Preambule
De Staten die Partij zijn bij dit Verdrag,
Vastbesloten een einde te maken aan het lijden en de slachtoffers veroorzaakt door
anti-personeelmijnen, die wekelijks honderden mensen, meestal onschuldige en weerloze
burgers en in het bijzonder kinderen, doden of verminken, de economische ontwikkeling
en wederopbouw in de weg staan, de repatriëring van vluchtelingen en ontheemden hinderen
en, nog jaren nadat zij zijn gelegd, andere ernstige gevolgen hebben;
Ervan overtuigd dat het noodzakelijk is hun uiterste best te doen op een doeltreffende
en gecoördineerde wijze een bijdrage te leveren aan de verwijdering van anti-personeelmijnen
die overal ter wereld zijn gelegd, en zorg te dragen voor de vernietiging ervan;
Verlangend hun uiterste best te doen met betrekking tot het verschaffen van bijstand
voor de zorg en rehabilitatie, met inbegrip van sociale en economische reïntegratie,
van de slachtoffers van mijnen;
Erkennend dat de volledige uitbanning van anti-personeelmijnen eveneens een belangrijke
vertrouwenbevorderende maatregel zou zijn;
Verwelkomend de aanneming van het Protocol inzake het verbod of de beperking van het gebruik van mijnen, valstrikmijnen
en andere mechanismen, zoals gewijzigd op 3 mei 1996, gehecht aan het Verdrag inzake
het verbod of de beperking van het gebruik van bepaalde conventionele wapens die geacht
kunnen worden buitensporig leed te veroorzaken of een niet-onderscheidende werking
te hebben, en oproepend tot de spoedige bekrachtiging van dit Protocol door alle Staten die
dit nog niet hebben gedaan;
Eveneens verwelkomend Resolutie 51/45 S van 10 december 1996 van de Algemene Vergadering
van de Verenigde Naties, waarin alle Staten dringend wordt verzocht daadkrachtig te
streven naar een doeltreffende en juridisch bindende internationale overeenkomst tot
uitbanning van het gebruik, de aanleg van voorraden, de productie en de overdracht
van antipersoneel landmijnen;
Voorts verwelkomende de gedurende de laatste jaren genomen maatregelen, zowel unilateraal
als multilateraal, gericht op het verbod, de beperking of de opschorting van het gebruik,
de aanleg van voorraden, de productie en de overdracht van anti-personeelmijnen;
Benadrukkend de rol van het maatschappelijk bewustzijn bij de bevordering van de beginselen
van menselijkheid zoals dat blijkt uit de roep om een algehele uitbanning van anti-personeelmijnen
en voorts erkennend de inspanningen daartoe verricht door het Internationale Rode
Kruis, de Rode Halve Maan en de Internationale Campagne voor een Verbod op Landmijnen
en tal van andere niet-gouvernementele organisaties wereldwijd;
In herinnering roepend de Verklaring van Ottawa van 5 oktober 1996 en de Verklaring
van Brussel van 27 juni 1997, waarin de internationale gemeenschap dringend wordt
verzocht een internationale en juridisch bindende overeenkomst te sluiten tot verbod
van het gebruik, de aanleg van voorraden, de productie en de overdracht van anti-personeelmijnen;
Benadrukkend de wenselijkheid zorg te dragen voor de toetreding tot dit Verdrag door
alle Staten en vastberaden energiek te werken aan de bevordering van de algemene aandacht
hiervoor in alle relevante fora met inbegrip van, onder andere, de Verenigde Naties,
de Ontwapeningsconferentie, regionale organisaties, en groeperingen, en toetsingsconferenties
van het Verdrag inzake het verbod of de beperking van het gebruik van bepaalde conventionele
wapens die geacht kunnen worden buitensporig leed te veroorzaken of een niet-onderscheidende
werking te hebben;
Zich baserend op het beginsel van het humanitaire oorlogsrecht dat het recht van de
partijen bij een gewapend conflict ten aanzien van de keuze van de methoden of middelen
van oorlogvoering niet onbegrensd is, op het beginsel dat het verboden is in gewapende
conflicten wapens, projectielen en stoffen alsmede methoden van oorlogvoering te gebruiken
die naar hun aard overbodig letsel of onnodig leed veroorzaken, en op het beginsel
dat een onderscheid dient te worden gemaakt tussen burgers en combattanten;
Zijn het volgende overeengekomen: