Hoofdstuk I. Belastingplicht 
                                    
                                  
                                 
                                    
                                    
                                    
                                    Onder de naam 'vennootschapsbelasting' wordt een directe belasting geheven van de
                                       lichamen vermeld in de artikelen 2 en 3. 
                                     
                                 
                                    
                                    
                                    
                                    
                                    
                                    
                                       - 
                                          
2 Als binnenlandse belastingplichtigen zijn mede aan de belasting onderworpen de ondernemingen
                                             gedreven door de Staat. Voor de toepassing van deze wet worden alle ondernemingen
                                             gedreven door de Staat die behoren tot eenzelfde bij koninklijk besluit ingesteld
                                             ministerie als bedoeld in artikel 44 van de Grondwet, geacht tezamen één onderneming gedreven door de Staat te vormen.
                                        
                                    
                                    
                                    
                                    
                                    
                                       - 
                                          
4 Onder een fonds voor gemene rekening wordt verstaan een fonds ter verkrijging van
                                             voordelen voor de deelgerechtigden door het voor gemene rekening beleggen of anderszins
                                             aanwenden van gelden, mits van de deelgerechtigdheid in het fonds blijkt uit verhandelbare
                                             bewijzen van deelgerechtigdheid. Een fonds voor gemene rekening wordt als onderneming
                                             aangemerkt. De bewijzen van deelgerechtigdheid worden als verhandelbaar aangemerkt
                                             indien voor vervreemding niet de toestemming van alle deelgerechtigden is vereist,
                                             met dien verstande dat ingeval vervreemding uitsluitend kan plaatsvinden aan het fonds
                                             voor gemene rekening of aan bloed- en aanverwanten in de rechte linie de bewijzen
                                             niet als verhandelbaar worden aangemerkt.
                                        
                                    
                                    
                                    
                                       - 
                                          
5 Heeft de oprichting van een lichaam plaatsgevonden naar Nederlands recht, dan wordt
                                             voor de toepassing van deze wet, met uitzondering van de artikelen 13 tot en met 13d, 13i tot en met 13k, 14a, 14b, 15 en 15a, het lichaam steeds geacht in Nederland te zijn gevestigd. Bij een lichaam dat zonder
                                             toepassing van de eerste volzin niet een binnenlandse belastingplichtige zou zijn,
                                             wordt, in afwijking van hoofdstuk II, het voordeel uit hoofde van een aanmerkelijk belang als bedoeld in artikel 17, derde lid, onderdeel b, bepaald op de voet van hoofdstuk III. Een Europese naamloze vennootschap die bij haar oprichting werd beheerst door Nederlands
                                             recht, wordt voor de toepassing van de eerste volzin geacht te zijn opgericht naar
                                             Nederlands recht.
                                        
                                    
                                    
                                    
                                       - 
                                          
6  De lichamen, vermeld in het eerste lid, onderdelen a, b, c en d, en het derde lid,
                                             worden geacht hun onderneming te drijven met behulp van hun gehele vermogen. 
                                        
                                    
                                    
                                    
                                       - 
                                          
7  Voor de toepassing van deze wet wordt het bestaan van een naamloze vennootschap of
                                             besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid steeds aangenomen, zodra en zolang
                                             een onderneming als behorende aan een naamloze vennootschap of besloten vennootschap
                                             met beperkte aansprakelijkheid in het handelsregister staat ingeschreven. 
                                        
                                    
                                    
                                    
                                    
                                    
                                    
                                    
                                       - 
                                          
10 Op schriftelijk verzoek en onder door Onze Minister te stellen voorwaarden staat de
                                             inspecteur toe dat een lichaam als bedoeld in het eerste lid, onderdeel e, geacht
                                             wordt zijn onderneming te drijven met behulp van zijn gehele vermogen, indien het
                                             lichaam als culturele instelling is aangemerkt. Het verzoek moet uiterlijk binnen
                                             zes maanden na afloop van het jaar waarop het verzoek voor het eerst betrekking heeft,
                                             worden ingediend bij de inspecteur. De inspecteur beslist op het verzoek bij voor
                                             bezwaar vatbare beschikking waarin de door Onze Minister te stellen voorwaarden zijn
                                             opgenomen. Bij inwilliging van het verzoek geldt dit tot wederopzegging door het lichaam,
                                             waarbij wederopzegging alleen mogelijk is met ingang van het tiende jaar of een veelvoud
                                             daarvan na het einde van het jaar waarvoor het verzoek voor het eerst is ingewilligd.
                                        
                                    
                                    
                                    
                                    
                                    
                                       - 
                                          
12 Onder een omgekeerd hybride lichaam wordt verstaan een naar Nederlands recht aangegaan
                                             of in Nederland gevestigd samenwerkingsverband indien ten minste 50% van de stemrechten,
                                             kapitaalbelangen of winstrechten in dat samenwerkingsverband direct of indirect worden
                                             gehouden door een of meer aan dat samenwerkingsverband gelieerde lichamen als bedoeld
                                             in artikel 12ac, tweede lid, die zijn gevestigd in een staat die dat samenwerkingsverband als een belastingplichtige
                                             voor een naar de winst geheven belasting beschouwt en de winst van dat samenwerkingsverband
                                             voor Nederlandse belastingdoeleinden zonder toepassing van deze bepaling toerekenbaar
                                             is aan de houders van de stemrechten, kapitaalbelangen, onderscheidenlijk winstrechten,
                                             in dat samenwerkingsverband.
                                        
                                    
                                    
                                    
                                     
                                 
                                    
                                    
                                    
                                    
                                    
                                    
                                       - 
                                          
2 In afwijking in zoverre van het eerste lid zijn lichamen die vergelijkbaar zijn met
                                             een naar Nederlands recht opgerichte vereniging of stichting als bedoeld in artikel 2, eerste lid, onderdeel e, of die een kerkgenootschap zijn, slechts aan de belasting onderworpen voor zover
                                             zij een onderneming drijven. Artikel 2, negende lid, is van overeenkomstige toepassing.
                                        
                                    
                                    
                                    
                                    
                                    
                                    
                                    
                                       - 
                                          
5 In afwijking in zoverre van het vierde lid, onderdeel b, wordt niet als een vaste
                                             inrichting beschouwd:
                                          
                                             - 
                                                
a. het gebruikmaken van inrichtingen, uitsluitend voor opslag, uitstalling of aflevering
                                                   van aan de belastingplichtige toebehorende goederen of koopwaar;
                                              
                                             - 
                                                
b. het aanhouden van een voorraad van aan de belastingplichtige toebehorende goederen
                                                   of koopwaar, uitsluitend voor opslag, uitstalling of aflevering;
                                              
                                             - 
                                                
c. het aanhouden van een voorraad van aan de belastingplichtige toebehorende goederen
                                                   of koopwaar, uitsluitend voor bewerking of verwerking door een ander;
                                              
                                             - 
                                                
d. het aanhouden van een vaste bedrijfsinrichting, uitsluitend om voor de onderneming
                                                   goederen of koopwaar aan te kopen of inlichtingen in te winnen;
                                              
                                             - 
                                                
e. het aanhouden van een vaste bedrijfsinrichting, uitsluitend om voor de onderneming
                                                   enige andere werkzaamheid uit te oefenen;
                                              
                                             - 
                                                
f. het aanhouden van een vaste bedrijfsinrichting, uitsluitend voor een combinatie van
                                                   de in de onderdelen a tot en met e genoemde werkzaamheden;
                                              
                                          
                                          mits de werkzaamheid, of, voor de toepassing van onderdeel f, het totaal van de werkzaamheden
                                             van de vaste bedrijfsinrichting, van voorbereidende aard is of het karakter van hulpwerkzaamheid
                                             heeft.
                                        
                                    
                                    
                                    
                                       - 
                                          
6 Het vijfde lid is niet van toepassing indien een belastingplichtige een vaste bedrijfsinrichting
                                             in een andere staat gebruikt of aanhoudt en die belastingplichtige of een gelieerd
                                             lichaam of gelieerde natuurlijk persoon op die of een andere plaats in die staat werkzaamheden
                                             uitoefent, en:
                                          
                                             - 
                                                
a. die plaats een vaste inrichting vormt voor die belastingplichtige of dat gelieerde
                                                   lichaam of die gelieerde natuurlijk persoon; of
                                              
                                             - 
                                                
b. het totaal van de werkzaamheden, bedoeld in de aanhef, niet van voorbereidende aard
                                                   is of het karakter van hulpwerkzaamheid heeft;
                                              
                                          
                                          mits de werkzaamheden, bedoeld in de aanhef, aanvullende taken zijn die deel uitmaken
                                             van een samenhangende bedrijfsvoering.
                                        
                                    
                                    
                                    
                                       - 
                                          
7 Indien:
                                          
                                             - 
                                                
a. een belastingplichtige in een andere staat werkzaamheden uitoefent op een plaats van
                                                   uitvoering van een bouwwerk of op een plaats van constructie- of installatiewerkzaamheden
                                                   en die werkzaamheden worden uitgeoefend gedurende een of meer tijdvakken die in totaal
                                                   langer duren dan 30 dagen, maar twaalf maanden niet overschrijden; en
                                              
                                             - 
                                                
b. op die plaats van uitvoering van een bouwwerk of op die plaats van constructie- of
                                                   installatiewerkzaamheden gedurende meerdere tijdvakken, waarvan ieder tijdvak langer
                                                   duurt dan 30 dagen, met dat bouwwerk of die constructie- of installatiewerkzaamheden
                                                   verband houdende werkzaamheden worden uitgeoefend door een of meer gelieerde lichamen
                                                   of natuurlijk personen;
                                              
                                          
                                          worden bij de vaststelling van de periode van twaalf maanden, bedoeld in het vierde
                                             lid, onderdeel b, die tijdvakken gevoegd bij de totale periode waarin die belastingplichtige
                                             werkzaamheden heeft uitgeoefend op die plaats van uitvoering van een bouwwerk of op
                                             die plaats van constructie- of installatiewerkzaamheden.
                                        
                                    
                                    
                                    
                                       - 
                                          
8 Indien een lichaam of een natuurlijk persoon, niet zijnde een onafhankelijke vertegenwoordiger
                                             als bedoeld in het negende lid, voor een belastingplichtige optreedt in een andere
                                             staat en daarbij gewoonlijk overeenkomsten afsluit of gewoonlijk de voornaamste rol
                                             speelt bij het afsluiten van overeenkomsten die stelselmatig zonder materiële wijziging
                                             door die belastingplichtige worden afgesloten:
                                          
                                             - 
                                                
a. en die overeenkomsten worden afgesloten:
                                                
                                                   - 
                                                      
1°. in naam van die belastingplichtige;
                                                    
                                                   - 
                                                      
2°. voor de eigendomsoverdracht of voor het verlenen van het gebruiksrecht van goederen
                                                         die aan die belastingplichtige toebehoren of ter zake waarvan die belastingplichtige
                                                         het gebruiksrecht heeft; of
                                                    
                                                   - 
                                                      
3°. voor het verstrekken van diensten door die belastingplichtige; en
                                                    
                                                
                                              
                                             - 
                                                
b. de werkzaamheden van het lichaam of de natuurlijk persoon niet beperkt blijven tot
                                                   werkzaamheden als bedoeld in het vijfde en zesde lid die, indien zij zouden worden
                                                   uitgeoefend met behulp van een vaste bedrijfsinrichting, die vaste bedrijfsinrichting
                                                   op grond van de bepalingen van die leden niet tot een vaste inrichting zouden maken;
                                              
                                          
                                          heeft die belastingplichtige voor de toepassing van het vierde lid, onderdeel b, in
                                             die staat een vaste inrichting ter zake van alle werkzaamheden die dat lichaam, onderscheidenlijk
                                             die natuurlijk persoon, voor die belastingplichtige verricht.
                                        
                                    
                                    
                                    
                                       - 
                                          
9 Voor de toepassing van het vierde lid, onderdeel b, heeft een belastingplichtige geen
                                             vaste inrichting indien voor hem een lichaam of een natuurlijk persoon in een andere
                                             staat optreedt en dat lichaam, onderscheidenlijk die natuurlijk persoon, in die staat
                                             een bedrijf uitoefent als een onafhankelijke vertegenwoordiger en voor die belastingplichtige
                                             handelt in de normale uitoefening van dat bedrijf. Indien dat lichaam, onderscheidenlijk
                                             die natuurlijk persoon, evenwel uitsluitend of nagenoeg uitsluitend optreedt voor
                                             de belastingplichtige of een of meer gelieerde lichamen of natuurlijk personen, wordt
                                             dat lichaam, onderscheidenlijk die natuurlijk persoon, niet aangemerkt als een onafhankelijke
                                             vertegenwoordiger.
                                        
                                    
                                    
                                    
                                    
                                    
                                    
                                    
                                     
                                 
                                    
                                    
                                    
                                    Onder het drijven van een onderneming als bedoeld in artikel 2, eerste lid, onderdelen e en g, en tweede lid, en in artikel 3, tweede en derde lid, wordt mede verstaan: 
                                    
                                    
                                       - 
                                          
a. een uiterlijk daarmee overeenkomende werkzaamheid waardoor in concurrentie wordt getreden
                                             met ondernemingen, gedreven door natuurlijke personen, dan wel door lichamen, vermeld
                                             in artikel 2, eerste lid, onderdelen a, b, c en d; 
                                        
                                       - 
                                          
b. een werkzaamheid die bestaat uit de verzorging van werknemers of gewezen werknemers,
                                             van hun echtgenoten of gewezen echtgenoten, dan wel hun partners of gewezen partners
                                             en van hun kinderen of pleegkinderen door middel van uitkeringen op grond van een
                                             regeling voor vervroegde uittreding (VUT-uitkeringen) of pensioen, uit het verzekeren
                                             van dergelijke uitkeringen, dan wel uit het verzekeren van lijfrenten of kapitaalsuitkeringen
                                             uit levensverzekering;
                                        
                                       - 
                                          
c. het zijn van medegerechtigde tot het vermogen van een onderneming, voor zover dit
                                             niet opkomt uit effectenbezit, waarbij de medegerechtigdheid zich niet behoeft uit
                                             te strekken tot een eventueel liquidatiesaldo.
                                        
                                    
                                     
                                 
                                 
                                    
                                    
                                    
                                    
                                       - 
                                          
1 Lichamen als bedoeld in artikel 2, eerste lid, onderdeel e, en artikel 3, tweede lid, zijn met betrekking tot een jaar van de belasting vrijgesteld, indien de winst van
                                             het jaar – opgevat overeenkomstig hoofdstuk II van deze wet met uitzondering van artikel 9a en artikel 12 – niet meer bedraagt dan € 15 000, dan wel van het jaar en de daaraan voorafgaande
                                             vier jaren tezamen niet meer bedraagt dan € 75 000. Indien in een jaar verlies geleden
                                             wordt, wordt de winst voor dat jaar gesteld op nihil.
                                        
                                    
                                    
                                    
                                    
                                    
                                       - 
                                          
3 Op een uiterlijk gelijktijdig met de aangifte gedaan verzoek van een lichaam bepaalt
                                             de inspecteur bij voor bezwaar vatbare beschikking dat dit lichaam, in afwijking van
                                             het eerste lid, niet van de belasting is vrijgesteld. 
                                        
                                    
                                    
                                    
                                       - 
                                          
4 Bij inwilliging van het verzoek, bedoeld in het derde lid, geldt dit tot wederopzegging
                                             door het lichaam, waarbij wederopzegging alleen mogelijk is met ingang van het vijfde
                                             jaar of een veelvoud daarvan na het einde van het jaar waarvoor het verzoek voor het
                                             eerst is ingewilligd.
                                        
                                    
                                     
                                 
                                    
                                    
                                    
                                    
                                       - 
                                          
1 Van de belasting wordt op verzoek vrijgesteld een beleggingsinstelling, welker doel
                                             en feitelijke werkzaamheid bestaat uit de belegging van gelden of andere goederen
                                             en die uitsluitend belegt in financiële instrumenten, met toepassing van het beginsel
                                             van risicospreiding, waarbij de aandelen of bewijzen van deelgerechtigdheid (rechten
                                             van deelneming) op verzoek van de deelnemers ten laste van de activa van de instelling
                                             direct of indirect worden ingekocht of terugbetaald (vrijgestelde beleggingsinstelling).
                                        
                                    
                                    
                                    
                                       - 
                                          
2 Het eerste lid vindt slechts toepassing indien de beleggingsinstelling een naamloze
                                             vennootschap of een fonds voor gemene rekening is, of een lichaam dat is opgericht
                                             of aangegaan naar het op de BES eilanden geldende recht dan wel het recht van Aruba,
                                             Curaçao, Sint Maarten, een lidstaat van de Europese Unie of een staat in de relatie
                                             waarmee een met Nederland gesloten verdrag ter voorkoming van dubbele belasting van
                                             toepassing is waarin een bepaling is opgenomen die discriminatie naar nationaliteit
                                             verbiedt voor lichamen die overigens in dezelfde situatie verkeren als naar Nederlands
                                             recht opgerichte of aangegane lichamen, die naar aard en inrichting vergelijkbaar
                                             is met het hiervoor genoemde naar Nederlands recht opgerichte of aangegane lichaam.
                                        
                                    
                                    
                                    
                                    
                                    
                                    
                                    
                                    
                                    
                                       - 
                                          
6 Het verzoek, bedoeld in het eerste lid, wordt uiterlijk ingediend in het jaar met
                                             ingang waarvan het lichaam als vrijgestelde beleggingsinstelling wil worden aangemerkt.
                                             De inspecteur beslist op het verzoek bij voor bezwaar vatbare beschikking.
                                        
                                    
                                    
                                    
                                    
                                    
                                       - 
                                          
8 Op verzoek van de vrijgestelde beleggingsinstelling wordt zij niet meer als zodanig
                                             aangemerkt. Het verzoek, bedoeld in de eerste volzin, moet zijn ingediend voorafgaande
                                             aan het jaar met ingang waarvan het lichaam niet meer als vrijgestelde beleggingsinstelling
                                             wil worden aangemerkt. De inspecteur beslist op het verzoek bij voor bezwaar vatbare
                                             beschikking.
                                        
                                    
                                     
                                 
                                 
                                    
                                    
                                       Artikel 6c 
                                        
                                       
                                          [Vervallen per 01-01-2017]
                                          
                                     
                                     
                               
                              
                              
                                 
                                 
                                    Hoofdstuk VIII. Overgangs- en slotbepalingen 
                                    
                                  
                                 
                                    
                                    
                                    
                                    Voor de berekening van het in artikel 13d bedoelde liquidatieverlies wordt bij het begin van het eerste jaar waarover de winst
                                       volgens deze wet wordt bepaald het bedrag dat voor de verkrijging van een deelneming
                                       is opgeofferd niet hoger gesteld dan de boekwaarde aan het einde van het laatste jaar
                                       waarover de winst volgens het Besluit op de Vennootschapsbelasting 1942 is bepaald.
                                       
                                     
                                 
                                    
                                    
                                    
                                    Indien de belasting wordt geheven over een jaar dat aanvangt voor de datum van inwerkingtreding
                                       van een wijziging van artikel 22 en op of na die datum eindigt, wordt deze in afwijking in zoverre van dat artikel
                                       berekend volgens de formule:
                                    
                                    belasting = (X/B x To) + (Y/B x Tn), waarin:
                                    
                                    X voorstelt: het aantal voor de datum van inwerkingtreding van de wijziging vallende
                                       dagen van dat jaar;
                                    
                                    Y voorstelt: het aantal na de datum onmiddellijk voorafgaande aan de datum van inwerkingtreding
                                       van de wijziging vallende dagen van dat jaar;
                                    
                                    B voorstelt: het totale aantal dagen van dat jaar;
                                    
                                    To voorstelt: de verschuldigde belasting op de voet van artikel 22, zoals dat luidt op de datum onmiddellijk voorafgaande aan de datum van inwerkingtreding
                                       van de wijziging;
                                    
                                    Tn voorstelt: de verschuldigde belasting op de voet van artikel 22, zoals dat luidt met ingang van de datum van inwerkingtreding van de wijziging.
                                     
                                 
                                    
                                    
                                    
                                    
                                       Artikel I, onderdeel E, van hoofdstuk 2 van de Invoeringswet Wet inkomstenbelasting
                                       2001 vindt overeenkomstige toepassing. 
                                     
                                 
                                    
                                    
                                    
                                    
                                       Artikel I, onderdelen H en G, van hoofdstuk 2 van de Invoeringswet Wet inkomstenbelasting
                                       2001 vinden overeenkomstige toepassing. 
                                     
                                 
                                    
                                    
                                    
                                    
                                       Artikel I, onderdeel J, vierde lid, van hoofdstuk 2 van de Invoeringswet Wet inkomstenbelasting
                                       2001 is van overeenkomstige toepassing.
                                     
                                 
                                    
                                    
                                       Artikel 31d 
                                        
                                       
                                          [Vervallen per 01-04-2017]
                                          
                                     
                                     
                                 
                                    
                                    
                                    
                                    Indien in het kader van een bedrijfsfusie artikel VII van de Wet van 28 december 1989,
                                       Stb. 601, tot invoering in de inkomstenbelasting en de vennootschapsbelasting van een
                                       investeringsaftrek voor investeringen van een beperkte omvang en intrekking van de
                                       Wet investeringsrekening toepassing vindt, vindt artikel 14, vierde lid, overeenkomstige toepassing. 
                                     
                                 
                                    
                                    
                                    
                                    
                                       - 
                                          
1 Indien immateriële activa die bij een publiekrechtelijke rechtspersoon of een privaatrechtelijk
                                             overheidslichaam deel uitmaken van vermogen waarmee geen belastbare winst wordt behaald,
                                             op enig tijdstip bij dezelfde rechtspersoon of hetzelfde lichaam of bij een verbonden
                                             lichaam deel gaan uitmaken van vermogen waarmee belastbare winst wordt behaald, worden
                                             zij op dat tijdstip te boek gesteld voor de in het derde tot en met vijfde lid bedoelde
                                             waarde.
                                        
                                    
                                    
                                    
                                       - 
                                          
2 Indien immateriële activa die bij een vereniging of stichting die op de voet van de
                                             Woningwet bij koninklijk besluit is toegelaten als instelling die in het belang van de volkshuisvesting
                                             werkzaam is, deel uitmaken van vermogen waarmee geen belastbare winst wordt behaald,
                                             op enig tijdstip bij hetzelfde lichaam of bij een verbonden lichaam deel gaan uitmaken
                                             van vermogen waarmee belastbare winst wordt behaald, worden zij op dat tijdstip te
                                             boek gesteld voor de in het derde tot en met vijfde lid bedoelde waarde.
                                        
                                    
                                    
                                    
                                       - 
                                          
3 Ingeval de activa bij dezelfde rechtspersoon of hetzelfde lichaam gaan behoren tot
                                             vermogen waarmee belastbare winst wordt behaald, vindt de teboekstelling plaats voor
                                             de waarde die zou gelden als de activa bij de rechtspersoon of het lichaam altijd
                                             hadden behoord tot vermogen waarmee belastbare winst wordt behaald en op die activa
                                             was afgeschreven volgens artikel 3.30 van de Wet inkomstenbelasting 2001.
                                        
                                    
                                    
                                    
                                    
                                    
                                     
                                 
                                    
                                    
                                    
                                    
                                       - 
                                          
1 Voor een recht dat periodieke uitkeringen of verstrekkingen oplevert (stamrecht) waarop
                                             het met ingang van 1 januari 1992 vervallen artikel 19 van de Wet op de inkomstenbelasting
                                             1964, dan wel het met ingang van die datum vervallen artikel 44j, derde lid, van die
                                             wet is toegepast, blijft het met ingang van die datum vervallen artikel 23a van kracht. 
                                        
                                    
                                    
                                    
                                     
                                 
                                    
                                    
                                    
                                    
                                       - 
                                          
1 Bij de aanwezigheid van een op basis van een regeling ter voorkoming van dubbele belasting
                                             naar een jaar dat aanvangt op of na 1 januari 2012 over te brengen bedrag aan negatieve
                                             buitenlandse winst uit een staat, vindt de objectvrijstelling voor buitenlandse ondernemingswinsten,
                                             bedoeld in artikel 15e, met betrekking tot de positieve buitenlandse winst uit die staat van dat jaar en
                                             van de daaropvolgende jaren, geen toepassing tot in totaal een bedrag gelijk aan dat
                                             van het over te brengen bedrag aan negatieve buitenlandse winst.
                                        
                                    
                                    
                                    
                                    
                                    
                                       - 
                                          
3 Het eerste lid vindt geen toepassing indien de belastingplichtige is opgehouden winst
                                             uit de in dat lid bedoelde andere staat te genieten, de belastingplichtige niet binnen
                                             drie jaren na het tijdstip waarop hij is opgehouden winst uit die andere staat te
                                             genieten weer winst uit die andere staat is gaan genieten en voldaan is aan de voorwaarden
                                             van artikel 15i, tweede, derde en vijfde lid, voor het in aftrek kunnen brengen van een stakingsverlies.
                                        
                                    
                                    
                                    
                                       - 
                                          
4 Op verzoek van de belastingplichtige wordt, bij toepassing van het eerste lid in enig
                                             jaar, het daarna nog resterende bedrag aan negatieve buitenlandse winst uit een staat
                                             door de inspecteur bij voor bezwaar vatbare beschikking vastgesteld. Rechtsmiddelen
                                             tegen een dergelijke beschikking kunnen alleen betrekking hebben op de mutaties in
                                             het nog resterende bedrag ten opzichte van de daaraan voorafgaande vaststelling van
                                             het bedrag. Een bij voor bezwaar vatbare beschikking vastgesteld resterend bedrag
                                             aan negatieve buitenlandse winst kan worden herzien indien dit wijziging ondergaat
                                             als gevolg van de verrekening van verliezen of het opleggen van een navorderingsaanslag
                                             over enig jaar, dan wel indien enig feit grond oplevert voor het vermoeden dat het
                                             bedrag te laag is vastgesteld.
                                        
                                    
                                    
                                    
                                       - 
                                          
5 
                                             Artikel 13c, zoals dat luidde op 31 december 2011, blijft van toepassing:
                                          
                                             - 
                                                
a. met betrekking tot een deelneming in een lichaam dat een onderneming drijft die voordien
                                                   als een buitenlandse onderneming werd gedreven door de belastingplichtige of een met
                                                   hem verbonden lichaam, indien verliezen uit die buitenlandse onderneming voorafgaand
                                                   aan het eerste jaar dat aanvangt op of na 1 januari 2012 in mindering zijn gekomen
                                                   op de in Nederland belastbare winst;
                                              
                                             - 
                                                
b. met betrekking tot een deelneming, indien de belastingplichtige via deze deelneming
                                                   een belang heeft van ten minste vijf percent in een lichaam als bedoeld in onderdeel
                                                   a.
                                              
                                          
                                          In afwijking van de eerste volzin vindt artikel 13c, zoals dat luidde op 31 december 2011, geen toepassing voor zover met de verliezen
                                             uit de buitenlandse onderneming op basis van het eerste lid al rekening is gehouden
                                             bij de toepassing van de objectvrijstelling voor buitenlandse ondernemingswinsten.
                                        
                                    
                                    
                                    
                                       - 
                                          
6 Bij de toepassing van het vijfde lid blijven de artikelen 2, vierde lid, 10a, vierde lid, 13ba, zevende lid, 13d, tweede lid, onderdeel b, en 18, eerste lid, zoals deze luidden op 31 december 2011, van toepassing.
                                        
                                    
                                     
                                 
                                    
                                    
                                    
                                    
                                       - 
                                          
1 Een bij een belastingplichtige met betrekking tot een laagbelaste buitenlandse beleggingsonderneming
                                             als bedoeld in artikel 15g, op basis van een regeling ter voorkoming van dubbele belasting naar een jaar dat
                                             aanvangt op of na 1 januari 2012 over te brengen bedrag aan te verrekenen belasting,
                                             wordt voor de toepassing van artikel 23d aangemerkt als een naar dat jaar over te brengen bedrag als bedoeld in het vijfde
                                             lid van dat artikel.
                                        
                                    
                                    
                                    
                                       - 
                                          
2 Een bij een belastingplichtige met betrekking tot een laagbelaste buitenlandse beleggingsonderneming
                                             als bedoeld in artikel 15g, op basis van een regeling ter voorkoming van dubbele belasting naar een jaar dat
                                             aanvangt op of na 1 januari 2012 over te brengen bedrag aan negatieve buitenlandse
                                             winst, wordt voor de toepassing van artikel 23d, tweede lid, onderdeel a, en derde lid, in dat jaar en de daaropvolgende jaren, in mindering gebracht op het gezamenlijke
                                             bedrag aan winst uit buitenlandse onderneming van die jaren, doch niet verder dan
                                             tot nihil, tot in totaal het over te brengen bedrag.
                                        
                                    
                                    
                                    
                                    
                                    
                                     
                                 
                                    
                                    
                                    
                                    
                                       - 
                                          
1 Voor de bepaling van het stakingsverlies uit een staat, bedoeld in artikel 15i, tweede lid, worden mede als op de voet van artikel 15e in aanmerking genomen bedragen aan winst uit die staat beschouwd de positieve bedragen
                                             aan buitenlandse winst uit die staat die de belastingplichtige in de vijf jaren voorgaande
                                             aan het eerste jaar dat aanvangt op of na 1 januari 2012 heeft genoten. De eerste
                                             volzin vindt geen toepassing voor zover een positief bedrag aan buitenlandse winst
                                             uit een staat is verrekend met een negatief bedrag aan winst uit die staat van een
                                             ander jaar.
                                        
                                    
                                    
                                    
                                       - 
                                          
2 Voor zover als gevolg van artikel 33b, eerste lid, de objectvrijstelling voor buitenlandse ondernemingswinsten, bedoeld in artikel 15e, niet van toepassing is op positieve buitenlandse winst uit een staat, wordt deze
                                             winst niet in aanmerking genomen bij de bepaling van het stakingsverlies uit die staat,
                                             bedoeld in artikel 15i, tweede lid.
                                        
                                    
                                     
                                 
                                    
                                    
                                       Artikel 34 
                                        
                                       
                                          [Vervallen per 01-01-2018]
                                          
                                     
                                     
                                 
                                    
                                    
                                    
                                    De dividendbelasting die op grond van artikel 10bis.5, achtste lid, van de Wet inkomstenbelasting 2001 niet als voorheffing in aanmerking wordt genomen, wordt mede als voorheffing als
                                       bedoeld in artikel 25 aangewezen:
                                    
                                    
                                       - 
                                          
a. van de bank, bedoeld in artikel 10bis.5 van de Wet inkomstenbelasting 2001, indien die bank een bedrag ter grootte van die dividendbelasting overmaakt naar
                                             de spaarrekening eigen woning van degene bij wie de dividendbelasting niet als voorheffing
                                             in aanmerking wordt genomen;
                                        
                                       - 
                                          
b. van de beheerder van de beleggingsinstelling, bedoeld in artikel 10bis.5 van de Wet inkomstenbelasting 2001, indien die beheerder een bedrag ter grootte van die dividendbelasting aanwendt ter
                                             verkrijging van een of meer geblokkeerde rechten van deelneming in die instelling
                                             ten behoeve van degene bij wie de dividendbelasting niet als voorheffing in aanmerking
                                             wordt genomen.
                                        
                                    
                                     
                                 
                                    
                                    
                                    
                                    
                                       - 
                                          
1 Met betrekking tot op 31 december 2013 bestaande aanspraken op periodieke uitkeringen
                                             ter vervanging van gederfd of te derven loon als bedoeld in de artikelen 11, eerste lid, onderdeel g, en 37 van de Wet op de loonbelasting 1964, zoals die op 31 december 2013 luidden, blijft artikel 23a, tweede lid, zoals dat op 31 december 2013 luidde, met overeenkomstige toepassing van artikel 39f, eerste en tweede lid, van de Wet op de loonbelasting 1964, van toepassing.
                                        
                                    
                                    
                                    
                                     
                                 
                                    
                                    
                                    
                                    
                                    
                                    
                                       - 
                                          
2 Bij toepassing van het eerste lid wordt:
                                          
                                             - 
                                                
a. een belaste compartimenteringsreserve als bedoeld artikel 28c, eerste lid, onderdeel a, gesteld op het bedrag, bedoeld in artikel 28c, tweede lid, waarbij die reserve wordt
                                                   verminderd met voordelen die de belastingplichtige in de periode vanaf het tijdstip
                                                   van de sfeerovergang, bedoeld in het eerste lid, tot 14 juni 2013 heeft genoten voor
                                                   zover die voordelen daadwerkelijk in de heffing zijn betrokken;
                                              
                                             - 
                                                
b. een onbelaste compartimenteringsreserve als bedoeld in artikel 28c, eerste lid, onderdeel b, gesteld op het bedrag, bedoeld in artikel 28c, tweede lid, waarbij die reserve wordt
                                                   verminderd met voordelen die de belastingplichtige in de periode vanaf het tijdstip
                                                   van de sfeerovergang, bedoeld in het eerste lid, tot 14 juni 2013 heeft genoten voor
                                                   zover die voordelen betrekking hebben op de periode voorafgaand aan de sfeerovergang.
                                              
                                          
                                          Op het tijdstip, bedoeld in het eerste lid, wordt de boekwaarde van het belang vermeerderd
                                             met het bedrag waarvoor de reserve wordt gevormd.
                                        
                                    
                                     
                                 
                                    
                                    
                                    
                                    
                                       - 
                                          
1 Een immaterieel activum dat de belastingplichtige vóór 1 januari 2017 doch na 31 december
                                             2006 heeft voortgebracht waarvoor aan de belastingplichtige een octrooi of kwekersrecht
                                             is verleend en waarvan de te verwachten voordelen in belangrijke mate hun oorzaak
                                             vinden in het aan de belastingplichtige verleende octrooi of kwekersrecht, wordt voor
                                             de toepassing van afdeling 2.3 en de daarop berustende bepalingen aangemerkt als een kwalificerend immaterieel activum.
                                        
                                    
                                    
                                    
                                       - 
                                          
2 Bij het bepalen van de breuk, bedoeld in artikel 12bb, eerste lid, worden met betrekking tot een kwalificerend immaterieel activum waarop artikel 12b toepassing vindt, voor de periode voorafgaand aan het eerste boekjaar dat aanvangt
                                             op of na 1 januari 2017 alleen de vier boekjaren in aanmerking genomen die daaraan
                                             direct voorafgaan, en wordt voor die boekjaren:
                                          
                                             - 
                                                
a. onder de kwalificerende uitgaven ten behoeve van het voortbrengen van het kwalificerende
                                                   immateriële activum verstaan: de in die boekjaren in aanmerking genomen kosten van
                                                   het ten behoeve van het kwalificerende immateriële activum door de belastingplichtige
                                                   zelf verrichte speur- en ontwikkelingswerk, vermeerderd met de in aanmerking genomen
                                                   kosten van het ten behoeve van het kwalificerende immateriële activum direct of indirect
                                                   uitbesteden van speur- en ontwikkelingswerk aan niet met de belastingplichtige verbonden
                                                   lichamen;
                                              
                                             - 
                                                
b. onder de totale uitgaven ten behoeve van het voortbrengen van het kwalificerende immateriële
                                                   activum verstaan: alle in die boekjaren in aanmerking genomen kosten van ten behoeve
                                                   van het kwalificerende immateriële activum verricht speur- en ontwikkelingswerk.
                                              
                                          
                                        
                                    
                                    
                                    
                                       - 
                                          
3 Bij de toepassing van het tweede lid is artikel 12bb, zesde en achtste lid, van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat daarbij voor uitgaven wordt
                                             gelezen: kosten.
                                        
                                    
                                    
                                    
                                       - 
                                          
4 Bij een immaterieel activum waarop in het boekjaar dat begint op of na 1 januari 2017
                                             artikel 12b, zoals dat luidde op 31 december 2016, van toepassing is gebleven, worden, indien
                                             artikel 12b, zoals dat luidde op 31 december 2016, vanaf enig boekjaar niet meer van
                                             toepassing is en dat activum een kwalificerend immaterieel activum vormt, voor de
                                             bepaling van de breuk, bedoeld in artikel 12bb, eerste lid, de uitgaven die zijn gedaan in de boekjaren die zijn aangevangen vóór 1 januari
                                             2017 niet in aanmerking genomen. Indien de totale uitgaven, bedoeld in artikel 12bb,
                                             zevende lid, voor het kwalificerende immateriële activum door de toepassing van de
                                             eerste volzin nihil bedragen, wordt de breuk, bedoeld in artikel 12bb, gesteld op
                                             1. Bij de vaststelling of artikel 12b, zoals dat luidde op 31 december 2016, vanaf
                                             enig boekjaar niet meer van toepassing is, blijft buiten beschouwing dat de voordelen
                                             voor 9/H gedeelte in aanmerking worden genomen.
                                        
                                    
                                    
                                    
                                     
                                 
                                    
                                    
                                    
                                    
                                    
                                    
                                    
                                    
                                    
                                    
                                       - 
                                          
4 In afwijking van het derde lid, zoals dat luidde op 31 december 2019, worden kosten
                                             en lasten die samenhangen met een aanspraak ingevolge een pensioenregeling als bedoeld
                                             in artikel 38n van de Wet op de loonbelasting 1964 en die als gevolg van de toepassing van de artikelen 3.26, 3.27 en 3.28 van de Wet inkomstenbelasting 2001 nog niet bij de bepaling van de winst in aanmerking zijn genomen na het tijdstip
                                             waarop ter zake van die aanspraak artikel 38n, tweede lid, onderdeel b, van de Wet
                                             op de loonbelasting 1964, zoals dat artikel luidde op 31 december 2019, is toegepast
                                             in gelijke jaarlijkse delen bij de bepaling van de winst in aanmerking genomen, waarbij
                                             het aantal jaarlijkse delen wordt gesteld op het aantal gehele jaren dat de werknemer
                                             of gewezen werknemer op dat tijdstip was verwijderd van de leeftijd van 87 jaar. De
                                             eerste volzin is uitsluitend van toepassing indien in een aangifte die uiterlijk op
                                             20 september 2016 is gedaan reeds een transitorische actiefpost is opgenomen ter zake
                                             van de kosten en lasten die op dat moment als gevolg van de toepassing van de artikelen
                                             3.26, 3.27 en 3.28 van de Wet inkomstenbelasting 2001 nog niet bij de bepaling van
                                             de winst in aanmerking zijn genomen.
                                        
                                    
                                     
                                 
                                    
                                    
                                    
                                    In afwijking van artikel 29c is een groepsentiteit als bedoeld in het tweede of derde lid van dat artikel niet
                                       verplicht de inspecteur binnen twaalf maanden na de laatste dag van een verslagjaar
                                       van de multinationale groep waarvan zij een groepsentiteit is een landenrapport als
                                       bedoeld in artikel 29e te verstrekken indien die multinationale groep binnen die termijn een zodanig landenrapport
                                       beschikbaar stelt via een uiteindelijkemoederentiteit die dat rapport verstrekt aan
                                       de belastingautoriteiten van de staat waarvan zij fiscaal inwoner is, mits:
                                    
                                    
                                       - 
                                          
a. de staat waarvan de uiteindelijkemoederentiteit fiscaal inwoner is, uiterlijk twaalf
                                             maanden na de laatste dag van het verslagjaar waarop het landenrapport betrekking
                                             heeft, het verstrekken van zodanige landenrapporten als bedoeld in artikel 29e verplicht;
                                        
                                       - 
                                          
b. de staat waarvan de uiteindelijkemoederentiteit fiscaal inwoner is, uiterlijk twaalf
                                             maanden na de laatste dag van het verslagjaar waarop het landenrapport betrekking
                                             heeft, een in werking zijnde overeenkomst heeft met Nederland die voorziet in de automatische
                                             uitwisseling van landenrapporten;
                                        
                                       - 
                                          
c. de staat waarvan de uiteindelijkemoederentiteit fiscaal inwoner is, de Nederlandse
                                             autoriteiten niet in kennis heeft gesteld van een systematische nalatigheid;
                                        
                                       - 
                                          
d. de staat waarvan de uiteindelijkemoederentiteit fiscaal inwoner is, uiterlijk vijftien
                                             maanden na de laatste dag van het verslagjaar waarop het landenrapport betrekking
                                             heeft, dat rapport heeft uitgewisseld met de Nederlandse autoriteiten; en
                                        
                                       - 
                                          
e. de inspecteur op basis van artikel 29d, tweede lid, is bericht dat die groepsentiteit uiteindelijkemoederentiteit is.
                                        
                                    
                                     
                                 
                                    
                                    
                                    
                                    In afwijking van artikel 34f, onderdeel d, hoeft een groepsentiteit als bedoeld in dat artikel met betrekking tot het eerste
                                       verslagjaar van de multinationale groep waarvan zij een groepsentiteit is dat begint
                                       op of na 1 januari 2016 niet aan de verplichting, bedoeld in artikel 29c, te voldoen indien de staat waarvan de uiteindelijkemoederentiteit fiscaal inwoner
                                       is uiterlijk achttien maanden na de laatste dag van dat verslagjaar het landenrapport,
                                       bedoeld in artikel 29e, dat betrekking heeft op dat verslagjaar heeft uitgewisseld met de Nederlandse autoriteiten.
                                     
                                 
                                    
                                    
                                    
                                    
                                       - 
                                          
1 Een bedrag aan rente dat ingevolge artikel 14a, twaalfde tot en met veertiende lid, artikel 14b, negende tot en met elfde lid, of artikel 15ad, eerste lid, zoals die artikelen luidden op 31 december 2018 niet in aftrek is gekomen en ingevolge
                                             artikel 15ad, achtste lid, zoals dat artikel luidde op 31 december 2018 of met overeenkomstige
                                             toepassing van dat artikel is overgebracht naar het volgende jaar, wordt voor de toepassing
                                             van artikel 15b, in het eerste jaar dat aanvangt op of na 1 januari 2019, toegevoegd aan het saldo
                                             aan renten, bedoeld in artikel 15b, tweede lid. Voor de toepassing van artikel 15b,
                                             derde lid, onderdeel c, blijft de eerste zin buiten beschouwing.
                                        
                                    
                                    
                                    
                                       - 
                                          
2 Een bedrag aan rente dat ingevolge artikel 14a, achtste lid, artikel 14b, zesde lid, of artikel 15ad, eerste lid, zoals die artikelen luidden op 31 december 2006 niet in aftrek is gekomen en dat
                                             ingevolge artikel VIIIc van de Wet werken aan winst zoals dat artikel luidde op 31 december 2018 wordt verrekend met het belastbare bedrag
                                             van een volgend jaar, wordt voor de toepassing van artikel 15b, in het eerste jaar dat aanvangt op of na 1 januari 2019, toegevoegd aan het saldo
                                             aan renten, bedoeld in artikel 15b, tweede lid. Voor de toepassing van artikel 15b,
                                             derde lid, onderdeel c, blijft de eerste zin buiten beschouwing.
                                        
                                    
                                     
                                 
                                    
                                    
                                    
                                    Met betrekking tot te verrekenen verliezen die zijn geleden vóór de aanvang van het
                                       eerste boekjaar dat aanvangt op of na 1 januari 2019 en waarop artikel 20, vierde en zesde lid, zoals dat artikel luidde op 31 december 2018 van toepassing was, blijft artikel
                                       20, vierde tot en met zesde lid, zoals dat artikel luidde op 31 december 2018 van
                                       toepassing. Voor de toepassing van de eerste zin vindt verrekening in een jaar slechts
                                       plaats tot een bedrag van € 1.000.000 vermeerderd met 50% van de belastbare winst,
                                       onderscheidenlijk het Nederlandse inkomen, bedoeld in artikel 20, vierde lid, zoals
                                       dat artikel luidde op 31 december 2018, van dat jaar, nadat die winst, onderscheidenlijk
                                       dat inkomen, is verminderd met een bedrag van € 1.000.000. Voor de toepassing van
                                       de eerste zin blijven voorts de artikelen 15ae, derde lid, en 15af, zevende lid, zoals die artikelen luidden op 31 december 2018 van overeenkomstige toepassing.
                                     
                                 
                                    
                                    
                                    
                                    
                                       - 
                                          
1 Indien de belastingplichtige in de boekjaren die aanvangen op of na 1 juli 2019 en
                                             voor 1 januari 2022 van een aan hem gelieerd lichaam een bedrijfsmiddel heeft verkregen
                                             waarop bij de aanvang van het eerste boekjaar dat aanvangt op of na 1 januari 2022
                                             of een daaropvolgend boekjaar nog kan worden afgeschreven en de belastingplichtige
                                             niet aannemelijk maakt dat, indien artikel 8bc, eerste lid, op het tijdstip van de verkrijging van toepassing zou zijn geweest, voor de teboekstelling
                                             van dat bedrijfsmiddel de op basis van het zakelijkheidsbeginsel bepaalde verrekenprijs
                                             in aanmerking zou zijn genomen, worden de afschrijvingen op dat bedrijfsmiddel met
                                             ingang van het eerste boekjaar dat aanvangt op of na 1 januari 2022 waarin op dat
                                             bedrijfsmiddel kan worden afgeschreven, berekend op basis van het laagste van de volgende
                                             bedragen:
                                          
                                             - 
                                                
a. de waarde waarop het bedrijfsmiddel zou zijn te boek gesteld op het tijdstip van de
                                                   verkrijging indien artikel 8bc, eerste lid, op dat tijdstip van toepassing zou zijn geweest, waarbij ter bepaling van die waarde
                                                   een afboeking van de herinvesteringsreserve op de aanschaffingskosten van het bedrijfsmiddel
                                                   als bedoeld in artikel 3.54 van de Wet inkomstenbelasting 2001 niet in aanmerking wordt genomen;
                                              
                                             - 
                                                
b. de boekwaarde van het bedrijfsmiddel op het tijdstip direct voorafgaande aan het eerste
                                                   boekjaar dat aanvangt op of na 1 januari 2022.
                                              
                                          
                                        
                                    
                                    
                                    
                                       - 
                                          
2 Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing op verkrijgingen als bedoeld in artikel 8bd, eerste lid, indien het een verkrijging van een bedrijfsmiddel betreft, met dien verstande dat
                                             daarbij wordt gelezen voor:
                                          
                                        
                                    
                                     
                                 
                                    
                                    
                                       Artikel 36 
                                        
                                       
                                          [Vervallen per 01-01-1997]
                                          
                                     
                                     
                                 
                                    
                                    
                                    
                                    
                                       - 
                                          
1 Het Besluit op de Vennootschapsbelasting 1942 (Verord.bl. 51), het Invoeringsbesluit Vennootschapsbelasting 1942 (Stcrt. 85, verbeterd bij publikatie in Stcrt. 90 en 94), het besluit van de secretaris-generaal van het Departement van Financiën
                                             van 3 juni 1942 (Stcrt. 113) tot wijziging van het Invoeringsbesluit Vennootschapsbelasting 1942, de verordening
                                             van de Rijkscommissaris voor het bezette Nederlandse gebied van 26 juni 1943 (Verord.bl. 60), houdende wijziging van het Besluit op de Vennootschapsbelasting 1942 en van
                                             de Zegelwet, en het Besluit op de Winstbelasting 1940 (Verord.bl. 83), vervallen. 
                                        
                                    
                                    
                                    
                                    
                                    
                                    
                                    
                                    
                                    
                                     
                                 
                                    
                                    
                                       Artikel 38 
                                        
                                       
                                          [Vervallen per 01-01-1997]