De Verdragsluitende Staten,
Overtuigd van het belang van de bescherming van kweekprodukten zowel voor de ontwikkeling
van de landbouw op hun grondgebied als ter waarborging van de belangen van de kwekers;
Zich bewust van de bijzonder problemen die de erkenning en de bescherming van het
recht van de kweker op dit gebied oproepen en in het bijzonder van het feit, dat het
algemeen belang beperkingen aan de vrije uitoefening van een dergelijk recht kan opleggen;
Overwegende, dat het zeer wenselijk is, dat deze problemen, waaraan een groot aantal
Staten terecht belang hecht, door ieder van hen worden opgelost volgens eenvormige
en duidelijk omschreven beginselen;
Er naar strevende op basis van deze beginselen een overeenkomst tot stand te brengen,
welke het ook andere Staten, die zich met dezelfde problemen bezig houden, mogelijk
zal maken toe te treden;
Zijn het volgende overeengekomen:
-
(1) Iedere Unie-Staat kan het recht van de kweker, bedoeld in dit Verdrag, erkennen door
verlening van een bijzondere titel van bescherming of van een octrooi. Evenwel mag
een Unie-Staat waarvan de nationale wetgeving beide vormen van bescherming toelaat,
voor eenzelfde botanisch geslacht of eenzelfde botanische soort slechts voorzien in
één van beide vormen.
-
(2) Het woord ras in de zin van dit Verdrag omvat iedere cultivar, iedere cloon, lijn,
stam en hybride, die geteeld kan worden en die voldoet aan de bepalingen van artikel
6, lid (1), onder c) en d).
-
(1) De natuurlijke en rechtspersonen die hun woonplaats of zetel hebben in een van de
Unie-Staten, genieten in de andere Unie-Staten voor de toekenning en de bescherming
van het recht van de kweker de behandeling die de onderscheidene wetten van die Staten
verlenen of in de toekomst zullen verlenen aan hun onderdanen, dit alles onverminderd
de in dit Verdrag in het bijzonder bedoelde rechten en onder voorbehoud, dat de voorwaarden
en formaliteiten, opgelegd aan de eigen onderdanen, vervuld zijn.
-
(2) De onderdanen van de Unie-Staten die noch hun woonplaats, noch hun zetel in een van
die Staten hebben, genieten eveneens dezelfde rechten, mits zij voldoen aan de verplichtingen
die hun kunnen worden opgelegd ten einde het onderzoek van de nieuwe rassen die zij
eventueel hebben gekweekt, en het toezicht op de vermeerdering daarvan mogelijk te
maken.
-
(3) Op het tijdstip van het in werking treden van dit Verdrag op zijn grondgebied past
iedere Unie-Staat de bepalingen van dit Verdrag toe op tenminste vijf van de geslachten
die voorkomen op de bij dit Verdrag behorende lijst.
Hij verbindt zich voorts deze bepalingen toe te passen op andere geslachten van de
lijst binnen de volgende termijnen, met ingang van het tijdstip van het in werking
treden van het Verdrag op zijn grondgebied:
-
a) binnen een termijn van drie jaar, op ten minste twee geslachten;
-
b) binnen een termijn van zes jaar, op ten minste vier geslachten;
-
c) binnen een termijn van acht jaar, op alle geslachten die voorkomen op de lijst.
-
(4) Voor de niet op de lijst voorkomende geslachten en soorten staat het iedere Unie-Staat
die een van die geslachten of soorten beschermt, vrij ofwel het genot van die bescherming
te beperken tot de onderdanen van die Unie-Staten die dat geslacht of die soort beschermen,
alsmede tot de natuurlijke en rechtspersonen die hun woonplaats of hun zetel in een
van die Staten hebben, ofwel het genot van die bescherming uit te breiden tot de onderdanen
van andere Unie-Staten of van de Lid-Staten van de Unie van Parijs tot bescherming
van de industriële eigendom, alsmede tot de natuurlijke en rechtspersonen die hun
woonplaats of zetel in een van die Staten hebben.
-
(1) Het aan de kweker van een nieuw ras of aan diens rechtverkrijgende verleende recht
houdt in, dat het voortbrengen voor handelsdoeleinden van geslachtelijk of ongeslachtelijk
teeltmateriaal als zodanig van dat nieuwe ras, alsmede het te koop aanbieden en het
verhandelen van dat teeltmateriaal aan zijn voorafgaande toestemming zijn onderworpen.
Tot het ongeslachtelijk teeltmateriaal wordt mede de gehele plant gerekend. Het recht
van de kweker strekt zich uit tot sierplanten of delen daarvan, die in de regel verhandeld
worden voor andere doeleinden dan voor vermeerdering, indien zij zijn gebruikt als
vermeerderingsmateriaal voor de voorbrenging van sierplanten of snijbloemen voor de
handel.
-
(3) De toestemming van de kweker of zijn rechtverkrijgende is niet vereist voor het gebruik
van een nieuw ras als uitgangspunt van variatie voor het kweken van andere nieuwe
rassen noch voor het in de handel brengen van deze nieuwe rassen. Daarentegen is deze
toestemming wel vereist, wanneer het nieuwe ras telkens gebruikt moet worden voor
de voortbrenging van een ander ras voor handelsdoeleinden.
-
(4) Het staat iedere Unie-Staat vrij hetzij in zijn eigen wetgeving, hetzij in bijzondere
overeenkomsten in de zin van artikel 29, voor bepaalde botanische geslachten of soorten
aan de kwekers een recht te verlenen, dat verder strekt dan dat omschreven in het
eerste lid van dit artikel en dat zich in het bijzonder kan uitstrekken tot het verhandelde
eindprodukt. Een Unie-Staat die een dergelijk recht verleent, is bevoegd het genot
ervan te beperken tot de onderdanen van die Unie-Staten die een gelijk recht verlenen,
alsmede tot de natuurlijke en rechtspersonen die hun woonplaats of zetel in een van
die Staten hebben.
-
(2) De verlening van de bescherming voor een nieuw ras kan niet afhankelijk worden gesteld
van andere voorwaarden dan die welke hierboven zijn vermeld, mits de kweker of zijn
rechtverkrijgende voldaan heeft aan de formaliteiten die in de nationale wetgeving
van elk land zijn voorgeschreven, daaronder begrepen de betaling van rechten.
-
(1) Het aan de kweker van een nieuw ras of zijn rechtverkrijgende toegekende recht wordt
voor een beperkte duur verleend. Deze duur kan niet korter zijn dan vijftien jaren.
Voor planten als wijnstokken, vruchtbomen en hun onderstammen, woudbomen en sierbomen
wordt deze minimum duur bepaald op achttien jaren.
-
(3) Het staat iedere Unie-Staat vrij een langere beschermingsduur vast te stellen dan
hierboven is aangegeven en voor bepaalde groepen gewassen een verschillende beschermingsduur
te bepalen, in het bijzonder ten einde rekening te houden met de eisen van de wetgeving
inzake de voortbrenging van en die handel in zaaizaad en plantgoed.
De vrije uitoefening van het aan de kweker of zijn rechtverkrijgende verleend uitsluitende
recht kan slechts beperkt worden om redenen van algemeen belang.
Indien een zodanige beperking plaats vindt ten einde verbreiding van de nieuwe rassen
te verzekeren, is de Unie-Staat die deze beperking oplegt, gehouden alle noodzakelijke
maatregelen te nemen, opdat de kweker of zijn rechtverkrijgende een billijke vergoeding
ontvangt.
-
(1) Het recht van de kweker wordt, overeenkomstig de bepalingen van de nationale wetgeving
van iedere Unie-Staat, nietig verklaard indien blijkt, dat op het tijdstip van de
verlening van de titel van bescherming de in artikel 6, lid (1), onder a) en b) vastgestelde voorwaarden in feite niet waren vervuld.
-
(2) De kweker of zijn rechtverkrijgende wordt van zijn recht vervallen verklaard, indien
hij niet in staat is aan de bevoegde autoriteit het teeltmateriaal te verschaffen,
waaruit het nieuwe ras met zijn morfologische en fysiologische eigenschappen, zoals
deze bij de verlening van het recht zijn vastgesteld, kan worden verkregen.
-
(3) De bescherming, gevraagd in verschillende Unie-Staten door natuurlijke of rechtspersonen
die de voordelen van dit Verdrag deelachtig kunnen worden, is onafhankelijk van de
bescherming die voor hetzelfde nieuwe ras is verkregen in andere Staten, al dan niet
behorende tot de Unie.
-
(1) De kweker of zijn rechtverkrijgende, die in een van de Unie-Staten overeenkomstig
de voorschriften een aanvraag tot verkrijging van bescherming voor een nieuw ras heeft
ingediend, geniet voor de indiening van een aanvraag in de andere Unie-Staten een
recht van voorrang gedurende een termijn van twaalf maanden. Deze termijn begint te
lopen vanaf de datum van indiening van de eerste aanvraag. De dag van indiening is
niet in deze termijn begrepen.
-
(2) Om in aanmerking te komen voor toepassing van de bepalingen van het vorige lid moet
de nieuwe aanvraag bevatten een verzoek tot bescherming van het kweekprodukt, een
beroep op de voorrang van de eerste aanvraag en, binnen een termijn van drie maanden,
een afschrift van de bescheiden, waaruit de eerste aanvraag bestond, voor eensluitend
gewaarmerkt door de dienst die deze heeft ontvangen.
-
(3) De kweker of zijn rechtverkrijgende geniet een termijn van vier jaren na het verstrijken
van de voorrangstermijn om aan de Unie-Staat waar hij met inachtneming van de bepalingen
van lid (2) een verzoek om bescherming heeft ingediend, de aanvullende bescheiden
en het materiaal te verschaffen, zoals door de wetten en overige voorschriften van
die Staat wordt geëist.
-
(4) Aan de indiening van een aanvraag, gedaan met inachtneming van hetgeen hiervoor is
bepaald, kunnen niet worden tegengeworpen de feiten die zich binnen de in lid (1)
bepaalde termijn hebben voorgedaan, zoals de indiening van een andere aanvraag, de
bekendmaking van het voorwerp van de aanvraag of de exploitatie ervan. Deze feiten
kunnen geen enkel recht ten gunste van derden noch een recht van voorgebruik doen
ontstaan.
-
(2) Deze benaming moet de identificatie van het nieuwe ras mogelijk maken; zij mag in
het bijzonder niet uitsluitend uit cijfers bestaan.
De benaming mag niet zodanig zijn, dat zij tot vergissing aanleiding kan geven of
verwarring zou kunnen stichten omtrent de karakteristieke eigenschappen, de waarde
of de identiteit van het nieuwe ras of omtrent de identiteit van de kweker. Zij moet
in het bijzonder verschillen van iedere benaming die in enige Unie-Staat een reeds
bestaand ras van dezelfde of van een verwante botanische soort aanduidt.
-
(3) Het is aan de kweker of zijn rechtverkrijgende niet toegestaan als benaming van een
nieuw ras een aanduiding te deponeren, voor welke hij in een Unie-Staat bescherming
als fabrieks- of handelsmerk geniet, en die gelijke of gelijksoortige waren in de
zin van de wetgeving op de merken dekt, noch een aanduiding die verwarring met dat
merk zou kunnen stichten, tenzij hij zich verbindt afstand te doen van zijn merkrecht,
wanneer tot inschrijving van de benaming van het nieuwe ras wordt overgegaan.
Indien de kweker of zijn rechtverkrijgende toch tot deponering van de benaming overgaat,
kan hij zich, zodra deze is ingeschreven, voor de hiervoorbedoelde waren niet langer
op zijn recht op het fabrieks- of handelsmerk beroepen.
-
(4) De benaming van het nieuwe ras wordt door de kweker of zijn rechtverkrijgende gedeponeerd
bij de dienst, bedoeld in artikel 30. Indien blijkt, dat die benaming niet beantwoordt
aan de in de vorige leden gestelde eisen, weigert de dienst de inschrijving en verlangt
hij van de kweker of zijn rechtverkrijgende dat deze binnen een bepaalde termijn een
andere benaming voorstelt. De benaming wordt ingeschreven te zelfder tijd, dat de
titel van bescherming overeenkomstig de bepalingen van artikel 7 wordt verleend.
-
(5) Voor een nieuw ras kan in de Unie-Staten slechts éénzelfde benaming worden gedeponeerd.
De dienst die in iedere Staat bevoegd is de titel van bescherming te verlenen, is
gehouden de aldus gedeponeerde benaming in te schrijven, tenzij hij vaststelt, dat
die benaming voor gebruik in die Staat ongeschikt is. In dat geval kan hij verlangen,
dat de kweker of zijn rechtverkrijgende een vertaling van de oorspronkelijke benaming
of een andere passende benaming voorstelt.
-
(6) Wanneer de benaming van een nieuw ras bij de bevoegde dienst van een der Unie-Staten
wordt gedeponeerd, doet deze daarvan mededeling aan het in artikel 15 bedoelde Bureau
van de Unie, dat de bevoegde diensten van de andere Unie-Staten daarvan in kennis
stelt ledere Unie-Staat kan door bemiddeling van genoemd Bureau zijn eventuele bezwaren
aan de Staat die die mededeling heeft gedaan, kenbaar maken.
De bevoegde dienst van iedere Unie-Staat geeft van iedere inschrijving van de benaming
van een nieuw ras en van iedere weigering tot inschrijving kennis aan het Bureau van
de Unie, dat daarvan mededeling doet aan de bevoegde diensten van de andere Unie-Staten
De inschrijvingen worden door het Bureau eveneens ter kennis gebracht aan de Lid-Staten
van de Unie van Parijs tot bescherming van de Industriële Eigendom.
-
(7) Hij die in een der Unie-Staten geslachtelijk en ongeslachtelijk teeltmateriaal van
een nieuw ras ten verkoop aanbiedt of verhandelt, is gehouden de benaming van dat
nieuwe ras te gebruiken, zelfs na afloop van de bescherming van dat ras, voor zover
oudere rechten, overeenkomstig die bepalingen van lid (10), zich tegen dat gebruik
niet verzetten.
-
(10) Geen inbreuk wordt gemaakt op oudere rechten van derden ten aanzien van tekens die
dienen om hun waren of hun onderneming te onderscheiden. Indien op grond van een ouder
recht het gebruik van de benaming van een nieuw ras wordt verboden aan iemand die
overeenkomstig de bepalingen van lid (7) verplicht is die benaming te gebruiken, eist
de bevoegde dienst in voorkomend geval dat de kweker of zijn rechtverkrijgende een
andere benaming voor het nieuwe ras voorstelt.
De permanente organen van de Unie zijn:
-
(2) Hij houdt eenmaal per jaar een gewone zitting. Voor het overige kan de voorzitter
de Raad bijeenroepen, zo dikwijls hij daartoe aanleiding vindt; hij is gehouden de
Raad bijeen te roepen binnen een termijn van drie maanden, wanneer tenminste een derde
van de Unie-Staten dit verzoekt.
-
(2) De Raad stelt, gehoord de Regering van de Zwitserse Bondsstaat, het administratief
en financieel reglement van de Unie vast. De Regering van de Zwitserse Bondsstaat
draagt zorg voor de uitvoering van dit reglement.
De taken van de Raad zijn de volgende:
-
a) het bestuderen van passende maatregelen ter verzekering van de handhaving en ter bevordering
van de ontwikkeling van de Unie;
-
b) het onderzoeken van het jaarverslag over die werkzaamheden van de Unie en het vaststellen
van het programma van haar komende werkzaamheden;
-
c) het geven aan de Secretaris-Generaal, wiens bevoegdheden zijn vastgesteld in artikel
23, van alle nodige richtlijnen, daaronder begrepen die betreffende het contact met
de nationale diensten;
-
d) het onderzoeken en goedkeuren van de begroting van de Unie en het vaststellen, overeenkomstig
de bepalingen van artikel 26, van de bijdrage van iedere Lid-Staat;
-
e) het onderzoeken en goedkeuren van de door de Secretaris-Generaal aangeboden rekening
en verantwoording;
-
f) het vaststellen, overeenkomstig de bepalingen van artikel 27, van datum en plaats
van de in dat artikel voorziene conferenties en het nemen van de ter voorbereiding
daarvan noodzakelijke maatregelen;
-
g) het doen van voorstellen aan de Regering van de Zwitserse Bondsstaat aangaande de
benoeming van de Secretaris-Generaal en het hogere personeel;
-
h) in het algemeen het nemen van alle beslissingen met het oog op de goede werking van
de Unie.
De beslissingen van de Raad worden genomen met een eenvoudige meerderheid der aanwezige
leden, behalve in de gevallen voorzien in de artikelen 20, 27, 28 en 32, evenals in
geval van stemming over de begroting, de vaststelling van de bijdrage van iedere Unie-Staat,
de in artikel 26, vijfde lid, voorziene mogelijkheid tot betaling van de helft van
de met klasse V overeenkomende bijdrage en alle beslissingen ingevolge artikel 26,
zesde lid, ter zake van het stemrecht. In de laatste vier gevallen is een meerderheid
vereist van drie vierden van de aanwezige leden.
-
(2) De Secretaris-Generaal is verantwoordelijk tegenover de Raad; hij draagt zorg voor
de uitvoering van de beslissingen van de Raad.
Hij legt de begroting aan de Raad ter goedkeuring voor en draagt zorg voor de uitvoering
ervan. Hij legt jaarlijks tegenover de Raad rekening en verantwoording af van zijn
beleid en legt de Raad een verslag van de werkzaamheden en van de financiële toestand
van de Unie voor.
-
(3) De Secretaris-Generaal en het hogere personeel worden, op voorstel van de Raad, benoemd
door de Regering van de Zwitserse Bondsstaat, die de voorwaarden van hun aanstelling
vaststelt.
Het statuut en de bezoldiging van het overige personeel van het Bureau van de Unie
worden geregeld in het administratief en financieel reglement.
De Regering van de Zwitserse Bondsstaat houdt toezicht op de uitgaven van het Bureau
van de internationale Unie tot bescherming van kweekprodukten, alsmede op de rekeningen
van het Bureau. Zij biedt de Raad een jaarlijks verslag van haar bevindingen bij de
controle aan.
De wijze van technische en administratieve samenwerking tussen de Unie tot bescherming
van kweekprodukten en de Unies die beheerd worden door de Verenigde Internationale
Bureaus tot bescherming van de industriële, litteraire en artistieke eigendom, zullen
worden geregeld bij een reglement, vastgesteld door de Regering van de Zwitserse Bondsstaat
in overeenstemming met de belanghebbende Unies.
-
(2) Tot bepaling van het bedrag van hun jaarlijkse bijdrage worden de Unie-Staten verdeeld
in vijf klassen:
klasse I
|
.........................................
|
vijf eenheden
|
klasse II
|
.........................................
|
vier eenheden
|
klasse III
|
.........................................
|
drie eenheden
|
klasse IV
|
.........................................
|
twee eenheden
|
klasse V
|
.........................................
|
één eenheid
|
Iedere Unie-Staat draagt bij in verhouding tot het aantal eenheden van de klasse waartoe
hij behoort.
-
(3) De waarde van een eenheid van deelneming wordt verkregen door voor de betreffende
begrotingsperiode het totale bedrag der uitgaven, die door de bijdragen der Staten
moeten worden gedekt, te delen door het totale aantal eenheden.
-
(4) Iedere Unie-Staat geeft op het ogenblik van zijn toetreding aan in welke klasse hij
wenst te worden ingedeeld. Evenwel kan iedere Unie-Staat later verklaren, dat hij
in een andere klasse wil worden ondergebracht.
Deze verklaring moet tenminste zes maanden voor het einde van het dienstjaar voorafgaande
aan dat waarvoor de verandering van klasse ingaat, worden ingediend.
-
(5) De Raad kan op verzoek van een Unie-Staat of van een Staat die overeenkomstig artikel
32 om toetreding tot het Verdrag verzoekt en de wens te kennen geeft in klasse V te
worden ingedeeld, deze Staat toestaan slechts de helft te betalen van de met klasse
V overeenkomende bijdrage teneinde rekening te houden met buitengewone omstandigheden.
Deze beslissing blijft van toepassing tot het tijdstip waarop hetzij de betrokken
Staat afziet van de verleende mogelijkheid of verklaart ingedeeld te willen worden
in een andere klasse, hetzij de Raad zijn beslissing herroept.
-
(6) In geval van achterstalligheid in de betaling van zijn bijdragen kan een Unie-Staat
zijn stemrecht in de Raad niet uitoefenen indien het bedrag van zijn achterstalligheid
gelijk is aan of hoger is dan het bedrag van door hem verschuldigde bijdragen over
de laatste twee voorafgaande volledig verstreken jaren, zonder echter van zijn uit
dit Verdrag voortvloeiende verplichtingen ontslagen te zijn en zonder uit zijn andere
uit dit Verdrag voortvloeiende rechten te worden ontzet.
De Raad kan echter, zolang hij van mening is dat de achterstalligheid het gevolg is
van buitengewone en onvermijdbare omstandigheden een betrokken Staat toestaan zijn
stemrecht te blijven uitoefenen.
-
(3) De Conferentie kan slechts geldig beraadslagen en besluiten, indien tenminste de helft
van de Lid-Staten van de Unie aanwezig is.
Voor herziening van het Verdrag is nodig, dat de herziene tekst een meerderheid van
vijf zesden van de ter Conferentie vertegenwoordigde Lid-Staten van de Unie verwerft.
-
(4) De herziene tekst treedt voor de Unie-Staten die deze hebben bekrachtigid in werking,
wanneer hij door vijf zesden van die Unie-Staten is bekrachtigd. Het tijdstip van
inwerkingtreding is dertig dagen na de nederlegging van de laatste akte van bekrachtiging.
Indien evenwel die meerderheid van vijf zesden van de ter Conferentie vertegenwoordigde
Unie-Staten van oordeel is, dat de herziene tekst zodanig wijzigingen bevat, dat deze
voor de Unie-Staten die deze tekst niet zouden bekrachtigen, de mogelijkheid uitsluiten
jegens de andere Unie-Staten gebonden te blijven door de oude tekst, treedt de herziene
tekst in werking twee jaar na de nederlegging van de laatste akte van bekrachtiging.
In een dergelijk geval zijn te rekenen van deze inwerkingtreding af die Staten die
de herziene tekst hebben bekrachtigd, niet langer door de oude tekst gebonden.
-
(3) De Raad kan, voor zoveel nodig, met een meerderheid van drie vierden der aanwezige
leden beslissen, dat andere talen zullen worden gebruikt.
De Unie-Staten behouden zich het recht voor, onderling bijzondere overeenkomsten te
sluiten voor de bescherming van kweekprodukten, voor zover deze niet in strijd zijn
met de bepalingen van dit Verdrag. De Unie-Staten die niet hebben deelgenomen aan
een dergelijke overeenkomst, worden op hun verzoek in de gelegenheid gesteld om toe
te treden.
-
(1) Iedere Unie-Staat verbindt zich alle maatregelen te nemen, die noodzakelijk zijn voor
de toepassing van dit Verdrag.
Hij verbindt zich in het bijzonder:
-
a. aan de onderdanen van de andere Unie-Staten de gepaste rechtsmiddelen te verzekeren
en hun in staat te stellen de in het Verdrag voorziene rechten metterdaad te verdedigen;
-
b. een afzonderlijke dienst voor de bescherming van kweekprodukten op te richten of een
bestaande dienst met deze bescherming te belasten;
-
c. voor de openbare bekendmaking van mededelingen over deze bescherming, ten minste voor
de periodieke bekendmaking van een lijst van verleende titels zorg te dragen.
-
(2) Er kunnen tussen de Unie-Staten eveneens bijzondere overeenkomsten worden gesloten
met het oog op een eventueel gemeenschappelijk gebruik van diensten, belast met het
in artikel 7 bedoelde onderzoek van nieuwe rassen en met het bijeenbrengen van de
noodzakelijke vergelijkingscollecties en -bescheiden.
-
(3) Er bestaat overeenstemming over, dat iedere Staat ten tijde van de nederlegging van
zijn akte van bekrachtiging of van zijn toetreding in staat moet zijn, overeenkomstig
zijn nationale wetgeving uitvoering te geven aan de bepalingen van dit Verdrag.
-
(3) Zodra het door ten minste drie Staten is bekrachtigd, treedt het Verdrag tussen deze
Staten in werking dertig dagen na de nederlegging van de derde akte van bekrachtiging.
Ten aanzien van iedere Staat, die het later bekrachtigd, treedt het Verdrag n werking
dertig dagen na de nederlegging van de akte van bekrachtiging van die Staat.
-
(3) De verzoeken om toetreding worden onderzocht door de Raad, die daarbij in het bijzonder
rekening houdt met de bepalingen van artikel 30.
Gelet op de aard van de te nemen beslissing en op het verschil met de regel, vastgesteld
voor de herzieningsconferenties, komt de toetreding van een Staat die niet ondertekend
heeft, tot stand, indien zijn verzoek met een meerderheid van vier vijfden der aanwezige
leden wordt aanvaard.
Op het ogenblik van de stemming moeten drie vierden van de Unie-Staten vertegenwoordigd
zijn.
-
(4) In geval van een gunstige beslissing wordt de akte van toetreding nedergelegd bij
de Regering van de Zwitserse Bondsstaat, die daarvan kennis geeft aan de Unie-Staten.
De toetreding wordt van kracht dertig dagen na de nederlegging van die akte.
-
(1) Iedere Staat deelt bij de bekrachtiging van het Verdrag, wanneer het gaat om een Staat
die ondertekend heeft, of bij de indiening van het verzoek om toetreding, wanneer
het gaat om een andere Staat, in het eerste geval aan de Regering van de Franse Republiek,
in het tweede geval aan de Regering van de Zwitserse Bondsstaat, de lijst van geslachten
en soorten mede, voor welke hij zich verbindt de bepalingen van dit Verdrag met inachtneming
van de bepalingen van artikel 4 toe te passen. Hij geeft daarbij voorts aan, ingeval
zich daaronder geslachten of soorten bevinden, bedoeld in lid (4) van dat artikel,
of hij voornemens is gebruik te maken van de in die bepaling geboden bevoegdheid tot
beperking.
-
(2) Iedere Unie-Staat die later besluit de bepalingen van het Verdrag toe te passen op
andere geslachten of soorten, doet dezelfde mededelingen als die voorzien in lid (1)
van dit artikel aan de Regering van de Zwitserse Bondsstaat en aan het Bureau van
de Unie, ten minste dertig dagen voordat zijn beslissing van kracht wordt.
-
(3) De Regering van de Franse Republiek of in voorkomend geval, de Regering van de Zwitserse
Bondsstaat brengt de mededelingen, bedoeld in de leden (1) en (2) van dit artikel,
onmiddellijk ter kennis van alle Unie-Staten.
-
(1) Iedere Unie-Staat verklaart bij zijn ondertekening, bekrachtiging of toetreding, of
het Verdrag van toepassing zal zijn op zijn gehele grondgebied of op een deel ervan,
of op één of meer of op alle Staten of gebieden, waarvoor hij bevoegd is verbintenissen
aan te gaan.
Hij kan deze verklaring later op elk moment door middel van een kennisgeving aan de
Regering van de Zwitserse Bondsstaat aanvullen. Deze kennisgeving wordt van kracht
dertig dagen na de ontvangst door de laatstgenoemde Regering.
-
(2) De Regering die de verklaringen of kennisgevingen, vermeld in lid (1) van dit artikel,
heeft ontvangen, geeft daarvan kennis aan alle Unie-Staten.
In afwijking van de bepalingen van artikel 6 is iedere Unie-Staat bevoegd, zonder
dat daaruit enige verplichting voortvloeit voor de andere Unie-Staten, de in genoemd
artikel bedoelde eis van nieuwheid te beperken voor wat betreft rassen die op het
tijdstip waarop dit Verdrag ten aanzien van de betreffende Staat in werking treedt,
reeds bestaan, doch welke korte tijd daarvoor zijn gewonnen.
-
(1) Indien op het tijdstip waarop dit Verdrag ten aanzien van een Unie-Staat in werking
treedt, de kweker van een in die Staat beschermd nieuw ras of zijn rechtverkrijgende
voor de benaming van dat ras in die Staat de bescherming geniet bij wege van fabrieks-
of handelsmerk voor gelijke of gelijksoortige waren in de zin van de wetgeving op
de merken, heeft hij de keus om ofwel afstand te doen van de bescherming bij wege
van fabrieks- of handelsmerk, ofwel een nieuwe benaming voor het ras in de plaats
van de bestaande te deponeren. Indien binnen een termijn van zes maanden geen nieuwe
benaming is gedeponeerd, kan de kweker of zijn rechtverkrijgende zich voor de hiervoor
bedoelde waren niet langer op zijn recht op het fabrieks- of handelsmerk beroepen.
-
(2) Indien een nieuwe benaming voor het ras is ingeschreven kan de kweker of zijn rechtverkrijgende
aan personen die voor het in werking treden van dit Verdrag gehouden waren de oude
benaming te gebruiken, dit gebruik eerst verbieden na verloop van een termijn van
één jaar te rekenen van de bekendmaking van de inschrijving van de nieuwe benaming
af.
Dit Verdrag maakt geen inbreuk op de rechten die uit hoofde van de nationale wetgevingen
van de Unie-Staten of ingevolge tussen die Staten gesloten overeenkomsten waren verkregen.
-
(1) Elk geschil tussen twee of meer Unie-Staten, dat betrekking heeft op de uitlegging
of toepassing van dit Verdrag en dat niet langs minnelijke weg tot oplossing is gebracht,
wordt op verzoek van een van de belanghebbende Staten voorgelegd aan de Raad, die
het nodige doet om overeenstemming tussen deze Staten tot stand te brengen.
-
(2) Indien binnen een termijn van zes maanden na het tijdstip waarop het geschil bij de
Raad aanhangig is gemaakt, geen overeenstemming is bereikt, wordt het geschil bij
eenvoudig verzoekschrift van een van de belanghebbende Staten aan het oordeel van
een Scheidsgerecht onderworpen.
-
(3) Het Scheidsgerecht bestaat uit drie scheidsmannen. Ingeval twee Staten partij zijn
bij het geschil benoemt iedere Staat één scheidsman.
Ingeval meer dan twee Staten partij zijn bij het geschil worden twee van de scheidsmannen
benoemd in gemeenschappelijk overleg tussen de belanghebbende Staten.
Indien de belanghebbende Staten binnen een termijn van twee maanden na de datum waarop
het verzoek tot instelling van het Scheidsgerecht hen vanwege het Bureau van de Unie
heeft bereikt, de scheidsmannen niet hebben benoemd, kan ieder van de belanghebbende
Staten de President van het Internationale Gerechtshof verzoeken over te gaan tot
de noodzakelijke benoemingen.
De derde scheidsman wordt in alle gevallen door de President van het Internationale
Gerechtshof benoemd.
Indien de President onderdaan is van een van de Staten die partij zijn bij het geschil,
gaat de Vice-President tot de hierboven bedoelde benoemingen over, tenzij deze zelf
onderdaan is van een van de Staten die partij zijn bij het geschil. In het laatste
geval valt de taak om tot de benoemingen over te gaan toe aan dat lid van het Hof,
dat zelf geen onderdaan is van een van de Staten die partij zijn bij het geschil,
en dat daartoe door de President wordt aangewezen.
Bij de ondertekening van dit Verdrag, bij bekrachtiging of bij toetreding mag geen
enkel voorbehoud worden gemaakt.
-
(2) Behoudens de bepalingen van artikel 27, lid (4), wordt, indien een Unie-Staat het
Verdrag opzegt, deze opzegging van kracht na verloop van een termijn van een jaar,
na de dag waarop de Regering van de Zwitserse Bondsstaat van deze opzegging kennis
heeft gegeven aan de andere Unie-Staten.
-
(3) ledere Unie-Staat kan te allen tijde verklaren, dat het Verdrag niet langer zal gelden
voor bepaalde delen van zijn grondgebied of voor bepaalde Staten of gebieden, voor
welke hij zich ingevolge de bepalingen van artikel 34 had gebonden. Deze verklaring
wordt van kracht na verloop van een termijn van een jaar na de dag waarop de Regering
van de Zwitserse Bondsstaat de andere Unie-Staten van deze verklaring in kennis heeft
gesteld.
-
(3) Officiële vertalingen van dit Verdrag zullen worden opgesteld in de Duitse, de Engelse,
de Spaanse, de Italiaanse en de Nederlandse taal.