Aanvullende Overeenkomst bij het op 8 april 1960 voor het Koninkrijk der Nederlanden [...] de samenwerking in de Eemsmonding (Eems-Dollardverdrag), Bennekom, 14-05-1962

Geraadpleegd op 19-04-2024.
Geldend van 01-08-1963 t/m heden

Aanvullende Overeenkomst bij het op 8 april 1960 voor het Koninkrijk der Nederlanden en de Bondsrepubliek Duitsland ondertekende Verdrag tot regeling van de samenwerking in de Eemsmonding (Eems-Dollardverdrag)

Authentiek : NL

Aanvullende Overeenkomst bij het op 8 april 1960 voor het Koninkrijk der Nederlanden en de Bondsrepubliek Duitsland ondertekende Verdrag tot regeling van de samenwerking in de Eemsmonding (Eems-Dollardverdrag)

Het Koninkrijk der Nederlanden en de Bondsrepubliek Duitsland

geleid door de wens de ontginning van de bodemschatten in de ondergrond van de Eemsmonding te bevorderen en met de bedoeling daarbij samen te werken in de geest van artikel 48 van het Eems-Dollardverdrag,

zijn het volgende overeengekomen:

Artikel 1

In deze Overeenkomst betekent:

„grensgebied” het in de bij deze Overeenkomst gevoegde kaart gearceerd aangegeven gebied met zijn ondergrond;

„lijn” de lijn die het grensgebied in de lengterichting verdeelt en die op bijgaande kaart met groen is aangegeven;

„bodemschatten” alle vaste, vloeibare of gasvormige stoffen in de ondergrond voor de winning waarvan volgens het mijnrecht van een van beide Overeenkomstsluitende Partijen een ontginningsrecht is vereist;

„gerechtigde” een persoon die een recht tot opsporing of winning van bodemschatten (hierna te noemen „recht”) heeft.

Artikel 2

De Overeenkomstsluitende Partijen zullen bij alle vraagstukken die zich in verband met de opsporing en winning van in de ondergrond van de Eemsmonding voorkomende bodemschatten mochten voordoen en waarbij wederzijdse belangen zijn betrokken in een geest van goede nabuurschap samenwerken.

Artikel 3

De artikelen 4 tot en met 10 van deze Overeenkomst hebben betrekking op de in het grensgebied vóór het begin van de winning aanwezige aardolie- en aardgasvoorkomens en andere stoffen die gelijktijdig bij de winning worden verkregen. De Overeenkomstsluitende Partijen zullen in een afzonderlijke overeenkomst de overeenkomstige toepassing van deze bepalingen op andere bodemschatten in het grensgebied regelen, indien een van hen verklaart dat zulks noodzakelijk is.

Artikel 4

  • (1) In het grensgebied vindt, onverminderd het Eems-Dollardverdrag, met betrekking tot

    • a) de opsporing en winning

    • b) een met de opsporing en winning verband houdend handelen en nalaten

    • c) de voor de opsporing en winning ingerichte installaties

    aan de Nederlandse zijde van de lijn het Nederlandse recht, en aan de Duitse zijde van de lijn het Duitse recht toepassing. Het voorgaande vindt ten aanzien van de bevoegdheid der autoriteiten en gerechten overeenkomstige toepassing; met betrekking tot met de bodem verbonden installaties voor de opsporing of winning is artikel 33, lid 2 tot en met lid 6, van het Eems-Dollardverdrag van overeenkomstige toepassing.

  • (2) De Overeenkomstsluitende Partijen kunnen krachtens hun interne recht rechten verlenen die voor het gehele grensgebied geldig zijn. Van deze rechten en van rechten die bij de inwerkingtreding van deze Overeenkomst reeds bestaan mag echter slechts in overeenstemming met de bepalingen van deze Overeenkomst gebruik worden gemaakt.

  • (3) Iedere Overeenkomstsluitende Partij doet de andere Partij onverwijld mededeling van de bestaande rechten. Hetzelfde geldt wanneer nieuwe rechten worden verleend of wanneer rechten worden gewijzigd of ingetrokken.

Artikel 5

  • (1) De Duitse gerechtigden enerzijds, en de Nederlandse gerechtigden anderzijds, komt een gelijk deel toe van de gewonnen hoeveelheden aardolie en aardgas, alsmede van bij de winning daarvan gelijktijdig verkregen hoeveelheden andere stoffen.

  • (2) Een gerechtigde kan met toestemming van zijn regering geheel of gedeeltelijk afstand doen van het hem toekomende deel of verrekening in geld overeenkomen.

  • (3) De kosten die redelijkerwijs aan de opsporing en winning van de verdeelde of in geld verrekende produkten kunnen worden toegerekend worden in dezelfde verhouding verdeeld als de produkten, voor zover de gerechtigden niet overeenkomstig artikel 7 een afwijkende regeling treffen.

Artikel 6

  • (1) De opsporing en winning geschiedt aan de Nederlandse zijde van de lijn door de Nederlandse gerechtigden, aan de Duitse zijde van de lijn door de Duitse gerechtigden.

  • (2) Indien een gerechtigde binnen een jaar aan zijn zijde van de lijn niet voldoet aan het verzoek van de gerechtigde aan de andere zijde van de lijn om doelmatige werkzaamheden te verrichten tot opsporing of winning, kan laatstgenoemde gerechtigde, met inachtneming van de eventuele voorwaarden die de andere gerechtigde bij de verlening van zijn recht zijn opgelegd, zelf de opsporing of winning ter hand nemen. Indien eerstgenoemde gerechtigde ten dienste van de winning installaties heeft aangelegd, moet hij de andere gerechtigde op diens verzoek toestaan tegen een passende vergoeding van die installaties gebruik te maken, voorzover de aanleg van nieuwe installaties niet doelmatig zou zijn.

  • (3) Indien een gerechtigde, onder toepassing van het bepaalde in de eerste volzin van lid 2, aan de andere zijde van de lijn een aardolie- of aardgasvoorkomen heeft vastgesteld en de andere gerechtigde zijn deel van de uit dit voorkomen gewonnen produkten overeenkomstig artikel 5 geheel of gedeeltelijk opeist of indien verrekening in geld wordt overeengekomen, heeft eerstgenoemde gerechtigde, behalve op het aandeel overeenkomstig artikel 5, lid 3, in de reeds gemaakte kosten, aanspraak op een passende risicopremie, voor zover niet tussen de gerechtigden ingevolge artikel 7, lid 2, een andere regeling is getroffen.

Artikel 7

  • (1) De gerechtigden aan de ene zijde van de lijn zullen bij de opsporing en winning nauw samenwerken met de gerechtigden aan de andere zijde. Te dien einde dienen zij alle plannen voor de werkzaamheden in het grensgebied en de resultaten daarvan uit te wisselen.

  • (2) De gerechtigden sluiten ten behoeve van deze samenwerking zo spoedig mogelijk overeenkomsten ten aanzien van de volgende aangelegenheden:

    • a) de wijze van berekening der aardolie- en aardgasvoorraden en de uitkomst daarvan;

    • b) de bijzonderheden betreffende de verdeling der produkten en kosten overeenkomstig artikel 5, alsmede de boekhouding en accountantscontrole;

    • c) de vraag of en tot welk bedrag risicopremies als bedoeld in artikel 6, lid 3, dienen te worden toegekend;

    • d) de geschillenregeling.

  • (3) Het staat de gerechtigden vrij overeenkomsten af te sluiten over andere met hun samenwerking verband houdende vraagstukken; in deze overeenkomsten kunnen ook voor andere gevallen dan die bedoeld in artikel 6, lid 3, risicopremies worden overeengekomen.

  • (4) Overeenkomsten als bedoeld in lid 2 en lid 3 dienen aan de regeringen der Overeenkomstsluitende Partijen te worden medegedeeld. Overeenkomsten als bedoeld in lid 2 en in andere overeenkomsten vervatte regelingen die voorzien in de toekenning van een risicopremie of een van artikel 5, lid 3, afwijkende kostenverdeling, behoeven de goedkeuring van elk van beide regeringen.

  • (5) Indien in de plaats van een gerechtigde een nieuwe gerechtigde treedt, geldt een overeenkomst als bedoeld in lid 2 tegenover deze nieuwe gerechtigde totdat een nieuwe overeenkomst is gesloten.

Artikel 8

Indien een overeenkomst als bedoeld in artikel 7, lid 2, niet binnen redelijke termijn tot stand komt, zullen de regeringen der Overeenkomstsluitende Partijen in overleg treden ten einde de gerechtigden een gemeenschappelijk voorstel te doen. Indien de bemoeiingen van de regeringen niet tot overeenstemming tussen de gerechtigden leiden, kan iedere regering een beroep doen op het Scheidsgerecht, waarin hoofdstuk 12 van het Eems-Dollardverdrag voorziet.

Artikel 9

Indien de goedkeuring bedoeld in artikel 7, lid 4, niet binnen vier maanden door een regering of door beide regeringen wordt verleend, treden de regeringen in overleg. Indien dit overleg niet tot overeenstemming leidt, kan elk van beide regeringen een beroep doen op het Scheidsgerecht. Het overleg kan tevens leiden tot een gemeenschappelijk voorstel, waarop artikel 8 van overeenkomstige toepassing is.

Artikel 10

  • (1) In de gevallen waarin op grond van artikel 8 of artikel 9 een beroep wordt gedaan op het Scheidsgerecht, zijn, voorzover uit de hiernavolgende leden van dit artikel niet anders blijkt, de bepalingen van hoofdstuk 12 van het Eems-Dollardverdrag van overeenkomstige toepassing.

  • (2) De Regering van de Bondsrepubliek Duitsland benoemt de ingevolge artikel 51 door haar te benoemen assessoren uit vier door de president van het „Bundesgerichtshof” voor te dragen rechters van dit college. De Regering van het Koninkrijk der Nederlanden benoemt de ingevolge artikel 51 door haar te benoemen assessoren uit vier door de president van de Hoge Raad der Nederlanden voor te dragen rechters van dit college.

  • (3) De conclusies van eis als bedoeld in artikel 52, lid 1 en lid 4, dienen een voorstel te bevatten dat voorziet in een regeling van de geschilpunten.

  • (4) De Regering die de conclusie van eis indient, doet daarvan een duplicaat toekomen aan ieder der betrokken gerechtigden. Artikel 52, lid 2, is niet van toepassing.

  • (5) Iedere betrokken gerechtigde kan als partij aan de procedure deelnemen. De betrokken gerechtigden nemen eveneens deel aan de besprekingen overeenkomstig artikel 52, lid 3 en lid 5.

  • (6) Het Scheidsgerecht stelt ten aanzien van alle omstreden juridische en beleidsvragen een voor de Overeenkomstsluitende Partijen en voor de betrokken gerechtigden bindende regeling vast. In zijn beslissing kan het Scheidsgerecht tevens rekening houden met overwegingen van billijkheid.

  • (7) Het Scheidsgerecht stelt zelf zijn procedure vast voorzover de toepassing van dit artikel afwijkingen van de procedureregeling voorzien in hoofdstuk 12 noodzakelijk maakt.

  • (8) In de gevallen bedoeld in artikel 8 kan het Scheidsgerecht de kosten van de procedure geheel of gedeeltelijk opleggen aan de gerechtigde of gerechtigden die aan de procedure deelneemt of deelnemen.

Artikel 11

Een beslissing ingevolge artikel 46, lid 2, van het Eems-Dollardverdrag laat deze Overeenkomst onverlet.

Artikel 12

Het Slotprotocol bij deze Overeenkomst en de bijgevoegde briefwisseling van heden maken deel uit van deze Overeenkomst.

Artikel 13

Deze Overeenkomst geldt eveneens voor het „Land” Berlijn, tenzij de Regering van de Bondsrepubliek Duitsland binnen drie maanden na de inwerkingtreding van het Eems-Dollardverdrag de Regering van het Koninkrijk der Nederlanden mededeling doet van het tegendeel.

Artikel 14

Deze Overeenkomst moet worden bekrachtigd. De akten van bekrachtiging dienen zo spoedig mogelijk te Bonn te worden uitgewisseld.

Artikel 15

Deze Overeenkomst treedt een maand na de uitwisseling der akten van bekrachtiging in werking. Zij maakt deel uit van het Eems-Dollardverdrag.

TEN BLIJKE WAARVAN de gevolmachtigden der Overeenkomstsluitende Partijen deze Overeenkomst hebben ondertekend.

Gedaan te Bennekom, 14 mei 1962, in tweevoud, in de Nederlandse en de Duitse taal, zijnde beide teksten gelijkelijk authentiek.

Voor het Koninkrijk der Nederlanden:

(w.g.) H. R. VAN HOUTEN

Voor de Bondsrepubliek Duitsland:

(w.g.) LAHR

Slotprotocol

Bij de ondertekening van de Aanvullende Overeenkomst bij het op 8 april 1960 door het Koninkrijk der Nederlanden en de Bondsrepubliek Duitsland ondertekende Verdrag tot regeling van de samenwerking in de Eemsmonding (Eems-Dollardverdrag) zijn de gevolmachtigden der beide Overeenkomstsluitende Partijen het volgende overeengekomen:

Artikel 1

  • (1) Bij de toepassing van de Aanvullende Overeenkomst dient onder Duits recht te worden verstaan het recht dat in het aan Duitse zijde aan het grensgebied grenzende gebied geldt. In het bijzonder dient hieronder te worden verstaan het mijnrecht, het arbeidsrecht, het sociale recht alsmede het belasting- en douanerecht.

  • (2) Onder Nederlands recht dient in het bijzonder te worden verstaan het mijnrecht, het arbeidsrecht, het sociale recht alsmede het belasting- en douanerecht.

Artikel 2

Voorwaarden als bedoeld in artikel 6, lid 2, van de Aanvullende Overeenkomst zijn slechts die voorwaarden die bij de verlening van de Nederlandse concessie aan de gerechtigde zijn of worden opgelegd met betrekking tot de leiding en inrichting van mijnwerken, de opsporing en de bescherming van bodemschatten en de mededeling van geologische gegevens.

Artikel 3

Indien van Nederlandse zijde voor een deel van het grensgebied geen concessie is verleend, bepaalt de Regering van het Koninkrijk der Nederlanden op verzoek van de Regering van de Bondsrepubliek Duitsland wie in de zin van deze Aanvullende Overeenkomst als gerechtigde tot het doen van opsporingen moet worden beschouwd.

Artikel 4

Indien een Overeenkomstsluitende Partij voor een deel van het grensgebied geen ontginningsrecht heeft verleend, verleent zij dit indien daar een aardolie- of aardgasvoorkomen wordt vastgesteld. Indien het ontginningsrecht niet binnen een redelijke termijn wordt verleend, heeft de houder van een door de andere Overeenkomstsluitende Partij voor dit deel van het grensgebied verleend ontginningsrecht, in afwijking van de bepaling van artikel 5, lid 1, van de Aanvullende Overeenkomst, het beschikkingsrecht over het gehele in dit deel van het grensgebied vóór het begin van de winning aanwezige aardolie- of aardgasvoorkomen.

Artikel 5

  • (1) Voor de toepassing van de artikelen 32 en 36 van het Eems-Dollardverdrag wordt een met de bodem verbonden installatie voor de opsporing of winning die zich aan de Nederlandse zijde van de lijn bevindt gelijkgesteld met een Nederlandse haven, en een zodanige installatie die zich aan de Duitse zijde van de lijn bevindt met een Duitse haven. Het overeenkomstige geldt voor de toepassing van artikel 40 van het Eems-Dollardverdrag.

  • (2) Er bestaat overeenstemming over dat het toezicht der mijnbouwautoriteiten op opsporingswerkzaamheden die vanaf een schip worden uitgevoerd niet onder artikel 34, lid 3, eerste volzin, van het Eems-Dollardverdrag valt; in dit geval is voor de toepassing van het recht en de bevoegdheid der mijnbouwautoriteiten de lijn bepalend.

  • (3) Er bestaat overeenstemming over dat ook drijvende installaties, of schepen, als met de bodem verbonden worden beschouwd indien vanaf die installaties of schepen boringen worden verricht.

Artikel 6

Er bestaat overeenstemming over dat, onverminderd de bijzondere scheidsrechterlijke bevoegdheid voorzien in deze Aanvullende Overeenkomst (artikelen 8 tot en met 10 van de Aanvullende Overeenkomst), de artikelen 50 tot en met 54 van het Eems-Dollardverdrag ook van toepassing zijn op geschillen tussen de Overeenkomstsluitende Partijen die betrekking hebben op de uitlegging of toepassing van deze Aanvullende Overeenkomst.

GEDAAN te Bennekom, 14 mei 1962, in tweevoud, in de Nederlandse en de Duitse taal, zijnde beide teksten gelijkelijk authentiek.

Voor het Koninkrijk der Nederlanden:

(w.g.) H. R. VAN HOUTEN

Voor de Bondsrepubliek Duitsland:

(w.g.) LAHR

I.

DER STAATSSEKRETÄR IM

AUSWÄRTIGEN AMT

Bennekom, den 14. Mai 1962.

Herr Staatssekretär !

Im Laufe der Verhandlungen, die zur heutigen Unterzeichnung des Zusatzabkommens zu dem zwischen der Bundesrepublik Deutschland und dem Königreich der Niederlande am 8. April 1960 unterzeichneten Vertrag über die Regelung der Zusammenarbeit in der Emsmündung (Ems-Dollart-Vertrag) geführt haben, habe ich erklärt, dass unbeschadet der Artikel 33 und 36 des Ems-Dollart-Vertrags bei der Anwendung des deutschen Steuer- und Zollrechts das Gebiet niederländischerseits der Linie als niederländisches Gebiet angesehen werden soll.

Die Bundesregierung geht hierbei davon aus, dass unbeschadet der Artikel 33 und 36 des Ems-Dollart-Vertrags bei der Anwendung des niederländischen Steuer- und Zollrechts das Gebiet deutscherseits der Linie als deutsches Gebiet angesehen werden soll.

Ich würde Ihnen sehr dankbar sein, wenn Sie mir das Einverständnis Ihrer Regierung bestätigen würden.

Genehmigen Sie, Herr Staatssekretär, die Versicherung meiner ausgezeichnetsten Hochachtung.

(gez.) LAHR

An Seine Exzellenz

den Staatssekretär für

Auswärtige Angelegenheiten des

Königreichs der Niederlande

Herrn Dr. H. R. van Houten

II.

DE STAATSSECRETARIS

VAN BUITENLANDSE ZAKEN

Bennekom, 14 mei 1962.

Mijnheer de Staatssecretaris,

Ik heb de eer de ontvangst te bevestigen van Uw brief van heden, waarvan de tekst in Nederlandse vertaling als volgt luidt:

„In de loop der onderhandelingen die heden hebben geleid tot de ondertekening van de Aanvullende Overeenkomst bij het op 8 april 1960 door de Bondsrepubliek Duitsland en het Koninkrijk der Nederlanden gesloten Verdrag tot regeling van de samenwerking in de Eemsmonding (Eems-Dollardverdrag) heb ik verklaard dat, onverminderd de artikelen 33 en 36 van het Eems-Dollardverdrag, bij de toepassing van het Duitse belasting- en douanerecht het gebied aan de Nederlandse zijde van de lijn als Nederlands gebied dient te worden beschouwd.

De Bondsrepubliek gaat er hierbij van uit dat, onverminderd de artikelen 33 en 36 van het Eems-Dollardverdrag, bij de toepassing van het Nederlandse belasting- en douanerecht het gebied aan de Duitse zijde van de lijn als Duits gebied zal worden beschouwd.

Ik zou U zeer dankbaar zijn, indien U mij de instemming van Uw regering zou willen bevestigen.”

Ik heb de eer U te bevestigen dat de Nederlandse Regering met de inhoud van Uw brief instemt.

Gelief, Mijnheer de Staatssecretaris, de verzekering van mijn zeer bijzondere hoogachting wel te willen aanvaarden.

(w.g.) H. R. VAN HOUTEN

Zijner Excellentie

de Staatssecretaris bij het

Ministerie van Buitenlandse Zaken

van de Bondsrepubliek Duitsland

de Heer R. Lahr

Naar boven