Heffing van omzetbelasting ter zake van de opkoop en de onderlinge overdracht van melkquota

[Regeling vervallen per 25-06-2006 met terugwerkende kracht tot en met 15-06-2006.]
Geraadpleegd op 06-05-2024.
Geldend van 09-05-1989 t/m 14-06-2006

Heffing van omzetbelasting ter zake van de opkoop en de onderlinge overdracht van melkquota

De Directeur-Generaal Belastingdienst heeft namens de Staatssecretaris van Financiën het volgende besloten.

In de aanschrijving van 29 oktober 1984, nr. 284-14451 (BTW-142), is aangegeven op welke wijze dient te worden gehandeld ten aanzien van de opkoop van een zgn. heffingvrije hoeveelheid, zijnde de hoeveelheid melk en melkprodukten die een melkveehouder in een bepaalde periode kan afleveren zonder dat hij ter zake de zgn. superheffing – zie in dit verband ook de aanschrijving van 12 juni 1984, nr. 284-7723, BTW-134 – wordt verschuldigd (verder te noemen: het melkquotum casu quo de melkquota). De in de aanschrijving van 29 oktober 1984 neergelegde regeling heeft betrekking op de (eerste) Regeling opkoop heffingvrije hoeveelheden (Besluit van het Bestuur van de Stichting Ontwikkelings- en Saneringsfonds voor de Landbouw van 12 oktober 1984, nr. 323, Stcrt. 1984, 201). Inmiddels zijn verschillende nieuwe regelingen inzake de opkoop van melkquota verschenen. Daarnaast zijn vragen gesteld inzake de heffing van omzetbelasting ten aanzien van de zgn. onderlinge overdracht van melkquota. In verband met een en ander heb ik besloten de aanschrijving van 29 oktober 1984, nr. 284-14451, in te trekken te vervangen door het navolgende.

A. Opkoop van melkquota

[Regeling vervallen per 25-06-2006 met terugwerkende kracht tot en met 15-06-2006]

  • 1. De Minister van Landbouw en Visserij heeft op grond van verschillende opkoopregelingen sedert 15 oktober 1984 de mogelijkheid melkquota van melkveehouders ‘op te kopen’. Hoewel evenbedoelde opkoopregelingen onderling verschillen vertonen, geschiedt het ‘opkopen’ van een melkquotum op grond van de tot op heden verschenen regelingen steeds door middel van het sluiten van een overeenkomst tussen het Ministerie van Landbouw en Visserij en de betrokken melkveehouder waarbij de laatste zich verplicht:

    • a. afstand te doen van het melkquotum en

    • b. de melkproduktie volledig en definitief te beëindigen op het tijdstip waarop de aanspraak op het melkquotum geheel is afgestaan.

    Ter zake ontvangt de melkveehouder een bijdrage welke is gerelateerd aan de omvang van het quotum dat hij ‘verkoopt’.

  • 2. Het voldoen aan vorengenoemde verplichtingen vormt een in beginsel aan de heffing onderworpen prestatie. Voor zover evenbedoelde prestatie evenwel wordt verricht door landbouwers die ingevolge artikel 27, lid 1, van de Wet op de omzetbelasting 1968 geen belasting zijn verschuldigd ter zake van de in die wetsbepaling genoemde prestaties, ontmoet het geen bezwaar dat met betrekking tot de onderhavige prestatie eveneens heffing van omzetbelasting achterwege blijft.

    Wordt meerbedoelde prestatie daarentegen verricht door een op de normale wijze in de heffing betrokken landbouwer dan zal ter zake heffing van omzetbelasting dienen plaats te vinden en wel naar het algemene tarief.

  • 3. De hiervoor neergelegde goedkeuring is gebaseerd op de overweging dat een ander standpunt er toe zou leiden, dat de betrokken melkveehouder uitsluitend met betrekking tot de onderwerpelijke prestatie in de heffing zou worden betrokken. Dit wordt niet in overeenstemming geacht met de aan de landbouwregeling ten grondslag liggende gedachten. (In dit verband zij nog verwezen naar de paragrafen 26 tot en met 28 van de Toelichting Landbouwregeling, bijlage I behorende bij de aanschrijving van 15 november 1983, nr. 283-14899, BTW-113).

  • 4. Het hiervoor aangegeven standpunt kan ook van toepassing worden geacht ten aanzien van eventueel in de toekomst nog te treffen opkoopregelingen indien en voor zover de betrokken melkveehouders op grond van die (gewijzigde casu qou nieuwe) regelingen verplichtingen aangaan welke gelijk zijn aan onderscheidenlijk overeengekomen met die welke hiervoor in punt 1 zijn genoemd.

B. Onderlinge overdracht van melkquota

[Regeling vervallen per 25-06-2006 met terugwerkende kracht tot en met 15-06-2006]

  • 1. Met betrekking tot de overdracht door een landbouwer aan een andere landbouwer van (landbouw)grond waarop een melkquotum rust, kan de vraag worden gesteld of een dergelijke overdracht uitsluitend bestaat uit de levering van grond dan wel uit de levering van grond alsmede het verrichten van een dienst bestaande uit het tegen vergoeding afstaan van het melkquotum.

    Aanvankelijk is door mij het standpunt ingenomen dat in dezen sprake is van één prestatie, te weten de levering van onroerend goed. De voor het melkquotum betaalde vergoeding vormde naar mijn oordeel slechts één van de factoren voor de bepalingen van de prijs die de koper voor de desbetreffende grond wenste te betalen. Ter zake van deze levering ingevolge artikel 27, lid 1, letter c, onderscheidenlijk artikel 11, lid 1, letter a, van de Wet op de omzetbelasting 1968 (in beginsel) geen omzetbelasting verschuldigd.

    De Beschikking superheffing 1985 (Stcrt. 1984, 79), waarin onder meer regels inzake de melkquota zijn neergelegd, is bij de Beschikking van 5 september 1986, nr. J6098 (Stcrt. 1986, 171) met ingang van 6 september 1986 evenwel zodanig gewijzigd, dat vanaf die datum het standpunt dient te worden ingenomen dat in dezen sprake is van twee prestaties, te weten de levering van onroerend goed en het verrichten van een dienst. Voor wat betreft de levering is, gelijk als vóór 6 september 1986, (in beginsel) geen omzetbelasting verschuldigd. Ter zake van de dienst – de overdracht van het melkquotum – is daarentegen in beginsel wel omzetbelasting verschuldigd. Gelet evenwel op hetgeen hiervoor onder A, punten 2 en 3, is overwogen, ontmoet het bij mij geen bezwaar dat in dezen heffing van omzetbelasting achterwege blijft ten aanzien van de overdracht van een melkquotum door een landbouwer die ingevolge artikel 27, lid 1, van de Wet op de omzetbelasting 1968 geen belasting is verschuldigd ter zake van de in die wetsbepaling bedoelde prestaties. Wordt een melkquotum evenwel door een op normale wijze in de heffing betrokken landbouwer overgedragen, dan zal ter zake heffing van omzetbelasting dienen plaats te vinden en wel naar het algemene tarief.

  • 2. Volledigheidshalve zij nog opgemerkt, dat de verkrijger van een melkquotum die op de normale wijze in de heffing van omzetbelasting is betrokken, nimmer aanspraak kan maken op de aftrek als bedoeld in artikel 27, lid 3, van de Wet op de omzetbelasting 1968. De overdracht van een melkquotum is immers een prestatie die niet onder lid 1, letter a of b, van evengenoemde wetsbepaling kan worden gerangschikt.

  • 3. Het standpunt zoals dat hiervoor onder de punten 1 en 2 is neergelegd, kan toepassing vinden met ingang van 6 september 1986, met dien verstande dat op het verleden niet meer dient te worden teruggekomen.

C. Tijdelijke overdracht van melkquota

[Regeling vervallen per 25-06-2006 met terugwerkende kracht tot en met 15-06-2006]

  • 1. Bij de Beschikking van 30 maart 1989, nr. J.891685 (Stcrt. 1989, 63), is de Beschikking superheffing 1985 zodanig gewijzigd, dat een landbouwer met ingang van 1 april 1989 het aan hem toebehorende melkquotum geheel of gedeeltelijk tijdelijk kan overdragen aan een andere landbouwer. (Deze tijdelijke overdracht wordt ook wel aangeduid als leasen of verhuren). De tijdelijke overdracht van een (deel van een) melkquotum vindt plaats door het aangaan van een overeenkomst tussen de betrokken landbouwers (de vervreemder en de verkrijger).

    De tijdelijke overdracht van een melkquotum vormt een dienst in de zin van artikel 4 van de Wet op de omzetbelasting 1968. Ter zake van deze dienst is in beginsel steeds omzetbelasting verschuldigd. Gelet evenwel op hetgeen hiervoor is overwogen met betrekking tot de opkoop en de onderlinge overdracht van melkquota, ontmoet het bij mij geen bezwaar dat de heffing van omzetbelasting achterwege blijft ten aanzien van de tijdelijke overdracht van een melkquotum door een landbouwer die ingevolge artikel 27, lid 1, van de Wet op de omzetbelasting 1968 geen belasting is verschuldigd ter zake van de in die wetsbepaling bedoelde prestaties. Wordt een melkquotum echter tijdelijk overgedragen door een op de normale wijze in de heffing betrokken landbouwer, dan zal ter zake heffing van omzetbelasting dienen plaats te vinden en wel naar het algemene tarief.

  • 2. Het hiervoor onder B, punt 2, gestelde geldt eveneens met betrekking tot de tijdelijke overdracht van melkquota. Ter zake van de tijdelijke verkrijging van een melkquotum kan nimmer aanspraak worden gemaakt op de aftrek als bedoeld in artikel 27, lid 3, van de Wet op de omzetbelasting 1968.

Naar boven