                                                
1 Indien de gemeentelijke belastingen op andere wijze worden geheven, bepaalt de belastingverordening
                                                   op welke wijze deze worden geheven en de wijze waarop de belastingschuld aan de belastingplichtige
                                                   wordt bekendgemaakt. De belastingverordening kan daarnaast bepalen dat het college
                                                   omtrent de uitvoering van een en ander nadere regels geeft.
                                              
                                          
                                          
                                          
                                           
                                       
                                          
                                          
                                          
                                          
                                          
                                          
                                          
                                          
                                          
                                          
                                             - 
                                                
4  Ingeval een naheffingsaanslag wordt opgelegd, wordt deze berekend over een parkeerduur
                                                   van een uur, tenzij aannemelijk is dat het voertuig langer dan een uur zonder betaling
                                                   geparkeerd heeft gestaan. 
                                              
                                          
                                          
                                          
                                          
                                          
                                          
                                          
                                          
                                          
                                             - 
                                                
8  In afwijking van artikel 8, eerste lid, van de Invorderingswet 1990 kan, indien het niet mogelijk is het aanslagbiljet terstond aan de belastingschuldige
                                                   uit te reiken, worden volstaan met het aanbrengen van het aanslagbiljet op of aan
                                                   het voertuig. Alsdan vermeldt het aanslagbiljet niet de naam van de belastingschuldige
                                                   maar het kenteken van het voertuig. Bij gebreke van een kenteken vermeldt het aanslagbiljet
                                                   een of meer gegevens die kenmerkend zijn voor het geparkeerde voertuig. 
                                              
                                          
                                          
                                          
                                           
                                       
                                          
                                          
                                             Artikel 234a 
                                              
                                             
                                                [Vervallen per 01-01-1994]
                                                
                                           
                                           
                                       
                                          
                                          
                                             Artikel 234b 
                                              
                                             
                                                [Vervallen per 01-01-1994]
                                                
                                           
                                           
                                       
                                          
                                          
                                          
                                          
                                             - 
                                                
1 Bij de belastingverordening, bedoeld in artikel 225, eerste lid, onder a, kan worden bepaald dat terstond nadat het aanslagbiljet aan de belastingschuldige
                                                   is uitgereikt dan wel terstond nadat het aanslagbiljet, overeenkomstig artikel 234, achtste lid, aan het voertuig is aangebracht, de in artikel 231, tweede lid, onderdeel b, bedoelde gemeenteambtenaar bevoegd is tot zekerheid van de betaling van de naheffingsaanslag,
                                                   bedoeld in artikel 234, vierde lid, aan het voertuig een mechanisch hulpmiddel, hierna te noemen: wielklem, te doen
                                                   aanbrengen, waardoor wordt verhinderd dat het voertuig wordt weggereden. 
                                              
                                          
                                          
                                          
                                          
                                          
                                          
                                          
                                          
                                          
                                             - 
                                                
5  Na afloop van een in de belastingverordening te bepalen termijn, die ten minste 24
                                                   uren bedraagt na aanbrenging van de wielklem, is de in artikel 231, tweede lid, onderdeel b, bedoelde gemeenteambtenaar bevoegd het voertuig naar een door hem aangewezen plaats
                                                   te doen overbrengen en in bewaring te doen stellen. Ter zake van de in de eerste volzin
                                                   bedoelde overbrenging en bewaring wordt procesverbaal opgemaakt en worden kosten in
                                                   rekening gebracht. 
                                              
                                          
                                          
                                          
                                             - 
                                                
6  De in artikel 231, tweede lid, onderdeel b, bedoelde gemeenteambtenaar draagt er zorg voor dat in een daartoe aangelegd register
                                                   aantekening wordt gemaakt van de gevallen waarin de in het vijfde lid bedoelde bevoegdheid
                                                   wordt uitgeoefend. 
                                              
                                          
                                          
                                          
                                          
                                          
                                             - 
                                                
8  De in artikel 231, tweede lid, onderdeel b, bedoelde gemeenteambtenaar geeft het voertuig terug aan de rechthebbende, nadat
                                                   de naheffingsaanslag, de kosten van het aanbrengen en verwijderen van de wielklem
                                                   en de kosten van overbrenging en bewaring zijn voldaan. 
                                              
                                          
                                          
                                          
                                             - 
                                                
9  Wanneer het voertuig binnen 48 uren na het in bewaring stellen niet is afgehaald,
                                                   geeft de in artikel 231, tweede lid, onderdeel b, bedoelde gemeenteambtenaar zo mogelijk binnen zeven dagen van de overbrenging en
                                                   bewaring kennis: 
                                                
                                                   - 
                                                      
a. indien het voertuig een motorrijtuig is, dat een kenteken voert als bedoeld in artikel 36, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994, aan degene aan wie dat kenteken is opgegeven; 
                                                    
                                                   - 
                                                      
b. indien blijkt dat ter zake van het voertuig aangifte van vermissing is gedaan, aan
                                                         degene die aangifte heeft gedaan; 
                                                    
                                                   - 
                                                      
c. in nader door Onze Minister te bepalen gevallen op de daarbij aangegeven wijze. 
                                                    
                                                
                                              
                                          
                                          
                                          
                                          
                                          
                                             - 
                                                
11  Wanneer het voertuig binnen drie maanden na het in bewaring stellen niet is afgehaald,
                                                   is de in artikel 231, tweede lid, onderdeel b, bedoelde gemeenteambtenaar bevoegd het te verkopen of, indien verkoop naar hun oordeel
                                                   niet mogelijk is, het voertuig om niet aan een derde in eigendom over te dragen of
                                                   te laten vernietigen. Gelijke bevoegdheid heeft de in artikel 231, tweede lid, onderdeel b, bedoelde gemeenteambtenaar ook binnen die termijn, zodra het gezamenlijke bedrag
                                                   van de naheffingsaanslag, de kosten van het aanbrengen en verwijderen van de wielklem
                                                   en de kosten van overbrenging en bewaring, vermeerderd met de voor de verkoop, de
                                                   eigendomsoverdracht om niet of de vernietiging geraamde kosten, in verhouding tot
                                                   de waarde van het voertuig naar zijn mening onevenredig hoog zou worden. Verkoop,
                                                   eigendomsoverdracht om niet of vernietiging vindt niet plaats binnen twee weken nadat
                                                   de kennisgeving als bedoeld in het negende lid is uitgegaan. Voor de toepassing van
                                                   de volgende leden worden de kosten van verkoop, eigendomsoverdracht om niet of vernietiging
                                                   gerekend tot de kosten van overbrenging en bewaring. 
                                              
                                          
                                          
                                          
                                             - 
                                                
12  Gedurende drie jaren na het tijdstip van de verkoop heeft degene, die op dat tijdstip
                                                   eigenaar was, recht op de opbrengst van het voertuig, met dien verstande dat eerst
                                                   de kosten van het aanbrengen en verwijderen van de wielklem en van het overbrengen
                                                   en bewaren van het voertuig en vervolgens de naheffingsaanslag met die opbrengst worden
                                                   verrekend. Na het verstrijken van die termijn vervalt het eventueel batige saldo aan
                                                   de gemeente. 
                                              
                                          
                                          
                                          
                                          
                                          
                                          
                                          
                                             - 
                                                
15  Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld omtrent de
                                                   overbrenging, bewaring, verkoop, eigendomsoverdracht om niet en vernietiging, het
                                                   inrichten en aanhouden van het in het zesde lid bedoelde register, alsmede omtrent
                                                   hetgeen verder voor de uitvoering van dit artikel noodzakelijk is. 
                                              
                                          
                                          
                                          
                                           
                                       
                                          
                                          
                                          
                                          Bij de heffing van gemeentelijke belastingen blijven de artikelen 2, vierde lid, 3, 37 tot en met 39, 47a , 48, 52, 53, 54, 55, 62, 71, 76, 80, tweede, derde en vierde lid, 82, 84, 86, 87 en 90 tot en met 95 van de Algemene wet buiten toepassing. Bij de heffing van gemeentelijke belastingen die op andere wijze
                                             worden geheven, blijven bovendien de artikelen 5, 6 tot en met 9, 11, tweede lid, en 12 van die wet buiten toepassing.
                                           
                                       
                                          
                                          
                                          
                                          
                                          
                                          
                                          
                                          
                                             - 
                                                
3  In afwijking in zoverre van de vorige leden kan de in artikel 231, tweede lid, onderdeel b, bedoelde gemeenteambtenaar vorderen dat een verplichting tot het doen van aangifte
                                                   of tot het indienen van een verzoek om uitreiking van een aangiftebiljet wordt nagekomen
                                                   door het mondeling doen van aangifte. Daarbij: 
                                                
                                                   - 
                                                      
a. worden de door de in artikel 231, tweede lid, onderdeel b, bedoelde gemeenteambtenaar gevraagde bescheiden overgelegd; 
                                                    
                                                   - 
                                                      
b. kan de in artikel 231, tweede lid, onderdeel b, bedoelde gemeenteambtenaar vorderen dat een van de mondelinge aangifte opgemaakt
                                                         relaas door de aangever wordt ondertekend, bij gebreke waarvan de aangifte geacht
                                                         wordt niet te zijn gedaan. 
                                                    
                                                
                                              
                                          
                                          
                                          
                                             - 
                                                
4 Indien het derde lid toepassing vindt, kan de in artikel 231, tweede lid, onderdeel b, bedoelde gemeenteambtenaar voor de termijnen, genoemd in artikel 9, eerste lid en derde lid, eerste volzin, artikel 10, tweede lid, en artikel 19, eerste, derde en vierde lid, van de Algemene wet of voor de kortere termijn, bedoeld in artikel 238, eerste of tweede lid, kortere termijnen in de plaats stellen en is artikel 12 van de Algemene wet niet van toepassing.
                                              
                                          
                                          
                                          
                                           
                                       
                                          
                                          
                                          
                                          
                                             - 
                                                
1 Met betrekking tot de bij wege van aanslag geheven gemeentelijke belastingen kan in
                                                   de belastingverordening voor de in artikel 9, eerste en derde lid, van de Algemene wet genoemde termijn van ten minste een maand een kortere termijn in de plaats worden
                                                   gesteld.
                                              
                                          
                                          
                                          
                                           
                                       
                                          
                                          
                                          
                                          
                                             - 
                                                
1 De in artikel 231, tweede lid, onderdeel b, bedoelde gemeenteambtenaar is bevoegd voor eenzelfde belastingplichtige bestemde
                                                   belastingaanslagen van dezelfde soort die betrekking kunnen hebben op verschillende
                                                   belastingen, op één aanslagbiljet te verenigen. 
                                              
                                          
                                          
                                          
                                           
                                       
                                          
                                          
                                             Artikel 240 
                                              
                                             
                                                [Vervallen per 01-01-1998]
                                                
                                           
                                           
                                       
                                          
                                          
                                             Artikel 241 
                                              
                                             
                                                [Vervallen per 01-01-2005]
                                                
                                           
                                           
                                       
                                          
                                          
                                          
                                          
                                             - 
                                                
1 Degene die ingevolge de belastingverordening aanspraak kan maken op een gehele of
                                                   gedeeltelijke vrijstelling, vermindering, ontheffing of teruggaaf, kan binnen zes
                                                   weken nadat de omstandigheid welke die aanspraak deed ontstaan, zich heeft voorgedaan,
                                                   of, voor zover het een belasting betreft die bij wege van aanslag wordt geheven en
                                                   op dat tijdstip nog geen aanslagbiljet is uitgereikt of is toegezonden, binnen zes
                                                   weken na de dagtekening van het aanslagbiljet, een aanvraag tot het verkrijgen van
                                                   vrijstelling, vermindering, ontheffing of teruggaaf indienen bij de in artikel 231, tweede lid, onderdeel b, bedoelde gemeenteambtenaar. 
                                              
                                          
                                          
                                          
                                          
                                          
                                           
                                       
                                          
                                          
                                          
                                          In de gevallen waarin het volkenrecht dan wel, naar het oordeel van Onze Minister
                                             en Onze Minister van Financiën, het internationale gebruik daartoe noodzaakt, wordt
                                             vrijstelling van gemeentelijke belastingen verleend. Onze genoemde Ministers kunnen
                                             gezamenlijk ter zake nadere regels stellen.
                                           
                                       
                                          
                                          
                                          
                                          Naast een in de belastingverordening voorziene vermindering, ontheffing of teruggaaf
                                             kan de in artikel 231, tweede lid, onderdeel b, bedoelde gemeenteambtenaar ook een in de belastingverordening voorziene vrijstelling
                                             ambtshalve verlenen. 
                                           
                                       
                                          
                                          
                                             Artikel 245 
                                              
                                             
                                                [Vervallen per 01-01-1998]
                                                
                                           
                                           
                                       
                                          
                                          
                                             Artikel 246 
                                              
                                             
                                                [Vervallen per 01-01-1998]
                                                
                                           
                                           
                                       
                                          
                                          
                                          
                                          
                                          
                                          
                                             - 
                                                
2  De in het eerste lid bedoelde regels bevatten in elk geval een omschrijving van degene
                                                   op wie de verplichting rust, alsmede van de belasting ten behoeve waarvan de verplichting
                                                   geldt. Voorts vermelden deze regels naar gelang de aard van de verplichting een omschrijving
                                                   van de aard van de te verstrekken gegevens en inlichtingen, van de aard van de gegevens
                                                   welke uit de administratie dienen te blijken of van het doel waarvoor het voor raadpleging
                                                   beschikbaar stellen van gegevensdragers kan geschieden. 
                                              
                                          
                                           
                                       
                                          
                                          
                                             Artikel 247 
                                              
                                             
                                                [Vervallen per 01-07-1997]
                                                
                                           
                                           
                                       
                                          
                                          
                                             Artikel 248 
                                              
                                             
                                                [Vervallen per 01-09-1999]
                                                
                                           
                                           
                                       
                                       
                                       
                                          
                                          
                                             Artikel 250a 
                                              
                                             
                                                [Vervallen per 01-01-1994]
                                                
                                           
                                           
                                       
                                          
                                          
                                             Artikel 251 
                                              
                                             
                                                [Vervallen per 01-07-1997]
                                                
                                           
                                           
                                       
                                          
                                          
                                             Artikel 251a 
                                              
                                             
                                                [Vervallen per 01-01-1994]
                                                
                                           
                                           
                                       
                                       
                                          
                                          
                                          
                                          
                                          
                                          
                                             - 
                                                
2 Indien de belastingplicht, bedoeld in het eerste lid, voortvloeit uit het genot van
                                                   een onroerende zaak krachtens eigendom, bezit of beperkt recht en de aanslag ten name
                                                   van één van de belastingplichtigen is gesteld, kan de met de invordering van gemeentelijke
                                                   belastingen belaste gemeenteambtenaar de belastingaanslag op de gehele onroerende
                                                   zaak verhalen ten name van degene te wiens name de aanslag is gesteld, zonder rekening
                                                   te houden met de rechten van de overige belastingplichtigen.
                                              
                                          
                                          
                                          
                                          
                                          
                                             - 
                                                
4 Tegen een met toepassing van het eerste lid vastgestelde belastingaanslag kan mede
                                                   beroep bij de rechtbank worden ingesteld door de belastingplichtige wiens naam niet
                                                   op het aanslagbiljet staat vermeld. Artikel 26a, derde lid, van de Algemene wet is van overeenkomstige toepassing.
                                              
                                          
                                          
                                          
                                           
                                       
                                       
                                          
                                          
                                          
                                          
                                          
                                          
                                          
                                          
                                          
                                          
                                             - 
                                                
4 Met inachtneming van door Onze Minister, in overeenstemming met Onze Minister van
                                                   Financiën, te stellen regels kan de raad met betrekking tot de wijze waarop de kosten
                                                   van bestaan in aanmerking worden genomen afwijkende regels stellen die er toe leiden
                                                   dat in ruimere mate kwijtschelding wordt verleend. 
                                              
                                          
                                          
                                          
                                           
                                       
                                          
                                          
                                             Artikel 255a 
                                              
                                             
                                                [Vervallen per 05-02-2005]
                                                
                                           
                                           
                                       
                                          
                                          
                                          
                                          Indien ter zake van een gemeentelijke belasting exploot moet worden gedaan, een akte
                                             van vervolging betekend of een dwangbevel ten uitvoer gelegd in een andere gemeente
                                             dan die aan welke de belasting is verschuldigd, is daartoe naast de belastingdeurwaarder
                                             van laatstbedoelde gemeente mede de belastingdeurwaarder van eerstbedoelde gemeente
                                             bevoegd en desgevraagd verplicht. 
                                           
                                       
                                          
                                          
                                          
                                          Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen inzake de belastingen, bedoeld
                                             in artikel 220, nadere, zo nodig afwijkende, regels worden gegeven inzake de heffing en de invordering,
                                             alsmede inzake alle gemeentelijke belastingen andere in het kader van deze paragraaf
                                             passende nadere regels ter aanvulling van de in deze paragraaf geregelde onderwerpen.
                                             
                                           
                                       
                                          
                                          
                                             Artikel 258 
                                              
                                             
                                                [Vervallen per 01-07-1997]