Vaststelling enige energieprogramma’s (tweede tranche) 1996

[Regeling vervallen per 11-06-2005.]
Geraadpleegd op 18-04-2024.
Geldend van 21-12-1996 t/m 10-06-2005

Vaststelling enige energieprogramma’s (tweede tranche) 1996

De Minister van Economische Zaken,

Gelet op de artikelen 2, tweede lid, 5, eerste en tweede lid, en 6, eerste lid, van het Besluit subsidies energieprogramma’s;

Besluit:

Artikel 1

[Regeling vervallen per 11-06-2005]

Als programma’s als bedoeld in artikel 2, tweede lid, van het Besluit subsidies energieprogramma’s worden vastgesteld de programma’s, opgenomen in de bij deze regeling behorende bijlagen 1 tot en met 12, onder A.

Artikel 2

[Regeling vervallen per 11-06-2005]

  • 1 Voor ieder van de in de bijlagen 1 tot en met 12 opgenomen programma’s zijn de bedragen beschikbaar, die zijn opgenomen in de desbetreffende bijlagen, onder B.

  • 2 De in het eerste lid bedoelde bedragen zijn beschikbaar voor aanvragen die zijn ontvangen in de in de desbetreffende bijlagen onder C opgenomen periodes.

Artikel 3

[Regeling vervallen per 11-06-2005]

Deze regeling treedt in werking met ingang van de tweede dag na de dagtekening van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst.

Deze regeling zal in de Staatscourant worden geplaatst.

’s-Gravenhage, 3 juni 1996

De

Minister

van Economische Zaken,

G.J. Wijers

Bijlage 1

[Regeling vervallen per 11-06-2005]

A. Programma Agrarische Sector 1996

[Regeling vervallen per 11-06-2005]

Het doel van het programma Agrarische Sector is de realisatie van een hogere prioriteitsstelling voor energie-efficiën-tie in de agrarische sector, met name bij de individuele agrariër, ter ondersteuning van het overheidsbeleid om te komen tot het verbeteren van de energie-efficiency met 26% in de periode 1989-2000.

Om bovengenoemd doel te bereiken zijn de volgende elementen belangrijk:

  • -

    versterken van de participatie en de betrokkenheid van de agrarische ondernemer bij energiebesparing door middel van centrale afspraken (MJA’s) en door integratie van kennis over bestaande en nieuwe energiebesparings-technieken in de bedrijfsvoering (interactieve kennisontwikkeling);

  • -

    optimaliseren van de inzet van intermediairs, mede door onderlinge afstemming van intermediairs en de inzet van particuliere adviseurs;

  • -

    maximaliseren van de effectiviteit van het overheidsinstrumentarium voor energiebesparing, ondermeer door een tijdige signalering van de energieconsequenties van de verschillende onderdelen van het overheidsbeleid.

Voor de agrarische sector is een aantal instrumenten beschikbaar, zoals meerjarenafspraken (MJA’s), de Subsidieregeling energiebesparings- en milieuadviezen (E&M) en het onderhavige programma, dat in het kader van het Besluit subsidies energieprogramma’s is gericht op de agrarische sector.

Het programma Agrarische Sector geeft ondersteuning aan de totstandkoming en uitvoering van (in voorbereiding zijnde) meerjarenafspraken in de agrarische sector. In 1993 is de meerjarenafspraak met Nederlandse glastuinbouw afgesloten. In 1994 is een intentieverklaring afgesloten met de bloembollensector en in 1995 met de paddestoelensector. Tevens zijn verkennende gesprekken begonnen met branche-organisaties op het gebied van de veehouderij en landbouwmechanisatie. Het programma is ingedeeld in zes onderdelen.

1. Tender Glastuinbouw

[Regeling vervallen per 11-06-2005]

Dit onderdeel wordt uitgevoerd in de vorm van een oproep voor het indienen van projectvoorstellen (tender). De aanvragen die aan de wettelijke voorschriften voldoen en passen binnen dit onderdeel, worden door Novem beoordeeld en gerangschikt.

De aanvragen worden gerangschikt aan de hand van hun geschiktheid om bij te dragen aan de doelstelling van dit programmaonderdeel.

Artikel 9 van het Besluit subsidies energieprogramma’s is van toepassing.

Dit onderdeel richt zich op de verbetering van de energie-efficiency in de gespecialiseerde produktieglastuinbouw door het bevorderen van energiebeheer, energiebesparende technische maatregelen én investeringen.

De voornaamste soorten projecten die in 1996 voor een subsidie in aanmerking komen, zijn haalbaarheidsprojecten, ontwikkelingsprojecten, praktijkexperimenten (uitsluitend bij tuinders), demonstratie- en kennisoverdrachtprojecten. In het kader van dit onderdeel worden met name projecten ondersteund die gericht zijn op een commerciële toepassing op korte termijn van technieken, systemen en/of maatregelen die een aanwijsbare verbetering van de energie-efficiency te zien geven.

Het gaat hier ondermeer om projecten voor de gespecialiseerde produktieglastuinbouw met betrekking tot:

  • -

    energieregistratie en bedrijfsvergelijking;

  • -

    ontwikkelen en uitvoeren van energiebesparingsplannen;

  • -

    energiezuinige teelwijzen (o.a. klimaatregelingen);

  • -

    warmte-opwekking en hergebruik van warmte;

  • -

    warmtedistributie en warmtebenutting;

  • -

    CO2-bemesting.

Dit onderdeel streeft door kennisontwikkeling en -toepassing naar een energiebewustere bedrijfsvoering én op een hogere penetratiegraad en energie-efficiënter gebruik van (bijna) financieel en technisch haalbare opties zoals restwarmte, centrale CO2-voorziening, warmtekrachtinstallaties, buffers, rookgasbehandelingsapperatuur, condensors, isolatie, verbetering van verwarmingsnetten, (energie)schermen, klimaatregelingen, duurzame energie.

Voor haalbaarheidsprojecten, praktijkexperimenten en kennisoverdrachtprojecten geldt een subsidiepercentage van maximaal 60% van de projectkosten.

In het kader van dit onderdeel kan voor ontwikkelings- en demonstratieprojecten en praktijkexperimenten maximaal f 100.000 per project en voor de overige projecten f 75.000 subsidie worden verleend.

2. Tender veehouderij

[Regeling vervallen per 11-06-2005]

Dit onderdeel wordt uitgevoerd in de vorm van een oproep voor het indienen van projectvoorstellen (tender). De aanvragen die aan de wettelijke voorschriften voldoen en passen binnen dit onderdeel, worden door Novem beoordeeld en gerangschikt. De aanvragen worden gerangschikt aan de hand van hun geschiktheid om bij te dragen aan de doelstelling van dit programmaonderdeel.

Artikel 9 van het Besluit subsidies energieprogramma’s is van toepassing.

Dit onderdeel richt zich op de verbetering van de energie-efficiency en op energiezuinige maatregelen voor milieuproblemen in de veehouderij door het bevorderen van energiebeheer én energiebesparende technische maatregelen en investeringen.

De voornaamste soorten projecten die in 1996 voor een subsidie in aanmerking komen, zijn haalbaarheidsprojecten, ontwikkelingsprojecten, praktijkexperimenten (uitsluitend bij veehouders), demonstratie- en kennisoverdrachtprojecten. In het kader van dit onderdeel worden met name projecten ondersteund die gericht zijn op een commerciële toepassing op korte termijn van technieken die een significante verbetering van de energie-efficiency te zien geven.

Het gaat hier ondermeer om projecten voor de veehouderij met betrekking tot:

  • -

    energieregistratie en bedrijfsvergelijking;

  • -

    ontwikkelen en uitvoeren van energiebesparingsplannen;

  • -

    ventilatie en koeling;

  • -

    verwarming;

  • -

    energiezuinige milieumaatregelen.

Dit onderdeel streeft door kennisontwikkeling en -toepassing naar een energiebewustere bedrijfsvoering en een hogere penetratiegraad van (bijna) economisch en technisch haalbare opties zoals natuurlijke ventilatie, geavanceerde klimaatregelingen, grondbuizen, isolatie, warmtewisselaars, mestverwerking, duurzame energie.

Voor haalbaarheidsprojecten, praktijkexperimenten en kennisoverdrachtprojecten geldt een subsidiepercentage van maximaal 60% van de projectkosten.

In het kader van dit onderdeel kan voor ontwikkelings- en demonstratieprojecten en praktijkexperimenten maximaal f 75.000 per project en voor de overige projecten f 50.000 subsidie worden verleend.

3. Tender overige agrarische sectoren

[Regeling vervallen per 11-06-2005]

Dit onderdeel wordt uitgevoerd in de vorm van een oproep voor het indienen van projectvoorstellen (tender). De aanvragen die aan de wettelijke voorschriften voldoen en passen binnen dit onderdeel, worden door Novem beoordeeld en gerangschikt. De aanvragen worden gerangschikt aan de hand van hun geschiktheid om bij te dragen aan de doelstelling van dit programmaonderdeel.

Artikel 9 van het Besluit subsidies energieprogramma’s is van toepassing.

Dit onderdeel richt zich op de verbetering van de energie-efficiëntie in de overige agrarische sectoren door het bevorderen van energiebeheer en de toepassing van energiebesparende technische maatregelen en investeringen.

De overige agrarische sectoren betreffen met name de bloembollenteelt, de paddestoelenteelt en ondernemingen in de agrarische sector (inclusief loonwerkers en veilingen) waar de mechanisatie en/of bewaring voor een belangrijk gedeelte het energiegebruik bepalen.

De voornaamste soorten projecten die in 1996 voor een subsidie in aanmerking komen, zijn in de bloembollensector en paddestoelensector haalbaarheidsprojecten, ontwikkelingsprojecten, praktijkexperimenten (uitsluitend bij bloembollentelers en paddestoelenkwekers), demonstratie-, kennisoverdrachtprojecten.

Voor de overige agrarische ondernemingen zijn de voornaamste soort projecten die in 1996 voor een subsidie in aanmerking komen haalbaarheids-, demonstratie- en kennisoverdrachtsprojecten.

In het kader van dit onderdeel worden met name projecten ondersteund die gericht zijn op een commerciële toepassing op korte termijn van technieken die een significante verbetering van de energie-efficiëntie te zien geven.

Het gaat hier ondermeer om projecten voor de bloembollensector en paddestoelensector (inclusief zogenaamde tunnelbedrijven) en ondernemingen in de agrarische sector(inclusief loonwerkers en veilingen) waar mechanisatie en/of bewaring een belangrijk gedeelte het energiegebruik bepalen met betrekking tot:

  • -

    energieregistratie en bedrijfsvergelijking;

  • -

    ontwikkelen en uitvoeren van energiebesparingsplannen;

  • -

    broeien;

  • -

    drogen, koelen/verwarmen, bewaren van produkten;

  • -

    verwarmen, koelen en/of stomen van kassen, schuren en/of cellen waarin produkten geteeld;

  • -

    mechanisatie.

Dit onderdeel streeft door kennisontwikkeling en -toepassing naar een energiebewustere bedrijfsvoering en een hogere penetratiegraad en gebruik van (bijna) economisch en technisch haalbare opties zoals: energiebewuster ondernemerschap, werken met energiezuinigere trekker/werktuigcombinaties, natuurlijke ventilatie, koude/warmte opslag, zonne- en windenergie, grondbuizen, klimaatregelingen, HR/VR verwarmingsketels, warmtewisselaars, condensors, isolatie, verbeterde ligging van verwarmingsnetten, (energie)schermen, warmte/kracht.

Voor haalbaarheidsprojecten, praktijkexperimenten en kennisoverdrachtprojecten geldt een subsidiepercentage van maximaal 60% van de projectkosten.

In het kader van dit onderdeel kan voor ontwikkelings- en demonstratieprojecten en praktijkexperimenten maximaal f 75.000 per project en voor de overige projecten f 50.000 subsidie worden verleend.

4. Glastuinbouw

[Regeling vervallen per 11-06-2005]

Dit onderdeel richt zich overeenkomstig de MJA op een energie-efficiency verbetering in de glastuinbouw van 50% in de periode tussen 1980 en 2000; tevens wordt gestreefd naar een energie-efficiency verbetering van 30% voor de periode tussen 1989 en 2000.

Energiebesparing wordt vooral nagestreefd door een verbetering van de bewustwording van de noodzaak van én een draagvlak voor een energiezuinige bedrijfsvoering, de stimulering van het gebruik van energiebesparende maatregelen voor energie-efficiency- en rendementsverbetering, én op beperkte schaal onderzoek naar, ontwikkeling, demonstratie en marktintroductie van een verbeterd energiebeheer en nieuwe energiezuinige produktiesystemen, bedrijfsuitrusting en kassen met in achtneming van milieutechnische randvoorwaarden.

De voornaamste soorten projecten die in 1996 voor een subsidie in aanmerking komen zijn gericht op:

  • -

    ontwikkeling, kennisoverdracht, demonstratie en marktintroductie ten behoeve van het oplossen van kennishiaten bij de toepassing van nu reeds economisch en technisch haalbare opties, zoals warmtekrachtinstallaties, buffers, rookgasbehandelingsinstallaties, condensors, ketelregeling, gebruik van verwarmingsnet, warmtebuffers;

  • -

    ontwikkeling van, demonstratie van en praktijkexperimenten met duurzame energie, restwarmte, energiezuinige warmtekrachtinstallaties in combinatie met warmte-opslag en/of (centrale) CO2 -voorziening, rookgasbehandeling, klimaatregelsystemen;

  • -

    haalbaarheid, onderzoek en ontwikkeling van nieuwe geavanceerde grensverleggende energiezuinige systemen voor energievoorziening, gebruik van warmte en CO2 en vochtregulering voor specifieke toepassingen in de glastuinbouw. Het onderzoek dient zowel op de verbetering van de financiële als technische haalbaarheid gericht te zijn. Als opties komen binnen het toepassingsgebied van de glastuinbouw ondermeer restwarmte, CO2-opslag, warmtepompen, energie-opslag in aquifers, stort- of biogas, zuinige assimilatie-belichting en energiezuinige rassen in aanmerking;

  • -

    haalbaarheid, onderzoek, ontwikkeling, praktijkexperimenten, demonstratie en kennisoverdracht van energie-efficiënte teeltsystemen en kasklimaatsystemen en -regelingen;

  • -

    ontwikkeling van voorlichtingsmateriaal en uitvoering van voorlichtingsacties op het gebied van energiebesparing.

5. Veehouderij

[Regeling vervallen per 11-06-2005]

Dit onderdeel richt zich op een energie-efficiency verbetering van 26% tussen 1989 en 2000 en het beperken van de groei van het energiegebruik als gevolg van toepassing van een aantal nieuwe energie-intensieve milieutechnologieën, door middel van het bevorderen van de kennis en toepassing van energiebesparingstechnieken en energiezuinige processen voor mestbehandeling, bestrijding van ammoniakemissie en andere schadelijke emissies binnen de veehouderij.

De veehouderij is ingedeeld in varkenshouderij, pluimveehouderij en rundveehouderij. Er wordt naar gestreefd om met de veehouderij meerjarenafspraken te maken. Primair staat het belang, dat de te ondersteunen projecten bijdragen aan vernieuwingen die een aanmerkelijk effect hebben op energiegebruik met in achtneming van milieutechnische randvoorwaarden en daarmee bijdragen aan het behalen van de beleidsdoelstelling.

De voornaamste soorten projecten die in 1996 voor een subsidie in aanmerking komen zijn gericht op:

  • -

    ontwikkeling van, praktijkexperimenten met, kennisoverdracht en marktintroductie van nieuwe en innovatieve energiezuinige (natuurlijke) ventilatiesystemen en klimaatregelingen in de intensieve veehouderij;

  • -

    ontwikkeling van, praktijkexperimenten met, demonstratie en kennisoverdracht van energie-efficiënte verwarmingssystemen in de zeugen-, vleeskuiken- en kalverhouderij;

  • -

    ontwikkelen, beproeven en demonstreren van grotere toepassingsmogelijkheden van restwarmte die vrijkomt bij de koeling van melk;

  • -

    ontwikkelen van nieuwe energie-efficiëntere koelmethoden voor melk;

  • -

    ontwikkelen van voorlichtingsmateriaal en uitvoeren van voorlichtingsacties op het gebied van energiebesparing;

  • -

    ontwikkelen, demonstreren en introduceren van energie-efficiënte (decentrale) mestverwerkingsconcepten en (brongerichte) technieken voor de reductie van ammoniak-emissie en andere schadelijke emissies:

  • -

    demonstreren en beproeven van duurzame energiebronnen (zoals zon, biogas, koude/warmte opslag) in de veehouderij.

6. Overige agrarische sectoren

[Regeling vervallen per 11-06-2005]

Dit onderdeel richt zich op het verbeteren van de energie-efficiency met 26% tussen 1989 en 2000 en energie-zuinige oplossingen van milieugerelateerde problematieken binnen de overige agrarische sectoren.

De overige agrarische sectoren betreffen met name de bloembollenteelt, paddestoelenteelt en ondernemingen in de agrarische sector (inclusief loonwerkers en veilingen) waar de mechanisatie en/of bewaring voor een belangrijk gedeelte het energiegebruik bepalen.

Projecten komen voor ondersteuning in aanmerking indien ze behoren tot een van de bovengenoemde sectoren, significante energiebesparingsmogelijkheden hebben én indien er een directe relatie bestaat met een bestaande of in voorbereiding zijnde meerjarenafspraken. Primair staat het belang, dat te ondersteunen projecten bijdragen aan vernieuwingen die een aanmerkelijk effect op het energiebeheer van de ondernemers, energiegebruik, energiebesparende investeringen en verbetering van het milieu hebben, en daarmee bijdragen aan het behalen van de bovengenoemde doelstelling.

De voornaamste soorten projecten die in 1996 in de bloembollensector en paddestoelensector voor een subsidie in aanmerking zijn gericht op:

  • -

    onderzoek naar, praktijkexperimenten met, haalbaarheid, ontwikkeling en demonstratie van én kennisoverdracht over energiebesparingsmogelijkheden bij:

    • *

      de teelt, preparatie, broeierij en bewaring van bloembollen en -knollen;

    • *

      de champignonteelt en de compostbereiding voor de champignonteelt;

    • *

      ontwikkelen van voorlichtingsmateriaal en uitvoeren van voorlichtingsacties.

    • *

      de toepassing van duurzame energiebronnen (zoals zon, biogas, koude/warmte opslag).

Voor de overige ondernemingen in de agrarische sector komen de volgende projecten in 1996 voor subsidie in aanmerking gericht op:

  • -

    haalbaarheid van, demonstratie van én kennisoverdracht over energiebesparingsmogelijkheden bij:

    • *

      het gebruik van landbouwtrekkers, zelfrijdende machines, trekker/werktuigcombinaties;

    • *

      transport, droging, koeling en bewaring van onbewerkte tuinbouwprodukten;

    • *

      ontwikkelen van voorlichtingsmateriaal en uitvoeren van voorlichtingsacties.

    • *

      toepassing van duurzame energiebronnen (zoals zon, biogas, koude/warmte opslag).

Overige beoordelingsaspecten

[Regeling vervallen per 11-06-2005]

De mate waarin een project bijdraagt aan de realisering van de doelstellingen van het programma, wordt tevens bepaald door de volgende aspecten:

  • a. de slaagkans van het project;

  • b. de nieuwheid en oorspronkelijkheid van het project en de hoeveelheid relevante informatie die met het project aan de bestaande kennis wordt toegevoegd;

  • c. de projectkosten in relatie tot de bijdrage aan de realisatie van de doelstellingen van het programma;

  • d. de bijdrage van het project aan de realisatie van de doelstellingen van een bestaande of in voorbereiding zijnde meerjarenafspraak;

  • e. de toepassingsmogelijkheden van het projectresultaat in de markt;

  • f. de milieuverdienste van het project;

  • g. de relevantie voor andere doelstellingen van overheidsbeleid en de aansluiting op internationale ontwikkelingen;

  • h. de kostprijsverlaging van voor het programma relevante technieken;

  • i. de mate waarin relevante kennisoverdracht mogelijk is.

Toelichting

[Regeling vervallen per 11-06-2005]

Toelichting op bovengenoemde aspecten:

Ad a.

Projecten zullen veelal voor wat betreft de slaagkans een zeker risico met zich dragen. Indien de slaagkans van het project op zichzelf te gering wordt geacht, zal het verlenen van een subsidie niet aan de orde zijn. Voor het vaststellen van de slaagkans van een project wordt, naast de inschatting van de technisch en financieel/economische haalbaarheid, tevens rekening gehouden met factoren van organisatorische en bestuurlijke aard, alsmede met de financiële draagkracht van de aanvrager. Demonstratie- en marktintroductieprojecten kunnen slechts voor een subsidie in aanmerking komen indien de technische en financieel-economische haalbaarheid voldoende is aangetoond.

Ad b.

Onder het nieuwheidscriterium wordt in onderhavig programma verstaan:

  • -

    het toepassen van nieuwe dan wel vernieuwende technologieën;

  • -

    het geven van nieuwe toepassingen aan bestaande technologieën;

Er dient sprake te zijn van voor Nederland in meer of mindere mate grensverleggende toepassingen.

Ad c.

De projectkosten bij demonstratie- en marktintroductieprojecten worden getoetst aan de energie- en milieuverdienste. Hiertoe worden beoordeeld de projectkosten in termen van kosten per hoeveelheid bespaarde primaire energiedragers (gulden/GJ).

Ad d.

Projecten worden mede beoordeeld aan de hand van de stand van zaken in de MJA en de behoefte in de betreffende sector aan de resultaten.

Ad e.

Een project wordt mede beoordeeld op basis van de mate waarin het toepasbaar is in de markt en de mate waarin herhalingspotentieel met betrekking tot de betreffende technologische toepassing aanwezig is.

Ad h.

Er wordt belang gehecht aan technieken, apparaten en systemen die voor het totaal van investerings- en exploitatiekosten substantieel gunstiger zijn dan een referentietechniek.

Aan de doelstelling van de onderdelen 1, 2 en 3 kunnen met name bijdragen:

  • -

    voorlichtingsinstellingen en particuliere adviesbureaus;

  • -

    innovatiecentra en instellingen voor praktijk- en cursusonderwijs;

  • -

    (regionale) branche- en vakorganisaties;

  • -

    projectbureaus en -groepen

  • -

    verenigingen voor bedrijfsontwikkeling (zogenaamde ’studieclubs’);

  • -

    ontwerp- en technische adviesbureaus;

  • -

    fabrikanten en toeleverende industrie;

  • -

    aannemers en installatiebedrijven.

Tevens zijn deze onderdelen bedoeld voor respectievelijk glastuinders, veehouders en overige agrarische ondernemers, echter uitsluitend indien zij met voornoemde doelgroepen of met instellingen voor praktijkgericht onderzoek een aanvraag indienen.

Aan de doelstelling van onderdeel 4. kunnen met name bijdragen (intermediaire) bedrijven en organisaties binnen deze sector, zoals:

  • -

    overkoepelende en regionale stands- en vakorganisaties en individuele bedrijven;

  • -

    instellingen voor (praktijkgericht) onderzoek, voorlichting en onderwijs;

  • -

    installateurs, kassenbouwers, leveranciers en fabrikanten van bedrijfsuitrusting en kassen, alsmede van onderdelen;

  • -

    adviesbureau’s.

Aan de doelstelling van onderdeel 5. kunnen met name bijdragen (intermediaire) bedrijven en organisaties binnen deze sector, zoals:

  • -

    overkoepelende en regionale stands- en vakorganisaties en individuele bedrijven;

  • -

    instellingen voor (praktijkgericht) onderzoek, voorlichting en onderwijs;

  • -

    installateurs, stallenbouwers, leveranciers en fabrikanten van trekkers, werktuigen, bedrijfsuitrusting en stallen, alsmede van onderdelen;

  • -

    adviesbureau’s.

Aan de doelstelling van onderdeel 6. kunnen met name bijdragen (intermediaire) bedrijven en organisaties binnen deze sectoren, zoals:

  • -

    overkoepelende en regionale stands- en vakorganisaties en individuele bedrijven;

  • -

    instellingen voor (praktijkgericht) onderzoek, voorlichting en onderwijs;

  • -

    installateurs, kassen-, schuren-, werkplaats- en bewaarplaatsbouwers, leveranciers en fabrikanten van trekkers, werktuigen, bedrijfsuitrusting, bewaarplaatsen, werkplaatsen kassen en stallen, alsmede van onderdelen;

  • -

    adviesbureau’s.

B. Budget

[Regeling vervallen per 11-06-2005]

Het bedrag dat beschikbaar is voor het doen van subsidietoezeggingen op in 1996 ontvangen aanvragen bedraagt met betrekking tot:

  • -

    onderdeel 1: f 1.500.000;

  • -

    onderdeel 2: f 400.000;

  • -

    onderdeel 3: f 300.000;

  • -

    de overige onderdelen tezamen: f 1.600.000.

C. Aanvraagperiode

[Regeling vervallen per 11-06-2005]

Aanvragen met betrekking tot de onderdelen 1, 2 en 3 (tenders) moeten zijn ontvangen in de periode van 15 mei 1996 tot en met 16 augustus 1996.

Aanvragen met betrekking tot de overige onderdelen van het programma Agrarische Sector moeten zijn ontvangen in de periode van 15 mei 1996 tot en met 30 november 1996.

Gedurende de periode dat voor de onderdelen 1, 2 en 3 (Tenders) aanvragen kunnen worden ingediend kunnen geen aanvragen voor haalbaarheids-, praktijkexperimenten-, ontwikkelings-, demonstratie- en kennisoverdrachtprojecten voor de genoemde thema’s én doelgroepen in de onderdelen 4, 5, en 6 in behandeling worden genomen.

Nadere informatie is verkrijgbaar bij:

Novem, Postbus 17, 6130 AA Sittard, tel. 046-4202325.

Bijlage 2

[Regeling vervallen per 11-06-2005]

A. Programma Energiewinning uit Afval en Biomassa (EWAB) 1996

[Regeling vervallen per 11-06-2005]

Het doel van het EWAB-programma is het bevorderen van de toepassing van afval en biomassa als duurzame energiebron en wel op zodanige wijze, dat daarmee maximaal wordt bijgedragen aan de besparing op het gebruik van fossiele brandstoffen. Daarbij gelden de wettelijke milieuvoorschriften en het gepubliceerde milieu- en afvalstoffenbeleid als randvoorwaarden. Het programma richt zich vooral op projecten op het gebied van technologie-ontwikkeling, haalbaarheid, demonstratie en marktintroductie.

Het programma is ingedeeld in drie onderdelen:

1. Vergassing e.d.

[Regeling vervallen per 11-06-2005]

Dit onderdeel richt zich op de thermische vergassing van afval en biomassa. Daaronder zijn tevens verwante technieken als pyrolyse, liquefactie en carbonisatie begrepen.

De voornaamste soorten projecten die in 1996 voor subsidie in aanmerking komen zijn:

  • -

    projecten die gericht zijn op de ontwikkeling van de vergassingstechno-logie;

  • -

    projecten die gericht zijn op de haalbaarheid en demonstratie van (semi-)commerciële vergassingsprojecten;

  • -

    projecten die gericht zijn op de optimalisatie van de toepassing van vergassingsgas;

  • -

    projecten die gericht zijn op de ontwikkeling en haalbaarheid van pyrolyse-, liquefactie- en/of carbonisatieprocessen;

  • -

    projecten die gericht zijn op onderzoek naar het gedrag van diverse biomassasoorten bij variabele procescondities.

2. Verbranding, vergisting e.d.

[Regeling vervallen per 11-06-2005]

Dit onderdeel richt zich op de omzetting van afval en biomassa in energie door middel van zowel thermische als biologische conversietechnieken (met uitzondering van vergassing, pyrolyse, liquefactie en carbonisatie). De nadruk ligt hierbij op de thermische conversieprocessen. De conversie kan zowel betrekking hebben op afvalstoffen als op biomassa: huishoudelijk afval (of fracties daaruit), hout (vers hout, oud hout, resthout), bedrijfsafval, zuiveringsslib, agrarische residuen, mest, stro, bermgras, energiegewassen.

De voornaamste soorten projecten die in 1996 voor een subsidie in aanmerking komen zijn:

Haalbaarheids-, ontwikkelings-, demonstratie- en markintroduktieprojecten gericht op:

  • -

    schone en efficiënte verbranding voor de toepassing van warmte of warmtekracht;

  • -

    verhoging van de energiewinning bij afvalverbrandingsinstallaties;

  • -

    het meeverbranden met fossiele brandstoffen (co-combustion) in electriciteitscentrales of bij andere toepassingen, m.n. waar het schone biomassa (geen afval) betreft;

  • -

    vergisting van (natte) bedrijfsafval-stromen;

Daarnaast komen in beperkte mate in Nederland uit te voeren haalbaarheids- en kennisoverdrachtprojecten voor subsidie in aanmerking die zijn gericht op de implementatie van Nederlandse technologie en know how op het gebied van afvalverbranding, co-combustion, vergisting en stortgaswinning in het buitenland.

3. Beschikbaarheid van biomassa

[Regeling vervallen per 11-06-2005]

Dit onderdeel richt zich op de realisatie van langjarige voorzieningszekerheid voor allerlei energie-opwekkingssystemen op basis van biomassa, zoals karakterisering, bewerking, import, teelt, logistiek en marktwerking van biomassabrandstoffen

De voornaamste soorten projecten die in 1996 voor een subsidie in aanmerking komen zijn:

Haalbaarheids-, ontwikkelings-, demonstratie- en marktintroduktieprojecten gericht op:

  • -

    de bepaling van de aard en de hoeveelheden van biomassabrandstoffen;

  • -

    het beschikbaar maken van residuen van agrarische, bosbouwkundige en industriële processen;

  • -

    bewerking van afval en/of biomassa tot een (hoogwaardige) brandstof;

  • -

    de logistiek van biomassabrandstoffen;

  • -

    de import van biomassabrandstoffen;

  • -

    versterking van de marktwerking op het gebied van biomassabrandstoffen.

Overige beoordelingsaspecten

[Regeling vervallen per 11-06-2005]

De mate waarin een project bijdraagt aan de realisering van de doelstelling van het programma, wordt tevens bepaald door de volgende aspecten:

  • a. de slaagkans van het project;

  • b. de milieuverdienste van het project;

  • c. de relevantie voor andere doelstellingen van overheidsbeleid en de aansluiting op internationale ontwikkelingen;

  • d. de mate waarin het project aansluit bij een aanwezig innovatietraject, van de aanvrager of van anderen;

  • e. de projectkosten in relatie tot de bijdrage aan de realisatie van de doelstelling van het programma;

  • f. de nieuwheid van het project;

  • g. de toepassingsmogelijkheden van het projectresultaat in de markt;

  • h. de kostprijsverlaging van voor het programma relevante technieken;

  • i. de mate waarin relevante kennisoverdracht plaatsvindt.

Toelichting

[Regeling vervallen per 11-06-2005]

Toelichting op de bovengenoemde aspecten:

ad a. Projecten zullen veelal voor wat betreft de slaagkans een zeker risico met zich dragen. Indien de slaagkans van het project op zichzelf te gering wordt geacht zal het verlenen van een subsidie niet aan de orde zijn. Voor het vaststellen van de slaagkans van een project wordt, naast een inschatting van de technische en financieel/economische haalbaarheid, tevens rekening gehouden met factoren van organisatorische en bestuurlijke aard, alsmede met de financiële draagkracht van de aanvrager. Demonstratie- en marktintroductieprojecten kunnen slechts dan voor subsidie in aanmerking komen indien de technische en financieel-economische haalbaarheid voldoende is aangetoond.

ad b. Bij de bepaling van de milieuverdienste wordt rekening gehouden met:

  • -

    de mate waarin CO2-emissie wordt vermeden(ton/jaar);

  • -

    de mate waarin het project bijdraagt aan een verbetering van de huidige situatie op het gebied van emissies en reststoffenverwerking;

  • -

    de mate waarin wordt vermeden dat verschuivingseffekten van milieuproblemen van het ene milieucompartiment naar het andere optreden.

Gelet op samenhang tussen bepaalde emissies en het energiegebruik, geldt met name voor marktintroductieprojecten dat zij een voldoende hoog energetisch rendement dienen te hebben. De voorkeur wordt gegeven aan marktintroductieprojecten met hoogrendementsprocessen, waaronder warmte/krachtsystemen.

ad d. Van belang is dat projecten zoveel mogelijk aansluiten op reeds eerder door de aanvrager of door anderen gegenereerde kennis en dat voor wat betreft haalbaarheids- en ontwikkelingsprojecten doublures worden vermeden.

ad e. Met name bij demonstratie- en marktintroductieprojecten worden de projectkosten getoetst aan de energie- en milieuverdienste. Hiertoe worden beoordeeld de projectkosten in termen van kosten per hoeveelheid bespaarde primaire energiedragers (gulden/GJ) en per hoeveelheid vermeden CO2-emissie (gulden/ton CO2).

ad f. Onder het nieuwheidscriterium wordt in dit programma verstaan:

  • -

    het toepassen van nieuwe dan wel vernieuwende technologieën;

  • -

    het geven van nieuwe toepassingen aan bestaande technologieën;

  • -

    (vergaande) procesintegratie.

Er dient sprake te zijn van voor Nederland in meer of mindere mate grensverleggende toepassingen. Dit geldt met name voor ontwikkelingsprojecten.

ad g. Een project wordt mede beoordeeld op basis van de mate waarin het toepasbaar is in de markt en de mate waarin herhalingspotentieel met betrekking tot de betreffende technologische toepassing aanwezig is.

ad h. Er wordt belang gehecht aan technieken, apparaten en systemen die voor het totaal van investerings- en exploitatiekosten substantieel gunstiger zijn dan een referentietechniek.

ad i. Hierbij kan gedacht worden aan de bereidheid van de aanvrager tot het schrijven van een artikel voor een vakblad, het organiseren van een workshop of het openstellen van de installatie voor het bezoek van derden.

Aan de doelstelling van het programma kunnen met name bedrijven en instellingen bijdragen, die initiatieven wensen te nemen om afval en/of biomassa te benutten voor energie-opwekking en/of daarvoor beschikbaar te maken. Hierbij gaat het vooral om industriële bedrijven, nutsbedrijven, gemeentelijke instellingen en samenwerkingsverbanden, afvalverwerkende bedrijven, landbouwcoöperaties, bosbouwgroepen e.d..

Voor technologie-ontwikkeling richt het programma zich vooral op industriële bedrijven, onderzoeksinstituten en instellingen voor hoger of wetenschappelijk onderwijs.

B. Budget

[Regeling vervallen per 11-06-2005]

Het bedrag dat beschikbaar is voor het doen van subsidietoezeggingen op in 1996 ontvangen aanvragen met betrekking tot het programma Energiewinning uit Afval en Biomassa bedraagt f 5.219.892,00.

C. Aanvraagperiode

[Regeling vervallen per 11-06-2005]

Aanvragen met betrekking tot het programma Energiewinning uit Afval en Biomassa moeten zijn ontvangen in de periode van 15 mei 1996 tot en met 30 november 1996.

Nadere informatie is verkrijgbaar bij:

Novem, Postbus 8242, 3503 RE Utrecht, tel. 030-2393488.

Bijlage 3

[Regeling vervallen per 11-06-2005]

A. Nationaal Programma Marktimplementatie Energie-opslag in Aquifers 1996 (MEA)

[Regeling vervallen per 11-06-2005]

Het doel van het programma is het bereiken van energiebesparing door middel van de marktimplementatie van thermische energie-opslag in aquifers ten behoeve van koeling en verwarming in de utiliteitsbouw en koeling van industriële processen (als vervanging van de huidige grondwaterkoeling).

Het programma is ingedeeld in drie onderdelen.

Onderdeel 1

[Regeling vervallen per 11-06-2005]

De voornaamste soorten projecten die in 1996 voor een subsidie in aanmerking komen, zijn:

  • -

    haalbaarheidsprojecten gericht op de toepassing van energie-opslag bij gebouwklimaatbeheersing en proceskoeling.

De subsidie per haalbaarheidsproject zal maximaal 40% van de projectkosten bedragen.

Onderdeel 2

[Regeling vervallen per 11-06-2005]

De voornaamste soorten projecten die in 1996 voor een subsidie in aanmerking komen zijn:

  • -

    onderzoeksprojecten gericht op het meten van de werkelijk gerealiseerde energiebesparing en de optredende milieu-effecten.

Onderdeel 3

[Regeling vervallen per 11-06-2005]

De voornaamste soorten projecten die in 1996 voor een subsidie in aanmerking komen zijn:

  • -

    onderzoeksprojecten gericht op de evaluatie van de ervaringen bij exploitatie van reeds gerealiseerde projecten;

  • -

    praktijkexperimenten gericht op doelmatige aanpassingen bij reeds gerealiseerde projecten.

Overige beoordelingscriteria

[Regeling vervallen per 11-06-2005]

De mate waarin een project bijdraagt aan de realisering van de doelstellingen van het programma, wordt tevens bepaald door de volgende aspecten:

  • a. de slaagkans;

  • b. de milieuverdienste van het project;

  • c. de relevantie voor andere doelstellingen van overheidsbeleid en de aansluiting op internationale ontwikkelingen;

  • d. de projectkosten in relatie tot het totaal beschikbare budget en de relevantie van het project met betrekking tot de realisatie van de doelstelling van het programma;

  • e. de toepassingsmogelijkheden van het projectresultaat in de markt;

  • f. de mate waarin relevante kennisoverdracht plaatsvindt.

Toelichting

[Regeling vervallen per 11-06-2005]

Toelichting op de bovengenoemde aspecten:

Ad a. Bij de beoordeling van een aanvraag voor een haalbaarheidsproject zal met name bezien worden in hoeverre te verwachten valt dat een positief resultaat van de haalbaarheidsstudie leidt tot realisatie van het desbetreffend project.

Ad b. Bij de bepaling van de milieuverdienste wordt rekening gehouden met:

  • -

    maatregelen die worden genomen ter beperking van emissies;

  • -

    mate van produktie of beperking van reststoffen;

  • -

    verschuivingseffecten van milieuproblemen van het ene milieucompartiment naar het andere.

Ad e. Een project wordt mede beoordeeld op basis van inzicht in de markttoepassing of het herhalingspotentieel van het specifieke project of produkt.

Aan de doelstelling van het programma kunnen met name bijdragen: adviesbureaus en architectenbureaus, (toekomstige) eigenaren en exploitanten van utiliteitsgebouwen en industrieën en energiedistributiebedrijven.

B. Budget

[Regeling vervallen per 11-06-2005]

Het bedrag dat beschikbaar is voor het doen van subsidietoezeggingen op in 1996 ontvangen aanvragen voor subsidies met betrekking tot het Nationaal Programma Marktimplementatie Energie-opslag in Aquifers bedraagt f 400.000, met dien verstande dat voor onderdeel 2 maximaal f 100.000 beschikbaar is en voor onderdeel 3 maximaal f 200.000 beschikbaar is.

C. Aanvraagperiode

[Regeling vervallen per 11-06-2005]

Aanvragen met betrekking tot het Nationaal Programma Marktimplementatie Energie-opslag in Aquifers moeten zijn ontvangen in de periode van 15 mei 1996 tot en met 31 oktober 1996.

Nadere informatie is verkrijgbaar bij:

Novem, Postbus 8242, 3503 RE Utrecht, tel. 030-2393493.

Bijlage 4

[Regeling vervallen per 11-06-2005]

A. Programma Toepassing Windenergie in Nederland-2 1996 (TWIN-2)

[Regeling vervallen per 11-06-2005]

Het doel van het TWIN-2-programma is het bevorderen van de toepassing van windenergie.

In het kader van dit programma wordt gestreefd naar de plaatsing van windturbines met een gezamenlijk vermogen van 80-120 MW per jaar, de verbetering van de prijs-prestatiever-houding met ca 5% per jaar en de verbetering van de plaatsingsmogelijkheden van windturbines.

Het programma is ingedeeld in vier onderdelen:

1. Implementatie korte termijn

[Regeling vervallen per 11-06-2005]

Dit onderdeel richt zich op het scheppen van voorwaarden om de gewenste plaatsing van windturbines te kunnen realiseren.

De voornaamste soorten projecten die in 1996 voor een subsidie in aanmerking komen zijn haalbaarheidsstudies, onderzoeks- of ontwikkelings- en kennisoverdrachtprojecten die gericht zijn op het wegnemen van bestuurlijke en planologische knelpunten, op het versterken van het maatschappelijke en lokale draagvlak en op het wegnemen van algemene knelpunten bij de ontwikkeling en realisatie van locaties en windparken.

2. Implementatie lange termijn

[Regeling vervallen per 11-06-2005]

Dit onderdeel richt zich op het scheppen van voorwaarden om na het jaar 2000 de toepassing van windenergie verder te kunnen vergroten.

De voornaamste soorten projecten die in 1996 in aanmerking komen zijn haalbaarheids-, onderzoeks- of ontwikkelings-, en kennisoverdrachtprojecten die gericht zijn op:

  • -

    het aantonen van de haalbaarheid van (semi) offshore projecten;

  • -

    het aantonen van de haalbaarheid van andere niet-traditionele locaties.

3. Industriële ontwikkeling

[Regeling vervallen per 11-06-2005]

Dit onderdeel richt zich op het verbeteren van de prijs-prestatieverhouding en verbetering van de plaatsbaarheid van windturbines.

De voornaamste soorten projecten die in 1996 voor een subsidie in aanmerking komen, zijn haalbaarheids- en onderzoeks- of ontwikkelingsprojecten die gericht zijn op het ontwikkelen van windturbines en rotoren. Naast vervolgfasen van reeds door Novem ondersteunde ontwikkelingen staat de toepassing van innovatieve concepten centraal. Het gaat daarbij om de:

  • -

    verbetering van de prijs-prestatieverhouding;

  • -

    reductie van de geluidemissie;

  • -

    toename van de betrouwbaarheid;

  • -

    verbetering van de aansluiting op de marktvraag.

4. Techniekontwikkeling

[Regeling vervallen per 11-06-2005]

Dit onderdeel is gericht op het ontwikkelen en toepasbaar maken van technisch-wetenschappelijke kennis voor het verbeteren van de prijs-prestatieverhouding van Nederlandse windturbines.

Het gaat met name om het vertalen van de technologische kennis naar toepassingen door pre-competitief onderzoek en ontwikkeling.

De voornaamste soorten projecten die in 1996 voor een subsidie in aanmerking komen, zijn haalbaarheids-, onderzoeks- of ontwikkelings- en kennisoverdrachtprojecten die gericht zijn op:

  • -

    het ontwerpen van efficiëntere rotoren;

  • -

    ontwikkeling en ondersteunende computercodes;

  • -

    vermindering van de aërodynamische geluidemissie;

  • -

    verbetering van conversiesystemen;

  • -

    verbetering van betrouwbaarheid en onderhoudbaarheid;

  • -

    de ontwikkeling van internationale normen en certificatiecriteria.

Overige beoordelingsaspecten

[Regeling vervallen per 11-06-2005]

De mate waarin een project bijdraagt aan de realisering van de doelstellingen van het programma, wordt tevens bepaald door de volgende aspecten:

  • a. de slaagkans van het project;

  • b. de milieuverdienste van het project;

  • c. de relevantie voor andere doelstellingen van overheidsbeleid en de aansluiting op internationale ontwikkelingen;

  • d. de mate waarin het project aansluit bij een aanwezig innovatietraject, van de aanvrager of van anderen;

  • e. de projectkosten in relatie tot de bijdrage aan de realisatie van de doelstellingen van het programma;

  • f. de toepassingsmogelijkheden van het projectresultaat in de markt;

  • g. de mate waarin samenwerking met anderen plaatsvindt;

  • h. de kostprijsverlaging van een voor het programma relevant produkt;

  • i. de nieuwheid van het project;

  • j. de mate waarin het project voorziet in kennisoverdracht van de te bereiken resultaten.

Toelichting

[Regeling vervallen per 11-06-2005]

Toelichting op bovengenoemde aspecten:

ad a. Indien de slaagkans van een project te gering wordt geacht, zal het verlenen van subsidie niet aan de orde zijn. Bij het vaststellen van de slaagkans van een project wordt rekening gehouden met de technische en financieel-economische haalbaarheid en met factoren van planologische en bestuurlijke aard.

ad d. Industriële ontwikkelingsprojecten dienen deel uit te maken van een ontwikkelingsplan van de betreffende onderneming. Projecten gericht op de techniekontwikkeling worden getoetst aan de in het ontwikkelingsplan van de betreffende aanvrager aangegeven innovatietraject(en).

ad f. De verwachte projectresultaten zullen zoveel mogelijk vooraf getoetst worden aan de behoeften van de beoogde gebruikers.

ad g. Projecten ingediend en/of uit te voeren door samenwerkingsverbanden van partijen waarvoor het programma bestemd is genieten voorkeur.

ad j. Bij projecten in het kader van de onderdelen 1, 3 en 4 moet kennisoverdracht deel uitmaken van het project.

Aan de doelstellingen van het programma-onderdeel implementatie kunnen met name gemeenten, provincies, projectontwikkelaars, verenigingen en coöperaties van windturbine-exploitanten, het Landelijk Bureau Windenergie (LBW) en de deelnemers aan het Regionaal windenergieoverleg in de windrijke provincies bijdragen. Het onderdeel implementatie lange termijn richt zich met name op de energiebedrijven en overheden. Voor het onderdeel industriële ontwikkeling richt het programma zich op in Nederland gevestigde ondernemingen in de windturbinesector met een substantieel aandeel in de markt en aantoonbaar uitzicht op uitbreiding hiervan. Het onderdeel techniekontwikkeling richt zich behalve op deze ondernemingen, ook op ingenieurs- en adviesbureaus en instellingen voor onderzoek en hoger of wetenschappelijk onderwijs.

B. Budget

[Regeling vervallen per 11-06-2005]

Het bedrag dat beschikbaar is voor het doen van subsidietoezeggingen op in 1996 ontvangen aanvragen voor het programma Toepassing Windenergie in Nederland bedraagt voor:

  • -

    het onderdeel implementatie korte termijn f 500.000

  • -

    het onderdeel implementatie lange termijn f 200.000

  • -

    het onderdeel industriële ontwikkeling f 3.080.000

  • -

    het onderdeel techniekontwikkeling f 2.200.000.

C. Aanvraagperiode

[Regeling vervallen per 11-06-2005]

Aanvragen met betrekking tot het programma Toepassing Windenergie in Nederland moeten zijn ontvangen in de periode van 15 mei 1996 tot en met 31 oktober 1996.

Nadere informatie is verkrijgbaar bij:

Novem, Postbus 8242, 3503 RE Utrecht, tel. 030-2393493.

Bijlage 5

[Regeling vervallen per 11-06-2005]

A. Programma Bouwmaterialen-, Keramiek- en Glasindustrie 1996

[Regeling vervallen per 11-06-2005]

Het doel van het programma is het bevorderen van energiebesparing in de Nederlandse industrie, opdat in het jaar 2000 19% efficiencyverbetering van het energieverbruik, exclusief grondstoffen, wordt bereikt ten opzichte van 1989, conform de doelstelling van de Vervolg-nota Energiebesparing.

Om de doelstelling te bereiken, is voor de industrie een aantal instrumenten opgezet, zoals Meerjarenafspraken (MJA’s), het Besluit tenders industriële energiebesparing (TIEB), de Subsidie-regeling energiebesparings- en milieu-adviezen (E&M) en het onderhavige programma, dat in het kader van het Besluit subsidies energieprogramma’s is gericht op de bouwmaterialen-, keramiek-, en glasindustrie.

Via de meerjarenafspraken worden met de bedrijfssectoren afspraken gemaakt over de wijze waarop de betreffende sector bij zal dragen aan de bovengenoemde doelstelling.

Voorop staat het belang dat te ondersteunen projecten bijdragen aan vernieuwingen die een aanmerkelijk effect op energiegebruik hebben, en daarmee bijdragen aan het behalen van de bovengenoemde doelstelling. Uit projecten voortkomende kennis moet een bredere toepassing kunnen vinden binnen de bouwmaterialen-, keramiek-, en glasindustrie.

De voornaamste soorten projecten die in 1996 voor een subsidie in aanmerking komen zijn:

Haalbaarheids-, onderzoeks- of ontwikkelings-, demonstratie-, marktintroductie- en kennisoverdrachtprojecten gericht op:

  • -

    het verbeteren van de energiehuishouding in bedrijven zoals energiebeheer en procesintegratie;

  • -

    het verbeteren van de opwekking en distributie van warmte, koude en electriciteit bij industriële bedrijven;

  • -

    het verbeteren of vernieuwen van branchespecifieke procestechnologie van energie-intensieve processen, bijvoorbeeld voor processtromen, procesmodellering, produkten, en op de toepassing ervan via ketenbeheer.

  • -

    het ontwikkelen van nieuwe energiebesparende technologieën binnen de branche;

  • -

    het verbeteren van kennisoverdracht binnen de branche zoals communicatieplannen, workshops en opleidingen.

Overige beoordelingsaspecten

[Regeling vervallen per 11-06-2005]

De mate waarin een project bijdraagt aan de realisering van de doelstellingen van het programma, wordt tevens bepaald door de volgende aspecten:

  • a. de slaagkans van het project;

  • b. de milieuverdienste van het project;

  • c. de relevantie voor andere doelstellingen van overheidsbeleid en de aansluiting op internationale ontwikkelingen;

  • d. de nieuwheid en oorspronkelijkheid van het project en de hoeveelheid relevante informatie die met het project aan de bestaande kennis wordt toegevoegd;

  • e. de projectkosten in relatie tot de bijdrage aan de realisatie van de doelstellingen van het programma;

  • f. de bijdrage van het project aan de realisatie van een meerjarenafspraak;

  • g. de toepassingsmogelijkheden van het projectresultaat in de markt;

  • h. de kostprijsverlaging van een voor het programma relevante techniek;

  • i. de mate waarin relevante kennisoverdracht mogelijk is.

Toelichting

[Regeling vervallen per 11-06-2005]

Toelichting op de bovengenoemde aspecten:

ad a. Projecten zullen veelal voor wat betreft de slaagkans een zeker risico met zich dragen. Indien de slaagkans van het project op zichzelf te gering wordt geacht, zal het verlenen van een subsidie niet aan de orde zijn. Voor het vaststellen van de slaagkans van een project wordt, naast een inschatting van de technische en financieel/economische haalbaarheid, tevens rekening gehouden met factoren van organisatorische en bestuurlijke aard, alsmede met de financiële draagkracht van de aanvrager. Demonstratie- en marktintroductieprojecten kunnen slechts dan voor subsidie in aanmerking komen indien de technische en financieel-economische haalbaarheid voldoende is aangetoond.

ad b. Bij de bepaling van de milieuverdienste wordt rekening gehouden met:

  • -

    de mate waarin CO2-emissie wordt vermeden (ton/jaar);

  • -

    de mate waarin het project bijdraagt aan een verbetering van de huidige situatie op het gebied van emissies en reststoffenverwerking;

  • -

    de mate waarin wordt vermeden dat verschuivingseffecten van milieuproblemen van het ene milieucompartiment naar het andere optreden.

ad d. Onder het nieuwheidscriterium wordt in onderhavig programma verstaan:

  • -

    het toepassen van nieuwe dan wel vernieuwende technologieën;

  • -

    het geven van nieuwe toepassingen aan bestaande technologieën;

  • -

    (vergaande) procesintegratie.

Er dient sprake te zijn van voor Nederland in meer of mindere mate grensverleggende toepassingen. Dit geldt met name bij ontwikkelingsprojecten en demonstratieprojecten.

ad e. De projectkosten worden getoetst aan de energie- en milieuverdienste. Hiertoe worden beoordeeld de projectkosten in termen van kosten per hoeveelheid bespaarde primaire energiedragers (gulden/GJ).

ad f. Projecten worden mede beoordeeld aan de hand van de stand van zaken in de betreffende MJA en de behoefte in de betreffende sector aan de resultaten.

ad g. Een project wordt mede beoordeeld op basis van inzicht in de markttoepassing of het herhalingspotentieel van het specifieke project of produkt.

ad h. Er wordt belang gehecht aan technieken, apparaten en systemen die voor het totaal van investerings- en exploitatiekosten substantieel gunstiger scoren dan een referentietechniek.

ad i. Hierbij kan gedacht worden aan de bereidheid van de aanvrager tot het schrijven van een artikel voor een vakblad, het organiseren van een workshop of het openstellen van de installatie voor het bezoek van derden.

Aan het programma kunnen met name bijdragen bedrijven uit de sectoren waarmee meerjarenafspraken gemaakt zijn of zullen worden en organisaties binnen deze sectoren en voorts:

  • -

    instellingen voor onderzoek en hoger of wetenschappelijk onderwijs;

  • -

    leveranciers en fabrikanten van produktie-apparatuur of processen, alsmede van procesonderdelen;

  • -

    adviesbureaus.

B. Budget

[Regeling vervallen per 11-06-2005]

Het bedrag dat beschikbaar is voor het doen van subsidie-toezeggingen op in 1996 ontvangen aanvragen met betrekking tot het programma Bouwmaterialen-, Keramiek-, en Glasindustrie bedraagt f 3.550.000,00.

C. Aanvraagperiode

[Regeling vervallen per 11-06-2005]

Aanvragen met betrekking tot het programma Bouwmaterialen-, Keramiek- en Glasindustrie moeten zijn ontvangen in de periode van 15 mei 1996 tot en met 30 november 1996.

Nadere informatie is verkrijgbaar bij:

Novem, Postbus 17, 6130 AA Sittard, tel. 046-4202334.

Bijlage 6

[Regeling vervallen per 11-06-2005]

A. Programma Chemische en Aardolie Industrie 1996

[Regeling vervallen per 11-06-2005]

Het doel van het programma is het bevorderen van energiebesparing in de Nederlandse industrie, opdat in het jaar 2000 19% efficiencyverbetering van het energieverbruik, exclusief grondstoffen, wordt bereikt ten opzichte van 1989, conform de doelstelling van de Vervolgnota Energiebesparing.

Om de doelstelling te bereiken, is voor de industrie een aantal instrumenten opgezet, met name meerjarenafspraken (MJA’s), het Besluit tenders industriële energiebesparing (TIEB), de Subsidieregeling energiebesparings- en milieu-adviezen (E&M) en het onderhavige programma, dat in het kader van het Besluit subsidies energieprogramma’s is gericht op de chemische industrie, de aardolie-industrie en de olie- en gaswinning.

Met de chemische industrie is op 24 november 1993 een meerjarenafspraak afgesloten. Met de raffinaderijen is op 1 september 1994 een meerjarenafspraak afgesloten. Met de olie- en gaswinningsbedrijven is een meerjarenafspraak in voorbereiding.

Het programma richt zich op ondersteuning van de meerjarenafspraken en het bereiken van een zo groot mogelijke energie-efficiency verbetering in de betreffende bedrijfstakken.

Het programma is ingedeeld in twee onderdelen:

1. Chemische industrie

[Regeling vervallen per 11-06-2005]

Dit onderdeel richt zich op de chemische industrie.

De voornaamste soorten projecten die in 1996 voor subsidie in aanmerking komen, zijn haalbaarheidsprojecten, onderzoeks- of ontwikkelingsprojecten, praktijkexperimenten, kennisoverdrachtprojecten, demonstratieprojecten en marktintroductieprojecten gericht op:

  • -

    verlaging van het totale energieverbruik van een fabriek;

  • -

    vernieuwing en verbetering van processen;

  • -

    verbetering van scheidingsbewerkingen, zoals destillatie, membranen en smeltkristallisatie.

  • -

    verbetering van apparaten, zoals reactoren en procesfornuizen;

  • -

    verbetering van warmtewisselende apparatuur en introductie van nieuwe typen warmtewisselaars, bijvoorbeeld compacte warmtewisselaars.

2. Aardolie-industrie en olie- en gaswinning

[Regeling vervallen per 11-06-2005]

Dit onderdeel richt zich op raffinaderijen, cokesfabrieken en olie- en gaswinning.

De voornaamste soorten projecten die in 1996 voor subsidie in aanmerking komen, zijn haalbaarheidsprojecten, onderzoeks- of ontwikkelingsprojecten, praktijkexperimenten, kennisoverdrachtsprojecten, demonstratieprojecten en marktintroductieprojecten gericht op:

  • -

    verlagen van het totale energiegebruik van de fabriek resp. installatie;

  • -

    verbetering van processen;

  • -

    verbetering van scheidingsbewerkingen zoals destillatie en membranen;

  • -

    verbetering van apparaten, zoals compressoren, reactoren en procesfornuizen;

  • -

    verbetering van warmtewisselende apparatuur en introductie van geavanceerde nieuwe typen warmtewisselaars.

Overige beoordelingsaspecten

[Regeling vervallen per 11-06-2005]

De mate waarin een project bijdraagt aan de realisering van de doelstelling van het programma wordt tevens bepaald door de volgende aspecten:

  • a. de slaagkans van het project;

  • b. de milieuverdienste van het project;

  • c. de relevantie voor andere doelstellingen van overheidsbeleid en de aansluiting op internationale ontwikkelingen;

  • d. de nieuwheid en oorspronkelijkheid van het project en de hoeveelheid relevante infor-matie die met het project aan bestaande kennis wordt toegevoegd;

  • e. de projectkosten in relatie tot de bijdrage aan de realisatie van de doelstellingen van het programma

  • f. de bijdrage van het project aan de realisatie van een meerjarenafspraak;

  • g. de toepassingsmogelijkheden van het projectresultaat in de markt;

  • h. de mate waarin relevante kennisoverdracht plaatsvindt.

Toelichting

[Regeling vervallen per 11-06-2005]

Toelichting op de bovengenoemde aspecten:

ad a. Projecten zullen veelal voor wat betreft de slaagkans een zeker risico met zich dragen. Indien de slaagkans van het project op zichzelf te gering wordt geacht, zal het verlenen van een subsidie niet aan de orde zijn. Voor het vaststellen van de slaagkans van een project wordt naast een inschatting van de technische en financieel/economi-sche haalbaarheid, tevens rekening gehouden met factoren van organisatorische en bestuurlijke aard, alsmede met de financiële draagkracht van de aanvrager. Demonstratie- en marktintroductieprojecten kunnen slechts dan voor subsidie in aanmerking komen indien de technische en financieel-economische haalbaarheid voldoende is aangetoond.

ad d. Onder het nieuwheidscriterium wordt in het onderhavige programma verstaan:

  • -

    het toepassen van nieuwe, danwel vernieuwende technologieën;

  • -

    het geven van nieuwe toepassingen aan bestaande technologieën;

  • -

    vergaande procesintegratie.

Er dient sprake te zijn van voor Nederland in meer of mindere mate grensverleggende toepassingen. Dit geldt met name voor ontwikkelingsprojecten en demonstratieprojecten.

ad e. De projectkosten worden getoetst aan de energie- en milieuverdienste. Voor de energieverdienste worden de projectkosten beoordeeld in termen van kosten per hoeveelheid bespaarde primaire energiedragers (gulden/GJ).

ad f. Projecten worden mede beoordeeld op de bijdrage die ze leveren aan de realisering van doelstelling van de meerjarenafspraak in de betreffende deelsector.

ad g. Een project wordt mede beoordeeld op basis van inzicht in de markttoepassing of het herhalingspotentieel van het specifieke project of produkt.

ad h. Projecten die gedragen worden door een samenwerkingsverband waarin eindgebruikers deelnemen, verdienen voorkeur. Ook wordt positief beoordeeld de mate waarin de aanvrager deel wil nemen aan kennisoverdrachtactiviteiten, zoals het schrijven van artikelen, deelnemen aan symposia of openstellen van technologie voor derden.

Aan de doelstelling van het programma kunnen met name bijdragen bedrijven in de hiervoor genoemde bedrijfstakken. Tevens richt het programma zich op bedrijven of organisaties die invloed kunnen uitoefenen op het toekomstige energieverbruik in de hiervoor genoemde bedrijfstakken, zoals universiteiten, onderzoeksinstellingen, ingenieursbureaus en de apparatenindustrie.

B. Budget

[Regeling vervallen per 11-06-2005]

Het bedrag dat beschikbaar is voor het doen van subsidietoezeggingen op in 1996 ontvangen aanvragen met betrekking tot het programma Chemische Industrie bedraagt f 10.200.000.

C. Aanvraagperiode

[Regeling vervallen per 11-06-2005]

Aanvragen met betrekking tot het programma Chemische Industrie moeten zijn ontvangen in de periode van 15 mei tot en met 30 november 1996.

Nadere informatie is verkrijgbaar bij:

Novem, Postbus 8242, 3503 RE Utrecht, tel.: 030-2393493.

Bijlage 7

[Regeling vervallen per 11-06-2005]

A. Programma Lichte Industrie 1996

[Regeling vervallen per 11-06-2005]

Het doel van het programma is het bevorderen van energiebesparing in de Nederlandse industrie, opdat 19% efficiencyverbetering van het energieverbruik, exclusief grondstoffen, wordt bereikt in het jaar 2000 ten opzichte van 1989, conform de doelstelling van de Vervolgnota Energiebesparing.

Om de doelstellingen te bereiken zijn voor de industrie een aantal instrumenten opgezet, zoals Meerjarenafspraken (MJA’s), het Besluit tenders industriële energiebesparing (TIEB), de Subsidieregeling energiebesparings- en milieu-adviezen (E&M) en het onderhavige programma.

Het programma is ingedeeld in drie onderdelen:

1. De sectorale benadering

[Regeling vervallen per 11-06-2005]

Dit programma-onderdeel is gericht op de ijzergieterijen, de oppervlaktebehandelende industrie, de metaalelectro-sector, de loonkoel- en vrieshuizen, de industriële natwasserijen en strijkinrichtingen, de tapijtindustrie, alsmede industriële bedrijven niet behorende tot een branche waarmee een MJA is afgesloten danwel wordt afgesloten met een jaarlijks energiegebruik van minimaal 0,1 PJ. Via meerjarenafspraken en de Intentieverklaring uitvoering milieubeleid metaal- en elektrotechnische industrie worden met deze bedrijfstakken of individuele bedrijven afspraken gemaakt over de wijze waarop de betreffende bedrijfstakken of individuele bedrijven zullen bijdragen aan de bovengenoemde doelstelling.

Dit onderdeel beoogt in de bedrijfstakken of individuele bedrijven waarmee meerjarenafspraken zijn gemaakt of nog zullen worden gemaakt, de doelstellingen van die meerjarenafspraken te realiseren.

De soorten projecten die in 1996 voor subsidie in aanmerking komen zijn haalbaarheids-, onderzoeks- of ontwikkelings-, demonstratie-, marktintroductie- en kennisoverdrachtsprojecten en praktijkexperimenten die binnen bovengenoemde bedrijfstakken of individuele bedrijven gericht zijn op:

  • -

    het opstellen van meerjarenplannen en monitoringsystematieken;

  • -

    het verbeteren van de energiehuishouding in bedrijven, zoals integraal energiebeheer, procesintegratie en procesregelingen;

  • -

    het ontwikkelen van energiebesparingstechnieken;

  • -

    het verbeteren of vernieuwen van branchespecifieke procestechnologie gericht op de verbetering van de energie-efficiency.

2. De benadering via de nutssector

[Regeling vervallen per 11-06-2005]

Dit programma-onderdeel is gericht op de Energiedistributiebedrijven (EDB’s) ten behoeve van het realiseren van hun doelstellingen zoals vermeld in het Milieu Actie Plan II (MAP II) gericht op industriële klanten. Met de EDB’s worden plannen van aanpak gedefinieerd om de industriële bedrijven in de desbetreffende verzorgingsgebieden systematisch te benaderen voor het verbeteren van de energie-efficiency.

De soorten projecten die in 1996 voor subsidie in aanmerking komen zijn haalbaarheids-, onderzoeks- of ontwikkelings-, demonstratie-, marktintroductie- en kennisoverdrachtsprojecten en praktijkexperimenten die gericht zijn op:

  • -

    het opstellen van plannen van aanpak voor provinciale of (inter)regionale verzorgingsgebieden;

  • -

    het uitvoeren van pilotprojecten in samenwerking met sectoren.

3. Ondersteunende Activiteiten

[Regeling vervallen per 11-06-2005]

Dit programmaonderdeel is gericht op de ontwikkeling van energiediensten. Onder energiediensten wordt in dit kader verstaan: het vanuit de EDB’s aan industriële klanten leveren van andere energievormen dan gas en elektriciteit en het leveren van diensten die energie-efficiency bij deze klanten verhoogt.

De soorten projecten die in 1996 voor subsidie in aanmerking komen zijn haalbaarheids-, onderzoeks- of ontwikkelings-, demonstratie-, marktintroductie- en kennisoverdrachtsprojecten en praktijkexperimenten die gericht zijn op:

  • -

    het opstellen van plannen die energielevering in de vorm van warmte, koude, mechanisch vermogen of perslucht gedeeltelijk ter vervanging van gas- of electriciteitslevering mogelijk maken;

  • -

    het ontwikkelen van vormen van dienstverlening die een energie-efficiency verbetering bij industriële klanten stimuleert.

Overige beoordelingsaspecten

[Regeling vervallen per 11-06-2005]

De mate waarin een project bijdraagt aan de realisering van de doelstellingen van het programma wordt tevens bepaald door de volgende aspecten:

  • a. de slaagkans van het project;

  • b. de milieuverdienste van het project;

  • c. de relevantie voor andere doelstellingen van overheidsbeleid en de aansluiting op internationale ontwikkelingen;

  • d. de nieuwheid en de oorspronkelijkheid van het project en de hoeveelheid relevante informatie die met het project aan de bestaande kennis wordt toegevoegd;

  • e. de projectkosten in relatie tot de bijdrage aan de realisatie van de doelstellingen van het programma;

  • f. de bijdrage van het project aan de realisatie van de meerjarenafspraken;

  • g. de toepassingsmogelijkheden van het projectresultaat in de markt;

  • h. de kostprijsverlaging van voor het programma relevante technieken;

  • i. de mate waarin relevante kennisoverdracht mogelijk is.

Toelichting

[Regeling vervallen per 11-06-2005]

Toelichting op de bovengenoemde aspecten:

ad a. Projecten zullen veelal voor wat betreft de slaagkans een zeker risico met zich dragen. Indien de slaagkans van het project op zichzelf te gering wordt geacht zal het verlenen van een subsidie niet aan de orde zijn. Voor het vaststellen van de slaagkans van een project wordt naast een inschatting van de technische en financieel/economische haalbaarheid tevens rekening gehouden met factoren van organisatorische en bestuurlijke aard, alsmede met de financiële draagkracht van de aanvrager. Demonstratie- en marktintroductieprojecten kunnen slechts dan voor subsidie in aanmerking komen indien de technische en financieel-economische haalbaarheid voldoende is aangetoond.

ad b. Bij de bepaling van de milieuverdienste wordt rekening gehouden met:

  • -

    de mate waarin het project bijdraagt aan een verbetering van de huidige situatie op het gebied van emissies;

  • -

    de mate waarin wordt vermeden dat verschuivingseffecten van milieuproblemen van het ene milieucompartiment naar het andere optreden.

ad d. Onder het nieuwheidscriterium wordt in onderhavig programma verstaan:

  • -

    het toepassen van nieuwe dan wel vernieuwende technologieën;

  • -

    het geven van nieuwe toepassingen aan bestaande technologieën;

  • -

    (vergaande) procesintegratie.

Het betreft hier voor Nederland in meer of mindere mate grensverleggende toepassingen. Dit geldt met name bij ontwikkelings- en demonstratieprojecten.

ad e. De projectkosten worden getoetst aan de energieverdienste. Hiertoe worden beoordeeld de projectkosten in termen van kosten per hoeveelheid bespaarde primaire energiedragers (gulden/GJ).

ad f. Projecten worden mede beoordeeld aan de hand van de stand van zaken in de betreffende MJA (indien aanwezig) en de behoefte in de betreffende sector aan de resultaten.

ad g. Een project wordt mede beoordeeld op basis van inzicht in de markttoepassing of het herhalingspotentieel van het specifieke project of produkt.

ad h. Er wordt belang gehecht aan technieken, apparaten en systemen die voor het totaal van investeringen- en exploitatiekosten substantieel gunstiger zijn dan een referentietechniek.

ad i. Hierbij kan gedacht worden aan de bereidheid van de aanvrager tot het schrijven van een artikel voor een vakblad, het organiseren van een workshop of het openstellen van een installatie voor het bezoek van derden.

Aan de doelstelling van het programma kunnen met name bijdragen:

  • -

    organisaties en bedrijven binnen bovengenoemde bedrijfstakken;

  • -

    energiedistributiebedrijven;

  • -

    overkoepelende branche-organisaties en individuele bedrijven;

  • -

    instellingen voor onderzoek en hoger of wetenschappelijk onderwijs;

  • -

    leveranciers en fabrikanten van produktie-apparatuur of processen, alsmede van procesonderdelen;

  • -

    adviesbureau’s.

B. Budget

[Regeling vervallen per 11-06-2005]

Het bedrag dat beschikbaar is voor het doen van subsidietoezeggingen op in 1996 ontvangen aanvragen met betrekking tot het programma Lichte Industrie bedraagt f 2.250.000

C. Aanvraagperiode

[Regeling vervallen per 11-06-2005]

Aanvragen met betrekking tot het programma Lichte Industrie moeten zijn ontvangen in de periode van 15 mei 1996 tot en met 30 november 1996.

Nadere informatie is verkrijgbaar bij:

Novem B.V., Postbus 503, 7300 AM Apeldoorn, tel. 055-5277877.

Bijlage 8

[Regeling vervallen per 11-06-2005]

A. Programma Overige Industrie 1996

[Regeling vervallen per 11-06-2005]

Het doel van het programma is het bevorderen van energiebesparing in de Nederlandse industrie, opdat 19% efficiencyverbetering van het energiegebruik, exclusief grondstoffen, wordt bereikt in het jaar 2000 ten opzichte van 1989, conform de doelstelling van de Vervolgnota Energiebesparing.

Om de doelstelling te bereiken, is voor de industrie een aantal instrumenten opgezet, met name meerjarenafspraken (MJA’s), het Besluit tenders industriële energiebesparing (TIEB), de Subsidieregeling energiebesparings- en milieuadviezen (E&M) en het onderhavige programma, dat in het kader van het Besluit subsidies energieprogramma’s is gericht op de papier- en kartonindustrie, de textielindustrie, de grafische industrie, de basismetaalindustrie, de papierverwerkende industrie, de kunststofverwerkende industrie en de rubberverwerkende industrie. Via de meerjarenafspraken worden met de bedrijfssectoren afspraken gemaakt over de wijze waarop de betreffende bedrijfssectoren zullen bijdragen aan de bovengenoemde doelstelling.

Het programma beoogt in bovengenoemde bedrijfssectoren waarmee meerjarenafspraken zijn gemaakt of zullen worden gemaakt, de doelstellingen van die meerjarenafspraken te realiseren.

De voornaamste soorten projecten die in 1996 voor subsidie in aanmerking komen, zijn haalbaarheids-, ontwikkelings-, demonstratie-, marktintroductie- en kennisoverdrachtsprojecten die passen binnen:

  • -

    de meerjarenafspraak met de papier- en kartonindustrie;

  • -

    de meerjarenafspraak met de textielindustrie;

  • -

    het kader van de Milieubeleidsovereenkomst met de grafische industrie;

  • -

    de meerjarenafspraak met de ijzer- en staalproducerende industrie

  • -

    de meerjarenafspraak met de non-ferro industrie;

  • -

    de meerjarenafspraak met de rubberverwerkende industrie;

  • -

    de meerjarenafspraak met de kunststofverwerkende industrie.

Overige beoordelingsaspecten

[Regeling vervallen per 11-06-2005]

De mate waarin een project bijdraagt aan de realisering van de doelstellingen van het programma, wordt tevens bepaald door de volgende aspecten:

  • a. de slaagkans van het project;

  • b. de milieuverdienste van het project;

  • c. de relevantie voor andere doelstellingen van overheidsbeleid en de aansluiting op internationale ontwikkelingen;

  • d. de nieuwheid en oorspronkelijkheid van het project en de hoeveelheid relevante informatie die met het project aan de bestaande kennis wordt toegevoegd:

  • e. de projectkosten in relatie tot de bijdrage aan de realisatie van de doelstellingen van het programma;

  • f. de bijdrage van het project aan de realisatie van de meerjarenafspraken;

  • g. de toepassingsmogelijkheden van het projectresultaat in de markt;

  • h. de kostprijsverlaging van voor het programma relevante technieken;

  • i. de mate waarin relevante kennisoverdracht mogelijk is.

Toelichting

[Regeling vervallen per 11-06-2005]

Toelichting op de bovengenoemde aspecten:

ad a. Projecten zullen veelal voor wat betreft de slaagkans een zeker risico met zich dragen. Indien de slaagkans van het project op zichzelf te gering wordt geacht, zal het verlenen van een subsidie niet aan de orde zijn. Voor het vaststellen van de slaagkans van een project wordt, naast een inschatting van de technische en financieel/economische haalbaarheid, tevens rekening gehouden met factoren van organisatorische en bestuurlijke aard, alsmede met de financiële draagkracht van de aanvrager. Demonstratie- en marktintroductieprojecten kunnen slechts dan voor subsidie in aanmerking komen, indien de technische en financieel/economische haalbaarheid voldoende is aangetoond.

ad b. Bij de bepaling van de milieuverdienste wordt rekening gehouden met:

  • -

    de mate waarin het project bijdraagt aan een verbetering van de huidige situatie op het gebied van emissies;

  • -

    de mate waarin wordt vermeden dat verschuivingseffecten van milieuproblemen van het ene milieucompartiment naar het andere optreden.

ad d. Onder het nieuwheidscriterium wordt in onderhavig programma verstaan:

  • -

    het toepassen van nieuwe dan wel vernieuwende technologieën;

  • -

    het geven van nieuwe toepassingen aan bestaande technologieën;

  • -

    (vergaande) procesintegratie.

Het betreft hier voor Nederland in meer of minder mate grensverleggende toepassingen. Dit geldt met name bij ontwikkelingsprojecten en demonstratieprojecten.

ad e. De projectkosten worden getoetst aan de energieverdienste. Hiertoe worden beoordeeld de projectkosten in termen van kosten per hoeveelheid bespaarde primaire energiedragers (gulden/GJ).

ad f. Projecten worden mede beoordeeld op de bijdrage die ze leveren aan de realisering van de doelstelling van de meerjarenafspraak in de betreffende deelsector.

ad g. Een project wordt mede beoordeeld op basis van inzicht in de markttoepassing of het herhalingspotentieel van het specifieke project of produkt.

ad h. Er wordt belang gehecht aan technieken, apparaten en systemen die voor het totaal van investerings- en exploitatiekosten substantieel gunstiger zijn dan een referentietechniek.

ad i. Hierbij kan gedacht worden aan de bereidheid van de aanvrager tot het schrijven van een artikel voor een vakblad, het organiseren van een workshop of het openstellen van de installatie voor het bezoek van derden.

Aan de doelstelling van het programma kunnen met name bijdragen bedrijven behorende tot de papier- en kartonindustrie, de textielindustrie, de grafische industrie, de basismetaalindustrie, de papierverwerkende industrie, de kunststofverwerkende industrie en de rubberverwerkende industrie, waarmee meerjarenafspraken gemaakt zijn of zullen worden gemaakt, en voorts organisaties binnen deze bedrijfstakken of organisaties gericht op deze bedrijfstakken zoals:

  • -

    branche- en sectororganisaties;

  • -

    instellingen voor onderzoek en hoger of wetenschappelijk onderwijs;

  • -

    leveranciers en fabrikanten van produktieapparatuur of processen, alsmede van procesonderdelen;

  • -

    adviesbureau’s.

B. Budget

[Regeling vervallen per 11-06-2005]

Het bedrag dat beschikbaar is voor het doen van subsidietoezeggingen op in 1996 ontvangen aanvragen met betrekking tot het programma Overige Industrie bedraagt f 4.200.000

C. Aanvraagperiode

[Regeling vervallen per 11-06-2005]

Aanvragen met betrekking tot het programma Overige Industrie moeten zijn ontvangen in de periode van 15 mei 1996 tot en met 30 november 1996.

Nadere informatie is verkrijgbaar bij:

Novem, Postbus 8242, 3503 RE Utrecht, tel. 030-2393493.

Bijlage 9

[Regeling vervallen per 11-06-2005]

A. Programma Voedings- en Genotmiddelenindustrie 1996

[Regeling vervallen per 11-06-2005]

Het doel van het programma is het bevorderen van energiebesparing in de Nederlandse industrie, opdat in het jaar 2000 19% efficiencyverbetering van het energiegebruik, exclusief grondstoffen, wordt bereikt ten opzichte van 1989, conform de doelstelling van de Vervolgnota Energiebesparing.

Om de doelstelling te bereiken, is voor de industrie een aantal instrumenten opgezet, zoals meerjarenafspraken (MJA’s), het Besluit tenders industriële energiebesparing (TIEB), de Subsidieregeling energiebesparings- en milieu-adviezen (E&M) en het onderhavige programma, dat in het kader van het Besluit subsidies energieprogramma’s is gericht op de voedings- en genotmiddelenindustrie.

Het programma beoogt in de bovengenoemde bedrijfssectoren, waarmee meerjarenafspraken zijn of zullen worden gemaakt, de doelstellingen van die meerjarenafspraken te realiseren.

De voornaamste soorten projecten die in 1996 voor subsidie in aanmerking komen, zijn haalbaarheidsprojecten, onderzoeks- of ontwikkelingsprojecten, demonstratieprojecten, marktintroductieprojecten en kennisoverdrachtprojecten die gericht zijn op:

  • -

    beheersing en verbetering van de energiehuishouding in bedrijven, waaronder tevens projecten voor verbetering van produktielogistiek, procesregelingen en procesintegratie zijn begrepen;

  • -

    verbetering van de opwekking en de toepassing van warmte, koude en elektriciteit bij industriële bedrijven;

  • -

    verbetering of vernieuwing van branche-specifieke procestechnologie van energie-intensieve processen, bijvoorbeeld voor het concentreren van processtromen (indampen, kristalliseren, membraanprocessen) en voor het conserveren van producten en/of processtromen (vriezen, koelen, drogen, bakken, steriliseren), en op de toepassing daarvan.

Overige beoordelingsaspecten

[Regeling vervallen per 11-06-2005]

De mate waarin een project bijdraagt aan de realisering van de doelstellingen van het programma, wordt tevens bepaald door de volgende aspecten:

  • a. de slaagkans van het project;

  • b. de milieuverdienste van het project;

  • c. de relevantie voor andere doelstellingen van overheidsbeleid en de aansluiting op internationale ontwikkelingen;

  • d. de nieuwheid en oorspronkelijkheid van het project en de hoeveelheid relevante informatie die met het project aan de bestaande kennis wordt toegevoegd;

  • e. de projectkosten in relatie tot de bijdrage aan de realisatie van de doelstellingen van het programma;

  • f. de bijdrage van het project aan de realisatie van een meerjarenafspraak;

  • g. de toepassingsmogelijkheden van het projectresultaat in de markt;

  • h. de kostprijsverlaging van voor het programma relevante technieken;

  • i. de mate waarin relevante kennisoverdracht mogelijk is.

Toelichting

[Regeling vervallen per 11-06-2005]

Toelichting op de bovengenoemde aspecten:

ad a. Projecten zullen veelal voor wat betreft de slaagkans een zeker risico met zich dragen. Indien de slaagkans van het project op zichzelf te gering wordt geacht zal het verlenen van een subsidie niet aan de orde zijn. Voor het vaststellen van de slaagkans van een project wordt, naast een inschatting van de technische en financieel/economische haalbaarheid, tevens rekening gehouden met factoren van organisatorische en bestuurlijke aard, alsmede met de financiële draagkracht van de aanvrager. Demonstratie- en marktintroductieprojecten kunnen slechts dan voor subsidie in aanmerking komen indien de technische en financieel-economische haalbaarheid voldoende is aangetoond.

ad b. Bij de bepaling van de milieuverdienste wordt rekening gehouden met:

  • -

    de mate waarin het project bijdraagt aan een verbetering van de huidige situatie op het gebied van emissies en reststoffenverwerking;

  • -

    de mate waarin wordt vermeden dat verschuivingseffecten van milieuproblemen van het ene milieucompartiment naar het andere optreden.

ad d. Onder het nieuwheidscriterium wordt in onderhavig programma verstaan:

  • -

    het toepassen van nieuwe dan wel vernieuwende technologieën;

  • -

    het geven van nieuwe toepassingen aan bestaande technologieën;

  • -

    (vergaande) procesintegratie.

Er dient sprake te zijn van voor Nederland in meer of mindere mate grensverleggende toepassingen. Dit geldt met name bij ontwikkelingsprojecten en demonstratieprojecten.

ad e. De projectkosten worden getoetst aan de energie- en milieuverdienste. Hiertoe worden beoordeeld de projectkosten in termen van kosten per hoeveelheid bespaarde primaire energiedragers (gulden/GJ). De milieuverdienste wordt kwalitatief beoordeeld.

ad f. Projecten worden mede beoordeeld aan de hand van de stand van zaken in de MJA en de behoefte in de betreffende deelsector aan de resultaten.

ad g. Een project wordt mede beoordeeld op basis van inzicht in de markttoepassing of het herhalingspotentieel van het specifieke project of produkt.

ad h. Er wordt belang gehecht aan technieken, apparaten en systemen die voor het totaal van investerings- en exploitatiekosten substantieel gunstiger zijn dan een referentietechniek.

ad i. Hierbij kan gedacht worden aan de bereidheid van de aanvrager tot het schrijven van een artikel voor een vakblad, het organiseren van een work-shop of het openstellen van de installatie voor het bezoek van derden.

Aan het programma kunnen met name bijdragen bedrijven uit de sectoren in de voedings- en genotmiddelenindustrie waarmee meerjarenafspraken gemaakt zijn of zullen worden, organisaties binnen deze sectoren en voorts:

  • -

    instellingen voor onderzoek en hoger of wetenschappelijk onderwijs;

    leveranciers en fabrikanten van produktie-apparatuur of processen, alsmede van procesonderdelen;

  • -

    adviesbureau’s.

B. Budget

[Regeling vervallen per 11-06-2005]

Het bedrag dat beschikbaar is voor het doen van subsidietoezeggingen op in 1996 ontvangen aanvragen met betrekking tot het programma Voedings- en Genotmiddelenindustrie bedraagt f 6.250.000,00.

C. Aanvraagperiode

[Regeling vervallen per 11-06-2005]

Aanvragen met betrekking tot het programma Voedings- en Genotmiddelenindustrie moeten zijn ontvangen in de periode van 15 mei 1996 tot en met 30 november 1996.

Nadere informatie is verkrijgbaar bij:

Novem, Postbus 17, 6130 AA Sittard, tel. 046-4202325.

Bijlage 10

[Regeling vervallen per 11-06-2005]

A. Programma Nieuwe Energieconversie-technologieën (NECT) 1996

[Regeling vervallen per 11-06-2005]

Het doel van het NECT-programma is de ontwikkeling van nieuwe energieconversie-technologieën en -systemen voor decentrale toepassing identificeren en doen uitvoeren, die significant beter kunnen worden dan de concurrerende optie.

Het betreft voornamelijk gasconversie-technologieën die op termijn nieuwe (stationaire) toepassingen kunnen genereren in de sectoren energievoorziening, gebouwde omgeving en industrie.

Het programma richt zich vooral op projecten op het gebied van onderzoek, haalbaarheid, technologie-ontwikkeling, praktijkexperimenten en demonstratie.

Het NECT-programma is ingedeeld in vier onderdelen:

1. Verkenningen

[Regeling vervallen per 11-06-2005]

De voornaamste soorten projecten die in 1996 voor een subsidie in aanmerking komen zijn haalbaarheidsprojecten gericht op het onderkennen en/of verduidelijken van mogelijk relevante nieuwe energieconversie-technologieën, nieuwe combinaties en systemen en het geven van de onderbouwing voor een beslissing tot het starten van een ontwikkeling.

2. Verbranding

[Regeling vervallen per 11-06-2005]

Dit onderdeel richt zich op het bereiken van hogere rendementen en zo mogelijk lagere emissies bij verbranding met betrekking tot verbeterde en/of nieuwe verbrandingstechnologieën. Het gaat daarbij vooral om gasconversie, zoals aardgas, biogas, laag-calorisch gas en waterstof.

De voornaamste soorten projecten die in 1996 voor een subsidie in aanmerking komen, zijn haalbaarheids-, onderzoeks-, en ontwikkelingsprojecten en daarop aansluitende praktijkexperimenten en tevens demonstratieprojecten gericht op:

  • -

    voortzetting van lopend, reeds eerder door Novem ondersteund onderzoek en ontwikkeling ten behoeve van verbetering van materialen voor keramische branders en ontwikkeling van verbrandingskatalysatoren;

  • -

    benutting van de mogelijkheden voor verbetering van de verbranding door voor- en/of nageschakelde gasbewerking gecombineerd met een (aangepaste) brander aansluitend bij lopende door Novem ondersteunde ontwikkelingen:

  • -

    voortzetting lopend, reeds eerder door Novem ondersteund onderzoek naar modellering van stroming, verbranding en emissies bij keramische branders en van vlamstabilisatie;

  • -

    voortzetting van lopende ontwikkelingen van stralingsbranders voor toepassing in de apparaten die in het programma in onderzoek of ontwikkeling zijn, danwel een energiebesparing van apparaten bewerkstelligen;

  • -

    voortzetting van lopend, reeds eerder door Novem ondersteund onderzoek en ontwikkeling ten behoeve van de beheersing van de geluidsproduktie door branders in apparaten;

  • -

    voortzetting van lopend, reeds eerder door Novem ondersteunde ontwikkeling en toepassing van de vortex-brander.

3. Nieuwe Combinaties

[Regeling vervallen per 11-06-2005]

Dit onderdeel richt zicht op het identificeren en ontwikkelen tot aan marktintroductie van nieuwe en verbeterde combinaties van energieconversiesystemen waardoor een hoger rendement en zo mogelijk lagere emissies bereikt kunnen worden.

De voornaamste soorten projecten die in 1996 voor een subsidie in aanmerking komen, zijn ontwikkelingsprojecten en praktijkexperimenten gericht op:

  • -

    de bepalende randvoorwaarden met gevoeligheidsanalyse voor een combinatie van brandstofcellen en gasturbine welke aansluit bij dit programma en bij het programma ’Brandstofcellen’;

  • -

    componenten voor optimalisatie van energieconversiesystemen die functioneren met een (variërend) mengsel van verschillende gassoorten;

  • -

    kansrijke, nieuwe combinaties van nieuwe of verbeterde conversietechnologieën, die uitzicht bieden op een hoger conversierendement met een goed perspectief op commerciële toepassing.

4. Warmte en/of Kracht

[Regeling vervallen per 11-06-2005]

Dit onderdeel richt zich op het verbeteren van rendement en milieukarakteristieken van conversie-technologieën die de gewenste warmte (koude) en/of kracht genereren.

De twee belangrijkste technologieën zijn gasturbines en warmtepompen.

De voornaamste soorten projecten die in 1996 voor subsidie in aanmerking komen, zijn ontwikkelingsprojecten en praktijkexperimenten gericht op:

  • -

    voortzetting van lopend, reeds eerder door Novem ondersteund onderzoek en ontwikkeling ten behoeve van de Heron-turbine met name gericht op het toepassen van chemische recuperatie, verbetering van de brander en vaststellen van de prestatie in een praktijksituatie;

  • -

    voortzetting van lopend, reeds eerder door Novem ondersteund onderzoek en ontwikkeling ten behoeve van de OPRA-turbine met name gericht op het vaststellen van de prestatie in een praktijksituatie en van verbeteringen door onder andere een verbeterde lagering;

  • -

    voortzetting van de lopende ontwikkelingen en verkenningen op het gebied van de warmtepompen, het betreft met name de continue-gasfase chemische warmtepomp, nieuwe stofparen voor de absorptiewarmtepomp en de hybride warmtepomp.

Overige beoordelingsaspecten

[Regeling vervallen per 11-06-2005]

De mate waarin een project bijdraagt aan de realisering van de doelstellingen van het programma wordt tevens bepaald door de volgende aspecten:

  • a. de slaagkans van het project;

  • b. de energie- en milieuverdienste van het project;

  • c. de relevantie voor andere doelstellingen van het overheidsbeleid en de aansluiting op internationale ontwikkelingen;

  • d. de mate waarin het project aansluit bij een aanwezig innovatietraject van de aanvrager of van anderen;

  • e. de projectkosten in relatie tot de bijdrage aan de realisatie van de doelstellingen van het programma;

  • f. de nieuwheid van het project;

  • g. de mate van aansluiting op lopende reeds eerder door Novem gesteunde onderzoeken en ontwikkelingen op het gebied van nieuwe energieconversie-technologieën;

  • h. de inpasbaarheid van de voorgestelde combinaties in het lopende programma;

  • i. de mate van bijdrage aan de synergie van de activiteiten op het gebied van de energieconversie-technologieën in Nederland;

  • j. de mate van betrokkenheid van de Nederlandse industrie bij het project, met name met betrekking tot de invulling van het commercialiseringstraject.

Toelichting

[Regeling vervallen per 11-06-2005]

Toelichting op bovengenoemde aspecten:

ad a. Projecten zullen veelal voor wat betreft de slaagkans een zeker risico met zich dragen.

Indien de slaagkans van het project op zichzelf te gering wordt geacht, zal het verlenen van een subsidie niet aan de orde zijn.

Voor het vaststellen de slaagkans van een project wordt naast een inschatting van de technische en financieel/economische haalbaarheid tevens rekening gehouden met factoren van organisatorische aard, alsmede met de financiële draagkracht van de aanvrager. Praktijkexperimenten en demonstratieprojecten kunnen slechts dan voor subsidie in aanmerking komen indien de technische en financieel/economische haalbaarheid voldoende is aangetoond.

ad b. Bij de bepaling van de milieuverdienste wordt rekening gehouden met:

  • *

    de mate waarin CO2-emissie wordt vermeden;

  • *

    de mate waarin het project bijdraagt aan de verbetering van de huidige situatie op het gebied van emissies.

ad e. De projectkosten worden getoetst aan de energie- en milieuverdienste in termen van brandstofbesparing en vermindering van schadelijke emissies.

ad f. Onder het nieuwheidscriterium wordt in dit programma verstaan:

  • *

    het toepassen van nieuwe danwel vernieuwende technologieën;

  • *

    het geven van nieuwe toepassingen aan bestaande technologieën;

  • *

    nieuwe combinaties van bestaande technologieën die tot een hoger rendement en zo mogelijk geringere emissie leiden.

ad j. Bij de beoordeling gaat de voorkeur uit naar projecten die worden ondernomen door samenwerkingsverbanden van industrie, afnemers, onderzoeksinstellingen en bedrijven gespecialiseerd in de ontwikkeling van betreffende technieken.

Er dient sprake te zijn van voor Nederland in voldoende mate grensverleggende toepassingen; dit geldt met name voor ontwikkelingsprojecten.

Aan de doelstelling van het programma kunnen met name bijdragen instellingen voor onderzoek/ontwikkeling en wetenschappelijk onderwijs, industriële ontwikkelaars en fabrikanten van componenten, apparaten en systemen, advies- en ingenieursbureau’s en potentiële investeerders in en exploitanten van systemen voor energieproduktie.

B. Budget

[Regeling vervallen per 11-06-2005]

Het bedrag dat beschikbaar is voor het doen van subsidietoezeggingen op in 1996 ontvangen aanvragen voor het programma Nieuwe Energieconversie-technologieën bedraagt: f 6.050.000.

C. Aanvraagperiode

[Regeling vervallen per 11-06-2005]

Aanvragen met betrekking tot het programma Nieuwe Energieconversie-technologieën moeten zijn ontvangen in de periode 15 mei 1996 tot en met 31 oktober 1996.

Nadere informatie is verkrijgbaar bij:

Novem, Postbus 8242, 3503 RE Utrecht. tel.: 030-2393493.

Bijlage 11

[Regeling vervallen per 11-06-2005]

A. Lange-termijnonderzoeksprogramma Gebouwde Omgeving 1996 (LTGO)

[Regeling vervallen per 11-06-2005]

Het doel van het programma is het op termijn bijdragen aan een betaalbare duurzame samenleving door integratie van energiebesparingsvoorzieningen en duurzame energievoorziening in de woning- en utiliteitsbouw.

De voornaamste soorten projecten die in 1996 voor subsidie in aanmerking komen, zijn haalbaarheidsprojecten, onderzoeks- of ontwikkelingsprojecten, praktijkexperimenten en demonstratieprojecten gericht op integratie van energiebesparingstechnieken en duurzame energiebronnen in de woning- en utiliteitsbouw met als doel een betaalbare en duurzame gebouwde omgeving op termijn.

De projecten moeten passen binnen de operationele doelstelling van het programma. Deze luidt: het realiseren van een energetisch neutrale stadswijk voor het jaar 2010, waarvan de realisatiekosten 10% boven een traditionele bouw op het moment van realisatie mogen liggen, gericht op een substantiële vermindering van de energiebehoefte en inzet van duurzame energie.

Overige beoordelingsaspecten

[Regeling vervallen per 11-06-2005]

De mate waarin een project bijdraagt aan de realisering van de doelstelling van het programma, wordt tevens bepaald door de volgende aspecten:

  • a. de slaagkans;

  • b. de milieuverdienste van het project;

  • c. de relevantie voor andere doelstellingen van overheidsbeleid en de aansluiting op internationale ontwikkelingen;

  • d. de projectkosten in relatie tot het totaal beschikbare budget en in relatie tot de bijdrage van het project aan de realisatie van de doelstellingen van het programma;

  • e. de toepassingsmogelijkheden van het projectresultaat in de bestaande en toekomstige markt;

  • f. de nieuwheid van het project;

  • g. de mate waarin het project past in een aanwezig innovatie traject;

  • h. de mate waarin relevante kennisoverdracht plaatsvindt.

Toelichting

[Regeling vervallen per 11-06-2005]

Toelichting op de bovengenoemde aspecten:

Ad a. Projecten komen alleen voor subsidie in aanmerking als aannemelijk kan worden gemaakt dat de resultaten op een rendabele wijze zullen kunnen bijdragen aan de realisatie van een duurzame samenleving op termijn.

Ad b. Bij de beoordeling van de milieuverdienste wordt rekening gehouden met de milieu-effecten als gevolg van grondstofverbruik, fabricagemethoden, ontmanteling en afvalverwerking.

Ad e. Projecten worden mede beoordeeld op basis van inzicht in de mogelijkheden met betrekking tot de uiteindelijke marktimplementatie.

Aan de doelstelling van het programma kunnen met name bijdragen adviesbureau’s, (toekomstige) eigenaren en exploitanten van woningbouwcomplexen en utiliteitsgebouwen, energiedistributiebedrijven en instellingen voor onderzoek en hoger of wetenschappelijk onderwijs.

B. Budget

[Regeling vervallen per 11-06-2005]

Het bedrag dat beschikbaar is voor het doen van subsidietoezeggingen op in 1996 ontvangen aanvragen voor subsidies met betrekking tot het Lange Termijn onderzoeksprogramma Gebouwde Omgeving (LTGO) bedraagt f 1.500.000.

C. Aanvraagperiode

[Regeling vervallen per 11-06-2005]

Aanvragen met betrekking tot het Lange-termijnonderzoeksprogramma Gebouwde Omgeving (LTGO) moeten zijn ontvangen in de periode van 15 mei 1996 tot en met 31 oktober 1996.

Nadere informatie is verkrijgbaar bij:

Novem, Postbus 8242, 3503 RE Utrecht, tel.: 030-2393493.

Bijlage 12

[Regeling vervallen per 11-06-2005]

A. Programma Intersectorale Nieuwe Technologieën voor de Industrie 1996 (MINT)

[Regeling vervallen per 11-06-2005]

Het doel van het programma is het bevorderen van energiebesparing in de Nederlandse industrie, opdat 19% efficiencyverbetering van het energiegebruik, exclusief grondstoffen, wordt bereikt in het jaar 2000 ten opzichte van 1989, conform de doelstelling van de Vervolgnota Energiebesparing. Voorts richt het programma zich op energie-efficiencyverbetering op de langere termijn.

In dit programma worden technologieën en methodieken gestimuleerd die breder toepasbaar zijn in meerdere sectoren of pas op langere termijn voor sectoren tot toepassing leiden. Hiertoe worden in beginsel projecten ondersteund die aantoonbaar zijn gericht op de hieronder genoemde aandachtsvelden en bovendien een optimale bijdrage leveren aan bovengenoemde doelstelling in relatie tot de benodigde subsidie of aanvullend zijn op reeds lopende activiteiten in genoemde aandachtsvelden.

De voornaamste soorten projecten die in 1996 voor subsidie in aanmerking komen, zijn haalbaarheidsprojecten, onderzoeks- of ontwikkelingsprojecten, praktijkexperimenten, demonstratieprojecten, marktintroduktieprojecten en kennisoverdrachtprojecten met betrekking tot nieuwe danwel vernieuwde technologieën gericht op:

  • -

    methodieken en hulpmiddelen ten behoeve van energie-inventarisaties en energiebeheer;

  • -

    methodieken en technieken met betrekking tot procesintegratie, lage-temperatuurwarmteterugwinning, warmtepompen en koeltechnieken, elektriciteitsbesparing van elektrische apparaten en toepassing van vermogenselektronica; methoden en technieken voor procesbesturing inclusief mechatronica en sensortechnologie;

  • -

    decentrale aardgastoepassingen inclusief branders en toepassing van industriële isolatie; luchtverwarming in fabriekshallen en optimalisatie van temperatuurstralers;

  • -

    nieuwe apparaten en systemen gericht op energiebesparing, zoals membraantechnologie, pompen/compressoren/ventilatoren;

  • -

    scholing ten behoeve van de industrie.

Overige beoordelingsaspecten

[Regeling vervallen per 11-06-2005]

De mate waarin een project bijdraagt aan de realisering van de doelstellingen van het programma, wordt tevens bepaald door de volgende aspecten:

  • a. de slaagkans van het project;

  • b. de milieuverdienste van het project;

  • c. de relevantie voor andere doelstellingen van overheidsbeleid en de aansluiting op internationale ontwikkelingen;

  • d. de mate waarin het project aansluit bij een aanwezig innovatietraject van de aanvrager of van anderen;

  • e. de projectkosten in relatie tot de bijdrage aan de realisatie van de doelstellingen van het programma;

  • f. de nieuwheid van het project;

  • g. de toepassingsmogelijkheden van het projectresultaat in de markt;

  • h. de kostprijsverlaging van voor het programma relevante technieken;

  • i. de mate waarin relevante kennisoverdracht plaatsvindt.

Toelichting

[Regeling vervallen per 11-06-2005]

Toelichting op de bovengenoemde aspecten:

ad a. Projecten zullen veelal voor wat betreft de slaagkans een zeker risico met zich dragen. Indien de slaagkans van het project op zichzelf te gering wordt geacht, zal het verlenen van een subsidie niet aan de orde zijn. Voor het vaststellen van de slaagkans van een project wordt, naast een inschatting van de technische en financieel/economische haalbaarheid, tevens rekening gehouden met factoren van organisatorische en bestuurlijke aard, alsmede met de financiële draagkracht van de aanvrager. Demonstratie- en marktintroductieprojecten kunnen slechts dan voor subsidie in aanmerking komen indien de technische en financieel-economische haalbaarheid voldoende is aangetoond.

ad b. Bij de bepaling van de milieuverdienste wordt rekening gehouden met:

  • -

    de mate waarin het project bijdraagt aan een verbetering van de huidige situatie op het gebied van emissies;

  • -

    de mate waarin wordt vermeden dat verschuivingseffecten van milieuproblemen van het ene milieucompartiment naar het andere optreden.

ad d. Van belang is dat projecten zoveel mogelijk aansluiten op reeds eerder door de aanvrager of door anderen gegenereerde kennis en dat voor wat betreft haalbaarheids-, onderzoeks- en ontwikkelingsprojecten doublures worden vermeden.

ad e. De projectkosten worden getoetst aan de energieverdienste. Hiertoe worden beoordeeld de projectkosten in termen van kosten per hoeveelheid bespaarde primaire energiedragers (gulden/GJ).

ad f. Onder het nieuwheidscriterium wordt in dit programma verstaan:

  • -

    het toepassen van nieuwe danwel vernieuwde technologieën;

  • -

    het geven van nieuwe toepassingen aan bestaande technologieën.

Er dient sprake te zijn van voor Nederland in meer of mindere mate grensverleggende toepassingen. Dit geldt met name voor ontwikkelingsprojecten.

ad g. Een project wordt mede beoordeeld op basis van inzicht in de markttoepassing of het herhalingspotentieel van het specifieke project of produkt.

ad h. Er wordt belang gehecht aan technieken, apparaten en systemen die voor het totaal van investerings- en exploitatiekosten substantieel gunstiger zijn dan een referentietechniek.

ad i. Hierbij kan gedacht worden aan de bereidheid van de aanvrager tot het schrijven van een artikel voor een vakblad, het organiseren van een workshop of het openstellen van de installatie voor het bezoek van derden.

Aan de doelstelling van het prorgamma kunnen met name bijdragen:

  • -

    individuele bedrijven;

  • -

    instellingen voor onderzoek en hoger of wetenschappelijk onderwijs;

  • -

    leveranciers en fabrikanten van produktie-apparatuur of processen, alsmede van procesonderdelen;

  • -

    adviesbureau’s.

B. Budget

[Regeling vervallen per 11-06-2005]

Het bedrag dat beschikbaar is voor het doen van subsidietoezeggingen op in 1996 ontvangen aanvragen met betrekking tot het programma Intersectorale Nieuwe Technologieën voor de Industrie bedraagt f 8.900.000.

C. Aanvraagperiode

[Regeling vervallen per 11-06-2005]

Aanvragen met betrekking tot het programma Intersectorale Nieuwe Technologieën voor de Industrie moeten zijn ontvangen in de periode van 15 mei 1996 tot en met 30 november 1996.

Nadere informatie is verkrijgbaar bij:

Novem, Postbus 8242, 3503 RE Utrecht.

Tel.: 030-2393493

Naar boven