Beleidsregel ontheffingverlening voertuigen met geautomatiseerde functies 2022

Geraadpleegd op 09-05-2024.
Geldend van 14-10-2022 t/m heden

§ 1. Algemeen

Artikel 1. Definities

  • 2 In aanvulling op het eerste lid wordt voor de toepassing van deze beleidsregel verstaan onder:

    • a. nominale system safety test: een test van het voertuig op een afgesloten terrein, waarbij zonder ingrepen de maximale mogelijkheden van het voertuig onder de minst ideale omstandigheden van de geautomatiseerde functies worden beproefd ten behoeve van de uitvoering van de aangevraagde proef;

    • b. proef: het verkrijgen van ervaring met verder geautomatiseerde functies van voertuigen door middel van ontheffingen als bedoeld in artikel 2a van het Besluit ontheffingverlening exceptioneel vervoer;

    • c. functional safetytest: het op een afgesloten terrein beoordelen van het voertuig en het gedrag waarbij door ingrepen fouten in het systeem worden gebracht, de risicoanalyses getoetst worden en de mitigerende maatregelen ten behoeve van de uitvoering van de proef gevalideerd worden;

    • d. operational design domain ODD: gebruikerscondities waaronder het geautomatiseerde rijsysteem, of een aspect daarvan specifiek is ontworpen om te functioneren;

      Deze gebruikerscondities kunnen worden beperkt door de combinatie van omgevingsfactoren, geografische-, meteorologische-, tijdsomstandigheden en/of de vereiste aanwezigheid of de afwezigheid van bepaalde kenmerken en intensiteit van het verkeer;

    • e. verbonden voertuigen: één of meer voertuigen die door geautomatiseerde functies met elkaar verbonden zijn;

    • f. intake: een afstemming tussen de RDW en de aanvrager over het bepaalde in artikel 2a van het Besluit ontheffingverlening exceptioneel vervoer in relatie tot de aanvraag en de documenten als bedoeld in artikel 6 van deze regeling.

§ 2. Aanvragen ontheffingen algemeen

Artikel 3. Aanvraag

  • 1 De aanvraag wordt ingediend op het door de Dienst Wegverkeer vastgestelde model aanvraagformulier.

  • 2 Het aanvraagformulier wordt op verzoek schriftelijk beschikbaar gesteld.

Artikel 4. Wijze van indienen van de aanvraag

Indiening van aanvragen kan uitsluitend schriftelijk plaatsvinden.

Artikel 5. Intrekken van de aanvraag

Een ontheffingsaanvraag kan uitsluitend schriftelijk door de indiener worden ingetrokken.

§ 3. Beoordeling aanvraag

Artikel 6. Schriftelijke stukken

  • 1 Bij een aanvraag om een ontheffing worden in ieder geval de volgende documenten overgelegd:

    • a. een volledig ingevuld aanvraagformulier;

    • b. een plan van aanpak waarin ten minste beschreven wordt:

      • het aantal voertuigen dan wel samenstellen van voertuigen onder vermelding van de kentekens en de voertuigidentificatienummers dan wel, indien het een nieuw of een niet in Nederland geregistreerd voertuig betreft, de relevante documenten voor goedkeuring, registratie en gebruik van het voertuig of de voertuigen op de openbare weg;

      • het doel van de proef, waarbij expliciet ingegaan wordt op de wijze waarop met de proef wordt bijgedragen aan innovatie en het opdoen van ervaring met geautomatiseerde functies in voertuigen alsmede de wijze waarop wordt bijgedragen aan de doelstellingen van artikel 2, eerste lid van de Wegenverkeerswet;

      • een planning gericht op de voorgenomen startdatum van de proef en de duur van de proef;

      • een beschrijving van specifieke omstandigheden waaronder de proef gaat plaatsvinden zoals snelheid, verkeersintensiteit, weeromstandigheden en dag /nachtomstandigheden als bedoeld in artikel 1, tweede lid van het RVV 1990:

      • een beschrijving van de exacte locatie(s) en wegen waar de proef onder de in 4° beschreven omstandigheden gaat plaatsvinden;

  • 2 Voorts worden gedurende de behandeling van de aanvraag de volgende documenten overgelegd:

    • a. een functionele beschrijving van de geautomatiseerde functies van het voertuig en de ICT-infrastructuur in relatie met het voertuig zoals bijvoorbeeld wegkantsystemen/ overige weggebruikers/ GNSS/ GPS;

    • b. een risicoanalyse en een beschrijving van het voorgenomen gebruik van het voertuig en de beheersing van de geautomatiseerde functionaliteiten, mede in relatie tot het ODD en de aangevraagde routedelen, volgens de beschreven werkwijze, uit ISO26262:2018, onderdeel 2.5,2,6,2.7, 3.5,3.6,3.7, 4.5 tot en met 4.8, 8.7 tot en met 8.10 als bedoelt in Bijlage I, dan wel daaraan gelijkwaardige methode. Na voorafgaande toestemming van de RDW kan worden volstaan met een inzichtelijke beschrijving van de onderdelen verificatie en validatie volgens de meest actuele versie van de ISO 21448 of Failure Mode and Effect Analysis (FMEA);

    • c. een verklaring van de verzekeraar dat de proef adequaat verzekerd is;

    • d. een verklaring omtrent medewerking onderzoek, kennisdeling en evaluatie van de proef;

    • e. een verklaring met betrekking tot de aanwezigheid van een apparaat als bedoeld in EC 2019/2144 voor de gegevensvastlegging dat in staat is om de gegevens te registreren afkomstig van de sensor- en controlesystemen gekoppeld aan de geautomatiseerde functies, evenals andere informatie met betrekking tot bewegingen van het voertuig dan wel de verbonden voertuigen;

    • f. een EMC-verklaring conform UN/ECE-reglement 10 met betrekking tot het voertuig en de geautomatiseerde functionaliteiten, in en om het voertuig als beschreven in Bijlage II, dan wel een document waaruit naar het oordeel van de RDW blijkt dat de EMC-risico’s op andere wijze adequaat zijn geborgd.

  • 3 Indien documenten als bedoeld in het tweede lid, onder a en b, zijn afgegeven door een bevoegde autoriteit in de lidstaat van de Europese Unie waar de voertuigen zijn of waren geregistreerd, dient hieruit te blijken dat deze een beschermingsniveau bieden dat naar het oordeel van de Dienst Wegverkeer ten minste gelijkwaardig is.

Artikel 7. Intake

Na ontvangst van het volledig ingevuld aanvraagformulier en bijbehorende documenten als bedoeld in artikel 6 wordt er binnen 6 weken een intake georganiseerd. Van de intake wordt een verslag opgemaakt.

Artikel 8. Startbijeenkomst

  • 1 Ten behoeve van de behandeling van de aanvraag kan een bijeenkomst worden georganiseerd waarbij in ieder geval de volgende onderwerpen als bedoeld in artikel 6 aan de orde komen:

    • a. doel en omvang de proef;

    • b. de voor de proef relevante onderzoeksvragen van de deelnemers aan de bijeenkomst.

  • 2 Bij de bijeenkomst als bedoeld in het eerste lid worden in ieder geval de wegbeheerder(s) uitgenodigd en kunnen tevens derden, ten behoeve van de advisering aan de Dienst Wegverkeer, worden uitgenodigd.

Artikel 9. Beoordeling door middel van testen

Na de beoordeling van de documenten als bedoeld in artikel 6, eerste lid, en de adviezen voorkomend uit de startbijeenkomst, wordt voor een of meerdere voertuigen dan wel de verbonden voertuigen op een door de RDW aangewezen locatie(s) een nominale system safety test en een functional safetytest uitgevoerd.

Artikel 10. Advisering door derden

De Dienst Wegverkeer kan advies vragen aan deskundigen ten behoeve van de testen en de uitvoering van de proef.

§ 4. De Ontheffing

Artikel 11. Soorten ontheffingen

  • 1 Ontheffingen worden onderscheiden in incidentele ontheffingen en langlopende ontheffingen.

  • 2 Een incidentele ontheffing kan worden afgegeven voor ten hoogste vier voertuigen of vier samenstellen van voertuigen met een maximale geldigheidsduur van drie maanden en is bestemd voor:

    • a. het inregelen en toetsen van voertuigen op de voorgestelde route;

    • b. kortlopende proeven.

  • 3 Een langlopende ontheffing kan uitsluitend worden afgegeven nadat er één of meerdere incidentele ontheffingen zijn afgegeven en is geldig voor ten hoogste vier kentekens van voertuigen of samenstellen van voertuigen met een maximale geldigheidsduur van één jaar.

Artikel 12. Ontheffingsdocument met bijlagen

  • 1 Een ontheffing bestaat ten minste uit:

    • a. een voorblad, waarop in ieder geval de gegevens van de aanvrager, de kentekens zijn vermeld en de geldigheidsduur zijn vermeld;

    • b. een toelichting op de proef;

    • c. een route bijlage;

    • d. diverse bijlagen die beperkingen en voorschriften bevatten.

  • 2 Op aanvraag kan gedurende de geldigheidsduur van de ontheffing voor de resterende geldigheidsduur van de ontheffing, uitsluitend de bijlage beperking bestuurders worden gewijzigd met betrekking tot de persoon van de bestuurder.

Artikel 13. Beperkingen en voorschriften verbonden aan de ontheffing

  • 1 Aan iedere ontheffing worden beperkingen en algemene voorschriften verbonden en kunnen bijzondere beperkingen of bijzondere voorschriften worden verbonden.

De directie van de Dienst Wegverkeer,

J. Woudstra

Algemeen Directeur

Bijlage II. bij artikel 6, tweede lid, onder f. EMC statement

In aanvulling op de EMC testen zoals beschreven in ECE R10 annex 4-22, volgt de RDW de volgende procedure vóór en tijdens de initiële EMC testen voor een ontheffing:

  • 1. Bij een EMC test aan een autonoom voertuig of een voertuig met geautomatiseerde functies, moeten alle geautomatiseerde functies zijn ingeschakeld en in de actieve modus functioneren.

    In het bijzonder:

    De geautomatiseerde functies moeten actief zijn en gemonitord op het correct en continu functioneren van deze functies. Het rapport van het EMC-lab moet verklaren en bewijzen dat alle bovengenoemde systemen actief waren tijdens de test, b.v. gps, heartbeat tussen ego-voertuig en ghost-voertuig of controlekamer of basisstation. In het EMC-rapport moet bevestiging worden gegeven van continue heartbeat/ logging tijdens de hele test.

    Een rapport zonder logging van de essentiële autonome/geautomatiseerde functionaliteiten wordt niet geaccepteerd door de RDW.

  • 2. Indien één voertuig van een serie wordt getest, worden de overige voertuigen uit de serie eveneens geïnspecteerd op overeenstemming met het geteste voertuig. Hierbij wordt in ieder geval gecontroleerd op de elektrische en elektronische componenten, de kabelgeleiding en de softwarenummers.

    Deze vereenvoudigde manier van testen van het tweede of volgende voertuig wordt alléén toegepast als:

    • a. het eerste voertuig de EMC- tests heeft doorstaan zonder het gebruik van ferrietblokken of – tijdelijk – aangebracht aluminiumfolie;

    • b. de RDW tijdig is voorzien van voldoende informatie over de EMC test van het eerste voertuig;

    • c. het testrapport van het EMC-lab voldoende gedetailleerde informatie, zoals foto’s, bevat om vast te stellen dat het tweede en volgende voertuig gelijk is aan het eerste geteste voertuig.

  • 3. Alvorens de EMC-test uit te voeren wordt de RDW geraadpleegd over het testprogramma om overeenstemming te bereiken over het door het EMC-lab opgestelde Pass/Fail-criteriavoorstel volgens ECE R10 paragraaf 6.1.2.

  • 4. De voertuig- of ESA-fabrikant vult de informatie in volgens ECE R10 bijlage 2A of 2B. Het EMC-lab voegt dit toe als bijlage bij het testrapport.

  • 5. Indien een RPS (Remote Pilot System) wordt gebruikt en dit het gedrag van het voertuig kan beïnvloeden, moet de RPS deel uitmaken van het EMC-testplan.

  • 6. Indien bij de EMC test gebruik is gemaakt van ferrietblokken of aluminiumfolie op verschillende elementen in het systeem om de EMC-tests te doorstaan, kan het EMC-rapport niet gebruikt worden voor:

    • a. verdere revisie of extensie;

    • b. andere voertuigen;

    • c. het toevoegen/wijzigen van ESA's aan het geteste voertuig.

  • 7. Het EMC-lab moet door de RDW als Technische Dienst geaccrediteerd zijn.

Bijlage III. als bedoeld in artikel 13, tweede lid

A. Beperking bestuurder

  • 1. Het voertuig mag uitsluitend worden bestuurd door personen van wie de naam in deze ontheffing is vermeld

  • 2. De bestuurder is uitsluitend bezig met zijn bestuurderstaak en onthoudt zich van gedragingen als bedoeld in artikel 5 en 5a van de Wegenverkeerswet 1994.

  • 3. De bestuurder moet bekend zijn met de meest actuele geldende operationele protocol

  • 4. Het operationele protocol is inzichtelijk voor de bestuurder en bevindt zich in de voertuigen.

  • 5. De bestuurders moeten bekend zijn met de geautomatiseerde functies, de noodprocedure en welke handmatige taken door de systemen worden overgenomen.

  • 6. De bestuurder moet in het bezit zijn van een geldig rijbewijs

B. Beperking voertuigen

De voertuigen mogen gedurende de looptijd van de ontheffing niet zonder goedkeuring van de RDW worden aangepast. Aanpassing van de voertuigen zonder goedkeuring van de RDW leidt tot onmiddellijke intrekking van de ontheffing.

C. Beperking verantwoordelijkheden

  • 1. De houder van de ontheffing is er verantwoordelijk voor dat de voertuigen aantoonbaar verzekerd zijn.

  • 2. De houder van de ontheffing is verantwoordelijk en aansprakelijk voor de gebreken aan de voertuigen en de eventuele gevolgen daarvan. Hieronder vallen ook de technische/ digitale aspecten die worden gebruikt in het kader van deze ontheffing.

  • 3. De houder van de ontheffing vrijwaart de RDW van aansprakelijkheid.

D. Beperking overdraagbaarheid

De ontheffing is niet overdraagbaar.

E. Beperking buitengewone weersomstandigheden

  • 1. Van de ontheffing mag geen gebruik worden gemaakt bij gladheid van het wegdek.

  • 2. Van de ontheffing mag geen gebruik worden gemaakt bij weersomstandigheden die het zicht beperken tot minder dan 200 m. waarbij deze afstand is vastgesteld is zonder het gebruik van verlichting.

  • 3. Indien zich dergelijke omstandigheden voordoen moet zo spoedig mogelijk het gebruik van de ontheffing worden beëindigd.

F. Beperking buitengewone omstandigheden

  • 1. Bij een aanrijding met (lichte) materiële schade of (licht) persoonlijk letsel, in of buiten het voertuig wordt het rijden met de ontheffing met directe ingang opgeschort

  • 2. Er dient direct contact worden opgenomen met de RDW en de wegbeheerder zoals in de ontheffing vermeld.

  • 3. Het gebruik van de ontheffing mag uitsluitend hervat worden na toestemming van de RDW en de wegbeheerder.

  • 4. In het voertuig opgeslagen data moet op verzoek ter beschikking te worden gesteld aan de ontheffingsverlener of de handhaver.

G. Beperking combinatieverbod andere ontheffingen

De ontheffing mag niet worden gebruikt in combinatie met enig andere ontheffing.

H. Beperking verbod vervoer gevaarlijke stoffen

Een ontheffing mag niet gebruikt worden voor vervoer van gevaarlijke stoffen als bedoeld in de Wet vervoer gevaarlijke stoffen.

Bijlage IV. als bedoeld in artikel 13, derde lid

A. Voorschrift gebruik van de ontheffing op de route

  • 1. De houder van de ontheffing stelt zeker dat het rijden van de route en het uitvoeren van de beoogde testen veilig kan plaatsvinden.

  • 2. De houder van de ontheffing stelt zeker dat er niet gereden wordt als er op de aangewezen route wegwerkzaamheden plaatsvinden.

  • 3. De houder van de ontheffing meldt iedere voorgenomen rit of ritten tenminste 4 werkdagen voor aanvang van de rit aan bij de ontheffingsverlener en de wegbeheerder(s)

B. Voorschrift gegevensverzameling en verstrekking gebruik ontheffing

  • 1. De houder van de ontheffing houdt van de ritten een logboek bij en stuurt hiervan maandelijks een afschrift aan de RDW.

  • 2. Het logboek bevat in ieder geval de volgende items:

    • a. begin en eindtijd gebruik ontheffing;

    • b. de tijdsblokken van rijden in combinatie met de naam van de bestuurder;

    • c. bijzonderheden (zoals weersomstandigheden, verkeersdrukte).

    • d. eventuele schades;

    • e. uitgevoerde manoeuvres.

    • f. waargenomen fouten, inconsistenties en onvolledige terugmeldingen.

    • g. gebruik noodknop, met locatie en tijdstip

C. Voorschrift noodprocedure

Voor het gebruik van de ontheffing is een noodprocedure aanwezig, die gevolgd wordt als de geautomatiseerde functies niet of gebrekkig functioneren

Naar boven