Besluit gevolgen in bepaalde gevallen van het zich begeven in vreemden krijgs- of staatsdienst

Geraadpleegd op 19-04-2024.
Geldend van 01-03-2000 t/m heden

Besluit van 4 oktober 1944, houdende regeling van de gevolgen in bepaalde gevallen van het zich begeven in vreemden krijgs- of staatsdienst

Wij WILHELMINA, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz., enz., enz.

Op de gemeenschappelijke voordracht van Onze Ministers van Justitie, van Binnenlandsche Zaken, van Koloniën, van Buitenlandsche Zaken, van Oorlog, van Marine, en van Scheepvaart en Visscherij van 25 September 1944, N°. 1675/J 2134;

Overwegende, dat het, gelet op de huidige buitengewone omstandigheden, noodzakelijk is een voorziening te treffen ter voorkoming van ongewenschte gevolgen van het zich begeven in vreemden krijgs- of staatsdienst door Nederlanders en Nederlandsche onderdanen uit anderen hoofde;

Hebben goedgevonden en verstaan:

Artikel 1

Door het zich na 9 Mei 1940 begeven in krijgs- of staatsdienst van een bondgenoot wordt, ook indien daartoe door Ons onderscheidenlijk door het bevoegd gezag in de overzeesche gebiedsdeelen niet reeds vóór het in werking treden van dit besluit verlof is verleend, het Nederlanderschap noch het Nederlandsch onderdaanschap verloren.

Artikel 2

Voor de toepassing van artikel 1 wordt onder bondgenoot verstaan elke niet-vijandelijke mogendheid, elk niet-vijandelijk, door Ons erkend bewind en elke niet aan het gezag van een vijandelijke mogendheid onderworpen georganiseerde krijgsmacht, oorlog voerende of vijandelijkheden verrichtende tegen een vijandelijke mogendheid.

Artikel 3

  • 1 Wij behouden Ons voor buiten de gevallen, in artikel 1 bedoeld, aan Nederlanders en Nederlandsche onderdanen uit anderen hoofde, die na 9 Mei 1940 in vreemden krijgs- of staatsdienst zijn getreden, daartoe alsnog verlof te verleenen, ook zonder dat te dien aanzien een verzoek aan Ons is ingediend.

  • 2 Voor zoover betreft in een der overzeesche gebiedsdeelen geboren Nederlandsche onderdanen, die den staat van Nederlander niet bezitten, komt gelijke bevoegdheid toe aan hem, die in het betrokken gebiedsdeel krachtens Ons mandaat het algemeen bestuur uitoefent.

Artikel 4

Het bepaalde in de voorgaande artikelen laat onverlet de bestaande of toekomstige verplichtingen van Nederlanders en Nederlandsche onderdanen uit anderen hoofde, hetzij bij de wet hetzij door Ons of in de overzeesche gebiedsdeelen door het bevoegd gezag aldaar vastgesteld of nog vast te stellen, tot het verrichten van militairen of burgerlijken dienst, diensten ten behoeve van de scheepvaart daaronder begrepen.

Artikel 5

Dit besluit is verbindend voor het geheele Koninkrijk en treedt in werking op den dag, volgende op dien zijner afkondiging, met dien verstande, dat het in Suriname en Curaçao in werking treedt met ingang van den dag, volgende op dien zijner afkondiging in het betrokken gebiedsdeel.

Onze Ministers van Justitie, van Binnenlandsche Zaken, van Koloniën en van Buitenlandsche Zaken zijn, ieder voor zooveel hem betreft, belast met de uitvoering van dit besluit, dat in het Staatsblad, het Gouvernementsblad van Suriname en het Publicatieblad van Curaçao zal worden geplaatst.

Londen, den 4den October 1944

WILHELMINA.

De Minister van Justitie,

G. J. VAN HEUVEN GOEDHART.

De Minister van Binnenlandsche Zaken,

J. A. W. BURGER.

De Minister van Koloniën,

H. J. VAN MOOK.

De Minister van Buitenlandsche Zaken,

E. N. VAN KLEFFENS.

De Minister van Oorlog,

VAN LIDTH DE JEUDE.

De Minister van Marine,

J. TH. FURSTNER.

De Minister van Scheepvaart en Visscherij,

DE BOOY.

Uitgegeven den dertienden October 1944.

De Minister van Justitie,

G. J. VAN HEUVEN GOEDHART.

Naar boven