Onverminderd het bepaalde bij de artikelen 3, 4 en 5, derde lid, van dit Verdrag zijn
de rechterlijke en administratieve autoriteiten van de Staat, waar een minderjarige
zijn gewone verblijf heeft, bevoegd maatregelen te nemen die strekken tot de bescherming
van zijn persoon of goed.
De in artikel 1 als bevoegd aangewezen autoriteiten nemen de in hun interne wet voorkomende
maatregelen.
Deze wet bepaalt de voorwaarden waaronder die maatregelen worden genomen, gewijzigd
en beëindigd. Zij beheerst tevens de gevolgen van die maatregelen, zowel wat betreft
de betrekkingen tussen de minderjarige en de personen of instellingen aan wier zorg
hij is toevertrouwd als ten opzichte van derden.
Een gezagsverhouding die van rechtswege voortvloeit uit de interne wet van de Staat
waarvan de minderjarige onderdaan is, wordt in alle Verdragsstaten erkend.
De autoriteiten van de Staat waarvan de minderjarige onderdaan is, kunnen indien zij
dit in het belang van de minderjarige oordelen, met toepassing van hun interne wet
maatregelen tot bescherming van zijn persoon of goed nemen, nadat zij het voornemen
daartoe aan de autoriteiten van de Staat van het gewone verblijf van de minderjarige
kenbaar hebben gemaakt.
De genoemde wet bepaalt de voorwaarden waaronder die maatregelen worden genomen, gewijzigd
of beëindigd. Zij beheerst tevens de gevolgen van die maatregelen, zowel wat betreft
de betrekkingen tussen de minderjarige en de personen, of instellingen aan wier zorg
hij is toevertrouwd als ten opzichte van derden.
De autoriteiten van de Staat waarvan de minderjarige onderdaan is zien erop toe, dat
aan de genomen maatregelen de hand wordt gehouden.
De krachtens de voorafgaande leden van dit artikel genomen maatregelen treden in de
plaats van die, welke mochten zijn genomen door de autoriteiten van de Staat waar
de minderjarige zijn gewoon verblijf heeft.
Bij verplaatsing van het gewone verblijf van een minderjarige van een Verdragsluitende
Staat naar een andere blijven de door de autoriteiten van de Staat van het vorige
gewone verblijf genomen maatregelen van kracht zolang de autoriteiten van het nieuwe
gewone verblijf deze niet hebben opgeheven of vervangen:
De maatregelen, genomen door de autoriteiten van de Staat van het vorige gewone verblijf
van de minderjarige worden niet opgeheven of vervangen dan nadat het voornemen daartoe
aan die autoriteiten kenbaar is gemaakt.
Bij verhuizing van een minderjarige die onder de bescherming stond van de autoriteiten
van de Staat waarvan hij onderdaan is, blijven de door die autoriteiten met toepassing
van hun interne wet genomen maatregelen in de Staat van het nieuwe gewone verblijf
van kracht.
De autoriteiten van de Staat waarvan de minderjarige onderdaan is, kunnen in overeenstemming
met de autoriteiten van de Staat waar hij zijn gewone verblijf heeft of goederen bezit,
de uitvoering van genomen maatregelen aan deze autoriteiten opdragen,
Hetzelfde geldt voor de autoriteiten van de Staat van het gewone verblijf van de minderjarige
ten aanzien van de autoriteiten van de Staat waar de minderjarige goederen bezit.
Maatregelen genomen door autoriteiten die krachtens de voorafgaande artikelen van
dit Verdrag bevoegd zijn, worden in alle Verdragsstaten erkend. Indien echter voor
de uitvoering van deze maatregelen handelingen van tenuitvoerlegging in een andere
Staat dan die waar zij werden genomen noodzakelijk zijn, worden de erkenning en de
tenuitvoerlegging van die maatregelen geregeld hetzij door de interne wet van de Staat
waar de tenuitvoerlegging wordt verzocht, hetzij door de internationale overeenkomsten.
Ondanks het bepaalde bij de artikelen 3, 4 en 5, derde lid, van dit Verdrag kunnen
de autoriteiten van de Staat van het gewone verblijf van een minderjarige beschermingsmaatregelen
nemen indien de persoon of het goed van de minderjarige door een ernstig gevaar wordt
bedreigd.
De autoriteiten van de andere Verdragsluitende Staten zijn niet gehouden deze maatregelen
te erkennen.
De autoriteiten van iedere Verdragsluitende Staat op het grondgebied waarvan de minderjarige
zich bevindt of goederen bezit, nemen in spoedeisende gevallen de noodzakelijke beschermingsmaatregelen.
Voor zover zij hun uitwerking nog niet hebben gehad, verliezen de met toepassing van
het vorige lid genomen maatregelen hun kracht, zodra de ingevolge dit Verdrag bevoegde
autoriteiten de door de omstandigheden vereiste maatregelen hebben genomen.
Ter bevordering van bestendigheid van verhoudingen treden de autoriteiten van een
Verdragsluitende Staat, alvorens maatregelen ten aanzien van een minderjarige te nemen,
zoveel mogelijk in overleg met de autoriteiten van de andere Verdragsluitende Staten,
wier beslissingen nog van kracht zijn.
Alle autoriteiten die op grond van de bepalingen van dit Verdrag maatregelen hebben
genomen, stellen hiervan onverwijld de autoriteiten van de Staat waarvan de minderjarige
onderdaan is en, in voorkomend geval, die van de Staat van zijn gewone verblijf, in
kennis.
Iedere Verdragsluitende Staat wijst de autoriteiten aan, die rechtstreeks de in het
voorafgaande lid bedoelde inlichtingen kunnen geven en ontvangen. Hij geeft van deze
aanwijzing kennis aan het Ministerie van Buitenlandse Zaken van Nederland.
Voor de toepassing van dit Verdrag wordt onder „minderjarige" verstaan elke persoon
die deze hoedanigheid zowel volgens de interne wet van de Staat waarvan hij onderdaan
is als volgens de interne wet van zijn gewone verblijf bezit.
Dit Verdrag is van toepassing op alle minderjarigen die hun gewone verblijf in een
van de Verdragsluitende Staten hebben.
Evenwel komen de bevoegdheden door dit Verdrag toegekend aan de autoriteiten van de
Staat waarvan de minderjarige onderdaan is, slechts toe aan de autoriteiten van de
Verdragsluitende Staten.
Iedere Verdragsluitende Staat kan zich voorbehouden dit Verdrag slechts toe te passen
op minderjarigen die onderdaan zijn van een van de Verdragsluitende Staten.
Indien in de Staat waarvan de minderjarige onderdaan is meer dan een rechtsstelsel
bestaat, worden voor de toepassing van dit Verdrag onder „interne wet van de Staat
waarvan de minderjarige onderdaan is" en onder „autoriteiten van de Staat waarvan
de minderjarige onderdaan is" verstaan de wetgeving en de autoriteiten, aangewezen
door de in die Staat geldende regels. Bij gebreke van zodanige regels wordt voor deze
toepassing onder bedoelde wet verstaan de wetgeving, waarmede de minderjarige de nauwste
band heeft en onder bedoelde autoriteiten de volgens die wetgeving bevoegde autoriteiten.
Voor het geval dat de autoriteiten van een Verdragsluitende Staat te oordelen zullen
hebben over een vordering tot nietigverklaring of ontbinding van het huwelijk van
de ouders van een minderjarige of over een vordering tot losser maken van de tussen
die ouders bestaande huwelijksband, kan door deze Staat een voorbehoud worden gemaakt
met betrekking tot de bevoegdheid van die autoriteiten maatregelen te nemen ter bescherming
van persoon of goed van de minderjarige.
De autoriteiten van de andere Verdragsluitende Staten zijn niet gehouden deze maatregelen
te erkennen.
De bepalingen van dit Verdrag kunnen in de Verdragsluitende Staten slechts ter zijde
worden gesteld, indien hun toepassing kennelijk, onverenigbaar is met de openbare
orde.
Dit Verdrag is slechts van toepassing op maatregelen die na zijn inwerkingtreding
zijn genomen.
Dit Verdrag vervangt in de betrekkingen tussen de Verdragsluitende Staten het Verdrag
tot regeling der voogdij van minderjarigen, ondertekend te 's-Gravenhage, de 12de
juni 1902.
Het laat onverlet de bepalingen van andere verdragen die op het tijdstip van zijn
inwerkingtreding verbindend zijn tussen twee of meer Verdragsluitende Staten.
Dit Verdrag staat ter ondertekening open voor de Staten vertegenwoordigd op de Negende
Zitting van de Haagse Conferentie voor Internationaal Privaatrecht.
Het dient te worden bekrachtigd en de akten van bekrachtiging worden nedergelegd bij
het Ministerie van Buitenlandse Zaken van Nederland.
Dit Verdrag treedt in werking op de zestigste dag na de nederlegging van de derde
akte van bekrachtiging bedoeld in artikel 19, tweede lid.
Voor iedere ondertekenende Staat die het Verdrag later bekrachtigt, treedt het in
werking op de zestigste dag na de datum van nederlegging van zijn akte van bekrachtiging.
Iedere Staat die niet vertegenwoordigd was op de Negende Zitting van de Haagse Conferentie
voor Internationaal Privaatrecht kan tot dit Verdrag toetreden, nadat het krachtens
artikel 20, eerste lid, in werking is getreden. De akte van toetreding wordt nedergelegd
bij het Ministerie van Buitenlandse Zaken van Nederland.
De toetreding heeft slechts gevolg voor zover het de betrekkingen betreft tussen de
toetredende Staat en de Verdragsluitende Staten die hebben verklaard deze toetreding
te zullen aanvaarden. Deze aanvaarding wordt ter kennis gebracht van het Ministerie
van Buitenlandse Zaken van Nederland.
Het Verdrag treedt tussen de toetredende Staat en de Staat die heeft verklaard deze
toetreding te zullen aanvaarden in werking op de zestigste dag na de dagtekening van
de in het voorgaande lid bedoelde kennisgeving.
Iedere Staat kan op het tijdstip van ondertekening, bekrachtiging of toetreding verklaren
dat dit Verdrag mede van toepassing zal zijn op alle gebieden voor welker internationale
betrekkingen hij verantwoordelijk is, of op een of meer van die gebieden. Deze verklaring
wordt van kracht op het tijdstip waarop het Verdrag voor die Staat in werking treedt.
Daarna zal van iedere zodanige toepasselijkverklaring mededeling worden gedaan aan
het Ministerie van Buitenlandse Zaken van Nederland.
Indien de toepasselijkverklaring wordt gedaan door een Staat die liet Verdrag heeft
ondergetekend en bekrachtigd, treedt het Verdrag voor de betrokken gebieden in werking
overeenkomstig het bepaalde in artikel 20. Wordt die verklaring gedaan door een Staat
die tot het Verdrag is toegetreden, dan treedt het Verdrag voor de betrokken gebieden
in werking, overeenkomstig het bepaalde in artikel 21.
Iedere Staat kan uiterlijk op het tijdstip van bekrachtiging of toetreding de voorbehouden
maken bedoeld in artikel 13, derde lid en 15, eerste lid, van dit Verdrag. Andere
voorbehouden zijn niet toegestaan.
Iedere Verdragsluitende Staat kan tevens bij het afleggen van een toepasselijkverklaring
van het Verdrag overeenkomstig artikel 22, deze voorbehouden maken uitsluitend ten
aanzien van de gebieden of van bepaalde gebieden waarop de toepasselijkverklaring
betrekking heeft.
Iedere Verdragsluitende Staat kan te allen tijde een door hem gemaakt voorbehoud intrekken.
Deze intrekking wordt ter kennis gebracht van het Ministerie van Buitenlandse Zaken
van Nederland.
Het voorbehoud houdt op van kracht te zijn op de zestigste dag na de dagtekening van
de in het voorgaande lid bedoelde kennisgeving.
Dit Verdrag blijft gedurende vijf jaar van kracht, te rekenen van de datum van zijn
inwerkingtreding overeenkomstig artikel 20, eerste lid, ook voor de Staten die het
later hebben bekrachtigd of ertoe zijn toegetreden.
Het Verdrag wordt, behoudens opzegging, stilzwijgend verlengd, telkens voor vijf jaar.
De opzegging moet tenminste zes maanden voor het einde van de termijn van vijf jaar
ter kennis worden gebracht van het Ministerie van Buitenlandse Zaken van Nederland.
Zij kan zich beperken tot een of meer van de gebieden waarop het Verdrag van toepassing
is.
De opzegging wordt slechts van kracht ten opzichte van de Staat die ervan mededeling
heeft gedaan. Het Verdrag blijft van kracht voor de andere Verdragsluitende Staten.
Het Ministerie van Buitenlandse Zaken van Nederland doet aan de Staten bedoeld in
artikel 19, alsmede de Staten die zijn toegetreden overeenkomstig het in artikel 21
bepaalde, mededeling van:
-
a) de kennisgevingen bedoeld in artikel 11, tweede lid;
-
b) de ondertekeningen en bekrachtigingen bedoeld in artikel 19;
-
c) de datum waarop dit Verdrag krachtens de bepalingen van artikel 20, eerste lid, in
werking treedt;
-
d) de toetredingen en aanvaardingen bedoeld in artikel 21 en de datum waarop zij van
kracht worden;
-
e) de toepasselijkverklaringen bedoeld in artikel 22 en de datum waarop zij van kracht
worden;
-
f) de voorbehouden en intrekkingen van voorbehouden bedoeld in artikel 23;
-
g) de opzeggingen bedoeld in artikel 24, derde lid.