Kaderbesluit overige JenV-subsidies

Geraadpleegd op 08-05-2024.
Geldend van 01-07-2022 t/m heden

Besluit van 21 april 2022, houdende regels voor het verstrekken van subsidies door de Minister van Justitie en Veiligheid en de Minister voor Rechtsbescherming (Kaderbesluit overige JenV-subsidies)

Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Justitie en Veiligheid, gedaan mede namens Onze Minister voor Rechtsbescherming van 5 oktober 2021, Directie Wetgeving en Juridische Zaken, nr. 3562409;

Gelet op de artikelen 3 en 4 van de Kaderwet overige JenV-subsidies;

De Afdeling advisering van de Raad van State gehoord advies van 2 maart 2022, nr.W16.21.0304/II;

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Justitie en Veiligheid, uitgebracht mede namens Onze Minister voor Rechtsbescherming van 14 april 2022, Directie Wetgeving en Juridische Zaken, nr. 3946181;

Hebben goedgevonden en verstaan:

Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen

Artikel 1

In dit besluit en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

  • algemene groepsvrijstellingsverordening: verordening (EU) nr. 651/2014 van de Commissie van 17 juni 2014 waarbij bepaalde categorieën steun op grond van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag met de interne markt verenigbaar worden verklaard (PbEU 2014, L 187/1), dan wel later daarvoor in de plaats tredende Europese regelgeving;

  • de-minimisverordening: verordening (EU) nr. 1407/2013 van de Commissie van 18 december 2013 betreffende de toepassing van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie op de-minimissteun (PbEU 2013, L 352/1) en verordening (EU) nr. 360/2012 van de Commissie van 25 april 2012 betreffende de toepassing van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie op de-minimissteun verleend aan diensten van algemeen economisch belang verrichtende ondernemingen (PbEU 2012, L 114/8), dan wel later daarvoor in de plaats tredende Europese regelgeving;

  • Europees steunkader: een mededeling, richtsnoer, kaderregeling, beschikking of vrijstellingsverordening op het gebied van staatssteun die de Europese Commissie gelet op de artikelen 106, derde lid, 107 en 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie heeft vastgesteld;

  • wet: Kaderwet overige JenV-subsidies.

Artikel 2

  • 1 Subsidies die worden verstrekt krachtens een ministeriële regeling op de gebieden, genoemd in artikel 2 van de wet, worden verstrekt volgens de regels van dit besluit.

Hoofdstuk 2. Europese subsidies en staatssteunregels

Artikel 3

  • 1 Indien reeds door een bestuursorgaan of de Europese Commissie subsidie is verstrekt voor de subsidiabele kosten of een deel daarvan, wordt slechts een zodanig bedrag aan subsidie verstrekt dat het totale bedrag aan subsidies niet meer bedraagt dan het bedrag dat krachtens dit besluit kan worden verstrekt.

  • 2 Bij ministeriële regeling kan worden bepaald dat bepaalde subsidieregelingen of bijdragen van de Europese Commissie bij de toepassing van het eerste lid buiten beschouwing blijven.

  • 3 Indien bij ministeriële regeling is bepaald dat toepassing is gegeven aan een de-minimisverordening of de algemene groepsvrijstellingsverordening, wordt het bedrag van de subsidie verlaagd voor zover dit nodig is op basis van deze verordening.

Artikel 4

  • 1 Een subsidie lager dan € 25 000, die op grond van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie is aan te merken als staatssteun, wordt voor zover mogelijk verstrekt met toepassing van de betrokken de-minimisverordening.

  • 2 Het eerste lid is niet van toepassing indien de subsidie kan worden verstrekt met goedkeuring van de Europese Commissie of onder de werking van een vrijstellingsverordening.

Hoofdstuk 3. Subsidiabele kosten

Artikel 5

  • 1 Voor subsidie komen in aanmerking de redelijk te maken kosten die direct verbonden zijn met de uitvoering van de activiteiten waarvoor de subsidie wordt verstrekt.

  • 2 De subsidiabele kosten worden door de aanvrager berekend op basis van een voor de aanvrager gebruikelijke en voor Onze Minister controleerbare methode, die is gebaseerd op bedrijfseconomische grondslagen en normen die in het maatschappelijk verkeer als aanvaardbaar worden beschouwd.

  • 3 De subsidiabele kosten worden door Onze Minister op hun aannemelijkheid en redelijkheid getoetst.

  • 4 Tenzij bij ministeriële regeling anders is bepaald, wordt geen subsidie verstrekt voor activiteiten voor zover die kosten uit anderen hoofde zijn of worden gesubsidieerd of gefinancierd.

  • 5 Bij ministeriële regeling kan worden bepaald dat vóór de indiening van de aanvraag door de aanvrager gemaakte kosten niet in aanmerking komen voor subsidie.

  • 6 Verschuldigde btw komt uitsluitend voor subsidie in aanmerking ingeval de aanvrager de btw niet kan verrekenen met de door hem af te dragen omzetbelasting.

  • 7 Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld over de kosten die voor subsidie in aanmerking komen.

Artikel 6

  • 1 Indien in het kader van de berekening van de hoogte van de subsidiabele kosten uurtarieven worden gehanteerd, worden deze door de aanvrager berekend aan de hand van één of meer in het tweede lid genoemde standaardberekeningswijzen.

  • 2 Als standaardberekeningswijzen voor de berekening van uurtarieven worden gehanteerd:

    • a. berekening op basis van integrale kosten;

    • b. berekening op basis van kosten per kostendrager vermeerderd met een forfaitair vastgestelde opslag voor indirecte kosten; of

    • c. een forfaitair vastgesteld uurtarief.

  • 3 Bij ministeriële regeling wordt bepaald welke van de in het tweede lid genoemde standaardberekeningswijzen in dat geval van toepassing is.

  • 4 Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld over de toepassing van de standaardberekeningswijzen, genoemd in het tweede lid.

Hoofdstuk 4. Subsidieplafond en wijze van verdelen

Artikel 7

  • 1 Bij de vaststelling van een subsidieplafond als bedoeld in artikel 3, tweede lid, van de wet kunnen afzonderlijke subsidieplafonds worden vastgesteld voor bepaalde categorieën van aanvragers of activiteiten of voor bepaalde thema’s of voor bepaalde vormen van subsidie.

  • 2 Bij de ministeriële regeling waarin het subsidieplafond wordt vastgesteld, wordt bepaald dat het beschikbare bedrag wordt verdeeld:

    • a. op volgorde van binnenkomst van de aanvragen;

    • b. op volgorde van rangschikking van de aanvragen;

    • c. naar evenredigheid over de ingediende aanvragen; of

    • d. door middel van loting.

  • 3 Indien wordt gekozen voor verdeling van het beschikbare bedrag op volgorde van binnenkomst van de aanvragen, kan bij de regeling worden bepaald op welke wijze wordt omgegaan met meerdere aanvragen van één aanvrager of aanvragers binnen één groep.

Artikel 8

  • 1 Indien het beschikbare bedrag wordt verdeeld op volgorde van binnenkomst van de aanvragen, verdeelt Onze Minister het beschikbare bedrag in de volgorde van ontvangst van de aanvragen, met dien verstande dat indien een aanvrager niet heeft voldaan aan enig wettelijk voorschrift voor het in behandeling nemen van de aanvraag en met toepassing van artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht de gelegenheid heeft gehad de aanvraag aan te vullen, de dag waarop de aanvraag voldoet aan de wettelijke voorschriften met betrekking tot de verdeling als datum van ontvangst geldt.

  • 2 Indien het beschikbare bedrag wordt verdeeld op volgorde van binnenkomst van de aanvragen en Onze Minister op de dag dat het subsidieplafond wordt bereikt meer dan één aanvraag ontvangt, stelt hij de onderlinge rangschikking van die aanvragen vast door middel van loting.

  • 3 Indien het beschikbare bedrag wordt verdeeld op volgorde van binnenkomst van de aanvragen en het subsidieplafond is bereikt, doet Onze Minister daarvan onverwijld mededeling in de Staatscourant.

Artikel 9

  • 1 Indien het beschikbare bedrag wordt verdeeld op volgorde van rangschikking van de aanvragen, worden bij ministeriële regeling rangschikkingscriteria vastgesteld en, indien meerdere rangschikkingscriteria worden vastgesteld, de onderlinge weging daarvan.

  • 2 Bij ministeriële regeling kan worden bepaald dat Onze Minister zich bij de rangschikking van aanvragen laat adviseren door een persoon die of een college dat niet onder zijn verantwoordelijkheid werkzaam is. Bij de regeling wordt bepaald op welke wijze het advies wordt uitgebracht.

Hoofdstuk 5. Indienen van de aanvraag

Artikel 10

  • 1 Een aanvraag om subsidie wordt ingediend met gebruikmaking van een daartoe beschikbaar gesteld formulier. Bij ministeriële regeling kan worden bepaald dat gebruik moet worden gemaakt van een door Onze Minister elektronisch beschikbaar gesteld formulier.

  • 2 Bij de regeling kunnen regels worden gesteld over de periode waarbinnen de aanvraag wordt ingediend.

  • 3 De aanvraag bevat, tenzij bij de regeling anders is bepaald, in ieder geval de volgende gegevens en bescheiden:

    • a. een overzicht van de activiteiten waarvoor subsidie wordt gevraagd;

    • b. een toelichting op de wijze waarop en de mate waarin de activiteiten waarvoor subsidie wordt gevraagd een bijdrage leveren aan de doelstellingen van de betreffende subsidie;

    • c. een gespecificeerde begroting, die een goed inzicht geeft in de geraamde inkomsten en uitgaven, voor zover deze betrekking hebben op de activiteiten waarvoor subsidie wordt gevraagd;

    • d. een tijdsplanning van de activiteit;

    • e. indien voorschotten worden aangevraagd, een weergave van de liquiditeitsbehoefte gedurende het tijdvak waarvoor subsidie wordt gevraagd, zo mogelijk per tijdvak van drie maanden;

    • f. het bankrekeningnummer waarop het subsidiebedrag dient te worden gestort, inclusief een bewijs dat de bankrekening op naam van de aanvrager staat;

    • g. indien van toepassing, het inschrijfnummer van de aanvrager bij de Kamer van Koophandel.

Hoofdstuk 6. Afwijzingsgronden

Artikel 11

  • 1 Onze Minister beslist afwijzend op een aanvraag om subsidie indien de aanvraag niet voldoet aan het bepaalde bij of krachtens dit besluit.

  • 2 Onze Minister beslist voorts afwijzend op een aanvraag om subsidie voor zover:

    • a. door de toepassing van een de-minimisverordening, een bedrag aan de-minimissteun zou worden verstrekt dat hoger is dan geoorloofd op grond van die verordening;

    • b. onvoldoende vertrouwen bestaat dat de betrokkenen de activiteiten kunnen financieren;

    • c. het onaannemelijk wordt geacht dat de activiteiten binnen een bij ministeriële regeling gestelde termijn of de in de aanvraag genoemde termijn kunnen worden voltooid;

    • d. aannemelijk is dat de activiteiten ook zonder subsidie zonder belangrijke vertraging zouden worden uitgevoerd;

    • e. onvoldoende vertrouwen bestaat in de technische haalbaarheid van de activiteiten;

    • f. onvoldoende vertrouwen bestaat in de economische haalbaarheid van de activiteiten;

    • g. de activiteiten onvoldoende bijdragen aan de doelstellingen van de subsidie;

    • h. onvoldoende vertrouwen bestaat dat de betrokkenen de capaciteiten hebben om de activiteiten naar behoren uit te voeren.

Hoofdstuk 7. Wijze van subsidieverstrekking

Artikel 13

Tenzij bij ministeriële regeling anders is bepaald, wordt een subsidie ten laste van een begroting die nog niet is vastgesteld, verleend onder de voorwaarde dat voldoende gelden ter beschikking worden gesteld.

Artikel 14

  • 1 Een subsidie lager dan € 25.000 wordt verstrekt in de vorm van een vast bedrag dat bij ministeriële regeling wordt vastgesteld of dat wordt bepaald op basis van gegevens die worden ingediend bij de aanvraag.

  • 2 Indien een subsidie lager dan € 25.000 wordt verstrekt, wordt:

    • a. direct een beschikking tot subsidievaststelling gegeven; of

    • b. een beschikking tot subsidieverlening gegeven, met vermelding van de datum waarop de activiteiten uiterlijk moeten zijn verricht en van de datum waarop de subsidie uiterlijk ambtshalve wordt vastgesteld.

  • 3 In het geval, bedoeld in het tweede lid, onderdeel b, is de subsidieontvanger verplicht om:

    • a. onverwijld een schriftelijke melding te doen zodra aannemelijk is dat de activiteiten waarvoor de subsidie is verleend niet, niet tijdig of niet geheel zullen worden verricht of dat niet, niet tijdig of niet geheel aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen zal worden voldaan; en

    • b. desgevraagd, op door Onze Minister tevoren in de beschikking of in de betrokken ministeriële regeling aangegeven wijze, aan te tonen dat de activiteiten waarvoor de subsidie is verleend, zijn verricht en dat is voldaan aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen.

Artikel 15

  • 1 Een subsidie van € 25.000 tot € 125.000 wordt verstrekt in de vorm van een vast bedrag of een vast bedrag voor een nog te verrichten prestatie-eenheid, dat bij ministeriële regeling wordt vastgesteld of dat wordt bepaald op basis van gegevens die worden ingediend bij de aanvraag.

  • 2 Indien een subsidie van € 25.000 tot € 125.000 wordt verstrekt, wordt een beschikking tot subsidieverlening gegeven, met vermelding van de datum waarop de activiteiten uiterlijk moeten zijn verricht en het tijdstip waarop een aanvraag van een beschikking tot subsidievaststelling moet worden gedaan.

  • 3 In geval van een subsidie van € 25.000 tot € 125.000 is de subsidieontvanger verplicht om:

    • a. onverwijld een schriftelijke melding te doen zodra aannemelijk is dat de activiteiten waarvoor de subsidie is verleend niet, niet tijdig of niet geheel zullen worden verricht of dat niet, niet tijdig of niet geheel aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen zal worden voldaan; en

    • b. op door Onze Minister tevoren in de beschikking of in de betrokken ministeriële regeling aangegeven wijze, aan te tonen dat de activiteiten waarvoor de subsidie is verleend, zijn verricht en dat is voldaan aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen.

Artikel 16

  • 1 Een subsidie van € 125.000 of meer wordt verstrekt in de vorm van een maximumbedrag voor een nog te verrichten prestatie-eenheid, dat bij ministeriële regeling wordt vastgesteld of dat wordt bepaald op basis van gegevens die worden ingediend bij de aanvraag.

  • 2 Indien een subsidie van € 125.000 of meer wordt verstrekt, wordt een beschikking tot subsidieverlening gegeven, met vermelding van de datum waarop de activiteiten uiterlijk moeten zijn verricht en het tijdstip waarop een aanvraag van een beschikking tot subsidievaststelling moet worden gedaan.

  • 3 In geval van een subsidie van € 125.000 of meer is de subsidieontvanger verplicht om onverwijld een schriftelijke melding te doen zodra aannemelijk is dat de activiteiten waarvoor de subsidie is verleend niet, niet tijdig of niet geheel zullen worden verricht of dat niet, niet tijdig of niet geheel aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen zal worden voldaan.

Artikel 17

Indien de periode van uitvoering van de activiteiten waarvoor subsidie van € 25.000 of meer wordt verstrekt meer dan twaalf maanden bedraagt, is de subsidieontvanger tevens verplicht om één keer per periode van twaalf maanden via een voortgangsverslag inzicht te geven in de voortgang van de activiteiten.

Artikel 18

Bij ministeriële regeling kan worden bepaald dat de regels inzake een subsidie lager dan € 25.000 van toepassing zijn op een subsidie van € 25.000 of meer of dat de regels inzake een subsidie van € 25.000 tot € 125.000 van toepassing zijn op subsidies van € 125.000 of meer.

Hoofdstuk 8. Algemene verplichtingen van de subsidieontvanger

Artikel 19

De subsidieontvanger is verplicht:

  • a. de activiteit uit te voeren overeenkomstig de omschrijving van die activiteit in de beschikking tot subsidieverlening of, indien direct een beschikking tot subsidievaststelling wordt gegeven, overeenkomstig de omschrijving van die activiteit in de subsidievaststelling;

  • b. te voldoen aan de verplichtingen die door Onze Minister aan de subsidie zijn verbonden;

  • c. op verzoek van Onze Minister medewerking te verlenen aan openbaarmaking van de gegevens en de resultaten van de gesubsidieerde activiteit, tenzij openbaarmaking daarvan redelijkerwijs niet kan worden gevergd;

  • d. op verzoek van Onze Minister alle medewerking te verlenen aan een door Onze Minister ter zake van de toepassing en de effecten van dit besluit ingesteld evaluatieonderzoek, die Onze Minister redelijkerwijs nodig heeft bij de uitvoering van dat evaluatieonderzoek;

  • e. indien een egalisatiereserve is gevormd, deze zo veilig mogelijk te beheren;

  • f. onverwijld schriftelijk mededeling te doen aan Onze Minister van de indiening bij de rechtbank van een verzoek tot het op hem van toepassing verklaren van de schuldsaneringsregeling natuurlijke personen, tot verlening van surseance van betaling aan hem of tot faillietverklaring van hem;

  • g. voor de activiteiten waarvoor subsidie wordt ontvangen en voor de overige activiteiten een gescheiden administratie te voeren;

  • h. de in het kader van de subsidieverstrekking gevoerde administratie te bewaren tot vijf jaar na de datum van de beschikking tot subsidievaststelling of, indien sprake is van staatssteun, gedurende een andere bij ministeriële regeling of bij beschikking aangegeven termijn;

  • i. op verzoek van Onze Minister nadere informatie aan te leveren ten behoeve van nadere verantwoording aan de Europese Commissie, op basis van de artikelen 106, tweede en derde lid, 107 en 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie dan wel een Europees steunkader.

Hoofdstuk 9. Termijnen

Artikel 20

  • 1 Een beschikking tot subsidieverlening wordt gegeven binnen dertien weken na ontvangst van de aanvraag of, indien een subsidieplafond geldt en de verdeling plaatsvindt in volgorde van rangschikking of evenredige verdeling, binnen dertien weken na afloop van de periode waarbinnen aanvragen kunnen worden ingediend. In geval van cofinanciering, indien over de aanvraag advies wordt ingewonnen of indien een nader onderzoek is ingesteld, geldt een termijn van 22 weken.

  • 2 Een beschikking tot subsidievaststelling als bedoeld in artikel 14, tweede lid, onderdeel a, wordt gegeven binnen dertien weken na ontvangst van de aanvraag van de subsidie.

  • 3 Een ambtshalve beschikking tot subsidievaststelling als bedoeld in artikel 14, tweede lid, onderdeel b, wordt gegeven binnen 22 weken na de in de verleningsbeschikking opgenomen datum waarop de activiteiten waarvoor de subsidie wordt verleend moeten zijn verricht.

  • 4 Een aanvraag van een beschikking tot subsidievaststelling wordt ingediend binnen dertien weken na het verricht zijn van de activiteiten waarvoor de subsidie is verleend. Bij ministeriële regeling of bij de beschikking tot subsidieverlening kan een andere termijn worden bepaald.

  • 5 Een beschikking tot subsidievaststelling wordt gegeven binnen 22 weken na ontvangst van de aanvraag daarvan.

Hoofdstuk 10. Betaling en bevoorschotting

Artikel 21

  • 3 Bij subsidies als bedoeld in de artikelen 15 en 16 wordt in de beschikking tot subsidieverlening de wijze van bevoorschotting opgenomen.

Hoofdstuk 11. Subsidievaststelling

Artikel 22

  • 1 De aanvraag tot subsidievaststelling wordt ingediend met gebruikmaking van een daartoe beschikbaar gesteld formulier. De aanvraag gaat vergezeld van de in het formulier aangegeven bescheiden, waaronder in elk geval:

    • a. een verslag omtrent de uitvoering van en de resultaten van de activiteiten;

    • b. indien het een subsidie als bedoeld in artikel 16 betreft: een controleverklaring.

  • 2 Indien de subsidie is verleend in de vorm van een vast bedrag, wordt verantwoording afgelegd van het totaal van de geleverde prestaties.

  • 3 Indien de subsidie is verleend in de vorm van een vast bedrag per prestatie-eenheid, wordt verantwoording afgelegd per prestatie-eenheid.

  • 4 Indien de subsidie is verleend in de vorm van een maximumbedrag voor een nog te verrichten prestatie-eenheid, wordt verantwoording afgelegd van het totaal van de geleverde prestaties en gerealiseerde kosten.

  • 5 Bij ministeriële regeling of bij de subsidieverlening kan worden bepaald dat het eerste lid, onderdeel b, niet van toepassing is.

Hoofdstuk 12. Registratie

Artikel 23

  • 2 De registratie heeft tot doel Onze Minister van informatie te voorzien over eerder individueel misbruik van subsidie ten behoeve van de risicoanalyse die ten grondslag ligt aan een volgende individuele subsidietoekenning.

  • 3 De registratie kan worden geraadpleegd door daartoe door Onze Minister aangewezen ambtenaren die zich bezighouden met het verstrekken van subsidies op het terrein van het Ministerie van Justitie en Veiligheid.

  • 4 De gegevens worden gedurende drie jaren geregistreerd vanaf de datum waarop een besluit als bedoeld in het eerste lid onder a of b is genomen, waarna de betreffende gegevens uit de registratie worden verwijderd.

  • 5 Indien blijkt dat een aanvrager in de in het eerste lid bedoelde registratie is opgenomen, kan Onze Minister aan de geregistreerde gegevens gevolgtrekkingen verbinden bij de beoordeling van de aanvraag, de in het kader van de subsidieverstrekking op te leggen verplichtingen en de controle op de naleving van die verplichtingen.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

’s-Gravenhage, 21 april 2022

Willem-Alexander

De Minister van Justitie en Veiligheid,

D. Yeşilgöz-Zegerius

De Minister voor Rechtsbescherming,

F.M. Weerwind

Uitgegeven de dertiende mei 2022

De Minister van Justitie en Veiligheid,

D. Yeşilgöz-Zegerius

Naar boven