Tokio, 13 maart 1956.
Excellentie,
Onder verwijzing naar het Protocol tussen de Regering van Japan en de Regering van
het Koninkrijk der Nederlanden inzake de regeling van het vraagstuk betreffende zekere
soorten particuliere vorderingen van Nederlandse onderdanen, heb ik de eer Uwer Excellentie
mede te delen, dat de Japanse Regering de zinsnede „het tijdstip van zulk een betaling”,
in artikel II, lid 2, van voornoemd Protocol, opvat als betekenende: „het tijdstip
van elk der vijf jaren, waarop de Japanse Regering aanvangt stappen voor de betaling
te ondernemen”.
Ik heb tevens de eer Uwer Excellentie te verzoeken wel te willen bevestigen, dat de
Nederlandse Regering het bovenstaande eveneens aldus opvat.
Hieraan zij toegevoegd, dat zulke stappen voor de betaling door de Japanse Regering
uiteindelijk op de 1e juni van elk jaar zullen worden gedaan en dat de overmakingen
aan de Nederlandse Regering zelve binnen circa tien dagen daarna zullen plaatshebben.
Ik moge van deze gelegenheid gebruik maken om aan Uwe Excellentie de hernieuwde verzekering
van mijn zeer bijzondere hoogachting aan te bieden.
(w.g.) MAMOROE SJIGEMITSOE
Minister van Buitenlandse Zaken
van Japan
Zijner Excellentie
Jhr. O. Reuchlin,
Buitengewoon en Gevolmachtigd Ambassadeur
van het Koninkrijk der Nederlanden,
Tokio.