Besluit ex artikel 951f Wetboek van Koophandel

Geraadpleegd op 25-04-2024.
Geldend van 01-02-1995 t/m heden

Besluit van 19 februari 1990, ter uitvoering van artikel 951f van het Wetboek van Koophandel

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van de Staatssecretaris van Justitie van 20 oktober 1989, Stafafdeling Wetgeving Privaatrecht, nr. 543/689;

Gelet op artikel 951f van het Wetboek van Koophandel;

De Raad van State gehoord (advies van 21 december 1989, no. W03.89.0613);

Gezien het nader rapport van de Staatssecretaris van Justitie van 8 februari 1990, Stafafdeling Wetgeving Privaatrecht, nr. 5439/690;

Hebben goedgevonden en verstaan:

Artikel 1

  • 1 Het bedrag van het in artikel 951f van het Wetboek van Koophandel genoemde fonds beloopt

    • a. wanneer het vorderingen betreft terzake van dood of letsel die niet zijn vorderingen als bedoeld in artikel 2 (personenfonds):

      • 1°. voor een schip, niet bestemd tot het vervoer van zaken, in het bijzonder een passagiersschip, 200 rekeneenheden per kubieke meter waterverplaatsing tot het vlak van de grootst toegelaten diepgang, vermeerderd voor schepen voorzien van mechanische voortbewegingswerktuigen met 700 rekeneenheden voor elke kilowatt van het vermogen van de voortbewegingswerktuigen;

      • 2°. voor een schip dat is bestemd voor het vervoer van zaken, 200 rekeneenheden per ton laadvermogen van het schip, vermeerderd voor schepen voorzien van mechanische voortbewegingswerktuigen met 700 rekeneenheden voor elke kilowatt van het vermogen van de voortbewegingswerktuigen;

      • 3°. voor een duw- of sleepboot, 700 rekeneenheden voor elke kilowatt van het vermogen van de voortbewegingswerktuigen;

      • 4°. voor een duwboot die op het tijdstip waarop de schade is veroorzaakt, hecht met duwbakken in een duweenheid was gekoppeld, wordt het overeenkomstig 3° berekende bedrag vermeerderd met 100 rekeneenheden per ton laadvermogen van de geduwde bakken; deze vermeerdering vindt niet plaats indien bewezen wordt dat de duwboot hulp heeft verleend aan een of meer van deze duwbakken;

      • 5°. voor een schip voorzien van mechanische voortbewegingswerktuigen, dat op het tijdstip waarop de schade is veroorzaakt andere hecht met dit schip gekoppelde schepen voortbeweegt, wordt het overeenkomstig 1°, 2° of 3° berekende bedrag vermeerderd met 100 rekeneenheden per ton laadvermogen of per kubieke meter waterverplaatsing van de andere schepen; deze vermeerdering vindt niet plaats indien bewezen wordt dat dit schip hulp heeft verleend aan een of meer van de gekoppelde schepen;

      • 6°. voor de volgens artikel 951a, vierde lid, van het Wetboek van Koophandel mede onder binnenschepen begrepen zaken: een bedrag gelijk aan hun waarde op het tijdstip van het voorval, dat aanleiding gaf tot de vordering;

    • b. wanneer het vorderingen betreft terzake van kosten- en schadevergoedingen verschuldigd voor waterverontreiniging die niet zijn vorderingen terzake van dood of letsel (waterverontreinigingsfonds): het bedrag van het personenfonds;

    • c. wanneer het enige andere vordering betreft (zakenfonds): de helft van het bedrag van het personenfonds.

  • 2 Wordt in de gevallen, bedoeld in het eerste lid, onder a, 4° en 5°, het personenfonds van de duwboot of van het voortbewegende schip vermeerderd met 100 rekeneenheden per ton laadvermogen van de geduwde bakken of met 100 rekeneenheden per ton laadvermogen of per kubieke meter waterverplaatsing van de andere gekoppelde schepen, dan wordt met betrekking tot vorderingen, die voortkomen uit hetzelfde voorval, het personenfonds voor iedere duwbak of ieder ander gekoppeld schip verminderd met 100 rekeneenheden per ton laadvermogen van de duwbak of 100 rekeneenheden per ton laadvermogen of per kubieke meter waterverplaatsing van het andere gekoppelde schip.

  • 3 In geen geval kan het bedrag van het personenfonds en van het waterverontreinigingsfonds lager dan 200 000 rekeneenheden en van het zakenfonds lager dan 100 000 rekeneenheden zijn.

  • 4 Een hulpverlener aan een binnenschip, die niet van een zee- of binnenschip uit werkzaamheden verricht of die werkzaamheden uitsluitend verricht op het binnenschip waaraan of met betrekking waartoe bij hulp verleent, kan zijn aansprakelijkheid beperken tot de in het derde lid genoemde bedragen.

Artikel 2

  • 1 Wat betreft vorderingen ontstaan naar aanleiding van éénzelfde voorval terzake van dood of letsel van reizigers van een binnenschip beloopt het bedrag waartoe de eigenaar van het schip zijn aansprakelijkheid kan beperken (passagiersfonds), even vele malen 60 000 rekeneenheden als het schip volgens zijn wettelijk toegestane capaciteit gerechtigd is reizigers te vervoeren of, wanneer het aantal reizigers dat het schip gerechtigd is te vervoeren niet is voorgeschreven, even vele malen 60 000 rekeneenheden als het aantal reizigers dat het schip op het tijdstip van het voorval daadwerkelijk heeft vervoerd, met dien verstande dat het bedrag van het passagiersfonds niet lager kan zijn dan 720 000 rekeneenheden en niet hoger dan de volgende bedragen:

    • a. 3 miljoen rekeneenheden voor een schip met een toegestane capaciteit van niet meer dan 100 reizigers;

    • b. 6 miljoen rekeneenheden voor een schip met een toegestane capaciteit van niet meer dan 180 reizigers;

    • c. 12 miljoen rekeneenheden voor een schip met een toegestane capaciteit van meer dan 180 reizigers.

  • 2 Onder vorderingen terzake van dood of letsel van reizigers worden voor de toepassing van dit artikel verstaan dergelijke vorderingen ingediend naar aanleiding van een voorval overkomen aan enige persoon vervoerd aan boord van het schip

    • a. op grond van een overeenkomst tot het vervoer van reizigers;

    • b. die met toestemming van de vervoerder een voertuig of levende dieren vergezelt, die worden vervoerd op grond van een overeenkomst tot goederenvervoer.

Artikel 2a

  • 1 In de gevallen waarin de aansprakelijkheid van de eigenaar van een binnenschip berust op titel 8.11.4 van het Burgerlijk Wetboek, beloopt het bedrag van het in artikel 951f van het Wetboek van Koophandel genoemde fonds wanneer het vorderingen betreft terzake van dood of letsel (personenfonds):

    • a. voor een schip, niet bestemd tot het vervoer van zaken, in het bijzonder een passagiersschip, 400 rekeneenheden per kubieke meter waterverplaatsing tot het vlak van de grootst toegelaten waterdiepgang, vermeerderd voor schepen voorzien van mechanische voortbewegingswerktuigen met 1400 rekeneenheden voor elke kilowatt van het vermogen van de voortbewegingswerktuigen;

    • b. voor een schip dat is bestemd voor het vervoer van zaken, 400 rekeneenheden per ton laadvermogen van het schip, vermeerderd voor schepen voorzien van mechanische voortbewegingswerktuigen met 1400 rekeneenheden voor elke kilowatt van het vermogen van de voortbewegingswerktuigen;

    • c. voor een duw- of sleepboot, 1400 rekeneenheden voor elke kilowatt van het vermogen van de voortbewegingswerktuigen;

    • d. voor een duwboot die op het tijdstip waarop de schade is veroorzaakt, hecht met duwbakken in een duweenheid was gekoppeld, wordt het overeenkomstig c berekende bedrag vermeerderd met 200 rekeneenheden per ton laadvermogen van de geduwde bakken;

    • e. voor een schip voorzien van mechanische voortbewegingswerktuigen, dat op het tijdstip waarop de schade is veroorzaakt andere hecht met dat schip gekoppelde schepen voortbeweegt, wordt het overeenkomstig a, b en c berekende bedrag vermeerderd met 200 rekeneenheden per ton laadvermogen of per kubieke meter waterverplaatsing van de andere schepen;

    • f. voor de volgens artikel 951a, vierde lid, van het Wetboek van Koophandel mede onder binnenschepen begrepen zaken een bedrag gelijk aan tweemaal de waarde op het tijdstip van het voorval, dat aanleiding gaf voor de vordering.

  • 2 Wanneer het enige andere vordering betreft (zakenfonds) wordt het bedrag van het fonds op dezelfde wijze berekend als op grond van het eerste lid, met dien verstande dat:

    • a. het bedrag per ton laadvermogen van het schip en per kubieke meter waterverplaatsing tot het vlak van de grootst toegelaten diepgang als genoemd in het eerste lid, onderdeel a en b, wordt gesteld op 300 rekeneenheden;

    • b. het bedrag voor elke kilowatt als genoemd in het eerste lid, onderdeel a, b en c, wordt gesteld op 1000 rekeneenheden;

    • c. het bedrag per ton laadvermogen van het schip en per kubieke meter waterverplaatsing tot het vlak van de grootst toegelaten diepgang als genoemd in het eerste lid, onderdeel d en e, wordt gesteld op 150 rekeneenheden;

    • d. het bedrag van het eerste lid onderdeel f wordt gesteld op 1,5 maal de waarde op het tijdstip van het voorval dat aanleiding gaf tot de vordering.

  • 3 In geen geval kan het bedrag van het personenfonds lager dan 1 miljoen en hoger dan 4 miljoen rekeneenheden en het bedrag van het zakenfonds lager dan 750 000 en hoger dan 3 miljoen rekeneenheden zijn.

Artikel 3

Aan de in de artikelen 1, 2 en 2a vermelde bedragen worden toegevoegd de wettelijke interessen berekend van de aanvang van de dag volgende op de dag van het voorval, dat aanleiding gaf tot de vordering, tot de aanvang van de dag volgende op de dag waarop hij die een verzoek tot beperking van zijn aansprakelijkheid indiende, voldeed aan een hem krachtens artikel 320c van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering opgelegd bevel.

Artikel 4

De rekeneenheid, genoemd in de artikelen 1, 2 en 2a, is het bijzondere trekkingsrecht, zoals dat is omschreven door het Internationale Monetaire Fonds. De bedragen genoemd in de artikelen 1, 2 en 2a worden omgerekend in Nederlands geld naar de koers van de dag waarop de schuldenaar voldoet aan een ingevolge artikel 320c van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering gegeven bevel tot storting of andere zekerheidsstelling. De waarde van het Nederlandse geld, uitgedrukt in bijzondere trekkingsrechten, wordt berekend volgens de waarderingsmethode die door het Internationale Monetaire Fonds op de dag van omrekening wordt toegepast voor zijn eigen verrichtingen en transacties.

Artikel 5

Ieder van de in de artikelen 1, 2 en 2a bedoelde fondsen is uitsluitend bestemd voor de voldoening van de vorderingen waarvoor het is ingesteld, met dien verstande dat, indien het personenfonds onvoldoende is voor de volledige voldoening van de vorderingen waartoe het moet worden aangewend, het zakenfonds mede zal worden aangewend voor de voldoening van het overblijvende saldo van die vorderingen en dit overblijvende saldo naar evenredigheid zal meedelen met de in artikel 1, eerste lid, onder c. genoemde vorderingen.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat daarvan zal worden gezonden aan de Raad van State.

's-Gravenhage, 19 februari 1990

Beatrix

De Staatssecretaris van Justitie,

A. Kosto

Uitgegeven de eerste maart 1990

De Minister van Justitie,

E. M. H. Hirsch Ballin

Naar boven