A. Programma Agrarische Sector 1996
[Regeling vervallen per 11-06-2005]
Het doel van het programma Agrarische Sector is de realisatie van een hogere prioriteitsstelling
voor energie-efficiën-tie in de agrarische sector, met name bij de individuele agrariër,
ter ondersteuning van het overheidsbeleid om te komen tot het verbeteren van de energie-efficiency
met 26% in de periode 1989-2000.
Om bovengenoemd doel te bereiken zijn de volgende elementen belangrijk:
- -
versterken van de participatie en de betrokkenheid van de agrarische ondernemer bij
energiebesparing door middel van centrale afspraken (MJA’s) en door integratie van
kennis over bestaande en nieuwe energiebesparings-technieken in de bedrijfsvoering
(interactieve kennisontwikkeling);
- -
optimaliseren van de inzet van intermediairs, mede door onderlinge afstemming van
intermediairs en de inzet van particuliere adviseurs;
- -
maximaliseren van de effectiviteit van het overheidsinstrumentarium voor energiebesparing,
ondermeer door een tijdige signalering van de energieconsequenties van de verschillende
onderdelen van het overheidsbeleid.
Voor de agrarische sector is een aantal instrumenten beschikbaar, zoals meerjarenafspraken
(MJA’s), de Subsidieregeling energiebesparings- en milieuadviezen (E&M) en het onderhavige
programma, dat in het kader van het Besluit subsidies energieprogramma’s is gericht
op de agrarische sector.
Het programma Agrarische Sector geeft ondersteuning aan de totstandkoming en uitvoering
van (in voorbereiding zijnde) meerjarenafspraken in de agrarische sector. In 1993
is de meerjarenafspraak met Nederlandse glastuinbouw afgesloten. In 1994 is een intentieverklaring
afgesloten met de bloembollensector en in 1995 met de paddestoelensector. Tevens zijn
verkennende gesprekken begonnen met branche-organisaties op het gebied van de veehouderij
en landbouwmechanisatie. Het programma is ingedeeld in zes onderdelen.
1. Tender Glastuinbouw
[Regeling vervallen per 11-06-2005]
Dit onderdeel wordt uitgevoerd in de vorm van een oproep voor het indienen van projectvoorstellen
(tender). De aanvragen die aan de wettelijke voorschriften voldoen en passen binnen
dit onderdeel, worden door Novem beoordeeld en gerangschikt.
De aanvragen worden gerangschikt aan de hand van hun geschiktheid om bij te dragen
aan de doelstelling van dit programmaonderdeel.
Artikel 9 van het Besluit subsidies energieprogramma’s is van toepassing.
Dit onderdeel richt zich op de verbetering van de energie-efficiency in de gespecialiseerde
produktieglastuinbouw door het bevorderen van energiebeheer, energiebesparende technische
maatregelen én investeringen.
De voornaamste soorten projecten die in 1996 voor een subsidie in aanmerking komen,
zijn haalbaarheidsprojecten, ontwikkelingsprojecten, praktijkexperimenten (uitsluitend
bij tuinders), demonstratie- en kennisoverdrachtprojecten. In het kader van dit onderdeel
worden met name projecten ondersteund die gericht zijn op een commerciële toepassing
op korte termijn van technieken, systemen en/of maatregelen die een aanwijsbare verbetering
van de energie-efficiency te zien geven.
Het gaat hier ondermeer om projecten voor de gespecialiseerde produktieglastuinbouw
met betrekking tot:
- -
energieregistratie en bedrijfsvergelijking;
- -
ontwikkelen en uitvoeren van energiebesparingsplannen;
- -
energiezuinige teelwijzen (o.a. klimaatregelingen);
- -
warmte-opwekking en hergebruik van warmte;
- -
warmtedistributie en warmtebenutting;
- -
CO2-bemesting.
Dit onderdeel streeft door kennisontwikkeling en -toepassing naar een energiebewustere
bedrijfsvoering én op een hogere penetratiegraad en energie-efficiënter gebruik van
(bijna) financieel en technisch haalbare opties zoals restwarmte, centrale CO2-voorziening, warmtekrachtinstallaties, buffers, rookgasbehandelingsapperatuur, condensors,
isolatie, verbetering van verwarmingsnetten, (energie)schermen, klimaatregelingen,
duurzame energie.
Voor haalbaarheidsprojecten, praktijkexperimenten en kennisoverdrachtprojecten geldt
een subsidiepercentage van maximaal 60% van de projectkosten.
In het kader van dit onderdeel kan voor ontwikkelings- en demonstratieprojecten en
praktijkexperimenten maximaal f 100.000 per project en voor de overige projecten f
75.000 subsidie worden verleend.
2. Tender veehouderij
[Regeling vervallen per 11-06-2005]
Dit onderdeel wordt uitgevoerd in de vorm van een oproep voor het indienen van projectvoorstellen
(tender). De aanvragen die aan de wettelijke voorschriften voldoen en passen binnen
dit onderdeel, worden door Novem beoordeeld en gerangschikt. De aanvragen worden gerangschikt
aan de hand van hun geschiktheid om bij te dragen aan de doelstelling van dit programmaonderdeel.
Artikel 9 van het Besluit subsidies energieprogramma’s is van toepassing.
Dit onderdeel richt zich op de verbetering van de energie-efficiency en op energiezuinige
maatregelen voor milieuproblemen in de veehouderij door het bevorderen van energiebeheer
én energiebesparende technische maatregelen en investeringen.
De voornaamste soorten projecten die in 1996 voor een subsidie in aanmerking komen,
zijn haalbaarheidsprojecten, ontwikkelingsprojecten, praktijkexperimenten (uitsluitend
bij veehouders), demonstratie- en kennisoverdrachtprojecten. In het kader van dit
onderdeel worden met name projecten ondersteund die gericht zijn op een commerciële
toepassing op korte termijn van technieken die een significante verbetering van de
energie-efficiency te zien geven.
Het gaat hier ondermeer om projecten voor de veehouderij met betrekking tot:
- -
energieregistratie en bedrijfsvergelijking;
- -
ontwikkelen en uitvoeren van energiebesparingsplannen;
- -
ventilatie en koeling;
- -
verwarming;
- -
energiezuinige milieumaatregelen.
Dit onderdeel streeft door kennisontwikkeling en -toepassing naar een energiebewustere
bedrijfsvoering en een hogere penetratiegraad van (bijna) economisch en technisch
haalbare opties zoals natuurlijke ventilatie, geavanceerde klimaatregelingen, grondbuizen,
isolatie, warmtewisselaars, mestverwerking, duurzame energie.
Voor haalbaarheidsprojecten, praktijkexperimenten en kennisoverdrachtprojecten geldt
een subsidiepercentage van maximaal 60% van de projectkosten.
In het kader van dit onderdeel kan voor ontwikkelings- en demonstratieprojecten en
praktijkexperimenten maximaal f 75.000 per project en voor de overige projecten f
50.000 subsidie worden verleend.
3. Tender overige agrarische sectoren
[Regeling vervallen per 11-06-2005]
Dit onderdeel wordt uitgevoerd in de vorm van een oproep voor het indienen van projectvoorstellen
(tender). De aanvragen die aan de wettelijke voorschriften voldoen en passen binnen
dit onderdeel, worden door Novem beoordeeld en gerangschikt. De aanvragen worden gerangschikt
aan de hand van hun geschiktheid om bij te dragen aan de doelstelling van dit programmaonderdeel.
Artikel 9 van het Besluit subsidies energieprogramma’s is van toepassing.
Dit onderdeel richt zich op de verbetering van de energie-efficiëntie in de overige
agrarische sectoren door het bevorderen van energiebeheer en de toepassing van energiebesparende
technische maatregelen en investeringen.
De overige agrarische sectoren betreffen met name de bloembollenteelt, de paddestoelenteelt
en ondernemingen in de agrarische sector (inclusief loonwerkers en veilingen) waar
de mechanisatie en/of bewaring voor een belangrijk gedeelte het energiegebruik bepalen.
De voornaamste soorten projecten die in 1996 voor een subsidie in aanmerking komen,
zijn in de bloembollensector en paddestoelensector haalbaarheidsprojecten, ontwikkelingsprojecten,
praktijkexperimenten (uitsluitend bij bloembollentelers en paddestoelenkwekers), demonstratie-,
kennisoverdrachtprojecten.
Voor de overige agrarische ondernemingen zijn de voornaamste soort projecten die in
1996 voor een subsidie in aanmerking komen haalbaarheids-, demonstratie- en kennisoverdrachtsprojecten.
In het kader van dit onderdeel worden met name projecten ondersteund die gericht zijn
op een commerciële toepassing op korte termijn van technieken die een significante
verbetering van de energie-efficiëntie te zien geven.
Het gaat hier ondermeer om projecten voor de bloembollensector en paddestoelensector
(inclusief zogenaamde tunnelbedrijven) en ondernemingen in de agrarische sector(inclusief
loonwerkers en veilingen) waar mechanisatie en/of bewaring een belangrijk gedeelte
het energiegebruik bepalen met betrekking tot:
- -
energieregistratie en bedrijfsvergelijking;
- -
ontwikkelen en uitvoeren van energiebesparingsplannen;
- -
broeien;
- -
drogen, koelen/verwarmen, bewaren van produkten;
- -
verwarmen, koelen en/of stomen van kassen, schuren en/of cellen waarin produkten geteeld;
- -
mechanisatie.
Dit onderdeel streeft door kennisontwikkeling en -toepassing naar een energiebewustere
bedrijfsvoering en een hogere penetratiegraad en gebruik van (bijna) economisch en
technisch haalbare opties zoals: energiebewuster ondernemerschap, werken met energiezuinigere
trekker/werktuigcombinaties, natuurlijke ventilatie, koude/warmte opslag, zonne- en
windenergie, grondbuizen, klimaatregelingen, HR/VR verwarmingsketels, warmtewisselaars,
condensors, isolatie, verbeterde ligging van verwarmingsnetten, (energie)schermen,
warmte/kracht.
Voor haalbaarheidsprojecten, praktijkexperimenten en kennisoverdrachtprojecten geldt
een subsidiepercentage van maximaal 60% van de projectkosten.
In het kader van dit onderdeel kan voor ontwikkelings- en demonstratieprojecten en
praktijkexperimenten maximaal f 75.000 per project en voor de overige projecten f
50.000 subsidie worden verleend.
4. Glastuinbouw
[Regeling vervallen per 11-06-2005]
Dit onderdeel richt zich overeenkomstig de MJA op een energie-efficiency verbetering
in de glastuinbouw van 50% in de periode tussen 1980 en 2000; tevens wordt gestreefd
naar een energie-efficiency verbetering van 30% voor de periode tussen 1989 en 2000.
Energiebesparing wordt vooral nagestreefd door een verbetering van de bewustwording
van de noodzaak van én een draagvlak voor een energiezuinige bedrijfsvoering, de stimulering
van het gebruik van energiebesparende maatregelen voor energie-efficiency- en rendementsverbetering,
én op beperkte schaal onderzoek naar, ontwikkeling, demonstratie en marktintroductie
van een verbeterd energiebeheer en nieuwe energiezuinige produktiesystemen, bedrijfsuitrusting
en kassen met in achtneming van milieutechnische randvoorwaarden.
De voornaamste soorten projecten die in 1996 voor een subsidie in aanmerking komen
zijn gericht op:
- -
ontwikkeling, kennisoverdracht, demonstratie en marktintroductie ten behoeve van
het oplossen van kennishiaten bij de toepassing van nu reeds economisch en technisch
haalbare opties, zoals warmtekrachtinstallaties, buffers, rookgasbehandelingsinstallaties,
condensors, ketelregeling, gebruik van verwarmingsnet, warmtebuffers;
- -
ontwikkeling van, demonstratie van en praktijkexperimenten met duurzame energie,
restwarmte, energiezuinige warmtekrachtinstallaties in combinatie met warmte-opslag
en/of (centrale) CO2 -voorziening, rookgasbehandeling, klimaatregelsystemen;
- -
haalbaarheid, onderzoek en ontwikkeling van nieuwe geavanceerde grensverleggende
energiezuinige systemen voor energievoorziening, gebruik van warmte en CO2 en vochtregulering voor specifieke toepassingen in de glastuinbouw. Het onderzoek
dient zowel op de verbetering van de financiële als technische haalbaarheid gericht
te zijn. Als opties komen binnen het toepassingsgebied van de glastuinbouw ondermeer
restwarmte, CO2-opslag, warmtepompen, energie-opslag in aquifers, stort- of biogas, zuinige assimilatie-belichting
en energiezuinige rassen in aanmerking;
- -
haalbaarheid, onderzoek, ontwikkeling, praktijkexperimenten, demonstratie en kennisoverdracht
van energie-efficiënte teeltsystemen en kasklimaatsystemen en -regelingen;
- -
ontwikkeling van voorlichtingsmateriaal en uitvoering van voorlichtingsacties op
het gebied van energiebesparing.
5. Veehouderij
[Regeling vervallen per 11-06-2005]
Dit onderdeel richt zich op een energie-efficiency verbetering van 26% tussen 1989
en 2000 en het beperken van de groei van het energiegebruik als gevolg van toepassing
van een aantal nieuwe energie-intensieve milieutechnologieën, door middel van het
bevorderen van de kennis en toepassing van energiebesparingstechnieken en energiezuinige
processen voor mestbehandeling, bestrijding van ammoniakemissie en andere schadelijke
emissies binnen de veehouderij.
De veehouderij is ingedeeld in varkenshouderij, pluimveehouderij en rundveehouderij.
Er wordt naar gestreefd om met de veehouderij meerjarenafspraken te maken. Primair
staat het belang, dat de te ondersteunen projecten bijdragen aan vernieuwingen die
een aanmerkelijk effect hebben op energiegebruik met in achtneming van milieutechnische
randvoorwaarden en daarmee bijdragen aan het behalen van de beleidsdoelstelling.
De voornaamste soorten projecten die in 1996 voor een subsidie in aanmerking komen
zijn gericht op:
- -
ontwikkeling van, praktijkexperimenten met, kennisoverdracht en marktintroductie van
nieuwe en innovatieve energiezuinige (natuurlijke) ventilatiesystemen en klimaatregelingen
in de intensieve veehouderij;
- -
ontwikkeling van, praktijkexperimenten met, demonstratie en kennisoverdracht van energie-efficiënte
verwarmingssystemen in de zeugen-, vleeskuiken- en kalverhouderij;
- -
ontwikkelen, beproeven en demonstreren van grotere toepassingsmogelijkheden van restwarmte
die vrijkomt bij de koeling van melk;
- -
ontwikkelen van nieuwe energie-efficiëntere koelmethoden voor melk;
- -
ontwikkelen van voorlichtingsmateriaal en uitvoeren van voorlichtingsacties op het
gebied van energiebesparing;
- -
ontwikkelen, demonstreren en introduceren van energie-efficiënte (decentrale) mestverwerkingsconcepten
en (brongerichte) technieken voor de reductie van ammoniak-emissie en andere schadelijke
emissies:
- -
demonstreren en beproeven van duurzame energiebronnen (zoals zon, biogas, koude/warmte
opslag) in de veehouderij.
6. Overige agrarische sectoren
[Regeling vervallen per 11-06-2005]
Dit onderdeel richt zich op het verbeteren van de energie-efficiency met 26% tussen
1989 en 2000 en energie-zuinige oplossingen van milieugerelateerde problematieken
binnen de overige agrarische sectoren.
De overige agrarische sectoren betreffen met name de bloembollenteelt, paddestoelenteelt
en ondernemingen in de agrarische sector (inclusief loonwerkers en veilingen) waar
de mechanisatie en/of bewaring voor een belangrijk gedeelte het energiegebruik bepalen.
Projecten komen voor ondersteuning in aanmerking indien ze behoren tot een van de
bovengenoemde sectoren, significante energiebesparingsmogelijkheden hebben én indien
er een directe relatie bestaat met een bestaande of in voorbereiding zijnde meerjarenafspraken.
Primair staat het belang, dat te ondersteunen projecten bijdragen aan vernieuwingen
die een aanmerkelijk effect op het energiebeheer van de ondernemers, energiegebruik,
energiebesparende investeringen en verbetering van het milieu hebben, en daarmee bijdragen
aan het behalen van de bovengenoemde doelstelling.
De voornaamste soorten projecten die in 1996 in de bloembollensector en paddestoelensector
voor een subsidie in aanmerking zijn gericht op:
- -
onderzoek naar, praktijkexperimenten met, haalbaarheid, ontwikkeling en demonstratie
van én kennisoverdracht over energiebesparingsmogelijkheden bij:
- *
de teelt, preparatie, broeierij en bewaring van bloembollen en -knollen;
- *
de champignonteelt en de compostbereiding voor de champignonteelt;
- *
ontwikkelen van voorlichtingsmateriaal en uitvoeren van voorlichtingsacties.
- *
de toepassing van duurzame energiebronnen (zoals zon, biogas, koude/warmte opslag).
Voor de overige ondernemingen in de agrarische sector komen de volgende projecten
in 1996 voor subsidie in aanmerking gericht op:
Overige beoordelingsaspecten
[Regeling vervallen per 11-06-2005]
De mate waarin een project bijdraagt aan de realisering van de doelstellingen van
het programma, wordt tevens bepaald door de volgende aspecten:
-
a. de slaagkans van het project;
-
b. de nieuwheid en oorspronkelijkheid van het project en de hoeveelheid relevante informatie
die met het project aan de bestaande kennis wordt toegevoegd;
-
c. de projectkosten in relatie tot de bijdrage aan de realisatie van de doelstellingen
van het programma;
-
d. de bijdrage van het project aan de realisatie van de doelstellingen van een bestaande
of in voorbereiding zijnde meerjarenafspraak;
-
e. de toepassingsmogelijkheden van het projectresultaat in de markt;
-
f. de milieuverdienste van het project;
-
g. de relevantie voor andere doelstellingen van overheidsbeleid en de aansluiting op
internationale ontwikkelingen;
-
h. de kostprijsverlaging van voor het programma relevante technieken;
-
i. de mate waarin relevante kennisoverdracht mogelijk is.
Toelichting
[Regeling vervallen per 11-06-2005]
Toelichting op bovengenoemde aspecten:
Ad a.
Projecten zullen veelal voor wat betreft de slaagkans een zeker risico met zich dragen.
Indien de slaagkans van het project op zichzelf te gering wordt geacht, zal het verlenen
van een subsidie niet aan de orde zijn. Voor het vaststellen van de slaagkans van
een project wordt, naast de inschatting van de technisch en financieel/economische
haalbaarheid, tevens rekening gehouden met factoren van organisatorische en bestuurlijke
aard, alsmede met de financiële draagkracht van de aanvrager. Demonstratie- en marktintroductieprojecten
kunnen slechts voor een subsidie in aanmerking komen indien de technische en financieel-economische
haalbaarheid voldoende is aangetoond.
Ad b.
Onder het nieuwheidscriterium wordt in onderhavig programma verstaan:
Er dient sprake te zijn van voor Nederland in meer of mindere mate grensverleggende
toepassingen.
Ad c.
De projectkosten bij demonstratie- en marktintroductieprojecten worden getoetst aan
de energie- en milieuverdienste. Hiertoe worden beoordeeld de projectkosten in termen
van kosten per hoeveelheid bespaarde primaire energiedragers (gulden/GJ).
Ad d.
Projecten worden mede beoordeeld aan de hand van de stand van zaken in de MJA en de
behoefte in de betreffende sector aan de resultaten.
Ad e.
Een project wordt mede beoordeeld op basis van de mate waarin het toepasbaar is in
de markt en de mate waarin herhalingspotentieel met betrekking tot de betreffende
technologische toepassing aanwezig is.
Ad h.
Er wordt belang gehecht aan technieken, apparaten en systemen die voor het totaal
van investerings- en exploitatiekosten substantieel gunstiger zijn dan een referentietechniek.
Aan de doelstelling van de onderdelen 1, 2 en 3 kunnen met name bijdragen:
- -
voorlichtingsinstellingen en particuliere adviesbureaus;
- -
innovatiecentra en instellingen voor praktijk- en cursusonderwijs;
- -
(regionale) branche- en vakorganisaties;
- -
projectbureaus en -groepen
- -
verenigingen voor bedrijfsontwikkeling (zogenaamde ’studieclubs’);
- -
ontwerp- en technische adviesbureaus;
- -
fabrikanten en toeleverende industrie;
- -
aannemers en installatiebedrijven.
Tevens zijn deze onderdelen bedoeld voor respectievelijk glastuinders, veehouders
en overige agrarische ondernemers, echter uitsluitend indien zij met voornoemde doelgroepen
of met instellingen voor praktijkgericht onderzoek een aanvraag indienen.
Aan de doelstelling van onderdeel 4. kunnen met name bijdragen (intermediaire) bedrijven
en organisaties binnen deze sector, zoals:
- -
overkoepelende en regionale stands- en vakorganisaties en individuele bedrijven;
- -
instellingen voor (praktijkgericht) onderzoek, voorlichting en onderwijs;
- -
installateurs, kassenbouwers, leveranciers en fabrikanten van bedrijfsuitrusting
en kassen, alsmede van onderdelen;
- -
adviesbureau’s.
Aan de doelstelling van onderdeel 5. kunnen met name bijdragen (intermediaire) bedrijven
en organisaties binnen deze sector, zoals:
- -
overkoepelende en regionale stands- en vakorganisaties en individuele bedrijven;
- -
instellingen voor (praktijkgericht) onderzoek, voorlichting en onderwijs;
- -
installateurs, stallenbouwers, leveranciers en fabrikanten van trekkers, werktuigen,
bedrijfsuitrusting en stallen, alsmede van onderdelen;
- -
adviesbureau’s.
Aan de doelstelling van onderdeel 6. kunnen met name bijdragen (intermediaire) bedrijven
en organisaties binnen deze sectoren, zoals:
- -
overkoepelende en regionale stands- en vakorganisaties en individuele bedrijven;
- -
instellingen voor (praktijkgericht) onderzoek, voorlichting en onderwijs;
- -
installateurs, kassen-, schuren-, werkplaats- en bewaarplaatsbouwers, leveranciers
en fabrikanten van trekkers, werktuigen, bedrijfsuitrusting, bewaarplaatsen, werkplaatsen
kassen en stallen, alsmede van onderdelen;
- -
adviesbureau’s.