Regeling macrodoelmatig opleidingsaanbod hoger onderwijs 2023

Geraadpleegd op 31-10-2024. Gebruikte datum 'geldig op' 29-04-2023 en zichtdatum 29-04-2023.
Geldend van 29-04-2023 t/m heden

Regeling van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap van 14 april 2023, nr. HO&S/35600834, houdende nadere regels inzake de macrodoelmatigheid van het opleidingsaanbod in het hoger onderwijs (Regeling macrodoelmatig opleidingsaanbod hoger onderwijs 2023)

Paragraaf 1. Algemene bepalingen

Artikel 1. Begripsbepalingen

  • a. wet: Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek;

  • b. bestaand opleidingsaanbod: het reeds bestaande opleidingsaanbod van alle bekostigde opleidingen tezamen, tenzij anders aangegeven;

  • c. CDHO: Commissie Doelmatigheid Hoger Onderwijs;

  • d. clusteraanvraag: het tegelijkertijd aanvragen van een macrodoelmatigheidstoets voor meerdere, met elkaar samenhangende, opleidingen door één of meer instellingen;

  • e. instelling: een bekostigde instelling, opgenomen in de bijlage van de wet onder a tot en met i;

  • f. instellingsplan: een instellingsplan, als bedoeld in artikel 2.2 van de wet;

  • g. minister: Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap;

  • h. nevenvestiging: een nevenvestiging als bedoeld in artikel 7.17, tweede lid, van de wet;

  • i. NVAO: Nederlands-Vlaamse Accreditatieorganisatie;

  • j. onbekostigde instelling: rechtspersoon voor hoger onderwijs als bedoeld in de wet;

  • k. onbekostigde opleiding: een associate degree-opleiding, een bacheloropleiding of een masteropleiding als bedoeld in artikel 7.3a of 7.3b van de wet, waarvoor accreditatie is verleend die niet uit ’s Rijks kas wordt bekostigd;

  • l. opleiding: een associate degree-opleiding, een bacheloropleiding of een masteropleiding als bedoeld in artikel 7.3a van de wet, waarvoor accreditatie is verleend en die bekostigd wordt aangeboden uit ’s Rijks kas;

  • m. m. profiel van de instelling: de individuele onderscheidende inhoudelijke profielkeuzes van de instelling die zijn gemaakt in onderlinge regionale en sectorale afstemming met andere kennisinstellingen, het werkveld en andere maatschappelijke partners ten aanzien van het portfolio van opleidingen, onderzoeksgebieden (zwaartepunten) en de onderwijs- en onderzoeksvisie en daaruit voortvloeiende beleidskeuzes. Hierbij kan worden aangesloten bij hetgeen over de profiel van de instelling is opgenomen in het instellingsplan of ander strategisch plan (op instellingsniveau) van de instelling;

  • n. RIO: Registratie instellingen en opleidingen, als bedoeld in artikel 6.13 van de wet;

  • o. verwant opleidingsaanbod: verwante opleidingen komen inhoudelijk sterk met elkaar overeen en leiden op tot (min of meer) dezelfde beroepen.Daarbij kan het zowel gaan om bekostigde opleidingen als om geaccrediteerd onbekostigde opleidingen dat onder vergelijkbare condities wordt aangeboden.

Artikel 2. Instellingen en reikwijdte

Deze regeling is van toepassing op universiteiten, hogescholen, de Open Universiteit en de levensbeschouwelijke universiteiten als bedoeld in artikel 1.8 van de wet.

Paragraaf 2. Procedure

Artikel 3. Kenbaar maken voornemen tot aanvraag nieuwe opleiding

  • 1 Het instellingsbestuur maakt zoveel als mogelijk aan de CDHO het voornemen tot het starten van een nieuwe opleiding kenbaar voorafgaand aan de aanvraag als bedoeld in artikel 4, tenzij het een clusteraanvraag in de zin van artikel 8 betreft.

  • 2 Het instellingsbestuur kan het voornemen tot een aanvraag nieuwe opleiding ieder kalenderjaar uiterlijk op 15 maart respectievelijk 15 september kenbaar maken ten behoeve van publicatie door de CDHO.

  • 3 De CDHO publiceert uiterlijk op 31 maart en 30 september van ieder kalenderjaar een overzicht op haar website van de door haar in de zes maanden daarvoor ontvangen voornemens.

  • 4 Nadat het voornemen door de CDHO is gepubliceerd, dient het instellingsbestuur binnen 12 maanden de aanvraag als bedoeld in artikel 4 in.

  • 5 Bij een voornemen, als bedoeld in het eerste lid, wordt vermeld:

    • a. de graad die bij de opleiding hoort;

    • b. of het gaat om een hbo- dan wel een wo-opleiding;

    • c. een beknopte beschrijving van de opleidingsinhoud;

    • d. een beknopte beschrijving van het beoogde onderwijsprogramma.

Artikel 4. Indienen aanvraag

  • 1 De aanvraag wordt bij voorkeur elektronisch ingediend. Een alternatief is indiening per post.

  • 2 Voor de indiening van de aanvraag, wordt het hiervoor beschikbare aanvraagformulier op de website van de CDHO gebruikt. Het instellingsbestuur kan daarin een toelichting geven op aspecten van de aanvraag die zij in aanvulling op de verstrekte gegevens relevant acht.

  • 3 Het instellingsbestuur geeft bij de aanvraag aan in hoeverre over een nieuwe opleiding is overlegd met andere belanghebbende instellingen en wat de uitkomst van dit overleg was.

Artikel 5. Beoordelen aanvraag

  • 1 De CDHO stelt daarvoor in aanmerking komende belanghebbenden in de gelegenheid om binnen een termijn van twee weken hun zienswijze te geven op een aanvraag door openbaarmaking van het ingediende aanvraagformulier en de eventuele aanvullende toelichting op haar website.

  • 2 De aanvraag wordt beoordeeld aan de hand van de door het instellingsbestuur aangeleverde bescheiden en eventueel ingediende zienswijzen. De CDHO kan daarbij informatie betrekken die zij relevant acht. Indien deze informatie wordt gebruikt, licht de CDHO dit toe in het advies.

  • 3 Indien meerdere gelijksoortige dan wel identieke aanvragen van verschillende instellingsbesturen tegelijkertijd ter beoordeling voorliggen of wanneer een instellingsbestuur tegelijkertijd meerdere aanvragen indient, worden deze beoordeeld in onderling verband.

  • 4 Bij het beoordelen van een aanvraag maakt de onderbouwde inschatting van de verwante instroom, inclusief opleidingen die recent een positief macrodoelmatigheidsbesluit hebben ontvangen maar nog niet zijn gestart, onderdeel uit van het beoordelen van de ruimte voor de opleiding.

Paragraaf 3. Nieuwe opleiding

Artikel 6. Criteria voor het starten van een nieuwe opleiding

  • 1 De minister stemt in ieder geval in met een voornemen tot het verzorgen van een nieuwe opleiding in de zin van artikel 6.2, eerste lid, van de wet indien het instellingsbestuur heeft aangetoond dat:

    • a. de arbeidsmarkt behoefte heeft aan de opleiding, en

    • b. vervolgens voor deze opleiding in het bestaande opleidingsaanbod, ruimte is voor de opleiding.

  • 2 De arbeidsmarktbehoefte als bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, dient door het instellingsbestuur in ieder geval kwantitatief te worden onderbouwd. De arbeidsmarktbehoefte kan aanvullend kwalitatief worden onderbouwd.

  • 3 Voor de onderbouwing van de ruimte bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, toont het instellingsbestuur aan:

    • a. de noodzaak om een nieuwe opleiding te starten;

    • b. waarom deze ontwikkeling past bij het profiel van de instelling, zoals beschreven in het instellingsplan. Hierbij dient ook aandacht te worden besteed aan het profiel van instellingen met verwant bekostigd aanbod.

  • 4 Bij de noodzaak als bedoeld in het derde lid, onderdeel a, wordt onderbouwd dat de nieuwe opleiding voorziet in een noodzakelijke aanvulling op het eigen en landelijke bestaande opleidingsaanbod en waarom het niet mogelijk is om de gewenste ontwikkeling vorm te geven via het landelijke bestaande opleidingsaanbod. Voorts wordt onderbouwd dat de komst van de nieuwe opleiding geen negatieve gevolgen heeft voor de spreiding van het landelijke bestaande opleidingsaanbod.

Artikel 7. Aanvullend criterium wo-opleidingen bij hogescholen en hbo-opleidingen bij universiteiten

  • 1 Indien een hogeschool voornemens is om een wo-opleiding te verzorgen, toont het instellingsbestuur, in aanvulling op artikel 6, aan dat er sprake is van een langdurige samenwerking met een universiteit.

  • 2 Indien een universiteit voornemens is om een hbo-opleiding te verzorgen, toont het instellingsbestuur, in aanvulling op artikel 6, aan dat er sprake is van een langdurige samenwerking met een hogeschool.

Artikel 8. Vrijstelling van de individuele macrodoelmatigheidstoets door middel van een clusteraanvraag

  • 1 Indien een clusteraanvraag wordt ingediend, vindt er geen individuele macrodoelmatigheidstoets plaats en is artikel 6 niet van toepassing op de opleidingen die onderdeel zijn van de clusteraanvraag indien:

    • a. in de clusteraanvraag een paragraaf over de macrodoelmatigheid van het opleidingsaanbod in de sector is opgenomen, waarin is aangegeven welke nieuwe opleidingen de betrokken instellingen in de sector voornemens zijn te starten en waarin de criteria van artikel 6, eerste lid, onderdelen a en b worden onderbouwd;

    • b. aantoonbaar landelijk is samengewerkt tussen alle betrokken instellingen in de sector, met andere instellingen met verwant bekostigd opleidingsaanbod, met het werkveld en maatschappelijke partners, waaronder de koepels van universiteiten en hogescholen, en

  • 2 Indien de minister de clusteraanvraag onvoldoende onderbouwd acht, krijgt de sector eenmaal de gelegenheid de clusteraanvraag te verbeteren.

  • 3 Indien de minister van oordeel is dat niet is voldaan aan de voorwaarden opgenomen in het eerste lid, onderdelen a en b, stelt zij de instelling in de gelegenheid om een individuele macrodoelmatigheidstoets te doorlopen.

  • 4 Indien de minister de clusteraanvraag voldoende onderbouwd acht, dienen de betrokken instellingsbesturen binnen achttien maanden een verzoek om vrijstelling in bij de CDHO.

Paragraaf 4. Verzorgen van een bestaande opleiding of een gedeelte ervan buiten een vestigingsplaats of het openbaar lichaam BES

Artikel 9. Instemming met het (gedeeltelijk) verzorgen van een bestaande opleiding op een nieuwe vestigingsplaats

  • 2 De minister stemt in met een voornemen voor een (gedeeltelijke) verplaatsing van een bestaande opleiding als bedoeld in artikel 7.17, tweede lid, van de wet indien het instellingsbestuur aantoont dat de verplaatsing geen nadelige gevolgen heeft voor de spreiding van het landelijke opleidingsaanbod.

  • 3 In geval van het gedeeltelijk verzorgen van een opleiding buiten een vestigingsplaats daarvan is de instemming van de minister enkel nodig indien:

    • a. minimaal de propedeutische fase of de eerste 60 studiepunten van een opleiding in een nieuwe vestigingsplaats wordt verzorgd;

    • b. minimaal een afstudeerrichting in een nieuwe vestigingsplaats wordt verzorgd;

    • c. minimaal een derde van de gehele studielast van de opleiding, inclusief afstudeerprojecten maar exclusief stages en situaties genoemd in het vierde lid, in een nieuwe vestigingsplaats wordt verzorgd;

    • d. het een opleiding betreft die op basis van de Regeling tegemoetkoming kosten opleidingsscholen wordt gesubsidieerd waarvan het praktijkgedeelte voor meer dan de helft van het curriculum in de nieuwe vestigingsplaats wordt verzorgd, exclusief situaties genoemd in het vierde lid.

  • 4 De in het vorige lid bij onderdelen c en d genoemde normen hebben geen betrekking op de situatie van een student die:

    • het beroepsuitoefeningsdeel van een duale opleiding op individuele basis in een of meer andere gemeentes doorloopt; of

    • een deeltijdse opleiding volgt en met wie op individuele basis een overeenkomst is gesloten die vergelijkbaar is met de overeenkomst als bedoeld in artikel 7.7, vijfde lid, van de wet.

Paragraaf 5. Samenvoegen van bestaande opleidingen

Artikel 10. Criteria voor het samenvoegen van bestaande opleidingen

  • 1 De minister stemt, zonder een macrodoelmatigheidstoets, in met het voornemen om bestaande opleidingen samen te voegen tot:

    • a. een gezamenlijke opleiding als bedoeld in artikel 7.3c van de wet, indien het voornemen volgens het oordeel van de NVAO niet leidt tot het verzorgen van een nieuwe opleiding; of

    • b. een verbrede opleiding, indien het volgens het oordeel van de NVAO niet leidt tot het verzorgen van een nieuwe opleiding.

  • 2 In afwijking van het eerste lid, is de macrodoelmatigheidstoets vereist indien de samengevoegde opleiding wordt verzorgd in een nieuwe vestigingsplaats danwel in een nevenvestiging. In dat geval dient het instellingsbestuur aan te tonen dat de nieuwe vestigingsplaats danwel nevenvestiging van de samengevoegde opleiding geen nadelige gevolgen heeft voor de spreiding van het landelijke opleidingsaanbod.

  • 3 De in het eerste lid genoemde instemming wordt niet verleend als:

    • a. een of meer van de samen te voegen opleidingen gericht is op een bepaald beroep waarvoor, als bedoeld in artikel 7.6 van de wet, beroepsvereisten gelden en de samengevoegde opleiding niet meer voldoet aan deze vereisten; of

    • b. de NVAO heeft besloten dat geen accreditatie wordt verleend.

Artikel 11. Benodigde informatie bij het samenvoegen van bestaande opleidingen

De aanvraag tot samenvoeging gaat vergezeld van de volgende informatie:

  • a. het oordeel van de NVAO dat geen sprake is van een nieuwe opleiding;

  • b. de beoogde startdatum van de samengevoegde opleiding en, voor zover noodzakelijk, de redelijke termijn waarbinnen de studenten de oorspronkelijke opleiding kunnen afronden;

  • c. indien de nadere vooropleidingseisen, bedoeld in artikel 7.25 en artikel 7.25a van de wet en, voor zover van toepassing, de aanvullende eisen, bedoeld in artikel 7.26 van de wet, van de samen te voegen opleidingen verschillen, een voorstel van het instellingsbestuur voor de nieuw te stellen eisen indienen, en

  • d. of het instellingsbestuur gebruik wil maken van de in artikel 6.2, vijfde lid, onderdeel b, van de wet genoemde mogelijkheid om de verbrede opleiding zonder instemming van de minister ten hoogste vijf jaar na de start van de opleiding geheel of gedeeltelijk te splitsen in de oorspronkelijke opleidingen.

Paragraaf 6. Gezamenlijk verzorgen van een nieuwe opleiding of afstudeerrichting

Artikel 12. Criteria voor het gezamenlijk verzorgen van een nieuwe opleiding

De minister stemt in met een voornemen tot het gezamenlijk verzorgen van een nieuwe opleiding of een afstudeerrichting als bedoeld in artikel 7.3c van de wet indien is voldaan aan artikel 6 van deze regeling.

Paragraaf 7. Overgangs- en slotbepalingen

Artikel 13. Overgangsbepaling

Een aanvraag die vóór de inwerkingtreding van deze regeling is ingediend, alsmede een bezwaarschrift tegen een besluit op dat voornemen, wordt overeenkomstig de Regeling macrodoelmatigheid hoger onderwijs afgehandeld, tenzij toepassing van de onderhavige regeling tot een voor de aanvrager, positief advies dan wel een positief besluit leidt.

Artikel 14. Inwerkingtreding

Onder gelijktijdige intrekking van de Regeling macrodoelmatigheid hoger onderwijs, treedt deze regeling in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst.

Artikel 15. Citeertitel

Deze regeling wordt aangehaald als: Regeling macrodoelmatig opleidingsaanbod hoger onderwijs 2023.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap

R.H. Dijkgraaf