Suiker- en stroopbesluit (Warenwet) 1977

[Regeling vervallen per 12-07-2004.]
Geraadpleegd op 29-03-2024.
Geldend van 01-04-1998 t/m 11-07-2004

Besluit van 18 februari 1977, houdende vaststelling van het Suiker- en stroopbesluit (Warenwet) 1977

Wij Juliana, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz., enz., enz.

Op de voordracht van de Staatssecretaris van Volksgezondheid en Milieuhygiëne van 15 november 1976, DG Vgz/VA, nr. 62402, van Onze Minister van Landbouw en Visserij en van de Staatssecretaris van Economische Zaken;

Overwegende, dat het gewenst is, zulks mede ter uitvoering van de Richtlijn van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 11 december 1973 betreffende de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der Lid-Staten inzake bepaalde voor menselijke consumptie bestemde suikers (73/437/EEG) (Pb. E.G. L 356), met betrekking tot suiker een nieuwe regeling vast te stellen;

Gelet op de artikelen 14, 14a, 16 en 16a van de Warenwet (Stb. 1935, 793);

Gezien het advies van de Adviescommissie Warenwet van 2 maart 1976, nr. 12360/335;

De Raad van State gehoord (advies van 22 december 1976, nr. 29);

Gezien het nader rapport van de Staatssecretaris van Volksgezondheid en Milieuhygiëne van 4 februari 1977, DG Vgz/VA, nr. 168002, van Onze Minister van Landbouw en Visserij en van de Staatssecretaris van Economische Zaken;

Hebben goedgevonden en verstaan:

Artikel 1

[Regeling vervallen per 12-07-2004]

In dit besluit wordt verstaan onder:

  • a. suiker: saccharose;

  • b. dextrose: D-glucose;

  • c. fructose: D-fructose;

  • d. invertsuiker: mengsel van nagenoeg gelijke delen dextrose en fructose;

  • e. kandij: het produkt bestaande uit de grote kristallen, verkregen bij afkoeling van sterk geconcentreerde suikeroplossingen;

  • f. basterdsuiker: een mengsel van fijn-kristallijne saccharose en enig invertsuiker, verkregen als naprodukt van suikerraffinaderijen of door vermenging van fijne suikerkristallen met kleurloze of min of meer gekleurde invertsuikerhoudende stropen;

  • g. procenten of %: aantal grammen per 100 g;

  • h. suikergehalte: de som van saccharose en invertsuiker, de laatste omgerekend tot saccharose;

  • i. polarisatie: de draaiing van gepolariseerd licht door een oplossing;

  • j. een punt van het kleurtype: 0,5 eenheid volgens de methode opgenomen in bijlage I, onder A;

  • k. een punt van het asgehalte: 0,0018% volgens de methode opgenomen in bijlage I, onder B;

  • l. een punt van de kleur van de oplossing: 7,5 eenheden volgens de methode opgenomen in bijlage I, onder C.

Artikel 2

[Regeling vervallen per 12-07-2004]

  • 1 Aangeduid mag uitsluitend en moet worden met een der benamingen:

    • a. halfwitte suiker: gezuiverde gekristalliseerde suiker, waarvan de polarisatie ten minste 99,5°, het gehalte aan invertsuiker ten hoogste 0,10%, en het verlies bij het drogen ten hoogste 0,10% bedragen;

    • b. suiker of witte suiker: gezuiverde gekristalliseerde suiker, waarvan de polarisatie ten minste 99,7°, het gehalte aan invertsuiker ten hoogste 0,04%, het verlies bij het drogen ten hoogste 0,10%, en het kleurtype ten hoogste 12 punten bedragen;

    • c. geraffineerde suiker of geraffineerde witte suiker: gezuiverde gekristalliseerde suiker, waarvan de polarisatie, het gehalte aan invertsuiker en het verlies bij het drogen overeenstemmen met de voor de onder b bedoelde waar genoemde gehaltes en waarvan het totaal aantal punten niet meer bedraagt dan 8, met dien verstande dat het kleurtype niet meer dan 4 punten, het asgehalte niet meer dan 6 punten, en de kleur van de oplossing niet meer dan 3 punten bedragen;

    • d. vloeibare suiker: de waterige oplossing van suiker, van welke oplossing het gehalte aan droge stof ten minste 62%, het gehalte aan invertsuiker (verhouding fructose dextrose: 1,0 ± 0,2) ten hoogste 3% van de droge stof, het conductometrisch vastgestelde asgehalte ten hoogste 0,1% van de droge stof, en de kleur van de oplossing ten hoogste 45 ICUMSA-eenheden bedragen;

    • e. vloeibare invertsuiker: de waterige oplossing van suiker, in welke oplossing gedeeltelijk inversie door hydrolyse heeft plaatsgevonden, met een niet-overwegende hoeveelheid invertsuiker en van welke oplossing het gehalte aan droge stof ten minste 62%, het gehalte aan invertsuiker (verhouding fructose dextrose: 1,0 ± 0,1) meer dan 3% en niet meer dan 50% van de droge stof, en het conductometrisch vastgestelde asgehalte ten hoogste 0,4% van de droge stof bedragen;

    • f. invertsuikerstroop: de waterige al dan niet gedeeltelijk gekristalliseerde oplossing van suiker, in welke oplossing gedeeltelijke inversie door hydrolyse heeft plaatsgevonden, met een overwegende hoeveelheid invertsuiker en van welke oplossing het gehalte aan droge stof niet minder dan 62%, het gehalte aan invertsuiker (verhouding fructose dextrose: 1,0 ± 0,1) meer dan 50% van de droge stof, en het conductometrisch vastgestelde asgehalte ten hoogste 0,4% van de droge stof bedragen;

    • g. glucosestroop: de gezuiverde, geconcentreerde, waterige oplossing van eetbare sacchariden verkregen uit zetmeel, van welke oplossing het gehalte aan droge stof ten minste 70%, het dextrose-equivalent ten minste 20% van de droge stof berekend als dextrose, en het gehalte aan sulfaat-as ten hoogste 1% van de droge stof bedragen;

    • h. gedehydrateerde glucosestroop, gedroogde glucosestroop of watervrije glucosestroop: de gezuiverde, geconcentreerde, waterige oplossing van eetbare sacchariden verkregen uit zetmeel, welke oplossing gedeeltelijk is gedroogd, en waarvan het gehalte aan droge stof ten minste 93%, het dextrose-equivalent ten minste 20% van de droge stof berekend als dextrose, en het gehalte aan sulfaat-as ten hoogste 1% van de droge stof bedragen;

    • i. dextrose monohydraat, dextrose met kristalwater of druivensuiker met kristalwater: gezuiverde gekristalliseerde dextrose met een molecule kristalwater, van welke waar het gehalte aan dextrose ten minste 99,5% van de droge stof, het gehalte aan droge stof ten minste 90%, en het gehalte aan sulfaat-as ten hoogste 0,25% van de droge stof bedragen;

    • j. watervrije dextrose, dextrose zonder kristalwater of druivensuiker zonder kristalwater: gezuiverde gekristalliseerde dextrose zonder kristalwater, van welke waar het gehalte aan dextrose ten minste 99,5% van de droge stof, het gehalte aan droge stof ten minste 98%, en het gehalte aan sulfaat-as ten hoogste 0,25% van de droge stof bedragen.

  • 2 In afwijking van het eerste lid mag een der benamingen suiker of witte suiker tevens worden gebezigd voor de in het eerste lid, onder c, bedoelde waar in plaats van de daar genoemde benamingen.

  • 3 De aanduiding wit mag voor de in het eerste lid bedoelde waren uitsluitend worden toegevoegd aan de benamingen, bedoeld in het eerste lid, onder d, e en f onder onderstaande beperkingen:

    • a. voor de waar, bedoeld in het eerste lid, onder d, waarvan de kleuring van de oplossing ten hoogste 25 ICUMSA-eenheden bedraagt;

    • b. voor de waren, bedoeld in het eerste lid, onder e en f, waarvan het asgehalte niet hoger is dan 0,1% en waarvan de kleuring van de oplossing ten hoogste 25 ICUMSA-eenheden bedraagt;

  • 4 De in het eerste lid bedoelde waren mogen niet worden onderworpen aan een blauwingsprocédé.

  • 5 De in het eerste lid bedoelde waren mogen niet kunstmatig zijn gekleurd, tenzij zij bestemd zijn om als grondstof te worden gebruikt voor de bereiding van andere eet- en drinkwaren, waarin kleuring is toegelaten, in welk geval zij mogen zijn gekleurd met een of meer kleurstoffen die ter zake zijn toegelaten krachtens het Warenwetbesluit Levensmiddelenadditieven onder de daarbij vermelde voorwaarden. Indien de in de vorige volzin bedoelde kleuring heeft plaatsgevonden, moet de aanduiding "gekleurd" aan de in het eerste lid genoemde benamingen worden toegevoegd en mag de in het zesde lid bedoelde aanduiding "wit" niet worden gebezigd.

  • 6 In afwijking van het eerste lid, onder i en j, behoeven de woorden "monohydraat", "met kristalwater", "watervrije" en "zonder kristalwater" in de daar genoemde benamingen niet te worden gebezigd voor de in het eerste lid, onder i en j, bedoelde waren die zijn bestemd voor aflevering aan particulieren.

Artikel 2bis

[Regeling vervallen per 12-07-2004]

  • 1 Aangeduid mag uitsluitend en moet worden met een der benamingen:

    • a. ruwe suiker, waarbij tussen de woorden "ruwe" en "suiker" al dan niet de naam van de plant waaruit de waar is bereid is opgenomen:

      gekristalliseerde suiker, welke niet gemalen of geplet is en waarvan de polarisatie tenminste 94 bedraagt, maar lager is dan 99,5 en waarvan het sulfaatasgehalte ten hoogste 2,5%, het invertsuikergehalte ten hoogste 1,5% en het gewichtsverlies bij drogen ten hoogste 1,5% bedraagt;

    • b. fructose: gezuiverde, gekristalliseerde fructose, van welke waar het gehalte aan fructose tenminste 99,5% van de droge stof, het gehalte aan droge stof tenminste 99,5%, het gehalte aan sulfaatas ten hoogste 0,10% van de droge stof en het kleurtype ten hoogste 25 ICUMSA-eenheden bedraagt;

    • c. fructosestroop: de gezuiverde, geconcentreerde, waterige oplossing van eetbare sacchariden, van welke oplossing het gehalte aan fructose tenminste 97% van de droge stof, het gehalte aan droge stof tenminste 70%, het gehalte aan sulfaatas ten hoogste 1% en de kleur van de oplossing ten hoogste 25 ICUMSA-eenheden bedraagt.

Artikel 3

[Regeling vervallen per 12-07-2004]

De in artikelen 4 tot en met 15 bedoelde waren moeten voldoen aan de volgende eisen:

  • a. kleur, geur en smaak moeten normaal zijn;

  • b. bederf (bijvoorbeeld gisting) moet afwezig zijn.

Artikel 4

[Regeling vervallen per 12-07-2004]

  • 2 In de in het eerste lid bedoelde waar mogen geen andere bestanddelen aanwezig zijn dan zwaveldioxide, onder de voorwaarden die ter zake gesteld zijn krachtens het Warenwetbesluit Levensmiddelenadditieven.

Artikel 5

[Regeling vervallen per 12-07-2004]

  • 1 Aangeduid moet worden met een der benamingen: witte kandij of blanke kandij: kandij, waarvan het saccharosegehalte ten minste 99% en het asgehalte ten hoogste 0,05% bedragen.

  • 2 In de in het eerste lid bedoelde waar mogen geen andere bestanddelen aanwezig zijn dan die welke verkregen zijn van de plant waaruit de waar is bereid, en zwaveldioxide onder de voorwaarden die ter zake gesteld zijn krachtens het Warenwetbesluit Levensmiddelenadditieven.

Artikel 6

[Regeling vervallen per 12-07-2004]

  • 1 Aangeduid moet worden met een der benamingen: gele kandij, bruine kandij of Boerhaavese kandij, naar gelang de gele, bruine of donkerbruine kleur van de kandij: kandij, waarvan het saccharosegehalte ten minste 96%, en het asgehalte ten hoogste 0,3% bedragen.

  • 2 In de in het eerste lid bedoelde waar mogen geen andere bestanddelen aanwezig zijn dan die welke verkregen zijn van de plant waaruit de waar is bereid, alsmede een geringe hoeveelheid katoenvezel, de natuurlijke kleurstof van gebrande suiker, en zwaveldioxide onder de voorwaarden die ter zake gesteld zijn krachtens het Warenwetbesluit Levensmiddelenadditieven.

Artikel 7

[Regeling vervallen per 12-07-2004]

  • 1 Aangeduid moet worden met een der benamingen witte basterdsuiker of blanke basterdsuiker, dan wel lichte basterdsuiker of gele basterdsuiker, onderscheidenlijk bruine basterdsuiker of donkere basterdsuiker, al naar gelang de witte, lichtgele, onderscheidenlijk lichtbruine of donkerbruine kleur van de basterdsuiker: basterdsuiker, waarvan het suikergehalte, ten minste 90% van de droge stof, het gehalte aan invertsuiker ten minste 0,5% en het asgehalte ten hoogste 2,5% van de droge stof bedragen.

  • 2 In de in het eerste lid bedoelde waar mogen geen andere bestanddelen aanwezig zijn dan die welke in kooksels van planten, waaruit de waar is bereid, plegen voor te komen, en zwaveldioxide onder de voorwaarden die ter zake gesteld zijn krachtens het Warenwetbesluit Levensmiddelenadditieven.

Artikel 8

[Regeling vervallen per 12-07-2004]

  • 1 Aangeduid moet worden met de naam melksuiker: het vaste koolhydraat, verkregen uit zoete wei, van welke waar het lactosegehalte ten minste 99% en het asgehalte ten hoogste 0,1% bedragen.

  • 2 In de in het eerste lid bedoelde waar moeten andere dan uit zoete wei afkomstige bestanddelen afwezig zijn.

Artikel 9

[Regeling vervallen per 12-07-2004]

  • 1 Aangeduid moet worden met een der benamingen massé of zetmeelsuiker: het mengsel van vaste koolhydraten, welk mengsel wordt verkregen door hydrolisering van zetmeel en van welk mengsel het extractgehalte ten ten minste 80%, het gehalte aan dextrine ten hoogste 15% van de droge stof, het reducerend vermogen vóór inversie, uitgedrukt als dextrose, ten minste 81% van de droge stof en het asgehalte ten hoogste 1,5% van de droge stof bedragen.

  • 2 De in het eerste lid bedoelde waar moet voldoen aan de volgende eisen:

    • a. andere stoffen dan afkomstig uit en gevormd bij hydrolysering van zetmeel mogen niet aanwezig zijn, met inachtneming van het bepaalde onder b en c;

    • b. in 0,5 g van de waar mag arsenicum niet aantoonbaar zijn.

    • c. zwaveldioxide mag aanwezig zijn onder de voorwaarden die ter zake zijn gesteld krachtens het Warenwetbesluit Levensmiddelenadditieven.

Artikel 10

[Regeling vervallen per 12-07-2004]

  • 1 Aangeduid mag uitsluitend en moet worden met een der benamingen vanillesuiker of vanilliensuiker: het mengsel van suiker of van geraffineerde suiker of van beide, als bedoeld in artikel 2 , onder b respectievelijk c, met vanilline (3 methoxy-4 hydroxy-benzaldehyd) of met aethylvanilline (3 ethoxy-4 hydroxy-benzaldehyd) en eventueel enig zetmeel, van welk mengsel het gehalte aan suiker ten minste 97% en het gehalte aan vanilline (3 methoxy-4 hydroxy-benzaldehyd) ten minste 1% dan wel aan aethyl vanilline (3 ethoxy-4 hydroxy-benzaldehyd) ten minste 0,25% bedragen.

  • 2 In de in het eerste lid bedoelde waar moeten andere stoffen dan de daar genoemde afwezig zijn.

Artikel 11

[Regeling vervallen per 12-07-2004]

  • 1 Aangeduid mag uitsluitend en moet worden met de naam kandijstroop: de stroperige vloeistof, verkregen als naprodukt bij de bereiding van kandij, van welke vloeistof het extractgehalte ten minste 80%, het asgehalte ten hoogste 1,5% en de schijnbare zuiverheidsfactor ten minste 80% bedragen.

  • 2 In de in het eerste lid bedoelde waar mogen geen andere bestanddelen aanwezig zijn dan die welke verkregen zijn van de plant waaruit de waar is bereid, en zwaveldioxide onder de voorwaarden die ter zake gesteld zijn krachtens het Warenwetbesluit Levensmiddelenadditieven.

Artikel 12

[Regeling vervallen per 12-07-2004]

  • 1 Aangeduid moet en mag uitsluitend worden met de naam suikerstroop, al dan niet voorafgegaan door de naam van de plant waaruit de waar is bereid: de stroperige vloeistof, verkregen uit de kooksels van de plant waaruit de waar is bereid, nadat daaruit suiker in kristallen is verwijderd, van welke vloeistof het extractgehalte ten minste 80%, het asgehalte ten hoogste 4,0% en de schijnbare zuiverheidsfactor ten minste 73% bedragen.

  • 2 In de in het eerste lid bedoelde waar mogen geen andere bestanddelen aanwezig zijn dan die welke in kooksels van de plant, waaruit de waar is bereid, plegen voor te komen, en zwaveldioxide onder de voorwaarden die ter zake gesteld zijn krachtens het Warenwetbesluit Levensmiddelenadditieven.

Artikel 13

[Regeling vervallen per 12-07-2004]

  • 1 Aangeduid mag uitsluitend en moet worden met de naam huishoudstroop: het mengsel van kandijstroop, suikerstroop of melasse en glucosestroop, als bedoeld in artikel 2, onder g, van welk mengsel het suikergehalte ten minste 30%, het extractgehalte ten minste 80% en het asgehalte ten hoogste 5% bedragen.

  • 2 In de in het eerste lid bedoelde waar mogen geen andere bestanddelen aanwezig zijn dan glucosestroop en bestanddelen welke in kooksels van de plant, waaruit de waar is bereid, plegen voor te komen, en zwaveldioxide onder de voorwaarden die ter zake gesteld zijn krachtens het Warenwetbesluit Levensmiddelenadditieven.

Artikel 14

[Regeling vervallen per 12-07-2004]

  • 1 Aangeduid mag uitsluitend en moet worden met de naam keukenstroop: het mengsel van kandijstroop, suikerstroop of melasse en glucosestroop, als bedoeld in artikel 2, onder g, van welk mengsel het suikergehalte ten minste 15% en minder dan 30%, het extractgehalte ten minste 80% en het asgehalte ten hoogste 4% bedragen.

  • 2 In de in het eerste lid bedoelde waar mogen geen andere bestanddelen aanwezig zijn dan glucosestroop en bestanddelen welke in kooksels van de plant, waaruit de waar is bereid, plegen voor te komen, en zwaveldioxide onder de voorwaarden die ter zake gesteld zijn krachtens het Warenwetbesluit Levensmiddelenadditieven.

Artikel 15

[Regeling vervallen per 12-07-2004]

  • 1 Met de benamingen melado of melasse mag uitsluitend en met een dezer benamingen moet worden aangeduid: de stroperige vloeistof, verkregen uit de kooksels van de plant waaruit de waar is bereid, nadat daaruit suiker in kristallen is verwijderd, van welke vloeistof het asgehalte meer dan 4,0% bedraagt.

  • 2 In afwijking van het eerste lid moet de daar bedoelde aanduiding worden aangevuld met de aanduiding "zoute stroop" indien van de in het eerste lid bedoelde waar het extractgehalte ten minste 80%, het asgehalte ten hoogste 7% en de schijnbare zuiverheidsfactor ten minste 73% bedragen en de waar aanwezig is in een verpakking met een inhoudsmaat kleiner dan 2 kg en bestemd voor aflevering aan particulieren.

  • 3 In de in het eerste lid bedoelde waar mogen geen andere bestanddelen aanwezig zijn dan die welke in kooksels van suikerriet of beetwortels plegen voor te komen, en zwaveldioxide onder de voorwaarden die ter zake gesteld zijn krachtens het Warenwetbesluit Levensmiddelenadditieven.

Artikel 17

[Regeling vervallen per 12-07-2004]

  • 1 De waren, bedoeld in artikel 2, eerste lid, aanwezig in een verpakking, bestemd of geschikt om met de inhoud aan de verbruiker te worden afgeleverd, moeten op de buitenzijde van de verpakking zijn voorzien van

    • a. een aanduiding, aangevende de naam van de waar, welke in artikel 2, eerste lid, voor de waar is vastgesteld, alsmede de overige aanduidingen die ten aanzien van de waar in artikel 2 zijn voorgeschreven;

    • b. een aanduiding, aangevende het nettogewicht van de in de verpakking aanwezige waar, met uitzondering van de waren in verpakkingen welke minder dan 50 g bevatten, met dien verstande dat voor laatstgenoemde waren, die worden afgeleverd in verzamelverpakkingen, waarvan het totale nettogewicht 50 g of meer bedraagt, op de verzamelverpakking het totale nettogewicht van de daarin aanwezige waar moet worden aangegeven;

    • c. een aanduiding aangevende de naam of de handelsnaam en het adres van de fabrikant, van de verpakker of van een verkoper, gevestigd binnen het gebied, waarop het Verdrag tot oprichting van de Europese Economische Gemeenschap dan wel de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte van toepassing is;

    • d. voor wat betreft de waren, bedoeld in artikel 2, eerste lid onder d, e en f, een aanduiding, aangevende de gehaltes aan droge stof in procenten en aan invertsuiker in procenten van de droge stof;

    • e. voor wat betreft de waar, bedoeld in artikel 2, eerste lid, onder f, die kristallen in de oplossing heeft, de aanduiding "gekristalliseerd".

  • 2 In afwijking van het eerste lid, onder c, mag de aanduiding van het adres worden vervangen door de aanduiding van de plaats van vestiging.

  • 3 De in het eerste lid bedoelde aanduidingen moeten duidelijk zichtbaar, gemakkelijk leesbaar en onuitwisbaar zijn en de in dat lid onder a, d en e bedoelde aanduidingen moeten zijn aangebracht in de Nederlandse taal.

  • 4 Indien de waren, bedoeld in artikel 2, eerste lid, onder a tot en met j, aanwezig zijn in een verpakking, waarin zij aan andere verbruikers dan particulieren worden afgeleverd, en het nettogewicht van de in de verpakking aanwezige waar ten minste 10 kg bedraagt, behoeft ten aanzien van die waren niet aan het eerste lid, onder b, d en e te worden voldaan, indien die waren vergezeld gaan van op die waren betrekking hebbende bescheiden, waarin de voor die waren in het eerste lid, onder b, d en e voorgeschreven aanduidingen worden gebezigd.

Artikel 18

[Regeling vervallen per 12-07-2004]

In een winkel, op een markt of op enige andere voor het publiek toegankelijke verkoopplaats moeten, indien het betreft onverpakte waar, de voor die waar van toepassing zijnde aanduidingen zijn aangebracht op het voorwerp, waarin of waarop die waar zich bevindt, of op een onmiddellijk boven genoemd voorwerp geplaatst bord. De aanduidingen moeten voor het publiek duidelijk zichtbaar zijn. Zijn beide kanten van het bord voor het publiek zichtbaar, dan moeten de aanduidingen aan weerszijden zijn aangebracht.

Artikel 19

[Regeling vervallen per 12-07-2004]

Artikel 20

[Regeling vervallen per 12-07-2004]

De waar, die door een opschrift of op enige andere wijze wordt aangeduid als, of kennelijk voorhanden is als een der waren, bedoeld in een der artikelen 2, 2bis en 4 tot en met 15, moet voldoen aan het voor die waar bij dit besluit bepaalde.

Artikel 22

[Regeling vervallen per 12-07-2004]

  • 1 Voor de beoordeling of de waren in dit besluit bedoeld, voldoen aan de daarin gestelde eisen, moet worden gebruik gemaakt van de methoden van onderzoek, aangegeven in bijlage I bij dit besluit, en, voor zover de methoden aangegeven in die bijlage daarin niet voorzien, van de van toepassing zijnde methoden van onderzoek opgenomen in bijlage II bij dit besluit.

  • 2 Waar meer dan één methode van onderzoek is voorgeschreven, moet bij de uitkomst van het onderzoek tevens worden aangegeven welke methode is toegepast.

Artikel 23

[Regeling vervallen per 12-07-2004]

Het Suiker- en stroopbesluit (Warenwet) (Stb. 1924, 96) wordt ingetrokken.

Artikel 24

[Regeling vervallen per 12-07-2004]

  • 1 Dit besluit kan worden aangehaald als Suiker- en stroopbesluit (Warenwet) 1977.

  • 2 Het treedt in werking met ingang van de tweede dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin het wordt geplaatst.

Lasten en bevelen, dat dit besluit met de bijbehorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat daarvan afschrift zal worden gezonden aan de Raad van State.

Soestdijk, 18 februari 1977

Juliana

De Staatssecretaris van Volksgezondheid en Milieuhygiëne,

Hendriks

De Minister van Landbouw en Visserij,

Van der Stee

De Staatssecretaris van Economische Zaken,

Th. M. Hazekamp

Uitgegeven de negenentwintigste maart 1977

De Minister van Justitie,

Van Agt

Bijlage I. Methoden ter bepaling van het kleurtype, het conductometrisch vast te stellen asgehalte en de kleur van de oplossing, echter uitsluitend van de waren genoemd bij de onderscheidenlijke methoden.

[Regeling vervallen per 12-07-2004]

A. Bepaling van het kleurtype van de waren genoemd in het eerste lid van artikel 2 onder b en c, alsmede in het eerste lid van artikel 2bis onder b, dient te geschieden volgens de methode van het Instituut voor landbouwtechnologie en suikerindustrie te Brunswijk, bedoeld in de bijlage, hoofdstuk A, lid 2, van Verordening (EEG) nr. 1265/69 (Pb. EG L 163) van de Commissie van de Europese Gemeenschappen van 1 juli 1969 betreffende de methoden welke van toepassing zijn bij de bepaling van de kwaliteit voor suiker gekocht door de interventiebureaus.

B. Bepaling van het conductometrisch vast te stellen asgehalte van de waren genoemd in het eerste lid van artikel 2 onder c, d, e en f, dient te geschieden volgens de methode van de International Commission for Uniform Methods of Sugar Analyses (ICUMSA), bedoeld in de bijlage, hoofdstuk A, lid 1, van vorengenoemde verordening.

C. Bepaling van de kleur van de oplossing van de waren genoemd in het eerste lid van artikel 2 onder d, in het zesde lid van artikel 2, alsmede in het eerste lid van artikel 2bis onder c, dient te geschieden volgens de methode van de International Commission for Uniform Methods of Sugar Analyses (ICUMSA), bedoeld in de bijlage, hoofdstuk A, lid 3, van vorengenoemde verordening.

Bijlage II. Gebied van toepassing van communautaire analysemethoden voor de controle van bepaalde suikers bestemd voor menselijke consumptie

[Regeling vervallen per 12-07-2004]

I.

Bepaling van het massaverlies bij het drogen van:

 
 

– ruwe suiker

 
 

– halfwitte suiker

– methode

 

– suiker of witte suiker

1

 

– geraffineerde suiker of geraffineerde witte suiker

 
     

II.

Bepaling van het gehalte aan droge stof in:

 
 

– fructose

 
 

– fructosestroop

 
 

II.1 – glucosestroop

– methode

 

– gedehydreerde glucosestroop

2

 

– dextrose monohydraat

 
 

– watervrije dextrose

 
 

II.2 – vloeibare suiker of vloeibare witte suiker

– methode

 

– vloeibare invertsuiker of vloeibare witte invertsuiker

3

 

– invertsuikerstroop of witte invertsuikerstroop

 
     

III.

Bepaling van het gehalte aan reducerende suikers in:

 
 

III.1 – ruwe suiker

– methode

 

– halfwitte suiker

4

 

III.2 – suiker of witte suiker

– methode

 

– geraffineerde suiker of geraffineerde witte suiker

5

 

III.3 – vloeibare suiker

 
 

– vloeibare witte suiker

– methode

 

– vloeibare invertsuiker

6

 

– vloeibare witte invertsuiker

 
 

– invertsuikerstroop

 
 

– witte invertsuikerstroop

 
 

III.4 – glucosestroop

– methode

 

– gedehydreerde glucosestroop

6

 

– dextrose monohydraat

 
 

– watervrije dextrose

 
     

IV.

Bepaling van het gehalte aan sulfaatas in:

 
 

– ruwe suiker

 
 

– fructose

 
 

– fructosestroop

 
 

– glucosestroop

– methode

 

– gedehydreerde glucosestroop

7

 

– dextrose monohydraat

 
 

– watervrije dextrose

 
     

V.

Bepaling van de polarisatie (draaiend vermogen):

 
 

– ruwe suiker

 
 

– halfwitte suiker

– methode

 

– suiker of witte suiker

8

 

– geraffineerde suiker of geraffineerde witte suiker

 

Algemeen

[Regeling vervallen per 12-07-2004]

Methoden van onderzoek ter controle van de samenstelling van bepaalde voor menselijke consumptie bestemde suikers

Inleiding

1. Het voorbereiden van de te analyseren waar

[Regeling vervallen per 12-07-2004]

De voor het laboratorium bestemde waar dient zorgvuldig te worden gehomogeniseerd.

Neem van deze waar een hoeveelheid van ten minste 200 g en breng deze onmiddellijk over in een luchtdicht af te sluiten droge monsterpot.

2. Reagentia en apparaten

[Regeling vervallen per 12-07-2004]

De lijst van apparaten bevat slechts apparaten voor speciale doeleinden of met speciale specificatie.

Onder water wordt steeds verstaan gedestilleerd water of gedemineraliseerd water van ten minste gelijke zuiverheid.

Indien niet anders gespecificeerd, dienen de gebruikte chemicaliën van analytisch zuivere kwaliteit te zijn.

Zonder nadere specificatie wordt onder "oplossing" steeds verstaan "oplossing in water".

2. Weergave van de resultaten

[Regeling vervallen per 12-07-2004]

Het gerapporteerde resultaat van de analyse dient het gemiddelde te zijn van ten minste twee bepalingen, die voldoen aan de eisen van de herhaalbaarheid.

Indien niet anders gespecificeerd, worden de resultaten berekend in massaprocenten (% m/m) van de aan het laboratorium ter onderzoek aangeboden waar. Het resultaat dient niet meer significante cijfers te bevatten dan overeenkomt met de nauwkeurigheid van de gebruikte methode van onderzoek.

Methode 1. De bepaling van het massaverlies bij het drogen

[Regeling vervallen per 12-07-2004]

1. Doel en gebied van toepassing

[Regeling vervallen per 12-07-2004]

De in dit voorschrift beschreven methode dient voor de bepaling van het massaverlies bij het drogen van:

  • - ruwe suiker,

  • - halfwitte suiker,

  • - suiker of witte suiker,

  • - geraffineerde suiker of geraffineerde witte suiker.

2. Definitie

[Regeling vervallen per 12-07-2004]

Het massaverlies bij het drogen: het massaverlies bepaald volgens de in dit voorschrift beschreven methode.

3. Beginsel

[Regeling vervallen per 12-07-2004]

Het massaverlies bij het drogen wordt bepaald bij 103 ± 2 °C.

4. Apparaten

[Regeling vervallen per 12-07-2004]

4.1. Analytische balans met een gevoeligheid van 0,1 mg.

4.2. Goed geventileerde droogstoof, voorzien van een temperatuurregeling, ingesteld op 103 ± 2 °C.

4.3. Metalen droogschalen met vlakke bodem, diameter ten minste 100 mm, hoogte ten minste 30 mm en bestendig tegen de inwerking van het monster onder de omstandigheden van de analyse.

4.4. Exsiccator, voorzien van vers geactiveerde silicagel met vochtindicator, of een gelijkwaardig droogmiddel.

5. Werkwijze

[Regeling vervallen per 12-07-2004]

Opmerking:

De in dit hoofdstuk onder 5.3 tot en met 5.7 beschreven handelingen dienen onmiddellijk na het openen van de monsterpotten te worden verricht.

5.1. Droog de schaal (4.3) in de droogstoof (4.2) bij 103 ± 2 °C tot constante massa.

5.2. Laat de schaal in de exsiccator (4.4) afkoelen (ten minste 30-35 minuten) en weeg tot op 0,1 mg nauwkeurig.

5.3. Breng in de schaal 20-30 g van de waar en weeg tot op 0,1 mg nauwkeurig.

5.4. Plaats de schaal in de droogstoof en droog gedurende 3 uren bij een temperatuur van 103 ± 2 °C.

5.5. Plaats de schaal in de exsiccator (4.4), laat afkoelen en weeg tot op 0,1 mg nauwkeurig.

5.6. Plaats de schaal nogmaals, nu gedurende 30 minuten, in de droogstoof bij 103 ± 2 °C. Laat afkoelen in de exsiccator (4.4) en weeg tot op 0,1 mg nauwkeurig. Herhaal deze bewerking indien het verschil tussen twee opeenvolgende wegingen meer dan 1 mg bedraagt. Indien de massa is toegenomen dient voor de berekening van het massaverlies bij het drogen de kleinst gevonden massa te worden gebruikt.

5.7. De totale droogtijd mag niet meer bedragen dan 4 uren.

6. Weergave van de resultaten

[Regeling vervallen per 12-07-2004]

6.1. Formule en methode van berekening

Het massaverlies bij het drogen, uitgedrukt in massaprocenten van de waar, wordt berekend met de volgende formule:

Bijlage 13259.png

waarin

m0 = de massa van de ingewogen waar in grammen.

m1 = de massa van de ingewogen waar na het drogen in grammen.

6.2. Herhaalbaarheid.

Het verschil tussen de resultaten van twee bepalingen tegelijkertijd of met korte tussentijd in dezelfde waar, onder dezelfde omstandigheden uitgevoerd door dezelfde analist, mag niet groter zijn dan 0,02 g per 100 g waar.

Methode 2. De bepaling van het gehalte aan droge stof

[Regeling vervallen per 12-07-2004]

(Vacuümdroogstoofmethode)

1. Doel en gebied van toepassing

[Regeling vervallen per 12-07-2004]

De in dit voorschrift beschreven methode dient voor de bepaling van het gehalte aan droge stof in:

  • - fructose,

  • - fructosestroop,

  • - glucosestroop,

  • - gedehydreerde glucosestroop,

  • - dextrose monohydraat,

  • - watervrije dextrose.

2. Definitie

[Regeling vervallen per 12-07-2004]

Het gehalte aan droge stof: het gehalte aan droge stof bepaald volgens de in dit voorschrift beschreven methode.

3. Beginsel

[Regeling vervallen per 12-07-2004]

Het massaverlies van de waar door drogen - in het geval van glucosestroop en gedehydreerde glucosestroop na verdunnen en mengen met infusoriënaarde -, wordt bepaald in een vacuümdroogstoof bij een druk van ten hoogste 3,3 kPa (34 mbar) en een temperatuur van 70 ± 1 °C.

4. Reagentia

[Regeling vervallen per 12-07-2004]

Infusoriënaarde van analytisch zuivere kwaliteit wordt met verdund zoutzuur (1 ml geconcentreerd zoutzuur, p 20 1,19 g/ml, per l water) in een Büchner trechter gewassen totdat het waswater een duidelijk zure reactie vertoont. Daarna wordt het wassen met water voortgezet totdat de pH van het aflopende waswater hoger is dan 4. De aldus behandelde infusoriënaarde wordt in een droogstoof bij 103 ± 2 °C gedroogd en het droge witte poeder in een luchtdicht afgesloten pot of fles bewaard.

5. Apparaten

[Regeling vervallen per 12-07-2004]

5.1. Vacuümdroogstoof, voorzien van een automatische temperatuurregeling, thermometer en drukmeter. De droogstoof moet zodanig geconstrueerd zijn, dat een goede warmteoverdracht naar de op de inlegplaten geplaatste droogschalen gewaarborgd is.

5.2. Droogbatterij voor circulatielucht, bestaande uit een droogtoren gevuld met vers geactiveerde silicagel met vochtindicator of een gelijkwaardig droogmiddel. De droogtoren wordt in serie gekoppeld met een gaswasfles gevuld met geconcentreerd zwavelzuur. De droogbatterij wordt aangesloten op de luchtinlaat van de stoof.

5.3. Vacuümpomp, geschikt om in de stoof een druk lager dan 3,3 kPa (34 mbar) te handhaven.

5.4. Metalen droogschalen, met vlakke bodem, diameter ± 100 mm, hoogte ten minste 30 mm en bestendig tegen de inwerking van glucosestroop of dextrose onder de omstandigheden van de analyse.

5.5. Glazen staaf, van een zodanige lengte dat hij niet in de schaal kan vallen.

5.6. Exsiccator, voorzien van vers geactiveerde silicagel met vochtindicator of een gelijkwaardig droogmiddel.

5.7. Analytische balans, met een gevoeligheid van 0,1 mg.

6. Werkwijze

[Regeling vervallen per 12-07-2004]

6.1. Breng in de droogschaal (5.4), voorzien van de glazen staaf (5.5), ongeveer 30 g infusoriënaarde (4.1). Plaats de schaal met inhoud in de stoof (5.1) en verlaag de druk met 3,3 kPa (34 mbar) of minder. Droog gedurende 5 uren bij 70 ± 1 °C, waarbij een zwakke luchtstroom via de batterij in de stoof toegelaten wordt. Controleer van tijd tot tijd de druk en corrigeer zonodig.

6.2. Breng de druk in de stoof terug tot normaal door de snelheid van de luchtstroom langzaam op te voeren. Plaats de droogschaal met inhoud in de exsiccator. Koel af en weeg.

6.3. Weeg, tot op 1 mg nauwkeurig, ongeveer 10 g van de waar in een bekerglas van 100 ml.

6.4. Verdun het monster met 10 ml warm water en breng met behulp van de glazen staaf (5.5) de oplossing kwantitatief over in de gewogen droogschaal. Spoel het bekerglas drie maal, telkens met 5 ml warm water. Meng zorgvuldig.

6.5. Plaats de droogschaal met de waar en de glasstaaf in de stoof en verlaag de druk met 3,3 kPa (34 mbar) of minder. Laat gedurende het drogen bij 70 ± 1 °C een zwakke droge luchtstroom toe. Droog gedurende 20 uren, er zorg voor dragend dat het drogen tegen het einde van de eerste dag ver gevorderd is. Ten einde, onder toevoer van een zwakke luchtstroom, de druk op 3,3 kPa (34 mbar) gedurende de nacht te handhaven, dient de vacuümpomp in bedrijf te blijven.

6.6. Breng de druk in de stoof tot normaal door de snelheid van de luchtstroom langzaam op te voeren. Plaats de droogschaal met inhoud in de exsiccator. Koel af en weeg.

6.7. Herhaal de bewerking (6.5) nogmaals gedurende 4 uren. Verhoog de druk in de stoof tot normaal en plaats de schaal met inhoud in de exsiccator. Koel af en weeg. Ga na of de massa constant is. Indien het verschil tussen de twee wegingen minder bedraagt dan 2 mg is aan deze eis voldaan. Indien het verschil groter is, dient de bepaling 6.7 herhaald te worden.

6.8. Voor de bepaling van het droge-stofgehalte van de dextrosemonohydraat en watervrije dextrose wordt de werkwijze beschreven onder hoofdstuk 6 toegepast zonder gebruik van infusoriënaarde en water.

72. Weergave van de resultaten

[Regeling vervallen per 12-07-2004]

7.1. Formule en methoden van berekening

Het gehalte aan droge stof uitgedrukt in massaprocenten van de waar wordt berekend met de volgende formule:

Bijlage 13260.png

waarin:

m0 = de massa van de ingewogen waar in grammen.

m1 = de massa van de droogschaal + infusoriënaarde + glasstaaf + droogrest van de ingewogen waar in grammen.

m2 = de massa van de droogschaal + infusoriënaarde + glasstaaf in grammen.

7.2. Herhaalbaarheid

Het verschil in de resultaten van twee bepalingen tegelijkertijd of met korte tussentijd uitgevoerd in dezelfde waar, onder dezelfde omstandigheden door dezelfde analist mag niet meer bedragen dan 0,12 g per 100 g waar.

Methode 3. De bepaling van de totale droge stof

[Regeling vervallen per 12-07-2004]

(Refractometermethode)

1. Doel en gebied van toepassing

[Regeling vervallen per 12-07-2004]

De in dit voorschrift beschreven methode dient voor de bepaling van het gehalte aan droge stof in:

  • - vloeibare suiker,

  • - vloeibare witte suiker,

  • - vloeibare invertsuiker,

  • - vloeibare witte invertsuiker,

  • - invertsuikerstroop,

  • - witte invertsuikerstroop.

2. Definitie

[Regeling vervallen per 12-07-2004]

Het gehalte aan droge stof: het gehalte aan droge stof bepaald volgens de in dit voorschrift beschreven methode.

3. Beginsel

[Regeling vervallen per 12-07-2004]

De brekingsindex van de waar wordt bepaald bij 20 °C en omgerekend in het gehalte aan droge stof door middel van de bijgevoegde omrekeningstabellen, waarin de concentratie als functie van de brekingsindex gegeven is.

4. Apparaten

[Regeling vervallen per 12-07-2004]

4.1. Refractometer waarmede de brekingsindex bij 20 °C bepaald kan worden tot op 4 decimalen nauwkeurig en die is voorzien van een thermometer en een door middel van een thermostaat geregelde watercirculatie, ingesteld op 20 ± 0,5 °C.

4.2. Lichtbron, bestaande uit een natriumdamplamp.

5. Werkwijze

[Regeling vervallen per 12-07-2004]

5.1. Los de eventueel in de waar aanwezige kristallen op door 1 : 1 (m/m) met water te verdunnen.

5.2. Meet de brekingsindex bij 20 °C van de waar met behulp van de refractometer (4.1).

6. Weergave van de resultaten

[Regeling vervallen per 12-07-2004]

6.1. Methode van berekening

Het gehalte aan droge stof wordt berekend met behulp van de brekingsindices voor saccharose-oplossingen bij 20 °C, vermeld in bijgaande tabel en gecorrigeerd met 0,022% voor elk procent invertsuiker, die aanwezig is in de waar.

6.2. Wanneer het monster 1 : 1 (m/m) met water werd verdund, dient de berekende hoeveelheid droge stof met 2 vermenigvuldigd te worden.

6.3. Herhaalbaarheid

Het verschil tussen de resultaten van twee bepalingen tegelijkertijd of met korte tussentijd uitgevoerd in hetzelfde monster onder dezelfde omstandigheden door dezelfde analist mag niet meer bedragen dan 0,2 g per 100 g waar.

Referentietabellen

Brekingsindices (n) van sucrose-oplossingen bij 20° (∗ 1)

n

Sucrose

n

Sucrose

n

Sucrose

n

Sucrose

n

Sucrose

20°

%

20°

%

20°

%

20°

%

20°

%

1,3330

0,009

1,3380

3,463

1,3430

6,831

1,3480

10,116

1,3530

13,321

1,3331

0,078

1,3381

3,532

1,3431

6,898

1,3481

10,181

1,3531

13,384

1,3332

0,149

1,3382

3,600

1,3432

6,964

1,3482

10,246

1,3532

13,448

1,3333

0,218

1,3383

3,668

1,3433

7,031

1,3483

10,311

1,3533

13,511

1,3334

0,288

1,3384

3,736

1,3434

7,097

1,3484

10,375

1,3534

13,574

                   

1,3335

0,358

1,3385

3,804

1,3435

7,164

1,3485

10,440

1,3535

13,637

1,3336

0,428

1,3386

3,872

1,3436

7,230

1,3486

10,505

1,3536

13,700

1,3337

0,498

1,3387

3,940

1,3437

7,296

1,3487

10,570

1,3537

13,763

1,3338

0,567

1,3388

4,008

1,3438

7,362

1,3488

10,634

1,3538

13,826

1,3339

0,637

1,3389

4,076

           

Methode 4. De bepaling van het gehalte aan reducerende suikers, uitgedrukt als invertsuiker

[Regeling vervallen per 12-07-2004]

(Methode van het Berlijns Instituut)

1. Doel en gebied van toepassing

[Regeling vervallen per 12-07-2004]

De in dit voorschrift beschreven methode dient voor de bepaling van het gehalte aan reducerende suikers, uitgedrukt als invertsuiker in:

  • - ruwe suiker

  • - halfwitte suiker.

2. Definitie

[Regeling vervallen per 12-07-2004]

Het gehalte aan reducerende suiker, uitgedrukt als invertsuiker: het gehalte bepaald volgens de in dit voorschrift beschreven methode.

3. Beginsel

[Regeling vervallen per 12-07-2004]

Reductie van een koper (11) oplossing met een oplossing van reducerende suiker. Oxydatie van het gevormde koper(1)oxyde door een gestelde jo- diumoplossing. Titratie van de overmaat jodium met een gestelde natriumthiosulfaatoplossing.

4. Reagentia

[Regeling vervallen per 12-07-2004]

4.1. Koper(11)oplossing (Oplossing volgens Müller).

4.1.1. Los 35 g koper(11)sulfaat pentahydraat (CuSO4.5H2O) op in 400 ml kokend water. Koel af.

4.1.2. Los 173 g kaliumnatriumtartraat tetrahydraat (Rochelle- of Seignette zout) (KNaC4H4O64H2O) en 68 g watervrij natriumcarbonaat op in 500 ml kokend water. Koel af.

4.1.3. Meng beide oplossingen (4.1.1 en 4.1.2) in een maatkolf van 1 l en vul aan met water tot 1000 ml. Voeg 2 g actieve koolstof toe, schud en laat gedurende enkele uren staan. Filtreer over een hardpapieren- of membraamfilter.

Indien tijdens het bewaren een kleine hoeveelheid koper(1)oxyde ontstaat, dient men nogmaals te filtreren.

4.2. Azijnzuuroplossing, 5 mol/l.

4.3. Jodiumoplossing 0,01665 mol/l.

4.4. Natriumthiosulfaatoplossing, 0,0333 mol/l.

4.5. Zetmeeloplossing: Voeg een mengsel van 5 g oplosbaar zetmeel en 30 ml water toe aan een 1 l kokend water. Kook gedurende 3 minuten, koel af en voeg eventueel 10 mg kwik (11) jodide als conserveringsmiddel toe.

5. Apparaten

[Regeling vervallen per 12-07-2004]

5.1. Konische kolven van 300 ml, pipetten en buretten.

5.2. Waterbad kokend.

6. Werkwijze

[Regeling vervallen per 12-07-2004]

6.1. Breng in een konische kolf van 300 ml een hoeveelheid van het monster (10 g of minder), die niet meer dan 30 mg invertsuiker mag bevatten en los deze op in ongeveer 100 ml water. Pipetteer bij deze oplossing 10 ml van de koper (11)oplossing (4.1). Meng en plaats de kolf in het kokend waterbad gedurende precies 10 minuten.

Het niveau van de oplossing in de konische kolf moet ten minste 20 mm onder het niveau van het water in het waterbad zijn. Koel snel af met stromend water. Schud tijdens deze bewerking niet om te vermijden dat een gedeelte van het koper(1)neerslag weer oplost onder invloed van de luchtzuurstof.

Voeg aan de gekoelde oplossing zonder omzwenken 5 ml azijnzuur, (4.2) toe en onmiddellijk daarna, door middel van een buret, een overmaat (20-40 ml) jodiumoplossing 0,01665 mol/l (4.3). Schud om het koperneerslag op te lossen. Titreer de overmaat jodium terug met de natriumthiosulfaatoplossing 0,0333 mol/l (4.4). Voeg aan het einde van de titratie de zetmeeloplossing (4.5) toe en titreer tot kleuromslag.

6.2. Voer met water een blanco bepaling uit. Bepaal deze correctie voor iedere nieuw bereide koper(11)oplossing (4.1). De correctie mag niet meer bedragen dan 0,1 ml.

6.3. Voer met het oog op eventueel aanwezige andere reducerende stoffen zoals zwaveldioxyde een bepaling uit met de suikeroplossing, waarbij men de kolf 10 minuten bij kamertemperatuur laat staan.

7. Weergave van de resultaten

[Regeling vervallen per 12-07-2004]

7.1. Formule en methode van berekening

Volume van de verbruikte jodiumoplossing = 0,01665 mol/l in overmaat toegevoegde jodiumoplossing minus ml 0,0333 mol/l natriumthiosulfaatoplossing.

Verminder het volume van de verbruikte hoeveelheid jodiumoplossing 0,01665 mol/l met:

7.1.1. Het aantal ml jodiumoplossing verbruikt bij de met water uitgevoerde blanco bepaling (6.2).

7.1.2. Het aantal ml jodiumoplossing verbruikt bij de met de suikeroplossing bij kamertemperatuur uitgevoerde bepaling (6.3).

7.1.3. 2,0 ml voor de reducerende werking van 10 g saccharose of een evenredig deel hiervan indien minder dan 10 g van het monster is ingewogen (correctie voor saccharose). Na toepassing van deze correctie komt 1 ml verbruikte jodiumoplossing overeen met 1 mg invertsuiker. Het gehalte aan invertsuiker uitgedrukt in procenten van de waar wordt berekend met de volgende formule:

Bijlage 13261.png

Waarin:

V1 = het aantal milliliter jodiumoplossing (4.3) na correctie.

m0 = de massa van de ingewogen waar in grammen.

7.2. Herhaalbaarheid

Het verschil tussen de resultaten van twee bepalingen tegelijkertijd of met korte tussentijd uitgevoerd in dezelfde waar onder dezelfde omstandigheden door dezelfde analist mag niet meer bedragen dan 0,02 g per 100 g waar.

Methode 5. De bepaling van het gehalte aan reducerende suikers, uitgedrukt als invertsuiker

[Regeling vervallen per 12-07-2004]

(Methode van Knight en Allen)

1. Doel en gebied van toepassing

[Regeling vervallen per 12-07-2004]

De in dit voorschrift beschreven methode dient voor de bepaling van het gehalte aan reducerende suikers in:

  • - suiker of witte suiker,

  • - geraffineerde suiker of geraffineerde witte suiker.

2. Definitie

[Regeling vervallen per 12-07-2004]

Het gehalte aan reducerende suikers, uitgedrukt als invertsuiker: het gehalte aan reducerende suikers bepaald volgens de in dit voorschrift beschreven methode.

3. Beginsel

[Regeling vervallen per 12-07-2004]

Een koper(11)reagens wordt in overmaat toegevoegd aan de te analyseren oplossing, het wordt ten dele gereduceerd; het niet gereduceerde deel wordt teruggetitreerd met een EDTA-oplossing.

4. Reagentia

[Regeling vervallen per 12-07-2004]

4.1. Oplossing van ethyleen-diamine-tetra-azijnzuur, (dinatriumzout) (EDTA) 0,0025 mol/l. Los 0,930 g EDTA op in water en verdun met water tot 1000 ml.

4.2. Murexide indicatoroplossing: Voeg 0,25 g murexide toe aan 50 ml water en meng met 20 ml van een 0,2 g/100 ml oplossing van methyleenblauw in water.

4.3. Alkalisch koperreagens: Los 25 g watervrij natriumcarbonaat (Na2CO3) en 25 g kaliumnatriumtartraat tetrahydraat (KNaC4H4O6.2H2O op in ongeveer 600 ml water, die 40 ml natriumhydroxyde-oplossing (1mol/l) bevat. Los 6,0 g kopersulfaat(11)pentahydraat (CuSO4.5H2O) op in ongeveer 100 ml water en voeg deze oplossing toe aan de tartraatoplossing. Verdun met water tot 1000 ml.

Opmerking: De oplossing is beperkt houdbaar (1 week).

4.4. Standaard invertsuikeroplossing: los in een maatkolf van 250 ml 23,75 g zuiver saccharose 4,5 op in ongeveer 120 ml water, voeg toe 9 ml zoutzuur (c = 1,16) en laat gedurende 8 dagen bij kamertemperatuur staan.

Vul aan tot 250 ml en controleer met behulp van een polarimeter of een saccharimeter met een buis van 200 mm of de hydrolyse voltooid is. De aflezing dient -11,80 ± 0,05 °S te bedragen. Pipetteer 200 ml van deze oplossing in een 2000 ml maatkolf. Verdun met water en voeg onder omzwenken (ten einde een te hoge plaatselijke alkaliteit te vermijden) 71,4 ml natriumhydroxyde-oplossing (1 mol/l) toe, waarin 4 g benzoëzuur is opgelost.

Vul aan tot 2000 ml, waardoor een oplossing ontstaat met een gehalte aan invertsuiker van 1 g per 100 ml. De pH van de oplossing dient ongeveer 3 te zijn. Deze houdbare oplossing mag slechts onmiddellijk vóór het gebruik verdund worden.

4.5. Zuivere saccharose: zuivere saccharose met een gehalte aan invertsuiker lager dan 0,001 g/100 g.

5. Apparaten

[Regeling vervallen per 12-07-2004]

5.1. Reageerbuizen, 150 ∗ 20 mm.

5.2. Witte porceleinen schaal.

5.3. Analytische balans met een gevoeligheid van ten minste 0,1 mg.

5.4. Waterbad, kokend.

6. Werkwijze

[Regeling vervallen per 12-07-2004]

6.1. Los in een reageerbuis (5.1) 5 g van de te analyseren waar op in 5 ml water. Voeg 2,0 ml koperreagens (4.3) toe en meng. Plaats de buis gedurende 5 minuten in het kokend waterbad (5.4) en koel vervolgens af in koud water.

6.2. Breng de oplossing kwantitatief over in de witte porceleinen schaal met behulp van enkele milliliters water. Voeg 3 druppels indicator (4.2) toe en titreer met de EDTA oplossing (4.1). Stel het aantal voor de titratie gebruikte milliliters EDTA oplossing is V0.

Vlak voor het eindpunt slaat de kleur van de oplossing om van groen via grijs naar het eindpunt violet.

De violette kleur verdwijnt langzaam ten gevolge van de oxidatie van koper(1)oxyde tot koper(11)oxyde, waarbij de snelheid afhankelijk is van de aanwezige hoeveelheid gereduceerd koper. Het eindpunt van de titratie dient daarom snel bereikt te worden.

6.3. Construeer een ijklijn door het toevoegen van bekende hoeveelheden invertsuiker (oplossing 4.4 passend verdund) aan 5 g zuivere saccharose (4.5). Voeg zoveel water toe dat de totale hoeveelheid toegevoegd water 5 ml bedraagt. Zet de getitreerde hoeveelheden (in ml) uit tegen het percentage invertsuiker, toegevoegd aan 5 g saccharose.

De resulterende ijklijn is een rechte lijn voor gehalten van 0,001-0,019 g invertsuiker per 100 g waar.

7. Weergave van de resultaten

[Regeling vervallen per 12-07-2004]

7.1. Methode van berekening

Lees uit de ijklijn het percentage invertsuiker af, dat overeenkomt met de hoeveelheid V0 ml EDTA, bepaald bij de analyse van de waar.

7.2. Indien het gehalte aan invertsuiker in de te analyseren waar groter is dan 0,017 g/100 g dan dient de volgens werkwijze 6.1 ingewogen hoeveelheid analysemonster dienovereenkomstig verlaagd te worden; de ingewogen waar wordt dan met zuivere saccharose tot 5 g aangevuld (4.5).

7.3. Herhaalbaarheid

Het verschil tussen de resultaten van twee bepalingen in dezelfde waar tegelijkertijd of met korte tussentijd uitgevoerd onder dezelfde omstandigheden door dezelfde analist mag niet meer bedragen dan 0,005 g per 100 g waar.

8. Opmerking

[Regeling vervallen per 12-07-2004]

Ten einde saccharimetergraden in booggraden om te rekenen dienen eerstgenoemde door 2,889 gedeeld te worden. (Precisie-polarimeterbuis van 200 mm; lichtbron bestaande uit een natrium-damplamp, temperatuur van de ruimte waarin het apparaat is opgesteld ongeveer 20 °C).

Methode 6. De bepaling van reducerende suikers (uitgedrukt als invertsuiker of dextrose equivalent of D-glucose)

[Regeling vervallen per 12-07-2004]

(Methode Luff-Schoorl)

1. Doel en gebied van toepassing

[Regeling vervallen per 12-07-2004]

De in dit voorschrift beschreven methode dient voor de bepaling van:

1.1. het gehalte aan reducerende suikers, uitgedrukt als invertsuiker, in:

  • - vloeibare suiker,

  • - vloeibare witte suiker,

  • - vloeibare invertsuiker,

  • - vloeibare witte invertsuiker,

  • - invertsuikerstroop,

  • - witte invertsuikerstroop.

1.2. het gehalte aan reducerende suikers uitgedrukt als dextrose-equivalent en berekend op basis van de droge stof in:

  • - glucosestroop,

  • - gedehydreerde glucosestroop.

1.3. het gehalte aan reducerende suikers, uitgedrukt als D-glucose in:

  • - dextrose monohydraat,

  • - watervrije dextrose.

2. Definitie

[Regeling vervallen per 12-07-2004]

Het gehalte aan reducerende suikers, uitgedrukt als invertsuiker, dextrose-equivalent of D-glucose: het gehalte aan reducerende suikers bepaald volgens de in dit voorschrift beschreven methode, uitgedrukt als invertsuiker, dextrose-equivalent of D-glucose.

3. Beginsel

[Regeling vervallen per 12-07-2004]

De eventueel geklaarde oplossing, waarin zich de reducerende suikers bevinden, wordt op een gestandaardiseerde wijze met een koper(11)oplossing tot koken gebracht. Het in de oplossing aanwezige koper(11) wordt gedeeltelijk tot koper(1) gereduceerd. De overmaat koper(11) wordt jodometrisch bepaald.

4. Reagentia

[Regeling vervallen per 12-07-2004]

4.1. Carrez(1)oplossing:

Los 21,95 g zinkacetaat dihydraat (Zn(CH3COO)2.2H2O) (of 24 g zinkacetaat trihydraat, (Zn(CH3COO)2.3H2O) en 3 ml azijnzuur (100%) op in water en vul aan met water tot 100 ml.

4.2. Carrez(11)oplossing:

Los 10,6 g kaliumhexacyano(11)ferrat trihydraat (K4[Fe(CN)6]3H2O) op in water en vul aan met water tot 100 ml.

4.3. Reagens volgens Luff-Schoorl:

Bereid de volgende oplossingen:

4.3.1. Koper(11)sulfaatoplossing: Los 25 g ijzervrij koper(11)sulfaat pentahydraat (CuSO4.5H2O) op in 100 ml water.

4.3.2. Citroenzuuroplossing: Los 50 g citroenzuur monohydraat (C6H8O7.H2O) op in 50 ml water.

4.3.3. Natriumcarbonaatoplossing: Los 143,8 watervrij natriumcarbonaat in een maatkolf van 1 l op in ongeveer 300 ml warm water. Koel af.

4.3.4. Giet, onder voorzichtig omzwenken, de citroenzuuroplossing (4.3.2) bij de natriumcarbonaatoplossing (4.3.3). Zwenk om totdat er geen gas meer ontwijkt. Voeg vervolgens de koper(11)sulfaatoplossing (4.3.1) toe en vul aan met water tot 1000 ml. Laat gedurende één nacht staan en filtreer indien nodig. Controleer de molariteit van het aldus verkregen reagens volgens 6.1 (Cu 0,1 mol/l; Na2CO31 mol/l).

4.4. Natriumthiosulfaatoplossing, 0,1 mol/l.

4.5. Zetmeeloplossing: Voeg een mengsel van 5 g oplosbaar zetmeel met 30 ml water toe aan 1 l kokend water. Kook gedurende 3 minuten, koel af en voeg eventueel 10 mg kwik(11)jodide als conserveermiddel toe.

4.6. Zwavelzuur, 3 mol/l.

4.7. Kaliumjodide-oplossing 30% (m/v).

4.8. Puimsteenkorrels, uitgekookt in zoutzuur, gewassen met water tot zuurvrij en vervolgens gedroogd.

4.9. Isopentanol.

4.10. Natriumhydroxyde 0,1 mol/l.

4.11. Zoutzuur, 0,1 mol/l.

4.12. Fenolftaleienoplossing 1% (m/v) in ethanol.

5. Apparaten

[Regeling vervallen per 12-07-2004]

5.1. Konische kolf van 300 ml, voorzien van een terugvloeikoeler.

5.2. Stopwatch.

6. Werkwijze

[Regeling vervallen per 12-07-2004]

6.1. Controle van het Luff-Schoorl reagens (4.3).

6.1.1. Voeg aan 25,0 ml Luff-Schoorl reagens (4.3) 3 g kaliumjodide en 25 ml zwavelzuur (4.6) toe. Titreer met natriumthiosulfaat (4.4). Voeg tegen het einde van de titratie de zetmeeloplossing (4.5) toe. De bij de titratie verbruikte hoeveelheid natriumthiosulfaat (4.4) moet 25 ml/0,1 mol/l bedragen.

6.1.2. Pipetteer in een maatkolf van 100 ml 10 ml reagens, vul aan tot aan de ijkstreep met water en meng. Pipetteer in een konische kolf, waar in zich 25 ml zoutzuur (4.11) bevinden, 10 ml van het reagens en meng. Verwarm gedurende 1 uur op het kokend waterbad. Koel af, breng op het oorspronkelijke volume met vers uitgekookt water terug en titreer met natriumhydroxyde (4.10) en fenolftaleien als indicator. De verbruikte hoeveelheid natriumhydroxyde (4.10) dient 5,5 tot 6,5 ml te bedragen.

6.1.3. Titreer 10 ml van het verdunde reagens (6.1.2) met zoutzuur (4.11) en fenolftaleien als indicator. Het eindpunt wordt aangegeven door het verdwijnen van de violette kleur. De verbruikte hoeveelheid zoutzuur dient 6 tot 7,5 ml 0,1 mol/l te bedragen.

6.1.4. De pH bij 20 °C van het Luff-Schoorl reagens dient tussen 9,3 en 9,4 te liggen.

6.2. Het voorbereiden van de oplossing.

6.2.1. Weeg tot op 1 mg nauwkeurig 5 g van de waar in een maatkolf van 250 ml af. Voeg 200 ml water toe. Klaar, indien nodig, door achtereenvolgens 5 ml Carrez(1)oplossing (4.1) en 5 ml Carrez(11)oplossing (4.2) toe te voegen. Meng na iedere toevoeging. Vul aan met water tot 250 ml. Meng en filtreer zo nodig.

6.2.2. Verdun de oplossing 6.2.1. zodanig dat 25 ml van de oplossing niet minder dan 15 mg en niet meer dan 60 mg reducerende suikers, uitgedrukt als glucose, bevatten.

6.3. De titratie volgens Luff-Schoorl.

Pipetteer in een konische kolf van 300 ml (5.1) 25 ml van het reagens volgens Luff-Schoorl (4.3) en vervolgens 25 ml van de eventueel geklaarde suikeroplossing (6.2.2). Voeg 2 korrels puimsteen (4.8) toe. Plaats de kolf voorzien van een terugvloeikoeler onmiddellijk op een metalen gaasje, waarop een asbestplaatje met een ronde opening, van dezelfde diameter als de bodem van de konische kolf, ligt. Breng de vloeistof in ongeveer 2 minuten tot koken. Houd vanaf dit moment de vloeistof precies 10 minuten juist aan de kook. Koel onmiddellijk af in koud water en titreer na ongeveer 5 minuten op de volgende wijze:

Voeg 10 ml kaliumjodide-oplossing (4.7) toe en onmiddellijk daarna voorzichtig (wegens het gevaar van overmatige schuimvorming) 25 ml zwavelzuur (4.6). Titreer vervolgens met de natriumthiosulfaatoplossing (4.4) totdat de vloeistof een zwak gele kleur vertoont. Voeg enkele milliliters zetmeeloplossing (4.5) toe en titreer verder totdat de blauwe kleur verdwenen is.

Voer een blancobepaling uit, waarbij de 25 ml suikeroplossing (6.2.2) vervangen wordt door 25 ml water.

7. Weergave van de resultaten

[Regeling vervallen per 12-07-2004]

7.1. Berekening van de resultaten.

Bepaal, met behulp van de bijgaande tabel, de hoeveelheid glucose of invertsuiker die overeenkomt met het verschil van de beide titraties, uitgedrukt in ml natriumthiosulfaat 0,1 mol/l. Interpoleer, indien nodig.

Druk het resultaat uit in procent (m/m) invertsuiker of D-glucose, berekend op de droge stof.

7.2. Herhaalbaarheid

Het verschil tussen de resultaten van twee titraties in dezelfde waar tegelijkertijd of met korte tussentijd uitgevoerd onder dezelfde omstandigheden door dezelfde analist mag niet meer bedragen dan 0,2 ml.

8. Opmerking

[Regeling vervallen per 12-07-2004]

8.1. Het verdient aanbeveling om vóór het aanzuren met zwavelzuur ongeveer 1 ml isopentanol (4.9) toe te voegen ten einde te sterk schuimen te voorkomen.

Na2S2O3 0,1 mol/l Glucose, fructose, invertsuiker C6H 12O6

ml

mg verschil

1 2,4

2 4,8 2,4

3 7,2 2,4

4 9,7 2,5

5 12,2 2,5

6 14,7 2,5

7 7,2 2,5

8 19,8 2,6

9 22,4 2,6

10 25,0 2,6

11 27,6 2,6

12 30,3 2,7

13 33,0 2,7

14 35,7 2,7

15 38,5 2,8

16 41,3 2,8

17 44,2 2,9

18 47,1 2,9

19 50,0 2,9

20 53,0 3,0

21 56,0 3,0

22 59,1 3,1

23 62,2 3,1

Methode 7. De bepaling van het gehalte aan sulfaatas

[Regeling vervallen per 12-07-2004]

1. Doel en gebied van toepassing

[Regeling vervallen per 12-07-2004]

De in dit voorschrift beschreven methode dient voor de bepaling van het gehalte aan sulfaatas in:

  • - ruwe suiker,

  • - fructose,

  • - fructosestroop,

  • - glucosestroop,

  • - gedehydreerde glucosestroop,

  • - dextrose monohydraat,

  • - watervrije dextrose.

2. Definitie

[Regeling vervallen per 12-07-2004]

Het gehalte aan sulfaatas: het gehalte aan sulfaatas bepaald volgens de in dit voorschrift beschreven methode.

3. Beginsel

[Regeling vervallen per 12-07-2004]

De sulfaatas van de waar wordt bepaald door de waar bij 525 °C onder oxyderende omstandigheden in aanwezigheid van zwavelzuur te verassen. De sulfaatas wordt uitgedrukt als massapercentage van de waar.

4. Reagentia

[Regeling vervallen per 12-07-2004]

4.1. Verdund zwavelzuur

Voeg aan 300 ml water voorzichtig onder roeren 100 ml geconcentreerd zwavelzuur 96% (p20 = 1,86 g/ml) toe.

5. Apparaten

[Regeling vervallen per 12-07-2004]

5.1. Elektrisch verwarmde moffeloven, voorzien van een pyrometer en een temperatuurregeling, ingesteld op 525 ± 25 °C.

5.2. Analytische balans met een gevoeligheid van ten minste 0,1 mg.

5.3. Verassingsschalen van platina of kwarts van voldoende inhoud.

5.4. Exsiccator, voorzien van vers geactiveerde silicagel met vochtindicator of een gelijkwaardig droogmiddel.

6. Werkwijze

[Regeling vervallen per 12-07-2004]

Verhit de verassingsschaal (5.3) in de moffeloven tot 525 ± 25 °C, koel af en weeg tot op 0,1 mg nauwkeurig. Breng in de verassingsschaal 5 g glucosestroop of gedehydreerde glucosestroop, of 10 g dextrose monohydraat of watervrije dextrose en weeg tot op 0,1 mg nauwkeurig. Voeg 5 ml verdund zwavelzuur (4.1) toe (Zie opmerking 8.1) en verhit boven de vlam of op een verwarmingsplaat totdat de waar volledig verkoold is.

Methode 8. De bepaling van de polarisatie (draaiend vermogen)

[Regeling vervallen per 12-07-2004]

1. Doel en gebied van toepassing

[Regeling vervallen per 12-07-2004]

De in dit voorschrift beschreven methode dient voor de bepaling van de polarisatie van:

  • - ruwe suiker,

  • - halfwitte suiker,

  • - suiker of witte suiker,

  • - geraffineerde suiker of geraffineerde witte suiker.

2. Definitie

[Regeling vervallen per 12-07-2004]

De polarisatie is de draaiing van het polarisatievlak, die veroorzaakt wordt door een kolom suikeroplossing van 200 mm lengte, als zich in 100 ml van de oplossing 26 g suiker bevindt.

3. Beginsel

[Regeling vervallen per 12-07-2004]

De polarisatie wordt bepaald met een saccharimeter of een polarimeter onder de voorwaarden die in deze methode beschreven zijn.

4. Reagentia

[Regeling vervallen per 12-07-2004]

4.1. Klaringsmiddel: oplossing van basisch loodacetaat.

Voeg aan ongeveer 1000 ml vers uitgekookt water 560 g basisch loodacetaat toe. Kook gedurende 30 minuten en laat gedurende ongeveer een nacht staan. Giet de bovenstaande vloeistof af en verdun met vers uitgekookt water totdat een oplossing met een soortelijke massa van ongeveer 1,25 verkregen wordt (p20 = 1,25 g/ml). Bewaar de oplossing onder het uitsluiten van lucht.

4.2. Diethylether.

5. Apparaten

[Regeling vervallen per 12-07-2004]

5.1. Saccharimeter met een schaalverdeling voor een normaal gewicht van 26 g saccharose of een polarimeter.

Plaats het apparaat in een ruimte waarin de temperatuur ongeveer 20 °C bedraagt en ijk het met behulp van standaard kwartsplaatjes.

5.2. Lichtbron, bestaande uit een natriumdamplamp.

5.3. Precisie polarimeterbuizen, lengte 200 mm en een tolerantie van ± 0,02 mm.

5.4. Analytische balans, met een gevoeligheid van ten minste 0,1 mg.

5.5. Geijkte maatkolven van 100 ml.

Maatkolven met een werkelijke inhoud van 100 ± 0,01 ml kunnen zonder correctie gebruikt worden.

Maatkolven waarvan de werkelijke inhoud buiten deze grenzen valt kunnen gebruikt worden, op voorwaarde dat een correctiefactor voor de omrekening op 100 ml toegepast wordt.

5.6. Waterbad, voorzien van een thermostaat en ingesteld op 20 ± 0,1 °C.

6. Werkwijze

[Regeling vervallen per 12-07-2004]

6.1. Het bereiden van de oplossing.

Weeg 26 ± 0,002 g van de te analyseren waar af en breng deze hoeveelheid met behulp van ongeveer 60 ml water over in een maatkolf van 100 ml (5.5). Los zonder verwarmen op door omzwenken.

Voeg, indien klaren noodzakelijk is, 0,5 ml basisch loodacetaatoplossing (4.1) toe.

Meng door omzwenken. Spoel de hals van de kolf met water en vul aan tot 10 mm onder de ijkstreep.

Plaats de kolf in het waterbad bij 20 ± 0,1 °C totdat de oplossing deze temperatuur heeft aangenomen.

Verwijder, indien nodig, de luchtbellen aan het oppervlak van de vloeistof door toevoegen van een druppel diethylether (4.2.). Vul aan tot aan de ijkstreep en meng zorgvuldig door de maatkolf ten minste drie maal om te keren. Laat gedurende 5 minuten staan.

6.2. PolarisatieVoer de navolgende bewerkingen uit bij 20 ± 0,1 °C.

6.2.1. Controleer de nulinstelling van het apparaat.

6.2.2. Filtreer de oplossing, indien nodig, door een papieren filter. Verwerp de eerste 10 ml van het filtraat en vang vervolgens 50 ml van het filtraat op.

6.2.3. Spoel de polarimeterbuis tweemaal met de oplossing 6.2.2 en vul daarna de buis met deze oplossing. Zorg dat bij het afsluiten van de buis geen luchtbellen achterblijven en plaats de buis in het apparaat.

6.2.4. Lees de draaiing af tot op 0,05 °S (of 0,02 booggraden) nauwkeurig. Herhaal de aflezing viermaal. Bepaal het gemiddelde van de vijf aflezingen.

7. Weergave van de resultaten

[Regeling vervallen per 12-07-2004]

7.1. Formule en methode van berekening.

Het resultaat wordt uitgedrukt in °S tot op 0,1 °S nauwkeurig. De omrekening van booggraden in saccharimetergraden geschiedt met behulp van de formule:graden S = booggraden ∗ 2,889

7.2. HerhaalbaarheidHet verschil tussen de resultaten van twee bepalingen tegelijkertijd of met korte tussentijd uitgevoerd in dezelfde waar onder dezelfde omstandigheden door dezelfde analist, waarbij de resultaten het gemiddelde van vijf aflezingen zijn, mag niet meer bedragen dan 0,1 °S.

Naar boven