De Regeringen van Oostenrijk, België, Denemarken, Frankrijk, de Bondsrepubliek Duitsland,
Ierland, Italië, Luxemburg, Nederland, Portugal, Spanje, Zweden en het Verenigd Koninkrijk
van Groot-Brittannië en Noord-Ierland,
Geleid door de wens, een duurzaam visserijregime in te stellen,
Zijn het volgende overeengekomen:
-
2 Iedere Verdragsluitende Partij behoudt echter het recht, het regime dat op de datum
waarop dit Verdrag voor ondertekening is opengesteld door haar wordt toegepast te
blijven toepassen indien dat regime voor de visserij van andere landen gunstiger is
dan het in de artikelen 2 tot en met 6 omschreven regime.
De kuststaat heeft, binnen een zone van zes mijl, gemeten van de basislijn van zijn
territoriale zee, de uitsluitende visrechten en de uitsluitende rechtsbevoegdheid
ten aanzien van visserij aangelegenheden.
Binnen de zone tussen zes en twaalf mijl, gemeten van de basislijn van de territoriale
zee, worden de visrechten alleen uitgeoefend door de kuststaat en door die andere
Verdragsluitende Partijen die in de periode tussen 1 januari 1953 en 31 december 1962
gewoon zijn geweest, de visserij in die zone uit te oefenen.
Vissersschepen van andere Verdragsluitende Partijen dan de kuststaat die krachtens
de bepalingen van artikel 3 de visserij mogen uitoefenen, mogen deze niet bedrijven
op visstapels of op visgronden die aanzienlijk afwijken van die waarop zij gewoon
zijn geweest de visserij uit te oefenen. De kuststaat kan de naleving van deze regel
afdwingen.
-
1 Binnen de in artikel 3 genoemde zone is de kuststaat bevoegd de visserij te regelen
en naleving van deze regeling, met inbegrip van regelingen ter uitvoering van internationale
maatregelen tot instandhouding van de visstand, af te dwingen, met dien verstande
dat er noch formeel, noch in feite wordt gediscrimineerd ten aanzien van vissersschepen
van andere Verdragsluitende Partijen die de visserij uitoefenen overeenkomstig de
artikelen 3 en 4.
Iedere door een Verdragsluitende Partij te trekken rechte basislijn of afsluitingslijn
van een baai dient in overeenstemming te zijn met de regelen van het algemeen volkenrecht
en in het bijzonder met de bepalingen van het Verdrag inzake de territoriale zee en de aansluitende zone, dat op 29 april 1958 te Genève voor ondertekening werd opengesteld.
In gevallen waarin de kusten van twee Verdragsluitende Partijen tegenover elkaar zijn
gelegen of aan elkaar grenzen, is, indien er geen overeenkomst tussen hen bestaat,
waarin anders wordt bepaald, geen van beide Partijen gerechtigd een regime in te stellen
voor de visserij voorbij de middellijn waarvan elk punt even ver is verwijderd van
de dichtstbijgelegen punten van de laagwaterlijnen van de kusten van de betrokken
Verdragsluitende Partijen.
-
1 Zodra een Verdragsluitende Partij het in de artikelen 2 tot en met 6 omschreven regime
toepast, gelden alle visrechten die zij daarna toekent aan een Staat die geen partij
is bij dit Verdrag automatisch voor de andere Verdragsluitende Partijen in het betrokken
gebied, ongeacht of deze daarop aanspraak zouden kunnen maken wegens het feit dat
zij de visserij gewoonlijk bedrijven en wel in zoverre de Staat die geen partij is
bij dit Verdrag daadwerkelijk en geregeld van die rechten gebruik maakt.
-
2 Indien een Verdragsluitende Partij die het in de artikelen 2 tot en met 6 omschreven
regime heeft ingesteld, aan een andere Verdragsluitende Partij visrechten toekent,
waarop laatstgenoemde krachtens de artikelen 3 en 4 geen aanspraak kan maken, gelden
deze rechten automatisch voor alle andere Verdragsluitende Partijen.
-
1 Ten einde vissers van andere Verdragsluitende Partijen die gewoon zijn geweest te
vissen in de in artikel 2 bedoelde zone, in de gelegenheid te stellen zich aan te
passen aan hun uitsluiting uit deze zone, verleent een Verdragsluitende Partij die
het in de artikelen 2 tot en met 6 bedoelde regime heeft ingesteld, aan deze vissers
het recht in die zone gedurende een overgangsperiode te vissen, waarvan de duur in
overeenstemming tussen de betrokken Verdragsluitende Partijen wordt vastgesteld.
-
2 Indien een Verdragsluitende Partij het in de artikelen 2 tot en met 6 bedoelde regime
instelt, mag zij, niettegenstaande de bepalingen van artikel 2, visrechten voor de
gehele of voor een deel van de in artikel 2 bedoelde zone blijven verlenen aan andere
Verdragsluitende Partijen wier vissers gewoon zijn geweest in dat gebied te vissen
krachtens „voisinage”-regelingen.
Niets in dit Verdrag verhindert de instandhouding of instelling van een speciaal regime
inzake de visserij tussen:
-
(a) Staten die lid zijn van de Europese Economische Gemeenschap of daarmede zijn geassocieerd,
-
(b) Staten die lid zijn van de Benelux-Economische Unie,
-
(c) Denemarken, Noorwegen en Zweden,
-
(d) Frankrijk en het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland met betrekking
tot Granville-baai, de Minquiers-eilanden en Ecrehous,
-
(e) Spanje en Portugal en hun onderscheiden buurlanden in Afrika alsmede
-
(f) in het Skagerrak en Kattegat.
Onder voorbehoud van goedkeuring door de andere Verdragsluitende Partijen kan een
kuststaat bepaalde gebieden van de volledige toepassing van de artikelen 3 en 4 uitsluiten
ten behoeve van de plaatselijke bevolking indien deze voor een zeer aanzienlijk deel
afhankelijk is van de kustvisserij.
Dit Verdrag is van toepassing op de wateren die grenzen aan de kusten van de in Bijlage
I vermelde Verdragsluitende Partijen. Deze Bijlage kan met toestemming van de Regeringen
van de Verdragsluitende Partijen worden gewijzigd. Elk wijzigingsvoorstel wordt aan
de Regering van het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland toegezonden,
die hiervan aan alle Verdragsluitende Partijen mededeling zal doen en hen in kennis
zal stellen van de datum waarop de wijziging van kracht wordt.
Tenzij de Partijen overeenkomen dat op een andere wijze van vreedzame regeling naar
een oplossing zal worden gezocht, wordt elk geschil dat tussen de Verdragsluitende
Partijen rijst betreffende de uitlegging of de toepassing van dit Verdrag, op verzoek
van een of meer Partijen aan arbitrage onderworpen overeenkomstig de bepalingen van
Bijlage II van dit Verdrag.
-
2 Dit Verdrag treedt in werking op de datum waarop acht ondertekenende Regeringen hun
akte van bekrachtiging of goedkeuring hebben nedergelegd. Indien evenwel op 1 januari
1966 aan deze voorwaarde nog niet is voldaan, kunnen de Regeringen die hun akte van
bekrachtiging of goedkeuring reeds hebben nedergelegd door middel van een bijzonder
protocol in onderling overleg de datum van de inwerkingtreding van dit Verdrag vaststellen.
In beide gevallen treedt het Verdrag ten aanzien van een Regering die het daarna bekrachtigt
of goedkeurt in werking op de datum van nederlegging van haar akte van bekrachtiging
of goedkeuring.
-
4 De Regering van het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland doet
alle ondertekenende en toetredende Regeringen mededeling van alle nederleggingen van
akten van bekrachtiging of goedkeuring, alsmede van alle ontvangen kennisgevingen
van toetreding, en stelt ondertekenende en toetredende Regeringen in kennis van de
data waarop, en van de Regeringen ten aanzien waarvan, dit Verdrag in werking treedt.
Dit Verdrag is van onbeperkte duur. Na afloop van een tijdvak van twintig jaar te
rekenen van de inwerkingtreding van dit Verdrag af, kan elke Verdragsluitende Partij
dit Verdrag te allen tijde opzeggen door hiervan met inachtneming van een termijn
van twee jaar schriftelijk mededeling te doen aan de Regering van het Verenigd Koninkrijk
van Groot-Brittannië en Noord-Ierland. Deze Regering stelt de Verdragsluitende Partijen
van de opzegging in kennis.