Uitvoeringsregeling GLB 2023

Geraadpleegd op 31-10-2024. Gebruikte datum 'geldig op' 14-04-2023 en zichtdatum 04-04-2024.
Geldend van 14-04-2023 t/m 12-05-2023

Regeling van de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit van 1 november 2022, nr. WJZ/22031065, houdende de uitvoering van het gemeenschappelijk landbouwbeleid voor wat betreft de rechtstreekse betalingen en de conditionaliteiten (Uitvoeringsregeling GLB 2023)

Gelet op Verordening (EU) nr. 2021/2115 van het Europees Parlement en de Raad van 2 december 2021 tot vaststelling van voorschriften inzake steun voor de strategische plannen die de lidstaten in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid opstellen (strategische GLB-plannen) en die uit het Europees Landbouwgarantiefonds (ELGF) en het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling (Elfpo) worden gefinancierd, en tot intrekking van Verordeningen (EU) nr. 1305/2013 en (EU) nr. 1307/2013 (PbEU 2021, L435) en Verordening (EU) nr. 2021/2116 van het Europees Parlement en de Raad van 2 december 2021 inzake de financiering, het beheer en de monitoring van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot intrekking van Verordening (EU) nr. 1306/2013 (PbEU 2021, L435) en de artikelen 15, 19, 27 en 28 van de Landbouwwet;

Besluit:

Hoofdstuk 1. Inleidende bepalingen

Artikel 1. Definities

  • 1 In deze regeling wordt verstaan onder:

    • aanvraagjaar: kalenderjaar waarin de aanvraag wordt gedaan;

    • administratieve sanctie: verlagen van de betaling naar aanleiding van een niet-naleving;

    • areaalmonitoring: systeem als bedoeld in artikel 65, vierde lid, onderdeel b, van verordening (EU) 2021/2116;

    • Belastingdienst: Belastingdienst als bedoeld in artikel 2, eerste lid, van de Uitvoeringsregeling Belastingdienst 2003;

    • blijvend grasland: perceel met een natuurlijke of ingezaaide vegetatie van meer dan 50 procent grassen of kruidachtige voedergewassen dat minimaal vijf jaar niet is opgenomen in de vruchtwisseling;

    • blijvende teelt: teelt van gewassen, anders dan blijvend grasland, die niet in de vruchtwisseling zijn opgenomen en die de grond gedurende ten minste vijf jaar in beslag nemen en geregeld een oogst opleveren;

    • boslandbouw: vorm van landbouw waarbij bomen en struiken bewust worden geteeld tussen niet-houtige gewassen of worden gecombineerd met dierhouderij op hetzelfde perceel;

    • bouwland: grond die voor de teelt van gewassen, anders dan blijvend grasland en blijvende teelt, wordt gebruikt of daarvoor beschikbaar is maar braak ligt;

    • braak: bouwland waarop in het aanvraagjaar voor een periode van minimaal 6 aaneengesloten maanden, of op basis van de subsidieregelingen ANLb of de Catalogus Groenblauwe diensten, geen productie plaatsvindt en waarop natuurlijke of ingezaaide vegetatie voorkomt;

    • certificerende instantie: instantie die door de Raad ISO-geaccrediteerd is voor certificerings- of inspectiewerkzaamheden;

    • droogstaande koeien: vrouwelijke runderen die gehouden worden voor de productie van melk en die zich bevinden in de fase tussen de periode van melk geven en het moment van afkalven;

    • eco-activiteiten: landbouwpraktijken als bedoeld in artikel 31, tweede lid, van verordening (EU) 2021/2115;

    • Europees Landbouwgarantiefonds: Europees Landbouwgarantiefonds als bedoeld in artikel 4, onderdeel a, van verordening (EU) 2021/2116;

    • flauw talud: een talud dat tenminste 2 meter breed is vanaf de waterlijn tot aan de insteek en met een helling die niet steiler is dan 1:3;

    • grootvee-eenheid: coëfficiënt voor het omrekenen van dieren zoals opgenomen in de bijlage, punt 12, onder b, van Verordening (EU) nr. 2021/2290;

    • hamsterverbintenis: een verbintenis aangegaan in het kader van subsidieregelingen van de provincie Limburg met als specifiek doel de bescherming van de habitat voor de hamster;

    • hoofdactiviteit: eerstgenoemde activiteit die in het handelsregister, bedoeld in artikel 2 van de Handelsregisterwet 2007, is vermeld;

    • hoofdteelt: teelt op landbouwareaal van een gewas dat in de periode van 15 mei tot en met 15 juli het langst aanwezig is;

    • I&R register: geautomatiseerd gegevensbestand als bedoeld in afdeling 5b.4 van de Regeling houders van dieren;

    • kortlopend hakhout: boomsoorten met een maximale omlooptijd van vijf jaar met een plantdichtheid van minimaal 10.000 stoven per hectare, die behoren tot het geslacht wilg, populier, els of es;

    • kruidachtige voedergewassen: alle kruidachtige planten die traditioneel in natuurlijk grasland voorkomen of normaliter in zaadmengsels voor grasland worden opgenomen met uitzondering van heide en riet;

    • landbouwactiviteit: productie of landbouwareaal in een staat houden die begrazing of teelt mogelijk maakt zonder dat daarvoor voorbereidende activiteiten nodig zijn die verder gaan dan activiteiten op basis van de gebruikelijke landbouwmethoden en -machines;

    • landbouwareaal: grond die wordt gebruikt als bouwland, blijvend grasland of blijvende teelt;

    • landbouwer: natuurlijke of rechtspersoon of een groep natuurlijke of rechtspersonen die een minimumniveau aan landbouwactiviteiten uitvoert;

    • landschapselementen: begroeide terrein- en waterdelen en overige elementen waarop het uitoefenen van een landbouwactiviteit niet mogelijk is;

    • lichte grondbewerking: graslandvernieuwingstechniek waarbij de ondergrond vrijwel onberoerd blijft en waarbij een dekkende vegetatie zichtbaar blijft;

    • meerjarige teelt: teelt van een gewas dat langer dan één jaar onafgebroken aanwezig is;

    • melkvee: koeien (bos taurus) die ten minste éénmaal hebben gekalfd en die bedrijfsmatig worden gehouden voor de productie van melk voor menselijke consumptie, of verwerking daarvan;

    • minister: de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit;

    • mulchsysteem: teeltsysteem waarbij de bodem in het najaar wordt geploegd, gevolgd door de inzaai van een bodembedekking, waarbij in het voorjaar uitsluitend niet-kerende grondbewerking plaatsvindt;

    • natte teelten: natte teelt als bedoeld in bijlage 1;

    • nevenactiviteit: activiteit die in het handelsregister, bedoeld in artikel 2 van de Handelsregisterwet 2007, is vermeld na de hoofdactiviteit;

    • niet-productieve gronden: landschapselementen, braak, plas-dras gedurende de inundatieperiode, bufferstroken als bedoeld in artikel 32, onderdeel b, in samenhang met Bijlage 4, onder 4 en 4a die worden gebruikt voor niet-productieve doeleinden, akkerranden en andere stroken of randen van gras of kruiden die niet aangemerkt kunnen worden als landbouwproductie;

    • onregelmatigheid: onregelmatigheid als bedoeld in artikel 2, onderdeel a, van verordening (EU) 2021/2116;

    • peildatum: 15 mei van het aanvraagjaar;

    • perceel landbouwgrond: aaneengesloten stuk landbouwareaal, waaronder begrepen aangrenzende landschapselementen die ter beschikking van de landbouwer staan, dat door één landbouwer is aangegeven;

    • productie: produceren van landbouwproducten als bedoeld in het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU), bijlage I, met uitzondering van visserijproducten, alsmede hakhout met korte omlooptijd;

    • Raad: Raad voor Accreditatie te Utrecht;

    • RVO: Rijksdienst voor Ondernemend Nederland;

    • schema-eigenaar: de eigenaar van een certificeringsschema, dat door de Minister wordt erkend;

    • subsidiabele hectare: landbouwareaal van het landbouwbedrijf dat wordt gebruikt voor een landbouwactiviteit of in overwegende mate voor landbouwactiviteiten wordt gebruikt en ter beschikking van de landbouwer staat, landschapselementen aanwezig op of grenzend aan landbouwareaal die ter beschikking van de landbouwer staan, areaal dat wordt ingezet voor een conditionaliteitsnorm als bedoeld in bijlage III, onder GLMC 8, van verordening (EU) 2021/2115, alsmede natte teelten op areaal als bedoeld in artikel 4, vierde lid, onderdeel c, onder ii van verordening (EU) 2021/2115;

    • THI: temperatuur en luchtvochtigheidsindex;

    • verlaging: elke vermindering op de betaling als gevolg van het toepassen van een administratieve sanctie;

    • verordening (EU) 2018/848: Verordening (EU) 2018/848 van het Europees parlement en de Raad van 30 mei 2018 inzake de biologische productie en de etikettering van biologische producten en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 834/2007 van de Raad (PbEU 2018, L150);

    • verordening (EU) 2021/2115: Verordening (EU) 2021/2115 van het Europees parlement en de Raad van 2 december 2021 tot vaststelling van voorschriften inzake steun voor de strategische plannen die de lidstaten in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid opstellen (strategische GLB-plannen) en die uit het Europees Landbouwgarantiefonds (ELGF) en het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling (Elfpo) worden gefinancierd, en tot intrekking van Verordeningen (EU) nr. 1305/2013 en Verordening (EU) nr. 1307/2013 (PbEU 2021, L435);

    • verordening (EU) 2021/2116: Verordening (EU) 2021/2116 van het Europees parlement en de Raad van 2 december 2021 inzake de financiering, het beheer en de monitoring van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot intrekking van Verordening (EU) nr. 1306/2013 (PbEU 2021, L435);

    • verordening (EU) 2021/2290: Uitvoeringsverordening (EU) 2021/2290 van de Commissie van 21 december 2021 tot vaststelling van regels voor de berekeningsmethoden voor de gemeenschappelijke output- en resultaatindicatoren die zijn opgenomen in bijlage I bij Verordening (EU) 2021/2115 van het Europees parlement en de Raad tot vaststelling van voorschriften inzake steun voor de strategische plannen die de lidstaten in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid opstellen (strategische GLB-plannen) en die uit het Europees Landbouwgarantiefonds (ELGF) en het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling worden gefinancierd, en tot intrekking van Verordeningen (EU) nr. 1305/2013 en (EU) nr. 1307/2013 (PbEU 2021, L458);

    • verordening (EU) 2022/126: Gedelegeerde verordening (EU) 2022/126 van de Commissie van 7 december 2021 tot aanvulling van Verordening (EU) 2021/2115 van het Europees parlement en de Raad met aanvullende eisen voor bepaalde interventietypes die de lidstaten in het kader van die verordening in hun strategisch GLB-plan voor de periode 2023-2027 uitwerken, alsmede regels voor het aandeel in het kader van norm 1 inzake een goede landbouw- en milieuconditie (GLMC) (PbEU 2022, L20);

    • verordening (EU) 2022/128: Uitvoeringsverordening (EU) 2022/128 van de Commissie van 21 december 2021 tot vaststelling van uitvoeringsbepalingen voor Verordening (EU) 2021/2116 van het Europees parlement en de Raad wat betreft betaalorganen en andere instanties, financieel beheer, goedkeuring van de rekeningen, controles, zekerheden en transparantie (PbEU 2022, L20);

    • verordening (EU) 2022/1172: Gedelegeerde verordening (EU) 2022/1172 van de Commissie van 4 mei 2022 tot aanvulling van Verordening (EU) 2021/2116 van het Europees parlement en de Raad wat betreft het geïntegreerd beheers- en controlesysteem van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en de toepassing en berekening van administratieve conditionaliteitssancties (PbEU 2022, L183);

    • waterloop: samenhangend geheel van vrij aan het aardoppervlak voorkomend water, met de daarin aanwezige stoffen, en de bijbehorende bodem en oevers;

    • watervoerende sloot: sloot die van 1 april tot 1 oktober onder normale omstandigheden water bevat.

    • weiden: het grazen op grasland met voldoende gras door al het daarvoor in het kader van een normale bedrijfsvoering van een landbouwer in aanmerking komend lacterend melkvee, zodat de dieren een natuurlijk graasgedrag kunnen laten zien;

    • zeldzame landbouwhuisdierrassen: met uitsterven bedreigde landbouwhuisdierrassen als bedoeld in artikel 45, tweede lid, onderdeel a, van Verordening (EU) 2022/126.

Hoofdstuk 2. Bepalingen inzake rechtstreekse betalingen

Paragraaf 1. Algemene bepalingen

Artikel 2. Bevoegdheden minister

  • 1 De minister verstrekt rechtstreekse betalingen inzake:

    • a. basisinkomenssteun voor duurzaamheid;

    • b. aanvullende herverdelende inkomenssteun voor duurzaamheid;

    • c. aanvullende inkomenssteun voor jonge landbouwers;

    • d. de eco-regeling.

  • 2 De minister verstrekt voorts betalingen inzake de regeling voor zeldzame landbouwhuisdierrassen.

  • 3 De minister stelt elk jaar voor alle in het eerste en tweede lid genoemde betalingen het eenheidsbedrag vast binnen de marges, bedoeld in artikel 102, tweede lid, van verordening (EU) 2021/2115.

  • 4 De minister kan middelen bestemd voor de in het eerste lid genoemde rechtstreekse betalingen herverdelen overeenkomstig artikel 101, derde lid, van verordening (EU) 2021/2115.

  • 5 De minister is bevoegd tot het uitbetalen, terugvorderen en verrekenen van betalingen en het opleggen van sancties.

Artikel 3. Landbouwactiviteit

Het criterium waaraan de landbouwer dient te voldoen om een landbouwareaal in een staat te houden die begrazing of teelt mogelijk maakt, als bedoeld in artikel 4, tweede lid, onderdeel b, van verordening (EU) 2021/2115, is:

  • a. het jaarlijks, vóór 1 oktober, maaien van het areaal grasland, tenzij de landbouwer als gevolg van een contract voor agrarisch natuurbeheer op basis van de subsidieregelingen ANLb en Catalogus Groenblauwe diensten niet aan dit criterium kan voldoen, in welk geval het areaal ten minste één keer per twee jaar vóór 1 oktober wordt gemaaid;

  • b. het areaal bouwland in zodanige staat houden dat regelmatig een akkerbouwgewas kan worden ingezaaid;

  • c. het areaal blijvende teelt in goede vegetatieve staat houden die productief potentieel heeft.

Artikel 4. Landbouwareaal

  • 1 Voor de uitvoering van zijn taken en bevoegdheden baseert de minister zich voor de grenzen van de referentiepercelen op het perceelsregister van RVO dat is gebaseerd op de objectgrenzen uit de Basisregistratie Grootschalige Topografie.

  • 2 Op de peildatum heeft de landbouwer het perceel landbouwgrond ter beschikking, op grond van eigendom, huur of pacht dan wel in gebruik met toestemming van de eigenaar, de verhuurder of de verpachter.

  • 3 Als landbouwareaal komt tevens in aanmerking boslandbouw op areaal dat in de periode tussen 2015 en 2022 werd aangemerkt als landbouwareaal.

  • 4 Als bouwland komt tevens in aanmerking een perceel met maximaal 100 bomen per hectare.

  • 5 Als blijvende teelt komt tevens in aanmerking:

    • a. een perceel boslandbouw als voedselbos met verschillende bomen en struiken waarvan de soorten binnen afzienbare termijn voor eetbare producten zorgen, onder de volgende voorwaarden:

      • 1°. er mag een kruinlaag van hogere bomen staan die een ondersteunende functie voor de andere soorten heeft;

      • 2°. er zijn minimaal drie verticale vegetatielagen;

      • 3°. de kruinlaag en vegetatielagen mogen nog in ontwikkeling zijn;

    • b. arealen met jonge houtachtige planten in de open lucht, bestemd om later te worden verplant en kwekerijen van:

      • 1°. wijnstokken en moederplanten;

      • 2°. vruchtbomen en kleinfruitgewassen;

      • 3°. siergewassen;

      • 4°. voor de verkoop bestemde bosplanten, exclusief de in het bos gelegen bosboomkwekerijen voor de eigen behoefte van het bedrijf;

      • 5°. bomen en heesters ter beplanting van tuinen, parken, straten en wegbermen, alsmede onderstammen en jonge zaailingen ervan;

    • c. kortlopend hakhout.

  • 6 Als blijvend grasland komt tevens in aanmerking:

    • a. mengsels van gras, niet zijnde riet, met een gewas uit de gewassenlijst ‘stikstofbindende gewassen’ als bedoeld in bijlage 1, waarbij het aandeel gras meer dan 50% is; en

    • b. areaal blijvend grasland met maximaal 100 bomen per hectare.

Artikel 5. Actieve landbouwer

  • 1 Er worden geen betalingen toegekend aan landbouwers die niet uiterlijk op de peildatum zijn ingeschreven of waarvan de onderneming niet uiterlijk op de peildatum is ingeschreven in het handelsregister, bedoeld in artikel 2 van de Handelsregisterwet 2007, onder de vermelding van de verkorte omschrijving van de landbouwactiviteit en de daarbij behorende code van de Standaard Bedrijfsindeling (SBI) beginnend met de cijfers 011, 012, 013, 014, 015, 016 of 1051, voor zover minimaal 50 procent van de melk die wordt verwerkt op het eigen melkveebedrijf geproduceerd wordt.

  • 2 Onverminderd het eerste lid worden geen betalingen toegekend aan een landbouwer indien uit de inschrijving in het handelsregister volgt dat de landbouwactiviteit geen hoofdactiviteit is.

  • 3 Het tweede lid is niet van toepassing indien de landbouwer aantoont door middel van een accountantsverklaring dat de landbouwactiviteit een nevenactiviteit is, waaronder begrepen het in stand houden van landbouwareaal, waarmee een derde van het totale bedrag aan inkomsten in het meest recente belastingjaar wordt verdiend, dan wel een derde van een gemiddeld bedrag aan inkomsten over de drie meest recente belastingjaren.

  • 4 Als accountantsverklaring wordt vastgesteld een accountantsverklaring die overeenkomt met het model dat is opgenomen in bijlage5.

  • 5 Het eerste en tweede lid zijn niet van toepassing ingeval de landbouwer voor het voorgaande aanvraagjaar minder dan 5.000 euro aan rechtstreekse betalingen heeft ontvangen.

  • 6 Een overnemer als bedoeld in artikel 40, eerste lid, wordt als actieve landbouwer aangemerkt indien de inschrijving, bedoeld in het eerste lid, uiterlijk ten tijde van de melding van de overdracht van het bedrijf is geschied, en voor zover uit de inschrijving blijkt dat het bedrijf van de overnemer is opgericht op uiterlijk de datum van de bedrijfsoverdracht.

Artikel 6. Subsidiabele hectare

  • 1 Landbouwareaal dat ook wordt gebruikt voor niet-landbouwactiviteiten, wordt aangemerkt als overwegend voor landbouwactiviteiten gebruikt areaal indien geen sprake is van noemenswaardige hinder voor de uitoefening van landbouwactiviteiten.

  • 2 Van de in het eerste lid bedoelde situatie is sprake indien:

    • a. maximaal 90 dagen in het jaar van aanvraag niet-landbouwactiviteiten plaatsvinden; en

    • b. het landbouwareaal na afloop van deze activiteiten weer in een staat verkeert waarin begrazing of teelt mogelijk is.

  • 3 Van de in het eerste lid bedoelde situatie is tevens sprake indien op een landbouwareaal voor meer dan 90 dagen niet-landbouwactiviteiten plaatsvinden in het kader van contracten op basis van de subsidieregelingen ANLb of de Catalogus Groenblauwe diensten en het landbouwareaal na afloop van deze activiteiten weer in een staat verkeert waarin begrazing of teelt mogelijk is overeenkomstig artikel 3.

  • 4 Als areaal dat overwegend voor niet-landbouwactiviteiten wordt gebruikt en daardoor voor de toepassing van artikel 2, eerste lid, niet wordt beschouwd als subsidiabele hectare, wordt in elk geval aangemerkt:

    • a. moes- en siertuinen;

    • b. bermen tot een breedte van drie meter van de weg of breder voor zover de verkeersbestemming de landbouw hindert;

    • c. speelweides;

    • d. stroken grasland langs verharde landingsbanen voor vliegverkeer;

    • e. onverharde landingsbanen voor luchtsport en luchtvaart;

    • f. stroken langs gebouwen of kassen smaller dan één meter;

    • g. geluidswallen;

    • h. springweides;

    • i. kinderboerderijen;

    • j. erven;

    • k. areaal waarop installaties voor de benutting van zonne-energie aanwezig zijn.

  • 5 In afwijking van het vierde lid, onderdeel k, is er sprake van subsidiabele hectare indien verspreid over het perceel maximaal 100 zonnepanelen per hectare staan die gezamenlijk een oppervlakte van maximaal 100m² beslaan.

  • 6 De minimumoppervlakte van een perceel landbouwgrond waarvoor rechtstreekse betalingen als bedoeld in artikel 2, eerste lid, kunnen worden aangevraagd bedraagt afgerond 0,01 hectare.

  • 7 In afwijking van het zesde lid komt:

    • a. een perceel landbouwgrond met een afgeronde oppervlakte kleiner dan 0,01 hectare voor steun in aanmerking, voor zover is voldaan aan de volgende criteria:

      • 1°. het perceel grenst direct aan een ander perceel landbouwgrond van dezelfde landbouwer waarbij de totale oppervlakte afgerond minimaal 0,01 hectare bedraagt; en

      • 2°. tussen de percelen bevindt zich geen afrastering of enige andere vorm van fysieke begrenzing.

    • b. een perceel landbouwgrond met alleen een landschapselement met een afgeronde oppervlakte kleiner dan 0,01 hectare voor steun in aanmerking.

  • 8 Het maximum subsidiabele areaal wordt vastgesteld per referentieperceel waarbij een marge als bedoeld in artikel 2, zevende lid, onderdeel a, van verordening (EU) 2022/1172, kan worden gehanteerd van maximaal 125 cm, rekening houdend met de omtrek en conditie van het referentieperceel.

Artikel 7. Landschapselementen

  • 1 Voor de uitvoering van zijn taken en bevoegdheden baseert de minister zich voor de grenzen van landschapselementen op de referentiepercelen van het perceelsregister van RVO dat is gebaseerd op de objectgrenzen uit de Basisregistratie Grootschalige Topografie.

  • 2 Als landschapselement, zijnde begroeide terreindelen, worden aangemerkt:

    • a. boomgroepen met een maximum oppervlakte van 1,5 hectare op maaiveldniveau;

    • b. geïsoleerde bomen;

    • c. heggen en hagen;

    • d. houtsingels of houtwallen; en

    • e. struwelen.

  • 3 Als landschapselementen, zijnde waterdelen, worden aangemerkt:

    • a. waterlopen, niet zijnde grachten, smaller dan tien meter van insteek naar insteek, waarbij geldt dat ze geheel meetellen als ten minste 90 procent van de waterloop smaller is dan tien meter; en

    • b. watervlakten met een oppervlakte tussen 0,001 hectare en 0,5 hectare.

  • 4 Als landschapselementen, zijnde overige elementen met een oppervlakte van maximaal 1,5 hectare, worden aangemerkt:

    • a. natuurvriendelijke oevers;

    • b. schouwpaden;

    • c. zandwallen;

    • d. tuunwallen;

    • e. ruigtes op landbouwpercelen;

    • f. stroken wild gras;

    • g. graften; en

    • h. rietland.

  • 5 Als aangrenzende landschapselementen worden aangemerkt:

    • a. lijnvormige landschapselementen waarvan ten minste één lange zijde is gelegen binnen vijf meter van landbouwareaal;

    • b. niet-lijnvormige landschapselementen die binnen vijf meter van landbouwareaal liggen;

    • c. landschapselementen die direct grenzen aan landschapselementen als bedoeld onder a en b, met dien verstande dat indien sprake is van een lijnvormig landschapselement, het landschapselement met ten minste één lange zijde grenst aan het onder a of b bedoelde landschapselement.

  • 6 Op de peildatum heeft de landbouwer de landschapselementen ter beschikking, op grond van eigendom, huur of pacht dan wel in gebruik met toestemming van de eigenaar, de verhuurder of de verpachter.

  • 7 Landschapselementen die volledig zijn omsloten door niet subsidiabele arealen zijn niet subsidiabel.

  • 8 Van lijnvormige landschapselementen waarvan de lange zijde doorloopt tot voorbij landbouwareaal of een landschapselement dat binnen vijf meter van landbouwareaal ligt, behoort enkel de oppervlakte die langs het landbouwareaal of aangrenzende landschapselement ligt, tot de subsidiabele hectares.

Artikel 8. Drempel rechtstreekse betalingen

Geen rechtstreekse betalingen worden toegekend aan de landbouwer indien het totaalbedrag van de voor een aanvraagjaar aangevraagde of toe te kennen betalingen, voordat de sancties of verlagingen zijn toegepast, lager is dan 500 euro.

Artikel 9. Bepalingen hennep

  • 1 De landbouwer die hennep teelt stuurt de minister een kopie van de originele etiketten van het gebruikte zaaizaad toe met gebruikmaking van een door de minister beschikbaar gesteld elektronisch formulier.

  • 2 De landbouwer bewaart de aankoopbewijzen en de originele etiketten van het gebruikte zaaizaad gedurende 5 jaar in zijn administratie.

Paragraaf 2. Aanvraagprocedure

Artikel 10. Aanmelding deelname

  • 1 Een landbouwer die aanspraak maakt op betalingen als bedoeld in artikel 2, eerste of tweede lid, doet hiertoe in de periode van 15 oktober tot en met 30 november voorafgaand aan het aanvraagjaar een aanmelding. Wanneer 30 november een zaterdag of zondag is wordt de uiterste termijn verlengd tot en met de eerstvolgende dag die niet een zaterdag of zondag is.

  • 2 De aanmelding wordt gedaan door middel van een door de minister beschikbaar gesteld elektronisch formulier en bevat in ieder geval:

    • a. een ondertekende aanmelding tot deelname aan één of meer van de in artikel 2, eerste en tweede lid, genoemde regelingen;

    • b. een opgave van alle percelen en in voorkomend geval alle landschapselementen die naar verwachting op de peildatum ter beschikking van de landbouwer staan;

    • c. een concept bouwplan dat betrekking heeft op het aanvraagjaar;

    • d. de voorgenomen eco-activiteiten, bedoeld in de artikelen 18 tot en met 24, die betrekking hebben op het betreffende aanvraagjaar; en

    • e. het BTW-nummer van de landbouwer en, indien van toepassing, de naam van de moedermaatschappij of dochteronderneming met het daarbij behorende BTW-nummer.

  • 3 De landbouwer die aanspraak maakt op betalingen verklaart voorts:

    • a. te voldoen aan de voorwaarden, bedoeld in de artikelen 3, 4, tweede lid, 5 en 7, zesde lid;

    • b. toestemming te verlenen aan de minister om persoonsgegevens te verwerken ten behoeve van de controle op de naleving van deze regeling; en

    • c. toestemming te verlenen voor het gebruik van areaalmonitoring.

  • 4 De landbouwer houdt de gegevens die ingevolge het tweede lid, onderdelen b, c en d, zijn ingediend, gedurende het aanvraagjaar actueel met dien verstande dat nadat zich een wijziging heeft voorgedaan de gegevens door middel van een door de minister beschikbaar gesteld formulier kunnen worden gewijzigd die betrekking hebben op:

    • a. de percelen en de landschapselementen die ter beschikking van de landbouwer staan;

    • b. de gewassen die per perceel worden geteeld; en

    • c. de eco-activiteiten per perceel, bedoeld in de artikelen 18 tot en met 24:

      • 1°. die worden uitgevoerd met inachtneming van de uiterste termijn, bedoeld in bijlage 2;

      • 2°. die niet, gedeeltelijk niet, of niet volgens de voorwaarden, worden uitgevoerd;

    • d. ingeval van de teelt van hennep, het geteelde ras en een indicatie van de hoeveelheid gebruikt zaaizaad, uitgedrukt in kilogrammen per hectare.

  • 5 Onverminderd de in het vierde lid, onderdeel c, bedoelde termijn, worden wijzigingen als bedoeld in het vierde lid, onderdeel a, uiterlijk doorgegeven op de peildatum. Wanneer de peildatum op een zaterdag, zondag of algemeen erkende feestdag valt wordt de uiterste termijn verlengd tot en met de eerstvolgende dag die niet een zaterdag, zondag of algemeen erkende feestdag is.

  • 6 In afwijking van het eerste lid kan een landbouwer die na de in het eerste lid bedoelde periode is begonnen met zijn landbouwactiviteit tot en met de peildatum een aanmelding doen.

  • 7 In afwijking van het eerste lid doet de landbouwer die in aanvraagjaar 2023 aanspraak wil maken op betalingen hiertoe in de periode van 1 maart tot en met 15 mei 2023 een aanmelding.

  • 8 In geval het indienen van de aanmelding op of kort voor de sluitingsdatum, genoemd in het eerste lid, langere tijd niet mogelijk is door een calamiteit aan de kant van het elektronisch loket kan de minister met inachtneming van een redelijke termijn een nieuw tijdstip voor uiterste indiening van de aanmelding bepalen.

Artikel 11. Aanvraag

  • 1 Een landbouwer die ingevolge artikel 10 een aanmelding tot deelname heeft gedaan dient in de periode van 15 oktober tot en met 30 november van het aanvraagjaar een aanvraag in. Wanneer 30 november een zaterdag of zondag is wordt de uiterste termijn verlengd tot en met de eerstvolgende dag die niet een zaterdag of zondag is.

  • 2 Na de in het eerste lid bedoelde uiterste datum kunnen geen wijzigingen meer worden aangebracht in de aanvraag, behoudens gevallen als bedoeld in artikel 59, zesde lid, van verordening 2021/2116 en artikel 46.

  • 3 De aanvraag wordt gedaan door middel van een door de minister beschikbaar gesteld elektronisch formulier en bevat in ieder geval:

    • a. een opgave van alle percelen en in voorkomend geval alle landschapselementen die op de peildatum ter beschikking van de landbouwer staan;

    • b. een opgave van de zeldzame landbouwhuisdierrassen, als bedoeld in artikel 28, die betrekking hebben op het desbetreffende aanvraagjaar;

    • c. indien van toepassing een accountantsverklaring als bedoeld in artikel 5, derde lid;

    • d. indien van toepassing een volledige invulling voor het aandeel niet productieve grond, bedoeld in artikel 32, onderdeel b, in samenhang met bijlage 4, onder 8; en

    • e. een opgave van de gerealiseerde eco-activiteiten.

  • 4 In geval het indienen van de aanvraag op of kort voor de sluitingsdatum, genoemd in het eerste lid, langere tijd niet mogelijk is door een calamiteit aan de kant van het elektronisch loket kan de minister met inachtneming van een redelijke termijn een nieuw tijdstip voor uiterste indiening van de aanvraag bepalen.

  • 5 De minister beslist op de aanvraag, bedoeld in het eerste lid, uiterlijk op 30 juni van het jaar volgend op het jaar waarin de aanvraag is ingediend.

  • 6 Indien een landbouwer niet voldoet aan het vereiste, bedoeld in het derde lid, onderdeel d, wordt de aanvraag door de minister aangepast door beschikbare niet productieve gronden aan te wijzen totdat aan de verplichting van artikel 32, onderdeel b, in samenhang met bijlage 4, onder 8, wordt voldaan.

Artikel 12. Belastingdienst

De belastingdienst maakt voor de uitvoering van deze regeling het BTW-nummer van de aanvrager bekend aan de minister.

Artikel 13. Ontheffing elektronische weg

  • 1 De minister kan een ontheffing verlenen van de verplichting langs elektronische weg de aanmelding, bedoeld in artikel 10, eerste lid, of de aanvraag, bedoeld in artikel 11, eerste lid, in te dienen, in geval de landbouwer aantoont:

    • a. te behoren tot een geloofsgemeenschap die het gebruik van de elektronische weg in zijn geheel afwijst; of

    • b. niet te beschikken over een computer met internetverbinding en niet eerder langs elektronische weg contact te hebben gelegd met RVO of de rijksoverheid.

  • 2 Een ontheffing wordt uiterlijk op 1 november voorafgaand aan het aanvraagjaar aangevraagd.

  • 3 In afwijking van het tweede lid wordt de ontheffing voor aanvraagjaar 2023 uiterlijk op 1 maart 2023 aangevraagd.

Paragraaf 3. Aanvullende herverdelende inkomenssteun voor duurzaamheid

Artikel 14. Aanvullende betaling

  • 1 Een landbouwer die aanspraak maakt op de betaling van basisinkomenssteun voor duurzaamheid, bedoeld in artikel 2, eerste lid, onderdeel a, krijgt aanvullend hierop een betaling van herverdelende inkomenssteun voor maximaal 40 hectaren.

  • 2 De minister stelt elk jaar een bedrag- en hectaregrens als bedoeld in artikel 29, derde lid, van verordening (EU) 2021/2115 vast.

Paragraaf 4. Aanvullende inkomenssteun voor de jonge landbouwer

Artikel 15. Voorwaarden

  • 1 Een landbouwer kan aanspraak maken op de betaling voor aanvullende inkomenssteun voor jonge landbouwers, bedoeld in artikel 2, eerste lid, onderdeel c, voor de resterende periode, bedoeld in artikel 30, tweede lid, tweede alinea, van verordening (EU) 2021/2115, indien de jonge landbouwer daadwerkelijke langdurige zeggenschap heeft over het bedrijf op de peildatum van het aanvraagjaar.

  • 2 Bij een aanspraak als bedoeld in het eerste lid, verleent de landbouwer toestemming aan de minister om persoonsgegevens te verwerken ten behoeve van de controle op de naleving van deze regeling.

Artikel 16. Zeggenschap

  • 1 Van daadwerkelijke langdurige zeggenschap is sprake indien de jonge landbouwer:

    • a. ten minste een blokkerende zeggenschap heeft ter zake van ondernemingsbeslissingen met een financieel belang van meer dan 25.000 euro; en

    • b. ten minste mede belast is met de dagelijkse bedrijfsvoering.

  • 2 De blokkerende zeggenschap, bedoeld in het eerste lid, onderdeel, a, is uiterlijk op 15 mei 2022 verkregen en kan worden aangetoond met:

    • a. de statuten van de rechtspersoon, ingeval van een besloten vennootschap, naamloze vennootschap, een stichting en een vereniging met volledige rechtsbevoegdheid;

    • b. een schriftelijk vastgelegde overeenkomst met alle maten, ingeval van een maatschap;

    • c. een schriftelijk vastgelegde overeenkomst met alle vennoten, ingeval van een vennootschap onder firma;

    • d. een schriftelijk vastgelegde overeenkomst tussen alle leden, ingeval van een vereniging zonder volledige rechtsbevoegdheid; of

    • e. de registratie van de blokkerende zeggenschap in het handelsregister, bedoeld in artikel 2 van de Handelsregisterwet 2007, waarvan de juistheid desgevraagd kan worden aangetoond met de onder a tot en met d genoemde bescheiden.

  • 3 De jonge landbouwer wordt geacht niet te voldoen aan het bepaalde in het eerste lid, onderdeel a, indien in een samenwerkingsovereenkomst voor bepaalde tijd is bepaald dat de maatschap onderscheidenlijk de vennootschap onder firma eenzijdig door de andere maten onderscheidenlijk vennoten kan worden opgezegd of bij bedrijfsbeëindiging de jonge landbouwer geen recht op voortzetting heeft.

  • 4 Een commanditaire vennoot wordt geacht niet te voldoen aan het eerste lid.

  • 5 De overeenkomst, bedoeld in het tweede en derde lid, is uiterlijk op de peildatum opgesteld, ondertekend en voorzien van de datum waarop de overeenkomst is ondertekend.

Artikel 17. Betaling vast bedrag

De minister stelt elk jaar een vast bedrag per jonge landbouwer als bedoeld in artikel 30, derde lid, tweede alinea, van verordening (EU) 2021/2115 vast.

Paragraaf 5. Eco-regeling voor Klimaat en Leefomgeving

Artikel 18. Eco-activiteiten categorie hoofdteelt

De Eco-activiteiten in de categorie hoofdteelt zijn:

  • a. een rustgewas, onder de volgende voorwaarde:

    de landbouwer teelt een gewas uit de gewassenlijst ‘rustgewassen eco-regeling’ als bedoeld in bijlage 1 als hoofdteelt met een zichtbare bedekking.

  • b. een vezelgewas, onder de volgende voorwaarden:

    • 1°. de landbouwer teelt een gewas uit de gewassenlijst ‘vezelgewassen’ als bedoeld in bijlage 1 als hoofdteelt met een zichtbare bedekking; en

    • 2°. artikel 9 is van overeenkomstige toepassing op de teelt van hennep.

  • c. een stikstofbindend gewasonder de volgende voorwaarde:

    de landbouwer teelt uitsluitend één of meerdere gewassen uit de gewassenlijst ‘stikstofbindende gewassen’ als bedoeld in bijlage 1 als hoofdteelt met een zichtbare bedekking of teelt een gewas uit de gewassenlijst 'stikstofbindende gewassen’ als bedoeld in bijlage 1 in combinatie met graan, waarbij het aandeel van stikstofbindende gewassen meer dan 50% is.

  • d. een meerjarige teelt, vanaf het tweede jaar, onder de volgende voorwaarden:

    • 1°. de landbouwer teelt een gewas uit de gewassenlijst ‘meerjarige gewassen’ als bedoeld in bijlage 1 als hoofdteelt met een zichtbare bedekking; en

    • 2°. het gewas is in het voorgaande jaar als hoofdteelt geteeld en staat aaneengesloten op het perceel.

  • e. langjarig grasland, onder de volgende voorwaarden:

    • 1°. de landbouwer houdt blijvend grasland in stand op het perceel in de periode van 1 januari tot en met 31 december;

    • 2°. op het perceel is vanaf 1 januari 2023 uitsluitend lichte grondbewerking toegepast; en

    • 3°. uitsluitend pleksgewijze toepassing van gewasbeschermingsmiddelen en biociden is toegestaan, op maximaal 10 procent van de oppervlakte van het perceel landbouwgrond.

  • f. kruidenrijk grasland, onder de volgende voorwaarden:

    • 1°. de landbouwer teelt:

      • a. gras, kruidachtige voedergewassen en vlinderbloemigen uit de gewassenlijst ‘stikstofbindend gewas’ als bedoeld in bijlage 1, op het perceel, waarbij van 1 juni tot 1 oktober minimaal 25 procent van het perceel uit duidelijk zichtbare kruidachtige voedergewassen en vlinderbloemigen en minimaal 25 procent uit gras bestaat, tenzij de landbouwer als gevolg van een contract voor agrarisch natuurbeheer op basis van de subsidieregelingen ANLb beheerspakket 3 ‘plasdras voor weidevogels’ uitvoert waardoor hij tijdelijk niet kan voldoen aan de zichtbare bedekking; of

      • b. gras, kruidachtige voedergewassen en vlinderbloemigen uit de gewassenlijst ‘stikstofbindend gewas’ als bedoeld in bijlage 1, waarbij van 1 juni tot 1 oktober minimaal 25 procent uit duidelijk zichtbare kruidachtige voedergewassen en vlinderbloemigen en minimaal 25 procent uit gras bestaat, op de grasstroken tussen de fruitbomen of -struiken, op minimaal 30 procent van de oppervlakte van de grasstroken; en

      • 2°. gras, kruidachtige voedergewassen en vlinderbloemigen zijn gelijkmatig verdeeld over het perceel.

  • g. een natte teelt, onder de volgende voorwaarden:

    • 1°. de landbouwer teelt een gewas uit de gewassenlijst ‘natte teelten’ als bedoeld in bijlage 1 als hoofdgewas met een zichtbare bedekking;

    • 2°. de teelt vindt plaats op areaal dat tussen 2015 en 2022 werd aangemerkt als landbouwareaal; en

    • 3°. de landbouwer oogst het gewas ten minste eenmaal per kalenderjaar.

  • h. een vroeg ras rooigewas 1 september, onder de volgende voorwaarden:

    • 1°. de landbouwer teelt een gewas uit de gewassenlijst ‘vroeg ras rooigewas 1 september’ als bedoeld in bijlage 1 als hoofdteelt met een zichtbare bedekking;

    • 2°. de landbouwer oogst het aangegeven vroeg ras rooigewas vóór 1 september van het aanvraagjaar; en

    • 3°. de landbouwer voert het gewas en de gewasresten af van het perceel of werkt de gewasresten onder vóór 1 september van het aanvraagjaar.

    • i. een vroeg ras rooigewas 1 november, onder de volgende voorwaarden:

      • 1°. de landbouwer teelt een gewas uit de gewassenlijst ‘vroeg ras rooigewas 1 november’ als bedoeld in bijlage 1 als hoofdteelt met een zichtbare bedekking; en

      • 2°. de landbouwer oogst het aangegeven vroeg ras rooigewas vóór 1 november van het aanvraagjaar.

  • j. grasklaver, onder de volgende voorwaarden:

    • 1°. van 1 april tot 1 juli bestaat minimaal 25 procent van het perceel uit gras en minimaal 25 procent uit klaver, met een zichtbare bedekking van grasklaver; en

    • 2°. gras en klaver zijn gelijkmatig verdeeld over het perceel.

  • k. strokenteelt, onder de volgende voorwaarden:

    • 1°. het perceel landbouwgrond bestaat uit minimaal vijf stroken;

    • 2°. de stroken zijn minimaal drie en maximaal 27 meter breed;

    • 3°. de landbouwer teelt een combinatie van minimaal vijf gewassen, met uitzondering van blijvend grasland, als hoofdteelt met een zichtbare bedekking, waarvan tenminste twee productieve gewassen en één rustgewas uit de gewassenlijst ‘rustgewassen eco-regeling’ als bedoeld in bijlage 1; en

    • 4°. een strook met struiken en bomen waaronder boslandbouw is toegestaan.

Artikel 19. Eco-activiteiten categorie bodemgewas

De Eco-activiteiten in de categorie bodemgewas zijn:

  • a. onderzaai vanggewas, onder de volgende voorwaarden:

    • 1°. de landbouwer teelt een vanggewas uit de gewassenlijst ‘groenbemesters / vanggewassen’ als bedoeld in bijlage 1 als onderzaai in combinatie met de hoofdteelt, zodat dit leidt tot zichtbare bodembedekking direct na de oogst van de hoofdteelt;

    • 2°. tot ten minste 1 december bestaat de oppervlakte van het betreffende perceel voor minimaal 80 procent uit het aangegeven vanggewas;

    • 3°. de hoofdteelt en de onderzaai zijn verschillende gewassen; en

    • 4°. het gebruik van chemische gewasbeschermingsmiddelen of biociden op het perceel is na de oogst van de hoofdteelt niet toegestaan.

  • b. groenbedekking, onder de volgende voorwaarden:

    • 1°. de landbouwer teelt een gewas uit de gewassenlijst ‘groenbemesters / vanggewassen’ als bedoeld in bijlage 1, waarbij gedurende de gehele periode van 1 januari tot 1 maart de oppervlakte van het betreffende perceel voor minimaal 80 procent uit het aangegeven gewas bestaat;

    • 2°. uitsluitend pleksgewijze toepassing van gewasbeschermingsmiddelen of biociden is toegestaan, op maximaal 10 procent van de oppervlakte van het perceel landbouwgrond; en

    • 3°. de groenbedekking wordt mechanisch ondergewerkt voorafgaand aan de hoofdteelt in het betreffende aanvraagjaar, zonder doodspuiten of branden van het gewas.

Artikel 20. Eco-activiteiten categorie teeltmaatregel

De Eco-activiteit in de categorie teeltmaatregel is:

biologische bestrijding, onder de volgende voorwaarden:

  • 1°. de landbouwer teelt een gewas uit de gewassenlijst ‘biologische bestrijding’ als bedoeld in bijlage 1;

  • 2°. op het perceel met biologische bestrijding wordt de steriele insectentechniek (SIT) ter beheersing van de uienvlieg of feromoonverwarring ter beheersing van de fruitmot, pruimenmot, bessenglasvlinder, vruchtbladroller, leverkleurige bladroller, grote appelbladroller, of heggebladroller toegepast; en

  • 3°. de landbouwer bewaart het aankoopbewijs van de toepassing van de biologische bestrijding en het betaalbewijs gedurende 5 jaar in zijn administratie. Het aankoopbewijs vermeldt tenminste de naam van de teler van het gewas, de GPS-coördinaten van het perceel, een indicatie van de oppervlakte van het perceel waarop de biologische bestrijding is toegepast, de leverancier en de prijs en hoeveelheid van de geleverde biologische bestrijding.

Artikel 21. Eco-activiteiten op een bufferstrook

De eco-activiteiten, bedoeld in artikel 23, onderdeel c zijn niet toegestaan op een bufferstrook als bedoeld in artikel 32, onderdeel b, in samenhang met Bijlage 4, onder 4 en 4a.

Artikel 22. Eco-activiteiten categorie veemaatregel

Terugwerkende kracht

Voor dit artikel is een wijziging met terugwerkende kracht gepubliceerd. Zie opmerking onder de tekst voor nadere informatie.

De Eco-activiteiten in de categorie veemaatregel zijn:

  • a. overdag weiden, onder de volgende voorwaarden:

    • 1°. het melkvee wordt tenminste 6 uur per dag geweid in de periode van 1 mei tot en met 30 september;

    • 2°. geen verplichting voor weiden geldt:

      • i. indien de verwachte THI 68 of meer bedraagt;

      • ii. voor droge koeien, zieke koeien en koeien die onlangs hebben afgekalfd, tot maximaal 14 dagen na de afkalfdatum;

    • 3°. indien er sprake is van vrije uitloop, is maximaal 25 procent van het melkvee in de stal aanwezig gedurende de uren dat er geweid wordt;

    • 4°. de landbouwer houdt een weidekalender bij waarin tenminste de weidedagen, en de tijdstippen van beweiding, zoals starttijd en eindtijd, zijn vastgelegd; en

    • 5°. De landbouwer bewaart de weidekalender gedurende 5 jaar in zijn administratie.

  • b. dag en nacht weiden, onder de volgende voorwaarden:

    • 1°. het melkvee wordt tenminste 16 uur per dag geweid in de periode van 1 mei tot en met 30 september;

    • 2°. geen verplichting voor overdag weiden geldt indien de verwachte THI 68 of meer bedraagt;

    • Geen verplichting voor dag en nacht weiden geldt voor droge koeien, zieke koeien en koeien die onlangs hebben afgekalfd, tot maximaal 14 dagen na de afkalfdatum;

    • 4°. indien er sprake is van vrije uitloop, is maximaal 25 procent van het melkvee in de stal aanwezig gedurende de uren dat er geweid wordt;

    • 5°. de landbouwer houdt een weidekalender bij waarin tenminste de weidedagen, en de tijdstippen van beweiding, zoals starttijd en eindtijd, zijn vastgelegd; en

    • 6°. De landbouwer bewaart de weidekalender gedurende 5 jaar in zijn administratie.

Terugwerkende kracht

Stcrt. 2023, 28459, datum inwerkingtreding 18-10-2023, bevat een wijziging met terugwerkende kracht van dit artikel. Deze wijziging werkt terug tot en met 01-01-2023.

In onderdelen a, onder 1°. en b, onder 1°. wordt ‘in de periode van 1 mei tot en met 30 september’ vervangen door ‘in de periode van 1 juni tot en met 30 september’.

Artikel 22a. Voorschriften certificeringsschema

  • 1 Het certificeringsschema bevat voorschriften voor het weiden, waaronder:

    • 1°. ten minste 1.500 uur per jaar (weiden categorie 1) of 2.500 uur per jaar (weiden categorie 2) weiden;

    • 2°. voorwaarden voor het bepalen van het aantal uren weiden, indien er sprake is van vrije uitloop;

    • 3°. het bijhouden van een register waarin tenminste de weidedagen en de tijdstippen van beweiding, zoals starttijd en eindtijd, zijn vastgelegd;

    • 4°. het bewaren van het register gedurende 5 jaar na afloop van het kalenderjaar waarop het register betrekking heeft in de administratie van de landbouwer; en

    • 5°. eisen aan de maximale hoeveelheid lacterend melkvee per hectare huiskavel om natuurlijk graasgedrag te borgen.

  • 2 Het certificeringsschema geeft de mogelijkheid dat schaduwcontroles door de Minister, de Auditdienst Rijk of de Europese Commissie kunnen worden uitgevoerd.

  • 3 De Minister kan op advies van de schema-eigenaar in een jaar met uitzonderlijke weersomstandigheden die de mogelijkheden voor weiden beperken bij besluit het vereiste aantal uren voor weiden categorie 1 of weiden categorie 2 voor dat jaar verlagen.

Artikel 22b. Erkenning certificeringsschema

  • 1 De Minister verleent op aanvraag een erkenning aan een certificeringsschema ten behoeve van de certificering van de eco-activiteit weiden, bedoeld in artikel 22, indien wordt voldaan aan de volgende eisen:

    • a. het certificeringsschema bevat de voorschriften, bedoeld in artikel 22a;

    • b. het certificeringsschema is eigendom van een schema-eigenaar;

    • c. het certificeringsschema heeft een voldoende mate van borging, handhaafbaarheid, uitvoerbaarheid en fraudebestendigheid;

    • d. er is afdoende toezicht door de schema-eigenaar op de naleving van het certificeringsschema;

    • e. de schema-eigenaar heeft een schriftelijke overeenkomst met een certificerende instantie die voor inspecties is geaccrediteerd door de Raad in het kader van norm NEN-EN/ISO 17020 met de scope op het uitvoeren van inspecties op weiden; en

    • f. de schema-eigenaar beschikt over een audit- of inspectieregime waarmee invulling wordt gegeven aan de onderdelen c en d.

  • 2 Een aanvraag voor erkenning kan tot 15 juni van het voorliggende kalenderjaar waarop het certificeringsschema van toepassing is worden ingediend, waarbij ten minste de volgende gegevens worden verstrekt:

    • a. de naam, het adres en de vestigingsplaats van de schema-eigenaar;

    • b. het certificeringsschema;

    • c. een beschrijving en bewijsstukken waaruit blijkt dat aan de voorschriften van het eerste lid wordt voldaan.

  • 3 Wijzigingen van de gegevens, bedoeld in het tweede lid worden binnen 30 dagen aan de Minister gemeld.

  • 4 Een erkenning wordt verleend voor een kalenderjaar en is niet overdraagbaar.

  • 5 De erkenning kan met een jaar worden verlengd na schriftelijk verzoek van de schemaeigenaar voor 15 juni voorafgaand aan het kalenderjaar waarop het certificeringsschema van toepassing is.

  • 6 De Minister trekt een erkenning in:

    • a. op verzoek van de schema-eigenaar;

    • b. indien bij de aanvraag onjuiste of onvolledige gegevens zijn verstrekt en kennis van de juiste en volledige gegevens tot een ander besluit zou hebben geleid;

    • c. indien niet meer wordt voldaan aan een of meer eisen als bedoeld in het eerste lid; of

    • d. indien wijzigingen als bedoeld in het derde lid niet of niet tijdig worden gemeld.

Artikel 22c. Verplichtingen certificerende instantie

  • 1 De certificerende instantie controleert of de landbouwer voldoet aan

    het erkende certificeringsschema, bedoeld in artikel 22b voor de eco-activiteit weiden.

  • 2 De certificerende instantie heeft een schriftelijke deelname overeenkomst met de landbouwer.

  • 3 De certificerende instantie verstrekt jaarlijks, uiterlijk 15 oktober aan de Minister een verklaring waarin wordt aangegeven welke landbouwers deelnemen en voldoen aan het erkende certificeringsschema voor de eco-activiteit weiden.

  • 4 Indien tijdens de controles blijkt dat de landbouwer niet voldoet aan het erkende certificeringsschema stelt de certificerende instantie de desbetreffende landbouwer en de Minister hiervan in kennis.

  • 5 In geval van intrekking als bedoeld in artikel 22b, zesde lid, geeft de certificerende instantie de in het derde lid bedoelde verklaringen niet meer af.

  • 6 De certificerende instantie houdt een administratie bij waaruit de relevante informatie blijkt over de aanmeldingen voor het certificeringsschema, uitgevoerde controles, toewijzing en afwijzing van deelname aan het certificeringsschema en afgegeven verklaringen en bewaart deze ten minste 5 jaar na afloop van het kalenderjaar waarop de deelname aan het certificeringsschema van toepassing is.

  • 7 De certificerende instantie gaat akkoord met schaduwcontroles door de Minister, de Auditdienst Rijk of de Europese Commissie.

Artikel 23. Eco-activiteiten categorie niet-productieve grond

De Eco-activiteiten in de categorie niet-productieve grond zijn:

  • a. heg, haag, struweel, onder de volgende voorwaarden:

    • 1°. de landbouwer houdt een heg, haag, of struweel gelegen op of grenzend aan landbouwgrond in stand van 1 januari tot en met 31 december;

    • 2°. een heg, haag of struweel bestaat uit een lijnvormig element met aaneengesloten opgaande begroeiing van voornamelijk inheemse struiken, waarbij uitheemse soorten en bomen worden verwijderd;

    • 3°. een heg, haag of struweel wordt in stand gehouden door periodiek te snoeien of te knippen, zodat de begroeiing bestaat uit alleen opgaande begroeiing; en

    • 4°. het knippen of snoeien van landschapselementen is niet toegestaan in de periode van 15 maart tot en met 15 juli en in het geval buiten die periode in landschapselementen door vogels wordt gebroed.

  • b. landschapselement hout, onder de volgende voorwaarde:

    • 1°. de landbouwer houdt een landschapselement als bedoeld in artikel 7, tweede lid, in stand gelegen op of grenzend aan landbouwgrond van 1 januari tot en met 31 december; en

    • 2°. het knippen of snoeien van landschapselementen is niet toegestaan in de periode van 15 maart tot en met 15 juli en in het geval buiten die periode in landschapselementen door vogels wordt gebroed.

  • c. groene braak, onder de volgende voorwaarden:

    • 1°. de landbouwer teelt een gewas uit de gewassenlijst ‘groene braak’ als bedoeld in bijlage 1 als hoofdteelt op bouwland, die minimaal drie meter breed is;

    • 2°. in de periode van 31 mei tot 31 augustus bestaat de oppervlakte voor minimaal 80 procent uit het aangegeven gewas;

    • 3°. er wordt geen gebruik gemaakt van bemesting en chemische gewasbeschermingsmiddelen of biociden op het perceel; en

    • 4°. beweiden of oogsten is niet toegestaan.

  • d. een kruidenrijke bufferstrook langs bouwland of blijvende teelt, onder de volgende voorwaarden:

    • 1°. de landbouwer beheert een kruidenrijke beheerde bufferstrook die minimaal drie meter en maximaal 12 meter breed is en geheel of gedeeltelijk samenvalt met de bufferstrook, bedoeld in artikel 32, onderdeel b, in samenhang met Bijlage 4, onder 4 en 4a;

    • 2°. de bufferstrook ligt op of langs bouwland, met uitzondering van tijdelijk grasland, of op of langs een perceel blijvende teelt;

    • 3°. er wordt op de bufferstrook geen gebruik gemaakt van bemesting en chemische gewasbeschermingsmiddelen of biociden;

    • 4°. beweiden of oogsten is niet toegestaan;

    • 5°. van 1 juni tot 1 oktober bestaat minimaal 25 procent van de bedekking uit duidelijk zichtbare kruidachtige voedergewassen en vlinderbloemigen, tenzij de landbouwer als gevolg van een contract voor agrarisch natuurbeheer op basis van de subsidieregelingen ANLb beheerspakket 3 ‘plasdras voor weidevogels’ uitvoert waardoor hij tijdelijk niet kan voldoen aan de zichtbare bedekking; en

    • 6°. kruidachtige voedergewassen en vlinderbloemigen zijn gelijkmatig verspreid over de bufferstrook aanwezig.

  • e. een kruidenrijke bufferstrook langs grasland, onder de volgende voorwaarden:

    • 1°. de landbouwer beheert een kruidenrijke beheerde bufferstrook die minimaal drie meter en maximaal 12 meter breed is en geheel of gedeeltelijk samenvalt met de bufferstrook, bedoeld in artikel 32, onderdeel b, in samenhang met Bijlage 4, onder 4 en 4a;

    • 2°. de kruidenrijke bufferstrook ligt langs een perceel met grasland;

    • 3°. er wordt op de bufferstrook geen gebruik gemaakt van bemesting en chemische gewasbeschermingsmiddelen of biociden;

    • 4°. beweiden of oogsten is niet toegestaan;

    • 5°. van 1 juni tot 1 oktober bestaat minimaal 25 procent van de bedekking uit duidelijk zichtbare kruiden en vlinderbloemigen, tenzij de landbouwer als gevolg van een contract voor agrarisch natuurbeheer op basis van de subsidieregelingen ANLb beheerspakket 3 ‘plasdras voor weidevogels’ uitvoert waardoor hij tijdelijk niet kan voldoen aan de zichtbare bedekking; en

    • 6°. gras, kruidachtige voedergewassen en vlinderbloemigen zijn gelijkmatig verspreid over de bufferstrook aanwezig.

Artikel 24. Eco-activiteiten categorie biologische productie

De Eco-activiteit in de categorie biologische productie is:

biologische landbouw, onder de volgende voorwaarden:

  • 1°. Het bedrijf van de landbouwer is gecertificeerd overeenkomstig verordening (EU) 2018/848 voor het betreffende perceel of het betreffende perceel is in omschakeling naar biologisch; en

  • 2°. Het bedrijf voldoet uiterlijk op de peildatum aan de voorwaarden gesteld onder 1°.

Artikel 25. Voorwaarden eco-regeling

  • 1 De landbouwer die aanspraak maakt op de betaling voor de eco-regeling, bedoeld in artikel 2, eerste lid, onderdeel d:

    • a. voldoet per uitgevoerde eco-activiteit aan de desbetreffende voorwaarden, bedoeld in de artikelen 18 tot en met 24;

    • b. heeft voor de subsidiabele hectares per regio een minimaal aantal punten volgens de verdeelsleutel, bedoeld in bijlage 2, onderdeel C, behaald voor de verbetering van klimaat, bodem en lucht, water, landschap en biodiversiteit gedifferentieerd naar regio als bedoeld in bijlage 2, onderdeel B;

    • c. heeft voor de subsidiabele hectares minimaal een waarde op het niveau van het tarief brons behaald, als bedoeld in artikel 27, vierde lid; en

    • d. is verantwoordelijk voor de uitvoering van de eco-activiteiten op de subsidiabele hectares die op de peildatum bij hem in gebruik zijn.

  • 2 Onverminderd artikel 10, tweede lid, onderdeel d en vierde lid, onderdeel c, geeft de landbouwer, uiterlijk op de in bijlage 2 genoemde datum, aan welke eco-activiteiten op welke percelen zullen worden uitgevoerd. Wanneer deze uiterste datum op een zaterdag, zondag of een algemeen erkende feestdag als bedoeld in de Algemene termijnenwet eindigt, wordt deze verlengd tot en met de eerstvolgende dag die niet een zaterdag, zondag of algemeen erkende feestdag is.

Artikel 26. Combinatie van activiteiten

  • 1 Uitbetaling kan worden gevraagd voor de uitvoering van verschillende, elkaar niet uitsluitende eco-activiteiten op hetzelfde perceel, als bedoeld in bijlage 2, waarbij zowel de punten als de waardes van die eco-activiteit bij elkaar mogen worden opgeteld.

  • 2 Bij de uitvoering van verschillende eco-activiteiten op hetzelfde perceel die dezelfde handeling omvatten als bedoeld in bijlage 2:

    • a. worden de punten toegekend van de activiteit die het hoogste aantal te behalen punten oplevert; en

    • b. wordt de waarde toegekend van de activiteit die de hoogste waarde oplevert.

  • 3 Indien naast een aanvraag om uitbetaling voor het uitvoeren van een eco-activiteit voor dezelfde handeling op hetzelfde perceel tevens een aanvraag wordt gedaan om uitbetaling in het kader van de subsidieregelingen ANLb, wordt voor de eco-activiteit geen waarde toegekend.

Artikel 27. Berekening en betaling

Terugwerkende kracht

Voor dit artikel is een wijziging met terugwerkende kracht gepubliceerd. Zie opmerking onder de tekst voor nadere informatie.
  • 1 Het totaal aantal punten, bedoeld in artikel 25, eerste lid, onderdeel b, wordt berekend door de subsidiabele hectares waarop de eco-activiteit is gerealiseerd en die op de peildatum bij de landbouwer in gebruik zijn, te vermenigvuldigen met het aantal te behalen punten voor de verbetering van klimaat, bodem en lucht, water, landschap en biodiversiteit gedifferentieerd naar regio, zoals vastgesteld in bijlage 2.

  • 2 In afwijking van het eerste lid wordt het totaal aantal punten voor de eco-activiteiten, bedoeld in artikel 22, berekend door de oppervlakte tijdelijk en blijvend grasland, met uitzondering van het grasland dat wordt ingezet als kruidenrijke beheerde bufferstrook als bedoeld in artikel 23 onderdelen d en e, waarop de eco-activiteit wordt uitgevoerd en die op de peildatum bij de landbouwer in gebruik zijn, te vermenigvuldigen met het aantal te behalen punten voor de verbetering van klimaat, bodem en lucht, water, landschap en biodiversiteit, zoals vastgesteld in bijlage 2.

  • 3 Per uitgevoerde eco-activiteit wordt de waarde berekend door het aantal subsidiabele hectares waarop de eco-activiteit wordt uitgevoerd, te vermenigvuldigen met de in bijlage 2 vastgestelde waarde, gedifferentieerd naar regio.

  • 4 Indien op bedrijfsniveau gemiddeld per hectare een waarde is behaald van:

    • a. ten minste 60 euro, maar minder dan 100 euro, vindt uitbetaling plaats op niveau van het tarief brons;

    • b. ten minste 100 euro, maar minder dan 200 euro, vindt uitbetaling plaats op het niveau van het tarief zilver;

    • c. 200 euro of meer, vindt uitbetaling plaats op het niveau van het tarief goud.

  • 5 De minister stelt de tarieven voor het niveau brons, zilver en goud jaarlijks vast.

  • 6 In afwijking van het vierde lid vindt uitbetaling plaats op het niveau van het tarief goud indien het bedrijf van de landbouwer voor het gehele landbouwareaal dat bij de landbouwer in gebruik is SKAL gecertificeerd is overeenkomstig verordening (EU) 2018/848 of in omschakeling is.

  • 7 De hoogte van de uitbetaling wordt berekend door het tarief, bedoeld in het vierde lid, te vermenigvuldigen met het aantal subsidiabele hectares.

  • 8 In geval van activiteiten op niet-productieve gronden die worden ingezet voor artikel 32, onderdeel b, in samenhang met Bijlage 4, onder 8, wordt voor de eco-activiteiten groene braak, kruidenrijke bufferstrook langs grasland, en kruidenrijke bufferstrook langs bouwland of blijvende teelt, geen waarde toegekend.

  • 10 Indien een solitaire boom wordt ingezet als landschapselement hout als bedoeld in artikel 23, onderdeel b, wordt in afwijking van het eerste lid het aantal te behalen punten voor de verbetering van klimaat, bodem en lucht, water, landschap en biodiversiteit voor de eco-activiteit landschapselement hout zoals vastgesteld in bijlage 2 berekend door de oppervlakte van de boom te vermenigvuldigen met conversiefactor 20.

Terugwerkende kracht

Stcrt. 2023, 28459, datum inwerkingtreding 18-10-2023, bevat een wijziging met terugwerkende kracht van dit artikel. Deze wijziging werkt terug tot en met 01-01-2023.

In het zevende lid, wordt ‘vierde lid’ vervangen door ‘vijfde lid’.

Paragraaf 6. Regeling voor zeldzame landbouwhuisdierrassen

Artikel 28. Zeldzame landbouwhuisdierrassen

  • 1 Een actieve landbouwer als bedoeld in artikel 5, kan aanspraak maken op de betaling voor het houden van raszuivere vrouwelijke en mannelijke dieren, als bedoeld en als zodanig geregistreerd in het I&R register, van de volgende zeldzame Nederlandse landbouwhuisdierrassen:

    • a. rund: Brandrood rund, Fries-Hollands vee, Groninger blaarkop, Lakenvelder, Verbeterd Roodbont;

    • b. schaap: Blauwe Texelaar (inclusief Dassenkop Texelaar), Drents heideschaap, Flevolander, Groot heideschaap, Mergelland schaap, Fries melkschaap, Noordhollander, Schoonebeeker heideschaap, Swifter, Veluws heideschaap, Zwartbles; en

    • c. geit: Nederlandse Bonte geit, Nederlandse Landgeit, Nederlandse Toggenburger geit, Nederlandse Witte geit.

  • 2 Dieren van de in het eerste lid bedoelde landbouwhuisdierrassen worden als raszuiver beschouwd indien:

    • a. het dier staat ingeschreven in de hoofdsectie van het stamboek;

    • b. het dier staat ingeschreven in de aanvullende sectie van het stamboek, met tenminste 87.5% bloedvoering van het desbetreffende ras.

  • 3 Om in aanmerking te komen voor betalingen worden:

    • a. in geval van mannelijke en vrouwelijke runderen, tenminste 5 grootvee-eenheden gehouden;

    • b. in geval van mannelijke en vrouwelijke geiten en schapen, tenminste 1,5 grootvee-eenheden gehouden.

Artikel 29. Voorwaarden

  • 1 Betalingen als bedoeld in artikel 28, eerste lid, worden enkel verstrekt voor zover de aanvrager voldoet aan de beheerseisen van RBE 11, bedoeld in artikel 32, onderdeel a, in samenhang met bijlage 3, met dien verstande dat voor zover sprake is van een niet-naleving die een deel van de aangevraagde dieren raakt, enkel het aantal dieren waarop de niet-naleving betrekking heeft niet voor betaling in aanmerking komt.

  • 2 Onverminderd artikel 11 bevat de aanvraag in ieder geval:

    • a. de reeds automatisch ingevulde, actuele en voor de betaling relevante, juiste informatie uit het I&R register;

    • b. het aantal zeldzame landbouwhuisdierrassen, bedoeld in artikel 28 eerste lid, uitgedrukt in grootvee-eenheden als bedoeld in artikel 30.

    • c. de locatie van de dieren; en

    • d. de leeftijd van de dieren.

Artikel 30. Berekening grootvee-eenheid en drempel betaling

Het aantal grootvee-eenheden van de zeldzame landbouwhuisdierrassen wordt met inachtneming van punt 12, onderdeel b, van de bijlage bij verordening (EU) 2021/2290, berekend door:

  • a. de som van het aantal op 1 januari, 1 april, 1 juli en 1 oktober van het aanvraagjaar, op het unieke bedrijfsregistratienummer van de aanvrager, vastgestelde aantal grootvee-eenheden te delen door 4;

  • b. het aantal runderen van 2 jaar en ouder, te vermenigvuldigen met 1;

  • c. het aantal runderen van 6 maanden tot 2 jaar oud, te vermenigvuldigen met 0,6;

  • d. het aantal schapen of geiten van 6 maanden en ouder te vermenigvuldigen met 0,15.

Artikel 31. Betaling

  • 1 De betaling wordt eenmaal per jaar verstrekt voor maximaal 100 grootvee-eenheden zeldzame landbouwhuisdierrassen, gehouden in het aanvraagjaar.

  • 2 De beschikking tot betaling vermeldt per ras het aantal dieren, omgerekend in grootvee-eenheid.

  • 3 De betaling bedraagt maximaal 200 euro per jaar per grootvee-eenheid.

  • 4 Indien betaling van het goedgekeurde aantal aanvragen het beschikbare budget overschrijdt, wordt het maximaal per jaar per grootvee-eenheid te betalen bedrag naar rato verdeeld over het aantal grootvee-eenheden waarvoor betaling is gevraagd.

Hoofdstuk 3. Bepalingen inzake de conditionaliteiten en het bedrijfsadviseringssyteem

Paragraaf 1. Conditionaliteiten

Artikel 32. Beheerseisen en GLMC’s

Een landbouwer die deelneemt aan één of meer van de onder artikel 2, eerste en tweede lid, bedoelde regelingen, neemt de volgende bepalingen in acht:

Artikel 33. Bewustmakingsmechanisme

  • 1 Het bewustmakingsmechanisme, bedoeld in artikel 85, derde lid, tweede alinea, van verordening (EU) 2021/2116, houdt in dat de minister, op grond van de beoordeling van de niet-naleving van een conditionaliteit die, gelet op haar geringe ernst, omvang en duur, in naar behoren gemotiveerde gevallen geen aanleiding geeft tot een verlaging of uitsluiting, aan de landbouwer eerst een waarschuwing geeft voor zover geen sprake is van een herhaling.

  • 3 De waarschuwing, bedoeld in het eerste lid, wordt niet meer dan één keer gegeven voor niet-nalevingen van eenzelfde conditionaliteit gedurende drie opeenvolgende kalenderjaren, gerekend vanaf en inclusief het jaar waarin de niet-naleving is geconstateerd.

Artikel 34. Administratieve sancties conditionaliteiten

De minister stelt de sancties, bedoeld in artikel 84, eerste lid, van verordening (EU) 2021/2116, vast overeenkomstig artikel 85 van verordening (EU) 2021/2116 en hoofdstuk III van verordening (EU) 2022/1172.

Artikel 35. Opzet

  • 1 Een niet-naleving van conditionaliteiten is opzettelijk begaan indien de landbouwer de desbetreffende niet-naleving heeft beoogd of indien de landbouwer het risico heeft aanvaard dat zijn handelen of nalaten een niet-naleving tot gevolg heeft.

  • 2 Opzet wordt beoordeeld aan de hand van de volgende criteria:

    • a. in de omschrijving van de betrokken conditionaliteit wordt een rechtstreeks verband met de opzettelijkheid van de niet-naleving gelegd;

    • b. de mate van complexiteit van de conditionaliteit;

    • c. de aanwezigheid van langdurig bestendig beleid;

    • d. de niet-naleving veronderstelt een actieve handeling dan wel het bewust nalaten van een handeling;

    • e. de omstandigheid dat de landbouwer reeds eerder op de hoogte is gesteld van onvolkomenheden in de naleving ten aanzien van de conditionaliteit;

    • f. de omvang van de niet-naleving.

  • 3 In het geval waarin een niet-naleving door een derde is begaan op de landbouwgrond of in het kader van het bedrijf van een landbouwer wordt desbetreffende niet-naleving aan de landbouwer toegerekend als een opzettelijke niet-naleving indien de landbouwer heeft beoogd of het risico heeft aanvaard dat de niet-naleving zou plaatsvinden blijkens:

    • a. de keuze voor de derde;

    • b. het door de landbouwer op de derde uitgeoefende toezicht; of

    • c. de door de landbouwer aan de derde gegeven instructies.

  • 4 Indien een opzettelijke niet-naleving die heeft geleid tot een verlaging met 15 procent, als bedoeld in artikel 85, zesde lid, tweede alinea, van verordening (EU) 2021/2116, nogmaals wordt geconstateerd bedraagt de verlaging voor die herhaling 20 procent, welk percentage voor elke volgende herhaling met 10 procentpunten wordt verhoogd.

  • 5 Indien een niet-naleving die vóór 2023 heeft geleid tot een verlaging met een percentage van meer dan 15 en niet zijnde een percentage uitgedrukt in een tiental, nogmaals wordt geconstateerd, bedraagt de verlaging voor die herhaling een verlaging met het percentage dat overeenkomt met het daarop eerstvolgende tiental, welk percentage voor elke volgende herhaling met 10 procentpunten wordt verhoogd.

  • 6 In afwijking van de leden 4 en 5 kan een hoger verlagingspercentage worden toegepast indien ernst, omvang of permanent karakter van de niet-naleving daar aanleiding toe geven.

Artikel 36. Sancties bij overdracht van landbouwgrond

Wanneer de landbouwgrond, dan wel een deel hiervan, in het betrokken kalenderjaar wordt overgedragen, worden de administratieve sancties, bedoeld in artikel 34, opgelegd aan de actieve landbouwer, bedoeld in artikel 5, die op de peildatum het perceel landbouwgrond ter beschikking heeft.

Paragraaf 2. Bedrijfsadviseringssysteem

Artikel 37. Bedrijfsadviesdiensten

  • 2 De adviseur in het kader van het bedrijfsadviseringssysteem adviseert, met inachtneming van artikel 15, tweede lid, van verordening (EU) 2021/2115 ten minste over de onderwerpen, bedoeld in artikel 15, vierde lid, onderdelen a tot en met h, van verordening (EU) 2021/2115.

Artikel 38. Aanwijzing beroepsorganisaties adviseurs

  • 1 De minister wijst op aanvraag een beroepsorganisatie voor adviseurs in het kader van het bedrijfsadviseringssysteem aan die ten minste 50 leden heeft en die blijkens de bij de aanvraag overgelegde gegevens voldoet aan het tweede tot en met vierde lid.

  • 2 De beroepsorganisatie erkent de adviseur in het kader van het bedrijfsadviseringssysteem die aantoonbaar:

    • a. ten minste een HBO-opleidingsniveau of HBO-denkniveau heeft;

    • b. ten minste 3 jaar werkervaring heeft als adviseur; en

    • c. kennis heeft over de onderwerpen, bedoeld in artikel 15, vierde lid, onderdelen a tot en met h, van verordening (EU) 2021/2115.

  • 3 De beroepsorganisatie verplicht de adviseur in het kader van het bedrijfsadviseringssysteem die een erkenning als bedoeld in het tweede lid houdt tot:

    • a. het regelmatig geven van adviezen in het kader van het bedrijfsadviseringssysteem; en

    • b. de periodieke educatie met betrekking tot de onderwerpen, bedoeld in artikel 15, vierde lid, onderdelen a tot en met h, van verordening (EU) 2021/2115, en met betrekking tot adviesvaardigheden.

  • 4 De beroepsorganisatie trekt een erkenning als bedoeld in het tweede lid in indien de adviseur in enig jaar niet kan aantonen dat hij ten minste 20 uur educatie heeft gevolgd als bedoeld in het derde lid, onderdeel b.

Hoofdstuk 4. Procedurele bepalingen en administratieve sancties

Artikel 39. Termijn indiening extra gegevens

Ten behoeve van de beoordeling van een aanmelding of aanvraag om betalingen kan door de minister worden verzocht om binnen maximaal vier weken extra gegevens en inlichtingen te verschaffen.

Artikel 40. Gehele bedrijfsoverdracht

  • 1 Voor de toepassing van dit artikel wordt verstaan onder:

    • overdracht van een bedrijf: de verkoop, verhuur of welke soortgelijke transactie ook van de betrokken productie-eenheden;

    • overdrager: de begunstigde wiens bedrijf geheel wordt overgedragen aan een andere begunstigde;

    • overnemer: de begunstigde aan wie het bedrijf wordt overgedragen.

  • 2 Indien het bedrijf van een landbouwer na de aanmelding, bedoeld in artikel 10, in zijn geheel aan een andere begunstigde wordt overgedragen, wordt van deze overdracht onverwijld melding gedaan met een door de minister ter beschikking gesteld elektronisch formulier dat door de overdrager en de overnemer is ondertekend.

  • 3 Indien in de melding van een bedrijfsoverdracht is verklaard dat de overnemer alle rechten en plichten van de overdrager heeft overgenomen kan de overnemer, door tijdige indiening van de aanvraag, bedoeld in artikel 11, door de overdrager of de overnemer, aanspraak maken op de betalingen waarvoor de overdrager een aanmelding heeft gedaan als bedoeld in artikel 10 en wordt de steun uitbetaald aan de overnemer, op voorwaarde dat:

    • a. de overdracht uiterlijk 30 november van het aanvraagjaar is gemeld; en

    • b. de overnemer vanaf het moment van de overdracht actieve landbouwer is als bedoeld in artikel 5 of ingeval de overdracht dateert van na 15 mei, de overdrager op de peildatum actieve landbouwer was als bedoeld in artikel 5.

  • 4 Indien de overdracht na 30 november van het aanvraagjaar is gemeld of de overnemer op het moment van de overdracht geen actieve landbouwer is als bedoeld in artikel 5, wordt de steun uitbetaald aan de overdrager, mits de overdrager tijdig een aanvraag heeft ingediend als bedoeld in artikel 11 en de overdrager op de peildatum actieve landbouwer was als bedoeld in artikel 5.

Artikel 41. Gedeeltelijke bedrijfsoverdracht, fusie, splitsing, vererving en bedrijfsbeëindiging

Indien het bedrijf van een landbouwer na de aanmelding, bedoeld in artikel 10, gedeeltelijk aan een andere begunstigde wordt overgedragen, of wanneer sprake is van een fusie, splitsing, vererving of bedrijfsbeëindiging, wordt door de landbouwer die de aanmelding heeft gedaan daarvan onverwijld melding gedaan met een door de minister ter beschikking gesteld elektronisch formulier.

Artikel 42. Administratieve sancties

  • 1 Ter uitvoering van artikel 59, eerste lid, onderdeel d, van verordening (EU) 2021/2116 worden administratieve sancties vastgesteld om een doeltreffende bescherming van de financiële belangen van de Europese Unie te waarborgen.

  • 2 De minister kan besluiten, met inachtneming van de bij of krachtens verordening (EU) 2021/2116 gestelde regels, tot:

    • a. het geven van een waarschuwing;

    • b. het opleggen van een administratieve sanctie in de vorm van een procentuele verlaging van de betaling.

  • 3 De administratieve sanctie wordt toegepast op het totale bedrag aan betalingen van de interventie als bedoeld in artikel 2, eerste lid en tweede lid, waarop de niet-naleving betrekking heeft.

  • 4 De niet-nalevingen waarvoor een waarschuwing kan worden afgegeven en de hoogte van de procentuele verlagingen staan opgenomen in bijlage 6.

  • 5 Van herhaling is sprake wanneer dezelfde niet-naleving zich eenmaal herhaalt binnen drie opeenvolgende kalenderjaren vanaf en met inbegrip van het jaar waarin de niet-naleving heeft plaatsgevonden.

  • 6 In afwijking van het tweede lid, onderdeel b, kan een hoger verlagingspercentage worden toegepast indien ernst, omvang of permanent karakter van de niet-naleving daar aanleiding toe geven.

  • 7 Een administratieve sanctie wordt alleen opgelegd indien een niet-naleving wordt ontdekt binnen drie opeenvolgende kalenderjaren vanaf en met inbegrip van het jaar waarin de niet-naleving heeft plaatsgevonden.

  • 8 In afwijking van het derde lid wordt de administratieve sanctie bij overtreding van artikel 9, tweede lid, toegepast op de betreffende henneppercelen.

Artikel 43. Sancties bij overdracht van een perceel landbouwgrond

Wanneer een perceel landbouwgrond in het betrokken kalenderjaar wordt overgedragen, worden de administratieve sancties, bedoeld in artikel 42, opgelegd aan de actieve landbouwer, bedoeld in artikel 5, die op de peildatum het perceel landbouwgrond ter beschikking heeft.

Artikel 44. Controle ter plaatse

Indien de begunstigde of zijn vertegenwoordiger de uitvoering van een controle ter plaatse verhindert, wordt de betrokken steun- of betalingsaanvraag afgewezen, behalve in gevallen als bedoeld in artikel 46.

Artikel 45. Omzeilingsclausule

Geen steun wordt toegekend aan natuurlijke personen of rechtspersonen van wie is komen vast te staan dat zij kunstmatig de voorwaarden hebben gecreëerd om hiervoor in aanmerking te komen.

Artikel 46. Overmacht en uitzonderlijke omstandigheden

  • 1 De landbouwer die een beroep wil doen op overmacht of uitzonderlijke omstandigheden doet hiervan zo spoedig mogelijk een melding bij RVO met gebruikmaking van een door de minister beschikbaar gesteld elektronisch formulier.

Artikel 47. Kennelijke fout

  • 1 In aanvulling op artikel 59, zesde lid, van verordening (EU) 2021/2116 kan de aanvraag, bedoeld in artikel 11, eerste lid, en eventuele daarbij overgelegde bewijsstukken, na de indiening ervan worden gecorrigeerd en aangepast indien sprake is van een kennelijke fout.

  • 2 Van een kennelijke fout kan sprake zijn indien:

    • a. er een tegenstrijdigheid zit in de door of namens de landbouwer verstrekte gegevens, die wijst op een vergissing;

    • b. de tegenstrijdigheid eenvoudig kan worden geconstateerd tijdens een administratieve controle van de aanvraag of de bewijsstukken; en

    • c. de begunstigde te goeder trouw heeft gehandeld.

  • 3 De minister geeft geen toepassing aan artikel 42 indien de niet-naleving het gevolg is van een kennelijke fout.

Artikel 48. Hardheidsclausule

Terugwerkende kracht

Voor dit artikel is een wijziging met terugwerkende kracht gepubliceerd. Zie opmerking onder de tekst voor nadere informatie.
  • 2 De minister kan, rekening houdend met de financiële belangen van de Unie, voorts afwijken van artikel 42, voor zover de toepassing van dit artikel gelet op het doel ervan zal leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard.

Terugwerkende kracht

Stcrt. 2024, 10711, datum inwerkingtreding 04-04-2024, bevat een wijziging met terugwerkende kracht van dit artikel. Deze wijziging werkt terug tot en met 01-01-2023.

In het eerste lid wordt ‘10, eerste lid’ vervangen door ‘10, eerste en zevende lid’.

Artikel 49. Terugvordering

  • 1 Indien sprake is van een (deels) onverschuldigde betaling, wordt het onverschuldigd betaalde bedrag teruggevorderd, tenzij:

    • a. het van de begunstigde in een kalenderjaar terug te vorderen bedrag, exclusief rente, niet hoger is dan 100 euro en dit bedrag geen sanctie betreft als bedoeld in artikel 34; of

    • b. de terugvordering onmogelijk is als gevolg van erkende insolventie van de debiteur of van de personen die juridisch aansprakelijk zijn voor de onregelmatigheid.

Artikel 50. Openbaarmaking steungegevens

  • 1 Over de periode van 16 oktober van het kalenderjaar voorafgaand aan het aanvraagjaar tot en met 15 oktober van het aanvraagjaar worden de gegevens openbaar gemaakt over de subsidies en andere steunbedragen van het Europees Landbouwgarantiefonds overeenkomstig artikel 98, leden 2, 3 en 4, van verordening (EU) 2021/2116.

  • 2 De in het eerste lid bedoelde gegevens worden ontleend aan de financiële administratie van RVO ten behoeve van het Europees Landbouwgarantiefonds.

  • 3 De gegevens, bedoeld in het eerste lid, worden uiterlijk 31 mei van het kalenderjaar volgend op het aanvraagjaar openbaar gemaakt.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

’s-Gravenhage, 1 november 2022

De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,

P. Adema

Bijlage 1. bij de artikelen 4, 18, 19, 20, 23, onderdeel c en 32, onderdeel b

Gewassenlijst

Rustgewassen eco-regeling

Blauwmaanzaad

Gerst

Granen, overig

Graszaad

Haver

Karwijzaad

Klaver, rode

Klaver, witte

Koolzaad (incl. boterzaad)

Lijnzaad niet van vezelvlas (olievlas)

Luzerne

Peterselie

Quinoa

Raapzaad

Rogge (geen snijrogge)

Soedangras/Sorghum

Spelt

Tarwe

Teff

Triticale

 

Vezelgewassen

Hennep (vezel)

Miscanthus (Olifantsgras)

Vezelvlas

 

Stikstofbindende gewassen

Bonen, bruine-

Bonen, tuin-

Bonen, veld- (onder andere duiven-, paarden-, wierbonen)

Erwten

Esparcette

Kapucijners (en grauwe erwten)

Klaver, Alexandrijnse

Klaver, incarnaat

Klaver, Perzische

Klaver, rode

Klaver, witte

Linzen

Lupinen, niet bittere

Luzerne

Overig klaverzaad

Overige groenbemesters, vlinderbloemige-

Peulen

Pronkbonen

Rolklaver

Sojabonen

Stamsperziebonen (=stamslabonen)

Stoksnijbonen en stokslabonen

Wikke, bonte

Wikke, voeder-

 

Meerjarige teelten

Graszaad

Luzerne

Miscantus (olifantsgras)

Zonnekroon

 

Natte teelten

Azolla

Cranberry

Lamsoor

Lisdodde

Riet

Wilde rijst

Zeekraal

 

Vroeg ras rooigewas 1 september

Aardappelen, consumptie

Aardappelen, zetmeel

Bospeen, productie

Kroten/rode bieten, productie

Pootaardappelen

Prei, zomer, productie

Sjalotten

Uien, gele zaai-

Uien, rode zaai-

Waspeen, productie

 

Vroeg ras rooigewas 1 november

Bieten, suiker-

Bieten, voeder-

Cichorei

Knolselderij

Stoppelknollen

Winterpeen, productie

Witlofwortel, productie

 

Groenbemesters / Vanggewassen

Beemdlangbloem

Bladkool

Bladraap

Bladrammenas

Boekweit

Deder

Engels raaigras

Esparcette

Ethiopische mosterd

Facelia

Festulolium

Gele mosterd

Italiaans raaigras

Japanse haver

Klaver, Alexandrijnse,

Klaver, incarnaat

Klaver, Perzische

Klaver, rode

Klaver, witte

Lijnzaad niet van vezelvlas (olievlas)

Lupinen, niet bittere

Luzerne

Niger

Overige groenbemesters, vlinderbloemige-

Raketblad

Rietzwenkgras

Rogge (geen snijrogge)

Rolklaver

Roodzwenkgras

Sarepta mosterd/Caliente

Seradelle

Soedangras/Sorghum

Spurrie

Stoppelknollen

Tagetes Erecta

Tagetes Patula

Timothee

Veldbeemdgras

Vezelvlas

Westerwolds raaigras

Wikke, bonte

Wikke, voeder-

Zonnebloemen

Zwaardherik

 

Biologische bestrijding

Appels

Bessen, blauwe

Bessen, rode

Bessen, zwarte

Bieslook

Bramen

Frambozen

Kersen

Knoflook

Notenbomen

Overig kleinfruit (zoals kruisbessen, kiwi's)

Overige pit- en steenvruchten (zoals perziken, tafeldruiven)

Peren

Prei

Pruimen

Sjalotten

Uien

Uien, gele, zaai

Uien, rode, zaai

Uien, zilver

Wijndruiven

 

Groene braak

Agrarisch natuurmengsel¹

Drachtplanten²

Raketblad (aaltjesvanggewas)

Tagetes erecta (Afrikaantje)

Tagetes patula (Afrikaantje)

¹ Onder agrarisch natuurmengsel wordt verstaan een mengsel van verschillende gewassen (door elkaar heen gezaaid) waarbij geen van de gewassen overwegend aanwezig is.

² Onder drachtplanten wordt verstaan een mengsel van tenminste 3 drachtplanten van de soorten Karwij (Carum carvi), Koriander (Coriandrum sativum) Wilde Peen (, Daucus carota), Duizendblad (Achiella millefolium), Goudsbloem (Calendula officinalis), Korenbloem (Centaurea cyanus), Cichorei (Cichorium), Zonnebloem (Helianthus Annus), Komkommerkruid (Borago officinalis), Slangenkruid (Echium Vulgare), Phacelia (Phacelia tanacetifolia), Gele Mosterd (Sinapis alba), Gewone Rolklaver (Lotus corniculatus),Luzerne (Medicago sativa), Witte honingklaver (melilotus albus), Esparcette (Onobrychis viccifolia), Rode klaver (Trifolium pratense), Voederwikke (Vicia sativa), Lijnzaad/vlas (Linum usitatissimum), Malva (Malva), Klaproos (Papaver), Boekweit (Fagopyrum esculentum), Juffertje in ’t groen (Nigella damascena), Smalle Weegbree (Plantago lanceolata) of Incarnaatklaver (Trifolium incarnatum)

Bijlage 2. bij de artikelen 10, 23, 25, 26 en 27

A. Punten, waardes en melddatum eco-activiteiten

Maatregel

Klimaat

Bodem & Lucht

Water

Landschap

Biodiversiteit

Datum deelname-melding

Hoofdteelt

Rustgewas

4

4

4

2

2

15-mei

Stikstofbindend gewas

3

2

0

1

1

15-mei

Meerjarige teelt

4

4

4

1

1

15-mei

Langjarig grasland

4

4

3

1

1

15-mei

Grasland met kruiden

2

4

1

3

1

15-mei

Natte teelt

3

0

0

1

2

15-mei

Vroeg ras rooigewas 1 september

2

2

4

1

1

15-mei

Vroeg ras rooigewas 1 november

0

3

0

0

0

15-mei

Grasklaver

4

4

0

1

1

15-mei

Strokenteelt

0

2

2

2

2

15-mei

Vezelgewas

4

4

4

2

3

15-mei

Bodemgewas

Onderzaai vanggewas

2

1

1

1

1

15-mei

Groenbedekking

2

3

3

1

1

15-mei

vanaf 2024 1-jan

Teeltmaatregelen

Biologische bestrijding

0

4

2

1

2

15-mei

Veemaatregelen

Overdag weiden

2

3

0

2

1

15-mei1

Dag en nacht weiden

3

4

0

2

2

15-mei1

Niet productief landbouwgrond

Heg, haag, struweel

4

2

0

40

60

15-mei

Landschapselement hout

4

2

0

40

60

15-mei

Groene braak

2

4

0

10

40

15-mei

Bufferstrook met kruiden bouwland

2

4

4

30

60

15-mei

Bufferstrook langs grasland met kruiden

0

0

3

30

60

15-mei

Biologische productie

Biologische productie

4

4

2

1

2

15-mei

1 Dag en nacht weiden omzetten in Overdag weiden: heeft u Dag en Nacht weiden uiterlijk 15 mei 2023 aangemeld, dan is het tot uiterlijk 1 oktober 2023 toegestaan deze activiteit door de activiteit Overdag weiden te vervangen.

Maatregel

waarde (€ per ha)

 

regio 1

regio 2

Hoofdteelt

   

Rustgewas

€ 105

€ 60

Stikstofbindend gewas

€ 1.995

€ 2.308

Meerjarige teelt

€ 302

€ 612

Langjarig grasland

€ 91

€ 91

Grasland met kruiden

€ 181

€ 181

Natte teelt

€ 1.005

€ 1.005

Vroeg ras rooigewas 1 september

€ 603

€ 492

Vroeg ras rooigewas 1 november

€ 176

€ 177

Grasklaver

€ 28

€ 28

Strokenteelt

€ 217

€ 215

Vezelgewas

€ 129

€ 298

Bodemgewas

Onderzaai vanggewas

€ 151

€ 148

Groenbedekking

€ 51

€ 51

Teeltmaatregelen

   

Biologische bestrijding

€ 85

€ 85

Veemaatregelen

Overdag weiden

€ 43

€ 43

Dag en nacht weiden

€ 43

€ 43

Niet productief landbouwgrond

Heg, haag, struweel

€ 4.221

€ 4.221

Landschapselement hout

-

-

Groene braak

€ 2.868

€ 3.961

Bufferstrook met kruiden bouwland

€ 1.026

€ 1.026

Bufferstrook langs grasland met kruiden

€ 642

€ 642

Biologische productie

Biologische productie

€ 200

€ 200

B. Regio-indeling

Regio 1: Veenkoloniën, Oostelijke Beekdalen en Ontginningen, Zuidelijke Beekdalen en Ontginningen

Regio 2: Bouwhoek, Hogeland en Oldambt, Noordelijk Weidegebied, Flevopolders, Westelijk Holland, Zuidwestelijke Delta en Rivierenland

Bijlage 269541.png

C. Regionale verdeelsleutel punten

2023:

Eco-doel

Regiogroep 1

Regiogroep 2

Klimaat

1,5

1,25

Bodem en Lucht

0,75

1,25

Water

0,75

0,75

Landschap

0,25

0,5

Biodiversiteit

1,25

0,75

TOTAAL

4,5

4,5

2024:

Eco-doel

Regiogroep 1

Regiogroep 2

Klimaat

1,5

1,25

Bodem en Lucht

0,75

1,25

Water

0,75

0,75

Landschap

0,5

0,75

Biodiversiteit

1,5

1

TOTAAL

5

5

D. Cumulatietabel

Bijlage 270026.png

Bijlage 3. bij artikel 32, onderdeel a

Bijlage 3. bij artikel 32, onderdeel a.

RBE 1. Kaderrichtlijn Water

Richtlijn 2000/60/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2000 tot vaststelling van een kader voor communautaire maatregelen betreffende het waterbeleid:

Artikel 11, lid 3, onder e), en artikel 11, lid 3, onder h), met betrekking tot verplichte vereisten ter beheersing van diffuse bronnen van vervuiling door fosfaten

1.1

artikel 4.3, onder a en b van het Besluit kwaliteit leefomgeving

Waterbeheerprogramma

Een waterbeheerprogramma bevat maatregelen als bedoeld in artikel 11 van de kaderrichtlijn water en maatregelen als bedoeld in de artikelen 4, vijfde lid, en 6, eerste lid, van de grondwaterrichtlijn, in samenhang met artikel 11 van de kaderrichtlijn water.

Hieronder vallen: beheersingsmaatregelen van de onttrekking van zoet oppervlaktewater en grondwater en de opstuwing van zoet oppervlaktewater alsmede beheersingsmaatregelen voor diffuse bronnen die verontreiniging kunnen veroorzaken, maatregelen ter preventie of beheersing van de introductie van verontreinigende stoffen.

1.2

artikel 4.4, derde lid, onder a en b van het Besluit kwaliteit leefomgeving

Regionaal waterprogramma

Een regionaal waterprogramma bevat maatregelen als bedoeld in artikel 11 van de kaderrichtlijn water en maatregelen als bedoeld in de artikelen 4, vijfde lid, en 6, eerste lid, van de grondwaterrichtlijn, in samenhang met artikel 11 van de kaderrichtlijn water.

1.3

artikel 4.10, derde lid, onder a en b van het Besluit kwaliteit leefomgeving

Nationaal waterprogramma

Een nationaal waterprogramma bevat maatregelen als bedoeld in artikel 11 van de kaderrichtlijn water en maatregelen als bedoeld in de artikelen 4, vijfde lid, en 6, eerste lid, van de grondwaterrichtlijn, in samenhang met artikel 11 van de kaderrichtlijn water.

1.4

artikel 4.12, eerste lid, onder a van het Besluit kwaliteit leefomgeving

Vrijstelling/toestemming

De mogelijkheden tot het verlenen van vrijstellingen of toestemmingen als bedoeld in artikel 11, derde lid, aanhef en onder e, laatste volzin, van de kaderrichtlijn water.

RBE 2. Nitraatrichtlijn

Artikelen 4 en 5 van Richtlijn 91/676/EEG van de Raad van 12 december 1991 inzake de bescherming van water tegen verontreinigingen door nitraten uit agrarische bronnen (Pb L 375)

2.1

artikel 2 Besluit gebruik meststoffen

Natuurterrein/overige grond

Het verbod op gebruik van dierlijke meststoffen en zuiveringsslib op natuurterrein en op overige grond dan landbouwgrond.

2.2

artikel 3 en 3a Besluit gebruik meststoffen

Bevroren/ besneeuwde/waterverzadigde bodem

Het verbod op het gebruik van dierlijke meststoffen, zuiveringsslib of stikstofkunstmest op bevroren of besneeuwde of waterverzadigde bodem.

2.3

artikel 3b Besluit gebruik meststoffen

Beregenen/ bevloeien/ infiltreren

Het verbod in de periode van 1 september tot en met 31 januari op het gebruik van dierlijke meststoffen en zuiveringsslib of stikstofkunstmest tegelijkertijd met het beregenen of bevloeien of infiltreren van de bodem.

2.4

artikel 4, leden 1 t/m 5 en 12 Besluit gebruik meststoffen

Gesloten periode

Het verbod op het gebruik van dierlijke mest en zuiveringsslib in de, afhankelijk van de grondsoort, bepaalde periode.

2.5

artikel 4a Besluit gebruik meststoffen

Gesloten periode stikstofkunstmest (N)

Het verbod op het gebruik van stikstofkunstmest in de afhankelijk van het gewas bepaalde periode.

2.6

artikel 4b Besluit gebruik meststoffen

Vernietigen graszode

Het verbod om op grasland de graszode te vernietigen in de daarvoor bepaalde periode.

2.7

artikel 5 Besluit gebruik meststoffen en in samenhang met de artikelen 4b, 4c, eerste lid en tweede lid, onderdeel b, 4d en 4e van de Uitvoeringsregeling gebruik meststoffen

Emissiearm aanwenden

De verplichting om dierlijke meststoffen en zuiveringsslib emissiearm aan te wenden.

2.8

artikel 6a Besluit gebruik meststoffen

Geulenerosie

Het verbod op het gebruik van dierlijke meststoffen, zuiveringsslib of stikstofkunstmest op steile hellingen (> 7%) met geulenerosie (geulen > 30 cm diep).

2.9

artikel 6b Besluit gebruik meststoffen

Onbeteelde grond, helling ≥ 7%

Het verbod op het gebruik van dierlijke meststoffen en zuiveringsslib op niet beteelde gronden met een hellingspercentage van 7% of meer.

2.10

artikel 6c Besluit gebruik meststoffen

Stikstofkunstmest (N) op onbeteelde grond, helling ≥ 7%

Het verbod op het gebruik van stikstofkunstmest op niet beteelde gronden met een hellingspercentage van 7% of meer.

2.11

artikel 6d Besluit gebruik meststoffen

Bouwland, helling ≥ 18%

Het verbod op het gebruik van dierlijke meststoffen, zuiveringsslib of stikstofkunstmest op bouwland met een hellingspercentage van 18% of meer.

2.12

artikel 8a Besluit gebruik meststoffen

Vanggewas

De verplichting omtrent het telen van een bepaald vanggewas uiterlijk op 1 oktober, of een bepaalde hoofdteelt voor het volgende kalenderjaar uiterlijk op 31 oktober,

na de teelt van mais op zand- en lössgronden.

Vernietiging van het gewas dat aansluitend op de mais wordt geteeld mag niet vóór 1 februari.

2.13

artikel 3:85 in samenhang met de artikelen 3:80 en 3:81 activiteitenbesluit milieubeheer

Teeltvrije zone

Het verbod op het gebruik van meststoffen in de teeltvrije zone.

2.14

artikel 2.1 en artikel 2.25 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht of/ in samenhang met de artikelen 3.65, 3.68of 3.69, van de Activiteitenregeling milieubeheer met uitzondering van voorschriften mbt afdekking

Kwaliteit mest- & voeropslag

De verplichting dat de mestopslag en de opslag van voeder wordt onderhouden en dat maatregelen worden genomen ter voorkoming dat verontreiniging ontstaat door het weglekken van vloeistoffen met mest en opgeslagen plantaardige materialen.

2.15

artikel 7 in samenhang met artikel 8, onder a en b, 9en 10 Meststoffenwet en in samenhang met artikel 24, 25 en 27 van de Uitvoeringsregeling Meststoffenwet

Gebruiksnormen mest

Het verbod in enig kalenderjaar op een bedrijf meststoffen op of in de bodem te brengen, tenzij de stikstofgebruiksnorm en de gebruiksnorm voor dierlijke meststoffen in acht zijn genomen.

2.16

artikel 28 in samenhang met artikel 27, 29 en 30 Uitvoeringsbesluit Meststoffenwet en in samenhang met artikel 36 van de Uitvoeringsregeling Meststoffenwet

Opslagcapaciteit

De verplichting voldoende opslagcapaciteit voor dierlijke meststoffen op het bedrijf te hebben die in de periode augustus t/m februari wordt geproduceerd.

2.17

Artikel 6 Besluit gebruik meststoffen

Gelijkmatige verspreiding en precisie

De verplichting om dierlijke meststoffen of stikstofkunstmest gelijkmatig over het perceel te verspreiden of zo precies mogelijk te plaatsen

RBE 3. Vogelrichtlijn

Artikelen 3, eerste lid, 3, tweede lid, onder b) en 4, eerste, tweede en vierde lid, van Richtlijn 2009/147/EG van het Europees Parlement en de Raad van 30 november 2009 inzake het behoud van de vogelstand (PbEU 2010, L 20)

3.1

artikelen 2.4, eerste, derde en vierde lid, 2.5 en 2.6, derde lid, van de Wet natuurbescherming

Kwaliteit natuurlijke habitats

De verplichting te voldoen aan maatregelen om de instandhoudingsdoelstellingen voor Natura2000-gebieden te borgen. Concreet zijn dit de volgende aan landbouwers op te leggen verplichtingen: de aanschrijvingsbevoegdheid, het toegangsbeperkingsbesluit of de gedoogplicht.

RBE 4. Habitatrichtlijn

Artikel 6, eerste en tweede lid, van Richtlijn 92/43/EEG van de Raad van 21 mei 1992 inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna (PbEG 1992, L 206)

4.1

artikelen 2.4, eerste, derde en vierde lid, 2.5 en 2.6, derde lid, van de Wet natuurbescherming

Kwaliteit natuurlijke habitats

De verplichting te voldoen aan maatregelen om de instandhoudingsdoelstellingen voor Natura2000-gebieden te borgen. Concreet zijn dit de volgende aan landbouwers op te leggen verplichtingen: de aanschrijvingsbevoegdheid, het toegangsbeperkingsbesluit of de gedoogplicht.

RBE 5. Diervoeding en levensmiddelen

Artikelen 14, 15, 17, eerste lid, en 18 tot en met 20 van Verordening (EG) nr. 178/2002 van het Europees Parlement en de Raad van 28 januari 2002 tot vaststelling van de algemene beginselen en voorschriften van de levensmiddelenwetgeving, tot oprichting van een Europese Autoriteit voor voedselveiligheid en tot vaststelling van procedures voor voedselveiligheidsaangelegenheden (Pb L 31)

5.1

artikel 2.18, tweede lid, artikel 5.11, tweede lid en artikel 6.2, eerste lid, van de Wet dieren en artikel 2.1 van het Besluit diervoeders 2012 en artikel 20 van de Regeling diervoeders 2012

Onveilige diervoeders/ Bijzonder voedingsdoel/ Voederen onveilige voeders / Terugroepen

De landbouwer voert geen onveilige diervoeders aan voedselproducerende dieren. De landbouwer zet, indien noodzakelijk, direct procedures in werking om onveilige diervoeders uit de handel te nemen.

5.a. Diervoederhygiëne

(Verordening (EG) nr. 183/2005 van het Europees Parlement en de Raad van 12 januari 2005 tot vaststelling van voorschriften voor diervoederhygiëne)

5.2

artikel 2.18, tweede lid, en artikel 6.4 van de Wet dieren, artikel 2.1 van het Besluit diervoeders 2012 en artikel 13 van de Regeling diervoeders 2012 in samenhang met artikel 5, eerste lid, van Verordening (EG) nr. 183/2005 in samenhang met Bijlage I, deel A, onder I onder 4e en 4g van Verordening (EG) nr. 183/2005

Opslag gevaarlijke stoffen/ resultaten analyses

De verplichting voor exploitanten van diervoederbedrijven afval en gevaarlijke stoffen apart en veilig op te slaan en rekening te houden met de resultaten van analyses van monsters van primaire producten of andere monsters die van belang zijn voor de voederveiligheid.

5.3

artikel 2.18, tweede lid, en artikel 6.4 van de Wet dieren, artikel 2.1 van het Besluit diervoeders 2012 en artikel 13 van de Regeling diervoeders 2012 in samenhang met artikel 5, eerste lid, van Verordening (EG) 183/2005 in samenhang met Bijlage I, deel A, onder II onder 2a, 2b en 2e van Verordening (EG) nr. 183/2005

Registratie

De verplichting voor exploitanten van diervoederbedrijven een registratie bij te houden van het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen en biociden, het gebruik van genetisch gemodificeerd zaai- en pootgoed en de bron en hoeveelheid van elk diervoeder dat het bedrijf binnenkomt en de bestemming en hoeveelheid van elk diervoeder dat het bedrijf verlaat.

5.4

artikel 2.18, tweede lid, en artikel 6.4 van de Wet dieren in samenhang met artikel 2.1 van het Besluit diervoeders 2012 en artikel 13 van de Regeling diervoeders 2012 in samenhang met artikel 5 lid 5 van Verordening (EG) 183/2005 in samenhang met Bijlage III, onder 1, 1e alinea, 1e zin en 3e alinea van Verordening (EG) nr. 183/2005

Gescheiden opslag

De verplichting voor veehouders diervoeder gescheiden op te slaan van chemische stoffen en andere voor diervoeder verboden producten en gemedicineerde en niet-gemedicineerde diervoeders zo op te slaan dat het risico van vervoedering aan dieren waarvoor de diervoeders niet zijn bestemd, wordt beperkt.

5.5

artikel 2.18, tweede lid, en artikel 6.4 van de Wet dieren in samenhang met artikel 2.1 van het Besluit diervoeders 2012 en artikel 13 van de Regeling diervoeders 2012 in samenhang met artikel 5 lid 5 van Verordening (EG) nr. 183/2005 in samenhang met Bijlage III, onder 2, 3e zin van Verordening (EG) nr. 183/2005

Hanteren gemedicineerd voer

De verplichting voor veehouders om niet-gemedicineerde diervoeders gescheiden te hanteren van gemedicineerde diervoeders.

5.6

artikel 2.18, tweede lid, en artikel 6.4 van de Wet dieren in samenhang met artikel 2.1 van het Besluit diervoeders 2012 en artikel 13 van de Regeling diervoeders 2012 in samenhang met artikel 5, zesde lid van Verordening (EG) nr. 183/2005

Erkende leverancier

De verplichting voor veehouders alleen diervoeders te gebruiken van veevoederbedrijven die zijn geregistreerd en/of erkend.

5.b Levensmiddelenhygiëne

(Verordening (EG) nr. 852/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 inzake levensmiddelenhygiëne, PbEU L 139)

5.7

artikel 2, eerste lid, van het Warenwetbesluit hygiëne van levensmiddelen in samenhang met artikel 4, eerste lid en Bijlage I, deel A, onder II, onder 4g, 4h en 5f van Verordening (EG) nr. 852/2004

Aparte opslag

De verplichting voor exploitanten van levensmiddelenbedrijven afval en gevaarlijke stoffen apart op te slaan en voorzorgsmaatregelen te nemen om de insleep en verspreiding van besmettelijke, via levensmiddelen op de mens overdraagbare ziekten te voorkomen.

5.8

artikel 2, eerste lid, van het Warenwetbesluit hygiëne van levensmiddelen in samenhang met artikel 4, eerste lid, en Bijlage I, deel A, onder II, onder 4j en 5h, m.u.v. zinsnede ‘gewasbeschermingsmiddelen en’ van Verordening (EG) nr. 852/2004 in samenhang met artikel 2.2, tiende lid, onderdelen e en r, van de Wet dieren, artikel 106, eerste lid, van Verordening (EU) 2019/6 alsmede artikel 2.1 van het Besluit diervoeders 2012 in samenhang met de artikelen 23 en 57, eerste lid, onderdeel e, van de Regeling diervoeders 2012, artikel 1.21 van het Besluit houders van dieren, artikel 5.3, eerste lid, van het Besluit diergeneesmiddelen 2022 en de artikelen 3.7 en 3.9 van de Regeling diergeneesmiddelen 2022

Correcte toepassing

De verplichting voor exploitanten van levensmiddelenbedrijven toevoegingmiddelen voor diervoeders, diergeneesmiddelen en biociden correct toe te passen.

5.9

artikel 2, eerste lid, van het Warenwetbesluit hygiëne van levensmiddelen in samenhang met artikel 4, eerste lid en Bijlage I, deel A, onder II, onder 6 van Verordening (EG) nr. 852/2004

Herstelmaatregelen

De verplichting voor exploitanten van levensmiddelenbedrijven om passende herstelmaatregelen te nemen als tijdens officiële controles hygiëneproblemen zijn vastgesteld.

5.10

artikel 2, eerste lid, van het Warenwetbesluit hygiëne van levensmiddelen in samenhang met artikel 4, eerste lid, en Bijlage I, deel A, onder III, onder 8a, 8d en 8e van Verordening (EG) nr. 852/2004

Register

De verplichting voor veehouders om registers bij te houden over de aard en de oorsprong van aan de dieren gevoerde diervoeders, de resultaten van analyses van bij de dieren genomen monsters of van andere monsters voor diagnosedoeleinden en alle toepasselijke controles van dieren of producten van dierlijke oorsprong.

5.11

artikel 2, eerste lid, van het Warenwetbesluit hygiëne van levensmiddelen in samenhang met artikel 4, eerste lid, en Bijlage I, deel A, onder III, onder 9a en 9c van Verordening (EG) nr. 852/2004

Registratie gewasbeschermingsmiddelen/ biociden & analyses

De verplichting voor landbouwers die plantaardige producten telen een registratie bij te houden van alle gebruik van gewasbeschermingsmiddelen en van biociden en van alle resultaten van voor de volksgezondheid relevante analyses van bij planten genomen monsters of van andere monsters.

5.12

artikel 2.2, tiende lid, onderdeel l, subonderdeel 4°, en onderdeel r, van de Wet dieren in samenhang met artikel 4, eerste lid, en Bijlage I, deel A, onder III, onder 8b van Verordening (EG) 852/2004 in samenhang met artikel 1.25 van het Besluit houders van dieren in samenhang met artikel 108, eerste, tweede, derde en vijfde lid van Verordening (EU) 2019/6 en artikel 17, zevende lid, van Verordening (EU) 2019/4

Registratie/ logboek behandeling bij dieren

De verplichting voor veehouders een registratie bij te houden van de ontvangst, de toepassing of de vervoedering van diergeneesmiddelen en gemedicineerde diervoeders, evenals andere behandelingen die de dieren hebben ondergaan, data van toediening of behandeling en wachttijden.

Bewaartermijn gegevens is 5 jaar, gerekend vanaf de dagtekening van de stukken.

5.c Specifieke hygiënevoorschriften voor levensmiddelen van dierlijke oorsprong

(Verordening (EG) nr. 853/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 houdende vaststelling van specifieke hygiënevoorschriften voor levensmiddelen van dierlijke oorsprong, PbEU L 139)

5.13

artikel 2, tweede lid, Warenwetbesluit hygiëne van levensmiddelen in samenhang met artikel 3, eerste lid, van Verordening (EG) nr. 853/2004 in samenhang met Bijlage III, sectie IX, Hoofdstuk I, onderdeel I, 1b, 1c, 1d en 1e van Verordening (EG) nr. 853/2004

Algemene gezondheidsvoorschriften

De verplichting bij de productie van rauwe melk de algemene gezondheidsvoorschriften in acht te nemen.

5.14

artikel 2, tweede lid, Warenwetbesluit hygiëne van levensmiddelen in samenhang met artikel 3, eerste lid, van Verordening (EG) nr. 853/2004 in samenhang met Bijlage III, sectie IX, Hoofdstuk I, onderdeel I, 2a, 2b en 2c en in samenhang met Bijlage III, sectie IX, Hoofdstuk I, onderdeel I, 3a, 3b en 3c van Verordening (EG) nr. 853/2004

Voorschriften tuberculose/ brucellose

De verplichting bij de productie van rauwe melk de gezondheidsvoorschriften m.b.t. tuberculose en/of brucellose in acht te nemen.

5.15

artikel 2, tweede lid, Warenwetbesluit hygiëne van levensmiddelen in samenhang met artikel 3, eerste lid, van Verordening (EG) nr. 853/2004 in samenhang met Bijlage III, sectie IX, Hoofdstuk I, onderdeel I, 4 van Verordening (EG) nr. 853/2004

Menselijke consumptie

Het verbod om rauwe melk van dieren die niet voldoen aan de (algemene) gezondheidsvoorschriften, in het bijzonder dieren die individueel positief hebben gereageerd op de preventieve test op tuberculose of op brucellose, voor menselijke consumptie te (laten) gebruiken.

5.16

artikel 2, tweede lid, Warenwetbesluit hygiëne van levensmiddelen in samenhang met artikel 3, eerste lid van Verordening (EG) nr. 853/2004 in samenhang met Bijlage III, sectie IX, Hoofdstuk I, onderdeel I, 5 van Verordening (EG) nr. 853/2004

Isoleren besmette dieren

De verplichting om dieren die besmet zijn of waarvan vermoed wordt dat zij besmet zijn met een ziekte, op doeltreffende wijze te isoleren om negatieve gevolgen voor de melk van andere dieren te vermijden.

5.17

artikel 2, tweede lid, Warenwetbesluit hygiëne van levensmiddelen in samenhang met artikel 3, eerste lid, van Verordening (EG) nr. 853/2004 in samenhang met Bijlage III, sectie IX, Hoofdstuk I, onderdeel II, onder A, onder 1, 2, 3 en 4 van Verordening (EG) nr. 853/2004

Inrichting en onderhoud melklokaal/ installatie

De verplichting om melkinstallaties en de lokalen waar melk wordt opgeslagen zo te bouwen, in te richten en te onderhouden dat verontreiniging van de melk zoveel mogelijk wordt beperkt.

5.18

artikel 2, tweede lid, Warenwetbesluit hygiëne van levensmiddelen in samenhang met artikel 3, eerste lid, van Verordening (EG) nr. 853/2004 in samenhang met Bijlage III, sectie IX, Hoofdstuk I, onderdeel II, onder B, onder 1a, 1d, 2, 4a en 4b van Verordening (EG) nr. 853/2004

Hygiënisch melken & opslaan/ Markeren behandelde dieren/ Gekoelde opslag

De verplichting het melken onder hygiënische omstandigheden te verrichten en de melk onmiddellijk gekoeld op te slaan, behalve als koeling niet noodzakelijk is i.v.m. (snelle) verwerkingsmethoden. De verplichting om, met geneesmiddelen behandelde dieren, te markeren en de melk van deze dieren niet te bestemmen voor menselijke consumptie.

5.19

artikel 2, tweede lid, Warenwetbesluit hygiëne van levensmiddelen in samenhang met artikel 3, eerste lid, van Verordening (EG) nr. 853/2004 in samenhang met Bijlage III, sectie X, Hoofdstuk I, onder 1 m.u.v. de zinsnede ‘en tot op het moment van verkoop aan de consument’ van Verordening (EG) nr. 853/2004

Opslag eieren

De verplichting eieren op het bedrijf schoon, droog en vrij van vreemde geuren te houden en op afdoende wijze te beschermen tegen schokken en rechtstreeks zonlicht.

5.d Gebruik diergeneesmiddelen

(artikel 14 van Verordening (EG) nr. 470/2009van het Europees Parlement en de Raad van 6 mei 2009 tot vaststelling van communautaire procedures voor het vaststellen van grenswaarden voor residuen van farmacologisch werkzame stoffen in levensmiddelen van dierlijke oorsprong, tot intrekking van Verordening (EEG) nr. 2377/90 van de Raad en tot wijziging van Richtlijn 2001/82/EG van het Europees Parlement en de Raad en van Verordening (EG) nr. 726/2004 van het Europees Parlement en de Raad (Pb EU 2009, L152) en de bijlage bij Verordening (EU) nr. 37/2010 van de Commissie van 22 december 2009betreffende farmacologisch werkzame stoffen en de indeling daarvan op basis van maximumwaarden voor residuen in levensmiddelen van dierlijke oorsprong (Pb EU 2010, L15))

5.20

artikel 2.2, tiende lid, onderdelen e en r, en artikel 2.25 van de Wet dieren in samenhang met artikel 106, eerste lid, van Verordening (EU) 2019/6, artikel 2.8 van het Besluit houders van dieren en artikel

8.5 van het Besluit diergeneesmiddelen 2022 in samenhang met artikel 5.3, eerste lid, aanhef en onder b en c van de Regeling diergeneesmiddelen 2022

Gebruik diergeneesmiddelen ivm vergunning, het verbod op het gebruik van verboden stoffen, residuen en wachttijd

Het verbod op het gebruik van een diergeneesmiddel waarvoor geen vergunning is verstrekt.

Het verbod op het gebruik van verboden stoffen als genoemd in Verordening 37/2010.

Het verbod op het afleveren van een met diergeneesmiddelen behandeld dier dat een maximum residulimiet overschrijdt (MRL).

Het verbod om landbouwhuisdieren in de handel te brengen indien voorgeschreven wachttijd diergeneesmiddel niet in acht is genomen.

5.e Residuen gewasbeschermingsmiddelen

(Artikel 18, eerste lid, artikel 19 en artikel 20 Verordening (EG) nr. 396/2005 van het Europees Parlement en de Raad van 23 februari 2005 tot vaststelling van maximumgehalten aan bestrijdingsmiddelenresiduen in of op levensmiddelen en diervoeders van plantaardige en dierlijke oorsprong en houdende wijziging van richtlijn 91/414/EG van de Raad, PbEU L 70)

5.21

artikel 2.18, tweede lid, van de Wet dieren in samenhang met artikel 3, eerste lid, onder c, van de Regeling diervoeders 2012

Residuen gewasbeschermingsmiddelen in diervoeders

Het verbod om diervoeders te vervoederen die te hoge residuen van gewasbeschermingsmiddelen bevatten.

RBE 6. Hormonen en beta-agonisten

Artikelen 3, onder a), b), d), en e), 4, 5, en 7 van Richtlijn 96/22/EG van de Raad van 29 april van 1996 betreffende het verbod op het gebruik, in de veehouderij, van bepaalde stoffen met hormonale werking en van bepaalde stoffen met thyreostatische werking, alsmede van beta-agonisten en tot intrekking van Richtlijnen 81/602/EEG , 88/146/EEG en 88/299/EEG (Pb L 125)

6.1

artikel 2.2, tiende lid, onder r, artikel 2.25 van de Wet dieren en artikel 106, eerste lid, van Verordening (EU) 2019/6 in samenhang met artikel 5.3, eerste lid, van het Besluit diergeneesmiddelen 2022

Ongeoorloofd toepassen

Het verbod op het toepassen van diergeneesmiddel(en) die substanties met hormonale werking, thyreostatische werking of ß-agonisten bevat(ten), terwijl dit aan een dierenarts is voorbehouden.

6.2

artikel 106, eerste lid, van verordening 2019/6

Onjuist toepassen door dierenarts

Het verbod op gebruik door een dierenarts van diergeneesmiddelen in strijd met de voorschriften voor het in de handel brengen van het diergeneesmiddel.

6.3

artikel 2.9 van het Besluit houders van dieren

Toedienen groeibevorderaars

Het verbod om hormonen en beta-agonisten toe te dienen aan landbouwhuisdieren en aquacultuurdieren.

6.4

artikel 2.2, vijfde lid, van de Wet dieren

Houden behandelde dieren

De verplichting om alleen landbouwhuisdieren op het bedrijf te houden die zijn behandeld volgens de regels voor het toepassen van bepaalde stoffen met hormonale werking, bepaalde stoffen met thyreostatische werking en beta-agonisten.

6.5

artikel 5.3, eerste lid, aanhef en onderdelen a en d van de Regeling diergeneesmiddelen 2022

Handel

Het verbod om landbouwhuisdieren, verwerkte producten of vlees van dieren waaraan op enigerlei wijze stoffen met thyreostatische, oestrogene, androgene of gestagene werking alsmede beta-agonisten zijn toegediend, in de handel te brengen.

RBE 7. Gewasbeschermingsmiddelen

Artikel 55, eerste en tweede zin, van Verordening (EG) nr. 1107/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 21 oktober 2009 betreffende het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen en tot intrekking van de Richtlijnen 79/117/EEG en 91/414/EEG van de Raad (Pb L 309):

7.1

Artikel 20, eerste lid, van de Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden slechts in samenhang met artikel 55, eerste en tweede zin, van Verordening (EG) nr. 1107/2009

Gebruiksvoorschrift

De verplichting dat een middel dat gebruikt wordt als gewasbeschermingsmiddel, in Nederland toegelaten moet zijn. Het gewasbeschermingsmiddel moet gebruikt worden volgens de voorschriften die ‘overeenkomstig artikel 31 zijn vastgesteld en op het etiket nader zijn aangegeven’.

RBE 8. Duurzaam gebruik pesticiden

Richtlijn 2009/128/EG van het Europees Parlement en de Raad van 21 oktober 2009 tot vaststelling van een kader voor communautaire actie ter verwezenlijking van een duurzaam gebruik van pesticiden (PB L 309 van 24.11.2009, blz. 71):

Artikel 5, lid 2 en artikel 8, leden 1 tot en met 5

Artikel 12 met betrekking tot beperkingen op het gebruik van pesticiden in op basis van de kaderrichtlijn water en Natura 2000-wetgeving omschreven gebieden.

Artikel 13, leden 1 en 3, inzake de hantering en opslag van pesticiden en de verwijdering van resten.

8.1

Artikel 71 van de Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden

Vakbekwaamheidscertificaten

Verplichting te beschikken over een geldig bewijs van vakbekwaamheid voor het ontvangen, gebruiken of voorhanden hebben van gewasbeschermingsmiddelen.

8.2

Artikel 32b, eerste lid, van het Besluit gewasbeschermingsmiddelen en biociden en artikel 8.14 van de Regeling gewasbeschermingsmiddelen en biociden

Keuringsbewijs gewasbeschermings-apparatuur

Geldig keuringsbewijs is vereist voor toepassingsapparatuur.

8.3

De artikelen 3.79, tweede en vijfde lid, en 3.81, eerste lid, van het Activiteitenbesluit milieubeheer

Teeltvrije zone

Het aanleggen van een teeltvrije zone van 5 meter langs oppervlaktewater als bedoeld in bijlage 1 bij het Uitvoeringsbesluit meststoffenwet op aangewezen veengrond, zand- of lössgrond en kleigrond.

Het verbod op het toepassen van gewasbeschermingsmiddelen in deze zone.

8.4

artikel 2a van de Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden

Zorgplicht

Verplichting handelen of nalaten mbt gewasbeschermingsmiddelen, biociden en verpakkingen achterwege te laten indien daardoor gevaar ontstaat of kan ontstaan voor mens, dier, plant, bodem of water.

8.5

artikel 32a van het Besluit gewasbeschermingsmiddelen en biociden en artikel 8.13 van de Regeling gewasbeschermingsmiddelen en biociden

Reinigen verpakking

Verplichting grondig reinigen gebruikte verpakking van gewasbeschermingsmiddelen of biociden.

8.6

de artikelen 3.23b, 3.23d, 3.24, 3.25 en 4.104c van het Activiteitenbesluit milieubeheer

Reinigen werktuigen

Voorschriften lozen afvalwater bij uitwendig en inwendig reinigen van werktuigen waarmee gewasbeschermingsmiddelen zijn toegepast.

8.7

de artikelen 3.23, 4.6, 4.7, 8.1 en 8.4 van het Arbeidsomstandighedenbesluit

Zorgplicht van werkgever bij gebruik van gewasbeschermingsmiddelen

Werkgever is verplicht zorg te dragen voor: aanwezigheid wasbakken en doucheruimten, maatregelen om werknemers te beschermen tegen ongewilde gebeurtenissen bij gevaarlijke stoffen, voorschriften persoonlijk beschermingsmiddel en aanwezigheid doeltreffende veiligheids- of gezondheidssignalering.

8.8

de artikelen 3.93 t/m 3.95 van het Activiteitenbesluit milieubeheer

Voorschriften aanmaken en transporteren van gewasbeschermingsmiddelen

Voorschriften bij aanmaken en transporteren van gewasbeschermingsmiddelen.

8.9

Artikel 3.98 van het Activiteitenbesluit milieubeheer en artikel 3.94 van de Activiteitenregeling milieubeheer

Gebruik in dompelbaden en douche-installaties

Voorschriften toepassen gewasbeschermingsmiddelen in dompelbaden en douche-installaties en het verbod het daarvan afkomstige afvalwater te lozen.

8.10

de artikelen 4.1 Activiteitenbesluit milieubeheer

Opslagplaats voor gewasbeschermingsmiddelen

Opslagvoorwaarden voor gewasbeschermingsmiddelen

RBE 9. Bescherming kalveren

Artikel 3 en 4 van Richtlijn nr. 2008/119/EG van de Raad van 18 december 2008 tot vaststelling van minimumnormen ter bescherming van kalveren (Pb L10)

9.a. Artikel 4 van Richtlijn nr. 2008/119/EG van de Raad van 18 december 2008 tot vaststelling van minimumnormen ter bescherming van kalveren (Pb L10)

9.1

artikelen 2.5, derde lid, 2.34, eerste lid, 2.35, eerste lid en 2.36, eerste en tweede lid, van het Besluit houders van dieren

Algemene eisen stalinrichting kalveren

De verplichting om voor de behuizing waarin een kalf wordt gehouden materialen te gebruiken die niet schadelijk zijn voor de kalveren en grondig kunnen worden gereinigd en ontsmet.

De stal is zodanig ingericht dat een kalf zonder problemen kan liggen, rusten, opstaan en zich zonder problemen kan likken.

De vloer van een stal is stroef en aangepast aan het gewicht en de grootte van de kalveren en vormt een stevige, vlakke en stabiele oppervlakte.

De verplichting dat de ligruimte van een stal comfortabel en zindelijk is, beschikt over een behoorlijke afvoer en niet schadelijk is voor de kalveren. De vloer van de stal van kalveren jonger dan twee weken is ingestrooid met adequaat strooisel.

9.2

artikel 4 van Richtlijn 2008/119/EG in samenhang met de Bijlage I, onder 2

Elektrische leidingen & apparatuur

De verplichting elektrische leidingen en apparatuur zo te installeren dat de kalveren geen elektrische schokken kunnen krijgen.

9.3

artikel 2.5, vierde lid, van het Besluit houders van dieren

Stalklimaat

De verplichting te zorgen voor een zodanige luchtkwaliteit, temperatuur, gasconcentratie en ventilatie van de stal dat deze niet schadelijk is voor de kalveren.

9.4

artikel 2.5, vijfde, zesde, achtste en negende lid en artikel 2.40 van het Besluit houders van dieren

Dagelijkse controle en onderhoud van (verplicht) aanwezige apparatuur

Alle apparatuur die noodzakelijk is voor de gezondheid en het welzijn van de kalveren, moet ten minste eenmaal per dag worden geïnspecteerd. Defecten moeten onmiddellijk worden hersteld en ondertussen moeten de nodige maatregelen worden getroffen om de kalveren te beschermen. Bij gebruik van kunstmatige ventilatie moet voor een noodvoorziening worden gezorgd en moet er een alarmsysteem aanwezig zijn om de veehouder te waarschuwen wanneer het systeem uitvalt.

9.5

artikel 2.37, eerste lid en tweede lid en artikel 2.5, tweede lid, van het Besluit houders van dieren

Lichtvoorziening

De verplichting te zorgen voor passend dag- of kunstlicht dat, wanneer het kunstlicht betreft, ten minste gelijkwaardig moet zijn aan de duur van het daglicht. In een ruimte waarin kalveren worden gehouden is voldoende verlichting aanwezig voor een grondige controle van die kalveren op elk willekeurig tijdstip.

9.6

Artikel 2.4, tweede, derde, vierde en vijfde lid, artikel 1.7, onderdeel c en artikel 2.45 van het Besluit houders van dieren

Goede verzorging/inspectie/afzondering zieke dieren

De verplichting kalveren een goede verzorging te geven: kalveren regelmatig te inspecteren, de verplichting gewonde en zieke kalveren indien nodig af te zonderen in een adequate behuizing met droog en schoon strooisel en eventueel een dierenarts raad te plegen.

9.7

artikel 2.31, eerste tot en met vierde lid, van het Besluit houders van dieren

Aanbinden

Kalveren mogen niet worden aangebonden. Alleen kalveren in groepshokken mogen tijdens het voeren van melk of een melk vervangend preparaat maximaal 1 uur aangebonden worden. Het aanbindmiddel mag geen fysiek ongemak veroorzaken en dient regelmatig geïnspecteerd te worden.

9.8

artikel 2.44, eerste en tweede lid van het Besluit houders van dieren

Reinigen en ontsmetten

De verplichting lokalen, hokken, uitrusting en gereedschap voor kalveren op passende wijze te reinigen en te ontsmetten met als doel de verspreiding van ziekteverwekkers, stank- en ongedierteoverlast te voorkomen.

9.9

artikel 2.41, tweede, derde en vierde lid en artikel 2.31, vijfde lid van het Besluit houders van dieren

Geschikt voer/ verbod muilkorven

Alle kalveren moeten kunnen beschikken over voeder dat is afgestemd op hun leeftijd en gewicht. Het voer moet voldoende ijzer bevatten om een gemiddeld hemoglobinegehalte van ten minste 4,5 mmol/l te bereiken, moet bij kalveren van meer dan twee weken een bepaalde minimumhoeveelheid vezel houdend voeder bevatten dat wordt verhoogd van 50 tot 250 g per dag voor kalveren van 8 tot 20 weken.

Kalveren mogen niet worden gemuilkorfd.

9.10

artikel 2.41, eerste lid en artikel 2.38, eerste en tweede lid, van het Besluit houders van dieren

Eisen voedersystemen

Kalveren worden twee maal daags gevoerd. Bij kalveren die niet automatisch of niet onbeperkt gevoerd worden is de breedte van het voerhek 0,40 m per kalf.

9.11

artikel 1.7, onderdeel f, en artikel 2.42, eerste en tweede lid, van het Besluit houders van dieren

Watervoorziening

Kalveren van meer dan twee weken oud moeten over voldoende vers water van passende kwaliteit kunnen beschikken of hun dorst met andere vloeistoffen kunnen lessen. Bij warm weer en voor zieke kalveren moet echter altijd vers drinkwater beschikbaar zijn.

9.12

artikel 2.39 van het Besluit houders van dieren

Voeder- en drinkinstallatie

Voeder- en drinkinstallaties moeten zo zijn ontworpen, gebouwd, geplaatst en onderhouden dat gevaar voor verontreiniging van het voor de kalveren bestemde voeder en water wordt beperkt.

9.13

artikel 2.42, derde lid, van het Besluit houders van dieren

Koebiest

De verplichting kalveren zo spoedig mogelijk na hun geboorte en in elk geval binnen zes uur koebiest te geven.

9.b. Artikel 3 van Richtlijn nr. 2008/119/EG van de Raad van 18 december 2008 tot vaststelling van minimumnormen ter bescherming van kalveren (Pb L10)

9.14

artikel 2.32, eerste en tweede lid, van het Besluit houders van dieren

Eenlingboxen

Het verbod kalveren te huisvesten in eenlingboxen indien de kalveren ouder zijn dan 8 weken, uitgezonderd op advies van de dierenarts.

9.15

artikel 2.33, eerste en tweede lid, van het Besluit houders van dieren

Minimale afmetingen en wanden eenlingboxen

De verplichting te voldoen aan de minimale afmetingen van eenlingboxen voor kalveren.

De wanden van eenlingboxen zijn zodanig uitgevoerd dat naast elkaar gehouden kalveren elkaar kunnen zien en aanraken.

9.16

artikel 2.32, derde lid, van het Besluit houders van dieren

Vloeroppervlakte

De verplichting te voldoen aan de minimale vloeroppervlakte per kalf in andere huisvestingssystemen dan eenlingboxen en wanneer deze ouder is dan 8 weken.

RBE 10. Bescherming varkens

Artikelen 3 en 4 van Richtlijn nr. 2008/120/EG van de Raad van 18 december 2008 tot vaststelling van minimumnormen ter bescherming van varkens (Pb L 47)

10.1

artikel 3, eerste lid, onder a, van Richtlijn 2008/120/EG in samenhang met artikel 2.17, tweede lid, van het Besluit houders van dieren

Beschikbare vloeroppervlakte

De verplichting te voldoen aan de minimale vloerruimte per gespeend varken of gebruiksvarken.

10.2

artikel 3, eerste lid, onder b, eerste volzin, van Richtlijn 2008/120/EG in samenhang met artikel 2.17, eerste lid, van het Besluit houders van dieren

Vloeroppervlakte gelten en zeugen

De verplichting te voldoen aan de minimale vrije vloerruimte per gelt na dekking en per zeug wanneer gelten en/of zeugen in een groep gehouden worden.

10.3

artikel 3, tweede lid, onder a, van Richtlijn 2008/120/EG in samenhang met artikel 2.18, zesde lid, onderdeel b, van het Besluit houders van dieren

Vloeruitvoering gelten en zeugen

De verplichting te voldoen aan de minimale afmetingen van gedeeltelijk dichte vloeren voor gelten en zeugen.

10.4

artikel 3, tweede lid, onder b, van Richtlijn 2008/120/EG in samenhang met artikel 2.21 van het Besluit houders van dieren

Spleet- en balkbreedte betonroostervloeren

De verplichting om, ingeval betonnen roostervloeren worden gebruikt voor varkens die in groepen worden gehouden, te voldoen aan bepaalde minimale afmetingen.

10.5

artikel 3, vierde lid, eerste alinea, van Richtlijn 2008/120/EG in samenhang met artikel 2.13 van het Besluit houders van dieren

Groepshuisvesting gelten en zeugen

De verplichting gelten en zeugen in groepen te houden vanaf vier weken na het dekken tot één week vóór de verwachte werpdatum.

10.6

artikel 3, vierde lid, tweede alinea, van Richtlijn 2008/120/EG in samenhang met artikel 2.15 van het Besluit houders van dieren

Kunnen draaien gelten en zeugen

De verplichting dat gelten en zeugen zich gemakkelijk kunnen draaien indien zij – bij uitzondering – apart gehouden mogen worden.

10.7

artikel 3, zesde lid, van Richtlijn 2008/120/EG in samenhang met artikel 2.25 van het Besluit houders van dieren

Voerverstrekking in groepshuisvesting

De verplichting er voor te zorgen dat ieder dier voldoende voedsel tot zich kan nemen.

10.8

Artikel 4, Bijlage I, Hoofdstuk I, onder 5, van Richtlijn 2008/120/EG in samenhang met artikelen 1.8, tweede lid, en 2.16, onder a en b van het Besluit houders van dieren

Algemene eisen stalinrichting varkens

De varkensstallen moeten zo zijn gebouwd dat de varkens toegang hebben tot een schone ligruimte met een comfortabele afwerking en temperatuur en met een adequate waterafvoer, waar alle dieren tegelijk kunnen liggen, kunnen rusten en normaal kunnen opstaan.

De verplichting dat vloeren effen zijn maar niet glibberig om te voorkomen dat de dieren zich verwonden, en moeten zo zijn ontworpen, gebouwd en onderhouden dat zij bij de dieren geen letsels of pijn veroorzaken. De verplichting dat vloeren stevig, vlak en stabiel zijn en aangepast aan het gewicht en de grootte van de dieren.

10.9

Artikel 2.8, eerste lid, onderdeel a, in samenhang met tweede lid, onderdelen a, b en c, van de Wet dieren en Hoofdstuk 2 van het Besluit diergeneeskundigen

Ingrepen varkens

Het verbod een of meer lichamelijke ingrepen bij een varken te verrichten, tenzij dit onder voorwaarden is toegestaan.

10.10

Bijlage 1, Hoofdstuk II, onderdeel D, punt 2 en punt 4 van Richtlijn 2008/120/EG in samenhang met artikel 2.13 van het Besluit houders van dieren

Stabiele groep

De veehouder zorgt voor stabiele groepen. Als dieren aan een andere groep moeten worden toegevoegd, moet dit zo vlug mogelijk na de geboorte gebeuren, ten hoogste één week na het spenen.

Als varkens aan een groep moeten worden toegevoegd, moeten zij voldoende mogelijkheden hebben om aan de andere varkens te ontsnappen en zich voor hen te verbergen.

Kalmeermiddelen mogen alleen in uitzonderlijke gevallen worden toegediend.

10.11

artikel 2.14 van het Besluit houders van dieren

Agressie

Er worden maatregelen genomen om agressie in groepen te voorkomen. Verplicht is om stro of ander materiaal te verstrekken aan gespeende varkens en gebruiksvarkens Bij ernstige gevechten wordt de oorzaak onderzocht.

10.12

artikel 2.15, eerste lid, onderdeel d, en tweede lid Besluit houders van dieren

Huisvesting agressieve, zieke en gewonde varkens

Het is toegestaan varkens tijdelijk af te zonderen van de groep indien de varkens buitengewoon agressief zijn of ziek of gewond zijn, dan wel door andere varkens zijn aangevallen.

Bij tijdelijke afzondering moet voldoende ruimte voor het varken beschikbaar zijn om zich te kunnen omdraaien.

10.13

artikel 2.19 lid 1 Besluit houders van dieren

Aanbindverbod

Het verbod op het aangebonden houden van gelten of zeugen.

10.14

artikel 2.15 van het Besluit houders van dieren in samenhang met Bijlage I, Hoofdstuk 1, punt 3, derde gedachtestreepje van Richtlijn 2008/120/EG

Tijdelijke afzondering

In specifieke omstandigheden mogen varkens individueel gehouden worden. Bij een tijdelijke afzondering van de groep beschikken de varkens over voldoende ruimte om zich te kunnen omdraaien, voor zover specifiek veterinair advies niet anders luidt.

10.15

artikel 2.19, vierde, vijfde en zesde lid, van het Besluit houders van dieren

Ruimte achter werpende/ zogende zeug

Er is voldoende ruimte achter de zeug die moet werpen. Biggen worden beschermd tegen bewegingen van de zeug en kunnen ongehinderd zogen.

10.16

artikel 2.20, eerste lid, van het Besluit houders van dieren

Berenhuisvesting

Een beer wordt op zodanige wijze gehuisvest dat hij zich kan omdraaien en andere varkens kan horen, ruiken en zien.

10.17

artikel 2.20, tweede lid, onderdelen c en d, en derde lid, Besluit houders van dieren

Vloeroppervlak hok beren 18 maanden of ouder.

Het berenhok heeft een vrij vloeroppervlak van 6 m2. Als het hok tevens wordt gebuikt voor het dekken dan moet de oppervlakte 10 m2 bedragen, deze ruimte moet voor de beer vrij beschikbaar zijn.

10.18

artikel 2.22, vierde lid, van het Besluit houders van dieren

Vloeruitvoering zogende biggen

Biggen hebben de beschikking over een dichte vloer of een vloer met een rubber mat of ander materiaal.

10.19

artikel 2.22, eerste en tweede lid, van het Besluit houders van dieren

Hokverrijking en vloerbedekking

Varkens beschikken permanent over voldoende materiaal om te onderzoeken en mee te spelen, bestaande uit stro, hooi, hout, zaagsel, compost van champignons, turf of een mengsel daarvan, of ander geschikt materiaal, voor zover de gezondheid van de dieren daardoor niet in gevaar komt.

Zeugen en gelten beschikken in de laatste week voor het werpen over voldoende en adequaat nestmateriaal, tenzij dit in verband met de op het bedrijf gebruikte mengmestmethode technisch niet uitvoerbaar is.

10.20

artikel 2.23, eerste lid, van het Besluit houders van dieren

Lichtvoorziening

De verplichting de stal te voorzien van voldoende licht met een intensiteit van minimaal 40 lux gedurende 8 uur per dag.

10.21

artikel 2.23, tweede lid, van het Besluit houders van dieren

Geluidsniveau

In een stal bestemd voor varkens wordt een continue geluidsniveau van 85 dBA of hoger alsmede constant of plotseling lawaai vermeden.

10.22

artikel 2.24 van het Besluit houders van dieren

Hygiënevoorschriften (parasietenbestrijding/ reinigen)

Drachtige zeugen en gelten worden zo nodig tegen uitwendige en inwendige parasieten behandeld en worden voordat zij in het kraamhok worden gebracht grondig schoongemaakt.

10.23

artikel 2.25 van het Besluit houders van dieren

Tegelijkertijd kunnen eten

Wanneer varkens in groep worden gevoederd en niet ad libitum of via een automatisch individueel voedersysteem, is de breedte van het voerhek 0,30 m per varken.

10.24

artikel 2.26, eerste lid van het Besluit houders van dieren

Dagelijks voer verstrekken

De verplichting alle varkens ten minste eenmaal per dag te voeren.

10.25

artikel 2.26, tweede lid, van het Besluit houders van dieren

Permanent water

De verplichting alle varkens ouder dan twee weken permanent van vers water te voorzien.

10.26

artikel 2.26, derde lid, van het Besluit houders van dieren

Ruwvoer verstrekken

De verplichting om aan guste en drachtige zeugen en gelten voldoende bulk- of vezelrijk en energierijk voer te verstrekken.

10.27

artikel 1.20, eerste lid, onderdeel l, derde lid en zesde lid van het Besluit houders van dieren

Scheiden ouderdier

Biggen worden niet gespeend voordat zij 28 dagen oud zijn, tenzij daarvoor veterinaire redenen zijn. Als er gespecialiseerde voorzieningen zijn getroffen, dan mogen biggen gespeend worden op 21 dagen.

RBE 11. Bescherming landbouwhuisdieren

Artikel 4 van Richtlijn 98/58/EG van de Raad van 20 juli 1998 tot vaststelling van minimumnormen voor de bescherming van voor landbouwdoeleinden gehouden dieren (Pb L 221)

11.1

artikel 1.6, eerste lid, van Besluit houders van dieren

Bewegingsvrijheid

Het verbod op het zo ver beperken van de bewegingsruimte van een dier dat het onnodig lijdt of letsel wordt toegebracht.

11.2

artikel 2.3 van het Besluit houders van dieren

Aangebonden mits voldoende ruimte

De verplichting dat wanneer een dier permanent of geregeld wordt aangebonden, vastgeketend of geïmmobiliseerd, het voldoende ruimte heeft voor zijn fysiologische en ethologische behoeften, overeenkomstig de bestaande ervaring en de wetenschappelijke kennis.

11.3

artikel 1.6, derde lid, van het Besluit houders van dieren

Bescherming buiten gehouden dieren

De verplichting dieren indien buiten gehouden te beschermen tegen slechte weersomstandigheden, roofdieren en gezondheidsrisico’s.

11.4

artikel 2.4, eerste lid, van het Besluit houders van dieren

Verzorgers

De verplichting dieren te laten verzorgen door een voldoende aantal personen die beschikken over voldoende kennis en vaardigheden en vakbekwaam zijn.

11.5

artikel 2.4, tweede en derde lid, van het Besluit houders van dieren

Welzijnscontrole

De verplichting binnen gehouden dieren tenminste dagelijks te controleren en buiten gehouden dieren zo vaak te controleren dat lijden wordt voorkomen.

11.6

artikelen 1.7, onderdeel c, en 2.4, vierde en vijfde lid, van het Besluit houders van dieren

Passende verzorging en huisvesting zieke en gewonde dieren

De verplichting dieren die ziek of gewond lijken onmiddellijk op passende wijze te verzorgen en zo nodig af te zonderen in een passend onderkomen voorzien van droog strooisel. Wanneer de zorg geen verbetering in de toestand van het dier brengt dient een dierenarts geraadpleegd te worden.

11.7

artikel 1.7, onderdeel e, en artikel 2.4, zevende lid, van het Besluit houders van dieren

Geschikt voer en juiste toediening voer en water

De verplichting een dier voldoende, gezond en voor de soort en de leeftijd geschikt voer te geven zodat het in goede gezondheid blijft en aan zijn voedingsbehoeften voldaan wordt. De verplichting erop toe te zien dat de wijze van toediening van voer en water zodanig is dat het dier niet onnodig lijdt of letsel wordt toegebracht.

11.8

artikel 2.4, zesde lid, van het Besluit houders van dieren

Tussenpozen voederen

De verplichting een dier te voederen met tussenpozen die bij zijn fysiologische behoeften passen.

11.9

artikel 2.5, tweede lid, van het Besluit houders van dieren

Voldoende verlichting voor controle dieren

De verplichting te zorgen voor voldoende verlichting voor een grondige controle van het dier op elk willekeurig tijdstip.

11.10

artikelen 1.8, derde en vierde lid, en 2.5, derde lid, van het Besluit houders van dieren

Materiaal behuizing

De verplichting voor de behuizing van het dier materiaal en bodembedekking te gebruiken dat niet schadelijk is voor het dier en grondig gereinigd en ontsmet kan worden.

11.11

artikel 1.8, tweede lid, van het Besluit houders van dieren

Ontwerp/ onderhoud behuizing

Behuizingen, waaronder begrepen de vloer, waarin een dier verblijft en inrichtingen voor de beschutting voor een dier zijn op zodanige wijze ontworpen, gebouwd en onderhouden dat bij de dieren geen letsel of pijn wordt veroorzaakt en bevatten geen scherpe randen of uitsteeksels waaraan het dier zich kan verwonden.

11.12

artikel 2.5, vierde lid, van het Besluit houders van dieren

Stalklimaat

De verplichting dat de luchtcirculatie, het stofgehalte van de lucht, de temperatuur, de relatieve luchtvochtigheid en de gasconcentraties binnen zodanige grenzen worden gehouden dat zij niet schadelijk zijn voor de dieren.

11.13

artikelen 1.8, eerste lid, en 2.5, eerste lid, van het Besluit houders van dieren

Lichtvoorziening dag- en nachtritme

Het verbod om dieren die in een gebouw worden gehouden permanent in het donker of permanent in kunstlicht te houden. En de verplichting te zorgen voor voldoende licht en duister om aan de ethologische en fysiologische behoeften van het dier te voldoen.

11.14

artikel 2.5, vijfde en zesde lid, van het Besluit houders van dieren

Noodvoorziening ventilatie / alarmsysteem

De verplichting kunstmatig ventilatiesystemen te voorzien van een noodsysteem zodat als hoofdsysteem uitvalt een alarmsysteem in werking treedt en de verplichting het alarmsysteem regelmatig te testen.

11.15

artikel 1.7, onderdeel f, van het Besluit houders van dieren

Drinkwater

De verplichting dat een dier toegang heeft tot een toereikende hoeveelheid water van passende kwaliteit of op een andere wijze aan zijn behoefte aan water kan voldoen.

11.16

artikel 2.5, zevende lid, van het Besluit houders van dieren

Ontwerp voeder- drinkinstallatie

De verplichting een voeder- of drinkinstallatie zo te ontwerpen, bouwen en plaatsen dat verontreiniging van voer en water, alsmede mogelijke schadelijke gevolgen van rivaliteit tussen de dieren tot een minimum beperkt worden wordt voorkomen.

11.17

artikel 2.5, achtste en negende lid, van het Besluit houders van dieren

Controle apparatuur

De verplichting automatische of mechanische apparatuur ten minste eenmaal per dag te controleren en defecten onmiddellijk te herstellen.

11.18

artikel 2.10 van het Besluit houders van dieren

Register medische zorg

De verplichting een register bij te houden van alle medische zorg en het bij iedere controle aangetroffen aantal sterfgevallen. Het register wordt ten minste drie jaar bewaard.

11.19

artikel 2.9 van het Besluit houders van dieren

Toedienen/ voeren schadelijke stoffen

Het verbod stoffen aan een dier toe te dienen ander dan voor therapeutische of profylactische doeleinden, dan wel zoötechnische behandeling, tenzij uit wetenschappelijke studies of uit de ervaring is gebleken dat de stof niet schadelijk is voor de gezondheid of het welzijn van het dier.

11.20

artikel 2.3, tweede lid, van de Wet dieren in samenhang met artikel 2.1 van het Besluit houders van dieren

Houden niet aangewezen dieren

Het verbod om niet-aangewezen dieren voor landbouwdoeleinden te houden.

11.21

Artikel 2.8, eerste lid, in samenhang met het tweede lid, van de Wet dieren en Hoofdstuk 2 van het Besluit diergeneeskundigen

Ingrepen

Het verbod lichamelijke ingrepen bij een dier te verrichten, tenzij dit onder voorwaarden is toegestaan.

11.22

artikel 1.17 Besluit houders van dieren

Fokmethoden

De verplichting om alleen gebruik te maken van toegestane methoden van fokken met dieren.

Bijlage 4. bij artikel 32, onderdeel b

Goede landbouw- en milieucondities als bedoeld in artikel 13 van verordening (EU) 2021/2115.

§ 1. Klimaatverandering

1. GLMC 1 – Instandhouding van blijvend grasland

  • 1. Indien in het aanvraagjaar het aandeel blijvend grasland in het landbouwareaal op nationaal niveau naar verwachting met meer dan 5 procent af zal nemen ten opzichte van het referentieaandeel, kan de minister verplichtingen opleggen op bedrijfsniveau om land weer om te zetten in blijvend grasland voor landbouwers die over land beschikken dat van blijvend grasland of als blijvend grasland gebruikte grond is omgezet in land voor andere vormen van grondgebruik gedurende een periode in het verleden.

  • 2. De minister stelt de betrokken landbouwer in kennis van de oppervlakte waarop deze verplichting betrekking heeft en de termijn waarbinnen de vereiste oppervlakte omgezet dient te worden in blijvend grasland.

  • 3. Onder referentieaandeel wordt verstaan: het aandeel blijvend grasland in het landbouwareaal in het jaar 2018.

  • 4. Het aandeel blijvend grasland wordt vastgesteld op basis van de arealen die voor het betrokken jaar zijn aangegeven door landbouwers op wie de verplichtingen in het kader van rechtstreekse betalingen van toepassing zijn respectievelijk waren.

  • 5. Het eerste lid is niet van toepassing wanneer de afname tot onder de drempel van 5 procent het gevolg is van aangegane verbintenissen of van verplichtingen als bedoeld in artikel 4, lid 4, punten b) en c), van Verordening (EU) 2021/2115, als gevolg waarvan op de betrokken arealen geen landbouwactiviteit meer wordt uitgeoefend en die geen betrekking hebben op de aanplant van kerstbomen of de teelt van gewassen of bomen voor energieproductie.

2. GLMC 2 – Bescherming van veengebieden

De landbouwer beïnvloedt de waterstand op veengrond, als vastgesteld in bijlage 1 bij het Uitvoeringsbesluit Meststoffenwet, gelegen in niet afwaterende gebieden beneden 1 meter boven NAP dat onderhevig is aan een peilbesluit als bedoeld in artikel 5.2 van de Waterwet en artikel 5.2 van het Waterbesluit, niet.

3. GLMC 3 – Verbod op het verbranden van stoppels

Het is verboden om gewasresten op bouwland na de oogst te verbranden, tenzij de landbouwer beschikt over een vergunning van het college van burgemeester en Wethouders die uitsluitend wordt afgegeven op basis van door de bevoegde autoriteit vastgestelde fytosanitaire redenen.

§ 2. Water

4. GLMC 4 – Aanleg van bufferstroken langs waterlopen

  • 1. Het is verboden meststoffen op of in de bodem te brengen, chemische gewasbeschermingsmiddelen of biociden toe te passen op een perceel in een bufferstrook van:

    • a. 300 cm gemeten vanaf de insteek van een waterloop;

    • b. 500 cm gemeten vanaf de insteek van een waterloop, voor zover het een ecologische kwetsbare waterloop betreft; of

    • c. 500 cm gemeten vanaf de insteek van een waterloop, voor zover het een waterloop betreft dat in verband met de uitvoering van de verplichtingen van Richtlijn 2000/60/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2000 tot vaststelling van een kader voor communautaire maatregelen betreffende het waterbeleid (PbEU 2000, L 327) is aangewezen.

  • 2. In afwijking van het eerste lid, onderdeel a, wordt een bufferstrook aangehouden van:

    • a. 100 cm indien de totale bufferstrook meer dan 4 procent van de oppervlakte van het betreffende referentieperceel beslaat;

    • b. 50 cm indien de totale bufferstrook van 100 cm, bedoeld onder a, meer dan 4 procent van de oppervlakte van het betreffende referentieperceel beslaat; of

    • c. 50 cm voor wat betreft het verbod op chemische gewasbeschermingsmiddelen of biociden indien in de gebieden Waterschap Rijnland of regio Boskoop gebruik wordt gemaakt van een emissiescherm als bedoeld in artikel 3.79, zevende lid, onderdeel b, onder 2 van het Activiteitenbesluit milieubeheer.

  • 3. In afwijking van het eerste lid, onderdeel c, wordt een bufferstrook aangehouden van:

    • a. 300 cm indien de bufferstrook van 500 cm meer dan 4 procent van de oppervlakte van het betreffende referentieperceel beslaat, of

    • b. 100 cm indien de totale bufferstrook van 300 cm, bedoeld onder a, meer dan 4 procent van de oppervlakte van het betreffende referentieperceel beslaat, mits het een watervoerende sloot betreft van maximaal 1.000 cm breed gemeten vanaf de insteek van de waterloop.

  • 4. in afwijking van het eerste tot en met het derde lid:

    • a. is de bufferstrook gelijk aan de teeltvrije zone, bedoeld in artikel 3:85 van het Activiteitenbesluit milieubeheer, indien de voorgeschreven teeltvrije zone breder is dan de in dit artikel voorgeschreven bufferstrook, en

    • b. wordt op flauwe taluds een bufferstrook toegepast vanaf 1 meter gemeten vanaf het wateroppervlak ongeacht of de volledige bufferstrook op het flauwe talud past.

  • 5. De 4 procent berekening, bedoeld in het tweede en derde lid, wordt toegepast op het niveau van het topografisch perceel, met uitzondering van landschapselementen, en ziet op alle bufferstroken op een topografisch perceel. Indien er verschillende soorten waterlopen grenzen aan hetzelfde topografische perceel en de bufferstroken meer dan 4% van het referentieperceel beslaan wordt er voor alle bufferstroken stapsgewijs afgeschaald naar de eerste toegestane minimum breedte voor de betreffende bufferstrook bijhorend bij de aangrenzende waterloop.

  • 6. De landbouwer is verplicht artikel 2 van de Uitvoeringsregeling bufferstroken na te leven.

4.A. GLMC 10 – Aanleg van bufferstroken langs droge sloten

  • 1. Het is verboden meststoffen op of in de bodem te brengen, chemische gewasbeschermingsmiddelen of biociden toe te passen op een perceel in een bufferstrook van 100 cm gemeten vanaf de insteek van een waterloop, die gedurende de periode van 1 april tot 1 oktober droog staat.

  • 2. De landbouwer is verplicht artikel 3 van de Uitvoeringsregeling bufferstroken na te leven.

§ 3. Bodem

5. GLMC 5 – Bodembewerkingsbeheer

GLMC 5 is van toepassing op land- en tuinbouwgronden die geheel of gedeeltelijk zijn gelegen binnen het grondgebied van de provincie Limburg ten zuiden van de doorgaande weg tussen Sittard en Wehr, tot aan de grens tussen Nederland en Duitsland, en van de doorgaande weg tussen Sittard en Urmond, tot aan de grens tussen Nederland en België, met uitzondering van het winterbed van de Maas en het inundatiegebied van Geul en Gulp.

  • 1. Een perceel met een hellingspercentage van 2 procent of meer wordt niet gebruikt voor fruitteelt, tenzij:

    • a. het gras in de boomgaard niet korter wordt gemaaid dan 5 cm;

    • b. op een perceel met een hellingspercentage tot 5 procent de hellingslengte in gebruik voor fruitteelt minder bedraagt dan 300 meter of ten minste na elke 300 meter wordt onderbroken door een niet erosiebevorderend gewas of een extra wendakker;

    • c. op een perceel met een hellingspercentage van 5 procent of meer de hellingslengte in gebruik voor fruitteelt minder bedraagt dan 200 meter of ten minste na elke 200 meter wordt onderbroken door een niet-erosiebevorderend gewas of een extra wendakker; en

    • d. op een perceel met een hellingspercentage van 5 procent of meer het snoeihout onder de bomen niet geruimd wordt vóór 15 juni van elk jaar.

  • 2. Artikel 1, onderdelen a en d, is niet van toepassing op fruitteelt waarbij de boomrijen dwars op de helling zijn gelegen en er geen eenduidig concentratiepunt is voor het oppervlakkig afstromende water.

  • 3. De landbouwer:

    • a. voert zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk één maand na elke oogst van het desbetreffende teeltjaar, een grondbewerking uit met een minimale diepte van vijftien centimeter, waarmee de verslemping, verdichting, korstvorming en wielsporen worden opgeheven, behoudens bij de toepassing van ondergroei of bij de aanwezigheid van meerjarige teelten. De genoemde diepte van vijftien centimeter mag worden beperkt tot tien centimeter indien een hamsterverbintenis van toepassing is;

    • b. wist bij het inzaaien van bieten, maïs of uien de sporen van de trekkerwielen, tenzij de directzaaimethode is toegepast; en

    • c. gebruikt land- en tuinbouwgronden met een hellingspercentage van 18 procent of meer uitsluitend als grasland.

  • 4. Onverminderd de leden 2 en 3 treft de landbouwer elk teeltjaar met betrekking tot elk perceel land- of tuinbouwgrond met een hellingspercentage van 2 procent of meer en een hellingslengte van meer dan 50 meter de volgende maatregelen:

    • a. één keer per jaar ondiep ploegen in het voorjaar in een bewerkingscyclus van niet-kerende grondbewerking, eventueel gecombineerd met het breken van de bodem op grotere diepte waarbij geen verstoring van de bodemopbouw plaatsvindt, in combinatie met een bodembedekking; of

    • b. toepassing van het mulchsysteem in combinatie met een buffervoorziening voor 20 m3 water per hectare.

  • 5. De landbouwer doet uiterlijk 1 februari van het lopende teeltjaar melding van de genomen maatregelen, bedoeld in het vierde lid, bij de Limburgse Land- en Tuinbouw Bond te Roermond.

  • 6. Het vierde en vijfde lid zijn niet van toepassing op land- en tuinbouwgronden, indien de landbouwer:

    • a. geen andere dan de niet-kerende grondbewerking toepast en een bodembedekking inzaait, waarbij de bodembedekking achterwege kan blijven indien op 15 september nog een gewas op het land staat;

    • b. in het teeltjaar bij gewassen in ruggenteelt waterdrempels toepast die tussen de aanleg van de ruggen en het sluiten van het gewas gezamenlijk 100 m3 water per hectare kunnen bergen;

    • c. in het teeltjaar uiterlijk op 1 januari een wateropvang heeft met een capaciteit van 100 m3 per hectare, voor de percelen die afwateren in deze voorziening; of

    • d. wintergraan teelt dat voor 1 januari van het desbetreffende teeltjaar wordt ingezaaid.

  • 7. Voor de berekening van het hellingspercentage wordt gebruik gemaakt van tabel 1.

Tabel 1: Bepaling hellingspercentage

  • I. Bepaling hellingspercentage van percelen met één hoogste en één laagste punt.

    • 1. Bepaling van de richting van de steilste helling in het perceel. De meest steile helling in het perceel is maatgevend voor de perceelslengte (L). Zie afbeelding A.

      A.

      Bijlage 269543.png

      L van perceel a = 400 meter

      L van perceel b = 200 meter

    • 2. Bepaling van het gemiddelde hellingspercentage over de in 1 vermelde perceelslengte L. Zie afbeelding B, C en D.

      B.

      Bijlage 269544.png

      Gemiddelde hellingspercentage = 1%

      C.

      Bijlage 269545.png

      D.

      Bijlage 269546.png
  • II. Bepaling hellingspercentage van percelen met meer dan één hoogste of laagste punt (holle en bolle percelen)

    • a. Holle percelen: vanuit het laagste punt het gemiddelde van twee hellingen bepalen. Zie afbeelding E.

    E.

    Bijlage 269547.png
    • b. Bolle percelen: vanuit het hoogste punt het gemiddelde van twee hellingen bepalen.

    Overige zaken conform onderdeel I.

6. GLMC 6 – Minimale bodembedekking

  • 1. Een landbouwer die percelen uit productie neemt, die niet bedekt worden door spontane opkomst in de periode van 31 mei tot en met 31 augustus, zaait deze percelen in met een groenbemester onder de navolgende voorwaarden:

    • a. Het betreft een groenbemester, genoemd in onderdeel b, dan wel een mengsel van één of meer groenbemesters, genoemd in onderdeel c, die uiterlijk op 31 mei wordt ingezaaid.

    • b. Groenbemesters zijn:

      • mengsels van grassen,

      • phacelia,

      • spurrie,

      • vlinderbloemigen met uitzondering van bonen en erwten,

      • kruisbloemigen, uitgezonderd koolzaad,

      • afrikaantjes, of

      • solanum sisymbriifolium.

    • c. Mengsels van één of meer groenbemesters zijn:

      • tweezaadlobbige cultuurgewassen in een dichtheid per gewas van ten hoogste 10 procent van de zaaizaadhoeveelheid die gebruikt wordt bij de gangbare teelt van het desbetreffende gewas,

      • eenzaadlobbige cultuurgewassen met uitzondering van maïs, in een dichtheid van maximaal 7 kilogram per hectare zaaizaad per soort, met een maximum van 35 kilogram per hectare in totaal, of

      • akkerkruiden zoals aangemerkt in de Standaardlijst van de Nederlandse Flora (van der Meijden, 1990) met uitzondering van duist, grote windhalm, oot, melganzevoet, knolcyperus, hanepoot, kweek, kleefkruid, akkermunt, veenwortel, perzikkruid en klein kruiskruid.

    • d. De groenbemester wordt niet voor 31 augustus door enigerlei vorm van bewerking vernietigd.

  • 2. Het eerste lid is niet van toepassing op percelen die uit productie worden genomen indien:

    • a. de bodem in de betreffende periode van 31 mei tot 31 augustus wordt bedekt met gewasresten;

    • b. op last van de minister deze percelen onbegroeid worden gehouden ter bestrijding van quarantaineorganismen; of

    • c. het perceel geïnundeerd wordt ten behoeve van de bestrijding van ziekten of plagen.

  • 3. Van 16 september tot 1 februari is het niet toegestaan grasland of blijvende teelten te vernietigingen, met uitzondering van:

    • a. grasland waarbij vernietiging tot 30 november is toegestaan indien direct na de vernietiging in de desbetreffende grond tulp, krokus, iris of muscari wordt geplant;

    • b. grasland op kleigrond, als vastgesteld in bijlage 1 bij het Uitvoeringsbesluit Meststoffenwet, waarbij vernietiging van 1 november tot en met 31 december is toegestaan, indien de volgende teelt geen gras is;

    • c. grasland indien direct na de vernietiging landschapselementen worden aangeplant overeenkomstig de voorwaarden die hieraan gesteld worden in het Uitvoeringsbesluit Meststoffenwet;

    • d. kwekerijen en boomteelt.

  • 4. De landbouwer houdt zich aan de regels voor de teelt van een vanggewas tot 1 februari na maïsteelt op zand- en lössgronden, als vastgesteld in bijlage 1 bij het Uitvoeringsbesluit Meststoffenwet, en vanaf 2024 op door de minister aan te wijzen klei- en veengronden.

  • 5. Op kleigronden is tussen 1 augustus en 30 november minimaal 80 procent van het bouwland op het bedrijf minimaal 8 weken bedekt met een bodembedekker. De bedekking kan bestaan uit een gewas, vanggewas, stoppels, mulchen, plantenresten of groenbemester.

  • 6. Het eerste en vijfde lid zijn niet van toepassing indien de landbouwer als gevolg van een contract voor agrarisch natuurbeheer op basis van de subsidieregelingen ANLb of de Catalogus Groenblauwe diensten een beheer uitvoert waardoor hij niet aan de voorwaarden, bedoeld in die leden, kan voldoen.

7. GLMC 7 – Gewasrotatie op bouwland

  • 1. De landbouwer past vanaf 2024 gewasrotatie op perceelniveau toe op bouwland met dien verstande dat vanaf 2023:

    • a. ieder jaar op minimaal een derde van zijn bouwland een ander gewas wordt geteeld als hoofdteelt of één of meerdere volgteelten worden geteeld na de hoofdteelt binnen hetzelfde kalenderjaar tot de inzaai van het hoofdgewas van het volgende jaar, mits de volgteelt bestaat uit een andere gewassoort dan de hoofdteelt; en

    • b. ieder vierde jaar een ander gewas op hetzelfde perceel wordt geteeld als hoofdteelt.

  • 2. Onverminderd het eerste lid teelt de landbouwer op zand- en lössgrond:

  • 3. Het eerste lid is niet van toepassing op percelen die op de peildatum bij de landbouwer in gebruik zijn en:

    • a. die worden gebruikt voor braak;

    • b. die worden gebruikt voor de teelt van een gewas uit de gewassenlijst ‘natte teelten’ als bedoeld in bijlage1;

    • c. die worden gebruikt voor de teelt van meerjarige gewassen;

    • d. die worden gebruikt voor grassen en andere kruidachtige voedergewassen op bouwland;

    • e. waarbij meer dan 75 procent van het bouwland wordt gebruikt voor:

      • 1°. de productie van grassen of andere kruidachtige voedergewassen;

      • 2°. de teelt van vlinderbloemige gewassen;

      • 3°. braak;

      • 4°. een combinatie van 1, 2 of 3;

    • f. waarbij meer dan 75 procent van het landbouwareaal:

      • 1°. bestaat uit blijvend grasland;

      • 2°. wordt gebruikt voor de productie van grassen of andere kruidachtige voedergewassen;

      • 3°. wordt gebruikt voor de teelt van een gewas uit de gewassenlijst ‘natte teelten’ als bedoeld in bijlage 1; of

      • 4°. een combinatie van 1, 2 of 3.

  • 4. De verplichting tot het toepassen van gewasrotatie is voorts niet van toepassing op:

    • a. percelen waarop de landbouwer een biologische productiemethode toepast en het bedrijf van de landbouwer overeenkomstig verordening (EU) 2018/848 gecertificeerd is;

    • b. percelen waarop de landbouwer als gevolg van een contract voor agrarisch natuurbeheer op basis van de subsidieregelingen ANLb of de Catalogus Groenblauwe diensten een beheer uitvoert waardoor hij niet aan de voorwaarden, bedoeld in het eerste lid, kan voldoen; en

    • c. bedrijven in de streek Oldambt en het eiland Hoekse waard op zware kleigrond die gewasdiversificatie toepassen in combinatie met continueelt van wintertarwe, wintergerst, winterkoolzaad en winterraapzaad waarbij minimaal drie gewassen worden geteeld waarvan het gewas met de grootste oppervlakte niet meer dan 75 procent van het bouwland beslaat en het gewas met de kleinste oppervlakte minimaal 5 procent van het bouwland beslaat.

  • 5. Het tweede lid is niet van toepassing voor teelten van gewassen die meer dan vier jaar onafgebroken op een perceel staan.

§ 4. Biodiversiteit en landschap

8. GLMC 8 – Minimumaandeel niet-productieve grond, behoud van landschapselementen en snoeiverbod

  • 1. In 2023 bestaat maximaal 96 procent van het bouwland, dat op de peildatum bij de landbouwer in gebruik is, uit mais, soja of kortlopend hakhout.

  • 2. Vanaf 2024 is ten minste 4 procent van het bouwland, dat op de peildatum bij de landbouwer in gebruik is, bestemd voor niet-productieve gronden. Landschapselementen gelegen op of grenzend aan bouwland tellen mee voor het percentage van 4 procent, mits zowel de landschapselementen als het bouwland op de peildatum bij de landbouwer in gebruik zijn.

  • 3. Het in het tweede lid bedoelde percentage kan tot 3 procent worden beperkt indien dit percentage tot tenminste 7 procent van het bouwland wordt aangevuld door middel van eco-activiteiten als bedoeld in artikel 23 en is bestemd voor niet-productieve gronden.

  • 4. Het in het tweede lid bedoelde percentage kan tot 3 procent worden beperkt indien dit percentage tot tenminste 7 procent van het bouwland met de teelt van stikstofbindende gewassen als bedoeld in bijlage 1 wordt aangevuld, zonder gebruikmaking van chemische gewasbeschermingsmiddelen en biociden.

  • 5. Op niet-productieve gronden vindt geen productie plaats en wordt geen gebruik gemaakt van bemesting en chemische gewasbeschermingsmiddelen of biociden.

  • 6. De wegingsfactoren van tabel 2 worden gebruikt bij de berekening van het aantal hectares.

  • 7. Het eerste en tweede lid is niet van toepassing:

    • a. indien meer dan 75 procent van het bouwland wordt gebruikt voor:

      • 1°. de productie van grassen of andere kruidachtige voedergewassen;

      • 2°. de teelt van vlinderbloemige gewassen;

      • 3°. braak, of

      • 4°. een combinatie van 1, 2 of 3.

    • b. indien meer dan 75 procent van het landbouwareaal:

      • 1°. bestaat uit blijvend grasland,

      • 2°. wordt gebruikt voor de productie van grassen of andere kruidachtige voedergewassen,

      • 3°. wordt gebruikt voor de teelt van een gewas uit de gewassenlijst ‘natte teelten’ als bedoeld in bijlage 1, of

      • 4°. een combinatie van 1, 2 of 3.

    • c. op een bedrijf met een maximum oppervlakte bouwland van 10 hectare dat volledig biologisch is gecertificeerd overeenkomstig verordening (EU) 2018/848.

  • 8. De landbouwer is verplicht de volgende bepalingen in acht te nemen:

  • 9. Het snoeien van heggen en bomen is verboden in de periode van 15 maart tot en met 15 juli en in het geval buiten die periode door vogels wordt gebroed.

Tabel 2: Wegingsfactoren

Optie

Weeg-factor

Afmetingen

Beheerde akkerranden en groene braak (inzaai)

1,5

Rand: Min 3m en max 20 m breed

Onbeheerde akkerranden, bufferstroken en groene braak (spontane opkomst)

1

Rand/bufferstrook:

Min. 0,5m en max 20 m breed

Stroken bouwland langs bos

1

tot maximaal 20 meter breed.

Sloten

1

Smaller dan tien meter (van insteek naar insteek)

Sloten grenzend aan beheerde rand/ natuurvriendelijke oever

2

Smaller dan tien meter (van insteek naar insteek)

Rietzoom/rietkraag/rietland

1,5

maximaal 1,5 hectare

Vijvers/poelen

1,5

Oppervlakte tussen 0,001 hectare en 0,5 hectare

Heggen/hagen/houtsingels/hout-wallen/struwelen

2

 

Geïsoleerde bomen/knotbomen

1,5

Standaardoppervlakte 20 m² per boom, intekening boom geeft 1 m²

Boomgroepen

1,5

Maximaal 1,5 hectare

Natuurvriendelijke oevers

Bestaat uit een aaneengesloten oever langs een bestaande waterloop, in de vorm van een plas- of drasberm of flauw talud (minimaal 1:3) met een begroeiing van inheemse planten.

1,5

Minimaal 3 en maximaal 10 meter breed

Minimaal 25 meter lang

Maximaal 1,5 hectare

Tuunwallen

(van plaggen gemaakte afscheiding tussen twee percelen)

1

Maximaal 1,5 hectare

Kleine wetlands = Plas-dras op bouwland (tijdelijk grasland

1

Minimaal 0,1 hectare

Vanaf 15 februari ten minste 2 maanden geïnundeerd, tenminste 5 cm boven maaiveld

Zandwallen

1

maximaal 1,5 hectare

Schouwpaden

1

maximaal 1,5 hectare

Ruigtes op landbouwpercelen

1

maximaal 1,5 hectare

Stroken wild gras

1

maximaal 1,5 hectare

Graften

1

maximaal 1,5 hectare

9. GLMC 9 – Verbod omzetten en ploegen ecologisch kwetsbaar blijvend grasland en andere gebieden en omzetverplichting

  • 1. Ecologisch kwetsbaar blijvend grasland wordt niet geploegd of omgezet.

  • 2. Als blijvend grasland dat ecologisch kwetsbaar is wordt aangemerkt door de minister aangewezen blijvend grasland gelegen in gebieden die op grond van artikel 2.1, eerste lid, van de Wet natuurbescherming zijn aangewezen ter uitvoering van Richtlijn 92/43/EEG van de Raad van 21 mei 1992 inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna (PbEG 1992, L 206).

  • 3. Op blijvend grasland als bedoeld in het eerste lid wordt uitsluitend een lichte grondbewerking toegestaan.

  • 4. Op blijvend grasland, gelegen in gebieden die op grond van artikel 2.1, eerste lid, van de Wet natuurbescherming door de minister zijn aangewezen ter uitvoering van Richtlijn 2009/147/EG van het Europees Parlement en de Raad van 30 november 2009 inzake het behoud van de vogelstand (PbEu 2010, L 20), geldt een ploegverbod overeenkomstig de voor die gebieden ingevolge artikel 2.3 van de Wet natuurbescherming vastgestelde beheerplannen.

  • 5. Een landbouwer die beschikt over areaal dat van aangewezen ecologisch kwetsbaar blijvend grasland is omgezet in land voor andere vormen van grondgebruik wordt verplicht dit areaal om te zetten in grasland dat niet mag worden omgeploegd of omgezet en voor de toepassing van deze bepaling na de omzetting direct aangemerkt als blijvend grasland.

  • 6. De omzetverplichting wordt opgelegd aan de landbouwer die een perceel in gebruik heeft dat is omgezet van aangewezen ecologisch kwetsbaar blijvend grasland in land voor andere vormen van grondgebruik.

  • 7. De minister stelt de betrokken landbouwer zo snel mogelijk, maar uiterlijk voor 1 maart van het kalenderjaar volgend op het aanvraagjaar, in kennis van de oppervlakte waarop deze omzetverplichting betrekking heeft.

  • 8. De landbouwer die de omzetverplichting krijgt opgelegd zet de vereiste oppervlakte om in grasland overeenkomstig de voorwaarden die in de kennisgeving zijn geformuleerd.

Bijlage 5. bij artikel 5, vierde lid

Samenstellingsverklaring van de accountant <jaartal>

Aan: <naam landbouwer>

De ‘Opgave Actieve landbouwer’ van <naam landbouwer> is door ons samengesteld op basis van de informatie die we van u hebben gekregen. Uw bedrijf is met de volgende gegevens geregistreerd bij de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO.nl):

Relatienummer:

KvK-nummer:

Naam:

Adres:

Postcode en woonplaats:

Werkwijze samenstellingsopdracht

Deze samenstellingsopdracht is door ons uitgevoerd volgens Nederlands recht, waaronder de voor accountants geldende Standaard 4410 ‘Samenstellingsopdrachten’.

Op grond van deze standaard wordt van ons verwacht dat wij u ondersteunen bij het opstellen en presenteren van de ‘Opgave Actieve landbouwer’ in overeenstemming met de Uitvoeringsregeling GLB 2023. Wij hebben daarbij onze deskundigheid op het gebied van administratieve verwerking en financiële verslaggeving toegepast.

Bij een samenstellingsopdracht bent u ervoor verantwoordelijk dat de informatie klopt en dat u ons alle relevante informatie aanlevert. Wij hebben onze werkzaamheden, in overeenstemming met de daarvoor geldende regelgeving, dan ook uitgevoerd vanuit de veronderstelling dat u aan deze verantwoordelijkheid heeft voldaan. Als slotstuk van onze werkzaamheden zijn wij door het lezen van de ‘Opgave Actieve landbouwer’ globaal nagegaan dat het beeld van de opgave overeenkomt met onze kennis van <naam landbouwer>

Opgave actieve landbouwer

De ‘Opgave Actieve landbouwer’ is gebaseerd op de door u ingediende aangifte <inkomstenbelasting 202x / omzetbelasting 202x> of op het gemiddelde bedrag aan inkomsten over de drie meest recente belastingjaren. Dit jaar is het meest recente beschikbare belastingjaar. Volgens de door ons samengestelde ‘Opgave Actieve landbouwer’:

  • is van de totale inkomsten ten minste een derde deel afkomstig uit landbouwactiviteiten.

Bij het uitvoeren van deze opdracht hebben wij ons gehouden aan de voor ons geldende relevante ethische voorschriften in de Verordening Gedrags- en Beroepsregels Accountants (VGBA) en de Handleiding Actieve Landbouwer. U en andere gebruikers van deze ‘Opgave Actieve landbouwer’ mogen er dan ook vanuit gaan dat wij de opdracht professioneel, vakbekwaam en zorgvuldig, integer en objectief hebben uitgevoerd en dat wij vertrouwelijk omgaan met de door u verstrekte gegevens.

Beperking in gebruik en verspreidingskring

De ‘Opgave Actieve landbouwer’ is opgesteld voor RVO.nl met als doel <naam landbouwer> in staat te stellen te voldoen aan voorwaarden uit de Uitvoeringsregeling GLB 2023. Hierdoor is ‘Opgave Actieve landbouwer’ mogelijk niet geschikt voor andere doeleinden. Onze samenstellingsverklaring is daarom uitsluitend bestemd voor <naam landbouwer> en voor RVO.nl voor de bepaling van het toekennen van directe betalingen vanuit het GLB aan <naam landbouwer> en mag niet worden verspreid aan of worden gebruikt door anderen.

Plaats:

Datum:

Accountant-Administratieconsulent:

Adres:

KvK-nummer accountantskantoor:

Handtekening accountant

Bijlage 6. bij artikel 42

Artikel regeling

Soort niet naleving (CTP)

Waarschuwing 1e keer niet naleving

1e sanctie bij niet-naleving zonder voorafgaande waarschuwing respectievelijk 1e sanctie bij herhaling niet-naleving met voorafgaande waarschuwing

sanctie bij tweede respectievelijk derde herhaling niet-naleving

Korting wordt toegepast op

10 lid 4 juncto 4 lid 2

Het niet doen van een melding m.b.t. het geheel niet ter beschikking van de landbouwer staan van een perceel

Nee

10%

20%

Totale bedrag aan rechtstreekse betalingen, bedoeld in artikel 2, eerste lid, onderdelen a, b en d.

10 lid 4 juncto 4 lid 2

Het niet doen van een melding m.b.t. het gedeeltelijke niet ter beschikking staan van een perceel

Ja

5%

10%

Totale bedrag aan rechtstreekse betalingen, bedoeld in artikel 2, eerste lid, onderdelen a, b en d.

10 lid 4 juncto 4 lid 4 en lid 6, onderdeel b

Het niet doen van een melding dat sprake is van meer dan 100 bomen per hectare

Ja

10%

20%

Totale bedrag aan rechtstreekse betalingen, bedoeld in artikel 2, eerste lid, onderdelen a, b en d.

10 lid 4 juncto 4 lid 5

Het niet doen van een melding dat een voedselbos niet voldoet aan criteria

Ja

10%

20%

Totale bedrag aan rechtstreekse betalingen, bedoeld in artikel 2, eerste lid, onderdelen a, b en d.

10 lid 4 juncto 6

Het niet doen van een melding dat sprake is van noemenswaardige hinder

nee

10%

20%

Totale bedrag aan rechtstreekse betalingen, bedoeld in artikel 2, eerste lid, onderdelen a, b en d.

10 lid 4 juncto 7 lid 6

Het niet doen van een melding m.b.t. het geheel niet ter beschikking van de landbouwer staan van een landschapselement

ja

10%

20%

Totale bedrag aan rechtstreekse betalingen, bedoeld in artikel 2, eerste lid, onderdelen a, b en d.

10 lid 4 juncto 7 lid 6

Het niet doen van een melding m.b.t. het gedeeltelijk niet ter beschikking van de landbouwer staan van een landschapselement

ja

5%

10%

Totale bedrag aan rechtstreekse betalingen, bedoeld in artikel 2, eerste lid, onderdelen a, b en d.

9 lid 2

Geen originele hennepetiketten of aankoopbewijzen

nee

10%

20%

Bedrag aan rechtstreekse betalingen, bedoeld in artikel 2, eerste lid, onderdelen a en b, voor de betreffende henneppercelen.

10 lid 2 onderdeel b

Niet alle percelen opgegeven

ja

10%

20%

Totale bedrag aan rechtstreekse betalingen, bedoeld in artikel 2, eerste lid, onderdelen a, b en d.

10 lid 4, onderdeel b

Gegevens niet actueel houden c.q. wijzigingen niet melden zonder gevolgen voor de hoogte van de betaling (gewassen)

Ja

100 euro

200 euro

Totale bedrag aan rechtstreekse betalingen, bedoeld in artikel 2, eerste lid, onderdelen a, b en d.

10 lid 4, onderdeel c en lid 5 juncto 25 lid 1, onderdeel a.

Wijzigingen niet melden eco-regeling t.a.v. niet uitvoeren eco-activiteiten

Ja

10%

20%

Totale bedrag aan rechtstreekse betalingen, bedoeld in artikel 2, eerste lid, onderdeel d.

10 lid 4, onderdeel c en lid 5 juncto 25 lid 1, onderdeel a

Wijzigingen niet melden eco-regeling t.a.v. gedeeltelijk niet uitvoeren eco-activiteiten of niet volgens de voorwaarden uitvoeren van eco-activiteiten

Ja

5%

10%

Totale bedrag aan rechtstreekse betalingen, bedoeld in artikel 2, eerste lid, onderdeel d.

29, lid 2 onder a

Actueel en juist houden van de voor betaling relevante gegevens in het I&R systeem

ja

1%

5%

Totale bedrag aan betalingen bedoeld in artikel 2, tweede lid

45

Omzeiling

nee

100%

nvt

Totale bedrag aan rechtstreekse betalingen, bedoeld in artikel 2, eerste en tweede lid.