Overgangsregeling CIBB

Geraadpleegd op 23-04-2024.
Geldend van 01-01-1996 t/m heden

Besluit van 2 januari 1990, houdende wijziging van het Rechtspositiebesluit onderwijspersoneel (Stb. 1985, 110) en vaststelling van overgangsmaatregelen bij de totstandkoming van de instelling "het Centrum voor de Innovatie van Beroepsonderwijs Bedrijfsleven"

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Onderwijs en Wetenschappen van 31 maart 1989, nr. 156011, directie Arbeidsvoorwaardenbeleid;

Overwegende, dat het wenselijk is te komen tot vaststelling van de rechtspositie van het personeel dat werkzaam is bij de landelijke instelling voor de ondersteuning van de volwasseneneducatie het "Centrum voor de Innovatie van Beroepsonderwijs Bedrijfsleven" (CIBB) en tot vaststelling van overgangsmaatregelen voor de overgang van personeel naar het CIBB vanuit instellingen waaraan de werkzaamheden in verband met de totstandkoming van het CIBB worden beëindigd;

Gelet op artikel 9 van de Kaderwet volwasseneneducatie (Stb. 1985, 532);

De Raad van State gehoord (advies van 29 mei 1989, nr. W05.89 0171);

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Onderwijs en Wetenschappen van 19 december 1989, nr. 156805, directie Arbeidsvoorwaardenbeleid;

Hebben goedgevonden en verstaan:

Artikel 1. Begripsbepalingen

  • 2 In deze regeling wordt verstaan onder:

    • a. "Rechtspositiebesluit": het Rechtspositiebesluit onderwijspersoneel;

    • b. "instelling": de landelijke instelling voor de ondersteuning van de volwasseneneducatie het "Centrum voor de Innovatie voor Beroepsonderwijs Bedrijfsleven";

    • c. "instituut": de instelling het "Pedagogisch Centrum Beroepsonderwijs Bedrijfsleven" dan wel de instelling het "Centraal Overleg Beroepsbegeleidend Onderwijs" waaraan activiteiten die vergelijkbaar zijn met werkzaamheden voor de ondersteuning van de volwasseneneducatie op 1 april 1989 worden beëindigd in verband met de totstandkoming van de instelling, bedoeld onder b;

    • d. "belanghebbende": degene die is benoemd bij een instituut en zonder onderbreking wordt benoemd bij de instelling;

    • e. "overgang": de benoeming van de belanghebbende vanuit een instituut bij de instelling op 1 april 1989 in verband met de beëindiging op die datum bij dat instituut van activiteiten die vergelijkbaar zijn met werkzaamheden voor de ondersteuning van de volwasseneneducatie.

Artikel 2. Uitsluiting

De overige artikelen van deze regeling zijn niet van toepassing ten aanzien van de belanghebbende wiens betrekking bij een instituut in verband met de overgang wordt beëindigd en die aansluitend bij de instelling op zijn verzoek wordt belast met een functie waarbij een maximumschaal behoort die lager is dan de maximumschaal die behoort bij de functie die hem op grond van het bepaalde in deze regeling zou kunnen worden toegedeeld. De belanghebbende wordt in dat geval voor de toepassing van het bepaalde in de hoofdstukken I-P tot en met I-S van het Rechtspositiebesluit aangemerkt als een belanghebbende die in dienst treedt.

Artikel 3. Loonpeil

De aan de hand van de artikelen 7 tot en met 9 uit te voeren berekeningen geschieden op basis van het loonpeil dat geldt op 1 april 1989.

Artikel 4. Verlof

Indien de belanghebbende op de dag voorafgaande aan de overgang verlof volgens een of meer der hoofdstukken I-C, I-D of I-E, genoot, wordt dat verlof alsmede de daarmee eventueel samenhangende vermindering van de bezoldiging voor de toepassing van de overige bepalingen in deze regeling buiten beschouwing gelaten, behoudens het bepaalde in artikel 10.

Artikel 5. Formatiebeleid en functietoedeling

  • 1 Het bevoegd gezag stelt per 1 april 1989 de formatie en de daarin voorkomende functies vast.

  • 2 Het bevoegd gezag deelt de functies aan de belanghebbenden toe, daarbij rekening houdend met de overige bepalingen van deze regeling.

Artikel 6. Functietoedeling

Aan de belanghebbende wordt, na vaststelling van de formatie, een functie toegedeeld die naar niveau en maximumsalaris zo veel mogelijk overeenkomt met de functie die hij bij het instituut vervulde.

Artikel 7. Vaststelling salaris van de belanghebbende voor wie een schaal gold die overeenkomt met een schaal in het Rechtspositiebesluit

Voor de belanghebbende wiens salaris op de dag voorafgaand aan de overgang werd vastgesteld volgens een salarisschaal die overeenkomt met een van de schalen van het Rechtspositiebesluit, wordt vanaf de dag van de overgang een salaris bij normbetrekking vastgesteld overeenkomstig de artikelen I-Q104 dan wel I-S103 van het Rechtspositiebesluit met dien verstande dat voor hem geen lagere schaal en geen lager bedrag gaan gelden dan voor hem op de dag van de overgang zou hebben gegolden volgens de regeling die voor hem op de dag voor de overgang van toepassing was.

Artikel 8. Vaststelling salaris overige belanghebbenden

  • 1 Voor de belanghebbende, niet zijnde een belanghebbende als bedoeld in artikel 7, wordt vanaf de dag van de overgang een salaris bij normbetrekking vastgesteld in het carrièrepatroon behorend bij de functie waarin hij op die dag wordt benoemd met inachtneming van het bepaalde in hoofdstuk I-Q dan wel hoofdstuk I-S van het Rechtspositiebesluit dat gelijk is aan het bedrag dat voor hem op die datum zou hebben gegolden volgens de schaal die op de dag voor de overgang voor hem van toepassing was, onverminderd het bepaalde in het tweede lid.

  • 2 Indien het in het eerste lid bedoelde salaris volgens de schaal die op de dag voor de overgang gold niet voorkomt in het carrièrepatroon waarin de inpassing plaatsvindt, wordt het salaris vastgesteld op het naasthogere bedrag in dat carrièrepatroon.

Artikel 9. Inpassing boven maximumsalaris

Indien het salaris bij normbetrekking van de belanghebbende hoger is dan het hoogste bedrag van de bij zijn functie, bedoeld in artikel 6, behorende maximumschaal, geschiedt de inpassing op een salaris dat zo dicht mogelijk ligt bij en tenminste gelijk is aan zijn salaris bij normbetrekking en wel in de laagste schaal waarvan het maximum gelijk is aan of hoger dan dat salaris bij normbetrekking. Het bepaalde in artikel 8, tweede lid, is van overeenkomstige toepassing.

Artikel 10. Weektaakomvang

  • 1 Met ingang van de dag van overgang blijft voor de belanghebbende, met inachtneming van het tweede tot en met vierde lid, de betrekkingsomvang ten minste gelijk aan die welke voor hem op evenbedoelde dag zou hebben gegolden volgens de regeling zoals die laatstelijk voor hem van toepassing was.

  • 2 Indien de betrekkingsomvang van de belanghebbende bij het instituut werd uitgedrukt in een normbetrekking van 40 uur dan wel van 38,4 uur, wordt zijn betrekkingsomvang met ingang van de dag van overgang omgerekend naar een normbetrekking van 38 uur dan wel een evenredig deel daarvan.

  • 3 De in het tweede lid bedoelde omrekening geschiedt door het aantal uren van zijn betrekking te vermenigvuldigen met 38 en te delen door respectievelijk 40 dan wel 38,4 en de uitkomst met meer dan één decimaal af te ronden op het naasthogere tiende gedeelte van een uur.

  • 4 Indien de belanghebbende bij het instituut verlof genoot als bedoeld in artikel 4, wordt de omvang van het verlof omgerekend overeenkomstig het tweede en het derde lid, voor zover dat verlof op de dag van de overgang zou worden genoten volgens de regeling zoals die luidde op de dag voor de overgang.

Artikel 11. Diensttijduitloop

Indien voor een belanghebbende op de dag voorafgaand aan de overgang het salaris werd vastgesteld volgens een bedrag, niet zijnde het hoogste salaris, in een van de van toepassing zijnde schalen 1 tot en met 5 waarbij de eerstvolgende periodieke verhoging na een langere periode dan 12 maanden sedert de voorafgaande periodieke verhoging zou worden toegekend, wordt voor hem bij de instelling een salarisnummer bepaald dat er toe leidt dat de eerstvolgende periodieke verhoging bij de instelling niet later wordt toegekend dan bij het instituut het geval zou zijn geweest. Indien voor de belanghebbende de datum van de periodieke verhoging is een datum die ligt na de dag van de overgang en vóór 1 augustus, wordt het in de eerste volzin bedoelde salarisnummer met één verhoogd.

Artikel 12. Wijziging periodiekdatum

Indien als gevolg van het van toepassing worden van het Rechtspositiebesluit aan de belanghebbende, niet zijnde een belanghebbende als bedoeld in artikel 11, de eerstvolgende periodieke verhoging eerst na een periode van langer dan 12 maanden na zijn vorige salarisverhoging dan wel na de eerste van de maand waarin hij in dienst is getreden zou worden toegekend, wordt hem vóór de toepassing van de overige bepalingen in deze paragraaf met ingang van de dag van overgang een periodieke verhoging toegekend op de voet van de regeling zoals die voor hem laatstelijk van toepassing was.

Artikel 13. Schaal- en salarisnummer

Na toepassing van artikel 7, artikel 8 dan wel artikel 9 wordt het voor de belanghebbende vastgestelde inpassingsbedrag uitgedrukt in een salarisnummer in de voor hem vastgestelde schaal.

Artikel 14. Billijkheidsbepaling

In de gevallen waarin deze regeling niet of niet naar billijkheid voorziet, beslist Onze minister.

Artikel II

Ten aanzien van het personeel dat per 1 april 1989 vanuit de instellingen "Pedagogisch Centrum Beroepsonderwijs Bedrijfsleven" en "Centraal Overleg Beroepsbegeleidend Onderwijs" aan de instelling "Centrum voor de Innovatie voor Beroepsonderwijs Bedrijfsleven" wordt verbonden, wordt een overgangsregeling vastgesteld, luidende als volgt:

Artikel III

Dit besluit treedt in werking op een nader bij Koninklijk Besluit te bepalen datum waarbij kan worden geregeld dat het Koninklijk Besluit terugwerkt.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat daarvan afschrift zal worden gezonden aan de Raad van State en aan de Algemene Rekenkamer.

's-Gravenhage, 2 januari 1990

Beatrix

De Minister van Onderwijs en Wetenschappen,

J. M. M. Ritzen

Uitgegeven de dertigste januari 1990

De Minister van Justitie,

E. M. H. Hirsch Ballin

Naar boven