Besluit vaststelling wachtgeldregeling militaire personeel zeemacht

Geraadpleegd op 30-03-2024.
Geldend van 01-01-1957 t/m heden

Besluit van 17 augustus 1935, tot vaststelling van een wachtgeldregeling voor het militaire personeel der zeemacht

Wij WILHELMINA, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz., enz., enz.

Op de voordracht van Onze Ministers van Defensie en van Binnenlandsche Zaken van 4 April 1935, VIIIe Afdeeling, n°. 129, en van 12 April 1935, n°. 489II, Afdeeling Pensioenen en Wachtgelden;

Gelet op artikel 12 van de Militaire Ambtenarenwet 1931;

Overwegende, dat het wenschelijk is Ons Besluit van den 30 Maart 1927 (Staatsblad n°. 64) tot vaststelling van een wachtgeldregeling voor het militair personeel der zeemacht, zooals dat Besluit is gewijzigd en aangevuld bij Ons Besluit van 4 Februari 1931 (Staatsblad n°. 46), in te trekken en opnieuw vast te stellen;

Den Raad van State gehoord (advies van 14 Mei 1935, n°. 30);

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Defensie en van Binnenlandsche Zaken van 30 Juli 1935, VIIIe Afdeeling, n°.1, en van 7 Augustus 1935, n°. 489III, Afdeeling Pensioenen en Wachtgelden;

Hebben goedgevonden en verstaan:

A. in te trekken Ons Besluit van 30 Maart 1927 (Staatsblad n°. 64), tot vaststelling van een wachtgeldregeling voor het militaire personeel der zeemacht, zooals dat Besluit is gewijzigd en aangevuld bij Besluit van 4 Februari 1931 (Staatsblad n°. 46);

B. te bepalen:

Artikel 1

  • 1 Dit Besluit verstaat onder "militairen" vrijwillig dienende militairen der zeemacht, niet behoorende tot de Koninklijke Marine-Reserve.

  • 2 Aan den militair wien ontslag wordt verleend ter zake van de opheffing van zijne betrekking of wegens verandering in de organisatie van den tak van dienst, waartoe hij behoort, wordt met inachtneming van het bepaalde in artikel 6, eerste lid, - tenzij hij op het tijdstip van dienstverlating 40 voor pensioen geldige dienstjaren heeft in den zin van de Pensioenwet voor de Zeemacht (Staatsblad 1922, n°. 65), dan wel ter zake van ziekten of gebreken in de termen valt om op pensioen te worden gesteld - ten laste van het Rijk een wachtgeld toegekend op den voet van de bepalingen van dit besluit.

  • 3 Een zoodanig wachtgeld kan ook worden toegekend aan den militair, die den wensch te kennen geeft, op wachtgeld te worden gesteld, nadat hem is medegedeeld, dat het voornemen bestaat tot zijn ontslag op grond van het bepaalde bij artikel 20 onder C van het Reglement rechtstoestand militairen zeemacht, of wanneer hij behoort tot een tak van dienst, waarbij een overcompleet aan militairen bestaat of spoedig zal zijn te verwachten, in welk geval het te geven ontslag niet wordt beschouwd te zijn verleend op verzoek.

Artikel 2

Met betrekking tot den duur en het bedrag van het wachtgeld worden de militairen onderscheiden in:

  • a. hen, die uit hoofde van den aard hunner bekwaamheden redelijkerwijze geacht moeten worden een gelijkwaardige positie anders dan in openbaren dienst niet binnen een redelijken termijn te kunnen verkrijgen;

  • b. de overigen.

Artikel 3

  • 1 Voor de toepassing van de verdere artikelen van dit Besluit wordt onder diensttijd verstaan de voor pensioen geldige dienst in den zin van de Pensioenwet voor de zeemacht (Staatsblad 1922, n°. 65), volbracht óp den datum, waarop het wachtgeld ingaat, met dien verstande dat wanneer de diensttijd ten gevolge van ontslag is onderbroken geweest, de tijd vóór de onderbreking slechts medetelt, indien de onderbreking minder dan een jaar heeft geduurd, waarbij diensttijd in reserve doorgebracht, waartoe de betrokkene krachtens zijn verbintenis bij de actieve zeemacht verplicht was, niet als onderbreking wordt beschouwd.

  • 2 Bij de toepassing van het derde lid van artikel 5 wordt niettemin de tijd vóór de onderbreking wel medegeteld, ook al heeft de onderbreking een jaar of langer geduurd.

Artikel 4

  • 1 Voor de toepassing van dit besluit wordt, behalve ten aanzien van de volgende leden, onder laatstelijk genoten bezoldiging verstaan de bezoldiging bij plaatsing in Nederland aan wal op de dag voorafgaande aan die van het ontslag uit de verlaten betrekking, vermeerderd met de tijdelijke kindertoelage, de vakantie-uitkering en andere eventueel in de pensioensgrondslag opgenomen inkomsten en baten.

  • 2 Indien in de bezoldiging, de inkomsten en baten, bedoeld in het vorige lid, anders dan wegens periodieke verhogingen wijziging zou zijn gekomen wanneer de belanghebbende op die bezoldiging in dienst was gebleven, geldt van de datum van het inwerking treden van die wijziging af het aldus gewijzigde bedrag als laatstelijk genoten bezoldiging.

  • 3 Met afwijking van het gestelde in het eerste en tweede lid wordt voor het wachtgeld, toe te kennen krachtens het derde lid van artikel 5, als laatstelijk genoten bezoldiging aangemerkt het bedrag van den pensioensgrondslag, geldende op den datum van het ontslag.

Artikel 5

  • 1 Aan een militair, als bedoeld in artikel 2 onder a, wordt het genot van wachtgeld toegekend gedurende een tijdvak gelijk aan zijn diensttijd.

  • 2 Aan een militair, als bedoeld in artikel 2 onder b, wordt het genot van wachtgeld toegekend gedurende 3 maanden, vermeerderd voor hem, die ten tijde van het ontslag kostwinner van een gezin was, met drie maanden, en voor de overigen met anderhalve maand voor elk jaar door hem volbrachten diensttijd.

  • 3 Voor zooveel een militair ten tijde van het ontslag een werkelijken diensttijd van ten minste tien jaren heeft volbracht en het aantal jaren van dien diensttijd te zamen met het aantal jaren van den leeftijd, dien hij ten tijde van het ontslag heeft bereikt, 55 of meer bedraagt, wordt hem na afloop van de in het eerste en tweede lid bedoelde termijnen een verder genot van wachtgeld toegekend.

  • 4 Het wachtgeld, bedoeld in het eerste lid, bedraagt:

    • a. indien de militair ten tijde van het ontslag kostwinner is van een gezin, gedurende de eerste drie maanden de laatstelijk door hem genoten bezoldiging, gedurende de volgende drie maanden 85, gedurende de daarop volgende vijf jaren 70, gedurende de daaraan volgende vijf jaren 60, en vervolgens 50 ten honderd van de laatstelijk genoten bezoldiging;

    • b. in de overige gevallen gedurende de onder a bedoelde termijnen onderscheidenlijk de laatstelijk genoten bezoldiging en 75, 60, 50 en 40 ten honderd daarvan;

    een en ander voor zoover de termijn, waarover het genot van wachtgeld is toegekend, niet reeds eerder is geëindigd.

  • 5 Het wachtgeld, bedoeld in het tweede lid, bedraagt:

    • a. indien de militair ten tijde van het ontslag kostwinner is van een gezin, gedurende de eerste drie maanden de laatstelijk genoten bezoldiging, gedurende de volgende drie maanden 85, gedurende de daaraan volgende 5 jaren 70 en vervolgens 60 ten honderd van die bezoldiging;

    • b. in de overige gevallen onderscheidenlijk de laatstelijk genoten bezoldiging en 75, 60 en 50 ten honderd daarvan gedurende de onder a van dit lid bedoelde termijnen;

    een en ander voor zoover de termijn, waarover het wachtgeld is toegekend, niet reeds is verstreken.

  • 6 Het wachtgeld, bedoeld in het vierde en in het vijfde lid, daalt niet beneden het bedrag van het uitgesteld pensioen, waarop de betrokkene ter zake van het hem verleende ontslag uitzicht heeft, of, indien uithoofde van eenigerlei omstandigheid zoodanig uitzicht niet of niet meer ten volle bestaat, anders zou hebben gehad.

  • 7 Het wachtgeld, bedoeld in het derde lid, dat na afloop van de termijnen, bedoeld in het eerste en tweede lid, wordt genoten, is gelijk aan het bedrag van het uitgesteld pensioen, waarop de betrokkene ter zake van het hem verleende ontslag uitzicht heeft of, indien uithoofde van eenigerlei omstandigheid zoodanig uitzicht niet of niet meer ten volle bestaat, anders zou hebben gehad, met dien verstande, dat, indien het evenbedoelde bedrag minder bedraagt dan 40 ten honderd van de laatstelijk genoten bezoldiging, bedoeld in het eerste en tweede lid van artikel 4, het wachtgeld gedurende het eerste jaar op laatstvermeld bedrag wordt gesteld.

  • 8 Wanneer het derde lid niet van toepassing is, kan in buitengewone gevallen het wachtgeld, na afloop van de in het eerste en tweede lid bedoelde termijnen, voor een bepaalden tijd worden voortgezet; dat wachtgeld bedraagt ten hoogste, naar gelang de betrokkene ten tijde van het ontslag al dan niet kostwinner was van een gezin, onderscheidenlijk 50 of 40 ten honderd van de laatstelijk genoten bezoldiging.

Artikel 6

  • 1 Wij behouden Ons voor om in de gevallen, waarin zulks door Ons noodig wordt geoordeeld, aan belanghebbenden, op wie het bepaalde in artikel 45, vierde lid, der Dienstplichtwet niet van toepassing is, de verplichting op te leggen eene benoeming te aanvaarden of een verbintenis aan te gaan bij het personeel der Koninklijke Marinereserve. De toekenning of verdere uitkeering van wachtgeld aan een gewezen militair gedurende den tijd, bedoeld in artikel 5, wordt alsdan afhankelijk gesteld van het aanvaarden der benoeming of het sluiten van vorenbedoelde verbintenis.

  • 2 Indien het wachtgeld in de gevallen, omschreven in de artikelen 7, 8 en 10, geheel wordt vervallen verklaard, vervalt tevens de reserveplicht, krachtens deze regeling opgelegd.

  • 3 Geheele of gedeeltelijke schorsing van uitbetaling van het wachtgeld doet den reserveplicht niet vervallen.

Artikel 7

  • 1 Wanneer de op wachtgeld gestelde inkomsten gaat genieten uit of in verband met arbeid of bedrijf, na het ontslag ter hand genomen, wordt, behoudens het bepaalde in het tweede lid,

    • a. indien de inkomsten genoten worden in dienst van openbare lichamen, zoodra en zoolang het wachtgeld, vermeerderd met die inkomsten de laatstelijk genoten bezoldiging zou overschrijden, het wachtgeld met het bedrag dier overschrijding verminderd;

    • b. in de overige gevallen:

      het wachtgeld voor den duur van die inkomsten met een bedrag gelijk aan de helft van die inkomsten verminderd, met dien verstande, dat van de inkomsten buiten aanmerking blijft een bedrag gelijk aan het verschil tusschen het wachtgeld en de laatstelijk genoten bezoldiging of, bedraagt dit verschil meer dan 30 ten honderd van die bezoldiging, een bedrag gelijk aan 30 ten honderd van die bezoldiging, en dat nimmer meer zal worden gekort, dan wanneer de genoten inkomsten waren verkregen in dienst van openbare lichamen;

    • c. bij het gelijktijdig genieten van inkomsten als bedoeld onder a en b, het wachtgeld verminderd met het eventueel gedeelte der inkomsten onder a, waarmede deze, vermeerderd met het wachtgeld, het bedrag der laatstelijk genoten bezoldiging overschrijden, doch ten aanzien van de overblijvende inkomsten gehandeld, alsof zij alle onder b vallen, echter met dien verstande, dat bij de laatstbedoelde vermindering nimmer meer wordt afgetrokken dan de helft van de inkomsten onder b.

  • 2 Ingeval uit overwerk in dienst van openbare lichamen inkomsten worden genoten, kan worden bepaald, dat de in het eerste lid onder a en c bedoelde vermindering geheel of ten deele tot wederopzegging achterwege blijft.

  • 3 Het bepaalde in het eerste en tweede lid vindt overeenkomstige toepassing ten aanzien van inkomsten, verkregen uit of in verband met arbeid of bedrijf, welke zijn ter hand genomen gedurende verlof onmiddellijk voorafgaande aan het ontslag, dan wel gedurende den tijd van nonactiviteit of ter beschikking, waaraan het ontslag aansluit.

  • 4 Wanneer de op wachtgeld gestelde uit of in verband met arbeid of bedrijf, ter hand genomen vóór den dag, waarop het ontslag, ter zake waarvan het wachtgeld hem is verleend of - in de gevallen, in het derde lid bedoeld -, vóór den dag, waarop het verlof, de nonactiviteit of de terbeschikkingstelling is ingegaan, op of na dien dag inkomsten of meerdere inkomsten gaat genieten, zijn ten aanzien van die inkomsten of meerdere inkomsten de bepalingen van dit artikel van overeenkomstige toepassing.

  • 5 Van het ter hand nemen van eenigen arbeid of bedrijf doet de op wachtgeld gestelde onverwijld mededeeling aan Onzen Minister van Defensie. Daarbij doet hij voor zoover mogelijk opgave van de inkomsten, die hij uit de ter hand genomen werkzaamheden zal trekken, terwijl hij voorts verplicht is om, indien die inkomsten tijdelijk of blijvend wijziging ondergaan, daarvan tijdig vóór de eerstvolgende uitbetaling van het wachtgeld nadere opgave te doen. Zijn de inkomsten niet vooraf op te geven, dan doet hij tijdig vóór de eerstvolgende uitbetaling van het wachtgeld opgave van de inkomsten, die hij sinds het ter hand nemen der werkzaamheden of sinds de vorige opgave heeft genoten. Brengt echter de aard der werkzaamheden, ter beoordeeling van Onzen Minister van Defensie mede, dat de inkomsten over een langeren termijn moeten worden berekend, dan geschiedt de opgave dienovereenkomstig en wordt op het wachtgeld een vermindering toegepast van een voorloopig vastgesteld bedrag onder voorbehoud van verrekening aan het einde van den evenbedoelden termijn.

  • 6 Bij de vaststelling van het bedrag der vermindering kan van de opgave van den betrokkene worden afgeweken. Indien de inkomsten vrijwillig zonder voldoende reden worden prijs gegegeven of door eigen schuld verloren gaan, blijft niettemin de vermindering tot het laatstelijk bepaalde bedrag toegepast.

  • 7 Indien een op wachtgeld gestelde de in dit artikel bedoelde opgave nalaat of onjuist of onvolledig doet, kan de uitbetaling van het wachtgeld geheel of ten deele worden geschorst of het wachtgeld geheel of ten deele worden vervallen verklaard.

  • 8 De op wachtgeld gestelde wordt geacht door het aanvaarden van het wachtgeld te bewilligen, dat allen, die daarvoor naar het oordeel der betrokken autoriteit in aanmerking komen, omtrent zijne omstandigheden alle inlichtingen geven, die de betrokken autoriteit zal dienstig oordeelen.

Artikel 8

  • 1 Indien de op wachtgeld gestelde een hem aangeboden in Nederland te vervullen ambt of betrekking, die hem naar het oordeel van Onzen Minister van Defensie in verband met zijn persoonlijkheid en omstandigheden redelijkerwijze kan worden opgedragen, weigert te aanvaarden of ook anderszins, indien hij, in de gelegenheid komende om op een wijze, die in verband met zijn persoonlijkheid en omstandigheden naar het oordeel van dien Minister voor hem passend kan worden geacht, inkomsten te verkrijgen, daarvan geen gebruik maakt, dan wordt niettemin het wachtgeld verminderd met een zoodanig bedrag, alsof de verzuimde inkomsten wel worden genoten.

  • 2 De op wachtgeld gestelde is voorts verplicht zich te gedragen naar de voorschriften, die hem door dien Minister hetzij in het algemeen, hetzij voor eenig bijzonder geval worden gegeven, strekkende om tot het verkrijgen van een ambt of betrekking of een andere bron van inkomsten te geraken. Bij niet-nakoming van die voorschriften kan de uitbetaling van het wachtgeld geheel of ten deele worden geschorst of het wachtgeld geheel of ten deele worden vervallen verklaard.

  • 3 De bepalingen van dit artikel vinden overeenkomstige toepassing voor den militair, wien is medegedeeld, dat het voornemen bestaat tot zijn ontslag op grond van het bepaalde bij artikel 20 onder C van het Reglement rechtstoestand militairen zeemacht, in dezer voege, dat, indien zoodanig militair een ambt of betrekking weigert of niet van een gelegenheid gebruik maakt, als bedoeld in het eerste lid, de toekenning van wachtgeld achterwege blijft of slechts tot een verminderd bedrag geschiedt en dat bij nietopvolging van de voorschriften, als bedoeld in het tweede lid, de toekenning van wachtgeld achterwege kan blijven of slechts tot een verminderd bedrag geschieden.

Artikel 9

  • 1 Voor de toepassing van de artikelen 7 en 8 worden onder inkomsten of verzuimde inkomsten mede verstaan bedragen, die als pensioenpremies ten laste van den belanghebbende komen of zouden gekomen zijn.

  • 2 Als inkomsten, die genoten worden in dienst van een openbaar lichaam, worden ten deze ook aangemerkt inkomsten verbonden aan een betrekking, welke aan de belanghebbende uitzicht geeft of kan geven op pensioen krachtens de Pensioenwet 1922 (Stb. 240).

Artikel 10

  • 1 Het wachtgeld vervalt:

    • a. wanneer de belanghebbende pensioen gaat genieten, hetzij krachtens de Pensioenwet voor de zeemacht (Staatsblad 1922, n°. 65), of de Pensioenwet 1922 (Staatsblad n°. 240);

    • b. door vervallenverklaring, ingeval de op wachtgeld gestelde zich zoodanig gedraagt, dat hij, ware hij in dienst gebleven, zou zijn ontslagen, of indien hij zich zonder toestemming van Onzen Minister van Defensie in het buitenland vestigt of geacht moet worden aldaar duurzaam te verblijven;

    • c. bij terugkeer in actieven dienst bij de zeemacht;

    • d. op verzoek.

    Wanneer het wachtgeld op een der bovenomschreven wijzen is vervallen, dan is bij het eventueel verstrijken van den termijn, genoemd in het eerste of het tweede lid van artikel 5, tevens vervallen het recht op het wachtgeld, genoemd in het derde lid van dat artikel.

  • 2 Het vervallen, schorsen van uitbetaling, verminderen of vermeerderen van wachtgeld gaat in met den dag, waarop de reden van het vervallen, de schorsing, de vermindering of vermeerdering intreedt.

Artikel 11

Met den op wachtgeld gestelde kan eene regeling worden getroffen krachtens welke het wachtgeld geheel of ten deele wordt vervangen door een afkoopsom.

Artikel 12

Aan hem, die op wachtgeld zal worden of is gesteld, kan, indien hij elders arbeid of bedrijf gaat ter hand nemen, ter zake van de kosten, die voor hem aan de daartoe noodige verhuizing zijn verbonden, een bedrag worden toegekend, indien bij gebreke van die toekenning, die arbeid of dat bedrijf door hem redelijkerwijze niet zou zijn te aanvaarden.

Artikel 13

  • 1 Het bedrag van het wachtgeld, over een jaar berekend, wordt naar boven tot een vollen gulden afgerond. Het wordt uitbetaald in maandelijksche termijnen. Met toestemming van den op wachtgeld gestelde kan de uitbetaling in langere termijnen geschieden.

  • 2 Bij overlijden wordt het wachtgeld niet langer uitbetaald dan tot en met den dag van overlijden.

  • 3 Behoudens het bepaalde in het 4de lid wordt zoo spoedig mogelijk na het overlijden van een wachtgelder aan zijn weduwe een bedrag uitgekeerd gelijkstaande met het wachtgeld van den overledene over een tijdvak van zes weken. Laat de overledene geen weduwe na, dan geschiedt de uitkeering ten behoeve van de minderjarige wettige of erkende natuurlijke kinderen van den wachtgelder. Ontbreken ook zoodanige kinderen, dan geschiedt de uitkeering, indien de overledene kostwinner was van ouders, broeders, zusters of meerderjarige kinderen, ten behoeve van deze betrekkingen.

  • 4 Indien den door den overleden wachtgelder nagelaten betrekkingen, als bedoeld in het 3de lid, uithoofde van door den overledene genoten inkomsten uit of in verband met arbeid of bedrijf, tengevolge waarvan op het wachtgeld een vermindering werd toegepast op den voet als in artikel 7 bij het genot van inkomsten in dienst van een openbaar lichaam is bepaald, een uitkeering of daarmee gelijk te stellen bedrag terzake van zijn overlijden wordt toegekend, dan wordt een bedrag uitgekeerd, gelijkstaande met het verminderd wachtgeld over een tijdvak van zes weken. Dit bedrag wordt, indien de ter zake van vorenbedoelde betrekking toe te kennen uitkeering of het daarmee gelijk te stellen bedrag minder bedraagt dan zes weken van de bezoldiging in die betrekking, verhoogd met het evenredig deel van dat mindere als vorenbedoelde vermindering staat tot die bezoldiging.

  • 5 Indien een overleden wachtgelder geen betrekkingen, als bedoeld in het derde lid, nalaat, kan het daarbedoelde bedrag door het bevoegd gezag geheel of ten deele worden uitgekeerd voor de betaling van de kosten der laatste ziekte en der begrafenis, zoo de nalatenschap van den overledene voor de betaling dier kosten ontoereikend is.

Artikel 14

  • 1 De ter uitvoering van dit besluit te nemen beslissingen worden genomen door Onzen Minister van Defensie, met medewerking van Onzen Minister van Binnenlandsche Zaken.

  • 2 De commissie, door Ons ingesteld ingevolge het bepaalde bij artikel 12 van Ons besluit van 3 Augustus 1922 (Staatsblad n°. 479) brengt advies uit omtrent door belanghebbenden nopens de toepassing van dit besluit in het midden gebrachte bezwaren en wordt in dat geval uitgebreid met twee door Ons aan te wijzen officieren of gewezen officieren van de zeemacht.

  • 3 Aan een verzoek om advies van de in het vorig lid bedoelde commissie in te winnen zal slechts worden voldaan, indien dat verzoek bij het Departement van Defensie is ingekomen binnen 30 dagen na den datum, waarop de ter zake betrekkelijke beslissing is verzonden.

Artikel 15

Dit besluit treedt in werking met ingang van den tweeden dag na dien der dagteekening van het Staatsblad, waarin het is geplaatst.

Onze Ministers van Defensie en van Binnenlandsche Zaken zijn, ieder voor zooveel hem aangaat, belast met de uitvoering van dit besluit, dat in het Staatsblad zal worden geplaatst en waarvan afschrift zal worden gezonden aan den Raad van State.

St. Fillans, den 17den Augustus 1935

WILHELMINA.

De Minister van Defensie,

L. N. DECKERS.

De Minister van Binnenlandse Zaken,

J. A. DE WILDE.

Uitgegeven den twintigsten September 1935,

De Minister van Justitie,

VAN SCHAIK.

Naar boven