Handelsmerken en vijandelijk vermogen

[Regeling vervallen per 01-04-2008.]
Geraadpleegd op 26-04-2024.
Geldend van 21-06-1950 t/m 31-03-2008

Wet van 7 Juni 1950, houdende voorzieningen aangaande fabrieks- en handelsmerken, die ingevolge het Besluit Vijandelijk Vermogen op de Staat in eigendom zijn overgegaan

Wij JULIANA, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz., enz., enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is voorzieningen te treffen aangaande fabrieks- en handelsmerken, die ingevolge het Besluit Vijandelijk Vermogen op de Staat in eigendom zijn overgegaan;

Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

Artikel 1

[Regeling vervallen per 01-04-2008]

  • 1 In afwijking van artikel 3, eerste lid, van de Merkenwet vervalt het recht tot uitsluitend gebruik van een fabrieks- of handelsmerk, dat ingevolge het Besluit Vijandelijk Vermogen op de Staat in eigendom is overgegaan, niet, indien de Staat het merk langer dan drie jaren niet heeft gebruikt.

  • 2 In geval van overdracht van een zodanig merk door de Staat aan een ander, begint een nieuwe termijn van drie jaren, als bedoeld in artikel 3, eerste lid, van hogergenoemde wet, te lopen met ingang van de dag van overdracht.

Artikel 2

[Regeling vervallen per 01-04-2008]

Wanneer de Staat een ingevolge het Besluit Vijandelijk Vermogen op hem overgegaan merk aan een ander heeft overgedragen, wordt, in afwijking van artikel 20, eerste lid, van de Merkenwet, deze overdracht ook aangetekend, indien de Staat niet tevens de fabriek of handelsinrichting, tot onderscheiding van welker waren het merk bestemd was, aan dezelfde persoon heeft overgedragen.

Artikel 3

[Regeling vervallen per 01-04-2008]

Deze wet treedt in werking met ingang van de dag volgende op die harer afkondiging.

Lasten en bevelen, dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst, en dat alle Ministeriële Departementen, Autoriteiten, Colleges en Ambtenaren, wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven ten Paleize Soestdijk, 7 Juni 1950

JULIANA.

De Minister van Economische Zaken,

VAN DEN BRINK.

De Minister van Justitie a.i.,

J. H. VAN MAARSEVEEN.

Uitgegeven de twintigste Juni 1950.

De Minister van Justitie a.i.,

J. H. VAN MAARSEVEEN.

Naar boven