Inrichtingsbesluit WPO

Geraadpleegd op 27-04-2024.
Geldend van 01-08-2022 t/m 10-10-2023

Besluit van 18 februari 2022, houdende onder meer nadere regels over de inrichting van het onderwijs aan scholen in het primair onderwijs (Inrichtingsbesluit WPO)

Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media, van 2 december 2021, nr. WJZ/30567133 (12549) directie Wetgeving en Juridische Zaken;

Gelet op de artikelen 4c, derde lid, 9, lid 13a, 10a, vijfde lid, 15, derde lid, 18a, elfde lid, 40a, zesde lid, en 43, vijfde lid, van de Wet op het primair onderwijs;

De Afdeling advisering van de Raad van State gehoord (advies van 12 januari 2022, nr. W05.21.0361/I);

Gezien het nader rapport van Onze Minister voor Primair en Voortgezet Onderwijs van 15 februari 2022, nr. WJZ/31276810 (12549), directie Wetgeving en Juridische Zaken;

Hebben goedgevonden en verstaan:

Hoofdstuk 1. Algemeen

Artikel 1.1. Begripsbepalingen

In dit besluit wordt verstaan onder:

  • basisschool: school als bedoeld in artikel 1 van de wet;

  • bevoegd gezag van volgens de wet bekostigde scholen: voor wat betreft:

    • a. een openbare school:

      • college van burgemeester en wethouders, voor zover de raad niet anders bepaalt, en, indien de raad dit besluit, met inachtneming van door hem te stellen regels;

      • krachtens de desbetreffende gemeenschappelijke regeling bevoegde orgaan;

      • openbare rechtspersoon, bedoeld in artikel 47 van de wet; dan wel

      • stichting, bedoeld in artikel 17 of 48 van de wet;

    • b. een bijzondere school: rechtspersoon, bedoeld in artikel 55 van de wet;

    • c. een samenwerkingsschool: stichting, bedoeld in artikel 17d van de wet;

  • bijzondere school: bijzondere school als bedoeld in de wet;

  • inspectie: inspectie als bedoeld in de Wet op het onderwijstoezicht;

  • leerling: leerling die op grond van het artikel 39 van de wet tot een school is toegelaten;

  • Onze Minister: Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap;

  • openbare school: openbare school als bedoeld in de wet;

  • ouders: ouders, voogden en verzorgers;

  • samenwerkingsverband: samenwerkingsverband als bedoeld in de wet;

  • school: basisschool of een speciale school voor basisonderwijs, tenzij anders bepaald; schooljaar: tijdvak van 1 augustus tot en met 31 juli daaraanvolgend;

  • speciale school voor basisonderwijs: speciale school voor basisonderwijs als bedoeld in de wet;

  • wet: Wet op het primair onderwijs.

Hoofdstuk 2. Leerresultaten en monitor veiligheid

Artikel 2.1. Uitgangspunten bij meting leerresultaten

Bij de beoordeling van de leerresultaten, bedoeld in artikel 10a, derde lid, van de wet, hanteert de inspectie objectieve, relatieve normen. De grenzen die de inspectie als norm voor het oordeel voldoende dan wel onvoldoende resultaat hanteert, zijn gecorrigeerd voor schoolkenmerken en individuele kenmerken van leerlingen.

Artikel 2.2. Ministeriële regeling leerresultaten

Bij ministeriële regeling worden geregeld:

  • a. de uitwerking van de wijze waarop de beoordeling van de leerresultaten, bedoeld in artikel 10a, derde lid, van de wet, tot stand komt;

  • b. voor zover van toepassing, de wijze waarop en omstandigheden waarin bij kleine scholen de leerresultaten worden gewogen;

  • c. de wijze van correctie van de meting voor schoolkenmerken en individuele kenmerken van leerlingen;

  • d. de normering waarop de inspectie het oordeel voldoende dan wel onvoldoende leerresultaat baseert.

Artikel 2.3. Procedure wijziging systematiek beoordeling leerresultaten

  • 1 De systematiek van de beoordeling van leerresultaten als bedoeld in artikel 10a van de wet, wordt vastgesteld dan wel gewijzigd met inachtneming van de volgende procedure:

    • a. gelet op recente ontwikkelingen, een eigen analyse en signalen van organisaties uit het onderwijsveld, beslist de inspecteur-generaal van het onderwijs of hij Onze Minister een voorstel doet voor wijziging in de systematiek van de beoordeling van leerresultaten als bedoeld in artikel 10a van de wet;

    • b. over het conceptvoorstel overlegt de inspecteur-generaal van het onderwijs met de daarvoor in aanmerking komende organisaties uit het onderwijsveld;

    • c. de inspecteur-generaal van het onderwijs legt het voorstel voor aan Onze Minister, onder vermelding van de wijze waarop in het voorstel rekening is gehouden met de reacties van de geraadpleegde organisaties uit het onderwijsveld;

    • d. Onze Minister besluit naar aanleiding van het voorstel over wijziging van de systematiek van de beoordeling van leerresultaten of een daarvoor noodzakelijk voorstel van wet of ontwerp algemene maatregel van bestuur wordt voorbereid.

  • 2 Wijzigingen in de vaststelling, en correctie van meting en in de normering als gevolg van actualisatie van toetsgegevens, stelt Onze Minister op voorstel van de inspecteur-generaal van het onderwijs vast.

Artikel 2.4. Aanvullend onderzoek inspectie

Indien er geen of onvoldoende gegevens zijn voor een betrouwbaar oordeel over de meting van de leerresultaten, verricht de inspectie een aanvullend onderzoek, volgens bij ministeriële regeling te geven voorschriften. Het aanvullend onderzoek kan onder meer omvatten:

  • a. het verkrijgen van nadere gegevens van de school over de resultaten en de doorstroom van leerlingen; en

  • b. onderzoek en verificatie ter plekke.

Artikel 2.5. Monitor veiligheid op school

Het instrument ter monitoring van de veiligheid van leerlingen, bedoeld in artikel 4c, eerste lid, onderdeel b, van de wet:

  • a. geeft inzicht in de ervaren en feitelijke veiligheid en het welbevinden van de leerlingen, voor zover dat verband houdt met de veiligheid, op school;

  • b. wordt ten minste eens per schooljaar afgenomen onder een representatief deel van de leerlingen; en

  • c. is gestandaardiseerd, valide en betrouwbaar.

Hoofdstuk 3. Ontwikkelingsperspectief, deskundigen, geschillencommissie en orthopedagogisch-didactische centra

Artikel 3.1. Ontwikkelingsperspectief

  • 2 De onderbouwing bevat ten minste een weergave van de belemmerende en bevorderende factoren die van invloed zijn op het onderwijs aan de leerling.

Artikel 3.2. Deskundigen samenwerkingsverband

De deskundigen, bedoeld in artikel 18a, elfde lid, van de wet, zijn:

  • a. een orthopedagoog of een psycholoog;

  • b. afhankelijk van de leerling over wiens toelaatbaarheid wordt geadviseerd, ten minste een tweede deskundige, te weten een kinder- of jeugdpsycholoog, een pedagoog, een kinderpsychiater, een maatschappelijk werker of een arts.

Artikel 3.3. Tijdelijke landelijke geschillencommissie toelating en verwijdering

  • 1 De geschillencommissie, bedoeld in artikel 43 van de wet, bestaat uit ten minste zeven leden met verschillende deskundigheden. De leden worden benoemd op gezamenlijke bindende voordracht van de landelijke ouderorganisaties, de landelijke patiënten- en gehandicaptenorganisaties en de sectororganisaties.

  • 2 De leden worden benoemd en ontslagen door Onze Minister.

  • 3 De leden worden benoemd voor een periode van vier jaar en kunnen ten hoogste tweemaal worden herbenoemd.

  • 4 De commissie is zodanig samengesteld dat zij beschikt over (ortho)pedagogische, psychologische, onderwijskundige, maatschappelijke, bestuurlijke, juridische en medische deskundigheid. Voor de behandeling van ieder ingediend geschil kiest de commissie uit haar leden één voorzitter en twee leden. De commissie bepaalt welke samenstelling bij de behandeling van het geschil het meest geschikt is.

  • 5 De leden worden ontslagen indien zij daarom verzoeken.

  • 6 De leden mogen niet deel uitmaken van het bevoegd gezag van een van de scholen die deelnemen aan het samenwerkingsverband of het bevoegd gezag van dat samenwerkingsverband dat betrokken is in het geschil. De leden functioneren zonder last of ruggenspraak.

  • 7 De commissie zendt haar oordeel aan het bevoegd gezag en een afschrift van haar oordeel aan de ouders.

  • 8 Het bevoegd gezag van de school die het oordeel van de commissie heeft ontvangen, deelt schriftelijk aan de ouders en aan de commissie mee wat er met het oordeel wordt gedaan. Indien de beslissing van het bevoegd gezag van de school afwijkt van het oordeel van de commissie, wordt in de beslissing de reden voor die afwijking vermeld.

Artikel 3.4. Voorwaarden inrichting orthopedagogisch-didactische centra

  • 1 Indien het samenwerkingsverband, bedoeld in artikel 1 van de wet, een of meer orthopedagogisch-didactisch centra omvat, wordt dat vermeld in het ondersteuningsplan.

  • 2 Een leerling die is of wordt ingeschreven bij een school, kan gedurende ten hoogste een half jaar het onderwijsprogramma of een gedeelte daarvan volgen bij een orthopedagogisch-didactisch centrum. De termijn, genoemd in de eerste volzin, kan in bijzondere gevallen eenmalig worden verlengd met ten hoogste een half jaar.

  • 3 Het onderwijs aan leerlingen die een programma volgen bij het orthopedagogisch-didactisch centrum wordt gegeven door leraren die voldoen aan de bevoegdheids- en bekwaamheidseisen zoals die zijn vastgesteld in de artikelen 3 en 32a van de wet.

Hoofdstuk 4. Onderwijstijd op andere school en vaststelling percentage onderwijstijd in vreemde taal

Artikel 4.1. Meetellen onderwijstijd op andere school of instelling

  • 1 Voor de toepassing van artikel 15, eerste lid, van de wet, is vereist dat tussen het bevoegd gezag van een school en het bevoegd gezag van een andere school, een school voor speciaal onderwijs, een school voor speciaal en voortgezet speciaal onderwijs, dan wel een instelling voor speciaal en voortgezet speciaal onderwijs als bedoeld in de Wet op de expertisecentra, een schriftelijke overeenkomst over de uitvoering wordt gesloten.

  • 2 De overeenkomst, bedoeld in het eerste lid, bevat in elk geval afspraken over:

    • a. de termijn waarvoor de overeenkomst is aangegaan;

    • b. de onderwijsactiviteiten die de leerling ontvangt op de school of instelling;

    • c. het aantal lesuren per week per onderwijsactiviteit dat ten minste wordt aangeboden; en

    • d. de aanwezigheid van leraren, onderwijsondersteunend personeel en andere begeleiding van de leerling.

  • 3 Een leerling kan gedurende een termijn van ten hoogste drie maanden aaneengesloten het volledige onderwijsprogramma volgen op een school of instelling als bedoeld in het eerste lid. De overeenkomst, bedoeld in het eerste lid, bevat dan in elk geval afspraken over:

    • a. de termijn waarvoor de overeenkomst is aangegaan;

    • b. de aanwezigheid van leraren, onderwijsondersteunend personeel en andere begeleiding van de leerling; en

    • c. het bedrag dat het bevoegd gezag van de school waar de leerling is ingeschreven betaalt aan het bevoegd gezag van de school of instelling waarmee de overeenkomst wordt gesloten.

  • 5 Indien voor de toepassing van artikel 15, eerste lid, van de wet, scholen of instellingen binnen hetzelfde bevoegd gezag zijn betrokken, maakt dit bevoegd gezag afspraken met deze betrokken scholen of instellingen over de onderdelen, genoemd in het tweede of derde lid.

Artikel 4.2. Percentage onderwijstijd in de Engelse, Duitse of Franse taal

Het percentage, bedoeld in artikel 9, lid 13a, van de wet, waarin een deel van het onderwijs kan worden gegeven in de Engelse, Duitse of Franse taal, is ten hoogste 15% per schooljaar.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

’s-Gravenhage, 18 februari 2022

Willem-Alexander

De Minister voor Primair en Voortgezet Onderwijs,

A.D. Wiersma

Uitgegeven de achtentwintigste februari 2022

De Minister van Justitie en Veiligheid,

D. Yeşilgöz-Zegerius

Naar boven