-
1°. De huurswaarde, Vier guldens van iedere honderd guldens jaarlijksche onzuivere huurswaarde van alle woningen en gebouwen.
Hiervan worden vrijgesteld alle woningen beneden twintig guldens jaarlijksche huurswaarde; of bij de week verhuurd wordende, beneden de zestig cents huurswaarde in de week.
Alle fabrijk- en trafijk-gebouwen voor zoo verre dezelve niet dienen tot berging der
gefabriceerde goederen, mitsgaders alle schuren en stallen van den landbouw, kerken,
schoolgebouwen, gestichten van publiek onderwijs en weldadigheid, en alle gebouwen
voor den publieken rijks, provincialen, stedelijken of plaatselijken dienst. De gedeelten
echter dier gebouwen, welke worden bewoond, of tot andere dan de hierboven genoemde
einden worden gebruikt, zijn aan de belasting onderworpen.
-
2°. De deuren en vensters.
Van al de buitendeuren en vensters, welke in de huizen en gebouwen gevonden worden,
zal door de gebruikers dier huizen en gebouwen betaald worden naar het volgende tarief:
Deuren en vensters gelijk vloers, en vensters der twee volgende verdiepingen:
In gemeenten
|
beneden de ... 5,000
|
inwoners
|
f 00.40.
|
|
van 5,000 tot 10,000
|
„
|
– 00.50.
|
|
„ 10,000 tot 25,000
|
„
|
– 00.60.
|
|
„ 25,000 tot 50,000
|
„
|
– 00.80.
|
|
boven de ... 50,000
|
„
|
– 1.10.
|
Vensters der hoogere verdiepingen:
In gemeenten
|
beneden de 5,000
|
inwoners
|
... f 00.40.
|
In gemeenten
|
beneden de ... 5,000
|
inwoners
|
f 00.40.
|
|
boven de ... 50,00
|
"
|
-00.50.
|
Met betrekking tot de klassificatie der gemeenten ten platten lande, naar derzelver
bevolking, zal slechts tot grondslag genomen worden het getal inwoners, hetwelk in
de geaglomereerde huizen der gemeente gevonden wordt, zonder daarbij te voegen de
bevolking van huizen die in de uitgestrektheid der gemeente verspreid zijn, en welke
zullen gerangschikt worden in de klasse tot welke de gemeente, naar hare geaglomereerde
bevolking, behoort.
Van de belasting op de deuren en vensters, zijn vrijgesteld de deuren en vensters,
dienende om licht of lucht te geven in zolders, kelders en andere plaatsen, die niet
tot woning van menschen strekken, als mede die, welke gevonden worden in de daken
of andere dekkingen van bewoonde huizen; voorts de deuren en vensters in fabrijken
en trafijken, schuren en stallen van den landbouw, kerken, schoolgebouwen, gestichten
van publiek onderwijs en weldadigheid, en alle gebouwen voor den publieken rijks,
provincialen, stedelijken of plaatselijken dienst. De deuren en vensters echter, welke
gevonden worden in de gedeelten dier gebouwen, welke worden bewoond, of tot andere
dan de hierboven genoemde einden worden gebruikt, zijn aan de belasting onderworpen.
Voorts zijn van deze belasting vrijgesteld, de deuren en vensters in woonhuizen beneden
de twintig guldens, jaarlijksche huurswaarde, of bij de week verhuurd wordende, beneden
de zestig cents, huurswaarde in de week.
-
3°. De haardsteden.
Van alle de haardsteden, welke in de huizen en gebouwen gevonden worden, zal door
de gebruikers dier huizen en gebouwen, naar evenredigheid van het getal haardsteden,
worden betaald:
Wanneer er slechts eene haardstede gevonden wordt f 0.40.
Wanneer er slechts twee zijn, voor ieder f 0.75.
Wanneer er drie of meerdere tot het getal van twaalf zijn, van ieder f 1.75.
Hiervan zijn vrijgesteld:
De haardsteden in woonhuizen van beneden de twintig guldens jaarlijksche huurswaarde;
of bij de week verhuurd wordende, beneden de zestig cents huurswaarde in de week.
De haardsteden boven het getal van twaalf, in ieder huis of gebouw.
De haardsteden in kerken, schoolgebouwen, gestichten van publiek onderwijs of weldadigheid;
en in alle gebouwen voor den publieken rijks, provincialen, stedelijken of plaatselijken
dienst.
De haardsteden echter, welke gevonden worden in de gedeelten dier gebouwen, welke
worden bewoond, of tot andere, dan de hierboven genoemden einden, worden gebruikt,
zijn aan de belasting onderworpen.
-
4°. Het mobilair:
Van elke honderd guldens der waarde van het mobilair, hetwelk gevonden wordt in woningen
of gebouwen, zal door de gebruikers daarvan worden betaald f 1.00.Tot vinding der
mobilaire waarde, zal het elk vrijstaan dezelve door daartoe aangestelde schatters
te doen tauxeren, zullende anders die waarde berekend en bepaald worden op vijfmalen
de jaarlijksche onzuivere huur der woningen en gebouwen, waarin het mobilair zich
bevindt.
Van deze betaling is vrijgesteld:
Het mobilair in woonhuizen van beneden de twintig guldens jaarlijksche huurswaarde,
of, bij de week verhuurd wordende, beneden de zestig cents huurswaarde in de week.
Het mobilair in kerken, schoolgebouwen, gestichten van publiek onderwijs en weldadigheid,
en in gebouwen bestemd voor den publieken rijks, provincialen, stedelijken of plaatselijken
dienst. Dat geen echter, hetwelk gevonden wordt in de gedeelten dier gebouwen welke
worden bewoond, of tot andere dan de hierboven genoemde einden worden gebruikt, is
aan de belasting onderworpen.
-
5°. De Dienstboden.
Personen of huisgezinnen, welke dienstboden houden, zullen daarvan betalen:Voor iedere
dienstbode f 7.00.
Die gene welke slechts eene vrouwelijke dienstbode houden, zullen kunnen volstaan
met voor dezelve te betalen f 4.00.
Werkboden zijn vrijgesteld, ten ware dezelve tevens als dienstboden worden gebruikt,
als wanneer voor ieder derzelve zal betaald worden f 3.00.
Werkboden van den eigenlijk gezegden landbouwer, zijn in allen gevalle vrij van de
belasting.
-
6°. De paarden.
Personen of huisgezinnen, welke paarden houden tot gemak of weelde, zullen daarvan
betalen:
Voor ieder paard f 20.00.
Voerlieden, postmeesters, stalhouders en verhuurders van paarden, dienende tot transport
van personen, van ieder paard f 5.00.
Hiervan zijn vrijgesteld:
De paarden, welke alleen en uitsluitend worden gebruikt tot den landbouw, de fabrijken,
trafijken, bedrijven of neringen, zonder immer te worden gebezigd tot de einden bij
de belaste paarden opgenoemd.
Wanneer deze paarden echter tevens worden gebruikt voor rijtuigen op veeren of riemen,
zal moeten worden betaald voor ieder paard f 7.00.
De paarden der geestelijke personen ten platten lande.
De paarden van militairen en ambtenaren tot het getal, hetwelk zij verpligt zijn,
volgens de dienstreglementen, te houden; meerder paarden houdende, zullen zij daarvan
de volle belasting betalen.
Wanneer zij paarden, voor den dienst bestemd, ook tot andere einden, dan bij de dienst-reglementen
is bepaald, gebruiken, zullen zij voor ieder paard betalen f 7.00.