Organisatie- en mandaatbesluit Infrastructuur en Waterstaat 2023

Geraadpleegd op 10-11-2024. Gebruikte datum 'geldig op' 11-07-2023 en zichtdatum 11-07-2023.
Geldend van 11-07-2023 t/m heden

Besluit van de Minister van Infrastructuur en Waterstaat, van 8 mei 2023, nr. IENM/BSK-2023/96266, houdende vaststelling van de organisatie van het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat en verlening van mandaat, volmacht en machtiging aan de secretaris-generaal en de diensthoofden (Organisatie- en mandaatbesluit Infrastructuur en Waterstaat 2023)

Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen organisatie en mandaat

Artikel 1. Begripsbepalingen

In dit besluit en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

  • bewindspersoon: Minister van Infrastructuur en Waterstaat of Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat;

  • dienst: onderdeel van het ministerie, genoemd in artikel 2, tweede lid;

  • diensthoofd: persoon die overeenkomstig dit besluit, dan wel overeenkomstig overige wet- en regelgeving, is belast met de leiding van een dienst;

  • dienstonderdeel: onderdeel van een dienst;

  • dienstonderdeelhoofd: persoon die overeenkomstig dit besluit, dan wel overeenkomstig overige wet- en regelgeving, is belast met de leiding van een dienstonderdeel;

  • functionaris: persoon die als ambtenaar is aangesteld bij het ministerie, of degene die krachtens overeenkomst naar burgerlijk recht werkzaam is bij het ministerie;

  • ministerie: Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat;

  • plaatsvervangend secretaris-generaal: plaatsvervangend secretaris-generaal als bedoeld in artikel 4;

  • secretaris van adviesorgaan: secretaris van een adviesorgaan, genoemd in artikel 2, derde lid;

  • secretaris-generaal: secretaris-generaal van het ministerie.

Hoofdstuk 2. Organisatie

§ 2.1. Hoofdstructuur

Artikel 2. Onderdelen ministerie

  • 1 Het ministerie bestaat uit de secretaris-generaal, de plaatsvervangend-secretaris-generaal, de diensten en de secretariaten van de adviesorganen.

  • 2 Diensten van het ministerie zijn:

    • a. het directoraat-generaal Luchtvaart en Maritieme Zaken;

    • b. het directoraat-generaal Milieu en Internationaal;

    • c. het directoraat-generaal Mobiliteit;

    • d. het directoraat-generaal Water en Bodem;

    • e. de hoofddirectie Bestuurlijke en Juridische Zaken;

    • f. de directie Bestuursondersteuning;

    • g. de directie Communicatie;

    • h. de directie Participatie;

    • i. de concerndirectie Financieel-Economische Zaken;

    • j. de concerndirectie Informatiebeleid;

    • k. de concerndirectie Mens en Organisatie;

    • l. de directie Eigenaarsadvisering;

    • m. de directie Uitvoering en Decentraal Advies en Control;

    • n. de directie Algemeen Strategisch Advies;

    • o. het Kennisinstituut voor Mobiliteitsbeleid;

    • p. het Planbureau voor de Leefomgeving;

    • q. het Stafbureau deltacommissaris;

    • r. de Inspectie Leefomgeving en Transport;

    • s. het Koninklijk Nederlands Meteorologisch Instituut, bedoeld in het Instellingsbesluit Koninklijk Nederlands Meteorologisch Instituut;

    • t. het directoraat-generaal Rijkswaterstaat, bedoeld in het Instellingsbesluit directoraat-generaal Rijkswaterstaat.

§ 2.2. Secretaris-generaal en plaatsvervangend secretaris-generaal

Artikel 3. Taken secretaris-generaal

  • 2 Bij afwezigheid of verhindering van de secretaris-generaal en ten aanzien van specifieke, bij instructie van de secretaris-generaal aangewezen taken, is de plaatsvervangend secretaris-generaal bevoegd om als zodanig als plaatsvervanger op te treden.

  • 3 Bij afwezigheid of verhindering van zowel de secretaris-generaal als de plaatsvervangend secretaris-generaal zijn de directeuren-generaal Luchtvaart en Maritieme Zaken, Milieu en Internationaal, Mobiliteit en Water en Bodem, bedoeld in de artikelen 5, 6, 7 en 8, bevoegd om als zodanig als plaatsvervanger op te treden.

  • 4 Plaatsvervanging geschiedt voor het overige overeenkomstig daartoe strekkende instructies van de secretaris-generaal.

Artikel 4. Taken plaatsvervangend secretaris-generaal

  • 1 De plaatsvervangend secretaris-generaal is verantwoordelijk voor:

    • a. de integrale ontwikkeling en realisering van de strategische doelstellingen op bedrijfsvoeringgebied voor het ministerie, en

    • b. de afstemming van de bedrijfsvoering op het primaire proces van het ministerie.

  • 2 Ter uitvoering van het eerste lid is de plaatsvervangend secretaris-generaal belast met de ambtelijke leiding van de volgende diensten:

    • a. de directie Participatie;

    • b. de concerndirectie Informatiebeleid;

    • c. de concerndirectie Mens en Organisatie;

    • d. de directie Eigenaarsadvisering;

    • e. de directie Uitvoering en Decentraal Advies en Control.

  • 4 Bij afwezigheid of verhindering van de plaatsvervangend secretaris-generaal en ten aanzien van specifieke, bij instructie van de plaatsvervangend secretaris-generaal aangewezen taken, zijn de concerndirecteuren, bedoeld in de artikelen 14, eerste lid, en 15, eerste lid, bevoegd om als zodanig als plaatsvervanger op te treden.

  • 5 Plaatsvervanging geschiedt voor het overige overeenkomstig daartoe strekkende instructies van de plaatsvervangend secretaris-generaal.

§ 2.3. Organisatie diensten

Artikel 5. Directoraat-generaal Luchtvaart en Maritieme Zaken

  • 1 Het directoraat-generaal Luchtvaart en Maritieme Zaken staat onder leiding van de directeur-generaal Luchtvaart en Maritieme Zaken.

  • 2 Het directoraat-generaal Luchtvaart en Maritieme Zaken bestaat uit de volgende dienstonderdelen:

    • a. de directie Luchtvaart;

    • b. de directie Maritieme Zaken;

    • c. de programmadirectie Omgeving Luchthaven Schiphol;

    • d. het programma Luchtvaart;

    • e. het stafbureau directoraat-generaal Luchtvaart en Maritieme Zaken.

  • 3 De dienstonderdelen, genoemd in het tweede lid, onder a en b, staan onder leiding van een directeur. Het dienstonderdeel, genoemd in het tweede lid, onder c, staat onder leiding van een programmadirecteur. Het dienstonderdeel, genoemd in het tweede lid, onder d, staat onder leiding van de directeur-generaal Luchtvaart en Maritieme Zaken. Het dienstonderdeel, genoemd in het tweede lid, onder e, staat onder leiding van een afdelingshoofd.

  • 4 De dienstonderdelen, genoemd in het tweede lid, onder a tot en met d, bestaan uit afdelingen of programma’s die onder leiding staan van een afdelingshoofd respectievelijk een project- of programmamanager.

  • 5 Bij afwezigheid of verhindering van de directeur-generaal Luchtvaart en Maritieme Zaken zijn de directeuren-generaal Milieu en Internationaal, en Mobiliteit en Water en Bodem, bedoeld in de artikelen 6, 7 en 8, en de (programma-)directeuren, bedoeld in het derde lid, bevoegd om als plaatsvervanger op te treden.

  • 6 Bij afwezigheid of verhindering van een directeur of een programmadirecteur zijn de andere directeuren, de project- of programmadirecteuren of de afdelingshoofden en de project- of programmamanagers, binnen dezelfde directie of programmadirectie, bevoegd om als plaatsvervanger op te treden.

  • 7 Bij afwezigheid of verhindering van een afdelingshoofd, project- of programmamanager zijn de overige afdelingshoofden, project- of programmamanagers binnen de directie of de programmadirectie bevoegd om als plaatsvervanger op te treden.

  • 8 Plaatsvervanging geschiedt voor het overige overeenkomstig daartoe strekkende instructies van de directeur-generaal Luchtvaart en Maritieme Zaken.

  • 9 Het directoraat-generaal Luchtvaart en Maritieme Zaken heeft als doel de netwerkkwaliteit van luchtwegen, vaarwegen, luchthavens en havens verder te ontwikkelen en het veilige en duurzame gebruik daarvan te waarborgen. Daarmee hebben het directoraat-generaal Luchtvaart en Maritieme Zaken en zijn dienstonderdelen de volgende taken:

    • a. de directie Luchtvaart: het ontwikkelen en implementeren van beleid met betrekking tot:

      • 1°. de aansluiting op het mondiale luchtvaartnetwerk;

      • 2°. de bevordering van verduurzaming van de luchtvaart;

      • 3°. regionale luchthavens;

      • 4°. de veiligheid en beveiliging in de luchtvaart; en

      • 5°. het gebruik van het luchtruim, alsmede de luchtverkeersdienstverlening;

    • b. de directie Maritieme Zaken: het ontwikkelen en implementeren van beleid met betrekking tot:

      • 1°. zeehavens en zeevaart, waaronder de maritieme toegang tot zeehavens;

      • 2°. het vervoer over water en de Nederlandse binnenvaart;

      • 3°. de instandhouding en gebruik van het hoofdvaarwegennet; en

      • 4°. maritieme veiligheid en beveiliging;

    • c. de programmadirectie Omgeving Luchthaven Schiphol:

      • 1°. de besluitvorming over de ontwikkeling van Schiphol;

      • 2°. het verminderen van geluidbelasting, geluidhinder en schadelijke stoffenuitstoot veroorzaakt door vliegverkeer; en

      • 3°. de ruimtelijke kwaliteit rond Schiphol;

    • d. het programma Luchtvaart:

      • 1°. de realisatie van rijkskaders voor het vliegveld Lelystad; en

      • 2°. de herziening van het luchtruim;

    • e. het stafbureau directoraat-generaal Luchtvaart en Maritieme Zaken: het ondersteunen van het directoraat-generaal Luchtvaart en Maritieme Zaken.

Artikel 6. Directoraat-generaal Milieu en Internationaal

  • 1 Het directoraat-generaal Milieu en Internationaal staat onder leiding van de directeur-generaal Milieu en Internationaal.

  • 2 Het directoraat-generaal Milieu en Internationaal bestaat uit de volgende dienstonderdelen:

    • a. de directie Duurzame Leefomgeving en Circulaire Economie;

    • b. de directie Internationaal;

    • c. de directie Omgevingsveiligheid en Milieurisico’s; en

    • d. het stafbureau directoraat-generaal Milieu en Internationaal.

  • 3 De dienstonderdelen, genoemd in het tweede lid, onder a, b en c, staan onder leiding van een directeur. Het dienstonderdeel, genoemd in het tweede lid, onder d, staat onder leiding van een afdelingshoofd. Onder de dienstonderdelen, genoemd in het tweede lid, onder a, b en c, ressorteren tevens afdelingshoofden.

  • 4 Bij afwezigheid of verhindering van de directeur-generaal Milieu en Internationaal zijn de directeuren-generaal Luchtvaart en Maritieme Zaken, Mobiliteit en Water en Bodem, bedoeld in de artikelen 5, 7 en 8, en de directeuren bevoegd om als plaatsvervanger op te treden.

  • 5 Bij afwezigheid of verhindering van een directeur zijn de overige directeuren en de afdelingshoofden binnen de directie bevoegd om als plaatsvervanger op te treden.

  • 6 Bij afwezigheid of verhindering van een afdelingshoofd binnen een directie zijn de overige afdelingshoofden binnen de directie bevoegd om als plaatsvervanger op te treden.

  • 7 Plaatsvervanging geschiedt voor het overige overeenkomstig daartoe strekkende instructies van de directeur-generaal Milieu en Internationaal.

  • 8 Het directoraat-generaal Milieu en Internationaal heeft tot doel de zorg voor een gezonde en veilige leefomgeving alsmede het beheer van schaarse hulpbronnen en milieuruimte. Daarmee hebben het directoraat-generaal Milieu en Internationaal en zijn dienstonderdelen de volgende taken:

    • a. de directie Duurzame Leefomgeving en Circulaire Economie: het ontwikkelen en implementeren van beleid met betrekking tot:

      • 1°. de transitie naar een circulaire economie door:

        • i. het vitaal houden van het natuurlijk kapitaal;

        • ii. het verduurzamen van afval- en grondstoffenbeleid; en

        • iii. het versterken van een op de transitie gericht instrumentarium;

      • 2°. de luchtkwaliteit en geluidhinder; en

      • 3°. de luchtemissies industrie;

    • b. de directie Internationaal:

      • 1°. advisering ten behoeve van de bewindspersoon en de ambtelijke leiding op het terrein van internationale strategie en beleidsvorming;

      • 2°. het verbinden van de internationale context met de nationale beleidsontwikkelingen;

      • 3°. het waarborgen van de kwaliteit en coherentie van het beleid van het ministerie in het internationale veld; en

      • 4°. het coördineren en regisseren van de internationale functie binnen het ministerie;

    • c. de directie Omgevingsveiligheid en Milieurisico’s: het ontwikkelen en implementeren van beleid met betrekking tot omgevingsveiligheid en milieurisico’s op het gebied van:

      • 1°. het vervoer van gevaarlijke stoffen via weg, water, spoor en buisleidingen en door tunnels;

      • 2°. gevaarlijke stoffen en nieuwe risico’s, waaronder chemische stoffen, nanodeeltjes, genetisch gemodificeerde organismen en asbest;

      • 3°. gevaarlijke stoffen in risicovolle bedrijven en de omgeving daarvan;

      • 4°. biociden en gewasbeschermingsmiddelen buiten de landbouw; en

      • 5°. nucleaire veiligheid en stralingsbescherming;

    • d. het stafbureau directoraat-generaal Milieu en Internationaal: het ondersteunen van het directoraat-generaal Milieu en Internationaal.

Artikel 7. Directoraat-generaal Mobiliteit

  • 1 Het directoraat-generaal Mobiliteit staat onder leiding van de directeur generaal Mobiliteit.

  • 2 Het directoraat-generaal Mobiliteit bestaat uit de volgende dienstonderdelen:

    • a. de directie Openbaar Vervoer en Spoor;

    • b. de directie Wegen en Verkeersveiligheid;

    • c. de directie Mobiliteit en Gebieden;

    • d. de directie Innovatie en Strategie voor Mobiliteit;

    • e. de programmadirectie Duurzame Mobiliteit;

    • f. de programmadirectie Vrachtwagenheffing en tijdelijke tolheffing;

    • g. het stafbureau directoraat-generaal Mobiliteit.

  • 3 De dienstonderdelen, genoemd in het tweede lid, onder a tot en met d, staan onder leiding van een directeur. De dienstonderdelen, genoemd in het tweede lid, onder e en f, staan onder leiding van een programmadirecteur. Het dienstonderdeel, genoemd in het tweede lid, onder g, staan onder leiding van een afdelingshoofd. De dienstonderdelen, genoemd in het tweede lid, onder a tot en met e, bestaan uit afdelingen en programma’s die onder leiding staan van een afdelingshoofd respectievelijk een programmamanager.

  • 4 Bij afwezigheid of verhindering van de directeur-generaal Mobiliteit zijn de directeuren-generaal Luchtvaart en Maritieme Zaken, Milieu en Internationaal en Water en Bodem, bedoeld in de artikelen 5, 6 en 8, en de directeuren en de programmadirecteuren bevoegd om als plaatsvervanger op te treden.

  • 5 Bij afwezigheid of verhindering van een directeur of programmadirecteur zijn de overige directeuren en programmadirecteuren en de afdelingshoofden en programmamanagers binnen de directie of programmadirectie bevoegd om als plaatsvervanger op te treden.

  • 6 Bij afwezigheid of verhindering van een afdelingshoofd of programmamanager binnen een directie of programmadirectie zijn de overige afdelingshoofden en programmamanagers binnen de directie of programmadirectie bevoegd om als plaatsvervanger op te treden.

  • 7 Plaatsvervanging geschiedt voor het overige overeenkomstig daartoe strekkende instructies van de directeur-generaal Mobiliteit.

  • 8 Het directoraat-generaal Mobiliteit heeft als doel de mobiliteit in Nederland te bevorderen, de netwerkkwaliteit van spoorwegen en het wegennet verder te ontwikkelen, het veilige, innovatieve en duurzame gebruik daarvan te waarborgen en te zorgen voor een goede en verantwoorde inpassing in de leefomgeving. Daarmee hebben het directoraat-generaal Mobiliteit en zijn dienstonderdelen de volgende taken:

    • a. de directie Openbaar Vervoer en Spoor: het ontwikkelen en implementeren van beleid met betrekking tot:

      • 1°. het openbaar vervoer en ander personenvervoer;

      • 2°. het beheer, gebruik en aanleg van de hoofdspoorweginfrastructuur en spoorwegen;

      • 3°. het goederenvervoer per spoor; en

      • 4°. de veiligheid op en rond het spoor;

    • b. de directie Wegen en Verkeersveiligheid: het ontwikkelen en implementeren van beleid met betrekking tot:

      • 1°. de aanleg van het hoofdwegennet;

      • 2°. slim gebruik en onderhoud van het hoofdwegennet en goederenvervoer over de weg;

      • 3°. de inpassing van wegen in relatie tot milieu en natuur alsmede bereikbaarheid; en

      • 4°. veilig verkeer en vervoer;

    • c. de directie Mobiliteit en Gebieden:

      • 1°. de departementbrede systeemverantwoordelijkheid voor het Meerjarenprogramma Infrastructuur, Ruimte en Transport (MIRT);

      • 2°. het bijdragen aan samenwerking en afstemming tussen partijen met het oog op investeringen in het ruimtelijke-fysieke domein;

      • 3°. het realiseren, stimuleren en coördineren van beleid en activiteiten op het gebied van:

        • i. integrale mobiliteitsaanpak en bereikbaarheidsprogramma’s in de vijf MIRT-gebieden en voor stedelijke bereikbaarheid;

        • ii. verduurzaming van het MIRT, de spelregels en het gehele MIRT-proces;

        • iii. integrale besluitvorming over en uitvoering van MIRT-onderzoeken en -verkenningen; en

        • iv. stadslogistiek en goederenvervoer binnen het directoraat-generaal Mobiliteit;

    • d. de directie Innovatie en Strategie voor Mobiliteit: het ontwikkelen en implementeren van beleid met betrekking tot:

      • 1°. het waarborgen van integrale beleids- en visievorming van het directoraat-generaal Mobiliteit en het directoraat-generaal Luchtvaart en Maritieme Zaken;

      • 2°. het bevorderen van de toepassing van innovatieve mogelijkheden binnen het mobiliteitsterrein; en

      • 3°. het verbeteren van de sturing en beheersing van het Mobiliteitsfonds en het aanboren en vergroten van financiering van de IenW-opgaven;

    • e. de programmadirectie Duurzame Mobiliteit: het realiseren, stimuleren en faciliteren van strategie, coördinatie, aanpak en maatregelen met betrekking tot:

      • 1°. duurzame mobiliteit;

      • 2°. CO2-reductie voor de Nederlandse mobiliteits- en transportsector;

      • 3°. fietsen en lopen; en

      • 4°. het beleid op het gebied van voertuigemissies en brandstoffen;

    • f. de programmadirectie Vrachtwagenheffing en tijdelijke tolheffing: het realiseren, stimuleren en faciliteren van strategie, coördinatie, aanpak en maatregelen met betrekking tot:

      • 1°. het programma Vrachtwagenheffing dat bestaat uit de invoering van een kilometerheffing voor vrachtwagens en een terugsluis naar verduurzaming en innovatie; en

      • 2°. het project Tijdelijke Tolheffing dat de invoering van een tolheffing voor al het verkeer op de nog te realiseren snelwegtrajecten Blankenburgverbinding en ViA15 betreft;

    • g. het stafbureau directoraat-generaal Mobiliteit: het ondersteunen van het directoraat-generaal Mobiliteit.

Artikel 8. Directoraat-generaal Water en Bodem

  • 1 Het directoraat-generaal Water en Bodem staat onder leiding van de directeur-generaal Water en Bodem.

  • 2 Het directoraat-generaal Water en Bodem bestaat uit de volgende dienstonderdelen:

    • a. de directie Bodem, Ruimte en Klimaatadaptatie;

    • b. de directie Waterkwaliteit en Grote Wateren;

    • c. de directie Waterveiligheid, Rivieren en Zee;

    • d. de programmadirectie Klimaatadaptatie en Water Internationaal;

    • e. de Unit Instandhouding; en

    • f. het stafbureau directoraat-generaal Water en Bodem.

  • 3 De dienstonderdelen, genoemd in het tweede lid, onder a, b, c en e, staan onder leiding van een directeur. Het dienstonderdeel, genoemd in het tweede lid, onder d, staat onder leiding van een programmadirecteur. Het dienstonderdeel, genoemd in het tweede lid, onder f, staat onder leiding van een afdelingshoofd. De dienstonderdelen, genoemd in het tweede lid, onder a tot en met d, bestaan uit afdelingen die onder leiding staan van een afdelingshoofd of programmamanager.

  • 4 Bij afwezigheid of verhindering van de directeur-generaal Water en Bodem zijn de directeuren-generaal Luchtvaart en Maritieme Zaken, Milieu en Internationaal en Mobiliteit, bedoeld in de artikelen 5, 6 en 7, en de (programma)directeuren bevoegd om als plaatsvervanger op te treden.

  • 5 Bij afwezigheid van een (programma-)directeur zijn de andere (programma-)directeuren en de afdelingshoofden en de programmamanagers binnen de directie bevoegd om als plaatsvervanger op te treden.

  • 6 Bij afwezigheid of verhindering van een afdelingshoofd binnen een directie zijn de overige afdelingshoofden binnen de directie bevoegd om als plaatsvervanger op te treden.

  • 7 Plaatsvervanging geschiedt voor het overige overeenkomstig daartoe strekkende instructies van de directeur-generaal Water en Bodem.

  • 8 Het directoraat-generaal Water en Bodem heeft tot doel de verdere ontwikkeling van Nederland als een veilige, leefbare, bereikbare en concurrerende delta. Daarmee hebben het directoraat-generaal Water en Bodem en zijn dienstonderdelen de volgende taken:

    • a. de directie Bodem, Ruimte en Klimaatadaptatie: het ontwikkelen en implementeren van beleid met betrekking tot:

      • 1°. de bodem en ondergrond;

      • 2°. de relatie tussen de ruimtelijk ordening en het water- en bodembeleid;

      • 3°. de bevordering van innovatie en kennis in het waterdomein;

      • 4°. de klimaatadaptatie en nationale adaptatiestrategie; en

      • 5°. het stelsel van de Omgevingswet voor het gehele IenW domein;

    • b. de directie Waterkwaliteit en Grote Wateren: het ontwikkelen en implementeren van beleid met betrekking tot:

      • 1°. de waterkwaliteit en zoetwater;

      • 2°. de drinkwatervoorziening en het rioleringsbeheer;

      • 3°. de stoffen in water en bodem;

      • 4°. het grondwaterbeheer;

      • 5°. de Wadden en Eems Dollard;

      • 6°. de gebiedsstudies grote wateren IJsselmeer en Zuidwestelijke Delta; en

      • 7°. het bestuur en de instrumentatie van het waterbeheer;

    • c. de directie Waterveiligheid, Rivieren en Zee: het ontwikkelen en implementeren van beleid met betrekking tot:

      • 1°. de waterveiligheid;

      • 2°. de coördinatie van het opdrachtgeverschap van het Deltaprogramma;

      • 3°. de uitvoering en financiering van en toezicht op het waterbeleid;

      • 4°. het monitoren en evalueren van het waterbeleid;

      • 5°. de Rijnmond Drechtsteden; en

      • 6°. de Noordzee en oceanen;

    • d. de programmadirectie Klimaatadaptatie en Water Internationaal: het ontwikkelen en implementeren van (internationaal) beleid met betrekking tot klimaatadaptatie en water met een focus op:

      • 1°. de watergerelateerde Sustainable Development Goals van Agenda 2030;

      • 2°. de klimaatadaptatie in het Klimaatakkoord van Parijs; en

      • 3°. de uitvoering van de internationale wateraanpak;

    • e. de Unit Instandhouding:

      • 1°. treedt op als de systeemeigenaar van het wegennet, vaarwegennet en de watersystemen;

      • 2°. zorgt voor de verbetering van de prestaties op deze netwerken; en

      • 3°. werkt samen met RWS en andere belanghebbenden aan een toekomstbestendige en efficiënte instandhouding;

    • f. het stafbureau directoraat-generaal Water en Bodem: het ondersteunen van het directoraat-generaal Water en Bodem.

Artikel 9. Hoofddirectie Bestuurlijke en Juridische Zaken

  • 1 De hoofddirectie Bestuurlijke en Juridische Zaken staat onder leiding van de hoofddirecteur Bestuurlijke en Juridische Zaken.

  • 2 Onder de hoofddirecteur Bestuurlijke en Juridische Zaken ressorteert de directeur Bestuurlijke en Juridische Zaken.

  • 3 De hoofddirectie Bestuurlijke en Juridische Zaken bestaat uit afdelingen die onder leiding staan van een afdelingshoofd.

  • 4 Bij afwezigheid of verhindering van de hoofddirecteur Bestuurlijke en Juridische Zaken zijn de directeur Bestuurlijke en Juridische Zaken en de afdelingshoofden bevoegd om als plaatsvervanger op te treden.

  • 5 Bij afwezigheid of verhindering van de directeur Bestuurlijke en Juridische zaken zijn de afdelingshoofden bevoegd om als plaatsvervanger op te treden.

  • 6 Bij afwezigheid of verhindering van een afdelingshoofd zijn de overige afdelingshoofden bevoegd om als plaatsvervanger op te treden.

  • 7 Plaatsvervanging geschiedt voor het overige overeenkomstig daartoe strekkende instructies van de hoofddirecteur Bestuurlijke en Juridische Zaken.

  • 8 De hoofddirectie Bestuurlijke en Juridische Zaken heeft overeenkomstig de Aanwijzingen voor de juridische functie Rijk de volgende taken:

    • a. het tot stand brengen van de wet- en regelgeving van het ministerie;

    • b. het in de rol van Chief Legal Officer zorgdragen voor en borgen van bestuurlijk-juridische kwaliteit van de producten van het ministerie;

    • c. het behandelen van bezwaar- en beroepschriften, alsmede het nemen van beslissingen tot niet-ontvankelijkverklaring van een bezwaarschrift;

    • d. het vertegenwoordigen van de bewindspersoon in bestuursrechtelijke procedures, met inbegrip van het indienen van een verweerschrift, het maken van bezwaar, het instellen van beroep of hoger beroep of het doen van een verzoek om voorlopige voorziening;

    • e. het vertegenwoordigen van de Staat der Nederlanden in civielrechtelijke procedures, met inbegrip van de behandeling van civielrechtelijke aansprakelijkheidsstellingen en vorderingen;

    • f. het adviseren over en afhandelen van klachten in de zin van hoofdstuk 9 van de Algemene wet bestuursrecht; en

    • g. de bestuurlijk-juridische advisering en het behartigen van algemene bestuurlijk-juridische onderwerpen.

Artikel 10. Directie Bestuursondersteuning

  • 1 De directie Bestuursondersteuning staat onder leiding van de directeur Bestuursondersteuning.

  • 2 De directie Bestuursondersteuning bestaat uit afdelingen die onder leiding staan van de directeur Bestuursondersteuning of een afdelingshoofd.

  • 3 Bij afwezigheid of verhindering van de directeur Bestuursondersteuning zijn de afdelingshoofden bevoegd om als plaatsvervanger op te treden.

  • 4 Plaatsvervanging geschiedt voor het overige overeenkomstig daartoe strekkende instructies van de directeur Bestuursondersteuning.

  • 5 De directie Bestuursondersteuning heeft de volgende taken:

    • a. de politiek-bestuurlijke advisering ten behoeve van de bewindspersoon en de ambtelijke leiding; en

    • b. de zorg voor de stukkenstroom naar de bewindspersoon, ambtelijke leiding en het parlement, alsmede het ondersteunen van de bewindspersoon en de ambtelijke leiding.

Artikel 11. Directie Communicatie

  • 1 De directie Communicatie staat onder leiding van de directeur Communicatie.

  • 2 De directie Communicatie bestaat uit afdelingen die onder leiding staan van een afdelingshoofd.

  • 3 Bij afwezigheid of verhindering van de directeur Communicatie zijn de afdelingshoofden bevoegd om als plaatsvervanger op te treden.

  • 4 Bij afwezigheid of verhindering van een afdelingshoofd zijn de overige afdelingshoofden bevoegd om als plaatsvervanger op te treden.

  • 5 Plaatsvervanging geschiedt voor het overige overeenkomstig daartoe strekkende instructies van de directeur Communicatie.

  • 6 De directie Communicatie heeft tot taak het ontwikkelen van, adviseren over en toezien op corporate communicatie en interne en externe communicatie op het gebied van de beleidsprioriteiten van het ministerie, alsmede het ondersteunen van de bewindspersoon en de ambtelijke leiding bij woordvoering en de relatie met de pers.

Artikel 12. Directie Participatie

  • 1 De directie Participatie staat onder leiding van de directeur Participatie, tevens aangewezen als secretaris van het Overlegorgaan infrastructuur en milieu, bedoeld in de Wet overleg infrastructuur en milieu.

  • 2 Plaatsvervanging geschiedt overeenkomstig daartoe strekkende instructies van de directeur Participatie.

  • 3 De directie Participatie heeft de volgende taken:

    • a. het verkennen, signaleren en analyseren van ontwikkelingen op het gebied van maatschappelijke participatie en het ontwikkelen van participatiebeleid;

    • b. het coördineren van vormvrije consultatietrajecten en wettelijke voorbereidingsprocedures; en

    • c. het met instemming ondersteunen van het Overlegorgaan infrastructuur en milieu.

Artikel 13. Concerndirectie Financieel-Economische Zaken

  • 1 De concerndirectie Financieel-Economische Zaken staat onder leiding van de concerndirecteur Financieel-Economische Zaken.

  • 2 De concerndirectie Financieel-Economische Zaken bestaat uit afdelingen die onder leiding staan van de concerndirecteur of een afdelingshoofd.

  • 3 Bij afwezigheid of verhindering van de concerndirecteur Financieel-Economische Zaken zijn de afdelingshoofden binnen de directie bevoegd om als plaatsvervanger op te treden.

  • 4 Plaatsvervanging geschiedt voor het overige overeenkomstig daartoe strekkende instructies van de concerndirecteur Financieel-Economische Zaken.

  • 5 De concerndirectie Financieel-Economische Zaken heeft de volgende taken: advisering conform de Comptabiliteitswet 2016, de taken, bedoeld in het Besluit FEZ van het Rijk, de zorg voor de begrotingszaken en de daarmee samenhangende administraties, de zorg voor de departementale financiële functie en de departementale beleidstaken op het gebied van inkoop (de rol van Coördinerend Directeur Inkoop, bedoeld in het Taakbesluit CPO (Chief Procurement Officer) Rijk en het Taakbesluit CDI (Coördinerend Directeur Inkoop), zoals vastgesteld in de ICBR van 16 maart 2021).

Artikel 14. Concerndirectie Informatiebeleid

  • 1 De concerndirectie Informatiebeleid staat onder leiding van de concerndirecteur Informatiebeleid.

  • 2 De concerndirectie Informatiebeleid bestaat uit afdelingen die onder leiding staan van de concerndirecteur of een afdelingshoofd.

  • 3 Bij afwezigheid of verhindering van de concerndirecteur Informatiebeleid zijn de afdelingshoofden binnen de directie bevoegd om als plaatsvervanger op te treden.

  • 4 Plaatsvervanging geschiedt voor het overige overeenkomstig daartoe strekkende instructies van de concerndirecteur Informatiebeleid.

  • 5 De concerndirectie Informatiebeleid heeft als taak de uitvoering van de aan de Chief Information Officer en de Chief Information Security Officer (CISO) opgedragen taken, bedoeld in artikel 4, derde lid.

Artikel 15. Concerndirectie Mens en Organisatie

  • 1 De concerndirectie Mens en Organisatie staat onder leiding van de concerndirecteur Mens en Organisatie.

  • 2 De concerndirectie Mens en Organisatie bestaat uit afdelingen die onder leiding staan van de concerndirecteur of een afdelingshoofd.

  • 3 Bij afwezigheid of verhindering van de concerndirecteur Mens en Organisatie zijn de afdelingshoofden binnen de directie bevoegd om als plaatsvervanger op te treden.

  • 4 Plaatsvervanging geschiedt voor het overige overeenkomstig daartoe strekkende instructies van de concerndirecteur Mens en Organisatie.

  • 5 De concerndirectie Mens en Organisatie heeft de volgende taken: de departementale kaderstelling, control en advisering van de secretaris-generaal op het terrein van mens en organisatie, de zorg inzake goed werkgeverschap, rechtspositionele aangelegenheden, overleg met bonden en de medezeggenschap, duurzaamheid, huisvesting en integriteit.

Artikel 16. Directie Eigenaarsadvisering

  • 1 De directie Eigenaarsadvisering staat onder leiding van een directeur.

  • 2 De directie bestaat uit een afdeling die onder leiding staat van een afdelingshoofd.

  • 3 Bij afwezigheid of verhindering van de directeur, bedoeld in het eerste lid, is het afdelingshoofd, bedoeld in het tweede lid, bevoegd om als plaatsvervanger op te treden.

  • 4 Plaatsvervanging geschiedt voor het overige overeenkomstig daartoe strekkende instructies van de directeur, bedoeld in het eerste lid.

  • 5 De directie Eigenaarsadvisering heeft als taak de zorg voor het uitvoeringstoezicht op en advisering over de invulling van de eigenaarsrol ten opzichte van intern en extern verzelfstandigde organisaties, met name agentschappen en zelfstandige bestuursorganen.

Artikel 17. Directie Uitvoering en Decentraal Advies en Control

  • 1 De directie Uitvoering en Decentraal Advies en Control staat onder leiding van de directeur Uitvoering en Decentraal Advies en Control en bestaat uit de volgende directies:

    • a. de directie Financiën en Inkoop;

    • b. de directie Informatie en Exploitatie; en

    • c. de directie Organisatie en Personeel.

  • 2 De directies, bedoeld in het eerste lid, onderdelen a, b en c, staan onder leiding van een directeur. De directies bestaan uit afdelingen die onder leiding staan van een afdelingshoofd.

  • 3 Bij afwezigheid of verhindering van de directeur Uitvoering en Decentraal Advies en Control, zijn de directeuren van de directies, bedoeld in het eerste lid, onderdelen a, b en c, bevoegd om als plaatsvervanger op te treden.

  • 4 Plaatsvervanging geschiedt voor het overige overeenkomstig daartoe strekkende instructies van de directeur Uitvoering en Decentraal Advies en Control.

  • 5 De directies, genoemd in het eerste lid, hebben de volgende taken:

    • a. de directie Financiën en Inkoop: het verzorgen van dienstverlening en advies op het gebied van financiën en inkoop, waaronder het betaalproces, control, administratie, Europese aanbestedingen en andere inkooptrajecten;

    • b. de directie Informatie en Exploitatie: het verzorgen van dienstverlening, advies en control op het gebied van informatiebeleid, ICT-toepassingen en documentair informatiemanagement; en

    • c. de directie Organisatie en Personeel: het verzorgen van dienstverlening, advies en control op het gebied van human resource management, waaronder de personeels- en salarisadministratie, managementinformatie, de ontwikkeling van de organisatie en medewerkers, interne communicatie, duurzame bedrijfsvoering, huisvesting en personenvervoer van de politieke en ambtelijke top.

Artikel 18. Directie Algemeen Strategisch Advies

  • 1 De directie Algemeen Strategisch Advies staat onder leiding van de directeur Algemeen Strategisch Advies.

  • 2 Plaatsvervanging geschiedt overeenkomstig daartoe strekkende instructies van de directeur Algemeen Strategisch Advies.

  • 3 De directie Algemeen Strategisch Advies heeft tot taak de maatschappelijke prestaties van het ministerie te verbeteren door toe te zien op de integraliteit en consistentie van het (lange termijn-) beleid van het ministerie en de ontwikkeling van een gezamenlijke strategische agenda. De directie Algemeen Strategisch Advies werkt daarbij kaderstellend en sturend, ontwikkelt en haalt (macro-economische) kennis naar binnen, stimuleert innovatie en plaatst belangrijke onderwerpen op de agenda van de ambtelijke en bestuurlijke top.

Artikel 19. Kennisinstituut voor Mobiliteitsbeleid

  • 1 Het Kennisinstituut voor Mobiliteitsbeleid staat onder leiding van de directeur Kennisinstituut voor Mobiliteitsbeleid.

  • 2 Onder de directeur Kennisinstituut voor Mobiliteitsbeleid ressorteert een afdelingshoofd.

  • 3 Bij afwezigheid of verhindering van de directeur Kennisinstituut voor Mobiliteitsbeleid is het afdelingshoofd bevoegd om als plaatsvervanger op te treden.

  • 4 Plaatsvervanging geschiedt voor het overige overeenkomstig daartoe strekkende instructies van de directeur Kennisinstituut voor Mobiliteitsbeleid.

  • 5 Het Kennisinstituut voor Mobiliteitsbeleid heeft tot taak de strategische kennisbasis van het mobiliteitsbeleid van het ministerie te versterken en te verbreden door het uitvoeren van verkenningen en beleidsanalyses en het inbrengen van kennis in de beleidsprocessen.

  • 6 Het Kennisinstituut voor Mobiliteitsbeleid voert de taken, genoemd in het vijfde lid, uit op basis van een door de bewindspersoon vastgesteld protocol.

Artikel 20. Planbureau voor de Leefomgeving

  • 1 Het Planbureau voor de Leefomgeving staat onder leiding van de directeur Planbureau voor de Leefomgeving.

  • 2 Onder de directeur Planbureau voor de Leefomgeving ressorteert de plaatsvervangend directeur Planbureau voor de Leefomgeving.

  • 3 Het Planbureau voor de Leefomgeving bestaat uit sectoren en stafbureaus die onder leiding staan van sectorhoofden en hoofden stafbureaus.

  • 4 Bij afwezigheid of verhindering van de directeur Planbureau voor de Leefomgeving is de plaatsvervangend directeur Planbureau voor de Leefomgeving bevoegd om als plaatsvervanger op te treden.

  • 5 Plaatsvervanging geschiedt voor het overige overeenkomstig daartoe strekkende instructies van de directeur Planbureau voor de Leefomgeving.

  • 6 Het Planbureau voor de Leefomgeving heeft op het gebied van het milieu, de natuur en de ruimte de volgende taken:

    • a. het verkennen en signaleren van relevante maatschappelijke ontwikkelingen;

    • b. het monitoren en analyseren van ontwikkelingen;

    • c. het analyseren van relevant beleid en van besluitvormingsprocessen met betrekking tot dat beleid;

    • d. het maken van prognoses en toekomstverkenningen; en

    • e. het ontwikkelen van beleidsvarianten en scenario’s.

  • 7 Het Planbureau voor de Leefomgeving kan door tussenkomst van de bewindspersoon op verzoek van de Minister van Algemene Zaken, de Minister van Buitenlandse Zaken, de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, de Minister van Economische Zaken en Klimaat, de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit en de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport de door deze gevraagde werkzaamheden verrichten.

  • 8 Het Planbureau voor de Leefomgeving voert de taken en werkzaamheden, genoemd in het zesde en zevende lid, uit op basis van een door de bewindspersoon vastgesteld protocol en vervaardigt ten behoeve van die taken en werkzaamheden in ieder geval een maal per twee jaar een Balans voor de Leefomgeving, waarin een actueel beeld van de kwaliteit van de leefomgeving wordt gegeven, mede in relatie tot het gevoerde beleid.

Artikel 21. Stafbureau deltacommissaris

  • 1 Het Stafbureau deltacommissaris staat onder leiding van de directeur Stafbureau Deltacommissaris.

  • 2 Plaatsvervanging geschiedt overeenkomstig daartoe strekkende instructies van de directeur Stafbureau deltacommissaris.

  • 3 Het stafbureau deltacommissaris heeft tot taak de deltacommissaris, bedoeld in de Waterwet, bij zijn werkzaamheden te ondersteunen.

Artikel 22. Inspectie Leefomgeving en Transport

  • 1 De Inspectie Leefomgeving en Transport staat onder leiding van de inspecteur-generaal Leefomgeving en Transport.

  • 2 De Inspectie Leefomgeving en Transport ressorteert rechtstreeks onder de secretaris-generaal.

  • 3 De organisatie van de Inspectie Leefomgeving en Transport wordt nader vastgesteld door de inspecteur-generaal.

  • 4 De Inspectie Leefomgeving en Transport bewaakt en stimuleert de naleving van wet- en regelgeving voor een veilige en duurzame leefomgeving en transport. Daarmee is de Inspectie Leefomgeving en Transport en haar onderdelen, voor zover het betreft het werkterrein van het ministerie, belast met de volgende taken en alle daarmee samenhangende activiteiten:

    • a. de handhaving van wet- en regelgeving;

    • b. vergunningverlening en het verlenen van andere toestemmingen, waaronder certificering en ontheffingen;

    • c. het verrichten van ongevallenonderzoek verband houdende met de taken genoemd in de onderdelen a en b;

    • d. de voorbereiding van een besluit tot het nemen, intrekken, dan wel uitvoeren van een besluit tot indeplaatsstelling op grond van titel III, hoofdstuk VIII, van de Provinciewet en hoofdstuk VIII, paragraaf 3, van de Gemeentewet.

  • 5 De Inspectie Leefomgeving en Transport is voorts belast met:

    • a. het toetsen van de uitvoerbaarheid en handhaafbaarheid van alle beleidsnota’s en nieuwe wet- en regelgeving, die voor de uitvoering van de taken, genoemd in het vierde lid, onderdelen a tot en met c, van belang zijn;

    • b. het geven van signalen over de naleving van wet- en regelgeving die betrekking kunnen hebben op wenselijke wijzigingen van de wet- en regelgeving;

    • c. de taken van de bevoegde autoriteit, bedoeld in de in artikel 1.1, eerste lid, van de Wet luchtvaart genoemde basisverordening, en de verordeningen die zijn vastgesteld krachtens deze verordening, tenzij deze taken bij of krachtens wettelijk voorschrift elders zijn belegd;

    • d. het geven en intrekken van een beschikking, bedoeld in artikel 25, derde lid, van de Wet belastingen op milieugrondslag, en alle daarmee samenhangende activiteiten;

    • e. het bijhouden van het voertuigregister, bedoeld in artikel 26aa, eerste lid, van de Spoorwegwet, en het toekennen van een Europees voertuignummer als bedoeld in artikel 26aa, derde lid, van de Spoorwegwet;

    • f. het aanmelden van conformiteitsbeoordelingsinstanties als bedoeld in artikel 26u, eerste lid, van de Spoorwegwet;

    • g. het aanwijzen van conformiteitsbeoordelingsinstanties als bedoeld in artikel 26v, eerste lid, van de Spoorwegwet;

    • h. het aanmelden van beoordelingsinstanties als bedoeld in artikel 6 van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 402/2013 van de Commissie van 30 april 2013 betreffende de gemeenschappelijke veiligheidsmethode voor risico-evaluatie en -beoordeling en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 352/2009 (PbEU 2013, L 121);

    • i. het uitvoeren van de taken van de aanmeldende autoriteit, bedoeld in artikel 19, eerste lid, van Gedelegeerde verordening (EU) 2019/945 van de Europese Commissie van 12 maart 2019 inzake onbemande luchtvaartuigsystemen en uit derde landen afkomstige exploitanten van onbemande luchtvaartuigsystemen (PbEU 2019, L152/1);

    • j. de taken van de markttoezichtautoriteit als bedoeld in artikel 35, eerste lid, van Gedelegeerde verordening (EU) 2019/945 van de Europese Commissie van 12 maart 2019 inzake onbemande luchtvaartuigsystemen en uit derde landen afkomstige exploitanten van onbemande luchtvaartuigsystemen (PbEU 2019, L152/1).

  • 6 Onverminderd het bepaalde in het vierde en vijfde lid kan de Inspectie Leefomgeving en Transport specifieke taken uitvoeren die voortvloeien uit verdragsrechtelijke verplichtingen of Europese regelgeving, waaronder:

    • a. de taken van de nationale veiligheidsinstantie, bedoeld in artikel 16, tweede lid, van Richtlijn (EU) 2016/798 van het Europees Parlement en de Raad van 11 mei 2016 inzake veiligheid op het spoor (PbEU 2016, L 138/102), voor zover het niet betreft het vaststellen of wijzigen van algemeen verbindende voorschriften;

    • b. de taken van de nationale toezichthoudende instantie, bedoeld in artikel 4, eerste lid, van Verordening (EG) nr. 549/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 10 maart 2004 tot vaststelling van het kader voor de totstandbrenging van het gemeenschappelijke Europese luchtruim (de kaderverordening) (PbEG L 96/1).

  • 7 De Inspectie Leefomgeving en Transport kan handhavende taken verrichten op het werkterrein van andere ministeries.

  • 8 De Inspectie Leefomgeving en Transport stelt jaarlijks een meerjarenplan en een jaarverslag op.

Artikel 23. Koninklijk Nederlands Meteorologisch Instituut

  • 2 Onder de hoofddirecteur KNMI ressorteren directeuren.

  • 3 Het KNMI bestaat uit dienstonderdelen die onder leiding staan van een hoofd.

  • 4 Bij afwezigheid of verhindering van de hoofddirecteur KNMI zijn de directeuren en de hoofden bevoegd om als plaatsvervanger op te treden.

  • 5 Bij afwezigheid of verhindering van een directeur zijn de overige directeuren en de hoofden bevoegd om als plaatsvervanger op te treden.

  • 6 Bij afwezigheid of verhindering van een hoofd zijn de overige hoofden bevoegd om als plaatsvervanger op te treden.

  • 7 Plaatsvervanging geschiedt voor het overige overeenkomstig daartoe strekkende instructies van de hoofddirecteur KNMI.

§ 2.4. Organisatie secretariaten adviesorganen

Artikel 24. Secretariaten van adviesorganen

  • 1 De secretariaten van de adviesorganen van het ministerie staan onder leiding van de secretaris van het desbetreffende adviesorgaan.

  • 2 Plaatsvervanging geschiedt overeenkomstig daartoe strekkende instructies van de secretaris van het betreffende adviesorgaan.

  • 3 De secretariaten van de adviesorganen hebben tot taak het met instemming van het betreffende adviesorgaan ondersteunen van het adviesorgaan.

Hoofdstuk 3. Mandaat

§ 3.1. Mandaat secretaris-generaal en plaatsvervangend secretaris-generaal

Artikel 25. Mandaat aan en ondermandaat door secretaris-generaal

  • 1 Aan de secretaris-generaal wordt mandaat verleend voor alle bevoegdheden van de bewindspersoon ten aanzien van het beleid en de bedrijfsvoering van het ministerie, die behoren bij de uitoefening van zijn taken genoemd in artikel 3, dan wel in overige wet- en regelgeving, een en ander tenzij bij wettelijk voorschrift anders is bepaald en onverminderd de artikelen 30 en 32, tweede lid.

  • 2 De secretaris-generaal kan de aan hem verleende bevoegdheden in ondermandaat verlenen aan functionarissen, niet zijnde diensthoofden en rechtstreeks onder diensthoofden ressorterende functionarissen.

Artikel 26. Mandaat aan en ondermandaat door plaatsvervangend secretaris-generaal

  • 1 In afwijking van artikel 25, eerste lid, wordt aan de plaatsvervangend secretaris-generaal mandaat verleend voor alle bevoegdheden van de bewindspersoon ten aanzien van de bedrijfsvoering van het ministerie, die behoren bij de uitoefening van zijn taken genoemd in artikel 4, een en ander tenzij bij wettelijk voorschrift anders is bepaald en onverminderd de artikelen 30 en 32, tweede lid.

  • 2 De plaatsvervangend secretaris-generaal kan de aan hem verleende bevoegdheden in ondermandaat verlenen aan functionarissen, niet zijnde diensthoofden en rechtstreeks onder de diensthoofden ressorterende functionarissen.

§ 3.2. Mandaat diensthoofden

Artikel 27. Mandaat aan en ondermandaat door diensthoofden

  • 1 Aan de diensthoofden wordt mandaat verleend ten aanzien van alle bevoegdheden die behoren bij de uitoefening van de taken van hun dienst, genoemd in paragraaf 2.3, dan wel in overige wet- en regelgeving, waaronder mede begrepen het bepalen van beleid, het uitvoeren van het beleid en de bedrijfsvoering van de dienst, een en ander tenzij bij wettelijk voorschrift anders is bepaald en onverminderd de artikelen 30 tot en met 32.

  • 2 Een diensthoofd kan de aan hem verleende bevoegdheden in ondermandaat verlenen aan:

    • a. een onder hem ressorterend dienstonderdeelhoofd;

    • b. een andere onder hem ressorterende functionaris; en

    • c. een niet onder zijn dienst ressorterend dienstonderdeelhoofd of functionaris, mits de mate waarin en de wijze waarop het toegekende mandaat moet worden uitgeoefend schriftelijk zijn vastgelegd.

  • 3 De directeur-generaal Rijkswaterstaat kan bij het verlenen van ondermandaat, bedoeld in het tweede lid, onder a, bepalen dat het dienstonderdeelhoofd ondermandaat kan verlenen aan een onder de directeur-generaal Rijkswaterstaat ressorterende functionaris.

  • 4 De directeur-generaal Luchtvaart en Maritieme Zaken kan ondermandaat verlenen aan de directeur-generaal Rijkswaterstaat voor zover het de uitvoering van zijn taken met betrekking tot luchthavens betreft, mits de mate waarin en de wijze waarop het toegekende mandaat moet worden uitgeoefend schriftelijk zijn vastgelegd.

§ 3.3. Mandaat aan secretarissen adviesorganen

Artikel 28. Mandaat secretarissen adviesorganen

Aan de secretarissen van de adviesorganen van het ministerie wordt mandaat verleend voor alle bevoegdheden die behoren bij de uitoefening van de taken van hun secretariaat, genoemd in artikel 24, derde lid, dan wel in overige wet- en regelgeving, waaronder mede begrepen de bedrijfsvoering van het secretariaat, een en ander tenzij bij wettelijk voorschrift anders is bepaald en onverminderd de artikelen 30 tot en met 32.

§ 3.4. Ondertekeningsmandaat

Artikel 29. Ondertekeningsmandaat

  • 2 Aan de directeur Bestuursondersteuning wordt ondertekeningsmandaat verleend ten aanzien van de aan de secretaris-generaal verleende bevoegdheden, een en ander tenzij bij wettelijk voorschrift anders is bepaald.

  • 3 Aan de directeur Uitvoering en Decentraal Advies en Control en de directeur en afdelingshoofden van de directie Organisatie en Personeel wordt ondertekeningsmandaat verleend ten aanzien van de aan de diensthoofden en de secretarissen van adviesorganen verleende bevoegdheden betreffende de ambtelijke rechtspositie van de onder hen ressorterende functionarissen.

Hoofdstuk 4. Overige bepalingen mandaat, volmacht en machtiging

Artikel 30. Voorbehouden bevoegdheden bewindspersoon

  • 1 Aan de bewindspersoon is voorbehouden het afdoen en ondertekenen van stukken gericht tot:

    • a. de Koning;

    • b. de Raad van Ministers van het Koninkrijk, de Raad van Ministers of een daaruit gevormde onderraad of commissie;

    • c. een minister of staatssecretaris;

    • d. een autoriteit in binnen- of buitenland, gelijk of hoger in rang dan een minister of staatssecretaris;

    • e. de voorzitter van de Eerste of Tweede Kamer der Staten-Generaal of de voorzitter van een uit een van die Kamers gevormde commissie;

    • f. de vicepresident van de Raad van State; en

    • g. de president van Algemene Rekenkamer.

  • 2 Het eerste lid is niet van toepassing ten aanzien van handelingen ten opzichte van één van de in het eerste lid, onder f en g genoemden, voor zover het stukken betreft die uitsluitend van informatieve aard zijn.

  • 3 Aan de bewindspersoon is tevens voorbehouden de bevoegdheid tot:

    • a. het vaststellen, wijzigen of intrekken van algemeen verbindende voorschriften;

    • b. het geven en ondertekenen van algemene en bijzondere aanwijzingen aan de inspecteur-generaal Leefomgeving en Transport en de onder de inspecteur-generaal ressorterende functionarissen; en

    • c. het nemen van een beslissing tot het instellen van beroep tegen een besluit van een ander bestuursorgaan, voor zover de bewindspersoon belanghebbende is op grond van artikel 1:2, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht.

Artikel 31. Voorbehouden bevoegdheden secretaris-generaal

Aan de secretaris-generaal is voorbehouden de bevoegdheid tot:

  • a. het doen van de mededeling, bedoeld in artikel 9:36, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht, dat een aanbeveling van de Nationale ombudsman niet wordt opgevolgd; en

  • b. het nemen van beslissingen betreffende de hoofdlijnen van de ambtelijke rechtspositie, voor zover het dienstonderdeelhoofden betreft die rechtstreeks ressorteren onder de diensthoofden.

Artikel 32. Beperkingen mandaatverlening aan diensthoofden en secretarissen van adviesorganen

  • 1 Onverminderd artikel 25, eerste lid, wordt aan de plaatsvervangend secretaris-generaal of aan de volgende diensthoofden, bij uitsluiting van de overige diensthoofden, mandaat verleend voor de volgende bevoegdheden:

    • a. de directeuren-generaal Luchtvaart en Maritieme Zaken, Milieu en Internationaal, Mobiliteit, Water en Bodem en Rijkswaterstaat: het vaststellen, wijzigen of intrekken van beleidsregels met betrekking tot de gemandateerde bevoegdheid;

    • b. de directeuren-generaal Luchtvaart en Maritieme Zaken, Milieu en Internationaal, Mobiliteit, Water en Bodem en Rijkswaterstaat, de hoofddirecteuren Bestuurlijke en Juridische Zaken en KNMI, de programmadirecteuren, de directeur Planbureau voor de Leefomgeving en de inspecteur-generaal Leefomgeving en Transport: het nemen van een besluit op verzoek om informatie, bedoeld in de Wet open overheid;

    • c. de hoofddirecteur Bestuurlijke en Juridische Zaken: de bevoegdheden inzake het behandelen van bezwaarschriften en het vertegenwoordigen van de bewindspersoon in bestuursrechtelijke procedures, bedoeld in artikel 8, achtste lid, onder c en d, met uitzondering van bezwaarschriften en bestuursrechtelijke procedures die verband houden met de taken van de Inspectie Leefomgeving en Transport en het directoraat-generaal Rijkswaterstaat, alsmede de ambtelijke rechtspositie;

    • d. de directeur Uitvoering en Decentraal Advies en Control:

      • i. het voeren van de personeels- en salarisadministratie voor alle onderdelen, genoemd in artikel 2;

      • ii. het vaststellen van documentatie conform de Archiefwet 1995 en de daarop berustende en regelgeving ten behoeve van de documentaire informatiebeleid, behoudens bij instructie te bepalen uitzonderingen, welke worden vastgelegd in de beheersregels, bedoeld in artikel 14 van het Archiefbesluit 1995, voor de onderdelen van het ministerie, met uitzondering van het Planbureau voor de Leefomgeving, en het directoraat-generaal Rijkswaterstaat;

      • iii. de zorg voor gebouwgebonden veiligheid, waaronder brandpreventie en bedrijfshulpverlening bij alle gebouwen en vitale objecten van het ministerie, met uitzondering van die gebouwen waarvan het gebouwbeheer onder verantwoordelijkheid staat van het Planbureau voor de Leefomgeving, het Koninklijk Nederlands Meteorologisch Instituut, de Inspectie Leefomgeving en Transport en het directoraat-generaal Rijkswaterstaat; en

    • e. de directeur-generaal Rijkswaterstaat: de inkoop van energie voor gebruik door het ministerie.

  • 2 Aan de inspecteur-generaal Leefomgeving en Transport wordt bij uitsluiting van de overige diensthoofden en de secretaris-generaal mandaat en ondertekeningsmandaat verleend betreffende het vaststellen, wijzigen of intrekken van beleidsregels met betrekking tot een aan hem of aan de onder hem ressorterende functionarissen geattribueerde of gemandateerde bevoegdheid.

  • 3 In afwijking van artikel 27, tweede lid, kan geen ondermandaat worden verleend ten aanzien van de in het eerste lid, onder a en b, bedoelde bevoegdheden. De vorige zin is niet van toepassing op de directeur-generaal Rijkswaterstaat, voor zover het de in het eerste lid, onder b, bedoelde bevoegdheid betreft.

Artikel 33. Mandaat en ondermandaat beslissen op bezwaar

  • 1 Tenzij anders is bepaald, omvat de verlening van mandaat of ondermandaat mede de bevoegdheid tot het beslissen op bezwaar.

  • 2 In afwijking van het vorige lid mag de beslissing op bezwaar niet in mandaat worden genomen door degene die:

    • a. het besluit waartegen het bezwaar is gericht, heeft genomen; of

    • b. in de hiërarchische verhoudingen ressorteert onder degene die het besluit waartegen het bezwaar zich richt, heeft genomen.

Artikel 34. Volmacht en machtiging

Tenzij anders is bepaald, omvat de verlening van mandaat of ondermandaat mede de verlening van:

  • a. een volmacht tot het verrichten van privaatrechtelijke rechtshandelingen; en

  • b. een machtiging om in naam van de bewindspersoon handelingen te verrichten die noch een besluit noch een privaatrechtelijke rechtshandeling zijn.

Artikel 35. Kaders uitoefening bevoegdheden

  • 1 De uitoefening van bevoegdheden die bij of krachtens dit besluit zijn verleend, geschiedt met inachtneming van:

    • a. de door de bewindspersoon, secretaris-generaal, plaatsvervangend secretaris-generaal diensthoofden, dienstonderdeelhoofden en secretarissen van de adviesorganen gegeven algemene of bijzondere instructies;

    • b. de gestelde kaders ten aanzien van inkoop en aanbesteding;

    • c. de van toepassing zijnde begrotingswet en de daarbij gegeven financiële ruimte;

    • d. de toegekende budgetten op basis van het geldende jaarplan;

    • e. het bepaalde bij of krachtens de Comptabiliteitswet 2016 en de aanwijzingen van de concerndirecteur Financieel-Economische Zaken op grond van die wet en de daarop berustende regelgeving;

    • f. het Besluit CIO-stelsel Rijksdienst 2021 en het Besluit BVA-stelsel Rijksdienst 2021; en

    • g. de overige ter zake geldende wet- en regelgeving en beleidsregels.

  • 2 Een functionaris die krachtens overeenkomst naar burgerlijk recht werkzaam is bij het ministerie, oefent de aan zijn functie verleende bevoegdheden slechts uit wanneer dat voor een goede functievervulling strikt noodzakelijk is en wanneer in de overeenkomst met de functionaris waarborgen voor een goede uitoefening van bevoegdheden zijn opgenomen.

Artikel 36. Informatieplicht

  • 1 Elke functionaris aan wie bij of krachtens dit besluit mandaat is verleend, is verplicht:

    • a. de bewindspersoon en de secretaris-generaal te informeren over zwaarwegende en politiek-bestuurlijk gevoelige omstandigheden en gebeurtenissen die betrekking hebben op de gemandateerde bevoegdheden; en

    • b. degene die het mandaat heeft verleend te informeren over de gebruikmaking van de gemandateerde bevoegdheden.

  • 2 Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing op bevoegdheden die zijn verleend op basis van volmacht en machtiging.

Artikel 37. Register

De directeur Bestuursondersteuning houdt een register bij waarin de volgende besluiten zijn opgenomen:

  • a. dit besluit;

  • b. alle krachtens dit besluit genomen besluiten waarbij mandaat, volmacht of machtiging wordt verleend;

  • c. alle door de bewindspersoon genomen besluiten waarbij mandaat, volmacht of machtiging wordt verleend aan niet-ondergeschikten;

  • d. alle besluiten waarbij onderdelen van het ministerie worden ingesteld; en

  • e. alle besluiten tot wijziging of intrekking van de onder a tot en met d genoemde besluiten.

Artikel 38. Wijze van ondertekening

  • 1 Het in een document vastleggen van een besluit, een privaatrechtelijke rechtshandeling of een andere handeling, dient te geschieden op briefpapier van het ministerie met het hoofd:

    Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat.

  • 2 In geval van mandaat, ondermandaat of machtiging luidt de ondertekening:

    DE MINISTER VAN INFRASTRUCTUUR EN WATERSTAAT,

    namens deze,

    gevolgd door de aanduiding van de gemandateerde of gemachtigde functionaris.

  • 3 In geval van volmacht luidt de ondertekening:

    NAMENS DE STAAT DER NEDERLANDEN

    DE MINISTER VAN INFRASTRUCTUUR EN WATERSTAAT,

    namens deze,

    gevolgd door de aanduiding van de gevolmachtigde functionaris.

  • 4 In geval van mandaat, ondermandaat, volmacht of machtiging voor een aangelegenheid die behoort tot de verantwoordelijkheid van de Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat, wordt de in het tweede onderscheidenlijk derde lid voorgeschreven vermelding van de Minister van Infrastructuur en Waterstaat vervangen door:

    DE STAATSSECRETARIS VAN INFRASTRUCTUUR EN WATERSTAAT.

  • 5 In geval van ondertekeningsmandaat, bedoeld in artikel 29, wordt vermeld dat het document wordt ondertekend overeenkomstig het door de bewindspersoon, secretaris-generaal of bevoegde functionaris zelf genomen besluit.

  • 6 In geval van plaatsvervanging overeenkomstig dit besluit bevat de ondertekening zowel een aanduiding van de plaatsvervanger als de functionaris die bij afwezigheid of verhindering wordt vervangen.

  • 7 Het eerste en tweede lid zijn niet van toepassing op bevoegdheden betreffende de ambtelijke rechtspositie.

Hoofdstuk 5. Slotbepalingen

Artikel 39. Intrekking oud Organisatie- en Mandaatbesluit

Artikel 41. Inwerkingtreding

Dit besluit treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin het wordt geplaatst, met uitzondering van artikel 8, tweede lid, onder e, en achtste lid, onder e, die in werking treden met ingang van 1 juli 2023.

Artikel 42. Citeertitel

Dit besluit wordt aangehaald als: Organisatie- en mandaatbesluit Infrastructuur en Waterstaat 2023.

Dit besluit zal in de Staatscourant worden geplaatst.

De Minister van Infrastructuur en Waterstaat,

M.G.J. Harbers