Tijdelijke subsidieregeling versterking omgevingsveiligheid industriële activiteiten 2022–2027

[Regeling vervalt per 01-01-2027.]
Geraadpleegd op 02-05-2024.
Geldend van 05-02-2022 t/m heden

Regeling van de Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat, van 31 januari 2022 nr. IENW/BSK-2022/12408, houdende vaststelling van regels voor subsidiëring van initiatieven die bijdragen aan het versterken van de omgevingsveiligheid ten aanzien van industriële activiteiten met gevaarlijke stoffen en risicovolle processen 2022–2027 (Tijdelijke subsidieregeling versterking omgevingsveiligheid industriële activiteiten 2022–2027)

Artikel 1. Begripsbepalingen

In deze regeling wordt verstaan onder:

  • branche: groep ondernemingen die soortgelijke activiteiten verrichten met gevaarlijke stoffen of risicovolle processen;

  • brancheorganisatie: organisatie met rechtspersoonlijkheid die de belangen van de branche behartigt;

  • branchesamenwerkingsverband: samenwerkingsverband bestaande uit in ieder geval twee ondernemingen uit dezelfde branche;

  • cluster: groep ondernemingen gevestigd op eenzelfde locatie;

  • clustersamenwerkingsverband: locatiegericht samenwerkingsverband bestaande uit in ieder geval twee ondernemingen die activiteiten verrichten met gevaarlijke stoffen of risicovolle processen;

  • grote onderneming: onderneming als bedoeld in artikel 2, onderdeel 24, van de algemene groepsvrijstellingsverordening;

  • kaderbesluit: Kaderbesluit subsidies I en M;

  • keten: twee of meer ondernemingen in een toe- of afleveringsketen die activiteiten met gevaarlijke stoffen of risicovolle processen verrichten;

  • ketensamenwerkingsverband: samenwerkingsverband bestaande uit in ieder geval twee ondernemingen in een keten;

  • kmo’s: kleine en middelgrote ondernemingen als bedoeld in artikel 2, onderdeel 2, van de algemene groepsvrijstellingsverordening;

  • Minister: Minister van Infrastructuur en Waterstaat;

  • omgevingsdienst: omgevingsdienst als bedoeld in artikel 1.1, eerste lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;

  • omgevingsveiligheid: veiligheidssituatie in de omgeving van activiteiten met gevaarlijke stoffen of risicovolle processen;

  • onderzoeksorganisatie: organisatie voor onderzoek en kennisverspreiding als bedoeld in artikel 2, onderdeel 83, van de algemene groepsvrijstellingsverordening;

  • project a: project inzake proces- en organisatie-innovatie als bedoeld in artikel 2, onderdelen 96 en 97, en artikel 29 van de algemene groepsvrijstellingsverordening dat leidt tot een toepassing van een nieuwe organisatiemethode dan wel een nieuwe of sterk verbeterde productie- of leveringsmethode;

  • project b: project inzake opleiding als bedoeld in artikel 31 van de algemene groepsvrijstellingsverordening dat leidt tot kennisoverdracht;

  • project c: project inzake milieustudies als bedoeld artikel 49 van de algemene groepsvrijstellingsverordening dat leidt tot het in beeld krijgen van de investeringen die nodig zijn om een hoger niveau aan milieubescherming en in dit geval omgevingsveiligheid te bereiken;

  • project d: project inzake advies voor een kmo als bedoeld in artikel 18 van de algemene groepsvrijstellingsverordening, waarbij extern advies wordt gevraagd voor de versterking van de interne veiligheidscultuur of de interne borging van de veiligheid van de kmo;

  • projectdeelnemers: een of meer deelnemers aan een project die activiteiten uitvoeren binnen dat project en daarmee aanspraak maken op subsidie;

  • RVO: Rijksdienst voor Ondernemend Nederland;

  • speerpunt: een door de Minister vastgesteld actueel onderwerp ter versterking van de omgevingsveiligheid gericht op specifieke invulling van de thema’s genoemd in artikel 3, eerste lid;

  • veiligheidsregio: veiligheidsregio als bedoeld in artikel 1 van de Wet veiligheidsregio’s.

Artikel 2. Doel van de regeling

Deze regeling heeft als doel het ondersteunen van initiatieven die voldoende bijdragen aan blijvende versterking van de omgevingsveiligheid in Nederland ten aanzien van industriële activiteiten met gevaarlijke stoffen of risicovolle processen.

Artikel 3. Thema’s en speerpunten

  • 1 De Minister kan op aanvraag subsidie verstrekken voor de uitvoering van projecten die beogen het in artikel 2 genoemde doel te bereiken en die betrekking hebben op een of meer van de volgende thema’s:

    • a. veiligheidscultuur;

    • b. ketenverantwoordelijkheid;

    • c. duurzaam assetmanagement;

    • d. transparante sector;

    • e. veilige bedrijventerreinen en veilige clusters;

    • f. hoogwaardige kennis.

  • 2 De Minister kan jaarlijks één of meerdere speerpunten vaststellen waaraan invulling wordt gegeven in de in het eerste lid genoemde projecten. De Minister maakt het speerpunt en de daarvoor geldende criteria bekend in de Staatscourant voor aanvang van het kalenderjaar waarvoor het wordt vastgesteld.

  • 3 In afwijking van het tweede lid maakt de Minister in 2022 het speerpunt bekend in het kalenderjaar waarvoor het wordt vastgesteld.

Artikel 4. Subsidieplafond en wijze van verdelen

  • 1 Het subsidieplafond voor projecten die kwalificeren als project a, project b of project c bedraagt in 2022 € 1.950.000.

  • 2 Het subsidieplafond voor projecten die kwalificeren als project d bedraagt in 2022 € 50.000.

  • 3 De Minister stelt de subsidieplafonds voor de daaropvolgende jaren vast en maakt die bekend in de Staatscourant voor aanvang van het tijdvak waarvoor de subsidieplafonds worden vastgesteld.

  • 4 De verdeling van de beschikbare gelden vindt plaats op volgorde van ontvangst van de aanvragen.

  • 5 Indien één van de subsidieplafonds, bedoeld in het eerste of tweede lid, niet volledig wordt benut in het tijdvak waarvoor het is vastgesteld, kan de Minister het resterende bedrag beschikbaar stellen voor aanvragen vallend onder het andere subsidieplafond wanneer dit reeds voor het aflopen van het tijdvak volledig is uitgeput.

Artikel 5. Aanvragers en aanvraagformulier

  • 1 Een aanvraag voor de uitvoering van een project a, b of c kan worden ingediend door een brancheorganisatie of een aanvrager die optreedt als penvoerder van een branchesamenwerkingsverband, een clustersamenwerkingsverband of een ketensamenwerkingsverband.

  • 2 Indien in geval van een project a een grote onderneming deelneemt aan het samenwerkingsverband dient sprake te zijn van een situatie als bedoeld in artikel 29, tweede lid, van de algemene groepsvrijstellingsverordening.

  • 3 Voor een project a, b of c geldt dat een onderzoeksorganisatie, een omgevingsdienst of een veiligheidsregio deel kunnen uitmaken van het samenwerkingsverband.

  • 4 Deelname van omgevingsdiensten of veiligheidsregio’s aan een samenwerkingsverband is slechts toegestaan indien de deelname in ieder geval bijdraagt aan de kwaliteit van de uitvoering van hun wettelijke taak, zij hiermee geen staatssteun verstrekken aan deelnemende ondernemingen, waardoor strijd met de algemene groepsvrijstellingsverordening zou ontstaan en zij geen penvoerder zijn van een samenwerkingsverband.

  • 5 Voor de uitvoering van een project d kan een aanvraag uitsluitend worden ingediend door een onderneming behorend tot de categorie kmo’s waarvan industriële activiteiten met gevaarlijke stoffen of risicovolle processen onderdeel van de bedrijfsvoering zijn.

  • 6 Een aanvraag voor project d gaat vergezeld van een offerte of een overeenkomst met betrekking tot het voorgenomen project die op het moment van indiening van de aanvraag nog geen onherroepelijke verplichtingen bevat.

  • 7 Een aanvraag wordt ingediend met gebruikmaking van een door de Minister beschikbaar gesteld middel.

Artikel 6. Subsidiabele kosten en standaardberekeningswijze uurtarieven

  • 1 Als subsidiabele kosten voor een project a worden uitsluitend de kosten, bedoeld in artikel 29, derde lid, van de algemene groepsvrijstellingsverordening beschouwd.

  • 2 Als subsidiabele kosten voor een project b worden uitsluitend de kosten, bedoeld in artikel 31, derde lid, van de algemene groepsvrijstellingsverordening beschouwd.

  • 3 Als subsidiabele kosten voor een project c worden uitsluitend de kosten, bedoeld in artikel 49, tweede lid, van de algemene groepsvrijstellingsverordening beschouwd.

  • 4 Als subsidiabele kosten voor een project d worden uitsluitend de kosten, bedoeld in artikel 18, derde lid, van de algemene groepsvrijstellingsverordening beschouwd.

  • 5 Als standaardberekeningswijze voor de berekening van uurtarieven kunnen worden gehanteerd:

    • a. berekening op basis van integrale kostensystematiek;

    • b. berekening op basis van kosten per kostendrager vermeerderd met een forfaitair vastgestelde opslag voor indirecte kosten; of

    • c. een forfaitair vastgesteld uurtarief voor loonkosten.

Artikel 7. Berekening subsidiabele kosten bij toepassing integrale kostensystematiek

  • 1 Bij het hanteren van uurtarieven die tot stand zijn gekomen met de standaardberekeningswijze bedoeld in artikel 6, vijfde lid, onderdeel a, worden de directe en indirecte kosten per kostendrager in een tarief per eenheid van deze kostendrager berekend.

  • 2 De subsidiabele kosten worden berekend door het aantal eenheden van de kostendrager te vermenigvuldigen met het ingevolge het eerste lid berekende tarief, vermeerderd met de aan derden betaalde kosten voor zover deze geen deel uitmaken van het ingevolge het eerste lid vastgestelde tarief.

Artikel 8. Berekening subsidiabele kosten bij toepassing kosten per kostendrager met opslag

  • 1 Bij het hanteren van uurtarieven die tot stand zijn gekomen met de standaardberekeningswijze bedoeld in artikel 6, vijfde lid, onderdeel b, worden de directe loonkosten per uur vermenigvuldigd met het aantal uren dat direct bij de subsidiabele activiteiten betrokken personen ten behoeve van deze activiteiten hebben gewerkt.

  • 2 De subsidiabele kosten worden berekend door het ingevolge het eerste lid berekende bedrag te vermeerderen met:

    • a. vaste opslag voor indirecte kosten van 50% van de loonkosten;

    • b. kosten van het gebruik van apparatuur en de kosten van verbruikte materialen en hulpmiddelen indien deze in de administratie te onderscheiden zijn;

    • c. aan derden betaalde kosten.

  • 3 Voor zover er geen loonkosten worden gemaakt, maar niettemin arbeid wordt verricht, wordt voor de berekening van de kosten van de arbeid uitgegaan van € 50 per uur.

Artikel 9. Berekening met forfaitair uurtarief loonkosten

  • 2 De subsidiabele kosten worden berekend door het ingevolge het eerste lid gehanteerde bedrag te vermenigvuldigen met het aantal uren dat de direct bij de subsidiabele activiteiten betrokken personen ten behoeve van deze activiteiten hebben gewerkt en te vermeerderen met:

    • a. kosten van het gebruik van apparatuur en de kosten van verbruikte materialen en hulpmiddelen indien deze in de administratie te onderscheiden zijn;

    • b. aan derden betaalde kosten.

Artikel 10. Hoogte van de subsidie

  • 1 De subsidie voor een project a bedraagt ten hoogste het percentage van de subsidiabele kosten dat is opgenomen in artikel 29, vierde lid, van de algemene groepsvrijstellingsverordening met een maximum van € 500.000.

  • 2 De subsidie voor een project b bedraagt ten hoogste het percentage van de subsidiabele kosten dat is opgenomen in artikel 31, vierde lid, van de algemene groepsvrijstellingsverordening met een maximum van € 500.000.

  • 3 De subsidie voor een project c bedraagt ten hoogste het percentage van de subsidiabele kosten dat is opgenomen in artikel 49, derde en vierde lid, van de algemene groepsvrijstellingsverordening met een maximum van € 500.000.

  • 4 De subsidie voor een project d bedraagt ten hoogste het percentage van de subsidiabele kosten dat is opgenomen in artikel 18, tweede lid, van de algemene groepsvrijstellingsverordening met een maximum van € 10.000.

  • 5 Wanneer subsidie wordt verstrekt voor een project dat geen betrekking heeft op een speerpunt of niet voldoet aan de daarvoor geldende criteria worden de genoemde percentages in het eerste, tweede en derde lid verlaagd met 15 procentpunten voor zover het minimale subsidiepercentage hierdoor niet lager wordt dan 15%.

  • 6 Wanneer de Minister geen speerpunt heeft vastgesteld worden in afwijking van het vijfde lid de subsidiepercentages niet verlaagd.

  • 7 Voor een onderzoeksorganisatie bedraagt de subsidie voor een project ten hoogste 60% van de subsidiabele kosten.

  • 8 Voor een omgevingsdienst of een veiligheidsregio bedraagt de subsidie voor een project ten hoogste 15% van de subsidiabele kosten, onder aftrek van andere ontvangen overheidsbijdragen voor hetzelfde project.

Artikel 11. Maximum subsidiebedrag per projectdeelnemer

Een projectdeelnemer komt per kalenderjaar voor maximaal € 200.000 subsidie in aanmerking.

Artikel 12. Beoordelingscriteria

  • 1 Project a, b en c voldoen in ieder geval aan de volgende criteria:

    • a. in voldoende mate bijdragen aan de versterking van de omgevingsveiligheid;

    • b. in voldoende mate bijdragen aan het blijvend effect van de te realiseren versterking van de omgevingsveiligheid.

  • 2 Per criterium zijn maximaal 2 punten te behalen. Een project moet minimaal 3 punten halen om in aanmerking te komen voor subsidie.

  • 3 De beschrijving van de criteria en de wijze van toekenning van punten is opgenomen in bijlage 1 bij deze regeling.

Artikel 13. Afwijzingsgronden

  • 1 Onverminderd het bepaalde in de artikelen 11 en 12 van het kaderbesluit, wordt een subsidieaanvraag voor een project a, project b of project c, in ieder geval afgewezen, indien:

    • a. het project strekt ter invulling van een wettelijke verplichting dan wel een voorziene wettelijke verplichting;

    • b. reeds een subsidie is verstrekt op grond van deze regeling voor een soortgelijk project;

    • c. het project onvoldoende punten scoort op de beoordelingscriteria genoemd in artikel 12;

    • d. de uitvoering van een project naar verwachting langer zal duren dan twee jaar; of

    • e. de subsidieverstrekking niet in overeenstemming is met het bepaalde in de algemene groepsvrijstellingsverordening.

  • 2 Onverminderd het bepaalde in de artikelen 11 en 12 van het kaderbesluit, wordt een subsidieaanvraag voor een project d, in ieder geval afgewezen, indien:

    • a. sprake is van een omstandigheid als genoemd in het eerste lid, onderdelen a, d of e; of

    • b. op grond van deze regeling al eerder een subsidie is verstrekt voor project d aan dezelfde aanvrager.

Artikel 14. Verplichting tot kennisdeling

  • 1 De ontvanger van subsidie voor een project a, b of c is verplicht om:

    • a. een rapportage op te stellen in een door RVO ter beschikking gesteld format over de resultaten van het project en deze rapportage te delen met de branche, het cluster of de keten, of andere ondernemingen die de uitkomsten van het project willen toepassen of verder ontwikkelen;

    • b. in geval van een subsidie vanaf € 100.000, een ingesproken beeldpresentatie of korte videofilm over het project te maken van 1 tot 3 minuten en deze audiovisuele presentatie voor een ieder beschikbaar te stellen op de website van de penvoerder van het samenwerkingsverband en de website van het kenniscentrum van Safety Delta Nederland.

  • 2 In de in het eerste lid, onder b, bedoelde audiovisuele presentatie komen

    • a. in ieder geval de volgende onderwerpen aan de orde:

      • 1°. de aanpak en de behaalde praktijkresultaten en bijvangsten, en

      • 2°. de opgedane leerpunten of aanbevelingen, en

    • b. zo mogelijk de volgende onderwerpen aan de orde:

      • 1°. het behaalde veiligheidseffect, en

      • 2°. het replicatiepotentieel of opvolgingspotentieel van het project.

Artikel 15. Overige verplichtingen

Een onderneming die op het tijdstip van de verlening van de subsidie geen vaste inrichting of dochterondernemingen in Nederland heeft, draagt er zorg voor dat deze onderneming voor de eerste voorschotbetaling een vaste inrichting of dochterondernemingen in Nederland heeft.

Artikel 16. Evaluatie

De Minister publiceert voor 1 januari 2027 een verslag over de doeltreffendheid en de effecten van de subsidie in de praktijk.

Artikel 17. Inwerkingtreding en horizonbepaling

Deze regeling treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst en vervalt met ingang van 1 januari 2027, met dien verstande dat zij van toepassing blijft op subsidies waarvoor voor die datum een aanvraag is ontvangen.

Artikel 18. Citeertitel

Deze regeling wordt aangehaald als: Tijdelijke subsidieregeling versterking omgevingsveiligheid industriële activiteiten 2022–2027.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat,

V.L.W.A. Heijnen

Bijlage 1. Behorende bij artikel 12 van de Tijdelijke subsidieregeling versterking omgevingsveiligheid industriële activiteiten 2022–2027

In gelijke mate bepalend voor de score op het criterium van de versterking van de omgevingsveiligheid zijn:

  • De additionaliteit van het project, blijkend uit een vergelijking met de actuele (inclusief de aangekondigde) wet- en regelgeving waaraan ondernemingen in dit verband zijn onderworpen alsmede uit het aantal projectdeelnemers of, bij een aanvraag door een brancheorganisatie, de vermelde brancheleden en andere ondernemingen die blijkens de aanvraag specifiek baat hebben bij het halen van de projectdoelstelling;

  • De effectiviteit en efficiëntie blijkend uit de omschrijving van het project voor wat betreft inhoud en daaraan gerelateerde kosten;

  • De specifiek omschreven beoogde projectresultaten en de innovatieve aspecten hiervan;

  • De omschreven bruikbaarheid van de beoogde projectresultaten, ook voor andere bedrijven, om versterking van de omgevingsveiligheid te realiseren of bij te dragen aan het zetten van vervolgstappen die leiden naar versterking van de omgevingsveiligheid.

In gelijke mate bepalend voor de score op het criterium van het blijvend effect van de te realiseren versterking van de omgevingsveiligheid zijn:

  • De aantrekkelijkheid van de concrete projectresultaten (na afloop van het project) voor blijvende toepassing, ook buiten de kring van de projectdeelnemers, bij vermelde leden of segmenten van brancheorganisaties en ondernemingen of organisaties uit andere branches, clusters of ketens blijkens de aanvraag;

  • Het in de projectomschrijving beschreven draagvlak, inclusief eventuele randvoorwaarden, dat voorafgaand aan of tijdens de projectuitvoering onderzocht is of wordt bij projectdeelnemers, overige betrokken of belanghebbende ondernemingen en organisaties of leden of segmenten van brancheorganisaties blijkens de aanvraag;

  • De gespecificeerde inzet van de projectdeelnemers en andere betrokkenen om na afloop van (een succesvol) project bij te dragen aan brede toepassing ervan in de branche, in de keten of in het cluster;

  • De mate waarin de projectbevindingen in de praktijk worden getoetst op grond van drie indicaties:

    • de omschreven toetsing in de praktijk in het projectplan;

    • de verhouding tussen het aantal deelnemende bedrijven die werken met gevaarlijke stoffen of risicovolle processen en het totale aantal projectdeelnemers;

    • de verhouding tussen de inspanningen van die bedrijven en de inspanningen van alle projectdeelnemers.

Zowel op bijdrage aan versterking van de omgevingsveiligheid als op het blijvende effect daarvan kunnen projecten scoren op drie niveaus:

Bijdrage versterking omgevingsveiligheid: matig(0), voldoende(1) en hoog(2);

Blijvend effect: laag(0), gemiddeld(1) en hoog(2).

Naar boven