Wet opsporing delfstoffen

[Regeling vervallen per 01-01-2003.]
Geraadpleegd op 16-04-2024.
Geldend van 01-01-1998 t/m 31-12-2002

Wet van 3 mei 1967, houdende regelen met betrekking tot de opsporing van delfstoffen door boringen

Wij JULIANA, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz., enz., enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is regelen te stellen met betrekking tot de opsporing van delfstoffen als bedoeld in artikel 2 van de wet van 21 april 1810 (Bulletin des Lois 285) door middel van boringen;

Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

Artikel 1

[Regeling vervallen per 01-01-2003]

  • 2 Voor de toepassing van het bij of krachtens deze wet bepaalde wordt onder boring uitsluitend verstaan een boring, door middel waarvan de aanwezigheid van delfstoffen kan worden aangetoond.

Artikel 2

[Regeling vervallen per 01-01-2003]

  • 2 Het eerste lid geldt niet ten aanzien van het verrichten van boringen door de houder van een krachtens de in dat lid genoemde wet verleende concessie in het gebied, waarvoor die concessie geldt, voor zover daarmede niet wordt beoogd het aantonen van de aanwezigheid van in de concessie niet vermelde delfstoffen.

  • 3 Het eerste lid geldt mede niet ten aanzien van het verrichten van boringen, waarmede niet wordt beoogd het aantonen van de aanwezigheid van delfstoffen.

Artikel 2a

[Regeling vervallen per 01-01-2003]

Geen vergunning wordt verleend, voor zover dit voortvloeit uit de met betrekking tot de Waddenzee vastgestelde planologische kernbeslissing.

Artikel 2b

[Regeling vervallen per 01-01-2003]

  • 1 Onverminderd de artikelen 2a en 4 kan een vergunning slechts worden geweigerd:

    • a. op grond van de technische of financiële mogelijkheden van de aanvrager,

    • b. op grond van de manier waarop de aanvrager voornemens is de opsporing te verrichten in het gebied, waarvoor de vergunning wordt aangevraagd, of

    • c. in het belang van een doelmatige en voortvarende opsporing en ontginning, indien een keuze moet worden gemaakt uit twee of meer aanvragen die bij een beoordeling op grond van de onderdelen a en b gelijkwaardig zijn gebleken.

  • 2 Onze Minister stelt met het oog op de toepassing van het eerste lid nadere regels vast, die hij bij zijn beslissing op een aanvraag om een vergunning voor koolwaterstoffen in acht zal nemen.

  • 3 Van de plaatsing in de Staatscourant van een besluit tot vaststelling van nadere regels als bedoeld in het tweede lid wordt mededeling gedaan in het Publikatieblad van de Europese Gemeenschappen. Een besluit tot wijziging van zodanige regels wordt mede bekendgemaakt in het Publikatieblad van de Europese Gemeenschappen.

Artikel 3

[Regeling vervallen per 01-01-2003]

  • 1 In een vergunning wordt bepaald voor welke delfstof of voor welke delfstoffen zij geldt.

  • 2 In een vergunning wordt bepaald voor welk gebied zij geldt. Indien het een vergunning voor koolwaterstoffen betreft, geschiedt dit zodanig dat de uitoefening van de activiteiten uit technisch en economisch oogpunt op zo goed mogelijke wijze kan plaatsvinden. Onze Minister stelt nadere regels vast met het oog op de toepassing van de vorige volzin.

  • 3 In een vergunning wordt bepaald voor welk tijdvak zij geldt. Indien het een vergunning voor koolwaterstoffen betreft, geschiedt dit zodanig dat dit tijdvak niet langer is dan noodzakelijk om de activiteiten, waarvoor de vergunning wordt verleend, te verrichten.

  • 4 Een vergunning kan tevens onder andere beperkingen worden verleend dan die, bedoeld in het eerste, tweede en derde lid. Een vergunning voor koolwaterstoffen kan slechts onder andere beperkingen worden verleend, indien deze gerechtvaardigd worden door de veiligheid, de landsverdediging, de milieubescherming of een planmatig beheer van voorkomens van koolwaterstoffen. Met betrekking tot vergunningen voor koolwaterstoffen is artikel 4a, tweede en vijfde lid, van overeenkomstige toepassing.

Artikel 4

[Regeling vervallen per 01-01-2003]

In een vergunning worden ten aanzien van een gebied, waarvoor reeds een krachtens de wet van 21 april 1810 (Bulletin des Lois 285) verleende concessie of een vergunning geldt, geen delfstoffen vermeld, welke in die concessie of in die vergunning zijn vermeld.

Artikel 4a

[Regeling vervallen per 01-01-2003]

  • 1 Aan een vergunning kunnen voorschriften worden verbonden.

  • 2 Indien het een vergunning voor koolwaterstoffen betreft, kunnen aan de vergunning slechts voorschriften worden verbonden indien zij gerechtvaardigd worden door de veiligheid, de landsverdediging, de milieubescherming of een planmatig beheer van koolwaterstoffen.

  • 3 In een vergunning kan worden bepaald dat Onze Minister daarbij omschreven bevoegdheden heeft ter uitvoering van daarbij aangewezen voorschriften.

  • 4 In een vergunning kan worden bepaald dat overtreding van daarbij aangewezen voorschriften een grond is voor intrekking van de vergunning.

  • 5 Bij ministeriële regeling worden nadere regels gesteld met betrekking tot de aan een vergunning voor koolwaterstoffen te verbinden voorschriften. Aan een vergunning kunnen geen andere voorschriften worden verbonden dan die welke voortvloeien uit de ministeriële regeling.

Artikel 5

[Regeling vervallen per 01-01-2003]

  • 1 Onze Minister stelt regels omtrent de wijze waarop de aanvraag om een vergunning dient te geschieden en betreffende de gegevens en de bescheiden, welke daarbij moeten worden overgelegd.

  • 2 Bij de aanvraag om een vergunning wordt in elk geval overgelegd een plan, volgens hetwelk de aanvrager voornemens is activiteiten te verrichten. Een dergelijk plan moet voldoen aan de bij de in het eerste lid bedoelde regels gestelde eisen.

Artikel 5a

[Regeling vervallen per 01-01-2003]

  • 1 Indien een aanvraag om een vergunning wordt ingediend, worden anderen in de gelegenheid gesteld om aanvragen om een soortgelijke vergunning in te dienen voor hetzelfde gebied. Hiertoe plaatst Onze Minister een uitnodiging in de Staatscourant.

  • 2 Anderen kunnen aanvragen indienen gedurende dertien weken nadat de uitnodiging in de Staatscourant is geplaatst.

  • 3 Indien het een aanvraag om een vergunning voor koolwaterstoffen betreft, wordt de uitnodiging tevens geplaatst in het Publikatieblad van de Europese Gemeenschappen. In dat geval wordt de in het tweede lid bedoelde termijn gerekend vanaf deze plaatsing.

  • 4 Op de aanvragen wordt tegelijk beslist. De uitnodiging maakt melding van het bepaalde in artikel 5b.

  • 5 Het eerste tot en met het vierde lid gelden niet ingeval een aanvraag wordt ingediend binnen twee jaar na de indiening van een aanvraag om een vergunning voor dezelfde delfstof voor hetzelfde gebied, zonder dat op die aanvraag of op aanvragen van anderen als bedoeld in het tweede lid een vergunning is verleend. Onze Minister deelt in het Publikatieblad van de Europese Gemeenschappen mede op welke gebieden de eerste volzin van toepassing is met betrekking tot vergunningen voor koolwaterstoffen.

  • 6 Ten aanzien van overeenkomstig het tweede lid ingediende aanvragen wordt niet opnieuw toepassing gegeven aan het eerste tot en met het vierde lid.

Artikel 5b

[Regeling vervallen per 01-01-2003]

  • 2 Onze Minister kan de termijn, waarbinnen hij op een aanvraag dient te beslissen, eenmaal met ten hoogste drie maanden verlengen.

Artikel 6

[Regeling vervallen per 01-01-2003]

De werking van een beschikking tot verlening van een vergunning wordt opgeschort totdat de beroepstermijn is verstreken of, indien beroep is ingesteld, op het beroep is beslist.

Artikel 7

[Regeling vervallen per 01-01-2003]

  • 1 Onze Minister kan een vergunning op aanvraag van de houder wijzigen of intrekken. Artikel 6 is van overeenkomstige toepassing.

  • 2 Indien een aanvraag als bedoeld in het eerste lid strekt tot verlenging van het tijdvak waarvoor een vergunning geldt, wordt deze slechts ingewilligd indien het in de vergunning vastgestelde tijdvak onvoldoende is om de activiteiten, waarvoor de vergunning geldt, te voltooien en deze activiteiten zijn verricht in overeenstemming met de vergunning.

  • 3 Onze Minister kan een vergunning anders dan op aanvraag intrekken, indien de houder een aan een vergunning verbonden voorschrift, waarbij is bepaald dat overtreding daarvan een grond is voor het intrekken van de vergunning, heeft overtreden, en, nadat Onze Minister hem schriftelijk heeft gewaarschuwd, zich voortdurend of opnieuw aan overtreding van dat voorschrift schuldig maakt of, zo het voorschrift een verplichting om te doen inhoudt, deze verplichting niet alsnog nakomt.

  • 4 Onze Minister kan een vergunning anders dan op aanvraag intrekken, indien de vergunning niet langer nodig is voor de goede uitvoering van de activiteiten waarvoor zij geldt. Hij doet dit onder de genoemde omstandigheden in elk geval, indien het een vergunning voor koolwaterstoffen betreft.

Artikel 8

[Regeling vervallen per 01-01-2003]

Met het aantonen van de aanwezigheid van delfstoffen door middel van een boring, waarmede een aanvang is gemaakt na 14 december 1965, wordt bij de toepassing van de artikelen 16, tweede lid, en 46 van de wet van 21 april 1810 (Bulletin des Lois 285) slechts rekening gehouden, indien de aanwezigheid van een delfstof is aangetoond door de houder van een vergunning, waarin die delfstof is vermeld, met gebruikmaking van die vergunning.

Artikel 9

[Regeling vervallen per 01-01-2003]

Onze Minister is bevoegd tot toepassing van bestuursdwang ingeval een boring wordt verricht in strijd met het bepaalde bij of krachtens deze wet.

Artikel 12

[Regeling vervallen per 01-01-2003]

Deze wet kan worden aangehaald als: Wet opsporing delfstoffen.

Artikel 13

[Regeling vervallen per 01-01-2003]

Deze wet treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad, waarin zij wordt geplaatst.

Lasten en bevelen, dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst, en dat alle Ministeriële Departementen, Autoriteiten, Colleges en Ambtenaren, wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven ten Paleize Soestdijk , 3 mei 1967

JULIANA.

De Minister van Economische Zaken,

L. DE BLOCK.

Uitgegeven de drieëntwintigste mei 1967.

De Minister van Justitie,

C. H. F. POLAK.

Naar boven