Stilstandvoorziening vleermuizen
|
202302557/1
|
De indiener vraagt of het in paragraaf 7.3.2 van de toelichting bij het ontwerpkavelbesluit
genoemde verlies aan energieopbrengsten van 1,1 procent als gevolg van het terugbrengen
van het aantal rotaties per minuut tot minder dan 1 ter bescherming van vleermuizen
klopt. De indiener berekent zelf een verlies van 0,13 procent en vraagt toe te lichten
hoe tot het percentage van 1,1 is gekomen.
|
Het percentage van 1,1 procent, zoals berekend1 heeft niet betrekking op de jaarlijkse energieproductie maar enkel op het energieverlies
in de nacht (tussen zonsondergang en zonsopkomst) in de periode 15 augustus – 1 november.
Daarnaast zijn er verschillende redenen waarom de energieproductie zoals berekend
aan de hand van een ‘power curve’ kan afwijken van werkelijke productie. Windafvang
door nabijgelegen turbines, storing en onderhoud verminderen de werkelijke opbrengst
ten opzichte van het theoretisch maximum. Dat er verschil zit in de percentages als
berekend door Boonman (2022) enerzijds en de indiener anderzijds is dus goed te verklaren.
|
Bevordering biodiversiteit
|
202302557/2
|
De indiener wijst erop dat waar in de eerste zin van de tweede alinea van paragraaf
7.8.8 van de toelichting bij het ontwerpkavelbesluit ‘verslechtering’ staat, dat ‘verbetering’
moet zijn.
|
Het betreft inderdaad een verschrijving. De tekst van paragraaf 7.8.8 van de toelichting bij het kavelbesluit is hier op aangepast.
|
Stilstandvoorziening trekvogels
|
202302557/3
|
De indiener wijst erop dat het niet duidelijk is of de ‘stilstandvoorziening’ tijdens
de vogeltrek als genoemd in paragraaf 7.8.4 hetzelfde betekent als de maatregel om
op bepaalde momenten in de nacht tijdens de vogeltrekperiode het aantal rotaties van
de windturbines per minuut terug te brengen tot minder dan 2.
|
Ja, het gaat om hetzelfde. De maatregel is opgenomen in voorschrift 4, derde lid,
onderdeel a. De term ‘stilstandvoorziening’ is in dat opzicht enigszins verwarrend.
In de verklarende woordenlijst in het kavelbesluit is daarom een definitie opgenomen.
Een stilstandvoorziening is een voorziening (in de besturing van windturbines) om
ter vermindering of voorkoming van (mogelijk) negatieve effecten op aangewezen momenten
het aantal rotaties per minuut (rpm) te beperken. De doeleinden waarvoor, en omstandigheden
waaronder, een stilstandvoorziening wordt toegepast, alsmede de rpm zijn opgenomen
in de voorschriften.
|
Stilstandvoorziening trekvogels
|
202302557/4
|
De indiener wijst erop dat er geen verwachte verliezen als gevolg van de stilstandvoorziening
tijdens de vogeltrek worden gespecificeerd in paragraaf 7.8.4 van de toelichting bij
het ontwerpkavelbesluit en vraagt een getal te noemen.
|
Op basis van de beschikbare meetgegevens uit het Offshore Windpark Egmond aan Zee
(OWEZ)2 is in het kavelbesluit een drempelwaarde van 500 vogels/km/uur op rotorhoogte gehanteerd
(zie voorschrift 1). Bij deze drempelwaarde zou 4 procent van de slachtoffers tijdens
‘gewone’ migratie kunnen worden voorkomen. Op basis van de OWEZ-meetgegevens wordt
geschat dat deze maatregel tot gevolg zal hebben dat windturbines gedurende circa
0,3 procent van de tijd jaarlijks stilstaan.
|
Monitoring trekvogels
|
202302557/5
|
De indiener wijst erop dat het in paragraaf 7.8.4 van de toelichting bij het ontwerpkavelbesluit
niet duidelijk is wat de omvang zal zijn van de vogeldetectiesystemen waarvoor de
overheid de aanschaf- en onderhoudskosten zal dragen. De indiener vraagt of met dit
systeem alle trekvogels gemonitord kunnen worden of dat er naar verwachting door de
vergunninghouder nog een ander systeem zal moeten worden aangeschaft.
|
Ten aanzien van monitoring van trekvogels als bedoeld in voorschrift 4, derde lid,
onderdelen c tot en met l, van het ontwerpkavelbesluit heeft in het kavelbesluit een
wijziging plaatsgevonden. De betreffende monitoringsverplichting is voor de vergunninghouder
komen te vervallen. De Rijksoverheid is voornemens het betreffende monitoringsonderzoek
zelf uit te (laten) voeren en zal in dit specifieke kader de kosten voor de aanschaf
en het onderhoud van een vogeldetectiesysteem (met meerdere onderdelen) voor zijn
rekening nemen. De vergunninghouder dient (zonder financiële tegenprestatie) mee te
werken aan de plaatsing en installatie van de apparatuur. Er is geen noodzaak tot
aanschaf van aanvullende systemen door de vergunninghouder in dit specifieke kader.
Wel zal deze de plaatsing van de apparatuur – zonder financiële tegenprestatie – moeten
faciliteren, gelet op de medewerkingsplicht uit onder meer voorschrift 5, eerste lid, van het kavelbesluit. De toelichting in paragraaf 7.8.4 bij het kavelbesluit is
hier ook op aangepast.
|
Bandbreedte windpark
|
202302557/6
|
De indiener wijst erop dat in de toelichting bij het ontwerpkavelbesluit niet is toegelicht
waarom het minimale turbinevermogen in vergelijking met de kavelbesluiten VI en VII
van windenergiegebied Hollandse Kust (west) is verhoogd naar 15 MW en vraagt om een
toelichting. De indiener vraagt of turbines met een booster, waarbij inclusief de
booster het vermogen van 15 MW wordt overschreden, kwalificeren als 15 MW turbines
(voorschrift 3, derde lid, van het ontwerpkavelbesluit).
|
Na vaststelling van de kavelbesluiten VI en VII van windenergiegebied Hollandse Kust
(west) zijn turbines op de markt gekomen of in ontwikkeling gebracht met een vermogen
van 15 MW of meer. Vanuit verschillende ecologische aspecten worden turbines met een
hoog/hoger vermogen relatief gunstiger geacht dan turbines met een laag/lager vermogen
omdat er minder van hoeven te worden geplaatst om het doelvermogen te behalen. Met
een ondergrens van 15 MW in voorschrift 3, derde lid, wordt aangesloten bij de huidige
stand van de techniek. Mede naar aanleiding van de zienswijze is wel in voorschrift
1 de begripsbepaling van ‘geïnstalleerd vermogen’ aangepast. Er is voor gekozen om
in de begripsbepaling aan te sluiten bij de gehanteerde definitie in de NEN-norm IEC
61400-1 voor windturbines. Met geïnstalleerd vermogen wordt bedoeld: het maximale
elektrische vermogen, ook wel bekend als 'rated power', waartoe een windturbine is
ontworpen om onder normale condities benut te kunnen worden voor de productie van
hernieuwbare elektriciteit, zoals ook kan worden vastgesteld door onafhankelijke certificerende
partijen. Anders dan de in het ontwerpkavelbesluit gehanteerde definitie, wordt in
deze begripsbepaling de bijdrage van ‘boosters’ niet per definitie uitgesloten zo
lang de ‘rated power’ voldoet aan het minimum vermogen als bepaald in voorschrift 3, derde lid, van het kavelbesluit (15 MW).
|
Bandbreedte windpark
|
202302557/7
|
De indiener vraagt in relatie tot voorschrift 3, derde lid, van het ontwerpkavelbesluit
of de toeleveringsketen is geraadpleegd voordat de minimumcapaciteit van de windturbines
is vastgesteld, zodat zeker is dat er voor beide kavels voldoende windturbines van
15 MW kunnen worden geleverd.
|
In het Noordzeeakkoord is afgesproken dat voor alle bestaande en nieuwe ontwikkelingen
geldt dat ze moeten passen binnen de draagkracht van het ecosysteem en wordt de ambitie
geformuleerd om ze met een zo klein mogelijke negatieve voetafdruk te realiseren.
Daar staat tegenover dat de Wet windenergie op zee ook oog heeft voor kostenefficiëntie en marktwerking, en mede om die reden uitgaat
van een bandbreedtebenadering. In een kavelbesluit wordt dan ook geen specifiek turbinetype
voorgeschreven maar worden verschillende opties open gehouden door het bepalen van
een realistische bandbreedte volgens de stand van de techniek. De eis dat een turbine
een vermogen heeft van ten minste 15 MW moet in het licht van bovenstaande uitgangspunten
worden gezien. Turbinefabrikanten zijn geconsulteerd, onder meer in het kader van
het KEC-proces. Verschillende turbinefabrikanten hebben turbines op de markt of in
ontwikkeling van 15 MW of meer. Daarmee kan op het moment van de investeringsbeslissing
uit meerdere turbines worden gekozen. Turbines met een vermogen van 15 MW hebben per
saldo minder negatieve effecten op de ecologie dan turbines van 14 MW of minder bij
een gelijk doelvermogen voor het windpark. Daarmee zijn er minder turbines nodig,
wat de druk op de ecologie (en toeleveringsketen) ook vermindert.
|
Onderhoudszones kabels en leidingen
|
202302557/8
|
De indiener wijst erop dat de vereiste afstand tot leidingen (onderhoudszones) en
het platform van TenneT, als bepaald in voorschrift 2 van het ontwerpkavelbesluit,
de toch al krappe ruimte om alle windturbines te plaatsen om de benodigde energiebijdrage
te realiseren nog verder vermindert. De indiener vraagt of het mogelijk is om deze
afstandseisen aan te passen.
|
Nee, het Programma Noordzee 2022–2027 gaat uit van onderhoudszones van 500 meter voor
kabels en leidingen. In consultatie met eigenaren/beheerders kan hiervan afgeweken
worden. Dit is in het ontwerpkavelbesluit al gedaan voor wat betreft de buiten gebruik
gestelde buisleiding die door kavel Beta loopt. In overleg met de beheerder van die
buisleiding is een onderhoudszone van 150 meter aan weerszijden overeengekomen. Ten
aanzien van het platform van TenneT is de vrij te houden ruimte bovendien nodig om
het helikopterverkeer naar en van het platform mogelijk te maken. Er zijn in het kavelbesluit
op dit aspect geen aanpassingen gedaan ten opzichte van het ontwerpkavelbesluit.
|
Stikstofdepositie
|
202302557/9
|
De indiener vraagt te bevestigen dat de plannen om de (afwezigheid van) stikstofdepositie
in Natura 2000-gebieden aan te tonen kunnen worden ingediend, nadat de vergunning
is verleend (voorschrift 4, vijfde lid, onderdelen b en c van het ontwerpkavelbesluit).
|
Ja, dat volgt uit voorschrift 4, vijfde lid, onderdelen d en e, van het kavelbesluit.
|
Monitoring
|
202302557/10
|
De indiener vraagt te bevestigen dat de plannen voor het monitoren van vogels en vleermuizen
kunnen worden ingediend, nadat de biedingen zijn gegund (voorschrift 4, derde lid,
onderdeel h, voorschrift 4, vierde lid, onderdeel i, van het ontwerpkavelbesluit).
|
Deze voorschriften ten aanzien van monitoringsplichten en de daartoe in te dienen
plannen zijn in het kavelbesluit komen te vervallen. Zie in dit verband ook nr. 202302558/33.
|
Stilstandvoorziening vleermuizen
|
202302557/11
|
De indiener vraagt te bevestigen dat ‘nacht’ in de tabel met ‘cut-in’ windsnelheden
betekent van zonsondergang tot zonsopgang (voorschrift 4, vierde lid, onderdeel a,
van het ontwerpkavelbesluit).
|
Ja, dat volgt uit de begripsbepaling van nacht in voorschrift 1 van het kavelbesluit.
|
Verlichting en kleurstelling van windturbines
|
202302557/12
|
De indiener vraagt toe te lichten hoe hij kan aantonen dat de luchtvaartveiligheid
niet in het gedrang komt, gelet op de kleur van de beoogde windturbines of de verlichting
daarvan, en wanneer dit moet worden aangetoond (voorschrift 4, negende lid, onderdeel
c, van het ontwerpkavelbesluit).
|
De vergunninghouder zal moeten voldoen aan algemene regels voor windparken op zee
en eisen die aan windturbines worden gesteld in het kader van de luchtvaartveiligheid.
Het belang hiervan wordt onderstreept door voorschrift 4, negende lid, onderdeel c, van het kavelbesluit. Hierin is bepaald dat het verlichtingsplan als bedoeld in
artikel 6.16 d, eerste lid, onderdeel d, van het Waterbesluit wordt opgesteld in overeenstemming met het informatieblad ‘Aanduiding offshore windturbines
en offshore windparken in relatie tot luchtvaartveiligheid’ en de IALA richtlijn G1162.
Het bovenstaande brengt onder meer met zich mee dat de gevolgen van een (afwijkende)
kleurstelling of andere maatregel voor de luchtvaartveiligheid middels een aeronautische
studie zullen moeten worden onderzocht. Dit laatst volgt uit het Informatieblad ‘Aanduiding
offshore windturbines en offshore windparken in relatie tot luchtvaartveiligheid’.
De bevindingen dienen betrokken te worden in de onderbouwing voor het (verlichtings)plan
dat de vergunninghouder op grond van artikel 6.16d en 6.16h van het Waterbesluit dient op te stellen. In die bepalingen is een termijn opgenomen waarbinnen het verlichtingsplan
uiterlijk moet worden verstrekt: ten minste acht weken voor aanvang van de bouwperiode
van het windpark.
|
Veiligheidsstrategie
|
202302557/13
|
De indiener vraagt te bevestigen dat de veiligheidsstrategie kan worden ingediend
nadat de vergunning is verleend (voorschrift 7, tweede lid, van het ontwerpkavelbesluit).
|
Ja, dat volgt uit voorschrift 7, tweede lid, van het kavelbesluit.
|
MER
|
202302557/14
|
De indiener vraagt of de gecalculeerde vogeldichtheden uit het MER bij kavelbesluit
Alpha (tabel 6.4, p. 144) en bijbehorende achtergronddocument van Bureau Waardenburg
(tabel 6.1a, p. 459) al gecorrigeerd zijn per fractie van de tijd in de vlucht.
|
Dit aspect van de zienswijze heeft betrekking op het MER bij het ontwerpkavelbesluit
Alpha. Zie het kavelbesluit Alpha en de nota van beantwoording bij dat kavelbesluit.
|
MER
|
202302557/15
|
De indiener vraagt te bevestigen dat de sCRM-outputs die in het MER bij kavelbesluit
Alpha worden weergegeven (aantal vogelslachtoffers) die van optie 3 zijn.
|
Dit aspect van de zienswijze heeft betrekking op het MER bij het ontwerpkavelbesluit
Alpha. Zie het kavelbesluit Alpha en de nota van beantwoording bij dat kavelbesluit.
|
Noordzeeakkoord
|
202302558/1
|
De indiener vraagt in het kavelbesluit en het MER op te nemen dat alle bepalingen
van het Noordzeeakkoord van toepassing zijn op het kavelbesluit.
|
Het Rijk heeft het Noordzeeakkoord (NZA) ondertekend en zich daarmee verbonden aan
de afspraken daarin. Het NZA vormt samen met de internationale beleidsontwikkelingen,
de wettelijke kaders (waaronder de Waterwet, Wet natuurbescherming en de Wet windenergie op zee) en de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) de basis voor de beleidsvoornemens die in
het Programma Noordzee 2022–2027 zijn uitgewerkt, waaronder de realisatie van windenergie
op zee. In de toelichting bij het kavelbesluit wordt, waar relevant, verwezen naar afspraken uit het NZA of
de vertaling daarvan in het Programma Noordzee 2022–2027. De suggestie is niet overgenomen.
|
Noordzeeakkoord
|
202302558/2
|
De indiener vraagt in het kavelbesluit en MER op te nemen dat de milieueffecten die
in het MER gepresenteerd worden uitgaan van afspraken uit het Noordzeeakkoord, zoals
die voor infrastructuur/installaties zijn verwoord. In het bijzonder, maar niet uitsluitend,
gaat het volgens indiener daarbij om:
- het hanteren van de milieueffecten van evident best beschikbare technieken voor
de voorbereidings-, de aanleg-, de exploitatie- en onderhoudsfase en de ontmantelingsfase
voor milieu- en natuurversterkend bouwen en exploiteren.
- het weergeven van de milieueffecten in relatie met andere (groeiende) milieudrukfactoren
op de Noordzee (uitrol van wind op zee, toename van scheepvaart, extra gaswinning),
dus de cumulatieve effecten.
- de maximale natuurmitigatie die de initiatiefnemer kan toepassen voor niet te vermijden
effecten.
|
De procedure voor de milieueffectrapportage (m.e.r.) is een instrument voor de besluitvorming
met als doel het milieubelang volwaardig mee te kunnen wegen op basis van een bandbreedte
van technieken. Het milieueffectrapport (MER) geeft hiertoe een objectieve weergave
van de milieueffecten. De belangenafweging vindt niet in het MER plaats. Die afweging
vindt plaats in het kavelbesluit. De suggestie is niet overgenomen.
|
Noordzeeakkoord
|
202302558/3
|
De indiener vraagt het uiteindelijk MER ook expliciet te toetsen aan het Noordzeeakkoord.
|
Zie de beantwoording bij nr. 202302558/2.
|
Bruine Bank
|
202302558/4
|
De indiener zou graag zien dat de schrijfwijze van Natura 2000-gebied Bruine Bank
wordt aangepast naar ‘Bruine Bank’ in plaats van ‘Bruine bank’.
|
De suggestie is overgenomen. De tekst van de toelichting bij het kavelbesluit is hier op aangepast.
|
Vissen en bodemdieren
|
202302558/5
|
De indiener wijst erop dat in paragraaf 4.1.4 van de toelichting bij het ontwerpkavelbesluit
de natuurwaarden te minimaal worden benoemd. Vissen en bodemdieren worden helemaal
niet benoemd. De indiener verzoekt om paragraaf 4.1.4 uit te breiden, zodat er een
beter beeld van de aanwezige natuurwaarden kan worden gegeven.
|
In paragraaf 4.1.4 van de toelichting bij het kavelbesluit is geen volledige analyse beoogd maar enkel een weergave van
hoofdpunten. Voor een completere beschouwing wordt verwezen naar hoofdstuk 7 van de
toelichting bij het kavelbesluit en de ecologische hoofdstukken en daarbij horende
achtergrondrapportages van het MER. De suggestie is niet overgenomen.
|
Natura 2000
|
202302558/6
|
De indiener verzoekt in paragraaf 4.1.4 van de toelichting bij het kavelbesluit het Natura-2000 gebied Doggersbank toe te voegen bij overige
Natura-2000 gebieden.
|
De suggestie is overgenomen. De tekst van de toelichting bij het kavelbesluit is hier op aangepast.
|
Bandbreedte windpark
|
202302558/7
|
De indiener vraagt in relatie tot paragraaf 4.3.1 van de toelichting bij het ontwerpkavelbesluit
of de tendens om windturbines te ontwikkelen met grotere rotoren en vermogens wordt
gedaan met voldoende wetenschappelijke onderbouwing over wat de minste impact heeft
op de natuur en dan vooral op vogels.
|
Windturbines met een lage capaciteit zijn (per eenheid opgewekte energie) in de regel
schadelijker voor lokaal verblijvende zeevogels, vleermuizen en zeezoogdieren dan
de meest vermogende turbines. Hoewel de laatste in omvang groter en als zodanig schadelijker
zijn, is voor het totaaleffect op de ecologie in positieve zin bepalend dat er veel
minder van geplaatst hoeven te worden om eenzelfde energieopbrengst te behalen. Dit
volgt uit (de aanvulling op) het MER. Er zijn in (de aanvulling op) het MER echter
ook aanwijzingen dat (hoger vliegende) vogels tijdens de migratietrek wel iets meer
effect kunnen ondervinden van grotere turbines. Voor vogels is het beeld dus genuanceerder
dan is verwoord in paragraaf 7.2 bij het ontwerpkavelbesluit. Dat is in de toelichting bij het kavelbesluit aangepast.
|
Onderwatergeluid
|
202302558/8
|
De indiener wijst erop dat in paragraaf 5.2 van de toelichting bij het ontwerpkavelbesluit
is benoemd dat de geluidsnormering van 164 dB re 1 μPa2s SELss (750m) wordt gehanteerd, terwijl in KEC 4.0 is gerekend met een waarde van 160 dB
re 1 μPa2s SELss (750m) en vraagt waarom hiervan is afgeweken.
|
In het Noordzeeakkoord is afgesproken dat de betrokken partijen gezamenlijk kennis
ontwikkelen over de geluidsimpact van heien op zee en op basis van die kennis de normering
voor onderwatergeluid doorontwikkelen. Er is in het Noordzeeakkoord daarbij afgesproken
dat de ervaringen van buurlanden Duitsland en België expliciet meegenomen worden in
het ontwikkelen van deze gezamenlijk kennisbasis met als doel te bekijken of gelijktrekken
van de geluidsnorm mogelijk is. Het klopt dat het KEC 4.0 vooruitloopt op de in het
Noordzeeakkoord aangekondigde onderzoeken. Het onderzoek naar de technische haalbaarheid
is inmiddels verricht ter voorbereiding van het kavelbesluit.3 In het kavelbesluit is, vanwege de in het onderzoek genoemde onzekerheden over de
uitvoerbaarheid, gekozen voor een geluidsnorm van 164 dB re 1 μPa2s SELss (op 750 meter van de geluidsbron). Voor wat betreft de ecologische effecten, laten
berekeningen in het kader van het MER zien dat heien met een 164 dB re 1 μPa2s SELss (750m) normstelling in IJmuiden Ver kan binnen de ecologische grenzen. Ook de uitvoering
van de (aanvullende) routekaart 2030 blijft dan mogelijk. Dat neemt niet weg dat er
in IJmuiden Ver prikkels zijn voor ontwikkelaars om extra stappen te zetten om een
verdere geluidsreductie te realiseren dan de nu opgenomen norm van 164 dB re 1 μPa2s SELss (op 750 meter van de geluidsbron). Indien een ontwikkelaar een verdere geluidsreductie
kan realiseren, wordt dit gewaardeerd in de scoringsmethodiek van de Regelingen vergunningverlening
windenergiegebied IJmuiden Ver.
|
Vogels
|
202302558/9
|
De indiener verwijst naar paragraaf 5.2 van de toelichting bij het ontwerpkavelbesluit,
waarin (onder meer) staat dat uit het MER volgt dat als gevolg van de internationale
windparkontwikkelingen de internationale populaties van de alk en de zeekoet onder
toenemende druk komen te staan, maar dat de bijdrage van de windparken in Nederland
daaraan echter beperkt is. De indiener stelt zich op het standpunt dat het om het
cumulatieve effect van windparken gaat en dat vanuit dat oogpunt het cumulatieve effect
op de alk en de zeekoet nader en beter moet worden onderzocht.
|
Er is na de terinzagelegging in een aanvulling op het MER opnieuw onderzoek gedaan
naar het effect op beschermde vogelsoorten, waaronder de alk en de zeekoet, in combinatie
met andere (toekomstige) windparken op de Noordzee. Er is voor wat betreft de toekomstige
windparken daarbij gekeken naar een nationaal en internationaal scenario. In de nieuwe
berekeningen is niet alleen rekening gehouden met een extra variant ‘overplanting’,
ook is gebruik gemaakt van nieuwe ecologische gegevens en uitgangspunten, waaronder
nieuwe gegevens over het voorkomen van specifieke vogelsoorten op de Noordzee (dichtheidskaarten).
Hierdoor wijken de opnieuw berekende slachtofferaantallen in veel gevallen af van
de aantallen die zijn berekend in het oorspronkelijke MER. Dit is ook het geval voor
de eerder gehanteerde varianten die uitgingen van een opgesteld vermogen van 2 GW.
Het meest opvallend is dat niet langer sprake is van een overschrijding van de ALI-norm
in het internationale scenario voor de alk en de zeekoet. Voor onder meer deze soorten
zijn op basis van de nieuwe slachtofferaantallen de populatiemodellen geactualiseerd.
Waar in hoofdstuk 7 van de toelichting bij het kavelbesluit slachtofferaantallen onder vogelsoorten zijn benoemd, is uitgegaan
van de resultaten van het aanvullende MER-onderzoek. Voor meer informatie wordt verwezen
naar de (aanvulling op) het MER.
|
Vogels
|
202302558/10
|
De indiener wijst erop dat aan het begin van paragraaf 7.3.1 van de toelichting bij
het ontwerpkavelbesluit de vogelsoorten in drie categorieën worden onderverdeeld,
maar dat dit drie andere categorieën zijn dan die in de tekst erna besproken worden.
De indiener vraagt hier consistent in te zijn.
|
De suggestie is overgenomen. De tekst van de toelichting bij het kavelbesluit is hier op aangepast.
|
Vogels
|
202302558/11
|
De indiener wijst erop dat in paragraaf 7.3.1 van de toelichting bij het ontwerpkavelbesluit
wordt benoemd dat er meer dan 3000 trekvogels per jaar slachtoffer kunnen zijn van
een windpark in kavel Beta en verzoekt een overzicht bij het kavelbesluit te voegen,
waaruit blijkt om welke trekvogels het gaat.
|
Voor deze overzichten wordt verwezen naar het MER bij kavel Beta (paragraaf 6.2.2),
alsmede de aanvulling op het MER.
|
Vogels
|
202302558/12
|
De indiener vraagt in relatie tot paragraaf 7.3.1 van de toelichting bij het ontwerpkavelbesluit
of er ten aanzien van lokaal verblijvende niet-broedvogels ook gekeken is of het windpark
een belemmering vormt in de zin van het verdwijnen van foerageer- en rustgebied voor
deze vogels, naast de belemmering voor hun vliegroute. Voor zover dit niet onderzocht
is, verzoekt de indiener om die effecten te onderzoeken en te benoemen in het kavelbesluit.
|
De indiener doelt met het verlies van foerageer- en rustgebied op de gevolgen van
habitatverlies. De gevolgen van habitatverlies zijn in het MER onderzocht.
|
Natura 2000
|
202302558/13
|
De indiener verwijst naar paragraaf 7.3.1 van de toelichting bij het ontwerpkavelbesluit,
waarin staat dat er onder de grote jager enkel incidenteel slachtoffers te verwachten
zijn en vraagt om ‘incidenteel’ te specificeren in aantallen.
|
Volgens het MER is sprake van minder dan één aanvaringsslachtoffer per jaar.
|
Bruine Bank
|
202302558/14
|
De indiener verwijst naar paragraaf 7.3.1 van de toelichting bij het ontwerpkavelbesluit
en stelt zich op het standpunt dat niet geconcludeerd kan worden dat externe werking
door habitatverlies door alken en zeekoeten uit Natura 2000-gebied Bruine Bank ook
niet tot directe slachtoffers leidt. De indiener stelt zich op het standpunt dat alken
en zeekoeten door habitatverlies ondervoed kunnen raken en sterven of niet goed kunnen
rusten en sterven door vermoeidheid en vraagt om de effecten hiervan te onderzoeken
en de inhoud van het kavelbesluit daaraan aan te passen.
|
De gevolgen van habitatverlies voor de alk en zeekoet zijn in het MER onderzocht.
Het gaat hier niet om directe slachtoffers als bedoeld in de paragraaf waar de indiener
naar verwijst maar om indirecte slachtoffers volgens de systematiek van het MER. Habitatverlies
kan inderdaad indirect tot sterfte leiden onder alken en zeekoeten die op de Zuidelijke
Noordzee leven en hinder ondervinden van een windpark. Volgens (een aanvulling op)
het MER gaat het om jaarlijks één slachtoffer onder de alk en tien slachtoffers onder
de zeekoet in kavel Beta. Deze slachtofferaantallen zijn lager dan eerder zijn berekend
in het MER en zijn genoemd in het ontwerpkavelbesluit. Dit is aangepast in paragraaf
7.3.1 van de toelichting bij het kavelbesluit. Voor meer informatie wordt verwezen naar (de aanvulling op)
het MER.
|
Bruine Bank
|
202302558/15
|
De indiener stelt zich op het standpunt dat als er geen significante negatieve gevolgen
zijn van windparken in kavels Alpha en Beta voor de instandhoudingsdoelstellingen
van de vogelsoorten aangewezen in het Natura 2000-gebied Bruine Bank, dit niet automatisch
betekent dat er ook geen effect in cumulatie is. De indiener vraagt om de effecten
van cumulatie accuraat en volledig te beschrijven.
|
Er is in de Passende beoordeling ook gekeken naar effecten in cumulatie. Voor een
volledigere beschrijving wordt verwezen naar de Passende beoordeling.
|
Onderwatergeluid
|
202302558/16
|
De indiener vraagt in relatie tot paragraaf 7.3.3 van de toelichting bij het ontwerpkavelbesluit
of er bij de keuze voor de geluidsnormering van 164 dB re 1 μPa2s SELss (750m) rekening gehouden is met de gevolgen dat andere toekomstige windparken dan
ook een geluidsnormering van 164 dB re 1 μPa2s SELss (750m) gaan hanteren, waardoor er volgens de indiener waarschijnlijk een populatiereductie
van de bruinvis door Nederlandse windparken ontstaat van meer dan 5 procent. De indiener
vraagt toe te lichten waarom er ten aanzien van de geluidsnormering van KEC 4.0 is
afgeweken.
|
Zie de beantwoording bij nr. 202302558/8.
|
Vissen
|
202302558/17
|
De indiener verwijst naar paragraaf 7.3.5 van de toelichting bij het ontwerpkavelbesluit,
waarin wordt benoemd dat er voor vissen eventuele verstoring door elektromagnetische
straling kan zijn. De indiener stelt zich op het standpunt dat er sprake is van elektromagnetische
straling, zodat het woord ‘eventueel’ weg mag.
|
De suggestie is overgenomen. De tekst van de toelichting bij het kavelbesluit is hier op aangepast.
|
Vissen
|
202302558/18
|
De indiener verwijst naar paragraaf 7.3.5 van de toelichting bij het ontwerpkavelbesluit
Beta en vraagt of er ook onderzoek gedaan is naar de effecten op de zandspiering als
soort en niet als voedsel voor de bruinvis. Wat is het effect van kavel Beta op de
zandspiering zelf?
|
De zandspiering is blijkens het MER bij kavelbesluit Beta een algemeen voorkomende
soort. In het MER is onder meer ingegaan op de mogelijke effecten van elektromagnetische
velden op de zandspiering en de effecten van de steenbestorting. In het MER wordt
geconcludeerd dat het verstoorde oppervlak verwaarloosbaar klein is ten opzichte van
het totale leefgebied van de zandspiering in de Noordzee.
|
Leemtes in kennis
|
202302558/19
|
De indiener vraagt of de data die binnen kavel Beta worden opgehaald worden doorgegeven,
zodat modellen doorontwikkeld kunnen worden en leemtes in kennis worden verkleind.
|
Ja, data die door de Rijksoverheid middels (monitorings)onderzoeken in de kavel worden
verzameld worden gebruikt om leemtes in kennis te verminderen.
|
Soortenbescherming
|
202302558/20
|
De indiener vraagt in paragraaf 7.5.1 van de toelichting bij het kavelbesluit de eis toe te voegen dat er geen verbodsbepalingen in het kader
van de soortenbescherming worden overtreden.
|
De verbodsbepaling inzake de soortenbescherming betreffen verboden behoudens vrijstelling.
In het kavelbesluit is ervan uitgegaan dat er wel sprake is van het overtreden van
verboden als bedoeld in artikel 7 in de Wet windenergie op zee. Om die reden wordt in het kavelbesluit vrijstelling verleend voor de soorten zoals
opgenomen in de tabellen in de bijlage bij deel I van het besluit. Een windpark bouwen, exploiteren en verwijderen zonder vrijstelling is niet mogelijk.
De suggestie is niet overgenomen.
|
Soortenbescherming
|
202302558/21
|
De indiener wijst erop dat in paragraaf 7.5.1 van de toelichting bij het ontwerpkavelbesluit
meerdere beschermde diersoorten niet worden benoemd, zoals walvisachtigen als de dwergvinvis,
tuimelaar en witsnuitdolfijn en vissen zoals de steur en houting.
|
In paragraaf 7.5.1 van de toelichting bij het kavelbesluit zijn alleen de beschermde soorten uitgelicht waarvoor blijkens
het MER (mogelijk) verbodsbepalingen worden overtreden en waarvoor een vrijstelling
als bedoeld in artikel 7 van de Wet windenergie op zee vereist is. Gelet op het aantal vogelsoorten waarvoor dit het geval is, zijn deze
niet individueel benoemd. Zie de tabellen in de bijlage bij deel I van het besluit voor een volledig overzicht. Voor de door de indiener specifiek genoemde soorten
is geen sprake van verbodsovertredingen en is een vrijstelling dus niet aan de orde.
|
Zeezoogdieren
|
202302558/22
|
De indiener vraagt of er in het MER ook naar de in KEC 4.0 benoemde bultrug en tuimelaar,
als voorkomend in de Nederlandse Noordzee, gekeken is en vraagt deze soorten ook mee
te nemen in de beoordeling in paragraaf 7.5.4 van de toelichting bij het kavelbesluit.
|
Uit de MER-systematiek volgt dat de aanwezigheid in het plangebied van de bultrug
en tuimelaar hooguit incidenteel is. Daarmee kan worden geconcludeerd er dat geen
belangrijke effecten van de aanleg, exploitatie of verwijdering van een windpark in
het windenergiegebied IJmuiden Ver op de populatie van deze soorten zijn. Deze soorten
zijn daarom niet of beperkt behandeld in het MER. De suggestie om de toelichting bij het kavelbesluit op dit punt aan te passen is niet overgenomen.
|
Vissen
|
202302558/23
|
De indiener vraagt of er ook gekeken is naar de effecten van onderwatergeluid en elektromagnetische
straling op vissen, de steur en houting in het bijzonder, en vraagt dit terug te laten
komen in de toelichting bij het kavelbesluit (paragraaf 7.5.4).
|
Voor de genoemde vissoorten, die beschermd zijn op grond van de Wet natuurbescherming, geldt dat ze niet, of hooguit incidenteel, in het plangebied voorkomen. Effecten
zijn in het MER uitgesloten. De toelichting bij het kavelbesluit is aangepast om dit te verduidelijken.
|
Soortenbescherming
|
202302558/24
|
De indiener vraagt in relatie tot paragraaf 7.5.7 van de toelichting bij het ontwerpkavelbesluit
of er bij het aanvragen van de vergunningen een mitigatieplan wordt opgesteld.
|
Het kavelbesluit is het ruimtelijke eindbesluit. De vergunninghouder zal voorafgaande
aan de aanleg van het windpark verschillende plannen moeten opstellen om aan te tonen
dat wordt gehandeld in overeenstemming met het kavelbesluit. Voorbeelden van dergelijke
plannen, waarin mitigerende maatregelen aan de orde kunnen komen, zijn het funderingsplan
bedoeld in voorschrift 4, tweede lid, onderdeel d, en het plan van aanpak in relatie
tot stikstofdepositie bedoeld in voorschrift 4, vijfde lid, onderdelen b en c.
|
Soortenbescherming (Beta)
|
202302558/25
|
De indiener wijst erop dat in paragraaf 7.5.7 van de toelichting bij het ontwerpkavelbesluit
van kavel Beta ontbreekt in welke bijlage de in aanmerking genomen soorten zijn opgenomen.
|
De betreffende paragraaf in het ontwerpkavelbesluit van kavel Beta bevat inderdaad
geen heldere verwijzing. Dit is aangepast in de toelichting bij het kavelbesluit van kavel Beta.
|
Natura 2000
|
202302558/26
|
De indiener vraagt in de paragraaf 7.6 van de toelichting bij het kavelbesluit de volgende Natura-2000 gebieden toe te voegen: Friese Front,
Klaverbank, Doggersbank, Voordelta, Vlakte van de Raan en Noordzeekustzone.
|
De door de indiener genoemde Natura 2000-gebieden zijn in paragraaf 7.6 van de toelichting
bij het ontwerpkavelbesluit wel genoemd, maar omwille van de leesbaarheid zijn deze
gebieden vermeld in de voetnoot onderaan de pagina. Het kavelbesluit geeft een verkorte
weergave van bevindingen. Voor de volledigheid wordt verwezen naar het onderliggende
MER en de Passende beoordeling.
|
Natura 2000
|
202302558/27
|
De indiener vraagt waarom de Natura 2000-gebieden Noordzeekustzone, Voordelta en Friese
Front niet worden benoemd in paragraaf 7.6.1 van de toelichting bij het ontwerpkavelbesluit.
|
De suggestie is overgenomen. Voor de volledigheid zijn deze gebieden in de aangepaste
paragraaf 7.6.1 van de toelichting bij het kavelbesluit wel genoemd.
|
Natura 2000
|
202302558/28
|
De indiener verzoekt bij het stuk over de vaarroute en de verstoring op vogelconcentraties
in Natura 2000-gebieden te benoemen om welke vogelsoorten het gaat, in paragraaf 7.6.1
van de toelichting bij het kavelbesluit.
|
Voor meer informatie wordt verwezen naar de beheerplannen en aanwijzingsbesluiten
van de betreffende Natura 2000-gebieden. De suggestie om de toelichting bij het kavelbesluit op dit punt aan te passen is niet overgenomen.
|
Natura 2000
|
202302558/29
|
De indiener verzoekt de Natura-2000 gebieden Klaverbank en Doggersbank, als ook aangewezen
voor de bruinvis, toe te voegen in paragraaf 7.6.2 van de toelichting bij het kavelbesluit.
|
De suggestie is overgenomen. Voor de volledigheid zijn deze gebieden in de aangepaste
paragraaf 7.6.2 van de toelichting bij het kavelbesluit wel genoemd.
|
Natura 2000
|
202302558/30
|
De indiener verzoekt de Natura-2000 gebieden Klaverbank en Doggersbank, als aangewezen
voor de gewone en grijze zeehond, toe te voegen in paragraaf 7.6.3 van de toelichting bij het kavelbesluit.
|
De suggestie is overgenomen. Voor de volledigheid zijn deze gebieden in de aangepaste
paragraaf 7.6.3 van de toelichting bij het kavelbesluit wel genoemd.
|
Onderwatergeluid
|
202302558/31
|
De indiener vraagt in relatie tot paragraaf 7.8.2 van de toelichting bij het ontwerpkavelbesluit
hoe wordt onderzocht of het heien alleen bij de eerste tien funderingspalen de geluidsnorm
van 164 dB re 1 μPa2s SELss (750m) overschrijdt met maximaal 2 dB.
|
De vergunninghouder zal voorafgaande aan de aanleg van het windpark een funderingsplan
als bedoeld in voorschrift 4, tweede lid, onderdeel d, overleggen aan het bevoegd
gezag, waarin hij onder meer uiteenzet met welke technieken en maatregelen hij gaat
werken. Voorts dient de vergunninghouder op grond van voorschrift 4, tweede lid, onderdeel
i, tijdens het funderen continu het geluidsniveau te meten en de gegevens steeds binnen
uiterlijk 48 uur te delen met het bevoegd gezag. Het bevoegd gezag kan daarnaast op
eigen initiatief opdracht verstrekken aan een onafhankelijke derde partij om geluidsmetingen
uit te voeren. Op grond van metingen kan effectief toezicht worden gehouden.
|
Bandbreedte windpark
|
202302558/32
|
De indiener stelt zich op het standpunt dat een onderbouwing in paragraaf 7.8.1 van
de toelichting bij het ontwerpkavelbesluit ontbreekt voor de gekozen bandbreedte van
het windpark en vraagt waarom er bijvoorbeeld is gekozen voor een tiplaagte van ten
minste 25 meter boven MSL en een tiphoogte van ten hoogste 305 meter boven MSL.
|
De maximale tiphoogte van 305 meter correspondeert met de 1.000-voet-grens in het
luchtruim. Voor het luchtverkeer gelden eisen om voldoende separatie aan te houden.
Bij een maximale tiphoogte van 305 meter blijft ten opzichte van het helikopterverkeer
voldoende laterale en verticale separatie over als op een minimale vlieghoogte van
2.000 voet (ca. 610 meter) wordt gevlogen gegeven een separatieafstand van 1.000 voet
(ca. 305 meter). Met de toenemende omvang van turbines wordt de relatie tussen het
luchtruim en de maximale tiphoogte van turbines steeds relevanter. In het licht hiervan
wordt een onderzoek opgestart naar de gevolgen voor het luchtverkeer van turbines
groter dan 305 meter. Voor dit kavelbesluit lijkt de maximale hoogte nog voldoende
om de meest moderne windturbines te kunnen plaatsen. Met een tiplaagte van ten minste
25 meter is aangesloten bij eerdere kavelbesluiten en de uitgangspunten van het KEC
4.0. Het is ook internationaal een gangbare tiplaagte. Bij minder dan 25 meter neemt
het risico voor andere gebruikers van de Noordzee toe, waaronder de scheepvaart. Bovendien
leidt een lagere tiplaagte mogelijk tot meer aanvaringsslachtoffers onder laagvliegende
vogelsoorten. Daarnaast is rekening gehouden met de gangbare rotordiameters. Uitgaande
van de tiphoogtegrens van 305 meter, zou een tiplaagteverhoging met zich meebrengen
dat de bandbreedte voor rotordiameters ingeperkt wordt. Met de gekozen bandbreedte
wordt een gelijk speelveld voor ontwikkelaars zoveel mogelijk geborgd.
|
Monitoring
|
202302558/33
|
De indiener vraagt in relatie tot paragraaf 7.8.6 van de toelichting bij het ontwerpkavelbesluit
of er al beter gespecificeerd kan worden welke monitoring de vergunninghouder gaat
doen.
|
Naar aanleiding van deze en vele andere zienswijzen ten aanzien van de (uitvoerbaarheid
van) monitoringsonderzoeken bevat het kavelbesluit, anders dan het ontwerpkavelbesluit,
geen ecologische monitoringsverplichtingen voor de vergunninghouder. De Rijksoverheid
is voornemens om het in het ontwerpkavelbesluit beoogde monitoringsonderzoek in de
kavel naar trekvogels en de effectiviteit van de daartoe opgelegde stilstandvoorziening
op eigen initiatief te (laten) uitvoeren. Dit onderzoek heeft een reikwijdte en doelstelling
die het belang van de vergunninghouder overstijgen. Ook draagt de Rijksoverheid in
dit specifieke kader verantwoordelijkheid voor de aanschaf, plaatsing en onderhoud
van monitoringsapparatuur daartoe in de kavel. Wel zal de vergunninghouder de plaatsing
en het onderhoud van de apparatuur – zonder financiële tegenprestatie – moeten dulden,
gelet op de medewerkingsplicht uit onder meer voorschrift 5, eerste lid, van het kavelbesluit.
De in het ontwerpkavelbesluit opgenomen verplichting voor de vergunninghouder tot
het monitoren van de aanwezigheid van vleermuizen ter optimalisering van de stilstandvoorziening
is ook komen te vervallen. Dit onderzoek zal ook niet door of namens de Rijksoverheid
worden uitgevoerd. Zonder nieuwe inzichten uit representatief monitoringsonderzoek
blijft de stilstandvoorziening ongewijzigd van kracht. Het is aan de vergunninghouder
om eventueel op eigen initiatief de aanwezigheid van vleermuizen te monitoren in het
kader van het verkennen van locatiespecifieke optimalisatiemogelijkheden ten aanzien
van de stilstandvoorziening voor vleermuizen. De vergunninghouder draagt in dat geval
zelf zorg voor de monitoringsapparatuur en een gedegen onderzoekskwaliteit. Om dit
te borgen is het raadzaam dat de vergunninghouder in dat geval over het monitoringsonderzoek
naar vleermuizen tijdig in overleg treedt met het bevoegd gezag. Het blijft van belang
dat de vergunninghouder aansluit bij werkwijzen van Wozep en MIVSP om te waarborgen
dat monitoring effectief en complementair aan al geplande monitoring plaatsvindt.
|
Monitoring Bruine Bank
|
202302558/34
|
De indiener vraagt in relatie tot paragraaf 7.8.6.2 van de toelichting bij het ontwerpkavelbesluit
Alpha te beargumenteren waarom de alk en zeekoet zijn uitgezonderd van de onderzoeksplicht
ten aanzien van het Natura 2000-gebied Bruine Bank.
|
Dit aspect van de zienswijze heeft betrekking op het ontwerpkavelbesluit Alpha. Zie
het kavelbesluit Alpha en de nota van beantwoording bij dat kavelbesluit.
|
Onderwatergeluid
|
202302558/35
|
De indiener vraagt waarom in voorschrift 4, eerste lid, onderdeel a, van het ontwerpkavelbesluit
niet al een tijdsduur en vermogen voor de soft start van de heiwerkzaamheden worden
benoemd.
|
De Wet windenergie op zee gaat uit van een bandbreedtebenadering. Het bevoegd gezag schrijft geen specifieke
technieken en middelen voor maar een bandbreedte van toegestane opties. Het is daarmee
nog niet bekend óf een heitechniek wordt toegepast en, in dat geval, ook niet welke
hei-installaties worden toegepast. Het inrichten van een slow/soft-start is maatwerk.
De vergunninghouder dient daarom in het funderingsplan de duur en het vermogen van
de lage hei-energie (ecologisch) te motiveren.
|
MER
|
202302558/36
|
De indiener heeft diverse opmerkingen en vragen over het MER (bij kavelbesluit Alpha).
|
Deze aspecten van de zienswijze hebben betrekking op het MER en het ontwerpkavelbesluit
van kavel Alpha. Zie het kavelbesluit Alpha en de nota van beantwoording bij dat kavelbesluit.
|
Monitoring trekvogels
|
202302559/1
|
De indiener stelt zich in relatie tot voorschrift 4, derde lid, onderdeel d, van het
ontwerpkavelbesluit op het standpunt dat er niet gemonitord kan worden totdat het
windpark volledig operationeel is. De periode van 5 jaar nadat de vergunning onherroepelijk
is geworden is niet uitvoerbaar. Dit moet worden gekoppeld aan ‘TenneT’s milestone
3’.
|
De monitoringsverplichting voor de vergunninghouder naar de aanwezigheid en aanvaringen
van trekvogels en de daar aan gerelateerde voorschriften zijn in het kavelbesluit
komen te vervallen. Zie in dit verband ook de beantwoording bij nr. 202302558/33.
|
Monitoring vleermuizen
|
202302559/2
|
De indiener stelt zich in relatie tot voorschrift 4, vierde lid, onderdeel f, van
het ontwerpkavelbesluit op het standpunt dat er niet gemonitord kan worden totdat
het windpark volledig operationeel is. De periode van 5 jaar nadat de vergunning onherroepelijk
is geworden is niet uitvoerbaar. Dit moet worden gekoppeld aan ‘TenneT’s milestone
3’.
|
De monitoringsverplichting voor de vergunninghouder naar de aanwezigheid van vleermuizen
en de daar aan gerelateerde voorschriften zijn in het kavelbesluit komen te vervallen.
Zie in dit verband ook de beantwoording bij nr. 202302558/33.
|
Monitoring Bruine Bank
|
202302559/3
|
De indiener stelt zich in relatie tot voorschrift 5, tweede lid, onderdeel e, van
het ontwerpkavelbesluit Alpha op het standpunt dat er niet gemonitord kan worden totdat
het windpark volledig operationeel is. De periode van 5 jaar nadat de vergunning onherroepelijk
is geworden is niet uitvoerbaar. Dit moet worden gekoppeld aan ‘TenneT’s milestone
3’.
|
Dit aspect van de zienswijze heeft betrekking op het ontwerpkavelbesluit Alpha. Zie
het kavelbesluit Alpha en de nota van beantwoording bij dat kavelbesluit.
|
Stilstandvoorziening vleermuizen
|
202302559/4
|
De vergunninghouder is verplicht om de cut-in-windspeed te verlagen om aanvaringsslachtoffers
onder vleermuizen te voorkomen. Volgens de indiener is de in voorschrift 4, vierde
lid, onderdeel, a van het ontwerpkavelbesluit opgenomen tabel niet ‘smart’, omdat
daarin meerdere factoren ontbreken die hetzelfde effect zouden garanderen en tegelijkertijd
de gemiddelde energieproductie zouden verbeteren. De indiener verzoekt om naast de
tabel verschillende aanvullende factoren op te nemen, waaronder neerslag en temperatuur
en doet een concrete suggestie tot wijziging.
|
De door de indiener genoemde factoren zijn in het geval van IJmuiden Ver geen bepalende
factoren gebleken. Voor een toelichting wordt verwezen naar Boonman, 2022 en de beantwoording
bij nr. 202302557/1. De suggestie is niet overgenomen.
|
Medewerkingsplicht
|
202302559/5
|
De indiener wijst er in relatie tot voorschrift 5, eerste lid, onderdeel b, van het
ontwerpkavelbesluit op dat de ruimte binnen de windturbine beperkt is en vraagt te
specificeren hoeveel ruimte er nodig is voor de vereisten.
|
De benodigde ruimte zal verschillen per benodigde turbine en sensor. Binnen de daartoe
geselecteerde windturbines gaat het om (beperkte) opstelruimte voor netwerkapparatuur.
|
Medewerkingsplicht
|
202302559/6
|
De indiener wijst er in relatie tot voorschrift 5, eerste lid, onderdeel c, van het
ontwerpkavelbesluit op dat schepen een beperkte capaciteit hebben en schema’s hebben
voor het aanmeren in havens. Ongedefinieerde ‘toegang’ mag geen onveilige situaties
creëren en/of commerciële activiteiten belemmeren. De indiener vraagt te specificeren
met welke frequentie de ontwikkelaar van het windpark de toegang moet faciliteren.
|
De frequentie zal niet elk jaar hetzelfde zijn. Naar verwachting is er in de eerste
jaren van het windpark meer noodzaak om medewerking te verlenen als bedoeld in het
betreffende voorschrift dan in de latere fasen, aangezien er apparatuur geplaatst
zal worden en deze apparatuur ook dient te worden gevalideerd. Mede naar aanleiding
van het deels verplaatsen van voorgenomen monitoringsopgaven van de vergunninghouder
naar de Rijksoverheid, zal naar verwachting ook vaker een beroep moeten worden gedaan
op de medewerking van de vergunninghouder in dit kader. Er is op voorhand geen frequentie
te noemen. Het uitgangspunt is om op efficiënte wijze aan te sluiten bij het aanleg-,
beheer- en onderhoudsschema van de vergunninghouder en daarover tijdig in overleg
te treden met de vergunninghouder.
|
Medewerkingsplicht
|
202302559/7
|
De indiener wijst er in relatie tot voorschrift 5, eerste lid, onderdeel a, van het
ontwerpkavelbesluit op dat het faciliteren van digitale connectiviteit de werking
van windturbines niet mag verstoren en vraagt de formulering in het kavelbesluit aan
te passen.
|
Er zal uiteraard rekening worden gehouden met de belangen van de vergunninghouder.
De toelichting in paragraaf 6.18.3 bij het kavelbesluit is hier op aangepast.
|
Stilstandvoorziening trekvogels
|
202302559/8
|
De indiener vraagt in relatie tot voorschrift 4, derde lid, onderdeel a, van het ontwerpkavelbesluit
of er een jaarlijks minimale stilstandtijd in dagen/nachten/uren is. In theorie zou
de vogeltrek het hele jaar onder de drempelwaarde kunnen zitten, dus dan mag er 0
dagen stilstand worden verwacht. De indiener vraagt voorts of er een maximale jaarlijkse
stilstand is door trekvogels in dagen/nachten/uren.
|
Nee, er is geen sprake van een maximering van het aantal uur stilstand. Er is ook
geen minimum. In het kavelbesluit is vastgelegd dat in de trekseizoenen bij massale
vogeltrek de minister de stilstandvoorziening afkondigt. Op basis van de beschikbare
meetgegevens uit het Offshore Windpark Egmond aan Zee (OWEZ) is daarbij een grenswaarde
van 500 vogels/km/uur op rotorhoogte gehanteerd. Bij deze grenswaarde zou 4 procent
van de slachtoffers tijdens migratie kunnen worden voorkomen. Op basis van de OWEZ-meetgegevens
wordt geschat dat deze maatregel tot gevolg zal hebben dat windturbines gedurende
circa 0,3 procent van de tijd jaarlijks stilstaan.
|
Stilstandvoorziening trekvogels
|
202302559/9
|
De indiener vraagt in relatie tot voorschrift 4, derde lid, onderdeel a, van het ontwerpkavelbesluit
of stilstand door het uitschakelen van de turbines invloed heeft op de berekeningen
voor aanbestedingscriteria tabel 3 (bijdrage aan de energievoorziening)?
|
Dit aspect van de zienswijze heeft betrekking heeft op de Regelingen vergunningverlening
windenergiegebied IJmuiden Ver. Dit valt buiten de reikwijdte van het kavelbesluit.
|
Monitoring trekvogels
|
202302559/10
|
De indiener vraagt in relatie tot voorschrift 4, derde lid, onderdeel f, van het ontwerpkavelbesluit
of het daarin bedoelde gebied kan worden gekwantificeerd.
|
De monitoringsverplichting voor de vergunninghouder naar de aanwezigheid en aanvaringen
van trekvogels en de daar aan gerelateerde voorschriften zijn in het kavelbesluit
komen te vervallen. Zie in dit verband ook de beantwoording bij nr. 202302558/33.
|
Stilstandvoorziening vleermuizen
|
202302559/11
|
De indiener wijst erop dat minder dan 1 rotatie per minuut niet kan worden gegarandeerd
als de turbine in de stationaire modus staat. De indiener vraagt of overwogen kan
worden om de waarde op minder dan 2 rotaties per minuut te stellen in voorschrift 4, vierde lid, onderdeel b, van het kavelbesluit.
|
De indiener licht niet toe waarom minder dan 1 rotatie niet kan worden gegarandeerd.
Er is in het betreffende voorschrift om ecologische redenen gekozen voor ten hoogste
1 rotatie per minuut. Zie de beantwoording bij nr. 202302565/12.
|
Stikstofdepositie
|
202302559/12
|
De depositie van stikstof op een stikstofgevoelig Natura 2000-gebied is op grond van
voorschrift 4, vijfde lid, onderdeel a, van het ontwerpkavelbesluit niet toegestaan.
De indiener geeft aan dat dit alleen het geval kan zijn voor het scheepvaartverkeer
nabij de haven van IJmuiden, maar daar geldt volgens de indiener een aparte vergunning
voor (van de haven van IJmuiden). De indiener vraagt of de Nederlandse staat kan garanderen
dat de toekomstige bouwactiviteiten door de stikstofregels niet worden beïnvloed.
|
Nee, het bevoegd gezag kan dit niet op voorhand vaststellen. Om vast te stellen of
stikstofdepositie in Natura 2000-gebieden optreedt zijn de details van het project
nodig. Om stikstofdeposities uit te sluiten is het nodig om voor het specifieke project
een berekening uit te voeren met het bij of krachtens de wet voorgeschreven rekenmodel
(zie voorschrift 4, vijfde lid, onderdelen b en c, van het kavelbesluit). Thans is het voorgeschreven model het AERIUS-rekenmodel,
waarvan de huidige versie uitgaat van een ‘afkapgrens’ van 25 kilometer.
|
Verlichting windpark
|
202302559/13
|
De indiener stelt zich op het standpunt dat het verlichten van het gehele windpark,
als bedoeld in voorschrift 4, negende lid, onderdeel e, van het ontwerpkavelbesluit,
niet mogelijk is. Het verlichten van de windturbineplatforms is wel mogelijk. De indiener
vraagt of de formulering kan worden aangepast aan haalbare eisen.
|
Naar aanleiding van deze zienswijze is voorschrift 4, negende lid, onderdeel e, in het kavelbesluit aangepast.
|
Bevordering biodiversiteit
|
202302559/14
|
De indiener vraagt of in het kader van voorschrift 4, zevende lid, van het ontwerpkavelbesluit
een tekstuele onderbouwing voldoende is om aan te tonen dat de vormgeving van de erosiebescherming
de sedimentatie in de gaten zal beschermen.
|
Ja, dit volgt uit voorschrift 4, zevende lid, onderdelen b, c en f, van het kavelbesluit. Er wordt een inspanning gevraagd om in het ontwerp sedimentatie
te minimaliseren. Het betreft geen resultaatsverplichting om sedimentatie volledig
te voorkomen.
|
Onderwatergeluid
|
202302559/15
|
De indiener wijst erop dat op grond van voorschrift 4, tweede lid, onderdeel e, van
het ontwerpkavelbesluit een zeezoogdierdeskundige nodig is om het aantal bruinvisverstoringsdagen
te berekenen bij gebruik van andere technieken dan heien. Een door de indiener specifiek
genoemde partij beschikt echter over een model waarmee de soundscape kan worden berekend
voor bijvoorbeeld vibropiling, gevolgd door een berekening van bruinvisverstoringsdagen.
De indiener vraagt of deze partij kan worden beschouwd als zeezoogdierendeskundige.
|
In het betreffende voorschrift van het kavelbesluit is ‘zeezoogdierdeskundige’ aangepast
in ‘ter zake deskundige’. Deze ter zake deskundige dient hierbij gebruik te maken
van de rekenmethode voor het aantal bruinvisverstoringsdagen zoals gehanteerd in het
KEC 4.0 en het onderliggende onderwatergeluidrapport. In de berekeningen in het KEC
4.0 is heien (impulsgeluid) echter het uitgangspunt. Om die reden dient in de berekening
maatwerk gehanteerd te worden ten aanzien van de te hanteren (alternatieve) installatietechniek.
Zie in dit verband ook de instructiememo.4 Aangepaste uitgangspunten dienen bij de berekening gemotiveerd te worden.
|
Monitoring Bruine Bank
|
202302559/16
|
De indiener vraagt of in voorschrift 5, tweede lid, onderdeel c, van het kavelbesluit Alpha het gebied tussen het windpark en het Natura 2000-gebied Bruine Bank specifieker
kan worden gemaakt met coördinaten of een omtrek die gedekt moet zijn.
|
Dit aspect van de zienswijze heeft betrekking op het ontwerpkavelbesluit Alpha. Zie
het kavelbesluit Alpha en de nota van beantwoording bij dat kavelbesluit.
|
Veiligheidsstrategie
|
202302559/17
|
De indiener wijst erop dat uit de omschrijving in voorschrift 7, tweede lid, van het
ontwerpkavelbesluit niet duidelijk wordt wat de vergunninghouder moet betrekken in
zijn veiligheidsstrategie op het gebied van ‘economische veiligheid’. Er zijn verschillende
processen opgenomen, maar er wordt ook vermeld dat de lijst niet uitputtend is. De
indiener vraagt op concrete wijze te specificeren welke concrete risico’s en processen
in de strategie aan de orde moeten komen.
|
Naar aanleiding van de zienswijzen over het begrip ‘economische veiligheid’ is dit
in voorschrift 7, tweede lid, van het kavelbesluit vervangen door het begrip ‘nationale veiligheid’, zoals bedoel
in artikel 1 van de Wet veiligheidstoets investeringen, fusies en overnames (Wet Vifo). Dit houdt in dat de vergunninghouder in de veiligheidsstrategie dient
in te gaan op de continuïteit van vitale processen, het mitigeren van risicovolle
strategische afhankelijkheden en het voorkomen van de ongewenste overdracht van kennis
en technologie. Dit gebeurt door aandacht te geven aan de meest kritische processen
die van invloed zijn op de werking van het windpark.
|
MER
|
202302560/1
|
In het MER bij kavelbesluit Beta wordt gesteld dat er geen effect van de elektromagnetische
velden verwacht wordt op de pijpleiding van BBLC. De indiener vraag naar een nadere
onderbouwing.
|
Het onderwerp van elektromagnetische velden in relatie tot andere infrastructuur is
in het MER bij kavel Beta inderdaad beperkt aan bod gekomen, mede omdat effecten kunnen
verschillen door de eigenschappen van de betreffende infrastructuur. Gelet op het
VN-zeerechtverdrag dient de indiener er rekening mee te houden dat zijn leiding gekruist
wordt door andere kabels en/of leidingen, waaronder in dit geval inter-array-kabels
van een windpark. Voor het zorgvuldig kruisen van kabels en leidingen geldt op de
Noordzee als standaardpraktijk dat afspraken worden gemaakt tussen de kabel- of leidingexploitant
en de vergunninghouder (een zogeheten nabijheids- en kruisingsovereenkomst). Onderdeel
van die afspraken kan zijn het kruisingsontwerp. Dit wordt niet in detail onderzocht
in het MER en/of gereguleerd in het kavelbesluit.
|
MER
|
202302560/2
|
De indiener verwijst naar hoofdstuk 7 van het MER van kavel Beta, waarin is te lezen
dat de ontgrondingskuilen rondom windturbines een doorsnede kunnen hebben tot 15 maal
de funderingsdiameter en dat dit voorkomen kan worden door erosiebescherming aan te
brengen. Voor gravity based structures wordt een funderingsdiameter van 50 meter vermeld,
wat volgens de indiener suggereert dat de aanleg van dergelijke structures kan leiden
tot bodemveranderingen ter hoogte van de BBLC-pijpleiding.
|
In de praktijk wordt vrijwel altijd een erosiebescherming van steenstort toegepast.
Bovendien is rond de BBL-leiding een onderhoudszone opgenomen van ca. 500 meter aan
weerszijden, zoals bepaald in het Programma Noordzee 2022–2027. Zie in dit verband
voorschrift 2, derde lid, van kavelbesluit Beta. Binnen deze onderhoudszone mogen geen turbines worden geplaatst.
Ook mogen de rotorbladen van turbines niet de grenzen van de onderhoudszone overschrijden.
Als gevolg hiervan is de afstand van de BBLC-leiding tot de meest nabijgelegen turbine
500 meter plus de lengte van een rotorblad. Hiermee worden de gevolgen voor de BBL-leiding
zoveel mogelijk voorkomen.
|
Verkaveling
|
202302560/3
|
De indiener vraagt een nadere onderbouwing van de gehanteerde kavelindeling in relatie
tot de mogelijke effecten op de BBLC-pijpleiding. De indiener benoemt daarbij specifiek
dat in het MER niet wordt uitgewerkt hoeveel windturbines er geplaatst (kunnen) worden
in het deelgebied van kavel Beta, dat ten noorden van de pijpleiding ligt.
|
Het Programma Noordzee 2022–2027 gaat uit van een multifunctioneel gebruik van de
schaarse ruimte op de Noordzee. Het niet benutten van het deel van de kavel ten noorden
van de BBLC-leiding zou direct gevolgen hebben voor de energieopbrengst van het windpark
in kavel Beta. Er zijn in het MER geen verkavelingsalternatieven onderzocht omdat
alle beschikbare ruimte binnen het windenergiegebied nodig is om aan de doelstellingen
voor windenergie op zee te kunnen voldoen. Het aantal turbines dat geplaatst kan worden
in de nabijheid – en in het bijzonder ten noorden – van de BBLC-leiding is inderdaad
niet specifiek in het MER en het kavelbesluit benoemd omdat de lay-out van het windpark
een keuze is van de vergunninghouder, behoudens voorschriften en beperkingen. Dit
aantal zal pas bekend worden na vergunningverlening van de kavel.
|
Verkaveling
|
202302560/4
|
De indiener vraagt toe te lichten op het (mogelijk) aantal kruisingen van kabels en
te onderbouwen waarom er niet is gekozen om voor kavel Beta een alternatieve verkaveling
te onderzoeken, ook in relatie tot de (on)mogelijkheid om complexe kruisingen met
de BBL-pijpleiding in een dynamisch zandgolvengebied te voorkomen.
|
Zie de beantwoording onder 202302560/1 en 202302560/3. Het aantal turbines ten noorden
van de BBLC-leiding is nog niet bekend. Op basis van de kavelbesluitvoorschriften
zijn echter geen grote aantallen turbines te verwachten ten noorden van de BBLC-leiding.
Naar verwachting zal de vergunninghouder de ruimte wel efficiënt willen benutten en
de BBLC-leiding dus moeten kruisen.
|
Bandbreedte windpark
|
202302561/1
|
De indiener stelt zich op het standpunt dat de opgestelde maxima voor het rotoroppervlak
en het aantal turbines (voorschrift 3, tweede en zevende lid, van het ontwerpkavelbesluit)
niet toereikend zijn om, met de huidige beschikbare modellen windturbines, voldoende
vermogen op te stellen om de TenneT-infrastructuur optimaal te kunnen benutten. Ook
leidt de ondergrens van 15 MW tot uitsluiting van bepaalde modellen windturbines,
terwijl de sector alle productiecapaciteit nodig heeft om de doelen van 2030 te kunnen
behalen.
|
Het maximale rotoroppervlak en het maximale aantal turbines was in het ontwerpkavelbesluit
vastgelegd aan de hand van de in het MER onderzochte bandbreedte, waarmee ook werd
aangesloten bij de NRD. Naar aanleiding van onder meer deze zienswijze en de behoefte
aan overplantingsmogelijkheden bij de windenergiesector, is aanvullend MER-onderzoek
gedaan naar een overplantingsvariant, waarbij gebruik wordt gemaakt van turbines met
een hoog vermogen. In het MER-onderzoek is die variant van 2,3 GW uitgezocht aan de
hand van de opstelling 115 turbines van 20 MW. De milieueffecten zijn vergelijkbaar
met de oorspronkelijk in beeld gebrachte effecten, waarmee de conclusies van het MER
niet veranderen. Zie in dit verband de aanvulling op het MER. Naar aanleiding van
die bevindingen is het totale rotoroppervlak in voorschrift 3, zevende lid, van het kavelbesluit verhoogd tot maximaal 7.081.150 m2. Het maximale aantal te plaatsen turbines in voorschrift 3, tweede lid, blijft 134.
|
Vogels
|
202302561/2
|
De indiener stelt zich met verwijzing naar paragraaf 7.5.2 van de toelichting bij
het ontwerpkavelbesluit op het standpunt dat het soort-specifieke ORNIS-criterium
niet kan worden toegepast, omdat bij nachtelijke trek het nog niet mogelijk is om
de soort-specifieke informatie te meten.
|
De tekstpassage waar de indiener naar verwijst in paragraaf 7.5.2 van de toelichting ziet niet op het monitoren van soortspecifieke nachtelijke trek maar is opgenomen
om te duiden dat volgens het MER de effecten op de individuele soorten binnen de daarvoor
gebruikte normen blijven. Voor een aantal soorten is dat de soortspecifieke ALI-norm,
voor andere soorten kan dat het ORNIS-criterium zijn.
|
Monitoring Bruine Bank
|
202302561/3
|
De indiener stelt voor om de grote jager, net als de alk en de zeekoet, buiten beschouwing
te laten in het monitoringsonderzoek als bedoeld in voorschrift 5, tweede lid, onderdeel
a, van het ontwerpkavelbesluit Alpha, aangezien in het MER wordt beschreven dat er
onder deze soort geen slachtoffers worden verwacht.
|
Dit aspect van de zienswijze heeft betrekking op het ontwerpkavelbesluit Alpha. Zie
het kavelbesluit Alpha en de nota van beantwoording bij dat kavelbesluit.
|
Monitoring Bruine Bank
|
202302561/4
|
De indiener stelt voor om de monitoringsplicht als bedoeld in voorschrift 5, tweede
lid, onderdeel a, van het ontwerpkavelbesluit Alpha alleen overdag van toepassing
te laten zijn, aangezien er geen technieken beschikbaar zijn waarmee ’s nachts soortenherkenning
mogelijk is en het ook niet de verwachting is dat deze techniek beschikbaar komt.
|
Dit aspect van de zienswijze heeft betrekking op het ontwerpkavelbesluit Alpha. Zie
het kavelbesluit Alpha en de nota van beantwoording bij dat kavelbesluit.
|
Stilstandvoorziening vleermuizen
|
202302561/5
|
Hoewel de Commissie voor de m.e.r. twijfels heeft geuit over de ecologische noodzaak
tot een stilstandvoorziening voor vleermuizen, merkt de indiener met verwijzing naar
paragraaf 7.3.2 van de toelichting bij het ontwerpkavelbesluit op dat deze nadeliger
voor het windpark uitpakt dan de stilstandvoorziening die geldt voor de kavels van
de windenergiegebieden Hollandse Kust en Borssele. Het productieverlies heeft een
impact op de business case en leidt uiteindelijk tot hogere (maatschappelijke) kosten,
volgens de indiener. De indiener geeft aan dat hij graag ziet dat de resultaten van
de monitoringsinspanning voor vleermuizen (twee)jaarlijks worden geanalyseerd en kunnen
resulteren in een aanpassing van het voorschrift (met betrekking tot de stilstandvoorziening
voor vleermuizen) wanneer de impact lager uitvalt dan de huidige worst-case inschatting
(in relatie tot productieverlies). De indiener vraagt hoe ermee om wordt gegaan als
specifieke kennisleemtes worden gedicht.
|
Het MER bij het kavelbesluit bevat scherpere conclusies over de gevolgen in cumulatie
voor de ruige dwergvleermuis dan het MER bij het Programma Noordzee 2022–2027, waar
het specifieke commentaar van de Commissie voor de m.e.r. op was gericht. Het MER
plaatst daarbij overigens wel de kanttekening dat nog weinig bekend is over de effecten
van windparken op zee op vleermuizen, wat de beoordeling heeft beïnvloed. Gelet op
deze kennisleemtes is kennisontwikkeling over de ruige dwergvleermuis gewenst. Dit
wordt onderstreept door de studie die ten grondslag ligt aan de stilstandvoorziening,
waarin wordt geadviseerd de stilstandvoorziening te optimaliseren (Boonman, 2022).
De toelichting bij het kavelbesluit schetst dat op basis van nieuwe monitoringsgegevens de stilstandvoorziening
nader kan worden geoptimaliseerd ten aanzien van de verhouding tussen de te verwachten
reductie van het aantal slachtoffers enerzijds en het verlies aan energieopbrengst
anderzijds. Het voorschrift kan op basis van representatieve onderzoeksgegevens gewijzigd
worden door middel van een wijziging van het kavelbesluit als bedoeld in artikel 11, eerste lid, onderdeel b, van de Wet windenergie op zee. In afwijking van het ontwerpkavelbesluit is het monitoringsonderzoek naar de aanwezigheid
van vleermuizen niet verplicht gesteld. Het is aan de vergunninghouder om eventueel
op eigen initiatief de aanwezigheid van vleermuizen te monitoren in het kader van
het verkennen van locatiespecifieke optimalisatiemogelijkheden ten aanzien van de
stilstandvoorziening voor vleermuizen. Zie in dit verband ook de beantwoording bij
nr. 202302558/33.
|
Monitoring trekvogels
|
202302561/6
|
De indiener stelt voor om in het kader van de vereiste monitoring als beschreven in
paragraaf 7.8.4 van de toelichting bij het ontwerpkavelbesluit de aanvulling ‘en daarbij onderscheid kan maken op ten minste het soortgroepniveau’ te schrappen, aangezien de technologie om onderscheid te maken op soortgroepniveau
niet toereikend is.
|
De monitoringsverplichting voor de vergunninghouder naar de aanwezigheid en aanvaringen
van trekvogels en de daar aan gerelateerde voorschriften zijn in het kavelbesluit
komen te vervallen. Zie in dit verband ook de beantwoording bij nr. 202302558/33.
|
Monitoring trekvogels
|
202302561/7
|
De indiener verwijst naar de voorwaarde in paragraaf 7.8.4 van de toelichting bij
het ontwerpkavelbesluit: ‘Dit brengt met zich mee dat het bereik naar verwachting
ten minste een derde deel van het kavel betreft’. De indiener stelt voor dit te reduceren
naar 1/6 deel van de kavel, nu de technologie niet toereikend is om dit te faciliteren
en het niet zinvol en technisch niet mogelijk is om vogelradars in overlappend gebied
te plaatsen, omdat radars elkaar kunnen verstoren.
|
De monitoringsverplichting voor de vergunninghouder naar de aanwezigheid en aanvaringen
van trekvogels en de daar aan gerelateerde voorschriften zijn in het kavelbesluit
komen te vervallen. Zie in dit verband ook de beantwoording bij nr. 202302558/33.
|
Monitoring trekvogels
|
202302561/8
|
De indiener verwijst naar de voorwaarde in paragraaf 7.8.4 van de toelichting bij
het ontwerpkavelbesluit en stelt ten aanzien van de verplichting ‘een strook van ca. 2 kilometer
buiten de kavel aan de vrije zijden ten oosten, westen en zuiden’ een reductie voor
om de radars optimaal in te zetten in een technologisch haalbaar oppervlak (niet vlakdekkend),
waarbij de eis om aan 3 zijden te meten kan blijven staan.
|
De monitoringsverplichting voor de vergunninghouder naar de aanwezigheid en aanvaringen
van trekvogels en de daar aan gerelateerde voorschriften zijn in het kavelbesluit
komen te vervallen. Zie in dit verband ook de beantwoording bij nr. 202302558/33.
|
Monitoring trekvogels
|
202302561/9
|
De indiener stelt voor om in paragraaf 7.8.4 van de toelichting bij het kavelbesluit een proces op te nemen over hoe de resultaten van het monitoringsonderzoek,
in relatie tot de stilstandvoorziening, optimaal gebruikt kunnen worden.
|
De monitoringsverplichting voor de vergunninghouder naar de aanwezigheid en aanvaringen
van trekvogels en de daar aan gerelateerde voorschriften zijn in het kavelbesluit
komen te vervallen. Zie in dit verband ook de beantwoording bij nr. 202302558/33.
|
Stilstandvoorziening trekvogels
|
202302561/10
|
De indiener vraagt te verduidelijken hoe de minister aangeeft dat er sprake is van
overschrijding van de drempelwaarde, zoals gedefinieerd in voorschrift 1, en de vergunninghouder
aldus het aantal rotaties per minuut per windturbine terugbrengt tot minder dan 2
en of dit bij besluit als bedoeld in artikel 1:3, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) gebeurt. Met andere woorden, hoe ziet deze aanwijzing als bedoeld in voorschrift
4, derde lid, onderdeel a, van het ontwerpkavelbesluit er uit?
|
De aanwijzing van de minister wordt bekend gemaakt middels een publicatie in de Staatscourant
en toezending van het besluit aan de houders van vergunningen als bedoeld in artikel 12 van de Wet windenergie op zee. Deze aanwijzing betreft een besluit in de zin van de Awb. De aanwijzing wordt, conform het voorschrift, afgegeven als er sprake is van een
verwachte overschrijding van de drempelwaarde. In het besluit wordt gemotiveerd (overeenkomstig
de vereisten van de Awb) op basis van welke gegevens het besluit is genomen en op
basis van welke gegevens de conclusie getrokken is dat de verwachting is dat de drempelwaarde
wordt overschreden.
|
Stilstandvoorziening trekvogels
|
202302561/11
|
De indiener stelt zich op het standpunt dat in voorschrift 4, derde lid, onderdeel a, van het kavelbesluit, moet worden vastgelegd waarop de minister zijn aanwijzing
dient te baseren, zodat het uitoefenen van deze bevoegdheid ingekaderd is en toetsbaar
voor vergunninghouders.
|
Zie de beantwoording van nr. 202302561/10.
|
Stilstandvoorziening trekvogels
|
202302561/12
|
De indiener stelt zich in relati tot paragraaf 7.8.4 van de toelichting bij het ontwerpkavelbesluit,
op het standpunt dat in het kavelbesluit moet worden opgenomen welke minimumtermijn
gegund moet worden aan vergunninghouders om zich voor te bereiden op het terugbrengen
van het aantal rotaties en stelt voorts dat moet worden uitgegaan van een minimumperiode
van 48 uur.
|
In de toelichting bij het kavelbesluit is opgenomen dat partijen in dit kader na de aanwijzing van
de minister naar verwachting een periode van 48 uur hebben.
|
Stilstandvoorziening trekvogels
|
202302561/13
|
De indiener stelt zich op het standpunt dat in het kader van de rechtszekerheid en
handhaafbaarheid in voorschrift 4, derde lid, onderdeel a, (en de aanwijzing) moet
worden gespecificeerd dat het terugbrengen van het aantal rotaties geldt voor een
bepaald tijdvak dan wel hoe de start en het einde hiervan kenbaar is voor vergunninghouder.
|
Hierin is reeds voorzien in het betreffende voorschrift, dat luidt: ‘Gedurende migratieperiodes
brengt de vergunninghouder het aantal rotaties per minuut per windturbine tot minder
dan twee terug tijdens het tijdvak in de nacht waarin de drempelwaarde wordt overschreden,
aan te geven door de Minister voor Klimaat en Energie.’ In de aanwijzing van de minister,
een besluit in de zin van de Awb, zal het tijdvak (start en einde van de verplichting om tijdelijk het aantal rotaties
terug te brengen) worden aangegeven. De suggestie is niet overgenomen.
|
Stilstandvoorziening Trekvogels
|
202302561/14
|
De indiener stelt zich op het standpunt dat in voorschriften van het kavelbesluit
minimaal moet worden vastgelegd over welke onderdelen van de stilstandvoorziening
verdere invulling wordt gegeven in het in de toelichting op voorschrift 4, derde lid,
onderdeel a, genoemde protocol en hoe de vergunninghouder daarop inspraak heeft.
|
Het protocol is een stappenplan voor de adviseurs (vogelexperts en TenneT) en medewerkers
van het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat voor de uitvoering van de procedure.
De stappen die doorlopen worden in het protocol betreffen geen stappen voor de vergunninghouders
en brengen op zichzelf geen verplichtingen met zich mee voor de vergunninghouders.
De ‘aanwijzing’ van de minister doet dit wel. Dit besluit in de zin van de Awb kunnen windparkeigenaren toetsen en eventueel ter toetsing voorleggen aan de rechter.
De suggestie is niet overgenomen.
|
Stilstandvoorziening trekvogels
|
202302561/15
|
De indiener merkt op dat hij ervan uitgaat dat bij een besluit tot aanpassing van
de drempelwaarde als bedoeld in voorschrift 1 van het ontwerpkavelbesluit bij eerste
gelegenheid de wettelijke procedure wordt gevolgd tot aanpassing van het kavelbesluit
en dat dit besluit op de gebruikelijke wijze bekend wordt gemaakt, met de mogelijkheid
tot inspraak.
|
Dit is een juiste veronderstelling. Voor aanpassing van de drempelwaarde in het kavelbesluit
zal de wettelijke procedure van artikel 11, tweede lid, van de Wet windenergie op zee worden gevolgd.
|
Monitoring trekvogels
|
202302561/16
|
De indiener vraagt of het in voorschrift 4, derde lid, onderdeel h, van het ontwerpkavelbesluit
genoemde plan het enige plan is onder de voorschriften onder 4 dat niet 8 weken (maar
6 maanden) voor de start van de bouw van het windpark moet worden goedgekeurd. De
indiener vraagt voorts of er een externe expertcommissie wordt aangesteld voor het
beoordelingsproces van de plannen voor zowel trek- als zeevogels.
|
De monitoringsverplichting voor de vergunninghouder naar de aanwezigheid en aanvaringen
van trekvogels en de daar aan gerelateerde voorschriften zijn in het kavelbesluit
komen te vervallen. Zie in dit verband ook de beantwoording bij nr. 202302558/33.
|
Monitoring vleermuizen
|
202302561/17
|
De indiener doet inzake voorschrift 4, vierde lid, onderdeel g, van het ontwerpkavelbesluit
de suggestie om ‘op of aan de gondel’ en ‘op een andere hoogte binnen het door de
rotor bestreken gebied’ te vervangen door iets in de trant van ‘op twee hoogtes binnen
het door de rotor bestreken gebied’, nu de gondel draait met de windrichting en daardoor
continu de oriëntatie van de metingen wijzigt, wat de betrouwbaarheid en analyseerbaarheid
van de data niet ten goede komt.
|
De monitoringsverplichting voor de vergunninghouder naar de aanwezigheid van vleermuizen
en de daar aan gerelateerde voorschriften zijn in het kavelbesluit komen te vervallen.
Zie in dit verband ook de beantwoording bij nr. 202302558/33.
|
Medewerkingsplicht
|
202302561/18
|
De indiener vraagt of in het voorschrift 5, eerste lid, onderdeel c, van het kavelbesluit een frequentie van maximaal 2 maal per jaar kan worden opgenomen.
|
Zie de beantwoording bij nr. 202302559/6.
|
Monitoring Bruine Bank
|
202302561/19
|
De indiener stelt voor om in voorschrift 5, tweede lid, onderdeel i, van het kavelbesluit Alpha ‘een concept-rapport en’ weg te halen en toe te voegen: ‘een externe begeleidingscommissie
met onafhankelijke experts zal voorzien in een goede afhandeling van het eindrapport.’,
nu de voor de beoordeling benodigde expertise erg specifiek is.
|
Dit aspect van de zienswijze heeft betrekking op het ontwerpkavelbesluit Alpha. Zie
het kavelbesluit Alpha en de nota van beantwoording bij dat kavelbesluit.
|
Stilstandvoorzieningen trekvogels en vleermuizen
|
202302561/20
|
De indiener stelt zich in relatie tot paragraaf 7.5.5 van de toelichting bij het ontwerpkavelbesluit
op het standpunt dat voor een belangenafweging die een goede instandhouding van soorten
en een verminderde klimaatimpact in het oog houdt een analyse nodig is van wat de
impact (waaronder CO2-emissies) van een alternatieve manier van opwek is in het geval dat door het stilzetten
van het windpark energie elders geproduceerd moet worden. De indiener stelt zich daarbij
ook op het standpunt dat het stilzetten van het windpark leidt tot een lagere omzet
om de kosten van het windpark te dekken en op die manier tot hogere maatschappelijke
kosten van offshore windenergie.
|
Er is hier in de belangenafweging over de stilstandvoorzieningen voor zover mogelijk
rekening mee gehouden. In algemene zin kan worden gesteld dat de opwek van windenergie
op zee fluctueert en niet alleen bij toepassing van stilstandvoorzieningen. Uiteraard
zijn ook weersomstandigheden bepalend. Het is bovendien niet op voorhand te zeggen
op welke alternatieve wijze energie wordt geleverd bij deze fluctuaties. Zoals verwoord
in paragraaf 7.5.5 van het kavelbesluit zal in de jaarlijkse energiebehoefte moeten
worden voorzien door (meerdere typen) hernieuwbare (duurzame) energiebronnen. Ten
aanzien van de betreffende bronnen valt te denken aan windenergie (windturbines),
zonne-energie (zonnepanelen), biomassa (vergisting), bodem (aardwarmte) en water(kracht).
Om klimaatverandering tegen te gaan en energiedoelen te kunnen behalen is het Rijk
afhankelijk van een combinatie van duurzame energiebronnen.
|
KEC
|
202302561/21
|
De indiener vraagt, met verwijzing naar paragraaf 7.2 van de toelichting bij het ontwerpkavelbesluit,
hoe populatieontwikkeling door andere factoren (bijvoorbeeld vogelgriep) dan de impact
van wind op zee wordt meegenomen in het KEC.
|
Bij elke KEC-herziening wordt getoetst aan de beschermingsnormen, waaronder de ALI-normen,
waarin ook rekening wordt gehouden met de (actuele) staat van instandhouding.
|
Stilstandvoorziening vleermuizen
|
202302561/22
|
De indiener vraagt inzicht in de monitoringsgegevens die bestudeerd zijn verder offshore
om tot de stilstandvoorziening in voorschrift 4, vierde lid, onderdeel a, van het
ontwerpkavelbesluit te komen. De indiener benoemt daarbij dat windrichting en regen
ontbreken als parameters voor het bepalen van de kans op vleermuizenactiviteit verder
offshore, terwijl met name de factor windrichting juist een belangrijke factor lijkt
te zijn om in de tabel op te nemen, gezien de onderzoeken die erop wijzen dat vleermuizen
met ‘wind assistance’ trekken.
|
De door de indiener genoemde factoren zijn in het geval van IJmuiden Ver geen bepalende
factoren gebleken. Voor een toelichting wordt verwezen naar Boonman, 2022 en de beantwoording
bij nr. 202302557/1.
|
Monitoring vleermuizen
|
202302561/23
|
De indiener verwijst naar paragraaf 7.8.3 van de toelichting bij het ontwerpkavelbesluit
en vraagt of de standaarden en werkwijzen van MIVSP alsnog gepubliceerd worden of
dat operators met MIVSP in gesprek kunnen om te kunnen voldoen aan de MIVSP-standaarden.
|
De monitoringsverplichting voor de vergunninghouder naar de aanwezigheid van vleermuizen
en de daar aan gerelateerde voorschriften zijn in het kavelbesluit komen te vervallen.
Zie in dit verband ook de beantwoording bij nr. 202302558/33.
|
Monitoring vleermuizen
|
202302561/24
|
De indiener verwijst naar paragraaf 7.8.3 van de toelichting bij het ontwerpkavelbesluit
en vraagt hoe operators vroegtijdige afstemming met Wozep kunnen organiseren en of
er door Wozep en MIVSP capaciteit beschikbaar wordt gesteld om zo goed mogelijk aan
deze eisen te voldoen.
|
De monitoringsverplichting voor de vergunninghouder naar de aanwezigheid van vleermuizen
en de daar aan gerelateerde voorschriften zijn in het kavelbesluit komen te vervallen.
Zie in dit verband ook de beantwoording bij nr. 202302558/33.
|
Monitoring Bruine Bank
|
202302561/25
|
De indiener verwijst naar voorschrift 5, tweede lid, onderdeel a, van het ontwerpkavelbesluit
Alpha, dat betrekking heeft op verplicht locatiespecifiek onderzoek in relatie tot
de beschermdoelen van Natura 2000-gebied Bruine Bank en vraagt om in paragraaf 7.8.6.2
van de toelichting bij het kavelbesluit een overzicht van de gevraagde onderzoeken op te nemen.
|
Dit aspect van de zienswijze heeft betrekking op het ontwerpkavelbesluit Alpha. Zie
het kavelbesluit Alpha en de nota van beantwoording bij dat kavelbesluit.
|
Monitoring Bruine Bank
|
202302561/26
|
De indiener vraagt de MIVSP-standaarden als bedoeld in paragraaf 7.8.6.2 van de toelichting
bij het ontwerpkavelbesluit Alpha zo spoedig mogelijk te publiceren.
|
Dit aspect van de zienswijze heeft betrekking op het ontwerpkavelbesluit Alpha. Zie
het kavelbesluit Alpha en de nota van beantwoording bij dat kavelbesluit.
|
Mitigerende maatregelen
|
202302563/1
|
De indiener geeft aan dat het, mede op basis van de ALI-berekeningen uit het KEC 4.0,
aannemelijk is dat meerdere vogelsoorten door de extra uitbreiding van wind op zee
tot 2050 zoals voorgesteld in de Oostende-verklaring (2023) in de problemen komen.
Alle mogelijke maatregelen dienen te worden genomen en/of ontwikkeld om directe en
indirecte negatieve effecten op zee- en kustvogels te minimaliseren.
|
Deze zienswijze overstijgt de reikwijdte van het kavelbesluit. De Rijksoverheid heeft
ambities voor een forse doorgroei van windenergie op de Noordzee richting 2050, zoals
onderstreept in de Oostende-verklaring. De Minister voor Klimaat en Energie heeft
de Tweede Kamer reeds geïnformeerd dat het kabinet gaat onderzoeken hoe deze doorgroei
er concreet uit kan zien en of dit ook daadwerkelijk haalbaar is, gezien de ecologische
impact op onder meer vogels. Met name het belang en de harde (juridische) ecologische
en ruimtelijke grenzen op de Noordzee en het belang en de harde (juridische) eisen
om tot een klimaatneutrale samenleving te komen kunnen in de toekomst gaan knellen.
Naast een algemene inzet op energiebesparing wordt daarom ook specifiek ingezet op
extra onderzoek, mitigatie van effecten en natuurversterkende maatregelen om dit knelpunt
zoveel als mogelijk te voorkomen en te zorgen dat de groei van windenergie op zee
binnen de ecologische draagkracht van de Noordzee blijft. Ook Noordzee-brede samenwerking
is hierbij van belang en een gezamenlijke zorg voor ecologische draagkracht. Zie in
dit verband Kamerstukken II 2021/22, 33 561, nr. 54.
|
Bandbreedte windpark
|
202302563/2
|
Volgens de indiener dient bij de bandbreedte, zoals beschreven in onder meer paragraaf
7.8.1 van de toelichting bij het ontwerpkavelbesluit, en in de dimensionering van
de windturbines meer rekening gehouden te worden met het creëren van mogelijkheden
om windturbineontwerpen met minder impact op vogels te ontwikkelen.
|
De indiener geeft niet aan op welke wijze de bandbreedte aangepast zou moeten worden.
In algemene zin kan hierover gesteld worden dat de bandbreedte tot stand komt na een
afweging waarbij verschillende, soms conflicterende, ruimtelijke belangen zijn betrokken.
Ter bescherming van de ecologie wordt ingezet op turbines met een hoog vermogen, omdat
daar minder van geplaatst hoeven te worden om aan de vermogensdoelstelling van een
kavel te kunnen voldoen. Bij de dimensionering spelen voorts zaken als de veiligheid
van het luchtverkeer, verstoring door onderwatergeluid, alsmede de kosten en energetische
terugverdientijd van een windpark een rol. Ter illustratie: in navolging van eerdere
kavelbesluiten is de tiplaagte gesteld op ten minste 25 meter. Een verhoging zou gunstig
kunnen uitpakken voor sommige zeevogelsoorten. Dit effect is afgewogen tegen de hogere
kosten en ontwerpeisen die een tiplaagteverhoging met zich meebrengen. Daarnaast is
rekening gehouden met de maximale tiphoogte van 305 meter. De 305 meter correspondeert
met de 1.000 voet grens in het luchtruim. Uitgaande van die tiphoogtegrens, brengt
een tiplaagteverhoging met zich mee dat de bandbreedte voor rotordiameters ingeperkt
wordt. Met de gekozen bandbreedte wordt een gelijk speelveld voor ontwikkelaars zoveel
mogelijk geborgd.
|
MER
|
202302563/3
|
De indiener wijst erop dat de wet vereist dat cumulatieve effecten worden beoordeeld
in de natuurtoets (MER/PB/soortenonderzoek), zowel in het kader van de Natura 2000-bescherming
als de soortenbescherming. Volgens de indiener is dit in het MER onvoldoende gedaan
omdat onvoldoende is gekwantificeerd welke cumulatieve milieueffecten het voorgenomen
windpark heeft samen met andere activiteiten, waaronder scheepvaart en visserij.
|
Voor de kwantitatieve beoordeling van cumulatieve effecten leunt het MER sterk op
de uitgangspunten van het KEC 4.0. Het KEC 4.0 beoordeelt de effecten voornamelijk
in relatie tot andere windparken. Cumulatieve beoordelingen met andere activiteiten
zijn in het MER veelal in kwalitatieve zin beoordeeld. Kwantitatieve studies, zoals
modelleringen, van de effecten van windparken in combinatie met de effecten van andere
activiteiten staan nog in de kinderschoenen. Mede om die reden, en als uitvloeisel
van het Noordzeeakkoord, is het onderzoeksprogramma MONS opgestart. Het doel van MONS
is inzicht te geven in de veranderingen die op de Noordzee kunnen en zullen gaan plaatsvinden
als gevolg van de transities die reeds gaande zijn (energie, voedselvoorziening en
natuur), gecombineerd met factoren als klimaatverandering, verzuring en autonome veranderingen.
Al deze ontwikkelingen zullen leiden tot veranderingen in het ecosysteem van de Noordzee,
beschermde habitats en populaties van diverse beschermde soorten. De resultaten van
de onderzoeken van MONS zullen in toekomstige MER’s voor windparken op zee worden
betrokken.
|
Vogels
|
202302563/4
|
De indiener benoemt, mede in relatie tot paragraaf 7.3.1 van de toelichting bij het
ontwerpkavelbesluit dat de vogelgriep van 2021–2022 op sommige vogelsoorten een forse
impact heeft gehad en vraagt in hoeverre dit in de beoordeling is betrokken.
|
De staat van instandhouding van een specifieke soort is een van de factoren die zijn
betrokken in de totstandkoming van een beoordeling, conform de methodiek van de Acceptable
level of impact (ALI). Gedurende het opstellen van het MER is de ALI-normering, mede
vanwege nieuwe inzichten over de staat van instandhouding, voor een aantal soorten
herzien. Om deze reden zijn er voor soorten waarvoor ALI-normen zijn vastgesteld in
het MER nieuwe berekeningen gemaakt. Zie in dit verband: https://www.noordzeeloket.nl/publish/pages/220251/notitie-aanpassing-ali-normering-def.pdf.
|
Kennisleemtes
|
202302563/5
|
In onder meer paragraaf 7.4 van de toelichting bij het ontwerpkavelbesluit worden
grote kennisleemtes benoemd. De indiener vraagt om een onderbouwing dat in de beoordeling
van ecologische effecten uitgegaan is van een ‘worst-case’-benadering, met name in
relatie tot ecosysteemeffecten.
|
In de modelleringen van de (cumulatieve) effecten van windparken op beschermde soorten
zijn vanwege kennisleemtes inderdaad voorzichtige aannames gedaan. Voor een toelichting
op de gehanteerd aannames wordt verwezen naar (de aanvulling op) het MER en de onderliggende
onderzoeken. Ten aanzien van ecosysteemeffecten is in opdracht van Wozep een studie
uitgevoerd door Deltares. Deze inventariserende bureaustudie heeft in nog algemene
zin de mogelijke ingreep-effectrelaties en de belangrijkste kennisleemtes geïdentificeerd.
De studie geeft, gelet op het voorzorgsbeginsel, aanleiding om effecten op het ecosysteem
verder te onderzoeken in het licht van de verdere opschaling van wind op zee. Dit
is in het kader van het Wozep in 2020 opgestart in de vorm van modelleerstudies. In
april 2021 is het ‘syntheserapport’ van het ecosysteemonderzoek gepubliceerd. In deze
studies wordt uitgegaan van een forse groei van windenergie op zee, een veelvoud van
de huidige capaciteit (60-200 GW). Op basis van de nog volgende onderzoeken kan beleidsadvies
worden gegeven over opschalingsniveaus en locaties van windparken op de Noordzee.
Voor wat betreft de huidige windparken is de conclusie in de MER’s dat de kennis nog
beperkt is, maar de effecten naar verwachting ook, en dat het noodzakelijk is om de
werkelijke effecten te monitoren, onder andere in het Wozep.
|
Noordzeeakkoord
|
202302563/6
|
De indiener benadrukt dat de bouw en exploitatie van windparken tot 2030 valt onder
de werkingssfeer van het Noordzeeakkoord. Hij verzoekt om dit expliciet in het kavelbesluit
op te nemen. De indiener wijst specifiek op de afspraak uit het Noordzeeakkoord tot
het gebruik van de bovenwettelijke best beschikbare technieken (BBT’s) om negatieve
effecten op de natuur tot een minimum te beperken.
|
In de toelichting bij het kavelbesluit is in verschillende paragrafen verwezen naar het Noordzeeakkoord
uit 2020. Ook is verwezen naar het Programma Noordzee 2022–2027. Het Noordzeeakkoord
vormt samen met de internationale beleidsontwikkelingen en de NOVI de basis voor de
beleidsvoornemens die in het Programma Noordzee 2022–2027 zijn uitgewerkt. Volgens
de systematiek van de Wet windenergie op zee wordt in kavelbesluiten gewerkt met een bandbreedtebepaling en doelvoorschriften
in plaats van middelvoorschriften. Met behulp van doelnormen en doelvoorschriften,
onder meer op het gebied van onderwatergeluid en stikstofdepositie, wordt de toekomstige
vergunninghouder uitgedaagd om de best beschikbare middelen te selecteren om aan het
gestelde doel te voldoen. Hiermee wordt aangesloten bij de uitgangspunten van de wetgever
(Kamerstukken II 2014/15, 34 058, nr. 3).
|
Vogels
|
202302563/7
|
De indiener verzoekt in paragraaf 4.1.4 van de toelichting bij het kavelbesluit toe te voegen dat een deel van de trek in oost-west richting
plaatsvindt.
|
De suggestie is overgenomen. De betreffende passage is in de toelichting bij het kavelbesluit aangepast.
|
Vogels
|
202302563/8
|
De indiener wijst op de passages in onder meer paragraaf 7.3.1 van de toelichting
bij het ontwerpkavelbesluit over de bijdrage van Nederlandse windparken aan de effecten
op de alk en zeekoet. De indiener verzoekt uit te leggen hoe wordt voorkomen dat er
een significante effect door cumulatie zal komen.
|
Ten aanzien van (cumulatieve) effecten op de alk en zeekoet wordt verwezen naar de
beantwoording van nr. 202302558/9. Overigens zet de Minister voor Klimaat en Energie
ten behoeve van de verdere uitrol van windenergie op zee richting 2050 in op extra
natuurversterkende maatregelen om knelpunten zoveel als mogelijk te voorkomen en te
zorgen dat de groei van windenergie op zee binnen de ecologische draagkracht van de
Noordzee blijft. Ook Noordzee-brede samenwerking is hierbij van belang en een gezamenlijke
zorg voor ecologische draagkracht. Zie in dit verband Kamerstukken II 2021/22, 33 561,
nr. 54.
|
Bandbreedte windpark
|
202302563/9
|
De indiener vraagt naar een bronvermelding voor de stelling in paragraaf 7.2 van de
toelichting bij het ontwerpkavelbesluit dat windturbines met een lage capaciteit (per
eenheid opgewekte energie) schadelijker zijn voor vogels, vleermuizen en zeezoogdieren
dan de meest vermogende turbines.
|
De stelling vereist inderdaad wat nuance. De indiener heeft gelijk dat dit van meer
kan afhangen dan alleen het vermogen per turbine. Ook kan er een verschil zijn tussen
individuele soorten vogels. Hoger vliegende soorten kunnen bijvoorbeeld nadeel ondervinden
van een tiphoogte die bij vermogender turbines doorgaans hoger is. Windturbines met
een lage capaciteit zijn (per eenheid opgewekte energie) in de regel schadelijker
voor lokaal verblijvende zeevogels, vleermuizen en zeezoogdieren dan de meest vermogende
turbines. Hoewel de laatste in omvang groter en als zodanig schadelijker zijn, is
voor het totaaleffect op de ecologie in positieve zin bepalend dat er minder van geplaatst
hoeven te worden om eenzelfde energieopbrengst te behalen. Dit volgt uit (de aanvulling
op) het MER. Er zijn in (de aanvulling op) het MER echter ook aanwijzingen dat (hoger
vliegende) vogels tijdens de migratietrek wel iets meer effect kunnen ondervinden
van grotere turbines. Voor vogels is het beeld dus genuanceerder dan is verwoord in
paragraaf 7.2 bij het ontwerpkavelbesluit. Dat is in de toelichting bij het kavelbesluit aangepast.
|
Vogels
|
202302563/10
|
De indiener verzoekt om in paragraaf 7.2 van de toelichting bij het kavelbesluit toe te lichten hoe de additionele sterfte in relatie tot het
ORNIS-criterium wordt bepaald.
|
De suggestie is overgenomen. De betreffende passage in de toelichting bij het kavelbesluit is aangepast. In de tekst ontbrak onder meer de informatie dat
het gaat om 1 procent van de jaarlijkse natuurlijke sterfte van de betrokken soortpopulatie
en niet 1 procent van de populatie. De tekst was op dat punt onvolledig.
|
Vogels
|
202302563/11
|
De indiener stelt dat in het MER de ALI-methodiek gebruikt moet worden en dat de PBR-methode
omstreden is.
|
Zoals is beschreven in de toelichting bij het kavelbesluit zijn enkel voor de meest relevante vogelsoorten populatiemodellen
ontwikkeld in het kader van de ALI-methodiek. De selectie van deze soorten is gedaan
in het KEC 4.0. Het doorontwikkelen van die modellen en onderliggende parameters is
een doorlopend proces. Voor overige soorten, waarvoor (nog) geen ALI-norm met populatiemodel
is ontwikkeld, kon de MER-opsteller het ORNIS-criterium of PBR gebruiken als toetsingsmaatstaf.
Deze werkwijze is voorgeschreven in de NRD voor de kavels Alpha en Beta van IJmuiden
Ver (destijds nog kavels I, II, III en IV). Daarbij is de kanttekening geplaatst dat
zo nodig de toepassing van de PBR in een specifiek geval in het MER nader dient te
worden gemotiveerd. De tekst van paragraaf 7.2 van de toelichting bij het kavelbesluit is aangepast. De nuancering is naar aanleiding van de zienswijze
toegevoegd.
|
Vogels
|
202302563/12
|
Het MER en paragraaf 7.3.1 van de toelichting bij het ontwerpkavelbesluit gaan volgens
de indiener onvoldoende in op het kennishiaat dat er mogelijk ter hoogte van IJmuiden
Ver onder bepaalde omstandigheden in een geconcentreerde baan oost-west trek is tussen
de Wash in Engeland en de Waddenzee. Indien er te weinig informatie is dient hier
een worst-case benadering gevolgd te worden waarbij aangenomen zal moeten worden dat
geregeld in een geconcentreerde baan trek plaats vindt.
|
Er is inderdaad sprake van een kennisleemte. Van de noord-zuid migratie is bekend,
voor zover data beschikbaar zijn, dat er sprake is van breedfront-trek. De kennis
over de oost-west trek is inderdaad beperkter en wordt naar verwachting groter door
de plaatsing van een netwerk van vogelradars door Rijkswaterstaat op de Noordzee,
in combinatie met andere vormen van waarneming van trek. Wel is bekend dat trek vaak
in pieken plaatsvindt. Het is niet uit te sluiten dat grote aantallen trekvogels van
bepaalde soortgroepen, zoals steltlopers, tegelijk migreren van de Wash naar de Waddenzee.
Overigens is, gelet op het risico dat windparken vormen in relatie tot massale migratie
van vogels, in voorschrift 4, derde lid, onderdeel a, van het kavelbesluit een stilstandvoorziening opgenomen. Het ontwikkelen en operationaliseren
van de stilstandvoorziening wordt gefaciliteerd door de Rijksoverheid.
De stilstandvoorziening wordt mede gebaseerd op een door of namens de Rijksoverheid
te beheren voorspellingsmodel en een eventueel advies van vogelexperts. Een aanwijzing
tot toepassing wordt afgegeven op basis van onder meer de meteorologische omstandigheden
op de vertreklocatie van de vogels en op locatie van de windparken. Het voorspellingsmodel
wordt in opdracht van het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat op wetenschappelijke
wijze doorontwikkeld en wordt onder andere gebaseerd op de data die verzameld worden
met het vogeldetectiesysteem. De toelichting bij het kavelbesluit is aangepast.
|
Vogels
|
202302563/13
|
De indiener betwist de conclusie in paragraaf 7.3.1 van de toelichting bij het ontwerpkavelbesluit
ten aanzien van de cumulatieve effecten van alle gerealiseerde en geplande internationale
parken op vogels tijdens het trekseizoen. Volgens de momenteel beschikbare kennis
zullen deze internationale windparken wel voor enkele soorten tot een significante
impact leiden.
|
De indiener noemt niet de soorten waar het om zou gaan. In het MER zijn populatie-effecten
op trekvogelsoorten als gevolg van internationale windparkontwikkelingen uitgesloten.
|
MER
|
202302563/14
|
Volgens de indiener vermeldt het MER dat effecten in cumulatie op de staat van instandhouding
van de jan-van-gent en de zilvermeeuw als gevolg van windparkontwikkelingen niet zijn
uit te sluiten. De indiener vraag naar de implicaties hiervan.
|
In het kader van het MER (en de aanvulling op het MER na de terinzagelegging) zijn
verschillende berekeningen uitgevoerd. Het MER schetst op basis van de meest actuele
berekeningen een minder negatief beeld dan het KEC 4.0. De ALI-werknormen voor de
jan-van-gent en zilvermeeuw werden overschreden in het KEC 4.0 (voorjaar 2022). Daar
wordt in het MER aan gerefereerd. Voor deze soorten zijn sinds het verschijnen van
het KEC 4.0 onder meer accuratere dichtheidskaarten ontwikkeld en is nieuw onderzoek
gedaan naar uitwijkingsgedrag. Door nadere inzichten over de aantalsverspreiding en
het uitwijkgedrag van de jan-van-gent, zijn de modelleringen in het MER aangepast
ten opzichte van de modelleringen in het KEC 4.0. Bovendien is de ALI-norm voor de
zilvermeeuw door de Minister voor Natuur en Stikstof in februari 2023 bijgesteld (net
als voor een aantal andere soorten). Voorts is in het cumulatiescenario van het MER
gekeken naar de windparken die operationeel zullen zijn op de Nederlandse Noordzee
(nationaal scenario) en de Zuidelijke Noordzee (internationaal scenario) op het moment
van de ingebruikname van de windparken in de kavels Alpha en Beta. Dit laatste is
een afwijking van het KEC 4.0, dat alle windparken tot en met 2030 betrekt.
|
KEC 4.0
|
202302563/15
|
Ten aanzien van het te hanteren cumulatiescenario, als beschreven in paragraaf 7.3.1
van de toelichting bij het ontwerpkavelbesluit, pleit de indiener voor aansluiting
bij het cumulatiescenario van het KEC 4.0.
|
Het cumulatiescenario uit het KEC 4.0 sluit niet aan bij de uitrol van windparken
op zee zoals die is gepland in de (aanvullende) routekaart windenergie op zee 2030.
Het cumulatiescenario is daarmee niet passend. Bovendien is in de cumulatieberekeningen
van het KEC 4.0 gebruik gemaakt van ALI-werknormen. In het MER is in het cumulatiescenario
enkel gekeken naar de windparken die operationeel zullen zijn op de Nederlandse Noordzee
(nationaal scenario) en de Zuidelijke Noordzee (internationaal scenario) op het moment
van de ingebruikname van de windparken in de kavels Alpha en Beta. De ALI-normen zijn
sinds het verschijnen van het KEC 4.0 herzien. Deze herziene normen zijn in het MER
gehanteerd. Een actualisatie van het KEC (KEC 5.0) verschijnt naar verwachting begin
2025. De suggestie is niet overgenomen.
|
Bruine Bank
|
202302563/16
|
IJmuiden Ver grenst aan het Natura 2000-gebied Bruine Bank, dat is aangewezen voor
o.a. alk en zeekoet. Samen met andere internationale parken zou het de bereikbaarheid
van de Bruine Bank voor deze en andere soorten kunnen beïnvloeden. Verspillen ze door
vermijdingsgedrag mogelijk veel energie, of bereiken de Bruine Bank zelfs niet? De
passende beoordeling en MER gaan hier volgens de indiener onvoldoende op in.
|
Windenergiegebied IJmuiden Ver is aangewezen in het Nationaal Waterplan 2009–2015.
Deze aanwijzing is in het Nationaal Waterplan 2016–2021 en het Programma Noordzee
2022–2027 herbevestigd. Het windenergiegebied had oorspronkelijk een oppervlakte van
in totaal 1.170 km2. Echter is in het Programma Noordzee 2022–2027 de zuidelijke begrenzing van het windenergiegebied
IJmuiden Ver aangepast vanwege de aanwijzing van de Bruine Bank als speciale beschermingszone
onder de Vogelrichtlijn (Natura 2000-gebied). Het windenergiegebied IJmuiden Ver is
daarom herbevestigd met een oppervlakte van ca. 600 km2. De alk en zeekoet zijn inderdaad gevoelig voor de gevolgen van habitatverlies. De
kortste afstand tussen het Natura 2000-gebied Bruine bank en windenergiegebied IJmuiden
Ver is 2 kilometer. Deze buffer is voldoende groot om directe verstoring van alken
en zeekoeten uit Natura 2000-gebied Bruine bank door een windpark op voorhand uit
te sluiten.
|
Vogels
|
202302563/17
|
In de paragrafen 7.5.2 en 7.8.4 van de toelichting bij het ontwerpkavelbesluit is
vermeld dat ‘een groot deel’ van de trekvogels vliegt in de hoogste luchtlagen waardoor
geen aanvaring met windturbines is te verwachten. De indiener stelt dat uit aangehaalde
publicatie en andere publicaties blijkt dat juist geregeld meer dan de helft van trekvogels
op rotorhoogte vliegt.
|
Het klopt dat uit onderzoek blijkt dat er vaker dan eerder gedacht in lagere luchtlagen
wordt gevlogen. Deze kennis is (mede) verkregen door het in opdracht van de Rijksoverheid
uitgevoerde onderzoek door de Universiteit van Amsterdam. De tekst van de paragrafen
7.5.2 en 7.8.4 van de toelichting bij het kavelbesluit is op dit aspect aangepast.
|
Bruine Bank
|
202302563/18
|
In paragraaf 7.5.2 van de toelichting bij het ontwerpkavelbesluit en het MER wordt
volgens de indiener onvoldoende ingegaan op mogelijke verstoring van verplaatsingen
van soorten van en naar voedselrijke gebieden zoals het Natura 2000-gebied Bruine
Bank.
|
Uit het MER blijkt dat ten aanzien van dit effect van leefgebiedverlies als zodanig
geen sprake is van een verstoring die van negatieve invloed is op de staat van instandhouding
van deze soorten. Het windenergiegebied is een relatief klein deel van een veel groter
gebied waar deze soorten foerageren. Ten aanzien van specifiek de Bruine Bank, wordt
verwezen naar de beantwoording van nr. 202302563/16 en voor meer details naar de Passende
beoordeling.
|
Natura 2000
|
202302563/19
|
Volgens de indiener ontbreekt in de paragrafen 7.6 en 7.6.1 van de toelichting bij
het ontwerpkavelbesluit een goede analyse van de gevolgen in cumulatie van de impact
van een windpark op deze locatie op verplaatsingen van vogels, in het bijzonder alken
en zeekoeten, van en naar en tussen Natura 2000-gebieden, in het bijzonder de Bruine
Bank en de connectiviteit tussen Friese Front en Bruine Bank.
|
Ten aanzien van specifiek het Natura 2000-gebied Bruine Bank en andere Natura 2000-gebieden,
wordt verwezen naar de beantwoording van 202302563/16, en voor meer details naar de
Passende beoordeling.
|
Monitoring trekvogels
|
202302563/20
|
De indiener verzoekt in paragraaf 7.8.4 van de toelichting bij het kavelbesluit op te nemen dat de Rijksoverheid de plaatsing verzorgt van apparatuur
(minimaal 1 systeem) die aanvaringen van vogels met turbinebladen kan meten, en dat
de vergunninghouder hieraan mee moet werken. Dit is essentieel om meer te weten komen
over het aantal daadwerkelijke aanvaringen onder verschillende weersomstandigheden
en tijden van het jaar.
|
De Rijksoverheid is voornemens de monitoringsapparatuur te plaatsen om aanvaringen
te registreren en de onderzoeken te (laten) uitvoeren. De toelichting bij het kavelbesluit is aangepast. In onder meer voorschrift 5, eerste lid, is een
medewerkingsplicht opgenomen.
|
Vogels
|
202302563/21
|
Volgens de indiener zou het kavelbesluit ook een stilstandvoorziening voor lokaal
foeragerende vogels moeten voorschrijven, of op zijn minst onderzoek om de effectiviteit
van verschillende opties nader te onderzoeken. Dit zou ook ondergebracht kunnen worden
in de tendercriteria.
|
Er is voor gekozen om de stilstandvoorziening te richten op trekvogels om zo doelmatig
mogelijk vogelslachtoffers te voorkomen bij massale vogeltrekbewegingen. Het gedrag
van lokaal foeragerende vogels laat zich veel lastiger voorspellen.
|
Vogels
|
202302563/22
|
De indiener constateert dat in paragraaf 7.8.6.1 van de toelichting bij het ontwerpkavelbesluit
het werken met telemetrie niet is genoemd, zoals het MOTUS-systeem. Dit is ook een
zeer kansrijke manier om meer over vogeltrek in het algemeen en door het park in het
bijzonder te weten te komen. Zenders zijn goedkoop en er zijn wetenschappers die graag
willen investeren in het zenderen van vogels.
|
Paragraaf 7.8.6.1 heeft betrekking op Wozep. Er bestaan (nog) geen concrete plannen
binnen Wozep om telemetrie in te zetten om meer over vogeltrek te weten te komen.
|
Bruine Bank
|
202302563/23
|
De indiener roept Wozep op om onderzoek te doen naar de mate waarin het windpark de
bereikbaarheid van het Natura 2000-gebied Bruine Bank voor de alk en zeekoet beïnvloedt
en in hoeverre het windpark tot omvliegen en energieverlies leidt. Dit vraagt onderzoek
met goede, meerjarige gegevens van het huidige gebruik van het gebied door deze soorten.
Vervolgens kan onderzocht worden in welke mate er vermijding optreedt en verplaatsingspatronen.
|
Er bestaan geen plannen binnen Wozep om dit onderzoek uit te voeren.
|
Bandbreedte windpark
|
202302565/1
|
De indiener vraagt hoe het maximale aantal turbines van 134 is bepaald en hoe deze
bovengrens zich verhoudt tot voorschrift 3, achtste lid, van het ontwerpkavelbesluit
over het maximaal geïnstalleerde vermogen van 2,3 GW. De indiener doet het verzoek
om de mogelijkheid te onderzoeken om zowel het aantal turbines als het rotoroppervlak
te verhogen tot maximaal 140 turbines om overplanting toe te staan, indien uit het
onderzoek blijkt dat dit binnen de ecologische ruimte past.
|
Zie de beantwoording bij nr. 202302561/1.
|
Bandbreedte windpark
|
202302565/2
|
De indiener vraagt waarom de in voorschrift 3, negende lid, van het kavelbesluit opgenomen typen funderingen voor de windturbines afwijken van
de opties in vorige kavelbesluiten. De indiener verzoekt om aan voorschrift 3, negende
lid, de volgende uitzondering toe te voegen: indien de vergunninghouder een fundering
wil toepassen die niet in dit lid is genoemd, zal hij de milieueffecten hiervan moeten
bepalen. De milieueffecten worden voorgelegd aan de Minister van Economische Zaken
en Klimaat.
|
Het voorschrift in het ontwerpkavelbesluit wijkt af van het door de indiener aangehaalde
voorschrift uit eerdere kavelbesluiten omdat er geen signalen waren dat er belangstelling
is voor andere typen funderingen. Nu deze behoefte wel kenbaar is gemaakt is voorschrift 3, negende lid, aangepast en is een zinsnede toegevoegd. Hierin is gesteld dat indien de vergunninghouder
een fundering wil toepassen die niet in het lid is genoemd, hij in het funderingsplan
door een ter zake deskundige zal moeten aantonen dat de milieueffecten hiervan niet
negatiever zijn dan in het MER is bepaald voor de onderzochte bandbreedte, in het
bijzonder op het aspect onderwaterleven.
|
Onderwatergeluid
|
202302565/3
|
De indiener vraagt aan de hand van een concrete tekstsuggestie om voorschrift 4, eerste lid, onderdeel b, in het kavelbesluit aan te passen, nu volgens de indiener uit recente studies is
gebleken dat de kans op PTS bij zowel bruinvissen als zeehonden bij een bepaald geluidsniveau
verwaarloosbaar is en het gebruik van een ADD mogelijk niet nodig is.
|
Mede naar aanleiding van deze zienswijze is voorschrift 4, eerste lid, in het kavelbesluit aangepast en is een onderdeel c toegevoegd. Daarin is de mogelijkheid
opgenomen om in het funderingsplan van voorschrift 4, eerste lid, onderdeel b, af
te wijken, mits uit een motivering door een ter zake deskundige volgt dat met de voorgestelde
installatieprocedure geen permanente gehoorschade (PTS) kan optreden onder bruinvissen.
|
Onderwatergeluid
|
202302565/4
|
De indiener wijst erop dat voorschrift 4, tweede lid, onderdeel f, van het ontwerpkavelbesluit
het mogelijk maakt dat de vergunninghouder voor test- en onderzoeksdoeleinden mag
afwijken van de geluidsnorm in voorschrift 4, tweede lid, onderdeel a, maar dat de
voorwaarde die wordt gesteld voor afwijking niet toereikend is om voldoende representatieve
data op te halen. De indiener verzoekt om geen restrictie te stellen aan de duur van
de afwijking van de geluidsnorm. De indiener wijst erop dat in het voorschrift ook
is opgenomen dat de afwijking beperkt is tot het voor de proef strikt noodzakelijke,
waardoor het stellen van een tijdslimiet dubbelop is.
|
Zoals in de toelichting bij het kavelbesluit is opgemerkt is de mogelijkheid in de tijd (maximaal 25 minuten
per geheide paal) beperkt. Deze beperking moet verzekeren dat de effecten op gevoelig
onderwaterleven niet groter zijn dan voorafgaand aan de besluitvorming in het MER
is beoordeeld, dat de in het KEC berekende ecologische ruimte in cumulatie niet wordt
overschreden en de staat van instandhouding van soorten niet wordt beïnvloed. De mogelijkheid
van kortdurende overschrijdingen is bedoeld voor het testen van initiatieven waarvan
op basis van eerdere testresultaten (op land) sterke aanwijzingen bestaan van een
goede mitigerende werking ten aanzien van onderwatergeluid en overige milieueffecten.
|
Stilstandvoorziening trekvogels
|
202302565/5
|
De indiener vraagt een nadere toelichting op de drempelwaarde van 500 vogels in voorschrift
1. De indiener verzoekt om deze toelichting in het kavelbesluit op te nemen. Specifiek
vraagt de indiener hoeveel vogelslachtoffers met de drempelwaarde worden voorkomen
en wat het verwachte verlies is in energieproductie.
|
De toelichting bij het kavelbesluit is hier op aangepast. Zie ook de beantwoording bij nr. 202302557/4.
|
Stilstandvoorziening trekvogels
|
202302565/6
|
De indiener vraagt in het kader van de rechtszekerheid helder te omschrijven wanneer
de verplichting als genoemd in voorschrift 4, derde lid, onderdeel a, van het ontwerpkavelbesluit
exact ontstaat en welke vorm van rechtsbescherming tegen de beslissing van de minister
openstaat.
|
Zie de beantwoording bij nrs. 202302561/10, 202302561/13 en 202302561/14.
|
Stilstandvoorziening trekvogels
|
202302565/7
|
De indiener vraagt in voorschrift 4, derde lid, onderdeel a, van het kavelbesluit ook vast te leggen waarop de minister zijn aanwijzing dient
te baseren, zodat het uitoefenen van deze bevoegdheid ingekaderd is en toetsbaar is
voor vergunninghouders.
|
Zie de beantwoording bij nrs. 202302561/10, 202302563/12 en 202302565/9.
|
Stilstandvoorziening trekvogels
|
202302565/8
|
De indiener vraagt in voorschrift 4, derde lid, onderdeel a, in het belang van de
rechtszekerheid, te specificeren dat de aanwijzing tijdig, minimaal 48 uur van tevoren,
kenbaar wordt gemaakt aan exploitanten en geldt voor een bepaald tijdvak, of op andere
wijze duidelijk te maken hoe de start en het einde van de verplichting om het aantal
rotaties terug te brengen kenbaar is voor de vergunninghouder.
|
In de toelichting bij het kavelbesluit is opgenomen dat partijen na de aanwijzing van de minister naar
verwachting een periode van 48 uur hebben. Deze toelichting verduidelijkt het voorschrift
en geeft partijen daarmee duidelijkheid over het tijdsbestek waarmee zij rekening
kunnen houden. Een aanpassing wordt dan ook niet nodig geacht.
|
Stilstandvoorziening trekvogels
|
202302565/9
|
De indiener verzoekt om vóór vaststelling van het kavelbesluit het protocol bij de
stilstandvoorziening voor trekvogels te verbeteren, waarbij gestreefd wordt naar overeenstemming
over de inhoud met alle betrokkenen en waarbij in ieder geval een concreet stappenplan
aan het protocol wordt toegevoegd waarin duidelijk wordt vastgelegd hoe tot een ‘aangeven
door de Minister voor Klimaat en Energie’, zoals bedoeld in voorschrift 4, derde lid,
onderdeel a, wordt gekomen, inclusief het informeren en horen van betrokkenen als
een van de te nemen stappen. De indiener verzoekt daarnaast om de hoofdzaken van de
inhoud van het protocol, waaronder de betrokkenheid van exploitanten voorafgaand aan
het tot stand komen van een ‘aangeven door de minister’, in het kavelbesluit op te
nemen alsmede daarin te verwijzen dat de uitgewerkte inhoud van het protocol in een
beleidsregel als bedoeld in artikel 4:81 van de Awb wordt vastgelegd.
|
Er is reeds een protocol dat ook geactualiseerd wordt wanneer nodig. Hierbij worden
stakeholders betrokken. Het protocol betreft een praktisch stappenplan dat doorlopen
wordt zodat de minister tot zijn besluit kan komen (bijv. hoe laat moeten adviseurs
advies aanleveren). Op basis van de adviezen neemt de minister een besluit. Dit besluit
kan door de windparkeigenaren worden getoetst of eventueel ter toetsing worden voorgelegd
aan de rechter. Zie in dit verband ook de beantwoording bij nr. 202302561/10. De suggestie
is niet overgenomen.
|
Monitoring trekvogels
|
202302565/10
|
De indiener verzoekt in voorschrift 4, derde lid, onderdeel c, van het kavelbesluit op te nemen dat er ten behoeve van het onderzoek naar de effectiviteit
van de maatregel afgeweken mag worden van voorschrift 4, derde lid, onderdeel a, omdat
in het kader van de monitoring naar de effectiviteit volgens de indiener ook gemeten
moet worden als er stilstand is voorgeschreven, terwijl de stilstand op dat moment
feitelijk niet toegepast wordt.
|
De monitoringsverplichting voor de vergunninghouder naar de aanwezigheid en aanvaringen
van trekvogels en de daar aan gerelateerde voorschriften zijn in het kavelbesluit
komen te vervallen. Zie in dit verband ook de beantwoording bij nr. 202302558/33.
|
Stilstandvoorziening vleermuizen
|
202302565/11
|
De indiener vraagt hoe de cut-in speed bedoeld in voorschrift 4, vierde lid, onderdeel
a, van het ontwerpkavelbesluit bepaald dient te worden. Is dit bijvoorbeeld een gemiddelde
over een bepaalde periode of een waarde op een specifiek moment van de dag? De indiener
vraagt, als dit juist is, de relevante periodes of momenten te duiden waarover de
input wordt opgeleverd.
|
Ingevolge voorschrift 4, vierde lid, onderdeel c, worden metingen van windsnelheid
per windturbine uitgevoerd, met (voor metingen) tijdsintervallen van ten hoogste twintig
minuten, waarbij telkens de laatste tijdsinterval-meting bepalend is voor de toepassing
van de maatregelen als bedoeld in voorschrift 4, vierde lid, onderdelen a en b. Er
kan inderdaad uitgegaan worden van een gemiddelde van de gemeten waarden over elke
periode van 20 minuten.
|
Stilstandvoorziening vleermuizen
|
202302565/12
|
De indiener vraagt toe te lichten waarom er voor vleermuizen in voorschrift 4, vierde
lid, onderdeel b, van het ontwerpkavelbesluit is gekozen om het aantal rotaties per
minuut terug te brengen naar 1 rpm en stelt voor, bij gebrek aan een ecologisch onderbouwde
reden waarom dit noodzakelijk is, voorschrift 4, vierde lid, onderdeel b, zo aan te
passen dat het aantal rotaties moet worden teruggebracht tot minder dan twee.
|
Uit literatuur volgt dat bij 1 rpm de snelheid laag genoeg is om slachtoffers te voorkomen
(Horn et al, 2008).5 Volgens Boonman (2022) is de voorziening bij 2 rpm minder effectief, waarbij hij
uitgaat van een rotordiameter van ten minste 200 meter en een tipsnelheid van 75 km/u.
De daarbij geplaatste kanttekening is dat op land betrekkelijk veel vleermuisslachtoffers
worden gevonden langs provinciale wegen waar max. 80 km/u wordt gereden. Gelet hierop
verbindt de onderzoeker de voorwaarde van 1 rpm aan de stilstandvoorziening. De suggestie
van de indiener is niet overgenomen.
|
Monitoring vleermuizen
|
202302565/13
|
De indiener vraagt waarom er in voorschrift 4, vierde lid, onderdeel e, van het ontwerpkavelbesluit
is gekozen voor de periode maart-november, terwijl de stilstandvoorziening en vleermuistrek
van augustus tot november is.
|
Er is sprake van verhoogde vleermuisactiviteit op de Noordzee in het voor- en najaar
als gevolg van seizoensmigratiestromen, waarbij de vleermuisactiviteit in het voorjaar
lager is dan in het najaar. Hierdoor is het moeilijker om patronen te ontdekken die
gebruikt kunnen worden bij het vormgeven van een stilstandvoorziening. Boonman (2022)
heeft bij het vormgeven van de stilstandmaatregel in IJmuiden Ver ervoor gekozen om
geen gegevens samen te voegen van lente- en herfstmigratie omdat in de lente de vleermuizen
in tegengestelde richting migreren en waarschijnlijk anders reageren op weersomstandigheden
(bijvoorbeeld windrichting) dan in de herfst. Middels nader monitoringsonderzoek kunnen
mogelijk wel patronen ontdekt worden.
Overigens zijn de monitoringsverplichting voor de vergunninghouder naar de aanwezigheid
van vleermuizen en de daar aan gerelateerde voorschriften in het kavelbesluit komen
te vervallen. Zie in dit verband ook de beantwoording bij nr. 202302558/33. Het is
aan de vergunninghouder om eventueel op eigen initiatief de aanwezigheid van vleermuizen
te monitoren in het kader van het verkennen van locatiespecifieke optimalisatiemogelijkheden
ten aanzien van de stilstandvoorziening voor vleermuizen.
|
Monitoring vleermuizen
|
202302565/14
|
De indiener vraagt voorschrift 4, vierde lid, onderdeel g, in het kavelbesluit aan te passen ten aanzien van de specifieke eis om meetapparatuur
op de windturbine op een andere hoogte binnen het door de rotor bestreken gebied te
plaatsen, nu dat om veiligheidsredenen niet mogelijk is.
|
De monitoringsverplichting voor de vergunninghouder naar de aanwezigheid van vleermuizen
en de daar aan gerelateerde voorschriften zijn in het kavelbesluit komen te vervallen.
Zie in dit verband ook de beantwoording bij nr. 202302558/33.
|
Monitoring
|
202302565/15
|
De indiener vraagt of de MIVSP-standaarden openbaar toegankelijk zijn en zo ja, waar
deze terug te vinden zijn. Als dit niet het geval is, vraagt indiener de standaarden
met indiener te delen. Als dit niet kan vraagt de indiener het voorschrift en de concept
regeling vergunningverlening op dit punt te herzien. De indiener verzoekt de informatie
uiterlijk in oktober 2023 beschikbaar te stellen ofwel het aansluiten op MIVSP uit
de tenderregeling te verwijderen.
|
De voorschriften uit het ontwerpkavelbesluit waarin verwezen werd naar MIVSP-standaarden
zijn in het kavelbesluit komen te vervallen. Zie de beantwoording bij nr. 202302558/33.
Voor zover de zienswijze betrekking heeft op de Regelingen vergunningverlening windenergiegebied
IJmuiden Ver, valt dit buiten de reikwijdte van het kavelbesluit.
|
Archeologie
|
202302565/16
|
De indiener vraagt in relatie tot voorschrift 4, achtste lid, onderdeel a, van het
ontwerpkavelbesluit te bevestigen dat 12 locaties met mogelijk archeologisch waardevolle
objecten en de 261 begraven ijzerhoudende objecten het aantal locaties zijn van mogelijk
archeologische objecten en ijzerhoudende objecten die vermeden dienen te worden. De
indiener vraagt voorts wat het aantal locaties en objecten is dat vermeden dient te
worden voor Alpha en Beta afzonderlijk.
|
Het klopt dat deze locaties op grond van voorschrift 4, achtste lid, onderdeel a, van het kavelbesluit met een straal van 100 meter gemeden moeten worden. Er is voor
gekozen om het aantal locaties niet te splitsen per kavel omdat het archeologisch
rapport dat ten grondslag ligt aan het voorschrift het gehele gebied van Alpha en
Beta, inclusief een marge buiten de grenzen, in beeld heeft gebracht. De (aspirant-)vergunninghouder
kan aan de hand van de in het kavelbesluit opgenomen coördinaten zelf bepalen welke
locaties voor zijn plannen relevant zijn.
|
Verlichting en kleurstelling van windturbines
|
202302565/17
|
De indiener wijst erop dat uit het informatieblad volgt dat er afgeweken kan worden
van het informatieblad indien kan worden aangetoond dat de veiligheid van het luchtverkeer
met deze afwijking niet in gevaar wordt gebracht en sprake is van een gelijkwaardig
veiligheidsniveau als beoogd in het informatieblad. Dit dient door de partij die van
het informatieblad af wil wijken door middel van een aeronautische studie te worden
onderbouwd en ter instemming aan de Inspectie te worden voorgelegd. De indiener vraagt
hoe deze eis zich verhoudt tot de voorwaarde in de conceptregeling vergunningverlening
die stelt dat de aanvrager geen voorbehouden dient op te nemen voor het kunnen uitvoeren
van een activiteit.
|
Dit aspect van de zienswijze heeft betrekking op de Regelingen vergunningverlening
windenergiegebied IJmuiden Ver en op de algemene regels uit het Informatieblad ‘Aanduiding
offshore windturbines en offshore windparken in relatie tot luchtvaartveiligheid’,
en valt buiten de reikwijdte van het kavelbesluit.
|
Verlichting en kleurstelling van windturbines
|
202302565/18
|
De indiener verzoekt om een juridische onderbouwing in de toelichting bij het kavelbesluit hoe juridisch gezien in het ontwerpkavelbesluit, onder voorschrift
4, negende lid, onderdeel c, kan worden afgeweken van het Waterbesluit.
|
Artikel 4, derde lid, van de Wet windenergie op zee biedt een grondslag voor de afwijking van het Waterbesluit. De toelichting is aangepast.
|
Verlichting en kleurstelling van windturbines
|
202302565/19
|
De indiener vraagt de inhoud van het informatieblad in een beleidsregel ex artikel 4:81 Awb vast te leggen.
|
Dit aspect van de zienswijze heeft betrekking op het Informatieblad ‘Aanduiding offshore
windturbines en offshore windparken in relatie tot luchtvaartveiligheid’ en valt buiten
de reikwijdte van het kavelbesluit.
|
Monitoring trekvogels
|
202302565/20
|
De indiener wijst er op dat hij op grond van voorschrift 5, eerste lid, onderdeel
b, van het ontwerpkavelbesluit (zonder financiële tegenprestatie) zal moeten meewerken
aan de plaatsing van een vogeldetectiesysteem en vraagt of de data van het vogeldetectiesysteem
ook kunnen worden gebruikt ter aanvulling van eigen onderzoek van de vergunninghouder/vereisten
in criteria.
|
De ingewonnen data zijn in beginsel openbaar en kunnen (op verzoek) beschikbaar worden
gesteld aan de vergunninghouder en/of andere partijen.
|
Bandbreedte windpark
|
202302565/21
|
De indiener verwijst naar paragraaf 4.3.1 van de toelichting bij het ontwerpkavelbesluit,
waarin staat: ‘Met uitzondering van de gravity based fundering wordt ter bescherming van de funderingen
een erosiebescherming, doorgaans in de vorm van steenbestorting, aangebracht.’ De indiener wijst erop dat dit feitelijk onjuist is, omdat ook bij gravity based
funderingen steenbestorting wordt toegepast en vraagt om de toelichting conform aan
te passen, waarmee voorschrift 4, zevende lid, ook van toepassing is bij het toepassen
van dit type fundaties.
|
Naar aanleiding van de zienswijze is de toelichting bij het kavelbesluit in paragraaf 4.3.1 aangepast.
|
Veiligheidszones
|
202302565/22
|
De indiener vraagt in paragraaf 4.4.4 van de toelichting bij het kavelbesluit te verduidelijken wat de veiligheidszones zijn rond turbines
en kabels in de operationele fase. De indiener vraagt in het kavelbesluit op te nemen
op hoeveel meter de veiligheidszones zullen worden vastgesteld, tijdens bouw- en verwijdering,
én tijdens de operationele fase. De indiener vraagt of de veiligheidszones in alles
fasen worden gelegd rondom de buitenranden van het windpark en welke uitzonderingen
van toepassing zullen zijn.
|
Zoals vermeld in onder meer paragraaf 4.4.4 van de toelichting bij het kavelbesluit wordt dit aspect niet het kavelbesluit gereguleerd maar in (toekomstige)
besluitvorming op grond van de Waterwet (per 1 januari 2024: Omgevingswet).
|
MER
|
202302565/23
|
De indiener vraagt op zo kort mogelijke termijn om een volledig overzicht van de inputparameters
die zijn toegepast in het vogelaanvaringsmodel waarbij het meest belangrijk zijn:
de windturbine-parameters van de verschillende varianten, de vlieghoogtedistributie
per vogelsoort en de vogeldichtheid per vogelsoort per maand. De indiener verzoekt
om het MER-hoofdstuk 6.4.3 (van het MER bij kavel Alpha) aan te passen, waarin wordt
verwezen naar tabel 6.6 met de correcte verwijzing.
|
Ecologische basisdata die in onder meer het MER zijn gebruikt zijn (tijdelijk) publiek
toegankelijk op de website van Wozep: https://wozep.nl/git/wozep/06_kec_update.
De zienswijze heeft overigens betrekking op het MER van kavel Alpha. Zie het kavelbesluit
Alpha en de nota van beantwoording bij dat kavelbesluit.
|
Onderwatergeluid
|
202302565/24
|
De indiener wijst op de volgende tekst in paragraaf 7.3.3 van de toelichting bij het
ontwerpkavelbesluit: ‘Paragraaf 7.3.3 in het KEC 4.0 en in de bandbreedte als voorgesteld in de NRD is in
eerste instantie de geluidsnorm van 160 dB re 1 µPa2s SELss (op 750meter van de geluidsbron) gehanteerd. Het betreft een uitvloeisel van de afspraak
in het Noordzeeakkoord om de ervaringen van Duitsland met een vergelijkbare geluidsnormering
te betrekken met als doel te bekijken of gelijktrekken van de geluidsnorm mogelijk
is.’ De indiener stelt dat het in Duitsland geen single strike SEL is, maar dat voor
een bepaald percentage van de fundaties mag worden afgeweken van deze geluidsnorm,
waarmee de geluidsnorm in het kavelbesluit niet gelijk is aan de geluidsnorm die wordt
toegepast in Duitsland. De indiener verzoekt om een toelichting en een voorgeschreven
geluidsnorm conform de ervaringen in Duitsland.
|
Het klopt dat de onderwatergeluidsnormering die in het verleden in Duitsland is gehanteerd
niet exact overeenkomt met de onderwatergeluidsnorm van 160 dB re 1 µPa2s SELss (op 750 meter van de geluidsbron). De geluidsnormen zijn echter wel vergelijkbaar.6 In de betreffende passage wordt verwezen naar een afspraak in het Noordzeeakkoord,
waarbij overigens ook de verwoording van die afspraak is overgenomen. Zoals beschreven
in o.a. paragraaf 7.3.3 is vanwege onzekerheden over de uitvoerbaarheid bij toepassing
van grotere turbinefunderingen in het kavelbesluit niet de geluidsnorm van 160 dB
re 1 µPa2s SELss (op 750 meter van de geluidsbron) voorgeschreven maar een geluidsnorm van 164 dB
re 1 µPa2s SELss (op 750 meter van de geluidsbron).
|
Monitoring vleermuizen
|
202302565/25
|
De indiener vraagt in relatie tot paragraaf 7.8.3 van de toelichting bij het ontwerpkavelbesluit
of er eisen/voorwaarden door Wozep worden gesteld aan de (meet)apparatuur.
|
De monitoringsverplichting voor de vergunninghouder naar de aanwezigheid van vleermuizen
en de daar aan gerelateerde voorschriften zijn in het kavelbesluit komen te vervallen.
Zie in dit verband ook de beantwoording bij nr. 202302558/33.
|
Monitoring Bruine Bank
|
202302565/26
|
De indiener verwijst in relatie tot paragraaf 7.8.6.2 van de toelichting bij het ontwerpkavelbesluit
naar hetgeen in het MER staat over de grote jager, meer in het bijzonder over dat
er uit berekeningen blijkt dat voor sommige soorten die kavel Alpha van windenergiegebied
IJmuiden Ver wel als regulier overwinteringsgebied gebruiken, zoals de grote jager,
geen aanvaringsslachtoffers worden berekend en vraagt of er, het voorgaande in acht
nemend, nog steeds een onderzoeksplicht geldt voor de grote jager. Als dat het geval
is vraagt indiener te bevestigen dat het onrealistisch is om te verwachten dat het
onderzoek zal leiden tot statistisch significante uitkomsten.
|
Dit aspect van de zienswijze heeft betrekking op kavel Alpha. Zie het kavelbesluit
Alpha en de nota van beantwoording bij dat kavelbesluit.
|
MER
|
202302641/1
|
De indiener wijst erop dat in criterium 1.1 van de tenderregeling voor IJmuiden Ver
Alpha wordt aangegeven dat voor de base case uitgegaan moet worden van de berekeningen
in het MER. Het MER schetst 2 scenario’s, 1 op basis van 15 MW-turbines, en 1 op basis
van 20 MW-turbines. De indiener vraagt of zijn aanname dat voor de base case uitgegaan
wordt van de ‘worst case’, dat wil zeggen 15 MW-turbines, correct is?
|
Dit aspect van de zienswijze heeft betrekking op de Regelingen vergunningverlening
windenergiegebied IJmuiden Ver en valt buiten de reikwijdte van het kavelbesluit.
|
Onderwatergeluid
|
202302641/2
|
De indiener stelt zich ten aanzien van voorschrift 4, eerste lid, onderdeel b, van
het ontwerpkavelbesluit op het standpunt dat installatietechnieken waarbij gebruik
wordt gemaakt van acoustic deterrent devices (ADD’s) meer geluid produceren dan de
gekozen installatietechniek en dus voor meer verstoring zorgen. De indiener vraagt
of de ontwikkelaar alsnog gebonden is aan het gebruik van ADD’s.
|
Mede naar aanleiding van deze zienswijze is het betreffende voorschrift (4, eerste lid) in het kavelbesluit aangepast. Zie in dit verband ook de beantwoording bij nr. 202302565/3.
|
Stilstandvoorziening vleermuizen
|
202302641/3
|
De indiener vraagt in relatie tot o.a. paragraaf 7.5.3 van de toelichting bij het
ontwerpkavelbesluit wat de redenatie is achter de keuze voor 40 procent vermindering
van vleermuisslachtoffers in het achterliggende rapport (Boonman, 2022). Kan deze
redenatie worden toegevoegd aan het kavelbesluit? Waarom is het hoger aantal uren
stilstand vanuit ecologisch perspectief nodig? De indiener vraagt voorts of in het
kavelbesluit kan worden opgenomen dat vervolgonderzoek naar aanvaringen van vleermuizen,
waaruit blijkt dat minder vleermuizen dan gedacht in aanvaring met windturbines komen,
zal leiden tot wijziging van het voorschrift, zodat het vastgestelde doel met minder
uren stilstand kan worden bereikt.
|
Er zijn nog verschillende kennisleemtes over vleermuizen op de Noordzee. Zowel over
de populatieomvang van de verschillende soorten als over het gedrag in relatie tot
windparken ontbreken goede inzichten. Met het voorschrijven van een stilstandvoorziening
wordt rekening gehouden met het voorzorgsbeginsel en wordt aangesloten bij de uitgangspunten
van het KEC 4.0 en het plan-MER bij het Programma Noordzee 2022–2027. Er is in de
opdrachtformulering voor het ontwerpen van die stilstandvoorziening uitgegaan van
een theoretische reductie van 40 procent, waarbij is aangesloten bij de stilstandvoorziening
die in het kader van KEC 3.0 is ontworpen voor de windenergiegebieden Hollandse Kust
en Borssele. Het klopt dat de stilstandvoorziening voor IJmuiden Ver tot relatief
hogere productieverliezen leidt. In de bestudeerde beschikbare data bij het deel van
de Noordzee waar IJmuiden Ver ligt zijn geen verbanden gevonden met weers- en windomstandigheden,
waardoor de voorziening minder efficiënt is dan de voorziening in de windenergiegebieden
Hollandse Kust en Borssele. De in het ontwerpkavelbesluit opgenomen verplichting voor
de vergunninghouder tot het monitoren van de aanwezigheid van vleermuizen is komen
te vervallen. Dit onderzoek zal ook niet door of namens de Rijksoverheid worden uitgevoerd.
Het is aan de vergunninghouder om eventueel op eigen initiatief de aanwezigheid van
vleermuizen te monitoren in het kader van het verkennen van locatiespecifieke optimalisatiemogelijkheden
ten aanzien van de stilstandvoorziening voor vleermuizen. Het voorschrift kan op basis
van representatieve onderzoeksgegevens gewijzigd worden door middel van een wijziging
van het kavelbesluit als bedoeld in artikel 11, eerste lid, onderdeel b, van de Wet windenergie op zee.
|
Verlichting en kleurstelling van windturbines
|
202302641/4
|
De indiener verwijst naar het bepaalde in voorschrift 4, negende lid, onderdeel c,
van het ontwerpkavelbesluit enerzijds en de tenderregeling anderzijds en stelt zich
op het standpunt dat er een risico is dat de bouw van het park moet starten zonder
ADLS/alternatieve bladkleuren toe te kunnen passen. Als op een later moment kennis
beschikbaar komt die toepassing van ADLS/alternatieve bladkleuren wel mogelijk maakt
zal retrofitting nodig zijn, hetgeen additionele kosten en risico's met zich meebrengt.
De indiener vraagt toe te lichten hoe de overheid zich inspant om retrofitting onnodig
te maken en onder welke voorwaarden de overheid retrofitting (met de daaraan gekoppelde
kosten en risico's) überhaupt wenselijk acht.
|
Dit aspect van de zienswijze heeft betrekking op de Regelingen vergunningverlening
windenergiegebied IJmuiden Ver en op de algemene regels uit het Informatieblad ‘Aanduiding
offshore windturbines en offshore windparken in relatie tot luchtvaartveiligheid’,
en valt buiten de reikwijdte van het kavelbesluit.
|
Monitoring trekvogels
|
202302641/5
|
De indiener vraagt in relatie tot voorschrift 1 van het ontwerpkavelbesluit om een
toelichting van de keuze voor een drempelwaarde van 500 vogels/km/uur. De indiener
vraagt of in het kavelbesluit kan worden opgenomen op basis van welke parameters/gegevens/nieuwe
inzichten/principes de Minister voor Klimaat en Energie kan besluiten tot wijziging
van de drempelwaarde. De indiener vraagt tot slot of de lezing dat een door de minister
vastgestelde drempelwaarde pas rechtsgeldig is als deze ook in het kavelbesluit wordt
opgenomen middels een wijziging klopt.
|
Zie de beantwoording bij de nrs. 202302557/4 en 202302561/15.
|
Medewerkingsplicht
|
202302641/6
|
De indiener vraagt in relatie tot voorschrift 5, eerste lid, onderdeel c, een indicatie
van wat de verwachting is met betrekking tot het verlenen van toegang, ten aanzien
van hoeveelheid personen en frequentie van benodigde toegang.
|
Zie de beantwoording bij nr. 202302559/6.
|
Bevordering biodiversiteit
|
202302641/7
|
De indiener stelt voor om voorschrift 4, zevende lid, onderdelen b en c van het kavelbesluit zo te formuleren dat dit voorschrift een inspanning behelst
waarbij de ontwikkelaar wordt aangemoedigd om zo functioneel mogelijke maatregelen
te nemen ter vergroting van het geschikte habitat in de Noordzee, maar de verplichting
te schrappen om sedimentatie in de holtes te minimaliseren.
|
De betreffende formulering duidt al op een inspanningsverplichting. Er wordt een inspanning
gevraagd om in het ontwerp sedimentatie te minimaliseren. Het betreft geen resultaatsverplichting
om sedimentatie volledig te voorkomen.
|
MER
|
202302641/8
|
De indiener stelt zich op het standpunt dat niet alle informatie die nodig is voor
toepassing van het vogelaanvaringsmodel wordt gegeven in het MER. Volgens indiener
ontbreekt de volgende informatie:
- nachtelijke activiteit,
- basis- en uitgebreide vermijdingspercentages (plus sd),
- aandeel vogels op aanvaringsrisicohoogte (plus sd),
- soortendichtheid voor alle maanden.
De indiener vraagt of de soortendichtheid de dichtheid betreft van vliegende vogels
of alle vogels in het gebied?
|
Ecologische basisdata die in onder meer het MER zijn gebruikt zijn (tijdelijk) publiek
toegankelijk op de website van Wozep: https://wozep.nl/git/wozep/06_kec_update.
Voor wat betreft de vraag over de soortendichtheid, wordt verwezen naar de beantwoording
van nr. 202302557/14.
|
Medegebruik
|
202302641/9
|
De indiener vraagt een tijdsindicatie te geven van het moment waarop de ‘handreiking
gebiedspaspoort’ te verwachten is.
|
Dit aspect van de zienswijze heeft betrekking heeft op de Handreiking gebiedspaspoort.
Dit valt buiten de reikwijdte van het kavelbesluit.
|
Visserij
|
202302641/10
|
De indiener vraagt in relatie tot paragraaf 6.13 van de toelichting bij het ontwerpkavelbesluit
een tijdsindicatie te geven van het moment waarop visserij in het IJmuiden Ver gebied
verboden is.
|
Visserij zal niet meer mogelijk zijn vanaf het moment dat een besluit tot instelling
van een veiligheidszone op grond van artikel 6.10 van de Waterwet (per 1 januari: Omgevingswet) wordt vastgesteld. Dit zal kort voor het begin van de aanleg van het windpark zijn.
|
Veiligheidsstrategie
|
202302641/11
|
De indiener vraagt of de in paragraaf 6.17 van de toelichting bij het ontwerpkavelbesluit
genoemde veiligheidseisen ook gelden voor de IT die nodig is voor ecologische monitoring?
|
Voorschrift 7, tweede en derde lid, van het kavelbesluit bevat een verplichting om een strategie met de componenten
cybersecurity, nationale veiligheid en fysieke weerbaarheid op te stellen en te delen
met het bevoegd gezag. Het antwoord op de vraag hangt derhalve samen met de beoordeling
van de vraag in hoeverre de IT benodigd voor ecologische monitoring risico’s op bovengenoemde
terreinen met zich meebrengt. Dit zal gemotiveerd moeten worden door de vergunninghouder.
Het is van belang om hier ook in overleg over te treden met MIVSP.
|
Standaarden en protocollen
|
202302641/12
|
De indiener vraagt aan paragraaf 6.18 toe te voegen waar MISVP en Wozep protocollen,
standaarden et cetera gevonden kunnen worden.
|
Paragraaf 6.18 is aangepast. De verwijzingen naar protocollen en standaarden van MIVSP
en Wozep zijn komen te vervallen.
|
Monitoring
|
202302641/13
|
De indiener vraagt in relatie tot paragraaf 6.18 van de toelichting bij het ontwerpkavelbesluit
duidelijk aan te geven wat verwacht wordt van welke partij in de uitvoering van het
voorgestelde onderzoek. De indiener vraagt of dit alleen door Wozep onderzoekers wordt
gedaan of dat het ook mag worden gedaan door het consortium van het bid. Of is de
verwachting dat het consortium dat in samenwerking met Wozep doet?
|
In pararagraaf 6.18 van de toelichting bij het kavelbesluit gaat het om de medewerkingsplicht van de vergunninghouder indien
onderzoek wordt verricht door de Rijksoverheid of door een door de Rijksoverheid ingeschakelde
partij. De medewerking betreft niet zozeer het verrichten van het onderzoek zelf,
maar het faciliteren – zonder financiële tegenprestatie – van de zaken die in voorschrift
5, eerste lid, zijn weergegeven.
|
Veiligheidsstrategie
|
202302641/14
|
De indiener wijst erop dat de in voorschrift 7, tweede en derde lid, van het ontwerpkavelbesluit
genoemde termen als 'economische veiligheid', 'weerbaarheid op een passend niveau'
en 'de te beschermen belangen' erg generiek zijn en vraagt dit specifieker te definiëren
met duidelijkere benchmarks.
|
Naar aanleiding van de zienswijzen over het begrip ‘economische veiligheid’ is dit
in voorschrift 7, tweede lid, van het kavelbesluit vervangen door het begrip ‘nationale veiligheid’, zoals bedoel
in artikel 1 van de Wet veiligheidstoets investeringen, fusies en overnames (Wet Vifo). Dit houdt in dat de vergunninghouder in de veiligheidsstrategie dient
in te gaan op de continuïteit van vitale processen, het mitigeren van risicovolle
strategische afhankelijkheden en het voorkomen van de ongewenste overdracht van kennis
en technologie. Dit gebeurt door aandacht te geven aan de meest kritische processen
die van invloed zijn op de werking van het windpark.
Het kabinet heeft de Veiligheidsstrategie voor het Koninkrijk der Nederlanden opgesteld.
Ten aanzien van ‘weerbaarheid op een passend niveau’ zijn windparkbeheerders gehouden
aan een veiligheidsstrategie inclusief een eigen risicobeoordeling. Deze risicobeoordeling
is er op gericht om alle relevante risico’s in kaart te brengen die de dienstverlening
van hun essentiële dienst(en) kunnen verstoren. Relevante informatiebronnen die gebruikt
kunnen worden zijn openbare sectorale analyses, periodieke risicoanalyses voor de
vitale infrastructuur of andersoortige periodieke dreigingsbeelden. Dit zijn in ieder
geval de Rijksbrede Risicoanalyse (RbRa) en andere relevante periodieke risicoanalyses
zoals het Cybersecuritybeeld Nederland (CSBN), het Dreigingsbeeld Statelijke Actoren
(DBSA) en het Dreigingsbeeld Terrorisme Nederland (DTN).
Het begrip ‘de te beschermen belangen’ is in voorschrift 7, derde lid, van het kavelbesluit vervangen door ‘de continuïteit en integriteit van het aansturen
van het windpark’. In de toelichting bij het kavelbesluit is vermeld dat dit geldt ten aanzien van het kunnen beïnvloeden
van ten minste een cumulatief nominaal vermogen van 100 MW van het windpark. Het grote
belang van een werkend energiesysteem voor onze maatschappij maakt dat er situaties
zijn waarin kwaadwillende actoren bewust kunnen proberen om dit te saboteren of anderszins
te schaden. De oorlog in Oekraïne, afhankelijkheid van Russisch gas en geopolitieke
spanningen tussen de VS en China benadrukken het belang om veiligheid mee te nemen
bij de ontwikkeling van het toekomstige energiesysteem. Er moet aan de voorkant van
de inrichting van het nieuwe systeem goed gekeken worden naar het voorkomen of beperken
van nieuwe kwetsbaarheden en afhankelijkheden.
|
Veiligheidsstrategie
|
202302641/15
|
De indiener vraagt in voorschrift 7 van het kavelbesluit meer details en afbakening aan te brengen met betrekking tot
de belangen die moeten worden beschermd. Hierbij is te denken aan: heeft dit betrekking
op de fysieke assets, of ook immateriële belangen zoals 'reputatie' of 'intellectueel
eigendom'? De indiener vraagt voorts of er specifieke statelijke actoren zijn die
bijzonder zorgwekkend zijn? Moet de strategie zich richten op potentiële dreigingen
van alle statelijke actoren of zich richten op specifieke landen of entiteiten? Hoe
wordt veerkracht gekwantificeerd of gemeten? Zijn er specifieke benchmarks of normen
waaraan moet worden voldaan?
|
Relevante informatiebronnen die gebruikt kunnen worden zijn openbare sectorale analyses,
periodieke risicoanalyses voor de vitale infrastructuur of andersoortige periodieke
dreigingsbeelden. Dit zijn in ieder geval de Rijksbrede Risicoanalyse (RbRa) en andere
relevante periodieke risicoanalyses zoals het Cybersecuritybeeld Nederland (CSBN),
het Dreigingsbeeld Statelijke Actoren (DBSA) en het Dreigingsbeeld Terrorisme Nederland
(DTN).
Het primaire te beschermen belang is de continuïteit van het windpark van ten minste
een cumulatief nominaal vermogen van 100 MW. Het is aan de windparkbeheerder zelf
om invulling te geven aan de verplichting
|
Veiligheidsstrategie
|
202302641/16
|
De indiener vraagt welk detailniveau wordt verwacht in de beschrijving van fysieke
beveiliging als bedoeld in voorschrift 7, derde lid, van het ontwerpkavelbesluit.
Moet dit specifieke technologieën, protocollen en procedures omvatten?
|
Het gaat een beschrijving van de fysieke risico’s die onderdeel zijn van de risicoanalyse.
Op deze risico’s worden passende en evenredige technische maatregelen, beveiligingsmaatregelen
en organisatorische maatregelen voorgesteld.
|
Vogels
|
202302641/17
|
De indiener wijst erop dat in het ontwerpkavelbesluit (Alpha) voor de drieteenmeeuw
bij aanvaringen het aantal 17 wordt genoemd, terwijl in het MER (bij kavelbesluit
Alpha) het getal 18 wordt genoemd (tabel 6.24). De indiener vraagt of hij kan uitgaan
van het aantal 18, zoals genoemd in het MER.
|
Dit aspect van de zienswijze heeft betrekking op het MER en het ontwerpkavelbesluit
van kavel Alpha. Zie het kavelbesluit Alpha en de nota van beantwoording bij dat kavelbesluit.
|
Onderwatergeluid
|
202302641/18
|
De indiener vraagt of de gebruikte term ‘zeezoogdierdeskundige’ kan worden gewijzigd
in ‘deskundige’ of ‘ter zake deskundige’. De indiener heeft daarvoor de volgende motivatie:
- Het is onduidelijk welke personen een berekening mogen maken, zeezoogdierdeskundige
is geen erkende beroepsgroep.
- Het is niet consistent, bij het onderdeel Waterkwaliteit wordt eveneens zonder nadere
aanduiding gesproken over een ‘deskundige’, net als bij de vleermuizenmonitoring en
vogelmonitoring.
- Het is onlogisch, de berekening van het geluidniveau zou door een (ook) akoestisch
deskundige uitgevoerd moeten worden.
- Een bruinvisdeskundige/zeezoogdierdeskundige kan mogelijk aangeven wanneer een bruinvis
wordt verstoord, echter, verschillende deskundigen zullen verstoring verschillend
kwantificeren. Verstoring is subjectief. Die subjectiviteit hoort niet in een grenswaarde
thuis. Met de eis van een zeezoogdierdeskundige voor de berekening ontstaat een ongelijk
speelveld voor verschillende aanbieders.
De indiener stelt zich op het standpunt dat voor een optimaal ontwerp het beoordelingskader
helder dient te zijn, op basis waarvan de ontwerper zelf de beschikking moet krijgen
over de benodigde data en berekeningsmethodieken om het installatie-ontwerp te kunnen
optimaliseren. De indiener verzoekt om de bruinvisverdeling in de Noordzee, het hindercriterium
en de spectrale overdracht eenvoudig algemeen beschikbaar te stellen.
|
Mede naar aanleiding van de zienswijze is de term ‘zeezoogdierdeskundige’ in het kavelbesluit
aangepast in ‘ter zake deskundige’. Zie ook de beantwoording bij nr. 202302559/15.
Ecologische basisdata die in onder meer het MER zijn gebruikt zijn (tijdelijk) publiek
toegankelijk op de website van Wozep: https://wozep.nl/git/wozep/06_kec_update.
|
Vissen
|
202302641/19
|
De indiener vraagt naar aanleiding van paragraaf 7.3.5 van de toelichting bij het
ontwerpkavelbesluit of er een kaart of data van zandspiering dichtheden beschikbaar
komt voor het IJmuiden Ver gebied.
|
Een dergelijke kaart (afbeelding 9.5) is opgenomen in het MER van kavel Beta van Witteveen+Bos
op pagina 182.
|
Stilstandvoorziening trekvogels
|
202302641/20
|
De indiener vraagt in relatie tot voorschrift 1 van het ontwerpkavelbesluit wat de
vastgestelde drempelwaarde wordt en wat de verwachting is met betrekking tot hoe vaak
deze overschreden wordt.
|
Zie de beantwoording bij nr. 202302557/4.
|
Stikstofdepositie
|
202302641/21
|
De indiener verwijst naar voorschrift 4, vijfde lid, en paragraaf 7.8.7. van de toelichting
bij het ontwerpkavelbesluit en citeert de volgende passage uit het MER (pag. 300/327):
‘AERIUS berekent de depositie tot maximaal 25 km van de bron. De kleinste afstand
tussen het windenergiegebied IJmuiden Ver en het meest nabijgelegen stikstofgevoelige
Natura 2000-gebied (Schoorlse Duinen) bedraagt ruim 62 km (zie bijlage VII voor de
Aerius-berekeningen). Er wordt daarom geen bijdrage voor de tijdelijke aanlegfase
berekend. Vaarbewegingen van en naar het plangebied gaan, vanaf het bestaande doorgaande
(vaar)wegennet, op in het heersende verkeersbeeld.’
De indiener vraagt naar aanleiding hiervan of hiermee impliciet wordt aangegeven dat
het Natura 2000-gebied Bruine Bank niet stikstofgevoelig is.
‘Uit de berekeningen met AERIUS Calculator (versie 2021) blijkt dat gepland en ongepland
onderhoud tijdens de gebruiksfase naar verwachting niet leidt tot een toename van
de stikstofdepositie (0,00 mol N/ha/j). Significante effecten op beschermde habitattypen
en soorten kunnen op voorhand worden uitgesloten. Dat betekent concreet dat, binnen
de kaders van de Wet natuurbescherming, kavel III/IV op het gebied van stikstofdepositie
uitvoerbaar is.’
De indiener vraagt of hij op basis van hetgeen in het kavelbesluit en het MER is aangegeven
kan concluderen dat de uitkomst van de AERIUS berekening altijd zal aantonen dat hij
binnen de norm blijft omdat de stikstofgevoelige gebieden te ver weg liggen.
|
Het Natura 2000-gebied Bruine Bank is inderdaad geen stikstofgevoelig Natura 2000-gebied.
De duingebieden zijn dat veelal wel. Om stikstofdeposities uit te sluiten is het nodig
om voor het specifieke project een berekening uit te voeren met het bij of krachtens
de wet voorgeschreven rekenmodel (zie voorschrift 4, vijfde lid, onderdelen b en c).
Thans is het voorgeschreven model het AERIUS-rekenmodel, waarvan de huidige versie
uitgaat van een ‘afkapgrens’ van 25 kilometer.
|
Bevordering biodiversiteit
|
202302641/22
|
De indiener stelt voor om sabellaria toe te voegen in paragraaf 7.8.8 van de toelichting bij het kavelbesluit. De indiener vraagt te motiveren hoe deze locaties, die ook
nog sedimentvrij moeten zijn, kunnen bijdragen aan herstel van sabellaria.
|
In voorschrift 4, zevende lid, van het kavelbesluit is beoogd dat kabeljauw moet kunnen profiteren van het natuurinclusief
bouwen, alsmede ‘begeleidende’ biodiversiteit. Met het voorschrift is geen bescherming
van sabellaria beoogd.
|
Bevordering biodiversiteit
|
202302641/23
|
De indiener vraagt inzake voorschrift 4, zevende lid, van het ontwerpkavelbesluit
te motiveren en te verduidelijken waarom en hoe aan deze eis voldaan moet worden en
wat wordt bedoeld met minimale sedimentatie. De indiener stelt zich op het standpunt
dat de zanddynamiek maakt dat aan de randen van de ‘scour protection’ altijd sedimentatie
zal optreden en waar geen sedimentatie optreedt altijd zand zal passeren.
|
Het voorschrift 4, zevende lid, bevat verschillende opties die kunnen worden toegepast.
De vergunninghouder zal dus kunnen kiezen voor de optie die zijns inziens het meest
effectief is. Voor wat betreft de zorgen wordt erkend dat sedimentatie niet geheel
te voorkomen is maar dat het voorschrift om die reden ook de bepaling bevat dat het
ontwerp zodanig is dat sedimentatie in holtes (of spleten) van de erosiebescherming
of kunstmatige structuren wordt geminimaliseerd, en dat materiaal van de bestaande
zeebodem niet door de erosiebescherming of structuren heen spoelt en dat inzanding
door horizontaal transport wordt geminimaliseerd.
|
Bevordering biodiversiteit
|
202302641/24
|
De indiener wijst er in relatie tot paragraaf 7.8.8 van de toelichting bij het ontwerpkavelbesluit
op dat bij elke vorm van scour protection ontgrondingskuilen voorkomen en dat een
manier om verdere ondermijning te voorkomen is om te werken met een ‘falling apron’.
De indiener vraagt of kan worden aangegeven of een ‘falling apron’ een toelaatbare
constructie is en of nader kan worden aangegeven welke mate van ontgronding nog acceptabel
is. De indiener vraagt tot slot of kan worden aangegeven hoe deze eis moet worden
geïnterpreteerd in het geval geen ‘scour protection’ nodig wordt geacht.
De indiener vraagt te verduidelijken wat valt onder 'constructies' en 'installaties'
waar een watervergunning voor nodig is. Betreft dat bijvoorbeeld ook het plaatsen
van ecostructuren die vanwege een andere eis buiten de directe hydrodynamische invloedsfeer
van de windturbine en zijn ‘scour protection’ moeten worden geplaatst?
|
Zie de beantwoording bij nr. 202302641/23. Het betreft constructies/installaties die
vergunningplichtig zijn op grond van artikel 6.13 van het Waterbesluit, zijnde constructies/installaties die niet onder het kavelbesluit vallen. Onder het
kavelbesluit zijn gereguleerd de windturbines, funderingen, erosiebescherming en bekabeling
tot het aansluitpunt als bedoeld (voorschrift 3, eerste lid). Alleen indien een constructie
functioneel onderdeel is van de erosiebescherming valt deze constructie onder het
kavelbesluit.
|