Stb. 2021, 21, datum inwerkingtreding 22-01-2021, bevat een wijziging met terugwerkende
kracht van dit artikel. Deze wijziging werkt terug tot en met 01-01-2021.
Het zesde lid is gewijzigd:
6 Onder een regeling voor vervroegde uittreding wordt verstaan een regeling die of een
gedeelte van een regeling dat uitsluitend of nagenoeg uitsluitend ten doel heeft voorafgaand
aan het ingaan van uitkeringen ingevolge een pensioenregeling of de Algemene Ouderdomswet
te voorzien in een of meer uitkeringen of verstrekkingen ter overbrugging van de periode
tot het ingaan van het pensioen of de uitkering ingevolge de Algemene Ouderdomswet
dan wel tot het aanvullen van uitkeringen ingevolge een pensioenregeling. In afwijking
in zoverre van de eerste volzin wordt een regeling niet als regeling voor vervroegde
uittreding aangemerkt, voor zover die regeling een pensioenovereenkomst inhoudt als
bedoeld in de Pensioenwet, een beroepspensioenregeling inhoudt als bedoeld in de Wet
verplichte beroepspensioenregeling of een pensioenregeling is als bedoeld in hoofdstuk IIB of in de artikelen 38d, 38e of 38f.
Het zevende en achtste lid zijn vernummerd tot het negende en tiende lid. Het zevende
en achtste lid zijn nieuw toegevoegd:
7 Een regeling voor vervroegde uittreding in de zin van het zesde lid wordt voor de
toepassing van het eerste lid niet als zodanig aangemerkt, voor zover die regeling
voorziet in een of meer uitkeringen in de periode van 36 maanden vóór het bereiken
van de pensioengerechtigde leeftijd, bedoeld in artikel 7a, eerste lid, van de Algemene
Ouderdomswet, die in totaal niet hoger zijn dan een bedrag van € 1.767 vermenigvuldigd
met het op hele maanden naar boven afgeronde aantal maanden tussen de eerste uitkering
in die periode en het bereiken van die pensioengerechtigde leeftijd. Voor de toepassing
van de eerste zin worden alle regelingen voor vervroegde uittreding in de zin van
het zesde lid samengevoegd.
8 Bij het begin van het kalenderjaar wordt het in het zevende lid genoemde bedrag bij
ministeriële regeling vervangen door een ander bedrag. Dit bedrag wordt gesteld op
het bedrag dat na aftrek van de in te houden loonbelasting en premie voor de volksverzekeringen,
rekening houdend met de algemene heffingskorting voor een persoon die de pensioengerechtigde
leeftijd, bedoeld in artikel 7a, eerste lid, van de Algemene Ouderdomswet, nog niet
heeft bereikt, gelijk is aan het netto-ouderdomspensioen per maand, bedoeld in artikel
9, vijfde lid, onderdeel a, van die wet, waarbij de nodig geachte afronding wordt
aangebracht.