Regeling Europese EZK- en LNV-subsidies 2021

Geraadpleegd op 31-10-2024. Gebruikte datum 'geldig op' 26-04-2024 en zichtdatum 16-05-2024.
Geldend van 26-04-2024 t/m 16-05-2024

Regeling van de Minister van Economische Zaken en Klimaat en de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit van 8 oktober 2021, nr. WJZ/20222966, houdende vaststelling van subsidie-instrumenten in het kader van de Europese structuur- en investeringsfondsen op het terrein van de Ministeries van Economische Zaken en Klimaat en Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (Regeling Europese EZK- en LNV-subsidies 2021)

De Minister van Economische Zaken en Klimaat en de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,

Gelet op:

  • verordening (EU) 2021/1058 van het Europees Parlement en de Raad van 24 juni 2021 inzake het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling en het Cohesiefonds (PbEU 2021, L 231);

  • verordening (EU) 2021/1059 van het Europees Parlement en de Raad betreffende specifieke bepalingen voor de doelstelling ‘Europese territoriale samenwerking’ (Interreg) ondersteund door het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling en door externe financieringsinstrumenten (PbEU 2021, L 231);

  • verordening (EU) 2021/1060 van het Europees Parlement en de Raad van 24 juni 2021 houdende gemeenschappelijke bepalingen inzake het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds Plus, het Cohesiefonds, het Fonds voor een rechtvaardige transitie en het Europees Fonds voor maritieme zaken, visserij en aquacultuur en de financiële regels voor die fondsen en voor het Fonds voor asiel, migratie en integratie, het Fonds voor interne veiligheid en het Instrument voor financiële steun voor grensbeheer en visumbeleid (PbEU 2021, L 231);

  • verordening (EU) 2021/1139 van het Europees Parlement en de Raad van 7 juli 2021 tot oprichting van het Europees Fonds voor maritieme zaken, visserij en aquacultuur en tot wijziging van Verordening (EU) 2017/1004 (PbEU 2021, L 247);

  • artikel 3 van de Kaderwet EZK- en LNV-subsidies;

  • artikel 6 van de Uitvoeringswet EFRO;

Besluiten:

Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen

Artikel 1.1. Begripsbepalingen

In deze regeling wordt verstaan onder:

  • algemene groepsvrijstellingsverordening: verordening (EU) nr. 651/2014 van de Commissie van 17 juni 2014 waarbij bepaalde categorieën steun op grond van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag met de interne markt verenigbaar worden verklaard (PbEU 2014, L 187);

  • beheerautoriteit: door de minister als zodanig aangewezen autoriteit;

  • bevoegde autoriteit: minister of beheerautoriteit;

  • deelbetaling: betaling aan de subsidieontvanger, vooruitlopend op de subsidievaststelling, op basis van gemaakte kosten of een verrichte prestatie;

  • Elfpo: Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling, bedoeld in artikel 4, onderdeel b, van verordening (EU) 2021/2116;

  • groep: groep als bedoeld in artikel 24b van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek;

  • kennisinstelling:

    • a. in onderdeel a, b, g of h van de bijlage behorende bij de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek genoemde instelling voor hoger onderwijs en een academisch ziekenhuis als bedoeld in onderdeel j van de bijlage behorende bij die wet;

    • b. andere dan in onderdeel a bedoelde geheel of gedeeltelijk, meerjarig door de overheid gefinancierde onderzoeksorganisatie zonder winstoogmerk die activiteiten verricht met als doel de algemene wetenschappelijke of technische kennis uit te breiden;

    • c. geheel of gedeeltelijk, meerjarig door een andere lidstaat van de Europese Unie gefinancierde:

      • 1°. openbare instelling voor hoger onderwijs of een daaraan verbonden ziekenhuis gelijkwaardig aan een instelling respectievelijk academisch ziekenhuis als bedoeld in onderdeel a;

      • 2°. onderzoeksorganisatie zonder winstoogmerk die activiteiten verricht met als doel de algemene wetenschappelijke en technische kennis uit te breiden;

    • d. onderzoeksorganisatie zonder winstoogmerk met eigen medewerkers in loondienst, die tot doel heeft via het structureel doen van eigen onderzoek en het ontwikkelen en testen van technische toepassingen door haar medewerkers, de technologische kennis op een specifiek terrein te bevorderen, die geen instelling is als bedoeld in onderdelen a tot en met c;

  • laatste betaling: laatste betaling door de bevoegde autoriteit aan de begunstigde van het bedrag of een deel van het bedrag, genoemd in de beschikking tot subsidievaststelling;

  • minister:

  • mkb: onderneming als omschreven in Aanbeveling 2003/361/EG van de Europese Commissie van 6 mei 2003 betreffende de definitie van kleine, middelgrote en micro-ondernemingen (PbEU 2003, L 124);

  • onderneming: iedere eenheid, ongeacht haar rechtsvorm of wijze van financiering, die een economische activiteit uitoefent;

  • penvoerder: de door een samenwerkingsverband aangewezen penvoerende persoon of penvoerende organisatie die deelneemt aan het samenwerkingsverband;

  • samenwerkingsverband: verband dat geen rechtspersoonlijkheid bezit, niet zijnde een vennootschap, bestaand uit ten minste twee niet in een groep verbonden deelnemers, dat is opgericht ten behoeve van de uitvoering van activiteiten;

  • verordening 2021/1058: Verordening (EU) 2021/1058 van het Europees Parlement en de Raad van 24 juni 2021 inzake het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling en het Cohesiefonds (PbEU 2021, L 231);

  • verordening 2021/1059: Verordening (EU) 2021/1059 van het Europees Parlement en de Raad betreffende specifieke bepalingen voor de doelstelling ‘Europese territoriale samenwerking’ (Interreg) ondersteund door het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling en door externe financieringsinstrumenten (PbEU 2021, L 231);

  • verordening 2021/1060: Verordening (EU) 2021/1060 van het Europees Parlement en de Raad van 24 juni 2021 houdende gemeenschappelijke bepalingen inzake het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds Plus, het Cohesiefonds, het Fonds voor een rechtvaardige transitie en het Europees Fonds voor maritieme zaken, visserij en aquacultuur en de financiële regels voor die fondsen en voor het Fonds voor asiel, migratie en integratie, het Fonds voor interne veiligheid en het Instrument voor financiële steun voor grensbeheer en visumbeleid (PbEU 2021, L 231);

  • verordening 2021/1139: Verordening (EU) 2021/1139 van het Europees Parlement en de Raad van 7 juli 2021 tot oprichting van het Europees Fonds voor maritieme zaken, visserij en aquacultuur en tot wijziging van Verordening (EU) 2017/1004 (PbEU 2021, L 247);

  • verordening 2021/2115: Verordening (EU) 2021/2115 van het Europees Parlement en de Raad van 2 december 2021 tot vaststelling van voorschriften inzake steun voor de strategische plannen die de lidstaten in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid opstellen (strategische GLB-plannen) en die uit het Europees Landbouwgarantiefonds (ELGF) en het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling (Elfpo) worden gefinancierd, en tot intrekking van Verordeningen (EU) nr. 1305/2013 en (EU) nr. 1307/2013 (PbEU 2021, L 435);

  • verordening 2021/2116: Verordening (EU) 2021/2116 van het Europees Parlement en de Raad van 2 december 2021 inzake de financiering, het beheer en de monitoring van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot intrekking van Verordening (EU) nr. 1306/2013 (PbEU 2021, L 435);

  • verordening 2022/129: Uitvoeringsverordening (EU) 2022/129 van de Commissie van 21 december 2021 tot vaststelling van regels voor interventietypes voor oliehoudende zaden, katoen en bijproducten van de wijnbereiding krachtens Verordening (EU) 2021/2115 van het Europees Parlement en de Raad en voor de vereisten inzake informatie, bekendheid en zichtbaarheid aangaande steun van de Unie en de strategische GLB-plannen (PbEU 2022, L 20).

Artikel 1.2. Cumulatie

Onverminderd artikel 63, negende lid, van verordening 2021/1060 en artikel 36 van verordening 2021/2116, wordt, indien reeds door een bestuursorgaan of de Europese Commissie subsidie is verstrekt voor de subsidiabele kosten of een deel daarvan, slechts een zodanig bedrag aan subsidie verstrekt dat het totale bedrag aan subsidies niet meer bedraagt dan het bedrag dat volgens de toepasselijke Europese verordeningen is toegestaan.

Artikel 1.3. Subsidiabele kosten

  • 1 Voor zover zij direct verbonden zijn met de uitvoering van de desbetreffende subsidiabele activiteit, komen als subsidiabele kosten in aanmerking:

    • a. loonkosten inclusief overheadkosten;

    • b. de kosten van door een subsidieontvanger verrichte eigen arbeid;

    • c. bijdragen in natura als bedoeld in artikel 67, eerste lid, van verordening 2021/1060;

    • d. afschrijvingskosten als bedoeld in artikel 67, tweede lid, van verordening 2021/1060; en

    • e. andere kosten waarvoor een factuur of document met gelijkwaardige bewijskracht kan worden overlegd.

  • 2 Vóór indiening van de aanvraag door de subsidieontvanger gemaakte kosten komen niet voor subsidie in aanmerking.

  • 3 De subsidiabele kosten, bedoeld in het eerste lid, worden in aanmerking genomen met inbegrip van de BTW, indien de subsidieontvanger die de kosten heeft gemaakt, de BTW niet in aftrek kan brengen.

Artikel 1.3a. Berekening loonkosten en eigen arbeid

  • 1 De loonkosten worden berekend:

    • a. door het aantal aan het project bestede uren te vermenigvuldigen met een vast uurtarief van € 55;

    • b. als een vast percentage van een maandtarief van € 7.800 per werknemer bij een voltijd dienstverband van 1.720 uur per jaar, of een evenredig deel daarvan bij een deeltijd dienstverband, overeenkomstig het vooraf vastgestelde vaste percentage van de tijd dat de werknemer per maand aan het project heeft gewerkt, zonder de verplichting om een afzonderlijk arbeidstijdregistratiesysteem op te zetten;

    • c. door de kosten, bedoeld in artikel 1.3, eerste lid, aanhef en onderdelen c, d en e, te vermenigvuldigen met 0,23, onder de voorwaarden, genoemd in artikel 55, eerste lid, van verordening 2021/1060.

  • 2 De kosten van de door een subsidieontvanger verrichte eigen arbeid ten behoeve van het project worden berekend door het aantal uren dat de betrokken persoon ten behoeve van het project heeft gemaakt te vermenigvuldigen met een vast uurtarief van € 55.

  • 3 De subsidieontvanger stelt een document op met vermelding van de namen van de werknemers en de vaste percentages, bedoeld in het eerste lid, aanhef en onderdeel b.

  • 4 Indien een vast uurtarief wordt gehanteerd, kan het totale aantal voor een bepaald jaar te subsidiëren uren:

    • a. indien gebruik wordt gemaakt een vast uurtarief als bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, per werknemer niet meer bedragen dan 1.720 uren bij een voltijd dienstverband of een evenredig deel daarvan bij een deeltijd dienstverband;

    • b. indien gebruik wordt gemaakt van een vast uurtarief als bedoeld in het tweede lid voor eigen arbeid, niet meer bedragen dan 1.720 uren.

Artikel 1.3b. Integrale kostensystematiek

Artikel 1.3c. Berekening loonkosten en eigen arbeid, met inbegrip van de overige subsidiabele kosten

  • 1 In afwijking van artikel 1.3a kunnen de kosten, bedoeld in artikel 1.3, eerste lid, aanhef en onderdelen a en b, worden berekend met inbegrip van de kosten, bedoeld in onderdelen c tot en met e van dat artikellid:

    • a. door het aantal aan het project bestede uren te vermenigvuldigen met een vast uurtarief van € 67; of

    • b. als een vast percentage van een maandtarief van € 9.600 per werknemer bij een voltijd dienstverband van 1.720 uur per jaar, of een evenredig deel daarvan bij een deeltijd dienstverband, overeenkomstig het vooraf vastgestelde vaste percentage van de tijd dat de werknemer per maand aan het project heeft gewerkt, zonder de verplichting om een afzonderlijk arbeidstijdregistratiesysteem op te zetten.

  • 2 De subsidieontvanger stelt een document op met vermelding van de namen van de werknemers en de vaste percentages, bedoeld in het eerste lid, aanhef en onderdeel b.

  • 3 Indien een vast uurtarief, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, wordt gehanteerd, kan het totale aantal voor een bepaald jaar per werknemer gedeclareerde uren niet meer bedragen dan 1.720 uren bij een voltijd dienstverband of een evenredig deel daarvan bij een deeltijd dienstverband.

Artikel 1.3d. Combinatie berekeningsmethoden

  • 2 Indien een subsidieontvanger de integrale kostensystematiek, bedoeld in artikel 1.3b, eerste lid, hanteert binnen een project, kunnen het vaste uurtarief en het vaste percentage, bedoeld in artikel 1.3c, eerste lid, gehanteerd worden door, indien van toepassing, de andere subsidieontvangers binnen hetzelfde project.

Artikel 1.4. Niet-subsidiabele kosten

Onverminderd artikel 64, eerste lid, van verordening 2021/1060 komen de volgende kosten niet als subsidiabele kosten als bedoeld in artikel 1.3, aanhef en onderdeel d, in aanmerking:

  • a. administratieve en financiële sancties en boetes;

  • b. winstopslagen binnen een groep of samenwerkingsverband;

  • c. fooien en geschenken;

  • d. representatiekosten en -vergoedingen;

  • e. kosten van personeelsactiviteiten;

  • f. kosten van overboekingen en annuleringen;

  • g. gratificaties en bonussen; en

  • h. kosten van outplacementtrajecten.

Artikel 1.5. Wettelijke rente bij terugvordering

Indien toepassing wordt gegeven aan artikel 4:57 van de Algemene wet bestuursrecht, artikel 7 van de Kaderwet EZK- en LNV-subsidies of in geval van terugvordering op grond van verordening 2021/1060, verordening 2021/1058, verordening 2021/1139, verordening 2021/1059 of verordening 2021/2116, worden terug te vorderen bedragen vermeerderd met de wettelijke rente, bedoeld in artikel 120, eerste lid, van Boek 6 van het Burgerlijk Wetboek, die wordt berekend over de periode vanaf de datum van het verstrijken van de termijn waarbinnen terugbetaling door de subsidieontvanger moet plaatsvinden en de datum van terugbetaling door de subsidieontvanger.

Artikel 1.6. Vaststelling beleidsregels

De bevoegde autoriteit stelt beleidsregels vast voor de toepassing van financiële correcties als bedoeld in artikel 103, eerste lid, van verordening 2021/1060 of artikel 57 van verordening 2021/2116.

Artikel 1.7. Algemene verplichtingen subsidieontvanger

De subsidieontvanger, of in geval van een samenwerkingsverband de penvoerder, doet onverwijld schriftelijk mededeling aan de beheerautoriteit van de indiening bij de rechtbank van een verzoek tot het op de subsidieontvanger, of in geval van een samenwerkingsverband op een deelnemer aan het samenwerkingsverband, van toepassing verklaren van de schuldsaneringsregeling natuurlijke personen, of tot verlening van surseance van betaling aan de subsidieontvanger, of in geval van een samenwerkingsverband aan een deelnemer in het samenwerkingsverband, of tot faillietverklaring van de subsidieontvanger, of in geval van een samenwerkingsverband van een deelnemer in het samenwerkingsverband.

Artikel 1.8. Instandhouding activiteit

  • 1 Indien subsidie wordt verstrekt voor een activiteit als bedoeld in artikel 65, eerste lid, van verordening 2021/1060, wordt de beschikking tot subsidievaststelling onverminderd artikel 4:49 van de Algemene wet bestuursrecht ingetrokken of ten nadele van de subsidieontvanger gewijzigd indien binnen vijf jaar te rekenen vanaf de datum van de laatste betaling aan de begunstigde, of in voorkomend geval binnen een in de voorschriften betreffende staatssteun gestelde termijn, een van de volgende gebeurtenissen op de activiteit van toepassing is:

    • a. beëindiging of verplaatsing van een productiecapaciteit als bedoeld in artikel 65, eerste lid, onderdeel a, van verordening 2021/1060;

    • b. eigendomsoverdracht van een infrastructuurvoorziening waardoor een onderneming of een overheidsinstantie een onrechtmatig voordeel behaalt als bedoeld in artikel 65, eerste lid, onderdeel b, van verordening 2021/1060; of

    • c. een substantiële verandering in de aard, de doelstellingen of de uitvoeringsvoorwaarden van de activiteit waardoor de oorspronkelijke doelstellingen dreigen te worden ondermijnd als bedoeld in artikel 65, eerste lid, onderdeel c, van verordening 2021/1060.

  • 2 Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing op een activiteit als bedoeld in artikel 65, tweede lid, van verordening 2021/1060 die is onderworpen aan een verplichting tot behoud van de investering krachtens de op die investering van toepassing zijnde voorschriften betreffende staatssteun.

  • 3 De in het eerste lid vastgestelde termijn van vijf jaar wordt in geval van het behoud van investeringen of van door het mkb gecreëerde werkgelegenheid, verkort tot drie jaar.

  • 4 Dit artikel is van overeenkomstige toepassing op subsidie verstrekt op grond van verordening 2021/2115, voor zover het investeringen in infrastructuur of productieve investeringen betreft.

Hoofdstuk 2. Regels omtrent subsidieverstrekking door de minister

Artikel 2.1a. Begripsbepalingen

In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:

  • landbouwvrijstellingsverordening: Verordening (EU) 2022/2472 van de Commissie van 4 december 2022 waarbij bepaalde categorieën steun in de landbouw- en de bosbouwsector en in plattelandsgebieden op grond van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie met de interne markt verenigbaar worden verklaard (PbEU 2022, L 327);

  • visserijvrijstellingsverordening: Verordening (EU) 2022/2473 van de Commissie van 14 december 2022 waarbij bepaalde categorieën steun voor ondernemingen die actief zijn in de productie, de verwerking en de afzet van visserij- en aquacultuurproducten, op grond van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie met de interne markt verenigbaar worden verklaard (PbEU 2022, L 327).

Artikel 2.2. Subsidiabele activiteiten

De minister kan op aanvraag voor activiteiten op de gebieden, genoemd in artikel 2a van de Kaderwet EZK- en LNV-subsidies, voor zover deze passen binnen de activiteiten, bedoeld in verordening 2021/1139, subsidie verstrekken of binnen het Nederlands strategisch GLB plan, bedoeld in artikel 104, eerste lid, van verordening 2021/2115.

Artikel 2.3. Openstelling

  • 1 De minister kan op grond van deze regeling uitsluitend subsidie verstrekken indien hij de mogelijkheid tot het doen van een aanvraag om subsidie heeft opengesteld door vaststelling van een subsidieplafond en een periode voor indiening van de aanvraag.

  • 2 De minister kan de openstelling beperken tot bepaalde activiteiten, categorieën van aanvragers of een bepaald aantal aanvragen.

  • 3 De minister kan verschillende subsidieplafonds vaststellen voor verschillende activiteiten of categorieën van aanvragers.

Artikel 2.4. Wijze van verdelen

De minister verdeelt het subsidieplafond:

  • a. op volgorde van binnenkomst van de aanvragen;

  • b. op volgorde van rangschikking van de aanvragen;

  • c. evenredig over de ingediende aanvragen; of

  • d. door loting.

Artikel 2.5. Verdeling op volgorde van binnenkomst

  • 1 Indien wordt gekozen voor verdeling van het subsidieplafond op volgorde van binnenkomst van de volledige aanvragen, komt de aanvraag die het eerst is binnengekomen, het eerst voor subsidie in aanmerking.

  • 2 Indien een aanvrager niet heeft voldaan aan enig wettelijk voorschrift voor het in behandeling nemen van de aanvraag en met toepassing van artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht de gelegenheid heeft gehad de aanvraag aan te vullen, geldt met betrekking tot de verdeling de dag of het tijdstip waarop de aanvraag voldoet aan de wettelijke voorschriften als datum of tijdstip van binnenkomst.

  • 3 Indien de minister op de dag dat het subsidieplafond wordt bereikt meer dan één aanvraag ontvangt, en de volgorde van die aanvragen niet op grond van het tijdstip van binnenkomst kan worden vastgesteld, stelt hij de onderlinge rangschikking van die aanvragen vast door middel van loting.

Artikel 2.6. Verdeling op volgorde van rangschikking

  • 1 Indien wordt gekozen voor verdeling van het subsidieplafond op volgorde van rangschikking van de aanvragen, komt de aanvraag die naar het oordeel van de minister de grootste bijdrage levert aan de doelstelling van de subsidie, het eerst voor subsidie in aanmerking.

  • 2 Voor zover het subsidieplafond wordt overschreden, stelt de minister de onderlinge rangschikking van die aanvragen die bij de beoordeling gelijk zijn gerangschikt vast door middel van loting.

  • 3 Een wijziging of aanvulling van een ingediende aanvraag, die na de sluiting van de aanvraagtermijn op eigen initiatief door de aanvrager wordt ingediend, wordt niet bij de beoordeling betrokken.

Artikel 2.7. Verdeling van subsidieplafond per categorie

Indien per categorie van aanvragers of activiteiten een subsidieplafond is vastgesteld, vindt de verdeling, bedoeld in artikel 2.4, plaats per categorie.

Artikel 2.8. Adviescommissie

  • 1 De minister kan een adviescommissie instellen.

  • 2 Een adviescommissie heeft tot taak de minister op zijn verzoek te adviseren omtrent aanvragen om subsidie.

  • 3 De adviezen van een adviescommissie gaan vergezeld van een deugdelijke motivering.

  • 4 Een adviescommissie bestaat uit een voorzitter en een aantal leden. De leden zijn deskundig op het terrein waarop de adviescommissie een taak heeft. De voorzitter en de leden zijn geen ambtenaren, werkzaam bij het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit of andere ministeries die voor de subsidie verantwoordelijk zijn of medeverantwoordelijk zijn.

  • 5 Bij de instelling van een adviescommissie worden de periode waarvoor de voorzitter en de leden worden benoemd en het aantal leden vastgesteld.

  • 6 De voorzitter en de leden worden door de minister benoemd en ontslagen. Zij zijn telkens opnieuw benoembaar voor de termijn, bedoeld in het vijfde lid.

  • 7 Een adviescommissie stelt haar eigen werkwijze schriftelijk vast.

  • 8 Een lid van een adviescommissie neemt geen deel aan de voorbereiding en vaststelling van een advies, indien hij een persoonlijk belang heeft bij de beschikking op de aanvraag.

  • 9 De minister kan waarnemers aanwijzen, die het recht hebben de vergaderingen van een adviescommissie bij te wonen.

  • 10 In het secretariaat van een adviescommissie wordt door de minister voorzien.

  • 11 Het beheer van de bescheiden betreffende de werkzaamheden van een adviescommissie geschiedt op overeenkomstige wijze als bij het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit. De bescheiden worden na beëindiging van de werkzaamheden van een adviescommissie bewaard in het archief van dat ministerie.

  • 12 Een adviescommissie verstrekt desgevraagd aan de minister de voor de uitoefening van zijn taak benodigde inlichtingen. De minister kan inzage vorderen van zakelijke gegevens en bescheiden, voor zover dat voor de vervulling van zijn taak redelijkerwijs nodig is.

Artikel 2.9. Informatieverplichtingen

  • 1 Een aanvraag om subsidie wordt ingediend met gebruikmaking van een middel, dat door de minister beschikbaar wordt gesteld.

  • 2 Bij een aanvraag om subsidie wordt in voorkomend geval mededeling gedaan van andere inkomsten, waaronder subsidies, waarmee de activiteit waarop de subsidie betrekking heeft wordt of zal worden gefinancierd.

  • 3 Een aanvraag om subsidie bevat in ieder geval gegevens over de subsidieaanvrager, waaronder de naam van de natuurlijke persoon, de rechtspersoon of publieke instelling, het adres, e-mailadres en rekeningnummer.

  • 4 In aanvulling op het derde lid, bevat de aanvraag om subsidie, indien de subsidieaanvrager een rechtspersoon betreft, het nummer waarmee de rechtspersoon geregistreerd is bij de Kamer van Koophandel en het post- en bezoekadres.

  • 5 Een aanvraag om subsidie voor een project gaat vergezeld van een projectplan, waarin ten minste zijn opgenomen:

    • a. een beschrijving van het project, waaronder:

      • 1°. een samenvatting van het project;

      • 2°. de doelstellingen van het project;

      • 3°. een probleemanalyse waaruit onder andere de noodzaak van het project en de noodzaak van de ter uitvoering daarvan te maken kosten blijken;

      • 4°. de activiteiten en wijze van uitvoering daarvan;

      • 5°. voor zover van toepassing, een overzicht van de aan het samenwerkingsverband deelnemende partijen en de verdeling van verantwoordelijkheden, bevoegdheden en financiële verplichtingen van de deelnemers, alsmede een bewijsstuk waaruit blijkt dat de penvoerder bevoegd is om namens de deelnemers aan het samenwerkingsverband te handelen;

      • 6°. een beschrijving van de communicatieactiviteiten, bedoeld in artikel 50, eerste lid, aanhef en onderdelen a tot en met e, van verordening 2021/1060 of, voor zover het activiteiten in het kader van het Elfpo betreft, in bijlage III, deel 2, van verordening 2022/129, die de subsidieontvanger of het samenwerkingsverband wil gaan ondernemen;

    • b. informatie waaruit blijkt in hoeverre het project bijdraagt aan de doeleinden waarvoor subsidie wordt verstrekt;

    • c. een begroting voor het project, die een meerjarenbegroting is met liquiditeitsplanning per jaar voor zover het project langer dan een jaar duurt, met een toelichting daarop;

    • d. criteria voor het toetsen van de resultaten van het project; en

    • e. de verwachte realisatietermijn, met een beschrijving van het tijdpad en mijlpalen indien de termijn langer dan een jaar is.

  • 6 Indien aanvragers van subsidie samenwerken in een samenwerkingsverband, dient de penvoerder namens hen een aanvraag in.

  • 7 Indien een aanvraag om subsidie op grond van deze regeling niet vergezeld gaat van een projectplan, is het vijfde lid, onderdeel a, subonderdeel 6°, van overeenkomstige toepassing.

Artikel 2.10. Niet-subsidiabele kosten samenwerkingsverband

Onverminderd artikel 1.4 komen in geval van een samenwerkingsverband kosten die een deelnemer van het samenwerkingsverband in rekening brengt bij een andere deelnemer van het samenwerkingsverband niet voor subsidie in aanmerking.

Artikel 2.11. Afwijzingsgronden

  • 2 De minister beslist afwijzend op een aanvraag om subsidie voor zover:

    • a. onvoldoende vertrouwen bestaat dat de betrokkenen de activiteiten kunnen financieren;

    • b. het onaannemelijk wordt geacht dat de activiteiten binnen een bij deze regeling gestelde termijn kunnen worden voltooid;

    • c. de activiteiten voor het indienen van de subsidieaanvraag zijn voltooid;

    • d. de activiteiten onvoldoende bijdragen aan de doelstellingen van de subsidie;

    • e. de activiteiten zouden neerkomen op een verplaatsing van productiecapaciteit als bedoeld in artikel 65, eerste lid, onderdeel a, van verordening 2021/1060;

    • f. een verzoek is ingediend bij de rechtbank tot:

      • 1°. het op de subsidieaanvrager, of indien aanvragers van subsidie samenwerken in een samenwerkingsverband, op een van de deelnemers van het samenwerkingsverband, van toepassing verklaren van de schuldsaneringsregeling natuurlijke personen als bedoeld in artikel 284, eerste lid, van de Faillissementswet;

      • 2°. verlening van surseance van betaling als bedoeld in artikel 214, eerste lid, van de Faillissementswet aan de subsidieaanvrager, of indien aanvragers van subsidie samenwerken in een samenwerkingsverband, aan een van de deelnemers van het samenwerkingsverband; of

      • 3°. faillietverklaring als bedoeld in artikel 1, eerste lid, van de Faillissementswet van de subsidieaanvrager, of indien aanvragers van subsidie samenwerken in een samenwerkingsverband, van een van de deelnemers van het samenwerkingsverband;

    • g. de subsidie bestemd is voor:

      • 1°. een rechtspersoon of natuurlijke persoon tegen wie een bevel tot terugvordering uitstaat als bedoeld in artikel 1, vierde lid, onderdeel a, van de algemene groepsvrijstellingsverordening, artikel 1, vijfde lid, aanhef, van de visserijvrijstellingsverordening en artikel 1, vierde lid, aanhef en onderdeel a, van de landbouwvrijstellingsverordening; of

      • 2°. een onderneming in moeilijkheden als bedoeld in artikel 2, onderdeel 18, van de algemene groepsvrijstellingsverordening, artikel 2, onderdeel 29, van de visserijvrijstellingsverordening en artikel 2, onderdeel 59, van de landbouwvrijstellingsverordening.

Artikel 2.12. Beslissing op de aanvraag

  • 1 Indien het subsidieplafond wordt verdeeld op volgorde van rangschikking van de aanvragen, geeft de minister een beschikking op een aanvraag om subsidie binnen 22 weken na de laatste dag van de periode waarin aanvragen kunnen worden ingediend.

  • 2 Indien het subsidieplafond wordt verdeeld op volgorde van binnenkomst van de aanvragen, geeft de minister een beschikking op een aanvraag om subsidie binnen 13 weken na ontvangst van de aanvraag.

  • 3 De minister geeft een beschikking op een aanvraag om subsidie binnen 13 weken na de laatste dag van de periode waarin aanvragen kunnen worden ingediend, indien:

    • a. het subsidieplafond evenredig wordt verdeeld over de ingediende aanvragen;

    • b. het subsidieplafond wordt verdeeld door loting.

Artikel 2.13. Beslissing samenwerkingsverband

Indien de subsidie wordt verleend aan deelnemers in een samenwerkingsverband, verzendt de minister de beschikkingen tot subsidieverlening aan de penvoerder.

Artikel 2.14. Deelbetalingen

  • 1 Indien in deze regeling is bepaald dat er een deelbetaling voor gemaakte kosten wordt verstrekt, bedraagt de deelbetaling ten hoogste 90% van de verleende subsidie.

  • 2 Een deelbetaling wordt verstrekt op aanvraag. De aanvraag wordt ingediend met gebruikmaking van een middel, dat door de Minister beschikbaar wordt gesteld.

  • 3 De Minister geeft een beschikking op een aanvraag tot verlening van een deelbetaling binnen tachtig dagen na ontvangst van die aanvraag.

  • 4 Indien subsidieontvangers samenwerken in een samenwerkingsverband, wordt een deelbetaling aangevraagd door de penvoerder.

Artikel 2.15. Algemene verplichtingen subsidieontvanger

  • 1 Onverminderd artikel 1.7 doet de subsidieontvanger of, indien subsidieontvangers samenwerken in een samenwerkingsverband, de penvoerder onverwijld schriftelijk mededeling aan de minister zodra aannemelijk is dat:

    • a. de subsidiabele activiteiten niet, niet tijdig of niet geheel zullen worden verricht, of

    • b. niet, niet tijdig of niet geheel aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen zal worden voldaan.

  • 2 De subsidieontvanger of, indien subsidieontvangers samenwerken in een samenwerkingsverband, de penvoerder meldt vervreemding van de onderneming waaraan subsidie is verleend of van grond waarop een activiteit waarvoor subsidie is verleend betrekking heeft, zo spoedig mogelijk en uiterlijk op de dag van daadwerkelijke vervreemding, schriftelijk aan de minister.

  • 3 De subsidieontvanger is verplicht om het materiaal, bedoeld in artikel 49, zesde lid, van verordening 2021/1060 of bijlage III, deel 1, punt 1.7, van verordening 2022/129, op verzoek van de minister ter beschikking te stellen.

Artikel 2.16. Uitvoering projectplan

  • 1 Indien de beschikking tot subsidieverlening betrekking heeft op een projectplan, voert de subsidieontvanger de activiteiten uit overeenkomstig dit projectplan.

  • 2 De minister kan voor het vertragen of het essentieel wijzigen van de wijze van uitvoering van de activiteiten op voorafgaand verzoek van de subsidieontvanger of, indien subsidieontvangers samenwerken in een samenwerkingsverband, de penvoerder ontheffing verlenen van de verplichting, bedoeld in het eerste lid, tenzij hierdoor afbreuk wordt gedaan aan de activiteit waarvoor subsidie is verleend, de doelstelling van de subsidie of de voorwaarden van de subsidieverstrekking.

  • 3 Aan de in het tweede lid genoemde ontheffing kunnen voorschriften worden verbonden.

  • 4 Voor de toepassing van het tweede lid geldt de voorwaarde dat door de ontheffing geen afbreuk wordt gedaan aan de activiteit waarvoor subsidie is verleend, het doel van de subsidie of de voorwaarden van de subsidieverstrekking, niet, indien aan de verplichting, bedoeld in het eerste lid, niet kan worden voldaan uitsluitend als direct gevolg van de crisis in verband met COVID-19.

Artikel 2.17. Administratieve verplichtingen subsidieontvanger

  • 1 De subsidieontvanger of, indien subsidieontvangers samenwerken in een samenwerkingsverband, de penvoerder voert een zodanige administratie dat daaruit te allen tijde op eenvoudige en duidelijke wijze is af te leiden:

    • a. de aard, inhoud en voortgang van de verrichte activiteiten;

    • b. dat de communicatieactiviteiten, bedoeld in artikel 2.9, vijfde lid, onderdeel a, subonderdeel 6°, worden uitgevoerd;

    • c. het aantal eenheden dat per kostendrager is besteed aan activiteiten die voor subsidie in aanmerking komen; en

    • d. in geval loonkosten of eigen arbeid subsidiabel zijn, het aantal uren dat per persoon is besteed aan activiteiten die voor subsidie in aanmerking komen.

  • 2 De administratie wordt ten minste vijf jaar na de datum van de laatste betaling van de minister aan de subsidieontvanger bewaard.

  • 3 In geval van een gerechtelijke procedure wordt de administratie ten minste tien jaar na de datum van de afhandeling van de gerechtelijke procedure bewaard.

Artikel 2.18. Tussenrapportage projecten

  • 1 Indien de periode van uitvoering van een project dat voor subsidie in aanmerking komt meer dan twaalf maanden in beslag neemt, wordt bij de beschikking tot subsidieverlening de verplichting opgelegd tot indiening van één of meer rapportages waarin een samenvatting van de voortgang van het project wordt beschreven, waarbij rekening wordt gehouden met de mijlpalen van het project.

  • 2 Indien subsidieontvangers samenwerken in een samenwerkingsverband, dient de penvoerder de rapportages, bedoeld in het eerste lid, in.

Artikel 2.19. Indienen aanvraag subsidievaststelling

  • 1 De subsidieontvanger, of indien subsidieontvangers samenwerken in een samenwerkingsverband de penvoerder, dient een aanvraag tot subsidievaststelling in uiterlijk dertien weken na het tijdstip waarop de activiteiten moeten zijn voltooid.

  • 2 De aanvraag wordt ingediend met gebruikmaking van een middel dat door de minister beschikbaar wordt gesteld.

  • 3 Bij een aanvraag tot subsidievaststelling wordt in voorkomend geval mededeling gedaan van andere inkomsten, waaronder subsidies, waarmee de activiteit waarop de subsidie betrekking heeft is gefinancierd.

  • 4 De aanvraag tot subsidievaststelling bevat in ieder geval:

    • a. gegevens over de subsidieontvanger, waaronder de naam, het adres en het door de minister toegekende referentienummer;

    • b. gegevens over de hoogte van de gemaakte subsidiabele kosten of over de verrichte prestatie; en

    • c. gegevens die aantonen dat de communicatieactiviteiten, bedoeld in artikel 2.9, vijfde lid, onderdeel a, subonderdeel 6°, zijn uitgevoerd.

  • 5 Een aanvraag tot subsidievaststelling gaat vergezeld van een eindverslag indien de beschikking tot subsidieverlening betrekking heeft op een projectplan. Het eindverslag bevat ten minste:

    • a. een samenvatting van het project;

    • b. een beschrijving van de activiteiten die in het kader van het project zijn verricht;

    • c. een evaluatie van de mate waarin de activiteiten hebben bijgedragen aan de doelstellingen, omschreven in het projectplan waarop de beschikking tot subsidieverlening betrekking heeft;

    • d. de kennis en informatie die met het project zijn opgedaan; en

    • e. de wijze waarop de kennis en informatie, bedoeld in onderdeel c, openbaar is of zal worden gemaakt, indien in deze regeling is bepaald dat openbaarmaking plaatsvindt.

Artikel 2.20. Indienen aanvraag subsidievaststelling samenwerkingsverband

Indien subsidieontvangers samenwerken in een samenwerkingsverband, dient de penvoerder namens hen de aanvraag tot subsidievaststelling in.

Artikel 2.21. Beschikking subsidievaststelling

  • 1 De minister geeft de beschikking tot subsidievaststelling binnen tachtig dagen na ontvangst van de aanvraag daartoe dan wel nadat de voor het indienen ervan geldende termijn is verstreken.

  • 2 Indien subsidieontvangers samenwerken in een samenwerkingsverband, verzendt de minister de beschikkingen tot subsidievaststelling aan de penvoerder.

Hoofdstuk 3. Europees fonds voor maritieme zaken, visserij en aquacultuur

§ 3.1. Algemene bepalingen

Artikel 3.1.1. Begripsbepalingen

In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:

  • aquacultuur: aquacultuur als bedoeld in artikel 4, eerste lid, onderdeel 25, van verordening 1380/2013;

  • aquacultuuronderneming: onderneming die zich bezighoudt met de kweek of teelt van aquacultuurproducten;

  • aquacultuurorganisatie: organisatie waarvan uit de statuten blijkt dat zij het collectief belang van aquacultuurondernemingen behartigt;

  • aquacultuurproducten: aquacultuurproducten als bedoeld in artikel 4, eerste lid, onderdeel 34, van verordening 1380/2013;

  • verordening 1380/2013: Verordening (EU) nr. 1380/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2013 inzake het gemeenschappelijk visserijbeleid, tot wijziging van Verordeningen (EG) nr. 1954/2003 en (EG) nr. 1224/2009 van de Raad en tot intrekking van Verordeningen (EG) nr. 2371/2002 en (EG) nr. 639/2004 van de Raad en Besluit 2004/585/EG van de Raad (PbEU 2013, L 354);

  • visserijonderneming: onderneming die zich bezighoudt met visserijactiviteiten;

  • visserijorganisatie: organisatie waarvan uit de statuten blijkt dat zij het collectief belang van vissers of visserijondernemingen behartigt;

  • visserijproducten: visserijproducten als bedoeld in artikel 4, eerste lid, onderdeel 29, van verordening 1380/2013;

  • vissersvaartuig: vissersvaartuig dat is geregistreerd in het register, bedoeld in artikel 4 van het Besluit registratie vissersvaartuigen 1998.

Artikel 3.1.1a. Berekening loonkosten en eigen arbeid

  • 2 Bij de berekening van loonkosten en eigen arbeid is artikel 1.3c niet van toepassing.

Artikel 3.1.1b. Communicatiekosten en reiskosten

  • 1 De hoogte van de subsidiabele kosten voor:

    • a. een plaat of bord als bedoeld in artikel 50, eerste lid, onderdeel c, van verordening 2021/1060, is € 40;

    • b. een affiche of equivalent elektronisch display als bedoeld in artikel 50, eerste lid, onderdeel d, van verordening 2021/1060, is € 20.

Artikel 3.1.2. Niet-subsidiabele kosten

Niet voor subsidiëring komen in aanmerking:

  • a. de kosten van de activiteiten, bedoeld in artikel 13 van verordening 2021/1139;

  • b. de kosten gemaakt buiten de projectperiode, die benoemd is in de beschikking tot subsidieverlening;

  • c. kosten van activiteiten die gericht zijn op de promotie van de consumptie van aquacultuurproducten en visserijproducten.

Artikel 3.1.3. Afwijzingsgronden

De minister beslist afwijzend op een aanvraag om subsidie, voor zover:

  • a. de subsidieaanvrager niet-ontvankelijk is voor steun op grond van het bepaalde bij of krachtens artikel 11 van verordening 2021/1139; of

  • b. de activiteiten waarvoor subsidie wordt gevraagd niet subsidiabel zijn op grond van artikel 13 van de verordening 2021/1139.

Artikel 3.1.4. Informatieverplichtingen

Onverminderd artikel 2.9 bevat een aanvraag om subsidie in ieder geval:

  • a. indien de subsidieaanvrager een natuurlijke persoon is, het burgerservicenummer;

  • b. gegevens waaruit blijkt dat de subsidieaanvrager beschikt over de nodige financiële middelen en mechanismen, bedoeld in artikel 73, tweede lid, onderdeel d, van verordening 2021/1060, om de exploitatie- en onderhoudskosten te dekken van het project of de investering waarvoor subsidie wordt aangevraagd uit te kunnen voeren;

  • c. een verklaring dat de subsidieaanvrager niet niet-ontvankelijk is voor steun op grond van het bepaalde bij of krachtens artikel 11, eerste en derde lid, van verordening 2021/1139;

  • d. gegevens met betrekking tot het project of de investering waarvoor subsidie wordt aangevraagd om monitoring, evaluatie en rapportage aan de Europese Commissie, zoals bedoeld in de artikelen 42, eerste lid, 43 en 49, derde lid, van verordening 2021/1060, mogelijk te maken;

  • e. voor zover ten tijde van de aanvraag om subsidie bekend is dat de aanvrager een opdracht wil verlenen als bedoeld in artikel 3.1.7, tweede lid, kopieën van de opgevraagde offertes, waarmee de kosten waarvoor subsidie wordt aangevraagd, onderbouwd worden;

  • f. voor zover ten tijde van de aanvraag om subsidie bekend is dat een aanvrager een opdracht wil verlenen als bedoeld in artikel 3.1.7, vijfde lid, gegevens over de gevolgde procedure en de gunningsbeslissing, bedoeld in artikel 3.1.7, zesde lid; en

  • g. indien van toepassing, kopieën van de documenten waaruit blijkt dat ten aanzien van activiteiten, die zijn aangewezen op grond van de Wet milieubeheer, het bevoegd gezag een milieueffectrapportage als bedoeld in hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer heeft uitgevoerd of op grond van artikel 7.17, eerste lid, van de Wet milieubeheer heeft beoordeeld of de activiteiten belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben, of een mededeling is gedaan aan het bevoegd gezag als bedoeld in artikel 7.24, eerste lid, of 7.27, eerste lid, van de Wet milieubeheer;

  • h. indien de aanvraag wordt ingediend voor een project waarvoor een vissersvaartuig wordt ingezet of voor een project dat ziet op het ontwikkelen van producten, processen of uitrusting die bedoeld zijn voor, al dan niet uiteindelijke, toepassing op een vissersvaartuig, een bevestiging van de Minister van Infrastructuur en Waterstaat dat deze een meldingsformulier van het project heeft ontvangen van de aanvrager.

Artikel 3.1.5. Deelbetalingverlening en opdrachtgunning

De aanvraag tot deelbetalingverlening bevat, voor zover de subsidieontvanger voor de kosten waarvoor hij een deelbetaling als bedoeld in artikel 2.14 aanvraagt een opdracht heeft verleend als bedoeld in:

  • a. artikel 3.1.7, tweede lid: kopieën van de opgevraagde offertes als bedoeld in artikel 3.1.7, tweede lid, en de relevante redenen voor een op basis van de offertes genomen gunningsbeslissing; of

  • b. artikel 3.1.7, vijfde lid: gegevens over de gevolgde procedure en de gunningsbeslissing, bedoeld in artikel 3.1.7, zesde lid.

Artikel 3.1.6. Indiening aanvraag tot subsidievaststelling

Onverminderd artikel 2.19, bevat de aanvraag tot subsidievaststelling:

  • a. gegevens met betrekking tot het halen van de doelstellingen en prioriteiten van het project of de investering waarvoor subsidie is aangevraagd;

  • b. voor zover van toepassing en voor zover deze nog niet zijn aangeleverd bij de aanvraag om subsidie of een aanvraag tot deelbetalingverlening, kopieën van opgevraagde offertes als bedoeld in artikel 3.1.7, tweede lid, en de relevante redenen voor een op basis van deze offertes genomen gunningsbeslissing;

  • c. voor zover van toepassing en voor zover deze nog niet zijn aangeleverd bij de aanvraag om subsidie of een aanvraag tot deelbetalingverlening, gegevens over de gevolgde procedure en de gunningsbeslissing, bedoeld in artikel 3.1.7, vijfde lid;

  • d. gegevens die aantonen welke communicatieactiviteiten als bedoeld in artikel 2.9, vijfde lid, onderdeel a, onder 6°, zijn uitgevoerd; en

  • e. voor zover van toepassing en direct verbonden met de uitvoering van de subsidiabele activiteit, een overzicht van de gereden kilometers met een voertuig, niet zijnde het openbaar vervoer, en de reden van de gemaakte reis.

Artikel 3.1.7. Verplichtingen subsidieontvanger

  • 1 De subsidieontvanger draagt er zorg voor dat een situatie als bedoeld in artikel 11, eerste lid, onderdeel a, b, of c van verordening 2021/1139 zich niet voordoet gedurende ten minste vijf jaar na de datum van de laatste betaling.

  • 2 Indien de subsidieontvanger subsidie aanwendt voor het verlenen van een opdracht waarbij de totale kosten bij één opdrachtnemer hoger zullen zijn dan € 25.000, vraagt hij voorafgaand aan de opdrachtverlening drie offertes op bij van elkaar onafhankelijke aanbieders.

  • 3 De subsidieontvanger gunt de opdracht, bedoeld in het tweede lid, aan de aanbieder met de economisch meest voordelige offerte.

  • 4 De minister kan op verzoek van de subsidieontvanger of de penvoerder ontheffing verlenen van de verplichting, bedoeld in het tweede lid. Aan de ontheffing kunnen voorschriften worden verbonden.

  • 5 Het tweede lid is niet van toepassing indien de subsidieontvanger die subsidie wil aanwenden voor het verlenen van een opdracht een aanbestedende dienst is als bedoeld in artikel 1.1 van de Aanbestedingswet 2012 en de opdracht die hij wil verlenen op grond van de Aanbestedingswet 2012 moet worden aanbesteed.

  • 6 Indien het vijfde lid van toepassing is, stelt de subsidieontvanger of de penvoerder de minister op de hoogte van de gevolgde procedure en de gunningsbeslissing, overeenkomstig artikel 2.130 van de Aanbestedingswet 2012.

  • 7 Het tweede lid is niet van toepassing indien de subsidie wordt aangewend voor het verlenen van een opdracht aan een kennisinstelling.

  • 8 De subsidieontvanger verleent de Europese Audit Autoriteit, de Europese Commissie of de Europese Rekenkamer alle medewerking die deze redelijkerwijs kan vorderen bij de uitoefening van zijn taken.

Artikel 3.1.7a. Geen omvlagging of overdracht van vissersvaartuig naar buiten de Europese Unie

Indien subsidie is verstrekt die ziet op een vissersvaartuig en het vissersvaartuig wordt binnen vijf jaar na de datum van de laatste betaling naar buiten de Europese Unie overgedragen of omgevlagd, wordt de beschikking tot subsidievaststelling onverminderd artikel 4:49 van de Algemene wet bestuursrecht ingetrokken of ten nadele van de subsidieontvanger gewijzigd.

Artikel 3.1.8. Adviescommissie EMFAF

  • 1 Er is een adviescommissie EMFAF die tot taak heeft de minister te adviseren over de afwijzingsgrond, bedoeld in artikel 2.11, tweede lid, onderdeel d, en indien het subsidieplafond wordt verdeeld op volgorde van rangschikking van de aanvragen, over de rangschikking van aanvragen tot subsidieverlening.

  • 2 De commissie bestaat uit ten minste vijf en ten hoogste tien leden.

  • 3 De voorzitter en de leden worden voor een periode van drie jaar benoemd.

Artikel 3.1.9. Vaststelling procedure gegevensdragers

De overeenstemming van op algemeen aanvaarde gegevensdragers bewaarde documenten met de originele documenten wordt vastgesteld overeenkomstig de procedure opgenomen in bijlage 1.

Artikel 3.1.10. Vaststelling beleidsregels EMFAF

De minister stelt beleidsregels als bedoeld in artikel 1.6 in ieder geval vast voor de toepassing van financiële correcties in verband met de niet-naleving van regels die gelden op grond van:

§ 3.2. Investeringen in mosselzaadinvanginstallaties

Artikel 3.2.1. Begripsomschrijvingen

In deze paragraaf wordt verstaan onder:

Artikel 3.2.2. Subsidieverstrekking

  • 1 De minister verstrekt op aanvraag subsidie aan een aquacultuurondernemer die mkb is voor activiteiten gericht op de aanleg van mosselzaadinvanginstallaties in de Waddenzee, Oosterschelde of Voordelta ten behoeve van de verduurzaming van de aquacultuur.

  • 2 Subsidie, als bedoeld in het eerste lid, wordt uitsluitend verleend indien dit past binnen een door de Europese Commissie goedgekeurd programma als bedoeld in artikel 8 van verordening 2021/1139.

  • 3 In afwijking van artikel 2.12, derde lid, onderdeel a, wordt een beschikking tot subsidieverlening gegeven binnen 52 weken na de laatste dag van de periode waarin aanvragen kunnen worden ingediend.

Artikel 3.2.3. Hoogte subsidie

De subsidie bedraagt 60 procent van de subsidiabele kosten, tot een maximum van € 100.000 per subsidieaanvrager.

Artikel 3.2.4. Subsidiabele kosten

Voor zover zij direct verbonden zijn aan de uitvoering van de subsidiabele activiteiten als bedoeld in artikel 3.2.2, eerste lid, komen als subsidiabele kosten in aanmerking:

  • a. de kosten voor de aankoop, bouw en plaatsing van een mosselzaadinvanginstallatie; en

  • b. voor zover van toepassing, de kosten voor aanpassingen van een vissersvaartuig die noodzakelijk zijn om te kunnen vissen of oogsten met een mosselzaadinvanginstallatie.

Artikel 3.2.5. Verdeling subsidieplafond

De minister verdeelt het subsidieplafond evenredig over de ingediende aanvragen.

Artikel 3.2.7. Afwijzingsgronden

Onverminderd de artikelen 2.11 en 3.1.3 beslist de Minister afwijzend op een aanvraag tot subsidieverlening, indien de aanvrager geen houder is van een vergunning als bedoeld in artikel 36, eerste lid, van de Uitvoeringsregeling visserij voor het vissen op mosselzaad in de Waddenzee.

Artikel 3.2.8. Informatieverplichtingen

Onverminderd de artikelen 2.9 en 3.1.4, gaat een aanvraag tot subsidieverlening vergezeld van de volgende gegevens:

  • a. een investeringsplan met daarin een beschrijving van de investering;

  • b. een begroting van de kosten voor aankoop, bouw en plaatsing van die installatie, en indien van toepassing, de kosten voor aanpassingen aan een vissersvaartuig;

  • c. gegevens waarmee de subsidieaanvrager kan aantonen dat de aanvrager mkb is; en

  • d. een onderbouwing van de kosten voor aankoop, bouw en plaatsing van de mosselzaadinvanginstallatie, en indien de aanvraag betrekking heeft op subsidie voor de kosten als bedoeld in artikel 3.2.4, aanhef en onderdeel b, een onderbouwing van de kosten voor het aanpassen van een vissersvaartuig.

Artikel 3.2.9. Verplichtingen subsidieontvanger

Onverminderd de artikelen 1.7, 2.15 en 3.1.7, is de subsidieontvanger verplicht:

  • a. de mosselzaadinvanginstallatie in gebruik te nemen in de Waddenzee, Oosterschelde of Voordelta;

  • b. de betaling van de kosten voor de activiteiten, bedoeld in artikel 3.2.2, eerste lid, te doen plaatsvinden voor het indienen van de aanvraag tot subsidievaststelling; en

  • c. in het jaar dat de subsidievaststelling, bedoeld in artikel 3.2.10, wordt aangevraagd, houder te zijn van een vergunning als bedoeld in artikel 36, eerste lid, van de Uitvoeringsregeling visserij voor het vissen op mosselzaad in de Waddenzee.

Artikel 3.2.10. Subsidievaststelling

Onverminderd de artikelen 2.19 en 3.1.6, bevat de aanvraag tot subsidievaststelling in ieder geval:

  • a. facturen en betaalbewijzen van de ten behoeve van de subsidiabele activiteiten gemaakte en betaalde kosten; en

  • b. gegevens waaruit blijkt wat de locatie van de aangelegde mosselzaadinvanginstallatie is.

Artikel 3.2.11. Niet-subsidiabele kosten

Onverminderd de artikelen 1.4 en 3.1.2, komen de volgende kosten niet in aanmerking voor subsidie:

Artikel 3.2.12. Vervaltermijn

Deze paragraaf vervalt met ingang van 1 oktober 2026, met dien verstande dat deze van toepassing blijft op subsidies die voor die datum zijn verleend.

§ 3.3. Investeringen in SCR-katalysatoren

Artikel 3.3.1. Begripsomschrijvingen

In deze paragraaf wordt verstaan onder:

  • CE-markering: markering als bedoeld in besluit nr. 768/2008/EG van de het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 9 juli 2008 betreffende een gemeenschappelijk kader voor het verhandelen van producten en tot intrekking van Besluit 93/465/Eeg van de Raad (PbEU L 218/82);

  • CFR-nummer: CFR (common fleet register)-nummer als bedoeld in artikel 2, onderdeel l, van Uitvoeringsverordening (EU) 2017/218 van de Commissie van 6 februari 2017 inzake het vissersvlootregister van de Unie (PbEU 2017, L 34);

  • SCR-katalysator: nabehandelingssysteem voor selectieve katalytische reductie.

Artikel 3.3.2. Subsidieverstrekking

  • 1 De Minister verstrekt op aanvraag subsidie aan een visserijonderneming voor de volgende activiteiten:

    • a. de aankoop en installatie van een SCR-katalysator voor een vissersvaartuig ten behoeve van de reeds ingebouwde motor, voor zover dit leidt tot een vermindering van de uitstoot van stikstofoxiden met ten minste 60 procent van de norm die wordt gesteld aan een motor met vergelijkbaar vermogen met een type goedkeuring CCR2;

    • b. het laten opstellen van een rapport door een erkend meetbedrijf of een gecertificeerd meetbedrijf waarin de meetresultaten van emissies van de motor na uitvoering van de in onderdeel a, bedoelde maatregelen in de praktijk zijn weergegeven, voorafgaand aan de aanvraag tot subsidievaststelling. De metingen worden uitgevoerd conform de norm ISO 8178, testcyclus E3 of D2.

  • 2 Per vissersvaartuig kan één aanvraag worden ingediend.

  • 3 Subsidie kan slechts worden aangevraagd door een visserijonderneming die op het moment van indiening van de aanvraag een vissersvaartuig in eigendom heeft.

Artikel 3.3.3. Hoogte subsidie

De subsidie bedraagt 50 procent van de subsidiabele kosten, tot een maximum van € 51.000 per vissersvaartuig.

Artikel 3.3.4. Subsidiabele kosten

Voor zover zij direct verbonden zijn aan de uitvoering van de activiteiten, bedoeld in artikel 3.3.2, eerste lid, komen als subsidiabele kosten in aanmerking:

  • a. de kosten voor de aankoop en installatie van een SCR-katalysator;

  • b. opstellen van een rapport door een erkend meetbedrijf of een gecertificeerd meetbedrijf.

Artikel 3.3.5. Verdeling subsidieplafond

De Minister verdeelt het subsidieplafond op volgorde van binnenkomst van de aanvragen.

Artikel 3.3.7. Afwijzingsgronden

Onverminderd de artikelen 2.11 en 3.1.3 beslist de Minister afwijzend op een aanvraag tot subsidieverlening, indien:

Artikel 3.3.8. Informatieverplichtingen

Onverminderd de artikelen 2.9, eerste tot en met vierde lid, zesde en zevende lid, en 3.1.4, gaat een aanvraag tot subsidieverlening vergezeld van de volgende gegevens:

  • a. een investeringsplan met daarin een beschrijving van de investering;

  • b. een begroting van de kosten voor aankoop en installatie van die SCR-katalysator;

  • c. CFR-nummer van het vissersvaartuig.

Artikel 3.3.9. Verplichtingen subsidieontvanger

Onverminderd de artikelen 1.7, 2.15 en 3.1.7, is de subsidieontvanger verplicht:

Artikel 3.3.10. Subsidievaststelling

Onverminderd de artikelen 2.19 en 3.1.6, bevat de aanvraag tot subsidievaststelling in ieder geval:

  • a. facturen, inclusief de CE-markering, en betaalbewijzen van de ten behoeve van de subsidiabele activiteit gemaakte en betaalde kosten;

  • b. een rapport als bedoeld in artikel 3.3.2, eerste lid, onderdeel b.

Artikel 3.3.11. Niet-subsidiabele kosten

Onverminderd de artikelen 1.4 en 3.1.2, komen de volgende kosten niet in aanmerking voor subsidie:

Artikel 3.3.12. Vervaltermijn

Deze paragraaf vervalt met ingang van 1 januari 2028, met dien verstande dat deze van toepassing blijft op subsidies die voor die datum zijn verleend.

§ 3.4. Innovatieve projecten in de aquacultuur

Artikel 3.4.1. Subsidieverstrekking

  • 1 De Minister verstrekt op aanvraag subsidie voor de uitvoering van een innovatief project dat past binnen het doel van bevordering van duurzame aquacultuuractiviteiten, bedoeld in artikel 26, eerste lid, onderdeel a, van verordening 2021/1139.

  • 2 Subsidie wordt verstrekt aan:

    • a. een aquacultuuronderneming;

    • b. een aquacultuurorganisatie;

    • c. een kennisinstelling; of

    • d. deelnemers in een samenwerkingsverband.

  • 3 Aan een samenwerkingsverband kan een marktdeelnemer als bedoeld in artikel 4, eerste lid, onderdeel 30, van verordening 1380/2013 deelnemen en neemt in ieder geval een aquacultuurorganisatie, een aquacultuuronderneming of een kennisinstelling deel.

Artikel 3.4.2. Hoogte van de subsidie

De subsidie bedraagt 75 procent van de subsidiabele kosten, tot een maximum van € 500.000 per project.

Artikel 3.4.3. Verdeling subsidieplafond

De Minister verdeelt het subsidieplafond op volgorde van rangschikking van de aanvragen.

Artikel 3.4.4. Start- en realisatietermijn

  • 1 Met de uitvoering van het project wordt gestart na de datum van indiening van de subsidieaanvraag en uiterlijk binnen twaalf maanden na de subsidieverlening.

  • 3 De Minister kan op verzoek van de subsidieontvanger ontheffing verlenen van de verplichtingen, bedoeld in het eerste en tweede lid, indien de subsidieontvanger binnen twaalf maanden na subsidieverlening niet de noodzakelijke vergunningen, ontheffingen en toestemmingen bezit en dit hem niet is aan te rekenen.

Artikel 3.4.5. Afwijzingsgronden

Onverminderd de artikelen 2.11 en 3.1.3 beslist de Minister afwijzend op een aanvraag tot subsidieverlening, indien:

  • a. de subsidiabele kosten minder dan € 150.000 bedragen;

  • b. aan artikel 3.4.6, eerste lid, onderdeel a, b of d, minder dan 6 punten zijn toegekend;

  • c. het project niet bijdraagt aan de kweek of teelt van voor menselijke consumptie geschikte aquacultuurproducten;

  • d. het project verband houdt met de kweek van genetisch gemodificeerde organismen als bedoeld in artikel 1.1 van het Besluit genetisch gemodificeerde organismen milieubeheer 2013;

  • e. het project gericht is op dieren die niet mogen worden gehouden;

  • f. het project gericht is op aquacultuurproducten die op grond van Verordening (EG) nr. 853/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 houdende vaststelling van specifieke hygiënevoorschriften voor levensmiddelen van dierlijke oorsprong (PbEU 2004, L 226) niet op de markt gebracht mogen worden;

  • g. bij het project geen kennisinstelling wordt betrokken.

Artikel 3.4.6. Rangschikkingscriteria

  • 1 De Minister kent aan een aanvraag om subsidie een hoger aantal punten toe naarmate:

    • a. het aangevraagd project een meer innovatief karakter heeft;

    • b. het aangevraagd project meer economisch of technisch perspectief heeft op toepassing op praktijkschaal;

    • c. de economische of technische haalbaarheid van het aangevraagd project hoger is;

    • d. het aangevraagd project een grotere bijdrage levert aan de ecologische verduurzaming van de aquacultuur, zijnde dat het project:

      • 1°. bijdraagt aan het verminderen van afval;

      • 2°. in het geval van viskweekprojecten bijdraagt aan aantoonbaar en significante verbetering van dierenwelzijn;

      • 3°. rekening houdt met de natuurlijke leefomgeving en ecosystemen;

      • 4°. bijdraagt aan efficiënter grondstof- en energieverbruik.

  • 2 Het aantal punten bedraagt per onderdeel van het eerste lid ten hoogste 10.

  • 3 Voor het totaal aantal punten is de wegingsfactor voor onderdelen a, b, c en d respectievelijk, 20%, 20%, 20% en 40%.

  • 4 De Minister rangschikt de aanvragen waarop niet afwijzend is beslist hoger naarmate in totaal meer punten aan het project zijn toegekend.

Artikel 3.4.7. Deelbetaling

  • 1 Er kan een deelbetaling worden verstrekt.

  • 2 Een aanvraag tot deelbetalingverlening wordt in ieder geval ingediend tegelijkertijd met een tussenrapportage als bedoeld in artikel 2.18, eerste lid.

  • 3 Onverminderd het tweede lid kan een aanvraag tot deelbetalingverlening op een ander moment worden ingediend. In dat geval gaat de aanvraag vergezeld van een beschrijving van de voortgang van het project.

Artikel 3.4.8. Informatieverplichtingen

Onverminderd de artikelen 2.9 en 3.1.4 gaat een aanvraag tot subsidieverlening vergezeld van de volgende gegevens:

  • a. een verklaring van de subsidieaanvrager of van de penvoerder van het samenwerkingsverband, dat het project geen verband houdt met de kweek van genetisch gemodificeerde organismen als bedoeld in artikel 1.1 van het Besluit genetisch gemodificeerde organismen milieubeheer 2013;

  • b. indien de aanvraag om subsidie wordt ingediend door een aquacultuuronderneming, een aquacultuurorganisatie of een samenwerkingsverband waaraan geen kennisinstelling deelneemt:

    • 1°. een beschrijving waaruit blijkt hoe de actieve betrokkenheid van een kennisinstelling bij een project wordt geborgd;

    • 2°. een verklaring van de kennisinstelling waaruit blijkt dat deze bereid is om actief betrokken te zijn, overeenkomstig de beschrijving, bedoeld onder 1°, en om de resultaten van het project te valideren;

  • c. indien de aanvraag wordt ingediend door een aquacultuurorganisatie of door een samenwerkingsverband waarin een aquacultuurorganisatie deelneemt, een kopie van de statuten van de aquacultuurorganisatie.

Artikel 3.4.9. Indienen aanvraag tot subsidievaststelling

Indien de aanvraag om subsidievaststelling wordt ingediend door een aquacultuuronderneming, een aquacultuurorganisatie of een samenwerkingsverband waaraan geen kennisinstelling deelneemt, bevat de aanvraag tot subsidievaststelling onverminderd de artikelen 2.19 en 3.1.6 een verklaring van de kennisinstelling, bedoeld in artikel 3.4.8, onderdeel b, dat zij de in dat onderdeel bedoelde rol heeft vervuld.

Artikel 3.4.10. Vervaltermijn

Deze titel vervalt met ingang van 1 januari 2028, met dien verstande dat deze van toepassing blijft op subsidies die voor die datum zijn verleend.

§ 3.5. Innovatieve projecten in de visserij

Artikel 3.5.1. Subsidieverstrekking

  • 1 De Minister verstrekt op aanvraag subsidie voor de uitvoering van een innovatief project ter ondersteuning van innovatieve producten, processen of uitrusting in de visserij, dat past binnen het doel van het versterken van economisch, sociaal en ecologisch duurzame visserijactiviteiten, bedoeld in artikel 14, eerste lid, onderdeel a, van verordening 2021/1139.

  • 2 Subsidie wordt verstrekt aan:

    • a. een visserijonderneming;

    • b. een visserijorganisatie;

    • c. een kennisinstelling; of

    • d. deelnemers in een samenwerkingsverband.

  • 3 Aan een samenwerkingsverband kan een marktdeelnemer als bedoeld in artikel 4, eerste lid, onderdeel 30, van verordening 1380/2013 deelnemen en neemt in ieder geval een visserijorganisatie, een visserijonderneming of een kennisinstelling deel.

Artikel 3.5.2. Hoogte van de subsidie

De subsidie bedraagt 75 procent van de subsidiabele kosten, tot een maximum van € 500.000 per project.

Artikel 3.5.3. Verdeling van het subsidieplafond

De Minister verdeelt het subsidieplafond op volgorde van rangschikking van de aanvragen.

Artikel 3.5.4. Start- en realisatietermijn

  • 1 Met de uitvoering van het project wordt gestart na de datum van indiening van de subsidieaanvraag en uiterlijk binnen twaalf maanden na de subsidieverlening.

  • 3 De Minister kan op verzoek van de subsidieontvanger ontheffing verlenen van de verplichtingen, bedoeld in het eerste en tweede lid, indien de subsidieontvanger binnen twaalf maanden na subsidieverlening niet de noodzakelijke vergunningen, ontheffingen en toestemmingen bezit en dit hem niet is aan te rekenen.

Artikel 3.5.5. Afwijzingsgronden

Onverminderd de artikelen 2.11 en 3.1.3 beslist de Minister afwijzend op een aanvraag tot subsidieverlening, indien:

  • a. de subsidiabele kosten minder dan € 250.000 bedragen of, indien het aangevraagde project uitsluitend betrekking heeft op binnenvisserij of kustvisserij, minder dan € 100.000 bedragen;

  • b. aan artikel 3.5.6, eerste lid, onderdeel a, c of d, minder dan 6 punten zijn toegekend;

  • c. bij het project geen kennisinstelling wordt betrokken;

  • d. bij het project sprake is van verhoging van de brutotonnage van een vissersvaartuig als bedoeld in artikel 19, derde lid, onderdeel c, van verordening 2021/1139.

Artikel 3.5.6. Rangschikkingscriteria

  • 1 De Minister kent aan een aanvraag om subsidie een hoger aantal punten toe naarmate:

    • a. het aangevraagde project een meer innovatief karakter heeft;

    • b. het aangevraagde project meer economisch of technisch perspectief heeft op toepassing op praktijkschaal;

    • c. de economische of technische haalbaarheid van het aangevraagde project hoger is;

    • d. het aangevraagde project een grotere bijdrage levert aan de ecologische verduurzaming van de visserij, zijnde dat het project bijdraagt aan:

      • 1°. de beperking van bodemberoering in de visserij;

      • 2°. de selectiviteit van vismethoden;

      • 3°. energie-efficiëntie;

      • 4°. de verbetering van dierenwelzijn;

    • e. het aangevraagde project een grotere bijdrage levert aan de economische verduurzaming van de visserij, zijnde dat het project bijdraagt aan:

      • 1°. de verbetering van de veiligheid aan boord;

      • 2°. de flexibilisering van vismethoden.

  • 2 Het aantal punten bedraagt per onderdeel van het eerste lid ten hoogste 10.

  • 3 Voor het totaal aantal punten per aanvraag is de wegingsfactor voor onderdelen a, b, c, d en e respectievelijk 20%, 10%, 10%, 40% en 20%.

  • 4 De Minister rangschikt een aanvraag waarop niet afwijzend is beslist hoger naarmate in totaal meer punten aan de aanvraag zijn toegekend.

Artikel 3.5.7. Deelbetaling

  • 1 Er kan een deelbetaling worden verstrekt.

  • 2 Een aanvraag tot deelbetalingverlening wordt in ieder geval ingediend tegelijkertijd met een tussenrapportage als bedoeld in artikel 2.18, eerste lid.

  • 3 Onverminderd het tweede lid kan een aanvraag tot deelbetalingverlening op een ander moment worden ingediend. In dat geval gaat de aanvraag vergezeld van een beschrijving van de voortgang van het project.

Artikel 3.5.8. Informatieverplichtingen

Onverminderd de artikelen 2.9 en 3.1.4 gaat een aanvraag tot subsidieverlening vergezeld van de volgende gegevens:

  • a. indien de aanvraag om subsidie wordt ingediend door een visserijonderneming, een visserijorganisatie of een samenwerkingsverband waaraan geen kennisinstelling deelneemt:

    • 1°. een beschrijving waaruit blijkt hoe de actieve betrokkenheid van een kennisinstelling bij een project wordt geborgd;

    • 2°. een verklaring van de kennisinstelling waaruit blijkt dat deze bereid is om actief betrokken te zijn, overeenkomstig de beschrijving, bedoeld onder 1°, en om de resultaten van het project te valideren;

  • b. indien de aanvraag wordt ingediend door een visserijorganisatie of door een samenwerkingsverband waarin een visserijorganisatie deelneemt, een kopie van de statuten van de visserijorganisatie;

  • c. indien de aanvraag wordt ingediend voor een project waarvoor een of meer vissersvaartuigen wordt of worden ingezet, voor elk vissersvaartuig het nummer waaronder het geregistreerd staat in het register, bedoeld in artikel 4 van het Besluit registratie vissersvaartuigen 1998.

Artikel 3.5.9. Indienen aanvraag tot subsidievaststelling

Indien de aanvraag om subsidievaststelling wordt ingediend door een visserijonderneming, een visserijorganisatie of een samenwerkingsverband waaraan geen kennisinstelling deelneemt, bevat de aanvraag tot subsidievaststelling onverminderd de artikelen 2.19 en 3.1.6 in ieder geval een verklaring van de kennisinstelling, bedoeld in artikel 3.5.8, onderdeel b, dat zij de in dat onderdeel bedoelde rol heeft vervuld.

Artikel 3.5.10. Vervaltermijn

Deze titel vervalt met ingang van 1 januari 2028, met dien verstande dat deze van toepassing blijft op subsidies die voor die datum zijn verleend.

Hoofdstuk 4. Europees fonds voor regionale ontwikkeling

§ 4.1. Algemene bepalingen

Artikel 4.1.1. Begripsbepalingen

In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:

  • auditautoriteit: door de Minister aangewezen autoriteit als bedoeld in artikel 71, eerste lid, van verordening 2021/1060;

  • financieringsinstrument: financieringsinstrument als bedoeld in artikel 58, eerste lid, van verordening 2021/1060;

  • programmasubsidie: subsidie die wordt verstrekt aan een autoriteit van een grensoverschrijdend programma ten behoeve van het financieren van projecten die binnen dat grensoverschrijdende programma vallen.

§ 4.2. Regels omtrent subsidieverstrekking door de beheerautoriteit in het kader van de landsdelige EFRO-programma’s

Artikel 4.2.1. Subsidiabele activiteiten

  • 1 De beheerautoriteit verstrekt subsidie voor activiteiten passend binnen het programma waarvoor de beheerautoriteit is aangewezen.

  • 2 Een subsidie als bedoeld in het eerste lid kan worden verstrekt in de vorm van een bijdrage aan een financieringsinstrument.

Artikel 4.2.2. Subsidieplafond en subsidiebedrag

  • 1 De beheerautoriteit stelt een subsidieplafond of meerdere deelplafonds ter uitvoering van deze regeling vast, alsmede de wijze van verdeling van het beschikbare bedrag onder het desbetreffende plafond.

  • 2 De beheerautoriteit kan een beschikbaar subsidiebedrag bestemmen voor een of meer financieringsinstrumenten.

  • 3 De beheerautoriteit maakt de criteria en procedures, bedoeld in artikel 73, eerste lid, van verordening 2021/1060, die worden gehanteerd binnen de wijze van verdeling, bedoeld in het eerste lid, bekend.

Artikel 4.2.3. Indiening aanvraag om subsidie

Een aanvraag om subsidie wordt ingediend met gebruikmaking van een middel dat door de beheerautoriteit beschikbaar wordt gesteld.

Artikel 4.2.4. Beslissing op de aanvraag

  • 1 De beheerautoriteit geeft binnen 26 weken een beschikking op een aanvraag om subsidie.

  • 2 Indien een beschikbaar subsidiebedrag wordt verdeeld op basis van rangschikking als bedoeld in artikel 4.2.8, onderdeel b, begint de termijn, bedoeld in het eerste lid, op de eerste dag na afloop van de aanvraagperiode.

Artikel 4.2.5. Facturen voor kosten als bedoeld in artikel 1.3, eerste lid, aanhef en onderdeel e, met een factuurbedrag lager dan € 250, exclusief BTW

  • 2 De subsidie voor de kosten, bedoeld in artikel 1.3, eerste lid, aanhef en onderdeel e, waarvoor een factuur wordt ingediend met een factuurbedrag van € 250 of meer, exclusief BTW, wordt verhoogd met een opslag van 1 procent ter dekking van de kosten, bedoeld in het eerste lid.

Artikel 4.2.6. Subsidievaststelling projecten minder dan € 200.000

  • 1 Indien subsidie wordt aangevraagd voor projecten waarvan de totale kostprijs niet meer dan € 200.000 bedraagt, wordt de subsidie verleend met gebruikmaking van eenheidskosten of vaste bedragen als bedoeld in artikel 53, tweede lid, van verordening 2021/1060 en kan de subsidie worden vastgesteld op basis van een ontwerpbegroting als bedoeld in artikel 53, derde lid, aanhef en onderdeel b, van verordening 2021/1060.

  • 2 De artikelen 1.3a, 1.3b, 1.3c en 1.3d zijn niet van toepassing, indien de subsidie wordt verleend met gebruikmaking van het eerste lid.

Artikel 4.2.7. Afwijzingsgronden

  • 1 De beheerautoriteit beslist afwijzend op een aanvraag indien:

    • a. het project niet voldoet aan deze regeling, verordening 2021/1060 of verordening 2021/1058, of gelet op de wijze van verdeling van het beschikbare bedrag, bedoeld in artikel 4.2.2, eerste lid, of de criteria en procedures, bedoeld in artikel 4.2.2, derde lid, niet voor subsidie in aanmerking komt;

    • b. het project niet voldoende bijdraagt aan de verwezenlijking van de specifieke doelstellingen binnen het programma of het gedeelte van het programma waarvoor het subsidieplafond of het deelplafond beschikbaar is gesteld;

    • c. de aanvrager niet heeft voldaan aan enig wettelijk voorschrift voor het in behandeling nemen van de aanvraag op de uiterste datum van indiening in het geval van verdeling op basis van rangschikking als bedoeld in artikel 4.2.8, onderdeel b;

    • d. de subsidie bestemd is voor:

      • 1°. een onderneming tegen wie een bevel tot terugvordering uitstaat als bedoeld in artikel 1, vierde lid, aanhef en onderdeel a, van de algemene groepsvrijstellingsverordening; of

      • 2°. een onderneming in moeilijkheden als bedoeld in artikel 2, onderdeel 18, van de algemene groepsvrijstellingsverordening.

  • 2 De beheerautoriteit kan geheel of gedeeltelijk afwijzend beslissen op een aanvraag indien blijkt dat de beoogde financiering door de overige financiers geheel of gedeeltelijk niet zal worden verleend.

Artikel 4.2.8. Verdeling subsidiebedrag

Behoudens de bijdrage aan een financieringsinstrument als bedoeld in artikel 4.2.2, tweede lid, verdeelt de beheerautoriteit een beschikbaar subsidiebedrag:

  • a. op volgorde van ontvangst van de aanvragen, overeenkomstig artikel 4.2.9; of

  • b. op basis van rangschikking van de aanvragen, overeenkomstig artikel 4.2.10.

Artikel 4.2.9. Volgorde van ontvangst

  • 1 Indien wordt gekozen voor verdeling op volgorde van ontvangst als bedoeld in artikel 4.2.8, onderdeel a, komt de eerst ontvangen aanvraag het eerst voor subsidie in aanmerking.

  • 2 Indien een aanvrager niet heeft voldaan aan enig wettelijk voorschrift voor het in behandeling nemen van de aanvraag en met toepassing van artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht de gelegenheid heeft gehad de aanvraag aan te vullen, geldt met betrekking tot de verdeling de dag waarop de aanvraag voldoet aan de wettelijke voorschriften als datum van ontvangst.

  • 3 Indien de beheerautoriteit op de dag dat het subsidieplafond wordt bereikt meer dan een aanvraag ontvangt, stelt zij de onderlinge rangschikking van die aanvragen vast door middel van loting.

Artikel 4.2.10. Rangschikking

  • 1 Indien wordt gekozen voor verdeling op volgorde van rangschikking van de aanvragen als bedoeld in artikel 4.2.8, onderdeel b, komt de aanvraag die naar het oordeel van de beheerautoriteit in de hoogste mate aan de rangschikkingscriteria voldoet het eerst voor subsidie in aanmerking.

  • 2 Voor zover het subsidieplafond dreigt te worden overschreden, stelt de beheerautoriteit de onderlinge rangschikking van die aanvragen die bij de beoordeling gelijk zijn gerangschikt vast door middel van loting.

Artikel 4.2.11. Verplichtingen subsidieontvanger

De subsidieontvanger voert het project uit overeenkomstig het projectplan waarop de subsidieverlening betrekking heeft en voltooit het uiterlijk op het bij de verlening bepaalde tijdstip.

Artikel 4.2.12. Wijziging project

Een wijziging van een project waarvoor subsidie wordt verstrekt, betreffende

  • a. de subsidieontvanger;

  • b. de uit te voeren activiteiten of de te realiseren doelstellingen;

  • c. de financiering van het project; of

  • d. de planning of looptijd,

behoeft de goedkeuring van de beheerautoriteit.

Artikel 4.2.13. Meldingsplicht subsidieontvanger

De subsidieontvanger doet onverwijld schriftelijk melding aan de beheerautoriteit zodra aannemelijk is dat:

  • a. de activiteiten waarvoor subsidie is verleend niet, niet tijdig of niet geheel zullen worden verricht; of

  • b. niet, niet tijdig of niet geheel aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen zal worden voldaan.

Artikel 4.2.14. Administratie

De subsidieontvanger voert een administratie die zodanig is ingericht dat daaruit te allen tijde op eenvoudige en duidelijke wijze alle door hem gemaakte en betaalde kosten kunnen worden afgelezen en gespecificeerd, met dien verstande dat ter zake van de kosten, bedoeld in artikel 1.3a, eerste lid, onderdeel a, en tweede lid, en artikel 1.3c, eerste lid, onderdeel a, een door middel van een inzichtelijke tijdschrijving controleerbare urenverantwoording per werknemer aanwezig dient te zijn.

Artikel 4.2.15. Verplichtingen

  • 1 De beheerautoriteit verbindt verplichtingen aan de subsidie.

  • 2 De beheerautoriteit verbindt zodanig verplichtingen aan de subsidie dat de subsidieontvanger aan de auditautoriteit de medewerking verleent die zij voor haar taakvervulling nodig heeft.

Artikel 4.2.16. Aanvraag tot subsidievaststelling

Een aanvraag tot subsidievaststelling wordt ingediend met gebruikmaking van een middel dat door de beheerautoriteit beschikbaar wordt gesteld.

Artikel 4.2.17. Beslissing op de aanvraag tot subsidievaststelling

De beheerautoriteit geeft binnen 26 weken een beschikking op een aanvraag tot subsidievaststelling.

§ 4.3. Regels omtrent subsidieverstrekking ten laste van de Rijkscofinanciering in het kader van de landsdelige EFRO-programma’s

Artikel 4.3.1. Subsidieaanvraag

De Minister verstrekt op aanvraag subsidie aan degene die een project tot stand brengt dat past in een programma en dat bijdraagt aan de realisatie van nationale beleidsdoelen op het gebied van innovatie of de transitie naar een koolstofarme of circulaire economie.

Artikel 4.3.2. Subsidieplafond

  • 1 Het subsidieplafond voor subsidies als bedoeld in artikel 4.3.1 is voor de gehele programmaperiode:

    • a. voor programma EFRO 2021-2027 Noord-Nederland: € 19.475.579;

    • b. voor programma EFRO 2021-2027 Oost-Nederland: € 22.946.144;

    • c. voor programma EFRO 2021-2027 Zuid-Nederland: € 19.640.087;

    • d. voor programma EFRO 2021-2027 West-Nederland: € 37.352.960.

  • 2 Het voor de cofinanciering beschikbare bedrag wordt in jaarlijkse tranches beschikbaar gesteld.

Artikel 4.3.3. Afwijzingsgronden

De Minister beslist afwijzend op een aanvraag tot subsidieverlening indien het project onvoldoende bijdraagt aan de realisatie van het in artikel 4.3.1 bedoelde Rijksbeleid of de subsidieaanvrager niet in aanmerking komt voor subsidie op grond van paragraaf 4.2.

§ 4.4. Regels omtrent subsidieverstrekking ten laste van Rijkscofinanciering in het kader van de doelstelling “Europese territoriale samenwerking” (Interreg)

Artikel 4.4.1. Subsidieaanvraag

De Minister verstrekt op aanvraag een programmasubsidie voor de programma’s, bedoeld in artikel 4.4.2, eerste lid.

Artikel 4.4.2. Subsidieplafond

  • 1 Het subsidieplafond voor subsidies als bedoeld in artikel 4.4.1 is voor de gehele programmaperiode:

    • a. voor het programma Interreg Duitsland – Nederland € 25.706.117;

    • b. voor het programma Interreg Maas-Rijn € 4.336.389;

    • c. voor het programma Interreg Vlaanderen-Nederland € 18.957.494.

  • 2 De Minister maakt de in het eerste lid bedoelde subsidieplafonds op verzoek van de beheerautoriteiten in voorschotten over naar de beheerautoriteiten.

  • 3 Rentebaten over een voorschot worden op dezelfde wijze besteed als de programmasubsidie.

Artikel 4.4.3. Instemming Minister en afwijzingsgronden

  • 1 De ontvanger van een programmasubsidie als bedoeld in artikel 4.4.1 financiert geen projecten ten laste van de programmasubsidie, bedoeld in artikel 4.4.1 zonder voorafgaande schriftelijke instemming van de Minister.

  • 2 De Minister onthoudt de instemming of wijst een aanvraag als bedoeld in artikel 4.4.1 af, indien het project niet in voldoende mate bijdraagt aan tenminste een van de volgende aspecten:

    • a. de realisatie van nationale beleidsdoelen op het gebied van innovatie en de transities naar een koolstofarme, circulaire, economie;

    • b. verbeteren van de aansluiting tussen onderwijs en arbeidsmarkt of arbeidsmobiliteit;

    • c. economische structuurversterking binnen economische sectoren of in het programmagebied.

  • 3 Het tweede lid is niet van toepassing op Rijkscofinanciering voor technische bijstand.

Hoofdstuk 5. Europees Landbouwgarantiefonds en Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling

Titel 5.1. Algemene bepalingen

Artikel 5.1.1. Begripsbepalingen

  • 1 In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:

    • arbeidskosten: de subsidiabele kosten, bedoeld in artikel 1.3, eerste lid, onderdelen a en b;

    • ELGF: Europees Landbouwgarantiefonds, bedoeld in artikel 4, onderdeel a, van verordening (EU) 2021/2116;

    • interventie: interventie als bedoeld in artikel 3, derde lid, van verordening 2021/2115;

    • interventietype: interventietype als bedoeld in artikel 47 van verordening 2021/2115;

    • investering: investering in vaste of immateriële activa die worden aangewend voor de productie van goederen en diensten en die leidt tot een stijging van de waarde of de rentabiliteit van het landbouwbedrijf of een andere onderneming;

    • jonge landbouwer: landbouwer die jonger is dan 40 jaar op 31 december van het jaar waarin de steun wordt aangevraagd, die bedrijfshoofd is en beschikt over de vereiste passende opleiding of vaardigheden;

    • landbouwer: een natuurlijke of rechtspersoon die een landbouwactiviteit verricht als bedoeld in artikel 3, eerste lid, van verordening 2021/2115;

    • landbouwproducten: voortbrengselen van bodem, veeteelt en visserij alsmede de producten in eerste graad van bewerking welke met de genoemde voortbrengselen rechtstreeks verband houden, zoals vermeld in artikel 38 en bijlage II van het Verdrag van de werking van de Europese Unie (VWEU);

    • overige kosten: de subsidiabele kosten, bedoeld in artikel 1.3, eerste lid, onderdelen c, d en e;

    • plattelandsinterventies: interventies als bedoeld in artikel 69 van verordening 2021/2115;

    • sectorale interventies: interventies als bedoeld in artikel 42 van verordening 2021/2115;

    • verordening 2022/126: Gedelegeerde Verordening (EU) 2022/126 van de Commissie van 7 december 2021 tot aanvulling van Verordening (EU) 2021/2115 van het Europees Parlement en de Raad met aanvullende eisen voor bepaalde interventietypes die de lidstaten in het kader van die verordening in hun strategisch GLB-plan voor de periode 2023-2027 uitwerken, alsmede regels voor het aandeel in het kader van norm 1 inzake een goede landbouw- en milieuconditie (GLMC) (PbEU 2022, L 20);

    • voorschot: een voorschot als bedoeld in artikel 44 van verordening 2021/2116, inhoudende een betaling aan de subsidieontvanger, vooruitlopend op het verrichten van een activiteit en uiterlijk totdat een deelbetaling wordt uitbetaald;

    • werkgeverslasten: loonkosten die voor rekening van de werkgever komen, waaronder vakantie-uitkeringen, pensioen- en sociale verzekeringspremies.

  • 2 In titel 5.2 en 5.3 wordt verstaan onder:

    • aanvoerprognose: opgave door een lid van een producentenorganisatie van de hoeveelheid en aard van de producten die het lid in een door de producentenorganisatie te bepalen tijdvak bij de producentenorganisatie verwacht aan te voeren;

    • accountant: accountant die is ingeschreven in het accountantsregister, bedoeld in artikel 36, eerste lid, van de Wet op het Accountantsberoep;

    • actiefonds: actiefonds als bedoeld in artikel 51 van verordening 2021/2115;

    • activiteit: een actie of een door een producentenorganisatie in haar operationeel programma opgenomen interventie;

    • areaalenquête: inventarisatie van een door een lid van de producentenorganisatie beteeld areaal en de door dit lid geteelde producten;

    • bijproduct: een product, als bedoeld in artikel 31, derde lid, van verordening 2022/126, dat resulteert uit de bereiding van een groente- of fruitproduct en dat een positieve economische waarde heeft, doch niet het belangrijkste beoogde product is;

    • biologische productie: biologische productie als bedoeld in verordening 2018/848;

    • denatureren: ongeschikt maken voor menselijke consumptie;

    • dochteronderneming: dochteronderneming als bedoeld in artikel 31, zevende lid, van verordening 2022/126 en een entiteit binnen een keten van dochterondernemingen als bedoeld in punt 5 van bijlage III van verordening 2022/126;

    • duurzaam productiemiddel: tastbaar activum als bedoeld in artikel 2, onderdeel h, van verordening 2017/891;

    • erkenningsaanvraag: een verzoek om erkenning als bedoeld in artikel 154, eerste lid, van verordening 1308/2013;

    • erkenningsbesluit: besluit van de minister inzake de erkenning van een producentenorganisatie als bedoeld in artikel 154, vierde lid, van verordening 1308/2013;

    • forfaitair standaardtarief: vast of maximaal bedrag per eenheid, al dan niet uitgedrukt als percentage, dat wordt gebruikt om de te declareren bedragen vast te stellen en vooraf is vastgesteld op grond van 44, tweede lid, van verordening 2021/2115;

    • gedeeltelijke betaling: betaling op aanvraag van het gedeelte van de subsidie dat overeenkomt met de reeds in het kader van het operationele programma bestede bedragen dat niet meer dan 80% van het deel van de steun dat overeenkomt met de bedragen die in het kader van het operationeel programma reeds zijn besteed voor de betrokken periode bedraagt;

    • goederenlogistiek: het verzamelen, ophalen, sorteren, opslaan, verpakken, transporteren en distribueren van het product;

    • kostenbegroting: actuele offerte voor de concreet geplande aanschaf of dienst, dan wel een taxatierapport op basis van de marktwaarde, dan wel een officiële actuele prijslijst van leveranciers, dan wel een factuur uit een voorgaande periode voor eenzelfde soort geplande uitgavenpost, dan wel een vergelijkbaar document;

    • lid: aangesloten producent als bedoeld in artikel 2, onderdeel b, van verordening 2017/891;

    • niet-producerend lid: lid van de producentenorganisatie dat meer dan één teeltseizoen geen producten teelt waarvoor de producentenorganisatie is erkend;

    • operationeel programma: operationeel programma als bedoeld in artikel 50 van verordening 2021/2115;

    • producentenorganisatie: door de minister erkende producentenorganisatie als bedoeld in artikel 152 van verordening 1308/2013;

    • producten die vallen onder de sector groenten en fruit: producten die vallen onder de sector groenten en fruit als bedoeld in bijlage I, deel IX, van verordening 1308/2013 waarvoor de producentenorganisatie is erkend en die binnen de Unie door leden zijn geproduceerd;

    • productie voor eigen rekening en risico: degene voor wiens rekening en risico wordt geteeld draagt de risico’s die samenhangen met de teelt en de opbrengst en is daarmee de eigenaar van het product ongeacht of hier een verkooptransactie aan vooraf is gegaan. In beginsel is dit de producent voor wiens rekening tevens de winsten en eventuele verliezen komen;

    • project: samenhangend geheel van activiteiten die subsidiabel zijn gesteld in deze regeling ter realisatie van één of meer sectorale doelstellingen die door een producentenorganisatie worden nagestreefd met haar operationeel programma;

    • restproduct: een product dat niet aan de in artikel 76 van verordening 2013/1308 bedoelde handelsnormen voldoet dan wel een bijproduct dat resulteert uit de voorbereidingen en wordt gebruikt als input voor verwerking;

    • sectorale doelstelling: sectorale doelstelling als bedoeld in artikel 46 van verordening 2021/2115;

    • subsidie: financiële steun van de Unie als bedoeld in artikel 52 van verordening 2021/2115;

    • SWOT analyse: bedrijfskundig model dat intern de sterktes en zwaktes en in de omgeving de kansen en bedreigingen analyseert;

    • tussentijdse wijziging: een wijziging van het operationeel programma in de loop van het jaar;

    • uitgavenpost: samenstel van uitgaven die gezamenlijk aan dezelfde criteria voldoen om binnen een activiteit bij te dragen aan het concrete sectorale doelstelling van een project;

    • uitvoeringsjaar: jaar van uitvoering van een operationeel programma;

    • unie van producentenorganisaties: unie van erkende producentenorganisaties als bedoeld in artikel 156 van verordening 1308/2013;

    • verbonden partijen: marktpartijen die economisch, organisatorisch, financieel of juridisch verbonden zijn en waarbij sprake kan zijn van beïnvloeding van de ene partij door de andere partij;

    • verkoper: natuurlijke of rechtspersoon die door een producentenorganisatie is belast met de verkoop van producten van de leden van de producentenorganisatie of van de producentenorganisatie zelf waarvoor de producentenorganisatie is erkend;

    • verordening 2017/891: gedelegeerde verordening (EU) nr. 2017/891 van de Commissie van 13 maart 2017 tot aanvulling van Verordening (EU) nr. 1308/2013 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft de sectoren groenten en fruit en verwerkte groenten en fruit en tot aanvulling van Verordening (EU) nr. 1306/2013 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft de in deze sectoren toe te passen sancties en tot wijziging van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011 van de Commissie (PbEU 2017, L 138);

    • verordening 1308/2013: Verordening (EU) nr. 1308/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 tot vaststelling van een gemeenschappelijke ordening van de markten voor landbouwproducten en tot intrekking van de Verordeningen (EEG) nr. 922/72, (EEG) nr. 234/79, (EG) nr. 1037/2001en (EG) nr. 1234/2007van de Raad (PbEU 2013, L 347);

    • verordening 1144/2014: Verordening (EU) nr. 1144/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 22 oktober 2014 inzake voorlichtings- en afzetbevorderingsacties betreffende landbouwproducten uitgevoerd op de interne markt en in derde landen en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 3/2008 van de Raad (PbEU 2014, L 317/56);

    • verordening 2018/848: Verordening (EU) nr. 2018/848 van het Europees Parlement en de Raad van 30 mei 2018 inzake de biologische productie en de etikettering van biologische producten en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 834/2007 van de Raad (PbEU 2018, L 15);

    • verordening 2019/2009: Verordening (EU) 2019/1009 van het Europees Parlement en de Raad van 5 juni 2019 tot vaststelling van voorschriften inzake het op de markt aanbieden van EU-bemestingsproducten en tot wijziging van de Verordeningen (EG) nr. 1069/2009 en (EG) nr. 1107/2009 en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 2003/2003 (PbEU 2019, L 170);

    • voorbereiding: voorbereidende activiteiten zoals schoonmaken, snijden, schillen, bijsnijden en drogen van groenten en fruit, zonder dat ze in verwerkte groenten en fruit worden omgezet;

    • waarde afgezette productie: waarde van de afgezette productie van een producentenorganisatie als bedoeld in artikel 31 van verordening 2022/126.

Artikel 5.1.2. Berekening subsidiabele kosten

  • 1 In afwijking van de artikelen 1.3a en 1.3c, kiest de aanvrager voor de berekening van de subsidiabele kosten uit één van de volgende drie berekeningswijzen:

    • a. berekening subsidiabele kosten zonder forfait, opgenomen in artikel 5.1.3;

    • b. berekening subsidiabele kosten met forfait voor arbeidskosten, opgenomen in artikel 5.1.3a; dan wel

    • c. berekening subsidiabele kosten met forfait voor overige kosten, opgenomen in artikel 5.1.3b.

Artikel 5.1.3. Berekening subsidiabele kosten zonder forfait

  • 1 Voor de berekening van de arbeidskosten kiest de aanvrager uit één van de volgende berekeningswijzen:

    • a. de arbeidskosten kunnen worden berekend door:

      • 1°. in het geval van eigen arbeid, het aantal aan het project bestede uren te vermenigvuldigen met een uurtarief van € 50,–;

      • 2°. in het geval van loonkosten, een per medewerker bepaald individueel uurtarief, berekend overeenkomstig het tweede lid, te vermenigvuldigen met het aantal door de medewerker aan het project bestede uren, waarna dat bedrag met 15% wordt vermeerderd voor overhead;

    • b. de arbeidskosten kunnen worden berekend door het aantal aan het project bestede uren te vermenigvuldigen met de volgende uurtarieven:

      • 1°. € 44,– voor de arbeidskosten van een projectmedewerker;

      • 2°. € 50,– voor de arbeidskosten van een landbouwer;

      • 3°. € 78,– voor de arbeidskosten van een adviseur;

      • 4°. € 88,– voor de arbeidskosten van een projectleider.

  • 2 Het uurtarief, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, onder 2°, wordt berekend door het bruto jaarloon, vermeerderd met 44,2% voor werkgeverslasten, te delen door 1.720 uur op basis van een 40-urige werkweek, of in geval van een niet volledig gewerkt jaar of medewerkers die werkzaam zijn in deeltijd een naar rato toegepast aantal uren.

  • 3 Voor de berekening van overige kosten, wordt een factuur of een document met gelijkwaardige bewijskracht overlegd.

Artikel 5.1.3a. Berekening subsidiabele kosten met forfait voor arbeidskosten

  • 1 De arbeidskosten worden berekend door de overige kosten te vermenigvuldigen met 0,23.

  • 2 De overige kosten worden berekend door een factuur of een document met gelijkwaardige bewijskracht te overleggen.

Artikel 5.1.3b. Berekening subsidiabele kosten met forfait voor overige kosten

  • 1 Voor de berekening van de subsidiabele kosten kiest de aanvrager uit één van de berekeningswijzen genoemd in het tweede of derde lid.

  • 2 De subsidiabele kosten kunnen worden berekend door:

    • a. in het geval van arbeidskosten, het aantal aan het project bestede uren te vermenigvuldigen met:

      • 1°. voor eigen arbeid, een uurtarief van € 43;

      • 2°. voor loonkosten, een per medewerker bepaald individueel uurtarief, berekend overeenkomstig artikel 5.1.3, tweede lid; en

    • b. de in onderdeel a berekende arbeidskosten te vermenigvuldigen met 0,4 voor de overige kosten.

  • 3 De subsidiabele kosten kunnen worden berekend door het aantal aan het project bestede uren te vermenigvuldigen met de volgende uurtarieven:

    • 1°. € 54,– voor de arbeidskosten van een projectmedewerker;

    • 2°. € 60,– voor de arbeidskosten van een landbouwer;

    • 3°. € 95,– voor de arbeidskosten van een adviseur;

    • 4°. € 107,– voor de arbeidskosten van een projectleider/ expert.

  • 4 Indien deelnemers aan een samenwerkingsverband het tweede lid van dit artikel toepassen voor de berekening van de subsidiabele kosten, worden de overige kosten van een kennisinstelling die gebruik maakt van de integrale kostensystematiek, bedoeld in artikel 1.3b, eerste lid, niet toegerekend aan het project.

  • 5 Indien investeringskosten of meerdere percentages van de subsidiabele kosten onderdeel kunnen zijn van de berekening van de hoogte van de subsidie, maakt de aanvrager geen gebruik van de berekeningswijze, bedoeld in het tweede lid, onderdeel b.

Artikel 5.1.4. Informatieverplichtingen

  • 1 In aanvulling op artikel 2.9, derde lid, bevat de aanvraag om subsidie het BTW-nummer van de subsidieontvanger en, indien van toepassing, de naam van de moedermaatschappij of iedere dochteronderneming met het daarbij behorende BTW-nummer.

Artikel 5.1.5. Terugvordering samenwerkingsverband

Onverminderd artikel 7, vierde lid, van de Kaderwet EZK- en LNV-subsidies worden ingeval een subsidie wordt verstrekt aan een samenwerkingsverband, onverschuldigde betaalde subsidiebedragen overeenkomstig artikel 4:57 van de Algemene wet bestuursrecht teruggevorderd bij iedere deelnemer aan het samenwerkingsverband voor wat betreft het door de deelnemer ontvangen deel van de onverschuldigd betaalde subsidiebedragen.

Artikel 5.1.6. Communicatieactiviteiten

  • 1 Subsidieontvangers zijn verplicht het logo van de Europese Unie te gebruiken overeenkomstig bijlage II van verordening 2022/129.

Artikel 5.1.7. Bevoorschotting

  • 1 Indien in dit hoofdstuk is bepaald dat er een voorschot wordt verstrekt voordat een project wordt uitgevoerd, kan de minister ambtshalve een voorschot als bedoeld in artikel 44 van verordening 2021/2116 verstrekken.

  • 2 Het voorschot bedraagt ten hoogste:

    • a. 50% van de verleende subsidie voor plattelandsinterventies als bedoeld in de artikelen 73 en 77 van verordening 2021/2115;

    • b. 75% van de verleende subsidie voor plattelandsinterventies als bedoeld in artikel 65, tweede lid, van verordening 2021/2116.

  • 3 Het voorschot wordt ambtshalve verstrekt binnen twee weken na de datum van de beschikking tot subsidieverlening.

Artikel 5.1.8. Deelbetaling

In afwijking van artikel 2.14, eerste lid, bedraagt een deelbetaling ten hoogste 90% van de verleende subsidie minus eventueel verstrekte voorschotten.

Artikel 5.1.9. Verplichtingen en subsidievaststelling subsidie minder dan € 25.000

  • 1 Indien een subsidie wordt verleend van minder dan € 25.000, wordt:

    • a. direct een beschikking tot subsidievaststelling gegeven, of

    • b. de subsidie ambtshalve vastgesteld.

    In aanvulling op artikel 2.12 vermeldt de beschikking tot subsidieverlening de datum waarop de activiteiten uiterlijk moeten zijn verricht en de datum waarop de subsidie uiterlijk ambtshalve wordt vastgesteld.

  • 2 Indien de subsidie minder bedraagt dan € 25.000 zijn de artikelen 2.18 en 2.19 niet van toepassing.

  • 4 Indien de subsidie minder bedraagt dan € 25.000 is de subsidieontvanger verplicht om desgevraagd, op door de minister van tevoren in de beschikking of in dit hoofdstuk aangegeven wijze, aan te tonen dat de activiteiten waarvoor de subsidie is verleend, zijn verricht en dat is voldaan aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen.

Artikel 5.1.10. Subsidievaststelling € 125.000 of meer

  • 2 Indien een controleverklaring of een rapport van feitelijke bevindingen wordt vereist kan de minister nadere regels stellen ten aanzien van de gewenste reikwijdte, het object en de diepgang van de controle.

Artikel 5.1.11. Afwijken RUS regime

  • 1 In dit hoofdstuk kan worden bepaald dat de regels inzake een subsidie lager dan € 25.000 van toepassing zijn op een subsidie van € 25.000 of meer of dat de regels inzake een subsidie van € 25.000 tot € 125.000 van toepassing zijn op subsidies van € 125.000 of meer.

  • 2 In dit hoofdstuk kan worden bepaald dat de regels inzake een subsidie van € 25.000 of meer van toepassing zijn op een subsidie lager dan € 25.000 of dat de regels inzake een subsidie van € 125.000 of meer van toepassing zijn op subsidies van € 25.000 tot € 125.000.

Artikel 5.1.12. Informatieverplichting openbaarmaking subsidiegegevens

  • 1 Over de periode van 16 oktober (jaar t-1) tot en met 15 oktober (jaar t) worden de gegevens openbaar gemaakt over de subsidies en andere steunbedragen van het ELGF met betrekking tot sectorale interventies en het Elfpo voor toepassing van artikel 98, tweede tot en met vierde lid, van verordening 2021/2116.

  • 2 De in het eerste lid bedoelde gegevens worden ontleend aan de financiële administratie van RVO ten behoeve van het ELGF met betrekking tot sectorale interventies en het Elfpo.

  • 3 De gegevens, bedoeld in het eerste lid, worden uiterlijk 31 mei (jaar t+1) openbaar gemaakt.

Artikel 5.1.12a. Adviescommissie gemeenschappelijk landbouwbeleid 2023–2027

  • 1 Er is een Adviescommissie gemeenschappelijk landbouwbeleid 2023–2027, ingesteld overeenkomstig artikel 2.8, die de minister adviseert omtrent aanvragen tot subsidie voor zover dat in dit hoofdstuk is bepaald.

  • 2 De commissie bestaat uit ten minste vier en ten hoogste twaalf leden.

  • 3 De voorzitter en de andere leden worden door de minister voor een termijn van ten hoogste drie jaar benoemd.

Artikel 5.1.13. Bevoegdheden minister sectorale interventie groenten en fruit

Artikel 5.1.14. Belastingdienst

De Belastingdienst maakt voor de uitvoering van deze regeling het BTW-nummer van de subsidieontvanger bekend aan de minister.

Titel 5.2. Operationele programma’s

Afdeling 5.2.1. Erkenningen

§ 1. Erkenningsvereisten

§ 1.1. Rechtspersoonlijkheid

Artikel 5.2.1

De rechtspersoonlijkheid van een producentenorganisatie als bedoeld in artikel 154, eerste lid, van verordening 1308/2013 blijkt uit:

  • a. een in het handelsregister neergelegd authentiek afschrift van de oprichtingsakte van de producentenorganisatie; of

  • b. een in het handelsregister van de Kamer van Koophandel neergelegd authentiek afschrift van de statuten van de producentenorganisatie; en

  • c. een inschrijving bij het Handelsregister van de Kamer van Koophandel.

§ 1.2. Lidmaatschap

Artikel 5.2.2

Van een producentenorganisatie kunnen lid zijn:

  • a. een natuurlijk persoon;

  • b. een rechtspersoon als bedoeld in de artikelen 1 tot en met 3 van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek of een rechtspersoon naar buitenlands recht; of

  • c. een in het Handelsregister van de Kamer van Koophandel ingeschreven maatschap, vennootschap onder firma of commanditaire vennootschap.

Artikel 5.2.3

  • 1 Het minimumaantal leden en de minimale waarde van de afzetbare productie, bedoeld in artikel 154, eerste lid, onderdeel b, van verordening 1308/2013, bedraagt ongeacht of de producentenorganisatie een operationeel programma heeft:

    • a. voor producentenorganisaties die zijn erkend voor 1 januari 2008 tenminste vijf leden, met een gezamenlijke waarde van de afzetbare productie van ten minste € 100.000;

    • b. voor producentenorganisaties die zijn erkend na 1 januari 2008 tenminste tien leden, met een gezamenlijke waarde van de afzetbare productie van ten minste € 25.000.000.

  • 2 Rechtspersonen die eigendom zijn van één natuurlijke persoon of rechtspersoon worden bij de beoordeling van de erkenningsaanvraag door de minister gezamenlijk aangemerkt als één lid. Indien de minister in redelijkheid vermoedt dat een oneigenlijk aantal entiteiten als bedoeld in artikel 5.2.2 wordt gecreëerd met het oog op het eerste lid of artikel 5.2.21, kan de minister deze entiteiten gezamenlijk aanmerken als één lid.

  • 3 Indien een lid van een producentenorganisatie een rechtspersoon is waarbij meerdere producenten zijn aangesloten, kan de minister besluiten deze producenten bij de beoordeling van de erkenningsaanvraag mee te tellen bij de bepaling van het aantal leden, bedoeld in het eerste lid.

  • 4 Producentenorganisaties houden een ledenlijst bij met gebruikmaking van een door de minister beschikbaar gesteld model.

Artikel 5.2.4

  • 1 Het lidmaatschap van een producentenorganisatie duurt minimaal één jaar en treedt in werking op een door het bestuur van de producentenorganisatie te bepalen tijdstip.

  • 2 Aspirantleden verzoeken de producentenorganisatie schriftelijk om lidmaatschap en verklaren in dit verzoek:

    • a. de statuten van de producentenorganisatie na te leven;

    • b. niet bij een andere erkende producentenorganisatie lid te zijn voor de producten waarvoor de producentenorganisatie is erkend; en

    • c. geen product waarvoor de producentenorganisatie is erkend buiten de producentenorganisatie om te zullen afzetten, behoudens met toestemming van de producentenorganisatie, bedoeld in artikel 12 van verordening 2017/891.

  • 3 Een producentenorganisatie bepaalt in haar statuten dat het lidmaatschap kan worden opgezegd met ingang van 1 januari. De door de producentenorganisatie vast te stellen uiterste opzegdatum ligt tussen 30 juni en 1 oktober van het voorafgaande jaar.

  • 4 De bevestiging van lidmaatschap en opzegging van lidmaatschap, alsmede de datum waarop het lidmaatschap en de opzegging in werking treedt, wordt door de producentenorganisatie schriftelijk aan het lid meegedeeld.

  • 5 Bepalingen omtrent de minimumduur, opzeggingsdata en inwerkingtreding van opzegging van het lidmaatschap zijn niet van toepassing in geval van:

    • a. overlijden van het lid;

    • b. faillissement van het lid;

    • c. toepassing van het sanctiereglement van de producentenorganisatie inzake royement; of

    • d. indien dit redelijkerwijs niet van het lid of coöperatie gevergd kan worden.

Artikel 5.2.5

Een producentenorganisatie kan niet-producerende leden hebben, indien in de statuten van de producentenorganisatie wordt bepaald dat deze leden:

  • a. reeds aangesloten waren bij de producentenorganisatie vóór zij gedurende meer dan één productieseizoen geen producten meer teelden waarvoor de producentenorganisatie is erkend; en

  • b. niet mogen deelnemen aan de stemming van de algemene vergadering over besluiten inzake het actiefonds of het operationeel programma van de producentenorganisatie.

§ 1.3. Verplichtingen voor producentenorganisaties

Artikel 5.2.6

  • 1 Producentenorganisaties tonen aan dat zij voldoen aan artikel 152, eerste lid, onderdeel b, van verordening 1308/2013 aan de hand van:

    • a. de oprichtingsakte van de producentenorganisatie; en

    • b. de notulen van de eerste vergadering of oprichtingsvergadering van de producentenorganisatie.

  • 2 Op producentenorganisaties die zijn erkend voor 1 januari 2008 is het eerste lid niet van toepassing. Deze producentenorganisaties worden geacht te voldoen aan het vereiste van artikel 152, eerste lid, onderdeel b, van verordening 1308/2013.

Artikel 5.2.7

Een lid van het bestuur of de Raad van Commissarissen van een producentenorganisatie of een functionaris van een producentenorganisatie die betrokken is bij het verkoopbeleid, is geen afnemer of functionaris van een afnemer van producten waarvoor de producentenorganisatie is erkend ingevolge artikel 152, eerste lid, van verordening 1308/2013.

Artikel 5.2.8

  • 1 Producentenorganisaties verbieden hun leden in hun statuten op grond van artikel 160 van verordening 1308/2013 om activiteiten te ontplooien die het vermoeden doen ontstaan dat de verkoop van het product waarvoor zij bij de producentenorganisatie zijn aangesloten niet uitsluitend via de producentenorganisatie verloopt.

  • 2 Het eerste lid is niet van toepassing op activiteiten met betrekking tot de verkoop op grond van artikel 12 van verordening 2017/891.

Artikel 5.2.9

Producentenorganisaties bepalen op grond van artikel 152, eerste lid, onderdeel c, onder ii, van verordening 1308/2013 op welk moment leden hun product aan de producentenorganisatie ter verkoop aanbieden.

Artikel 5.2.10

Producentenorganisaties verplichten in hun statuten hun leden op grond van artikel 152, eerste lid, onderdeel c, onder ii, van verordening 1308/2013 om aan de producentenorganisatie:

  • a. melding te doen van eigendomsbelangen in ondernemingen die van de producentenorganisatie door het lid geproduceerde producten kopen, indien de producentenorganisatie voor deze producten is erkend; en

  • b. aan de hand van schriftelijke bewijsstukken aan te tonen dat binnen de in onderdeel a bedoelde ondernemingen is verzekerd dat het lid:

    • 1°. geen invloed kan uitoefenen op het vaststellen van de verkoopvoorwaarden door de ondernemingen van de producten waarvoor het lid bij de producentenorganisatie is aangesloten; en

    • 2°. geen invloed kan uitoefenen op besluiten aangaande commerciële relaties en het prijsbeleid van de ondernemingen.

Artikel 5.2.11

  • 1 Producentenorganisaties stellen in hun statuten voorschriften vast voor de controle op de naleving van hun statuten door hun leden.

  • 2 De in het eerste lid bedoelde voorschriften bevatten ten aanzien van de controle op de naleving door hun leden van artikel 160 van verordening 1308/2013 voor de door de producentenorganisatie gedurende het jaar uit te voeren controles tenminste:

    • a. een systematische vergelijking per producent van areaalenquêtes en aanvoerprognoses met de daadwerkelijk aan de producentenorganisatie geleverde hoeveelheden gedurende het kalenderjaar;

    • b. een verificatie van de door de leden verstrekte areaalenquêtes en aanvoerprognoses door middel van bezoek door de producentenorganisatie aan een derde van het ledenbestand gedurende het jaar waarbij ieder lid ten minste elke drie jaar wordt bezocht;

    • c. een periodieke vergelijking van de aanvoerprognoses en de daadwerkelijke aanvoer met een door de producentenorganisatie, op basis van statistische normen of ervaringscijfers, vast te stellen normstelling per areaal;

    • d. een registratie van de op basis van de onderdelen a tot en met c aangetroffen verschillen en de daarvoor door het lid gegeven verklaring; en

    • e. een registratie van de door de producentenorganisatie getroffen acties naar aanleiding van op grond van onderdeel d onverklaarde verschillen.

  • 3 De in het eerste lid bedoelde voorschriften bevatten voor de door de producentenorganisatie na afloop van het kalenderjaar uit te voeren controles minimaal:

    • a. een verplichting voor ieder lid om uiterlijk voor 1 mei na afloop van het kalenderjaar schriftelijk aan de producentenorganisatie te verklaren:

      • 1°. de hoeveelheid of waarde van het product die hij dat jaar geproduceerd heeft;

      • 2°. de hoeveelheid of waarde van het product die hij dat jaar bij derden heeft ingekocht;

      • 3°. de hoeveelheid of waarde van het product die hij dat jaar via de producentenorganisatie afgezet heeft;

      • 4°. de hoeveelheid of waarde van het product die hij dat jaar op grond van artikel 12 van verordening 2017/891 buiten de producentenorganisatie om verkocht heeft, uitgesplitst per categorie zoals genoemd in artikel 12 van verordening 2017/891;

      • 5°. dat hij, uitgezonderd de verkoop op grond van artikel 12 van verordening 2017/891, geen door hem geteelde producten waarvoor hij bij de producentenorganisatie is aangesloten buiten de producentenorganisatie verkocht heeft; en

      • 6°. dat hij bij verkoop op grond van artikel 12 van verordening 2017/891 de daaraan door de producentenorganisatie gestelde voorwaarden heeft nageleefd;

    • b. een vergelijking van informatie uit de in onderdeel a bedoelde verklaringen met de hoeveelheden en de omzetgegevens van het lid met de vastlegging van de door de producentenorganisatie aangetroffen verschillen met hun eigen administratie met de daarbij behorende verklaringen van aangetroffen verschillen;

    • c. een onderzoek door de producentenorganisatie naar de, op basis van de op grond van onderdeel b uitvoerde vergelijking, geconstateerde verschillen tussen de eigen verklaringen met de hoeveelheden en de omzetgegevens van het lid;

    • d. een verplichting tot het instellen van een accountantsonderzoek naar op grond van onderdeel c onvoldoende verklaarde verschillen;

    • e. een registratie van de uitkomsten van het in onderdeel d bedoelde accountantsonderzoek; en

    • f. een registratie van de opvolging van de uitkomsten van het in onderdeel e bedoelde accountantsonderzoek door de producentenorganisatie, waaronder sanctionering van de betreffende leden.

  • 4 De in het eerste lid bedoelde voorschriften bevatten een verplichting voor de producentenorganisatie om de juistheid van in het derde lid, onderdeel a, bedoelde verklaring te laten onderzoeken door een accountant door middel van een COS 4400 onderzoek.

  • 5 Het in het vierde lid bedoelde onderzoek betreft:

    • a. de leden die verzuimd hebben voor 1 mei na afloop van het kalenderjaar de in het derde lid, onderdeel a, bedoelde eigen verklaring te verstrekken;

    • b. de leden waarbij door de producentenorganisatie of door controle-instanties in het jaar voorafgaand aan het controlejaar is vastgesteld dat zij artikel 160 van verordening 1308/2013 niet hebben nageleefd;

    • c. de leden waarbij door de producentenorganisatie in het voorafgaande kalenderjaar is vastgesteld dat verschillen tussen areaalgegevens en omzetgegevens onvoldoende konden worden verklaard; en

    • d. minimaal 2% van de leden van de producentenorganisatie, met een minimum van één lid, die niet reeds op grond van onderdelen a tot en met c deel uit maken van het onderzoek.

  • 6 Indien de accountant bij meerdere leden in deze deelwaarneming afwijkende bevindingen constateert treft de producentenorganisatie afhankelijk van de aard van de afwijkingen passende maatregelen.

  • 7 De in het eerste lid bedoelde voorschriften bevatten een verplichting voor de producentenorganisatie om jaarlijks voor 1 juni de betrouwbaarheid van het geheel aan maatregelen dat de producentenorganisatie neemt voor controle op de naleving door hun leden te evalueren. Een verslag van de evaluatie wordt door de algemene vergadering besproken en geaccordeerd. De onderliggende stukken worden door de producentenorganisatie gearchiveerd.

Artikel 5.2.12

  • 1 Producentenorganisaties stellen in hun statuten voorschriften vast voor sanctionering van niet naleving van hun statuten door hun leden die, behoudens gevallen van overmacht, tenminste bepalen dat:

    • a. bij een eerste overtreding van de statutaire verplichtingen ter uitvoering van artikel 160 van verordening 1308/2013, artikel 12 van verordening 2017/891 en de artikelen 5.2.8 tot en met 5.2.11 het lid minimaal een schriftelijke waarschuwing krijgt;

    • b. bij een tweede soortgelijke overtreding begaan binnen vijf jaar na het begaan van de eerste overtreding, bedoeld in onderdeel a, minimaal een boete aan het lid wordt opgelegd en deze boete daadwerkelijk wordt geïncasseerd; en

    • c. leden bij alle soortgelijke vervolgovertredingen begaan binnen vijf jaar na het begaan van de eerste overtreding bedoeld in onderdeel a, worden geroyeerd.

  • 2 Producentenorganisaties administreren alle geconstateerde overtredingen van hun statutaire verplichtingen en aan hun leden opgelegde sancties en bewaren deze administratie ten minste zeven jaar.

Artikel 5.2.13

Producentenorganisaties beschikken op grond van artikel 7, onderdeel a, van verordening 2017/891 tenminste over een deugdelijk en accuraat systeem van areaalenquêtes en aanvoerprognoses.

Artikel 5.2.14

Producentenorganisaties, en voor zover van toepassing unies van producentenorganisaties, beschikken op grond van artikel 154, eerste lid, onderdeel c, van verordening 1308/2013 tenminste over een volledige beschrijving van de interne organisatie en van de administratieve en interne beheersing van:

  • a. de verkoop en prijsbepaling;

  • b. de goederenlogistiek;

  • c. de financiële administratie;

  • d. de beoordeling van investeringen en uitgaven waarvoor subsidie wordt aangevraagd;

  • e. het aannemen van nieuwe leden en het beëindigen van het lidmaatschap;

  • f. het vergaren van informatie van de leden en de verwerking van mutaties daarin, waaronder de controle op de juistheid van de ledenlijst;

  • g. de beoordeling van areaalenquêtes en aanvoerprognoses, waaronder de vergelijking met realisaties;

  • h. de controle op naleving van artikel 160 van verordening 1308/2013 door de leden waaronder het verlenen van toestemming als bedoeld in artikel 12 van verordening 2017/891;

  • i. het opleggen van sancties; en

  • j. het uitbesteden van activiteiten als bedoeld in artikel 155 van verordening 1308/2013.

Artikel 5.2.15

  • 1 De producentenorganisatie beschikt op grond van artikel 154, eerste lid, onderdeel c, van verordening 1308/2013 over een redelijk niveau van vermogen en liquiditeit.

  • 2 Een negatief vermogen wordt door de producentenorganisatie binnen één kalenderjaar aangevuld.

Artikel 5.2.16

  • 1 De producentenorganisatie beschikt ten behoeve van het commercieel en budgettair beheer van haar activiteiten, bedoeld in artikel 153, tweede lid, onderdeel f, van verordening 1308/2013, op grond van artikel 7 van verordening 2017/891 over een eigen, als zodanig herkenbare, kantoorruimte die beschikt over een eigen opgang, welke niet door ruimtes van een afnemer of een lid van de producentenorganisatie leidt.

  • 2 De kantoorruimte is eigendom van of wordt gehuurd door de producentenorganisatie of een dochteronderneming.

Artikel 5.2.17

  • 1 Producentenorganisaties en hun dochterondernemingen maken voor hun financieel administratieve werkzaamheden, waaronder het factureren naar afnemers en leden en het opstellen van budgetten, gebruik van eigen personeel.

  • 2 De in het eerste lid bedoelde verplichting geldt niet voor het opstellen van jaarrekeningen en fiscale zaken.

Artikel 5.2.18

  • 1 Producentenorganisaties, dan wel dochterondernemingen of unies van producentenorganisaties indien de afzet door hen wordt verricht, tonen op grond van artikel 11 van verordening 2017/891 aan de hand van schriftelijke bewijsstukken aan dat zij de verkoopvoorwaarden, en meer in het bijzonder de verkoopprijzen, voor de producten van de leden van de producentenorganisatie waarvoor de producentenorganisatie is erkend daadwerkelijk bepalen.

  • 2 De in het eerste lid bedoelde schriftelijke bewijsstukken tonen aan:

    • a. welke verkoper er binnen de producentenorganisatie, dochteronderneming of unie van producentenorganisaties belast is met de verkoop van de producten van de leden waarvoor de producentenorganisatie is erkend;

    • b. wat de taak of opdracht van de verkoper is;

    • c. op welke wijze de verkoper door de producentenorganisatie, dochteronderneming of unie van producentenorganisaties wordt aangestuurd;

    • d. welke aanwijzingen de verkoper van de producentenorganisatie, dochteronderneming of unie van producentenorganisaties gekregen heeft voor het voeren van onderhandelingen over de verkoopvoorwaarden;

    • e. op welke wijze de verkoper achteraf verantwoording aflegt aan de producentenorganisatie, dochteronderneming of unie van producentenorganisaties over de gerealiseerde verkoopvoorwaarden; en

    • f. dat de in onderdeel e bedoelde verantwoording daadwerkelijk wordt afgelegd.

  • 3 De producentenorganisatie legt haar afzetbeleid vast in een besluit van het bestuur dat door de algemene vergadering wordt goedgekeurd.

  • 4 De producentenorganisatie, dochteronderneming of unie van producentenorganisaties bepaalt op welke locatie of welke locaties het aanbod van de producten van haar leden fysiek geconcentreerd wordt.

  • 5 Het afzetbeleid van de producentenorganisatie wordt jaarlijks voor 1 juni door haar bestuur geëvalueerd en een verslag van deze evaluatie wordt jaarlijks voor 1 juni door de algemene vergadering van de producentenorganisatie besproken en geaccordeerd. De onderliggende stukken worden door de producentenorganisatie gearchiveerd.

Artikel 5.2.19

  • 1 Artikel 155 van verordening 1308/2013 is van toepassing op de activiteiten van de producentenorganisatie die bijdragen aan het realiseren van de doelstellingen van de producentenorganisatie, bedoeld in de artikelen 152 en 154 van verordening 1308/2013.

  • 2 Wanneer een producentenorganisatie de in het eerste lid bedoelde activiteiten heeft uitbesteed toont de producentenorganisatie op grond van artikel 155 van verordening 1308/2013 door middel van door het bestuur en de algemene vergadering geaccordeerde schriftelijke bewijsstukken aan:

    • a. welke activiteiten worden uitbesteed;

    • b. waarom deze activiteiten niet door de producentenorganisatie zelf worden uitgevoerd;

    • c. aan wie deze activiteiten worden uitbesteed;

    • d. waarom tot de keuze voor uitbesteding aan de in onderdeel c bedoelde entiteit is gekomen; en

    • e. welke afspraken er met de in onderdeel c bedoelde entiteit zijn gemaakt.

  • 3 De producentenorganisatie toont op grond van artikel 13, tweede lid, van verordening 2017/891 aan de hand van schriftelijke bewijsstukken aan op welke wijze de in het tweede lid, onderdeel c, bedoelde entiteit:

    • a. door de producentenorganisatie wordt aangestuurd bij de uitvoering van de aan haar uitbestede activiteiten; en

    • b. verantwoording aflegt aan de producentenorganisatie over de uitvoering van de aan haar uitbestede activiteiten.

  • 4 Wanneer een producentenorganisatie verkoopactiviteiten uitbesteedt, toont zij aan de hand van schriftelijke bewijsstukken aan dat zij gedurende de verkoopperiode minimaal één maal per week met de in het tweede lid, onderdeel c, bedoelde entiteit overlegt over de te hanteren verkoopvoorwaarden, waaronder de verkoopprijs.

  • 5 De keuze voor uitbesteding wordt jaarlijks voor 1 juni per geval door het bestuur van de producentenorganisatie geëvalueerd en een verslag van deze evaluatie wordt jaarlijks voor 1 juni door de algemene vergadering besproken en geaccordeerd. De onderliggende stukken worden door de producentenorganisatie gearchiveerd.

  • 6 Activiteiten van de producentenorganisatie die niet worden uitbesteed aan haar leden zijn:

    • a. verkoop van de producten van haar leden waarvoor de producentenorganisatie is erkend; en

    • b. commercieel en budgettair beheer.

  • 7 Activiteiten van de producentenorganisatie die niet worden uitbesteed zijn:

    • a. controle op de naleving van de leveringsplicht, met uitzondering van accountantsonderzoek;

    • b. boekhouding, facturering en uitbetaling aan de leden; en

    • c. kennis van productie van de leden.

§ 1.4. Eisen aan de statuten van producentenorganisaties

Artikel 5.2.20

Producentenorganisaties nemen in hun statuten op dat zij alle in artikel 152, eerste lid, onderdeel c, onder i, ii en iii, van verordening 1308/2013 genoemde doelstellingen nastreven en tonen aan dat zij uitvoering geven aan deze doelstellingen.

Artikel 5.2.21

  • 1 Ongeacht de rechtsvorm van een producentenorganisatie bepalen de statuten van een producentenorganisatie op grond van artikel 153, tweede lid, onderdeel c, van verordening 1308/2013 dat een lid maximaal 20% van de stemmen van een voltallige algemene vergadering van de producentenorganisatie heeft.

  • 2 De percentages omvatten tevens volmachten.

  • 3 Indien een natuurlijk persoon, afgezien van volmachten, bevoegd is om te stemmen voor meerdere leden, geldt het maximum percentage van de stemmen voor deze rechtspersonen gezamenlijk.

  • 4 In het geval van een rechtsvorm met aandeelhouders of in het geval leden aanspraak kunnen maken op delen van het kapitaal, bepalen de statuten van een producentenorganisatie dat een natuurlijk persoon of rechtspersoon maximaal 20% van de aandelen van de producentenorganisatie heeft of dat deze gerechtigd is tot maximaal 20% van het kapitaal.

  • 5 De statuten van een unie van producentenorganisaties bepalen:

    • a. ongeacht de rechtsvorm van de unie van de producentenorganisatie, dat een lid maximaal 50% van de stemmen van een voltallige algemene vergadering van de unie van producentenorganisaties heeft;

    • b. in geval van een rechtsvorm met aandeelhouders, dat een producentenorganisatie maximaal 50% van de aandelen van de unie van producentenorganisaties heeft.

Artikel 5.2.22

  • 1 Een producentenorganisatie kan haar leden slechts toestemming als bedoeld in artikel 12 van verordening 2017/891 verlenen indien deze mogelijkheid in haar statuten is opgenomen.

  • 2 Indien een producentenorganisatie haar leden toestaat gebruik te maken van de uitzondering, bedoeld in artikel 12 van verordening 2017/891, stelt de producentenorganisatie voorschriften vast inzake:

    • a. de procedure voor verlening van de toestemming;

    • b. de algemene voorwaarden voor verlening van de toestemming; en

    • c. de rapportageverplichtingen bij het gebruik van de toestemming.

  • 3 Een producentenorganisatie verleent de toestemming jaarlijks schriftelijk en per individueel geval voordat gebruik wordt gemaakt van de uitzondering, bedoeld in artikel 12 van verordening 2017/891.

  • 4 Bij de verlening van toestemming maakt een producentenorganisatie een keuze om deze toestemming in volume of waarde te verlenen. Deze keuze verplicht het lid om zijn verkopen in dezelfde eenheid te administreren en te rapporteren.

  • 5 Indien een producentenorganisatie aan de toestemming specifieke voorwaarden verbindt, worden deze voorwaarden in de toestemming vermeld.

  • 6 Een producentenorganisatie kan in een situatie, bedoeld in artikel 12, eerste lid, onderdeel c, van verordening 2017/891, een lid toestaan om maximaal 40%, qua volume of qua waarde, van de productie buiten de producentenorganisatie om af te zetten, bedoeld in artikel 12, tweede lid, van verordening 2017/891, indien:

    • a. dat lid producten teelt onder licentie van een andere producentenorganisatie;

    • b. de verkooprechten met betrekking tot die producten exclusief bij die andere producentenorganisatie liggen; en

    • c. de producten waarop de toestemming betrekking heeft uitsluitend via die andere producentenorganisatie worden afgezet.

§ 2. Aanvraag, verlening en beëindiging erkenning

Artikel 5.2.23

Een erkenning als bedoeld in artikel 154, eerste lid, van verordening 1308/2013 wordt verleend indien de aanvrager kan aantonen dat hij voldoet aan de op grond van de artikelen 152, 153, 154, 155 en 160 van verordening 1308/2013 en paragraaf 1 van deze afdeling gestelde eisen.

Artikel 5.2.24

  • 1 Een verzoek om erkenning omvat ter uitvoering van artikel 154, vierde lid, van verordening 1308/2013 de volgende stukken:

    • a. de oprichtingsakte en statuten;

    • b. het huishoudelijk reglement;

    • c. notulen van de oprichtingsvergadering;

    • d. het meerjarenplan met daarin in ieder geval een algemene beschrijving van de missie, visie en doelen van de productenorganisatie;

    • e. de bestuursnotitie omtrent de afzet en aanbodbundeling;

    • f. de bestuursnotitie omtrent de uitbesteding van activiteiten;

    • g. de ledenlijst;

    • h. indien aanwezig de jaarrekeningen van de producentenorganisatie over het laatste boekjaar;

    • i. de beschrijving van de administratieve organisatie en interne beheersing, bedoeld in artikel 5.2.14;

    • j. de beschrijving van de samenstelling van het bestuur;

    • k. de procuratieregeling;

    • l. het autorisatieschema;

    • m. een organogram;

    • n. de bevoegdhedenmatrix en parafenlijst;

    • o. een beschrijving van de ondernemingsstructuur en ondernemingen waarin één of meer producentenorganisaties of unies van producentenorganisaties aandelen of maatschappelijk kapitaal bezitten en die bijdraagt tot de verwezenlijking van de doelstellingen van die organisaties of unies;

    • p. een beschrijving van de goederenlogistiek; en

    • q. een opgave van de waarde van de afzetbare productie, met inachtneming van de artikelen 5.2.34 tot en met 5.2.38.

  • 2 De referentieperiode voor het bepalen van de waarde van de afzetbare productie is het kalenderjaar twee jaar vóór het jaar van de erkenningsaanvraag.

  • 3 Indien dit nodig is voor de beoordeling van het verzoek om erkenning, bedoeld in artikel 154, vierde lid, van verordening 1308/2013 kan de minister de producentenorganisatie verzoeken om aanvullende schriftelijke bewijsstukken.

Artikel 5.2.25

Indien de minister op grond van artikel 5.2.24, vierde lid, aanvullende bewijsstukken opvraagt wordt de in artikel 154, vierde lid, van verordening 1308/2013 bedoelde termijn opgeschort tot de verzochte aanvullende bewijsstukken door de producentenorganisatie aan de minister zijn overgelegd.

Artikel 5.2.26

  • 1 Een erkenning kan op verzoek van de producentenorganisatie worden gewijzigd of beëindigd met ingang van 1 januari.

  • 2 De producentenorganisatie dient een verzoek tot wijziging van de erkenning in uiterlijk op 1 september voorafgaand aan het jaar met ingang waarvan wijziging van de erkenning wordt gevraagd.

  • 3 De producentenorganisatie dient een verzoek tot beëindiging van de erkenning in uiterlijk op 1 december voorafgaand aan het jaar met ingang waarvan beëindiging van de erkenning wordt gevraagd.

  • 4 Een lijst met de namen en contactgegevens van alle in Nederland erkende producentenorganisaties wordt gepubliceerd op de website van de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland. Deze lijst wordt jaarlijks geactualiseerd.

  • 5 In afwijking van het eerste lid en het derde kan een erkenning op verzoek van de producentenorganisatie die geen operationeel programma uitvoert, op ieder moment worden beëindigd. Het verzoek tot beëindiging van de erkenning kan op ieder moment worden ingediend.

§ 3. Informatie- en rapportageverplichtingen

Artikel 5.2.27

  • 1 De producentenorganisatie informeert de minister onverwijld over:

    • a. wijzigingen in de statuten en het huishoudelijk reglement;

    • b. wijzigingen in de organisatiestructuur; en

    • c. voornemens tot fusie of samenwerking.

  • 2 Bij de melding van de wijzigingen, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, overlegt de producentenorganisatie in ieder geval de gewijzigde statuten of het gewijzigde huishoudelijk reglement.

Artikel 5.2.28

  • 1 De producentenorganisatie overlegt jaarlijks voor 1 maart aan de Minister:

    • a. de verslagen van de in het afgelopen boekjaar gehouden algemene vergaderingen;

    • b. een digitale ledenlijst per 1 januari van het lopende jaar, met gebruikmaking van een door de minister beschikbaar gesteld middel inclusief vermelding van de niet-producerende leden, nieuwe leden en leden die gedurende het vorige jaar zijn uitgetreden, onder vermelding van de datum van uittreding, alsook van de leden waarop artikel 5.2.4, vijfde lid, van toepassing is met gebruikmaking van een door de minister beschikbaar gesteld middel; en

    • c. een parafenlijst van tekenbevoegde personen binnen de producentenorganisatie.

  • 2 De producentenorganisatie overlegt jaarlijks uiterlijk op 1 juni, met gebruikmaking van een door de minister beschikbaar gesteld middel, aan de minister een samenvattend overzicht van:

    • a. de door de leden op grond van artikel 5.2.11, derde lid, onderdeel a, onder 1° tot en met 4°, aan de producentenorganisatie verstrekte informatie;

    • b. het areaal van de leden van de producentenorganisatie;

    • c. de door de leden van de producentenorganisatie geteelde gewassen;

    • d. de hoeveelheden en waarden van een product waarvoor aan de leden een toestemming op grond van artikel 12 van verordening 2017/891 is verleend; en

    • e. de omzet van de producentenorganisatie.

  • 3 De producentenorganisatie overlegt jaarlijks uiterlijk op 1 oktober de jaarrekening over het laatste uitvoeringsjaar, voorzien van een controleverklaring van een extern accountant

§ 4. Erkenning van unies van producentenorganisaties

Artikel 5.2.29

  • 1 Alleen een erkende producentenorganisatie kan lid zijn van een unie van producentenorganisaties.

  • 2 De minister kan op een gemotiveerd verzoek besluiten om een unie van producentenorganisaties een erkenning te verlenen op een lager niveau dan de GN-code.

Artikel 5.2.30

Artikel 5.2.31

Een erkenning als bedoeld in artikel 156 van verordening 1308/2013 wordt slechts verleend indien wordt voldaan aan artikel 156, eerste lid, van verordening 1308/2013 en titel II, hoofdstuk I, afdeling 3, van verordening 2017/891 alsmede aan artikel 5.2.29 en de in artikel 5.2.30 genoemde artikelen.

§ 5. Niet naleving van de erkenningscriteria

Artikel 5.2.32

De erkenning van een producentenorganisatie wordt met ingang van het tijdstip van verstrijken van de termijn zoals vastgelegd in het aanmaningsbesluit, bedoeld in artikel 59, eerste lid, van verordening 2017/891, van rechtswege opgeschort, tenzij de minister voor het verstrijken van deze termijn schriftelijk aan de producentenorganisatie heeft medegedeeld dat de niet-naleving van de erkenningscriteria tijdig is gecorrigeerd.

Afdeling 5.2.2. Actiefonds en waarde afgezette productie

§ 1. Waarde afgezette productie

Artikel 5.2.33

Voor iedere producentenorganisatie is de referentieperiode voor het bepalen van de waarde van de afgezette productie, bedoeld in artikel 32, eerste lid, van verordening 2022/126, het kalenderjaar twee jaar voorafgaande aan het uitvoeringsjaar van het operationeel programma.

Artikel 5.2.34

  • 1 Producten zijn geproduceerd door de producentenorganisatie, wanneer de productie voor eigen rekening en risico van de producentenorganisatie of de daarbij aangesloten producenten op het grondgebied van de Europese Unie heeft plaatsgevonden

  • 2 Verkoop van nog niet geoogste producten valt onder productie van leden van de producentenorganisatie en wordt in de waarde van de afgezette productie opgenomen, mits de verkoop via de producentenorganisatie is gelopen en het de eerste verkoop betreft waarbij het product van eigenaar verandert.

  • 3 Verkoop van door aangesloten producenten of door de producentenorganisatie aangekochte producten valt niet onder de waarde van de afgezette productie van de leden van de producentenorganisatie, ook niet als deze producten als halfgewas zijn aangekocht. In uitzonderlijke gevallen kan de minister besluiten om de aangekochte producten onder de productie van de leden van de producentenorganisatie te laten vallen indien deze productie voor eigen rekening en risico van het betreffende lid heeft plaatsgevonden.

  • 4 De producentenorganisatie controleert de naleving van het eerste onderscheidenlijk tweede lid.

  • 5 Ter uitvoering van artikel 31, zesde lid, van verordening 2022/126 omvat de waarde van de afgezette productie in het stadium ‘af producentenorganisatie’ de aan de afnemer gefactureerde kosten van verpakkingsmateriaal, eenmalig fust, huur van meermalig fust en de verpakking waarin of pallet waarop het product ter verkoop wordt aangeboden.

  • 6 In de waarde van de afgezette productie worden geen transportkosten opgenomen, ongeacht of deze kosten betrekking hebben op intern of extern transport en ongeacht of deze op de verkoopfactuur zijn vermeld.

  • 7 Ter uitvoering van artikel 31, negende lid, van verordening 2022/126 mogen vergoedingen worden meegeteld die in de referentieperiode, bedoeld in artikel 5.2.33, in het kader van oogstverzekeringsacties of door de producentenorganisatie beheerde acties, bedoeld in artikel 5.3.163, zijn uitgekeerd aan de producentenorganisatie of haar leden.

  • 8 In de waarde van de afgezette productie worden geen debiteuren opgenomen die op het tijdstip van definitieve opgave van de waarde van de afgezette productie, bedoeld in artikel 5.2.38, tweede lid, nog openstaan.

  • 9 Terugbetalingen aan afnemers worden uit de waarde van de afgezette productie gehaald op het moment dat creditering in de boekhouding van de producentenorganisatie gebruikelijk is.

  • 10 In de waarde van de afgezette productie wordt niet de waarde opgenomen van verkopen die hebben plaatsgevonden aan een lid of aan het lid verbonden partijen, indien het betreffende lid deze producten zelf heeft geproduceerd.

Artikel 5.2.35

  • 1 De waarde van de afgezette productie van aangesloten producenten die zijn toegetreden tot de producentenorganisatie gedurende de referentieperiode, bedoeld in artikel 5.2.33, kan in aanmerking worden genomen door bij de bepaling van de waarde van de afgezette productie uit te gaan van:

    • a. de vanaf de datum van toetreding bij de producentenorganisatie gerealiseerde waarde van de afgezette productie; en

    • b. de waarde die is gerealiseerd voorafgaand aan de toetreding tot de producentenorganisatie, bedoeld in artikel 5.2.36.

  • 2 Indien voor een aangesloten producent of producentenorganisatie de onderdelen a en b uit het eerste lid in combinatie worden toegepast, wordt dubbeltelling uitgesloten.

Artikel 5.2.36

  • 1 Voor het bepalen van de waarde van de afgezette productie die is gerealiseerd voorafgaand aan de toetreding tot de producentenorganisatie kan de producentenorganisatie gebruik maken van:

    • a. de opgave van een andere producentenorganisatie, indien de nieuw toegetreden aangesloten producent voorafgaand aan zijn lidmaatschap bij de nieuwe producentenorganisatie in de gehele referentieperiode, bedoeld in artikel 5.2.33, of gedeeltelijk gedurende die periode was aangesloten en daarop reeds een controle door een extern accountant heeft plaats gevonden;

    • b. een opgave van de aangesloten producent van de waarden van de afgezette productie van de producten waarvoor de producent bij de producentenorganisatie is aangesloten.

  • 2 Bij de opgave, bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, wordt eveneens opgave gedaan van eerdere lidmaatschappen, met ingang van de referentieperiode, bedoeld in artikel 5.2.33, bij de producentenorganisatie.

  • 3 Bij de opgave, bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, wordt een controleverklaring of rapportage naar aanleiding van een COS 4400 onderzoek van een extern accountant overgelegd waarin wordt bevestigd dat de waarden die zijn opgegeven:

    • a. juist zijn;

    • b. gerealiseerd zijn door de verkoop van producten waarvoor de producentenorganisatie is erkend;

    • c. producten betreffen die voor eigen rekening en risico door de betreffende producent binnen het grondgebied van de Europese Unie zijn geproduceerd; en

    • d. geen BTW en transportkosten bevatten.

  • 4 In de controleverklaring of rapportage wordt tevens bevestigd dat de opgave, bedoeld in het tweede lid, juist is.

  • 5 Indien de opgave van de afgezette productie, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, afkomstig is van een producentenorganisatie die gevestigd is in een andere lidstaat omvat die opgave tevens een schriftelijke verklaring dat de waarde niet eerder aan een subsidieaanvraag ten grondslag heeft gelegen.

Artikel 5.2.37

De waarde van de afgezette productie die is gerealiseerd door verkoop van producten van aangesloten producenten die op 1 januari van het uitvoeringsjaar waarvoor de waarde van de afgezette productie wordt berekend niet meer bij de producentenorganisatie zijn aangesloten, wordt aantoonbaar uit de waarde van de afgezette productie verwijderd.

Artikel 5.2.38

  • 1 Producentenorganisaties overleggen jaarlijks, gelijktijdig met de aanvraag tot subsidieverlening, bedoeld in artikel 5.2.48, aan de minister de voorlopige opgave van de waarde van de afgezette productie, met gebruikmaking van een door de minister beschikbaar gesteld middel.

  • 2 Producentenorganisaties overleggen jaarlijks uiterlijk op 1 oktober gedurende het uitvoeringsjaar aan de minister de definitieve opgave van de afgezette productie met gebruikmaking van een door de minister beschikbaar gesteld middel.

  • 3 Producentenorganisaties laten een extern accountant een controle uitvoeren en een controleverklaring over de juistheid van de in het tweede lid bedoelde opgave van de waarde van de afgezette productie opstellen, met gebruikmaking van een door de minister beschikbaar gesteld model. Deze verklaring wordt bij de in het tweede lid genoemde opgave gevoegd.

§ 2. Beheer van het actiefonds

Artikel 5.2.39

  • 1 De systematiek van berekening van de financiële bijdragen aan het actiefonds, bedoeld in artikel 51, eerste lid, onderdeel a, van verordening 2021/2115, wordt door de producentenorganisatie of unie van producentenorganisaties vastgelegd in haar statuten.

  • 2 Het besluit van de producentenorganisatie of unie van producentenorganisaties tot vaststelling van de financiële bijdragen aan het actiefonds, bedoeld in artikel 51, eerste lid, onderdeel a, van verordening 2021/2115, wordt voorafgaand aan het uitvoeringsjaar goedgekeurd door de algemene vergadering van de producentenorganisatie of unie van producentenorganisaties.

  • 3 Indien in een jaar sprake is van een tekort van het actiefonds, kunnen tot en met 1 april van het volgende jaar financiële bijdragen als bedoeld in artikel 51, eerste lid, onderdeel a, van verordening 2021/2115, in het actiefonds worden gestort.

Artikel 5.2.40

  • 1 Door de producentenorganisatie of unie van producentenorganisaties wordt voor het actiefonds:

    • a. een aparte bankrekening geopend;

    • b. een aparte grootboekrekening gereserveerd; of

    • c. een aparte kostenplaats aangemaakt.

  • 2 De afsluiting van het rapportagejaar in de administratie van de kostenplaats, grootboekrekening of bankrekening van het actiefonds van de producentenorganisatie of unie van producentenorganisaties sluit direct aan op de jaarrapportage.

  • 3 Het saldo van de eigen bijdragen van leden aan het actiefonds van de producentenorganisatie of unie van producentenorganisaties is op 1 april van enig jaar groter dan of gelijk aan nul.

  • 4 De producentenorganisatie of unie van producentenorganisaties laat een extern accountant een controle uitvoeren en, met gebruikmaking van een door de minister beschikbaar gesteld model, een controleverklaring afleggen over:

    • a. de juistheid van de in het tweede lid bedoelde afsluiting; en

    • b. de naleving van de voorschriften inzake het beheer van het actiefonds bedoeld in deze paragraaf.

Artikel 5.2.41

De producentenorganisatie of unie van producentenorganisaties informeert jaarlijks na afloop van het uitvoeringsjaar haar leden in een algemene vergadering over de realisatie van het operationeel programma gedurende het voorgaande uitvoeringsjaar, in het bijzonder voor wat betreft:

  • a. de bedragen die per project over het uitvoeringsjaar zijn gerealiseerd;

  • b. welke investeringen van € 150.000 en hoger gedurende het uitvoeringsjaar op locatie van de producentenorganisatie of de unie van producentenorganisaties of een dochteronderneming zijn gerealiseerd; en

  • c. welke investeringen van € 100.000 en hoger gedurende het uitvoeringsjaar op andere locaties zijn gerealiseerd, onder vermelding van het adres van de locaties.

Afdeling 5.2.3. Operationele programma’s

§ 1. Eisen aan operationele programma’s

Artikel 5.2.42

  • 1 Producentenorganisaties streven met hun operationeel programma overeenkomstig artikel 50, derde lid, van verordening 2021/2115 minimaal de sectorale doelstellingen, bedoeld in artikel 46, aanhef en onderdelen b, e en f, van verordening 2021/2115, na.

  • 2 Producentenorganisaties kunnen met hun operationeel programma tevens de sectorale doelstellingen, bedoeld in artikel 46, aanhef en onderdelen a, c, d, en g tot en met k, van verordening 2021/2115, nastreven.

  • 3 Een operationeel programma van een unie van producentenorganisaties voldoet overeenkomstig artikel 50, zesde lid, aanhef en onderdeel b, van verordening 2021/2115 aan de volgende voorwaarden:

    • a. een operationeel programma van een unie van producentenorganisaties mag niet dezelfde interventies bevatten als een operationeel programma van de aangesloten organisaties; en

    • b. interventies en overeenkomstige financiële bijdragen worden vermeld in het operationeel programma van elke aangesloten organisatie.

  • 4 Een operationeel programma voldoet overeenkomstig artikel 50, zevende lid, van verordening 2021/2115 aan de volgende voorwaarden:

    • a. ten minste 15% van de uitgaven heeft betrekking op interventies in verband met de sectorale doelstellingen, bedoeld in artikel 46, onderdelen e en f, van verordening 2021/2115;

    • b. ten minste drie acties houden verband met de sectorale doelstellingen, bedoeld in artikel 46, onderdelen e en f, van verordening 2021/2115;

    • c. ten minste 2% van de uitgaven heeft betrekking op interventies in verband met de sectorale doelstelling, bedoeld in artikel 46, onderdeel d, van verordening 2021/2115; en

    • d. de uitgaven voor interventies in het kader van sectorale interventietypes als bedoeld in artikel 47, tweede lid, onderdelen f, g en h, van verordening 2021/2115 bedragen niet meer dan één derde van de totale uitgaven.

  • 5 Operationele programma’s worden uitgevoerd in jaarperioden die lopen van 1 januari tot en met 31 december.

Artikel 5.2.43

  • 1 Onverminderd artikel 2.9 bevat een operationeel programma:

    • a. de visie van de producentenorganisatie voor de toekomst van de producentenorganisatie; en

    • b. een verklaring dat zij geen risico van dubbele financiering uit fondsen van de Unie meebrengen.

  • 2 In de visie van de producentenorganisatie is ten minste een beschrijving opgenomen van het toekomstbeeld dat de producentenorganisatie nastreeft en aan het einde van de looptijd van het operationeel programma wil hebben gerealiseerd.

Artikel 5.2.44

  • 1 Onverminderd artikel 2.9 bevat een operationeel programma een actuele SWOT analyse waarin tenminste:

    • a. een beschrijving en een verifieerbare onderbouwing is opgenomen van de sterke en zwakke punten van de producentenorganisatie; en

    • b. een beschrijving en een verifieerbare onderbouwing is opgenomen van de kansen en bedreigingen voor de producentenorganisatie bij het realiseren van de sectorale doelstellingen en de visie, bedoeld in artikel 5.2.43, van de producentenorganisatie.

  • 2 Uit de SWOT analyse volgen de sectorale doelstellingen die de producentenorganisatie met haar operationeel programma wil nastreven.

Artikel 5.2.45

  • 1 In afwijking van artikel 2.9, vijfde lid, wordt per project de volgende informatie verstrekt;

    • a. een omschrijving van welke sectorale doelstellingen worden nagestreefd;

    • b. een omschrijving van het project;

    • c. een omschrijving en onderbouwing van de meetbare uitgangssituatie van dit project ten aanzien van de sectorale doelstellingen;

    • d. een omschrijving en onderbouwing van het verwachte meetbare resultaat van dit project ten aanzien van de sectorale doelstellingen;

    • e. de subsidiabele activiteiten die in het kader van het project worden ingezet om de resultaten van de producentenorganisatie te realiseren;

    • f. de looptijd; en

    • g. een beschrijving van het tijdpad en mijlpalen.

  • 2 De informatie over de voorgestelde activiteiten waarmee de realisatie van de sectorale doelstelling wordt nagestreefd bevat per subsidiabele activiteit de volgende onderdelen:

    • a. een omschrijving van de activiteit; en

    • b. een onderbouwing van de subsidiabiliteit van de activiteit en de bijbehorende uitgavenposten;

  • 3 Per uitvoeringsjaar van het operationeel programma wordt, indien de minister daarom verzoekt, een begroting voor de activiteit aan de minister verstrekt en onderbouwd aan de hand van:

    • a. minimaal drie onderling vergelijkbare kostenbegrotingen per uitgavenpost voor uitgavenposten die betrekking hebben op het eerste jaar van het operationeel programma; en

    • b. minimaal één kostenbegroting per uitgavenpost voor uitgavenposten die betrekking hebben op de volgende jaren van het operationeel programma.

  • 4 De looptijd van een project, bedoeld in het eerste lid, is ten hoogste zeven jaar. Indien de looptijd van het project aan het einde van het operationeel programma nog niet is afgelopen kan het project in een volgend operationeel programma worden opgenomen.

Artikel 5.2.46

  • 1 De uitgavenposten, bedoeld in artikel 5.2.45, derde lid, die in het operationeel programma zijn opgenomen voor de jaren na het eerste jaar van het operationeel programma worden voor de desbetreffende jaren jaarlijks, bij het verzoek tot verlening van de subsidie voor het volgende jaar, onderbouwd door middel van minimaal drie onderling vergelijkbare kostenbegrotingen per uitgavenpost.

  • 2 In afwijking van artikel 5.2.45, derde lid, en het eerste lid, kan een begroting voor een uitgavenpost voor een activiteit waarvan de uitgaven in een uitvoeringsjaar worden geraamd op minder dan € 25.000 worden onderbouwd aan de hand van een enkele kostenbegroting.

  • 3 Indien een uitgavenpost voor een activiteit aantoonbaar door slechts een enkele of ten hoogste twee partijen kan worden uitgevoerd of begroot, wordt een begroting, in afwijking van het eerste lid en artikel 5.2.45, tweede en derde lid, onderbouwd met de beschikbare kostenbegroting(en).

  • 4 Indien een begroting voor een uitgavenpost wordt onderbouwd aan de hand van meerdere kostenbegrotingen wordt de keuze voor de in de begroting opgenomen kostenbegroting voldoende gemotiveerd.

  • 5 De verplichting tot het overleggen van kostenbegrotingen en de daaruit voortvloeiende eis om de keuze voor een bepaalde kostenbegroting te motiveren is niet van toepassing op:

  • 6 De minister kan besluiten dat de verplichting tot het overleggen van kostenbegrotingen en de daaruit voortvloeiende eis om de keuze voor een bepaalde kostenbegroting te motiveren, wordt verlegd naar een entiteit die op grond van een uitbestedingsovereenkomst namens een of meer producentenorganisaties zelfstandig een activiteit of uitgavenpost onder hun beheer uitvoert of laat uitvoeren.

Artikel 5.2.47

  • 1 Het operationeel programma, het verzoek tot verlening voor het volgende jaar of wijzigingen voor de volgende jaren worden door de algemene vergadering van de producentenorganisatie goedgekeurd.

  • 2 Het operationeel programma, het verzoek tot verlening voor het volgende jaar of een wijziging voor de volgende jaren dat aan de algemene ledenvergadering ter goedkeuring is voorgelegd bevatten informatie over:

    • a. de inhoud van de projecten door middel van een samenvatting;

    • b. de bedragen per project;

    • c. welke investeringen van € 150.000 en hoger op locatie van de producentenorganisatie of unie van producentenorganisaties of een dochteronderneming zijn voorgenomen; en

    • d. welke investeringen van € 100.000 en hoger op andere locaties zijn voorgenomen, onder vermelding van bij welk lid van de producentenorganisatie de investering is gedaan.

§ 2. Indienen en wijzigen operationeel programma

Artikel 5.2.48

  • 1 De producentenorganisatie of unie van producentenorganisaties dient het operationele programma in met gebruikmaking van een door de minister beschikbaar gesteld middel.

  • 2 De producentenorganisatie of unie van producentenorganisaties dient het meerjarige operationeel programma in tussen 1 augustus en 1 oktober om 12:00 uur van het jaar dat voorafgaat aan het eerste uitvoeringsjaar van het operationeel programma.

  • 3 In afwijking van artikel 2.19, eerste lid, dient een producentenorganisatie of unie van producentenorganisaties een aanvraag tot subsidieverlening jaarlijks in tussen 1 augustus en 1 oktober om 12:00 uur.

  • 4 In afwijking van het tweede en derde lid, dient een producentenorganisatie of unie van producentenorganisatie voor een operationeel programma dat aanvangt in 2023 het operationeel programma en het verzoek tot subsidieverlening voor 2023 in uiterlijk om 12:00 uur op 15 november 2022.

Artikel 5.2.49

  • 1 Een wijziging van een operationeel programma voor de volgende jaren kan betrekking hebben op:

    • a. een wijziging in de meerjarenbegroting voor de volgende uitvoeringsjaren van het operationeel programma;

    • b. het toevoegen of laten vervallen van uitgavenposten voor activiteiten opgenomen in een goedgekeurd operationeel programma;

    • c. het toevoegen van sectorale doelstellingen, projecten of activiteiten aan het operationele programma voor de volgende jaren;

    • d. het laten vervallen van projecten of activiteiten in het operationele programma voor de volgende jaren;

    • e. het jaarbedrag van het actiefonds;

    • f. de looptijd van het operationele programma; of

    • g. het wijzigen van het verwachte meetbare resultaat van een project ten aanzien van de sectorale doelstellingen, bedoeld in artikel 5.2.45, eerste lid, onderdeel d, indien sprake is van een verbetering van het meetbare resultaat.

  • 2 Een verzoek tot wijziging als bedoeld in het eerste lid wordt tussen 1 augustus en 1 oktober om 12:00 uur ingediend met gebruikmaking van een door de minister beschikbaar gesteld middel.

  • 3 Op een wijziging als bedoeld in het eerste lid, onderdelen b en c, zijn de artikelen 5.2.45 en 5.2.46 van overeenkomstige toepassing.

Artikel 5.2.50

  • 1 Een producentenorganisatie meldt onverwijld iedere wijziging van een operationeel programma.

  • 2 Een wijziging van een operationeel programma gedurende het jaar betreft de toekomst en kan betrekking hebben op:

    • a. het toevoegen van nieuwe uitgavenposten aan bestaande activiteiten of van nieuwe activiteiten aan bestaande projecten opgenomen in een goedgekeurd operationeel programma, indien deze noodzakelijk is om de resultaten van het project te behalen;

    • b. het verhogen van het jaarbedrag van het actiefonds;

    • c. het niet of niet geheel uitvoeren van een project, activiteit of uitgavenpost.

  • 3 De producentenorganisatie geeft ten aanzien van de melding van wijzigingen als bedoeld in het eerste lid gemotiveerd aan:

    • a. hoe het begrote bedrag tot stand gekomen is;

    • b. waarom deze wijziging noodzakelijk is; en

    • c. wat de gevolgen van deze wijziging zijn voor de uitvoering en de begroting van het operationeel programma.

  • 4 In aanvulling op het tweede lid geeft de producentenorganisatie ten aanzien van wijzigingen als bedoeld in het tweede lid, onderdeel a, gemotiveerd aan indien het een nieuwe activiteit of uitgavenpost betreft, hoe deze bijdraagt aan het project.

  • 6 Een producentenorganisatie kan onmiddellijk na het indienen van een verzoek tot wijziging, onder de voorwaarde dat dit voor eigen rekening en risico gebeurt, aanvangen met het doorvoeren van de wijziging.

§ 3. Algemene voorschriften voor subsidiabele uitgaven

§ 3.2. Personeelskosten

Artikel 5.2.52

Onder personeelskosten als bedoeld in artikel 23, eerste lid, en punt 5 van bijlage III van verordening 2022/126 worden verstaan:

  • a. de loonkosten voor personeel in dienst van:

    • 1°. de producentenorganisatie; of

    • 2°. een dochteronderneming;

  • b. de kosten voor het inhuren van gedetacheerd personeel en uitzendkrachten ingehuurd door de in onderdeel a genoemde ondernemingen; en

  • c. de arbeidskosten van:

    • 1°. een lid, indien het lid een natuurlijk persoon is; of

    • 2°. de eigenaar of directeur van een lid, indien het lid een rechtspersoon is.

Artikel 5.2.53

  • 2 Wanneer een lid van een producentenorganisatie meerdere eigenaren of directeuren heeft, geeft de producentenorganisatie bij de indiening van het operationeel programma aan welke eigenaar of directeur de activiteiten zal uitvoeren en welke personeelskosten daarvoor worden opgevoerd.

Artikel 5.2.54

  • 1 De producentenorganisatie houdt ter onderbouwing van de gewerkte uren, bedoeld in artikel 23, eerste lid, derde alinea, van verordening 2022/126, een volledige urenadministratie bij.

  • 2 Op verzoek van de minister overlegt de producentenorganisatie de urenregistratie en de urenadministratie, bedoeld in het eerste lid.

  • 3 De urenadministratie, bedoeld in het eerste lid:

    • a. wordt bijgehouden gedurende het hele kalenderjaar of voor de duur van de arbeidsovereenkomst van de medewerker wiens inzet wordt toegerekend aan een project;

    • b. omvat alle uren waarvoor de betreffende medewerker een arbeidscontract heeft, waaronder de uren die niet worden toegerekend aan projecten;

    • c. bevat een korte en duidelijke omschrijving van ter uitvoering van de projecten verrichte werkzaamheden; en

    • d. wordt uitgesplitst naar:

      • 1°. het aantal uren besteed per afzonderlijke subsidiabel project;

      • 2°. het totale aantal uren besteed aan niet subsidiabele projecten; en

      • 3°. afwezigheidsuren zoals ziekte en verlof.

      • 4°. Het aantal uren waarvoor in de subsidieaanvraag per activiteit subsidie wordt aangevraagd overschrijdt niet het aantal uren dat ingevolge de goedkeuring van het operationeel programma of het besluit naar aanleiding van een onverwijlde melding van een wijziging van een operationeel programma, als bedoeld in artikel 5.2.50, eerste lid, is goedgekeurd.

Artikel 5.2.55

  • 1 De producentenorganisatie berekent en onderbouwt de loonkosten, bedoeld in artikel 5.2.52, onderdeel a, van de subsidiabele activiteiten aan de hand van uurtarieven op basis van het jaarsalaris van de desbetreffende medewerkers.

  • 2 In het uurtarief, bedoeld in het eerste lid, kan worden opgenomen:

    • a. het contractueel of bij CAO overeengekomen brutoloon;

    • b. een bij contract of CAO overeengekomen niet winstafhankelijke dertiende maand;

    • c. een onregelmatigheidstoeslag;

    • d. een ploegentoeslag;

    • e. het werkgeversdeel sociale verzekeringswetten;

    • f. de voor rekening van de werkgever komende kosten voor de ziektekostenverzekering;

    • g. het werkgeversdeel pensioen en vervroegde uittreding; of

    • h. dotaties aan pensioenvoorzieningen voor zover onderbouwd kan worden dat hier rechtens afdwingbare verplichtingen tegenover staan.

  • 3 Ten behoeve van de berekening van het uurtarief wordt:

    • a. overeenkomstig artikel 23, eerste lid, vierde alinea, van verordening 2022/126 het jaarsalaris gedeeld door 1.720 uren; of

    • b. in geval van een niet volledig gewerkt jaar of medewerkers die werkzaam zijn in deeltijd het in onderdeel a genoemde aantal van 1.720 uren naar rato toegepast.

  • 4 Overwerktoeslagen worden niet het in het uurtarief opgenomen.

§ 3.3. Duurzame productiemiddelen

Artikel 5.2.56

  • 1 De producentenorganisatie toont de aanschaf van de duurzame productiemiddelen aan de hand van facturen of afleverbonnen aan en verstrekt deze onverwijld aan de Minister, indien de minister daar om verzoekt.

  • 2 Uit de facturen of afleverbonnen blijkt de datum van verwerving van het activum of de datum waarop het activum ter beschikking van de begunstigde wordt gesteld, bedoeld in artikel 11, eerste lid aanhef en onderdeel b, van verordening 2022/126.

Artikel 5.2.57

  • 1 Ter uitvoering van artikel 24 van verordening 2022/126 toont de producentenorganisatie het gebruik van duurzame productiemiddelen aan met behulp van een gebruiksadministratie per productiemiddel, tenzij de producentenorganisatie het gebruik van het productiemiddel op andere wijze aantoont ten genoegen van de Minister.

  • 2 De producentenorganisatie geeft bij de indiening van het operationeel programma aan op welke wijze de gebruiksadministratie gevoerd gaat worden.

  • 3 Uit de gebruiksadministratie blijkt dat het gebruik ten behoeve van producten die vallen onder de sector groenten en fruit meer bedraagt dan 50% van het totale gebruik.

  • 4 Indien een lid aan de hand van zijn administratie kan aantonen dat er in zijn bedrijf geen producten van derden worden verhandeld, dan kan worden volstaan met een schriftelijke verklaring van het lid.

  • 5 Op verzoek van de minister overlegt de producentenorganisatie de gebruiksadministratie, of de in het vierde lid bedoelde administratie of verklaring.

  • 6 De minister kan de gebruiksadministratie, of de in het vierde lid bedoelde administratie of verklaring, opvragen gedurende de instandhoudingstermijn bedoeld in artikel 5.2.63.

Artikel 5.2.58

  • 1 Advieskosten en kosten voor onderzoek zijn subsidiabel indien ze zijn opgenomen in de totaalfactuur van de investering en het bedrijfseconomisch gebruikelijk is om deze te activeren.

  • 2 De in het eerste lid bedoelde kosten zijn niet subsidiabel als duurzaam productiemiddel indien er een aparte factuur is.

Artikel 5.2.59

  • 1 In het geval van nieuwbouw of verbouw zijn investeringen in elementaire voorzieningen als afwateringssystemen, riolering, aansluiting op waterleiding en aansluiting op systemen voor datacommunicatie, die worden gezien als onmisbare elementen op het bedrijf van een lid, producentenorganisatie of een dochteronderneming subsidiabel.

  • 2 Uitgaven voor de ingebruikname van duurzame productiemiddelen en de bijkomende kosten van installatie en montage, waarvan het fiscaal en bedrijfseconomisch gebruikelijk is dat deze worden geactiveerd, zijn als onderdeel van het duurzame productiemiddel subsidiabel.

Artikel 5.2.60

  • 1 Uitgaven voor nieuwbouw en verbouw zijn subsidiabel indien het gaat om:

    • a. nieuwbouw of verbouw van gebouwen die eigendom zijn van de producentenorganisatie of dochteronderneming; en

    • b. nieuwbouw of verbouw die bijdraagt aan de sectorale doelstellingen zoals opgenomen in het project.

  • 2 De producentenorganisatie onderbouwt bij de indiening van het operationeel programma en de aanvraag tot betaling van de steun over het voorafgaande jaar, bedoeld in artikel 5.3.193, de subsidiabele uitgaven, bedoeld in het eerste lid, aan de hand van:

    • a. bouwtekeningen, die aangeven welk deel van de uitgaven subsidiabele ruimten en subsidiabele elementen betreft; en

    • b. een uitsplitsing, met gebruikmaking van een door de minister beschikbaar gesteld middel, van subsidiabele en niet subsidiabele ruimten en elementen en bijbehorende uitgaven.

Artikel 5.2.61

  • 1 De aankoop van onbebouwde grond, bedoeld in punt 6 van bijlage III van verordening 2022/126, is subsidiabel indien deze grond daadwerkelijk wordt aangewend voor de realisatie van in het operationeel programma opgenomen investeringen.

  • 2 De aankoop van grond die wordt gebruikt voor onderdelen van investeringen is subsidiabel indien deze wordt aangewend voor nieuwbouw of verbouw, als bedoeld in artikel 5.2.60.

  • 3 De producentenorganisatie toont aan de hand van bouwtekeningen of plattegronden aan welke delen van de grond worden aangewend voor in het operationeel programma opgenomen subsidiabele investeringen.

  • 4 De producentenorganisatie gebruikt de grond binnen de looptijd van het project voor realisatie van de investering waarvoor de grond is aangekocht.

Artikel 5.2.62

  • 1 Duurzame productiemiddelen, met uitzondering van bomen en meerjarige planten, zijn eigendom van de producentenorganisatie, unie van productenorganisaties of een dochteronderneming.

  • 2 Duurzame productiemiddelen die worden gefinancierd door meerdere erkende producentenorganisaties of unies van producentenorganisaties zijn subsidiabel naar rato van het aandeel in de financiering van elk van die producentenorganisaties of unies van producentenorganisaties.

Artikel 5.2.63

  • 1 Ter uitvoering van artikel 11, eerste lid, onderdeel b, van verordening 2022/126 behoudt de eigenaar het eigendom en bezit van duurzame productiemiddelen tot ten minste vijf jaar vanaf het moment waarop het duurzaam productiemiddel ter beschikking is gesteld.

  • 2 Indien de producentenorganisatie of unie van producentenorganisaties aantoont dat de gebruikelijke fiscale afschrijvingsperiode van duurzame productiemiddelen korter is dan de periode, bedoeld in het eerste lid, blijven duurzame productiemiddelen tot het einde van de fiscale afschrijvingsperiode in eigendom en bezit van de eigenaar.

  • 3 In afwijking van het eerste en tweede lid wordt de opbrengst van bomen en meerjarige planten, geleverd aan de producentenorganisatie, unie van producentenorganisaties of dochteronderneming:

    • a. tot ten minste vijf jaar vanaf het moment waarop het duurzaam productiemiddel ter beschikking is gesteld; of

    • b. indien de producentenorganisatie of unie van producentenorganisaties aantoont dat de fiscale afschrijvingsperiode van de boom of meerjarige plant korter is dan de periode, bedoeld in onderdeel a, tot ten minste het einde van de fiscale afschrijvingsperiode.

  • 4 Indien een producentenorganisatie, unie van producentenorganisaties of een dochteronderneming daarvan de eigenaar is van een duurzaam productiemiddel en een lid van de producentenorganisatie of de unie van producentenorganisaties de houder is van dat duurzame productiemiddel, geldt de termijn, bedoeld in het eerste, tweede of derde lid, slechts voor het eigendom van het duurzame productiemiddel.

Artikel 5.2.64

  • 1 Indien, binnen de termijn bedoeld in artikel 5.2.63, een lid de producentenorganisatie verlaat of een producentenorganisatie de unie van producentenorganisaties verlaat, wordt een duurzaam productiemiddel dat op het terrein van het lid of van de producentenorganisaties of een dochteronderneming daarvan is geplaatst, herplaatst of vordert de producentenorganisatie of unie van producentenorganisaties binnen twee maanden na datum van uittreding de restwaarde van het duurzame productiemiddel terug en stort deze in het actiefonds.

  • 2 In geval van herplaatsing van een duurzaam productiemiddel dat is gefinancierd met behulp van het actiefonds van een producentenorganisatie wordt het op het terrein van het uittredende lid geplaatste duurzame productiemiddel herplaatst op een locatie van de producentenorganisatie, een dochteronderneming, of een lid.

  • 3 In geval van herplaatsing van een duurzaam productiemiddel dat is gefinancierd met behulp van het actiefonds van een unie van producentenorganisaties wordt het duurzame productiemiddel herplaatst op een locatie van de unie van producentenorganisaties, een aangesloten producentenorganisatie, een dochteronderneming of een lid van een aangesloten producentenorganisatie.

  • 4 De restwaarde wordt bepaald naar evenredigheid van het aantal volledige maanden dat resteert tot het einde van de periode, bedoeld in artikel 5.2.63.

  • 5 Indien de producentenorganisatie of unie van producentenorganisaties in het jaar waarin de restwaarde in het actiefonds wordt gestort en in de twee daaropvolgende jaren geen operationeel programma heeft, wordt het gedeelte van de restwaarde waarvoor Uniesteun is betaald door de minister gerecupereerd.

Artikel 5.2.65

  • 1 In aanvulling op artikel 11, negende lid, van verordening 2022/126 worden, indien het eigendom van een investering teniet gaat als gevolg van een oorzaak waarvoor de producentenorganisatie een uitkering van een verzekeraar ontvangt en deze uitkering niet wordt aangewend voor de vervanging van de betreffende investering, de verzekeringspenningen teruggestort in het Europees Landbouwgarantiefonds.

  • 2 Het eerste lid is niet van toepassing indien het op grond van artikel 11, negende lid, van verordening 2022/126 berekende bedrag van terugvordering lager is dan het in het eerste lid bedoelde bedrag. In dat geval wordt het berekende bedrag teruggestort in het Europees Landbouwgarantiefonds.

Artikel 5.2.66

  • 1 De in artikel 11, tweede lid, van verordening 2022/126 bedoelde tranches betreffen identieke bedragen.

  • 2 Indien een producentenorganisatie of unie van producentenorganisaties uitgaven voor een investering in een duurzaam productiemiddel in identieke tranches in de subsidieaanvraag opneemt, wordt de eerste tranche niet eerder opgenomen dan in de subsidieaanvraag die de periode betreft die de factuurdatum van de laatste factuur voor het duurzame productiemiddel omvat.

Artikel 5.2.67

  • 1 Duurzame productiemiddelen kunnen ten laste van het actiefonds worden gebracht gedurende maximaal de periode, bedoeld in artikel 5.2.63.

  • 2 Uitgaven voor duurzame productiemiddelen kunnen ook voor het volgende operationele programma in aanmerking worden genomen, indien de periode, bedoeld in artikel 5.2.63, langer is dan de looptijd van het operationele programma.

Artikel 5.2.68

  • 1 Tweedehands duurzame productiemiddelen, als bedoeld in punt 7 van bijlage III van verordening 2022/126, zijn subsidiabel indien het aanschafbedrag hoger is dan € 10.000.

  • 2 Tweedehands duurzame productiemiddelen die bij een aangesloten producent, een daaraan verbonden partij of een rechtspersoon als bedoeld in artikel 5.2.3, tweede lid, zijn aangeschaft zijn niet subsidiabel indien deze productiemiddelen vervolgens bij deze of een andere aangesloten producent of een rechtspersoon als bedoeld in artikel 5.2.3, tweede lid, worden geplaatst.

  • 3 Dit artikel, uitgezonderd het eerste lid, is van overeenkomstige toepassing op investeringen die worden gehuurd of geleased.

Artikel 5.2.69

  • 1 Duurzame productiemiddelen op het terrein van ICT zijn subsidiabel indien het gaat om:

    • a. hardware die:

      • 1°. een integraal onderdeel uitmaakt van subsidiabele installaties; of

      • 2°. ondersteunend is voor subsidiabele activiteiten en op grond van offertes kan worden toegerekend aan deze activiteiten; of

    • b. software applicaties die ondersteunend zijn voor subsidiabele activiteiten en op grond van offertes kan worden toegerekend aan deze activiteiten.

  • 2 Bij de indiening van het operationeel programma wordt een onderbouwd plan overlegd met daarin:

    • a. een gedetailleerde beschrijving van het project;

    • b. een begroting van de investeringskosten;

    • c. een definiëring van de onderdelen van de investeringskosten;

    • d. een verdeling van de subsidiabele en niet-subsidiabele kosten met bijbehorende begrote bedragen; en

    • e. een gedetailleerde beschrijving van de functionaliteit van de verschillende onderdelen door de leverancier.

Artikel 5.2.70

Uitgaven voor investeringen in uitgangsmateriaal van rassen van meerjarige gewassen en licenties voor het gebruik van zaden en plantgoed van nieuwe rassen van meerjarige gewassen die zijn opgenomen in het operationeel programma van een producentenorganisatie zijn subsidiabel, indien de bedoelde rassen:

  • a. toegelaten zijn door de Stichting Nederlandse Algemene Kwaliteitsdienst voor de Tuinbouw;

  • b. ingeschreven staan in het Nederlandse rassenregister van de Raad voor de plantenrassen; of

  • c. ingeschreven staan bij een keuringsinstantie van een andere lidstaat.

Artikel 5.2.71

Producentenorganisaties houden voor alle duurzame productiemiddelen die zijn opgenomen in een lopend operationeel programma, met gebruikmaking van een door de minister beschikbaar gesteld middel, een actueel register bij.

Artikel 5.2.72

  • 1 Uitgaven voor huur als economisch verantwoord alternatief voor koop van duurzame productiemiddelen zijn gedurende de termijn uit artikel 5.2.63. subsidiabel overeenkomstig punt 8 van bijlage III van verordening 2022/126, voor zover koop van de productiemiddelen subsidiabel zou zijn.

  • 2 In het geval de uitgaven betrekking hebben op twee of meer uitvoeringsjaren van het operationeel programma, zijn deze uitgaven, in afwijking van artikel 5.3.184, eerste lid, subsidiabel in het jaar waarin zij aan de producentenorganisatie zijn gefactureerd.

§ 3.4. Overige kosten

Artikel 5.2.73

  • 1 Uitgaven voor de inhuur van externen zijn subsidiabel, indien de voor uitvoering van een activiteit benodigde kennis of capaciteit bij een producentenorganisatie niet voldoende aanwezig is.

  • 2 Producentenorganisaties geven in het operationeel programma aan welke specifieke taken aan externe diensten worden uitbesteed.

  • 3 De minister kan een producentenorganisatie, ten behoeve van de beoordeling van de subsidiabiliteit van uitgaven voor de inhuur van externen, verzoeken om aanvullende informatie en bewijsstukken te overleggen.

Artikel 5.2.74

  • 1 Uitgaven voor kilometers gereden met de eigen auto door leden en medewerkers van de producentenorganisatie zijn subsidiabel indien:

    • a. deze leden en medewerkers in het operationeel programma zijn opgenomen;

    • b. de kilometers zijn gemaakt in het kader van een in het operationeel programma opgenomen activiteit;

    • c. de vergoedingen daadwerkelijk aan de medewerker of het lid zijn uitbetaald;

    • d. de vergoeding bedraagt per kilometer maximaal de overeenkomstig hoofdstuk 10 van de CAO-Rijk vastgestelde hoge reiskostenvergoeding; en

    • e. er een deugdelijke kilometeradministratie is bijgehouden.

  • 2 Uitgaven voor vliegtickets voor buitenlandse dienstreizen, plaatsbewijzen voor het openbaar vervoer en tickets voor veerboten zijn subsidiabel op basis van de economy class prijzen van deze tickets of plaatsbewijzen.

  • 3 Producentenorganisaties kunnen voor uitgaven voor verblijfkosten voor dienstreizen en excursies in binnenland en EU-lidstaten door medewerkers en aangesloten leden vergoedingen verstrekken voor de daadwerkelijk gemaakte kosten binnen de maxima van hoofdstuk 10 van de CAO-Rijk.

  • 4 Kosten voor auto’s in eigendom van of geleased dan wel gehuurd door de producentenorganisatie zijn niet subsidiabel.

Artikel 5.2.75

  • 1 Uitgaven voor overige kosten op het gebied van ICT zijn subsidiabel voor zover deze ICT voorzieningen ondersteunend zijn voor subsidiabele activiteiten en op grond van offertes kunnen worden toegerekend aan deze activiteiten.

  • 2 Uitgaven voor licenties en voor abonnementen voor software applicaties zijn subsidiabel indien het uitgaven voor subsidiabele applicaties en modules betreft.

Artikel 5.2.76

Uitgaven voor licenties voor het gebruik van zaden en plantgoed van nieuwe rassen die zijn opgenomen in het operationeel programma van een producentenorganisatie zijn subsidiabel, indien de bedoelde rassen:

  • a. toegelaten zijn door de Stichting Nederlandse Algemene Kwaliteitsdienst voor de Tuinbouw;

  • b. ingeschreven staan in het Nederlandse rassenregister van de Raad voor de plantenrassen; of

  • c. ingeschreven staan bij een keuringsinstantie van een andere lidstaat.

Artikel 5.2.77

  • 1 Uitgaven in het kader van educatie bijeenkomsten zijn subsidiabel.

  • 2 Niet subsidiabel zijn uitgaven voor zaalhuur.

  • 3 Bij de indiening van het operationeel programma verstrekt de producentenorganisatie in geval van educatieve bijeenkomsten aan de minister een beschrijving van:

    • a. onderwerp(en) en leerdoel(en) van de bijeenkomst;

    • b. het programma met een specificatie van de onderdelen en gehanteerde werkvormen;

    • c. aantal bijeenkomsten met vermelding van de data en de duur per bijeenkomst; en

    • d. de kosten van de bijeenkomst.

  • 4 Bij de indiening van de subsidieaanvraag verstrekt de producentenorganisatie in geval van educatieve bijeenkomsten aan de Minister:

    • a. een deelnemerslijst; en

    • b. een aanwezigheidsregistratie per bijeenkomst per deelnemer voorzien van een handtekening van de deelnemer.

Titel 5.3. Interventietypes in de sector groenten en fruit

Afdeling 5.3.1. Algemene bepalingen

Artikel 5.3.1. Subsidieverstrekking

  • 1 Titel 5.1 tot en met titel 5.3 zijn van toepassing op de producten van de sector groenten en fruit, bedoeld in artikel 1, tweede lid, onderdeel i, van verordening 1308/2013 en op dergelijke producten die uitsluitend zijn bestemd om te worden verwerkt.

  • 3 De minister verstrekt op aanvraag subsidie aan een erkende producentenorganisatie van de sector groenten en fruit voor het uitvoeren van een door de minister goedgekeurd operationeel programma.

Artikel 5.3.2. Hoogte subsidie

De hoogte van de subsidie wordt per producentenorganisatie bepaald overeenkomstig artikel 52 van verordening 2021/2115.

Artikel 5.3.3. Subsidiabele kosten

Voor subsidie komen in aanmerking kosten die op grond van afdeling 5.3.2 subsidiabel worden gesteld.

Artikel 5.3.4. Verdeling subsidieplafond

In afwijking van artikel 2.4 verdeelt de Minister het subsidieplafond overeenkomstig de voorschriften in artikel 52 van verordening 2021/2115.

Artikel 5.3.5. Realisatietermijn

De termijn, bedoeld in artikel 2.11, tweede lid, onderdeel b, is overeenkomstig artikel 50, tweede lid, van verordening 2021/2115 ten minste drie en ten hoogste zeven jaar.

Artikel 5.3.6. Beslissing op de aanvraag

  • 1 In afwijking van artikel 2.12, geeft de minister een beschikking op een aanvraag om subsidie binnen 13 weken na indiening van de aanvraag.

  • 2 In afwijking van artikel 2.21, eerste lid, geeft de Minister de beschikking tot subsidievaststelling binnen 22 weken na ontvangst van de aanvraag daartoe dan wel binnen 22 weken nadat de voor het indienen geldende termijn is verstreken.

Afdeling 5.3.2. Subsidiabele activiteiten en sectorale doelstellingen

§ 1. Algemeen

Artikel 5.3.7

De activiteiten die zijn opgenomen in paragraaf 2 tot en met paragraaf 12 van afdeling 5.3.2 kunnen worden ingezet in het kader van projecten ter realisatie van de sectorale doelstellingen.

Artikel 5.3.8

Uitgaven van de producentenorganisatie voor activiteiten ter realisatie van een sectorale doelstelling zijn subsidiabel, indien wordt voldaan aan afdeling 5.2.3, paragraaf 3 en deze afdeling.

Artikel 5.3.9

  • 1 De activiteiten in paragraaf 6 en 7 van deze afdeling dragen bij aan agromilieuklimaatdoelstellingen, als bedoeld in artikel 12 van verordening 2022/126, indien:

    • a. de producentenorganisatie het verwachte voordeel en extra effect van de interventie in verband met agromilieuklimaatdoelstellingen ex ante aantoont, overeenkomstig artikel 12, tweede lid, van verordening 2022/126; en

    • b. de producentenorganisatie een herzieningsclausule, als bedoeld in artikel 12, vijfde lid, van verordening 2022/126, opneemt in haar operationeel programma.

  • 2 In aanvulling op het eerste lid toont de producentenorganisatie in het geval van investeringen in duurzame productiemiddelen een reductie van ten minste 15% op verbruik aan ten opzichte van de daarvoor bestaande situatie van:

    • a. het gebruik van productiemiddelen die niet-hernieuwbare natuurlijke hulpbronnen zijn, zoals water of fossiele brandstof, of een mogelijke bron van milieuvervuiling zijn, zoals meststoffen, gewasbeschermingsmiddelen of bepaalde soorten energiebronnen;

    • b. de uitstoot van lucht-, bodem- of waterverontreinigende stoffen in het productieproces, of

    • c. de productie van afval, waaronder afvalwater in het productieproces.

  • 3 Het tweede lid is niet van toepassing:

    • a. voor zover het meststoffen en gewasbeschermingsmiddelen betreft in het geval van biologische productie; of

    • b. in het geval van investeringen in duurzame productiemiddelen als bedoeld in de artikelen 5.3.91, 5.3.94, 5.3.95, 5.3.97, 5.3.124 en 5.3.125.

§ 2. Productieplanning en -organisatie

§ 2.1. Algemeen

Artikel 5.3.10

De activiteiten die zijn opgenomen in deze paragraaf kunnen worden ingezet in het kader van projecten ter realisatie van de sectorale doelstelling productieplanning en -organisatie, bedoeld in artikel 46, aanhef en onderdeel a, van verordening 2021/2115.

§ 2.2. Uitgaven voor duurzame productiemiddelen

Artikel 5.3.11

  • 1 Uitgaven voor de aanschaf van LED belichtingsinstallaties zijn subsidiabel indien de belichtingsinstallatie voldoet aan:

  • 2 Niet subsidiabel zijn:

    • a. Uitgaven voor schermen ten behoeve van lichtafscherming en verwijderingsbijdragen.

    • b. Uitgaven voor belichtingsinstallaties met andere dan LED verlichting, zoals SON-T.

Artikel 5.3.12

Uitgaven van de producentenorganisatie ten behoeve van het optimaliseren van de productkwaliteit in de keten zijn subsidiabel indien het gaat om investeringen ten behoeve van:

  • a. het verhogen van de houdbaarheid van de producten;

  • b. voedselveiligheid;

  • c. kwaliteitszorgsystemen;

  • d. het verhogen van de fysieke productkwaliteit; en

  • e. lange en korte bewaring in koelhuizen, koelcellen, koelinstallaties, vriescellen.

Artikel 5.3.13

Investeringen van de producentenorganisatie voor de aanschaf van systemen voor aanvoerprognoses, aanvoerregistratie en areaalenquêtes zijn subsidiabel onder de volgende voorwaarden:

  • a. indien het gaat om systemen, artificiële intelligentie of algoritmen in het kader van deze systemen of indien het gaat om aanpassingen in deze systemen en interfaces; en

  • b. mits de systemen bij de producentenorganisatie en bij haar leden met elkaar kunnen communiceren.

Artikel 5.3.14

  • 1 Investeringen van producentenorganisaties ten behoeve van voorraadbeheer en distributie door de keten zijn subsidiabel indien het gaat om het ontwerpen, bouwen en implementeren van ICT systemen voor logistieke planning en voor zover zij tot doel hebben:

    • a. kwaliteitsverbetering van het proces, inclusief ICT-systeem voor werking koeling in de keten;

    • b. tracking and tracing van producten, inclusief ICT-systemen voor het volgen van kratten of bakken hogerop in de keten, mits het ten behoeve van de producentenorganisatie is;

    • c. koppeling van vraag aan aanbod; of

    • d. efficiencyverbetering.

  • 2 Onder de uitgaven vallen kosten voor de interface van ICT systemen voor logistieke planning, inclusief de benodigde aanpassingen ten behoeve van de werking van de interface, met:

    • a. een aanvoerregistratiesysteem;

    • b. een verkoopsysteem;

    • c. het verladingssysteem;

    • d. een orderregistratiesysteem; of

    • e. een facturatiesysteem.

  • 3 Uitgaven op locatie van de leden van de producentenorganisatie zijn slechts subsidiabel indien de producentenorganisatie kan aantonen dat zij integraal onderdeel uitmaken van het systeem voor logistieke planning van de producentenorganisatie.

Artikel 5.3.15

  • 1 Uitgaven van de producentenorganisatie voor investeringen in conditioneringssystemen ten behoeve van bewaring van producten zijn subsidiabel.

  • 2 Niet subsidiabel zijn uitgaven voor:

    • a. installaties of apparatuur voor conditionering van champignon- en witloftrekcellen; en

    • b. droogsystemen voor de aanzuiging van buitenlucht ten behoeve van knoflook.

Artikel 5.3.16

  • 1 Uitgaven van de producentenorganisatie zijn subsidiabel indien:

    • a. het gaat om investeringen in gecombineerde oogst-, sorteer- en verpakkingssystemen, waaronder apparatuur, bestemd voor het reinigen, sorteren, wegen of verpakken van de geteelde gewassen; en

    • b. de investeringen gebruikt worden direct na de oogstfase in het veld of in de kas.

  • 2 In geval van een geïntegreerd systeem met een oogstmachine zijn de meerkosten van de toegevoegde functies ten opzichte van een vergelijkbare oogstmachine zonder extra functies subsidiabel.

  • 3 Investeringen in aparte oogstsystemen en tractoren zijn niet subsidiabel.

Artikel 5.3.17

  • 1 Uitgaven van de producentenorganisatie ten behoeve van fytosanitaire doelen zijn subsidiabel indien het gaat om investeringen zoals:

    • a. plastic pallets ten behoeve van het tegengaan van de verspreiding van organismen die plantenziekten kunnen veroorzaken;

    • b. traps;

    • c. toegangspoorten;

    • d. hygiënestations en -sluizen;

    • e. insectengaas;

    • f. wasmachines;

    • g. reinigingsinstallaties, mits voor fytosanitaire doeleinden; en

    • h. fustwasinstallaties, mits voor fytosanitaire doeleinden.

  • 2 Uitgaven zijn niet subsidiabel indien het gaat om investeringen, die niet primair gericht zijn op fytosanitaire doelen zoals:

    • a. installaties en apparatuur voor conditionering van champignon- en witloftrekcellen;

    • b. voorzieningen voor gekoeld of geconditioneerd transport op het teeltbedrijf;

    • c. droogsystemen voor aanzuiging van buitenlucht voor knoflook;

    • d. vogel- en wildafweer; en

    • e. investeringen die de producentenorganisatie doet om te voldoen aan de voorwaarden van kwaliteitskeurmerken, tenzij bedoeld voor overgang van gangbaar naar biologische teelt.

Artikel 5.3.18

  • 1 Uitgaven van producentenorganisaties voor investeringen in ICT systemen voor customer relationship management zijn subsidiabel.

  • 2 Onder de uitgaven vallen kosten voor de interface van de ICT systemen voor customer relationship management, inclusief de benodigde aanpassingen ten behoeve van de werking van de interface, met:

    • a. een aanvoerregistratiesysteem;

    • b. een verkoopsysteem;

    • c. het verladingssysteem;

    • d. een orderregistratiesysteem; of

    • e. een facturatiesysteem.

  • 3 Uitgaven op locatie van de leden van de producentenorganisatie zijn slechts subsidiabel indien de producentenorganisatie kan aantonen dat zij integraal onderdeel uitmaken van het ICT systeem voor customer relationship management van de producentenorganisatie.

Artikel 5.3.19

  • 1 Uitgaven van producentenorganisaties voor investeringen in ICT systemen voor markt en afzet zijn subsidiabel indien het systeem tot doel heeft:

    • a. kwaliteitsverbetering van het proces van productieplanning;

    • b. koppeling van vraag aan aanbod; of

    • c. efficiencyverbetering.

  • 2 De producentenorganisatie overlegt jaarlijks bij de indiening van de subsidieaanvraag aan de minister een overzicht van het aantal systemen, en het aantal aansluitingen van haar klanten op deze systemen.

Artikel 5.3.20

Investeringen van de producentenorganisatie voor het opzetten of ontwikkelen van ICT-systemen ten behoeve van innovatieve bezorgsystemen binnen de producentenorganisatie zijn subsidiabel indien het gaat om uitgaven voor:

  • a. ontwikkeling en inzet van nieuwe informatiedragers, zoals stickers, QR codes, barcodes, chips, of andere nieuwe vormen; en

  • b. verbetering van uitwisseling van data en digitale infrastructuur tussen diverse keten partijen.

Artikel 5.3.21

Subsidiabel zijn uitgaven voor investeringen ter preventie van voedselverspilling door uitval in de keten of de aantasting van de productkwaliteit verderop in de keten, zoals het ver-of bewerken van groenten en fruit ten behoeve van menselijke consumptie om verspilling te voorkomen

§ 2.3. Uitgaven voor overige kosten

Artikel 5.3.22

Indien dit noodzakelijk is voor het functioneren van de LED-belichtingsinstallatie, bedoeld in artikel 5.3.11, eerste lid, zijn uitgaven van de producentenorganisatie voor de aansluiting van een extern trafostation van het energiebedrijf of de verzwaring van de netkoppeling op de warmte-krachtkoppelingsinstallatie, inclusief personeelskosten, subsidiabel.

Artikel 5.3.23

  • 1 Uitgaven van de producentenorganisatie ten behoeve van fytosanitaire doelen zijn subsidiabel, indien het gaat om uitgaven zoals:

    • a. traps; en

    • b. signaalplaten.

  • 2 Niet subsidiabel zijn uitgaven die niet primair gericht zijn op fytosanitaire doelen, zoals:

    • a. kleding en handschoenen;

    • b. vogel- en wildafweer

Artikel 5.3.24

Subsidiabel zijn uitgaven ter preventie van voedselverspilling door uitval in de keten of de aantasting van de productkwaliteit verderop in de keten, zoals:

  • a. het ver- of bewerken van groenten en fruit ten behoeve van menselijke consumptie om verspilling te voorkomen; en

  • b. marketing van minder esthetische groenten en fruit.

Artikel 5.3.25

  • 1 Uitgaven van de producentenorganisatie voor activiteiten ten behoeve van het optimaliseren van de productkwaliteit in de keten zijn subsidiabel, inclusief personeelskosten, indien het gaat om uitgaven voor:

    • a. het verhogen van de houdbaarheid van de producten;

    • b. voedselveiligheid, met name residumonitoring, inclusief bladmonsters in het kader van keurmerken, als bedoeld in artikel 5.3.100, tweede lid en productmonsters, watermonsters voor microbiologisch onderzoek en fytosanitaire controles;

    • c. kwaliteitszorgsystemen, indien het gaat om:

      • 1°. uitgaven voor de inhuur van gekwalificeerde externe diensten bestemd voor begeleiding en audits van kwaliteitszorgsystemen;

      • 2°. uitgaven voor de inhuur van gekwalificeerde externe diensten bestemd voor productcontroles;

      • 3°. uitgaven voor certificering; of

      • 4°. lidmaatschapskosten;

    • d. het verhogen van de fysieke productkwaliteit;

    • e. het vergroten van de duurzaamheid van het product en van het productieproces;

    • f. het ontwikkelen en verbeteren van ICT en registratiemodules; of

    • g. software van conditioneringssystemen ten behoeve van lange of korte bewaring van producten waarbij productieplanning het doel is.

  • 2 Niet subsidiabel zijn uitgaven voor:

    • a. certificering van meet- en weegapparatuur

    • b. aanschaf van bedrijfskleding;

    • c. materialen voor certificeringssystemen;

    • d. het schoonmaken van bedrijfsruimten; en

    • e. aanschaf van Global Location Number (GLN) codes in het kader van GlobalGAP.

Artikel 5.3.26

Uitgaven van de producentenorganisatie voor de aanschaf van systemen voor aanvoerprognoses, aanvoerregistratie en areaalenquêtes, inclusief personeelskosten, zijn subsidiabel onder de volgende voorwaarden.

  • a. indien het gaat om systemen, artificiële intelligentie of algoritmen in het kader van deze systemen of

  • b. indien het gaat om aanpassingen in deze systemen en interfaces of

  • c. indien het gaat om licenties voor deze systemen en

  • d. mits de systemen bij de producentenorganisatie en bij haar leden met elkaar kunnen communiceren.

Artikel 5.3.27

  • 1 Uitgaven van de producentenorganisatie voor personeelskosten en externe diensten ten behoeve van voorraadbeheer en distributie, het ontwerpen, bouwen en implementeren van ICT systemen voor logistieke planning zijn subsidiabel.

  • 2 Bij de indiening van het operationeel programma overlegt de producentenorganisatie aan de Minister:

    • a. een begroting van het aantal uren per taak of functie; en

    • b. een omschrijving van de taken en functies.

Artikel 5.3.28

Uitgaven van producentenorganisaties voor ICT systemen voor markt en afzet, bedoeld in artikel 5.3.19, eerste lid, inclusief personeelskosten, zijn subsidiabel indien het gaat om de kosten van de benodigde aanpassingen van het systeem en de interface, inclusief de benodigde aanpassingen ten behoeve van de werking van de interface, met:

  • a. een aanvoerregistratiesysteem;

  • b. een verkoopsysteem;

  • c. een verladingssysteem;

  • d. een orderregistratiesysteem; of

  • e. een facturatiesysteem.

Artikel 5.3.29

Uitgaven van de producentenorganisatie ten behoeve van het ontwerpen, bouwen en implementeren van ICT systemen voor customer relationship management systemen inclusief personeelskosten, zijn subsidiabel.

Artikel 5.3.30

Uitgaven van de producentenorganisatie voor het opzetten of ontwikkelen van ICT-systemen ten behoeve van innovatieve bezorgsystemen binnen de producentenorganisatie, inclusief personeelskosten, zijn subsidiabel indien het gaat om uitgaven voor:

  • a. ontwikkeling en inzet van nieuwe informatiedragers, zoals stickers, QR codes, barcodes, chips, of andere nieuwe vormen; en

  • b. verbetering van uitwisseling van data en digitale infrastructuur tussen diverse keten partijen.

Artikel 5.3.31

  • 1 Uitgaven van de producentenorganisatie voor specifieke advies en begeleiding ten behoeve van de geïntegreerde teelt, inclusief personeelskosten, zijn subsidiabel indien het onder meer gaat om:

    • a. gewasbeoordeling;

    • b. biologische gewasbescherming;

    • c. watermanagement;

    • d. bemesting en reduceren mineralengebruik;

    • e. klimaataansturing; of

    • f. energiereductie.

  • 2 Uitgaven die betrekking hebben op de begeleiding voor de teelt van witlofpennen zijn niet subsidiabel.

Artikel 5.3.32

Uitgaven van de producentenorganisatie voor specifieke advies en begeleiding ten behoeve van de biologische teelt, inclusief personeelskosten, zijn subsidiabel indien:

  • a. het onder meer gaat om:

    • 1°. biologische teelt;

    • 2°. bodemvruchtbaarheid;

    • 3°. biologische bemesting;

    • 4°. compostering;

    • 5°. vruchtwisseling;

    • 6°. rassenkeuze;

    • 7°. biologische bestrijding en biologisch evenwicht; of

    • 8°. biologische teelttechniek;

  • b. voldaan is aan de bij of krachtens verordening 2018/848 en verordening 889/2008 gestelde voorschriften; en

  • c. deelnemende leden van de producentenorganisatie beschikken over een geldig Skal certificaat of een bevestiging van Stichting Skal of een andere erkende instantie overeenkomstig Hoofdstuk V van verordening 2018/848 dan wel een op grond van artikel 46 van verordening 2018/848 erkende instantie, dat het bedrijf van het lid in omschakeling is naar biologische productie.

Artikel 5.3.33

  • 1 Uitgaven van de producentenorganisatie voor algemeen advies en begeleiding ten behoeve van de teelt, inclusief personeelskosten, zijn subsidiabel indien het onder meer gaat om:

    • a. gewasbeoordeling;

    • b. gewasbescherming;

    • c. watermanagement;

    • d. bemesting; of

    • e. klimaataansturing.

  • 2 Uitgaven die betrekking hebben op de begeleiding voor de teelt van witlofpennen zijn niet subsidiabel.

Artikel 5.3.34

  • 1 Uitgaven van de producentenorganisatie of een dochteronderneming voor opleidingen van leden die telers zijn, medewerkers van de producentenorganisatie en medewerkers van leden die telers zijn om te komen tot een verhoging van de kwalificatie van het personeel of het versterken van de interne professionalisering zijn subsidiabel, inclusief personeelskosten, indien het gaat om uitgaven voor:

    • a. deelname aan opleidingen, trainingen en bijeenkomsten;

    • b. trainers of externe deskundigen;

    • c. educatieve bijeenkomsten; en

    • d. cursusmateriaal.

  • 2 Opleidingen als bedoeld in het eerste lid kunnen betrekking hebben op de volgende gebieden:

    • a. de afzet van de markt;

    • b. logistiek;

    • c. kwaliteit;

    • d. milieubescherming;

    • e. teelttechniek;

    • f. crisispreventie en risicobeheer; en

    • g. fytosanitair bewustzijn.

  • 3 Niet subsidiabel zijn uitgaven voor:

    • a. zaalhuur; en

    • b. opleidingen ten behoeve van het verwerven van algemene kennis en vaardigheden.

Artikel 5.3.35

In het kader van uitgaven voor educatieve bijeenkomsten zijn uitsluitend subsidiabel:

  • a. de door de organisatie van de educatieve bijeenkomst in rekening gebrachte kosten voor deelname van leden, medewerkers van leden en medewerkers van de producentenorganisatie of dochterondernemingen; en

  • b. de kosten van inhuur van externe deskundigen.

Artikel 5.3.35a

  • 1 Uitgaven ter voorkoming van ziekten en plagen zijn subsidiabel. Het gaat om:

    • a. insectengaas; en

    • b. autoclipper kapmachine voor gebruik in de kas om het risico op het doden van nuttige insecten te voorkomen.

  • 2 Niet subsidiabel zijn:

    • a. bodem- en materiaalsterilisatie in de kas; en

    • b. vliesdoeken.

§ 3. Concentratie van het aanbod en in de handel brengen van de producten

§ 3.1. Algemeen

Artikel 5.3.36

De activiteiten die zijn opgenomen in deze paragraaf kunnen worden ingezet in het kader van projecten ter realisatie van de sectorale doelstelling concentratie van het aanbod en in de handel brengen van de producten, bedoeld in artikel 46, aanhef en onderdeel b, van verordening 2021/2115.

§ 3.2. Uitgaven voor duurzame productiemiddelen

Artikel 5.3.37

  • 1 Investeringen van producentenorganisaties ten behoeve van voorraadbeheer en distributie door de keten zijn subsidiabel indien het gaat om het ontwerpen, bouwen en implementeren van ICT systemen voor logistieke planning en voor zover zij tot doel hebben:

    • a. kwaliteitsverbetering van het proces, inclusief ICT-systeem voor werking van koeling in de keten;

    • b. tracking and tracing van producten, inclusief ICT-systemen voor het volgen van kratten of bakken hogerop in de keten, mits het ten behoeve van de producentenorganisatie is;

    • c. koppeling van vraag aan aanbod; of

    • d. efficiencyverbetering.

  • 2 Onder de uitgaven vallen kosten voor de interface van ICT systemen voor logistieke planning, inclusief de benodigde aanpassingen ten behoeve van de werking van de interface, met:

    • a. een aanvoerregistratiesysteem;

    • b. een verkoopsysteem;

    • c. het verladingssysteem;

    • d. een orderregistratiesysteem; of

    • e. een facturatiesysteem.

  • 3 Uitgaven op locatie van de leden van de producentenorganisatie zijn slechts subsidiabel indien de producentenorganisatie kan aantonen dat zij integraal onderdeel uitmaken van het systeem voor logistieke planning van de producentenorganisatie.

Artikel 5.3.38

  • 1 Uitgaven van producentenorganisaties voor investeringen in ICT systemen voor markt en afzet zijn subsidiabel indien het systeem tot doel heeft:

    • a. kwaliteitsverbetering van het proces;

    • b. koppeling van vraag aan aanbod; of

    • c. efficiencyverbetering.

  • 2 De producentenorganisatie overlegt jaarlijks bij de indiening van de subsidieaanvraag aan de minister een overzicht van het aantal systemen, en het aantal aansluitingen van haar klanten op deze systemen.

  • 3 Uitgaven zijn alleen subsidiabel indien zij voldoen aan de algemene voorschriften voor ICT in paragraaf 4.1.

Artikel 5.3.39

  • 1 Uitgaven van producentenorganisaties voor investeringen in ICT systemen voor customer relationship management zijn subsidiabel.

  • 2 Onder de uitgaven vallen kosten voor de interface van de ICT systemen voor customer relationship management, inclusief de benodigde aanpassingen ten behoeve van de werking van de interface, met:

    • a. een aanvoerregistratiesysteem;

    • b. een verkoopsysteem;

    • c. het verladingssysteem;

    • d. een orderregistratiesysteem; of

    • e. een facturatiesysteem.

  • 3 Uitgaven op locatie van de leden van de producentenorganisatie zijn slechts subsidiabel indien de producentenorganisatie kan aantonen dat zij integraal onderdeel uitmaken van het ICT systeem voor customer relationship management van de producentenorganisatie.

Artikel 5.3.40

Investeringen van de producentenorganisatie voor het opzetten of ontwikkelen van ICT-systemen ten behoeve van innovatieve bezorgsystemen binnen de producentenorganisatie zijn subsidiabel indien het gaat om uitgaven voor:

  • a. ontwikkeling en inzet van nieuwe informatiedragers, zoals stickers, QR codes, barcodes, chips, of andere nieuwe vormen; en

  • b. verbetering van uitwisseling van data en digitale infrastructuur tussen diverse keten partijen.

Artikel 5.3.41

Uitgaven van de producentenorganisatie ten behoeve van de bundeling van productstromen zijn subsidiabel, indien het gaat om investeringen in:

  • a. sorteer- en verpakcentra;

  • b. distributiecentra;

  • c. verwerkingscentra;

  • d. fustopslag;

  • e. dockboards; of

  • f. sorteer- en verpakkingslijnen.

Artikel 5.3.42

  • 1 Uitgaven van de producentenorganisatie ten behoeve van de versterking van de verticale samenwerking in de keten door beleggingen in aandelen zijn subsidiabel indien het gaat om uitgaven voor investeringen of kapitaal van ondernemingen en indien deze investeringen rechtstreeks bijdragen tot de verwezenlijking van de doelstellingen van het operationele programma.

  • 2 De producentenorganisatie toont bij de subsidieverlening dan wel bij wijziging van een operationeel programma als bedoeld in artikel 5.2.50 aan dat een due diligence onderzoek is uitgevoerd, of een daarmee vergelijkbaar onderzoek.

  • 3 Niet subsidiabel zijn kosten voor de overname van teeltbedrijven.

§ 3.3. Uitgaven voor overige kosten

Artikel 5.3.43

  • 1 Uitgaven van de producentenorganisatie ten behoeve van marktonderzoek,

    marktontwikkeling en marketing, inclusief personeelskosten, zijn subsidiabel indien het gaat om:

    • a. consumentenonderzoek en aankoop van marktdata en paneldata;

    • b. het testen van een product door middel van technische metingen op voor de markt relevante producteigenschappen;

    • c. onderzoek naar het onderhouden van schap of retail positionering;

    • d. productmarktanalyses;

    • e. marktonderzoek;

    • f. het doen van marktonderzoek door middel van pop-up stores;

    • g. verkoopbevordering van merken en handelsnamen; en

    • h. afzetbeleid en marktstrategie, voor zover niet gericht op de interne organisatie van de producentenorganisatie;

  • 2 Onderzoeken naar verwerkte producten zijn slechts subsidiabel indien dit onderzoek betrekking heeft op producten die bestemd zijn voor de food-markt.

  • 3 Onder marktstrategie wordt verstaan samenwerking in de keten, reclame, innovatie en planning van het productaanbod.

  • 4 Uitgaven voor activiteiten gericht op het bepalen van een markstrategie zijn subsidiabel voor zover deze betrekking hebben op het:

    • a. samenstellen van een innovatief, concurrerend en formulegericht assortiment per productgroep;

    • b. behouden van klanten of nieuwe klanten werven door acquisitieactiviteiten;

    • c. bepalen van de ontwikkeling, de productie, de marketing en het in de markt zetten van een product en het analyseren van de resultaten met het oog op de commerciële lange termijn doelen;

    • d. bepalen van de marktstrategie door middel van marketingplannen en het ervoor zorgen dat deze strategie wordt geïmplementeerd en nageleefd; of

    • e. onderzoek naar alle factoren op alle verschillende (potentiële) markten die de vraag naar een product beïnvloeden, onder meer wat betreft trends, klanttevredenheid, de onderliggende behoeften van klanten en het imago van de sector.

Artikel 5.3.44

Uitgaven van de producentenorganisatie voor het opzetten of ontwikkelen van ICT-systemen ten behoeve van innovatieve bezorgsystemen binnen de producentenorganisatie, inclusief personeelskosten, zijn subsidiabel indien het gaat om uitgaven voor:

  • a. ontwikkeling en inzet van nieuwe informatiedragers, zoals stickers, QR codes, barcodes, chips, of andere nieuwe vormen; en

  • b. verbetering van uitwisseling van data en digitale infrastructuur tussen diverse keten partijen.

Artikel 5.3.45

  • 1 Uitgaven van de producentenorganisatie voor personeelskosten en externe diensten ten behoeve van voorraadbeheer en distributie, het ontwerpen, bouwen en implementeren van ICT systemen voor logistieke planning zijn subsidiabel.

  • 2 Bij de indiening van het operationeel programma overlegt de producentenorganisatie aan de Minister:

    • a. een begroting van het aantal uren per taak of functie; en

    • b. een omschrijving van de taken en functies.

Artikel 5.3.46

Uitgaven van producentenorganisaties voor ICT systemen voor markt en afzet, bedoeld in artikel 5.3.19, eerste lid, inclusief personeelskosten, zijn subsidiabel indien het gaat om de kosten van de benodigde aanpassingen van het systeem en de interface, inclusief de benodigde aanpassingen ten behoeve van de werking van de interface, met:

  • a. een aanvoerregistratiesysteem;

  • b. een verkoopsysteem;

  • c. een verladingssysteem;

  • d. een orderregistratiesysteem; of

  • e. een facturatiesysteem.

Artikel 5.3.47

Uitgaven van de producentenorganisatie ten behoeve van het ontwerpen, bouwen en implementeren van ICT systemen voor customer relationship management systemen, inclusief personeelskosten, zijn subsidiabel.

Artikel 5.3.48

  • 1 Uitgaven van de producentenorganisatie voor personeel en externe diensten in het kader van investeringen, ten behoeve van de bundeling van productstromen zijn subsidiabel indien het gaat om:

    • a. de kosten van bouwkundig advies;

    • b. de kosten van bouwbegeleiding;

    • c. de kosten van projectmanagement;

    • d. de kosten van onafhankelijk toezicht op uitvoering van een project;

    • e. de kosten van haalbaarheidsstudies;

    • f. juridische en administratiekosten; of

    • g. reis- en verblijfkosten.

  • 2 Uitgaven als bedoeld in het eerste lid, onderdeel g, zijn niet subsidiabel indien het gaat om reis- en verblijfkosten voor het personeel van de producentenorganisatie of een dochteronderneming of haar leden.

Artikel 5.3.49

Uitgaven van de producentenorganisatie voor activiteiten ten behoeve van fusies en overnames of ten behoeve van de oprichting van unies van producentenorganisaties zijn subsidiabel, indien het gaat om:

  • a. de juridische kosten en administratiekosten; en

  • b. de kosten van haalbaarheidsstudies.

Artikel 5.3.50

In het kader van uitgaven voor educatieve bijeenkomsten zijn uitsluitend subsidiabel:

  • a. de door de organisatie van de educatieve bijeenkomst in rekening gebrachte kosten voor deelname van leden, medewerkers van leden en medewerkers van de producentenorganisatie of dochterondernemingen; en

  • b. de kosten van inhuur van externe deskundigen.

§ 4. Verbetering van het concurrentievermogen

§ 4.1. Algemene bepalingen

Artikel 5.3.51

De activiteiten die zijn opgenomen in deze paragraaf kunnen worden ingezet in het kader van projecten ter realisatie van de sectorale doelstelling verbetering van het concurrentievermogen, bedoeld in artikel 46, aanhef en onderdeel c, van verordening 2021/2115.

Artikel 5.3.52

  • 1 Uitgaven van de producentenorganisatie in investeringen ten behoeve van ICT-toepassingen zijn subsidiabel. Indien het gaat om de volgende activiteiten in opdracht van en ten behoeve van de producentenorganisatie:

    • a. De aanschaf en het ontwerpen, bouwen en implementeren van ICT-systemen;

    • b. De aanschaf van camera’s en andere sensoren om een proces te automatiseren;

    • c. aanschaf van hardware, software en interfaces; en

    • d. datamanagement systemen.

  • 2 Uitgaven voor ICT zijn subsidiabel indien de producentenorganisatie op verzoek van de minister op basis van een offerte kan aantonen dat het ICT systeem uitsluitend bestemd is voor gekozen subsidiabele activiteiten.

Artikel 5.3.53

  • 1 Uitgaven van de producentenorganisatie voor overige kosten of personeelskosten ten behoeve van ICT-toepassingen zijn subsidiabel. Het gaat om de aanschaf en het ontwerpen, bouwen en implementeren van ICT-systemen in opdracht van en ten behoeve van de producentenorganisatie:

  • 2 Uitgaven voor ICT zijn subsidiabel indien de producentenorganisatie op verzoek van de minister op basis van een offerte (inclusief specificatie van uren, taken en functies) kan aantonen dat de ICT uitgaven uitsluitend bestemd zijn voor gekozen subsidiabele activiteiten.

§ 4.2. Uitgaven voor duurzame productiemiddelen

Artikel 5.3.54

Als uitgaven van de producentenorganisatie voor investeringen ten behoeve van automatisering van de teelt zijn onder meer subsidiabel:

  • a. oogstrobots, plukrobots en innovatieve technieken die leiden tot meer efficiency bij de producenten; en

  • b. cameratechnieken voor scannen voor prognoses, oogsten en gewasbehandelingen.

Artikel 5.3.55

  • 1 Investeringen van producentenorganisaties ten behoeve van voorraadbeheer en distributie door de keten zijn subsidiabel indien het gaat om ICT systemen voor logistieke planning en voor zover zij tot doel hebben:

    • a. kwaliteitsverbetering van het proces, inclusief de werking van koeling in de keten;

    • b. tracking and tracing van producten, inclusief het volgen van kratten of bakken hogerop in de keten, mits het ten behoeve van de producentenorganisatie is;

    • c. koppeling van vraag aan aanbod; of

    • d. efficiencyverbetering.

  • 2 Onder de uitgaven vallen kosten voor de interfaces van ICT systemen voor logistieke planning, inclusief de benodigde aanpassingen ten behoeve van de werking van de interfaces, met:

    • a. een aanvoerregistratiesysteem;

    • b. een verkoopsysteem;

    • c. het verladingssysteem;

    • d. een orderregistratiesysteem; of

    • e. een facturatiesysteem.

  • 3 Uitgaven op locatie van de leden van de producentenorganisatie zijn slechts subsidiabel indien de producentenorganisatie kan aantonen dat zij integraal onderdeel uitmaken van het systeem voor logistieke planning van de producentenorganisatie.

  • 4 Uitgaven zijn alleen subsidiabel indien zij voldoen aan de algemene voorschriften voor ICT in paragraaf 4.1.

Artikel 5.3.56

  • 1 Uitgaven van producentenorganisaties voor investeringen in ICT systemen voor markt en afzet zijn subsidiabel indien het systeem tot doel heeft:

    • a. kwaliteitsverbetering van het proces;

    • b. koppeling van vraag aan aanbod; of

    • c. efficiencyverbetering.

  • 2 De producentenorganisatie overlegt jaarlijks bij de indiening van de subsidieaanvraag aan de minister een overzicht van het aantal systemen, en het aantal aansluitingen van haar klanten op deze systemen.

  • 3 Uitgaven zijn alleen subsidiabel indien zij voldoen aan de algemene voorschriften voor ICT in paragraaf 4.1.

Artikel 5.3.57

  • 1 Uitgaven van producentenorganisaties voor investeringen in ICT systemen voor customer relationship management zijn subsidiabel.

  • 2 Onder de uitgaven vallen kosten voor de interface van de ICT systemen voor customer relationship management, inclusief de benodigde aanpassingen ten behoeve van de werking van de interface, met:

    • a. een aanvoerregistratiesysteem;

    • b. een verkoopsysteem;

    • c. het verladingssysteem;

    • d. een orderregistratiesysteem; of

    • e. een facturatiesysteem.

  • 3 Uitgaven op locatie van de leden van de producentenorganisatie zijn slechts subsidiabel indien de producentenorganisatie kan aantonen dat zij integraal onderdeel uitmaken van het ICT systeem voor customer relationship management van de producentenorganisatie.

  • 4 Uitgaven zijn alleen subsidiabel indien zij voldoen aan de algemene voorschriften voor ICT in paragraaf 4.1.

Artikel 5.3.58

  • 1 Investeringen van de producentenorganisatie voor het opzetten of ontwikkelen van ICT-systemen ten behoeve van innovatieve bezorgsystemen binnen de producentenorganisatie zijn subsidiabel indien het gaat om uitgaven voor:

    • a. ontwikkeling en inzet van nieuwe informatiedragers, zoals stickers, QR codes, barcodes, chips, of andere nieuwe vormen; en

    • b. verbetering van uitwisseling van data en digitale infrastructuur tussen diverse keten partijen.

  • 2 Uitgaven zijn alleen subsidiabel indien zij voldoen aan de algemene voorschriften voor ICT in paragraaf 4.1.

Artikel 5.3.59

  • 1 Uitgaven van de producentenorganisatie ten behoeve van het exclusieve gebruik van rassen of variëteiten zijn subsidiabel indien gaat om de aanschaf van:

    • a. bomen of meerjarig plantmateriaal; of

    • b. kruisbestuivers die nodig zijn voor de aanplant van nieuw in het operationeel programma op te nemen bomen en meerjarige planten.

  • 2 Uitgaven voor de aankoop van meerjarig plantmateriaal en bomen zijn evenwel slechts subsidiabel indien:

    • a. er gedurende meerdere jaren van de bomen en planten geoogst wordt; en

    • b. het gaat om de uitgaven voor de initiële aanplant.

  • 3 De producentenorganisatie evalueert voor het einde van de looptijd van het operationeel programma hoe de producentenorganisatie zich in de markt met het betreffende ras heeft onderscheiden.

§ 4.3. Uitgaven voor overige kosten

Artikel 5.3.60

  • 1 Uitgaven van de producentenorganisatie voor personeelskosten en externe diensten ten behoeve van voorraadbeheer en distributie door de keten zijn subsidiabel indien het gaat om ICT systemen voor logistieke planning.

  • 2 Uitgaven zijn alleen subsidiabel indien zij voldoen aan de algemene voorschriften voor ICT in paragraaf 4.1.

Artikel 5.3.61

  • 1 Uitgaven van producentenorganisaties voor ICT systemen voor markt en afzet, bedoeld in artikel 5.3.56, eerste lid, inclusief personeelskosten, zijn subsidiabel indien het gaat om de kosten van de benodigde aanpassingen van het systeem en de interface, inclusief de benodigde aanpassingen ten behoeve van de werking van de interface, met:

    • a. een aanvoerregistratiesysteem;

    • b. een verkoopsysteem;

    • c. een verladingssysteem;

    • d. een orderregistratiesysteem; of

    • e. een facturatiesysteem.

  • 2 Uitgaven zijn alleen subsidiabel indien zij voldoen aan de algemene voorschriften voor ICT in paragraaf 4.1.

Artikel 5.3.62

  • 1 Uitgaven van de producentenorganisatie ten behoeve van ICT systemen voor customer relationship management systemen als bedoeld in artikel 5.3.57, eerste lid, inclusief personeelskosten, zijn subsidiabel.

  • 2 Uitgaven zijn alleen subsidiabel indien zij voldoen aan de algemene voorschriften voor ICT in paragraaf 4.1.

Artikel 5.3.63

  • 1 Uitgaven van de producentenorganisatie voor het opzetten of ontwikkelen van ICT-systemen ten behoeve van innovatieve bezorgsystemen binnen de producentenorganisatie, inclusief personeelskosten, zijn subsidiabel indien het gaat om uitgaven voor:

    • a. ontwikkeling en inzet van nieuwe informatiedragers, zoals stickers, QR codes, barcodes, chips, of andere nieuwe vormen; en

    • b. verbetering van uitwisseling van data en digitale infrastructuur tussen diverse keten partijen.

  • 2 Uitgaven zijn alleen subsidiabel indien zij voldoen aan de algemene voorschriften voor ICT in paragraaf 4.1.

Artikel 5.3.64

  • 1 Uitgaven van de producentenorganisatie, inclusief personeelskosten, voor licenties voor het exclusieve recht op het gebruik van zaden en plantgoed zijn subsidiabel.

  • 2 Uitgaven voor een volledige overname van een licentie en de kosten van aankoop van het zaad en het plantgoed zijn niet subsidiabel.

  • 3 De producentenorganisatie evalueert voor het einde van de looptijd van het operationeel programma hoe de producentenorganisatie zich in de markt met het betreffende ras heeft onderscheiden.

Artikel 5.3.65

In het kader van uitgaven voor educatieve bijeenkomsten zijn uitsluitend subsidiabel:

  • a. de door de organisatie van de educatieve bijeenkomst in rekening gebrachte kosten voor deelname van leden, medewerkers van leden en medewerkers van de producentenorganisatie of dochterondernemingen; en

  • b. de kosten van inhuur van externe deskundigen.

§ 5. Onderzoek naar en ontwikkeling van duurzame productietechnieken

§ 5.1. Algemene bepalingen

Artikel 5.3.66

De activiteiten die zijn opgenomen in deze paragraaf kunnen, indien ze voldoen aan de algemene voorwaarden uit deze paragraaf, worden ingezet in het kader van projecten ter realisatie van de sectorale doelstelling onderzoek naar en ontwikkeling van duurzame productiemethoden, bedoeld in artikel 46, aanhef en onderdeel d, van verordening 2021/2115.

Artikel 5.3.67

  • 1 Uitgaven van de producentenorganisatie voor onderzoek en ontwikkeling zijn subsidiabel indien onderzoek en ontwikkeling voldoet aan de volgende voorwaarden:

    • a. het is innovatief, moet voor de producentenorganisatie nieuw zijn en op de markt is er nog geen oplossing voorhanden;

    • b. het onderzoek en de resultaten moeten ten gunste van de producentenorganisatie en haar leden komen en mogen niet commercieel geëxploiteerd worden door derden gedurende een periode van 5 jaar; en

    • c. initiatief, opdracht en aansturing moeten bij de producentenorganisatie liggen.

  • 2 Niet subsidiabel zijn:

    • a. bijdragen aan sectoronderzoek of samenwerking met private maatschappelijke organisaties; en

    • b. uitgaven in aanvulling op andere publieke financiering (PPS) of financiering via AVV.

Artikel 5.3.68

Uitgaven van de producentenorganisatie voor onderzoek en ontwikkeling zijn subsidiabel, indien het gaat om onderzoeken op gebieden zoals:

  • a. afzet;

  • b. logistiek;

  • c. kwaliteit;

  • d. milieu, duurzaamheid en klimaat;

  • e. teelttechniek;

  • f. gewasbescherming;

  • g. techniek; en

  • h. waterkwaliteit.

Artikel 5.3.69

Uitgaven van de producentenorganisatie voor soorten onderzoek en ontwikkeling zijn subsidiabel indien het gaat om:

  • a. (Toegepast) onderzoek in de experimentele fase;

  • b. Praktijkonderzoek in het kader van de ontwikkeling van nieuwe producten, producteigenschappen, technieken;

  • c. eerste uitrol in de praktijk op experimentele basis; of

  • d. ad hoc onderzoek in verband met ziekten en plagen.

Artikel 5.3.70

Uitgaven voor onderzoek door de producentenorganisatie zijn niet subsidiabel indien het gaat om kosten voor:

  • a. een product dat uitontwikkeld is;

  • b. een product dat al op de markt gebracht is;

  • c. gederfde inkomsten en opbrengsten;

  • d. voorbereidingskosten projectvoorstel;

  • e. marktonderzoek;

  • f. samenwerking met niet erkende producentenorganisaties, waarbij erkende producentenorganisaties geen meerderheid vormen en de kosten niet naar rato verdeeld zijn.

  • g. algemene investeringen zoals kassen en normale bedrijfsuitrusting;

  • h. routinematige ontwikkeling, kopiëren, imiteren of reverse-engineering van bestaande technologie en het invoeren en implementeren van bestaande applicaties bij de ontwikkeling van technisch nieuwe programmatuur; of

  • i. producten die niet bestemd zijn voor menselijke consumptie.

Artikel 5.3.71

  • 1 bij ieder onderzoek wordt een projectvoorstel gevoegd.

  • 2 Het projectvoorstel voor onderzoek en ontwikkeling, bedoeld in het eerste lid, bevat in ieder geval de volgende onderdelen:

    • a. een beschrijving van het op te lossen knelpunt met onderbouwing dat er op de markt nog geen oplossing voorhanden is;

    • b. een omschrijving van het doel;

    • c. een oplossingsrichting en een beschrijving van het gewenste resultaat;

    • d. een omschrijving aan welke sectorale doelstelling(en) het project bijdraagt;

    • e. een omschrijving van aan wie de resultaten ten goede komen

    • f. een planning;

    • g. een begroting;

    • h. een omschrijving van wie het onderzoek of de ontwikkeling uitvoert; en

    • i. wie de opdrachtgever is.

§ 5.2. Uitgaven voor duurzame productiemiddelen

Artikel 5.3.72

Investeringen in het kader van onderzoek en ontwikkeling die voldoen aan de algemene voorwaarden in paragraaf 5.1 kunnen subsidiabel zijn.

§ 5.3. Uitgaven voor overige kosten

Artikel 5.3.73

Overige kosten inclusief personeelskosten in het kader van onderzoek en ontwikkeling die voldoen aan de algemene bepalingen in paragraaf 5.1 kunnen subsidiabel zijn.

§ 6. Afzetbevordering, ontwikkeling en uitvoering ten behoeve van duurzaamheid

§ 6.1. Algemeen

Artikel 5.3.74

De activiteiten die zijn opgenomen in deze paragraaf kunnen worden ingezet in het kader van projecten ter realisatie van de sectorale doelstelling afzetbevordering, ontwikkeling en uitvoering, als bedoeld in artikel 46, aanhef en onderdeel e, van verordening 2021/2115.

§ 6.2. Uitgaven voor duurzame productiemiddelen

Artikel 5.3.75

  • 1 Uitgaven van de producentenorganisatie voor investeringen in de vervanging van bestaande belichtingsinstallaties door LED belichtingsinstallaties als bedoeld in artikel 5.3.11 zijn subsidiabel.

  • 2 De producentenorganisatie toont bij de indiening van het operationeel programma aan dat:

    karakter heeft of wordt opgewekt met behulp van een warmtekrachtkoppelingsinstallatie.

  • 3 Niet subsidiabel zijn:

    • a. uitgaven voor schermen ten behoeve van lichtafscherming en verwijderingsbijdragen; en

    • b. uitgaven voor belichtingsinstallaties met andere dan LED verlichting, zoals SON-T.

Artikel 5.3.76

Als uitgaven van de producentenorganisatie voor investeringen ten behoeve van automatisering van de teelt zijn subsidiabel:

  • a. robots en technieken die leiden tot meer efficiency op de producentenbedrijven;

  • b. cameratechnieken voor scannen voor prognoses, detectie van ziekten en plagen, oogsten en gewasbehandelingen.

Artikel 5.3.77

  • 1 Uitgaven voor investeringen in apparatuur en andere benodigdheden voor het gebruik van reststromen, zoals CO2-, aardwarmte- en restwarmtenetwerken en biogas, op teeltbedrijven zijn subsidiabel.

  • 2 Subsidiabel zijn:

    • a. installaties, waaronder interconnectoren en transportpijplijnen, benodigd voor het gebruik van energie en CO2 uit reststromen van derden;

    • b. kosten die verband houden met het aansluiten van het lid, de producentenorganisatie of dochteronderneming op de bron van de leverancier; en

    • c. in het geval van CO2, ook de kosten in verband met voorzieningen voor de (tijdelijke) opslag van CO2 op het teeltbedrijf.

  • 3 Niet subsidiabel zijn de uitgaven:

    • a. voor voorzieningen voor de distributie en regulering van warmte en CO2 in de kas; en

    • b. die verband houden met een vergistingsinstallatie op het bedrijf en biobranders voor de productie van restwarmte en biobrandstoffen.

  • 4 De producentenorganisatie overlegt bij de indiening van de subsidieaanvraag aan de minister voor de uitgaven, bedoeld in het eerste lid, het leveringscontract tussen de producentenorganisatie, haar dochteronderneming of het lid en de leverancier.

Artikel 5.3.78

  • 1 Uitgaven voor investeringen in het kader van verbetering van energie-efficiëntie door toepassing van energiebesparende technieken zijn subsidiabel.

  • 2 Subsidiabel zijn:

    • a. apparatuur voor energieopslag en -uitwisselingssystemen, zoals energiebesparende warmtepompen, warmtewisselaars, waterhoudende grondlagen voor warmte- en koudebuffering en aquathermie;

    • b. apparatuur voor gesloten en semi-gesloten kassystemen, zoals energiebesparende ventilatie-, luchtbehandeling- en hogedrukvernevelingssystemen, energiebesparende tweede schermen en innovatieve energiebesparende en isolerende dak- en gevelsystemen zoals airmix ventilatoren;

    • c. apparatuur voor het energiezuinig drogen en opslaan van producten zoals CO2-propaankoeling; en

    • d. andere energie-efficiënte apparatuur, zoals energiebesparende motoren die voldoen aan de voorschriften in titel 2.3 van de Regeling nationale EZK- en LNV-subsidies.

  • 3 In het geval van gesloten en semi-gesloten kassystemen zijn de volgende kassystemen in het kader van een totaalconcept subsidiabel:

    • a. buitenluchtaanzuiging in combinatie met een tweede beweegbaar energiescherm;

    • b. energiebesparend ventilatiesysteem met warmteterugwinning of voorverwarming;

    • c. luchtbehandelingssystemen ter ontvochtiging van lucht (ontvochtingsinstallaties);

    • d. hogedrukvernevelingsysteem met een adiabatische koeling waarbij de druppelgrootte 5 tot maximaal 15 micron bedraagt;

    • e. gevelschermen die een energiebesparing realiseren van ten minste 40% wanneer het scherm gesloten is;

    • f. warmte-uitwisselingsysteem;

    • g. warmtepomp;

    • h. waterhoudende lagen voor warmte- en koudebuffering; en

    • i. tweede energiescherm, dat een energiebesparing van ten minste 45% oplevert wanneer het scherm gesloten is.

  • 4 In het geval van energiebesparende en isolerende dak- en gevelsystemen voor nieuwe kassen zijn de volgende voorwaarden van toepassing:

    • a. het materiaal is van dubbelglas en licht doorlatend (diffuus gecoat); of

    • b. het materiaal is dubbel gelaagd met een combinatie van glas en hoge kwaliteitsfilm en doorschijnend (diffuus gecoat); en

    • c. In het geval van dubbele beglazing, alleen de aanvullende uitgaven die verband houden met dubbele beglazing ten opzichte van enkele beglazing subsidiabel.

  • 5 In het geval van energiebesparende en isolerende dak- en gevelsystemen voor bestaande kassen zijn de volgende voorwaarden van toepassing:

    • a. het materiaal heeft betere doorschijnende eigenschappen dan enkele beglazing en is doorschijnend;

    • b. het systeem bestaat uit plastic panelen, dubbelglas panelen of dubbel fluorpolymeer (EFTE) film met een optionele overdrukventilatie ventilator om folies van elkaar te scheiden en de isolatie te verbeteren;

    • c. het systeem bestaat uit isolatiemateriaal waarbij de som van de warmteweerstand van de lagen (R=∑(Rm)=∑d/λ) toeneemt met ten minste 1,50 m2K/W in vergelijking met de oude situatie; en

    • d. alleen de aanvullende uitgaven voor de geïsoleerde oppervlakte zijn subsidiabel.

  • 6 In het geval van energie efficiënte droog- en opslagmethoden, zijn de volgende voorwaarden van toepassing:

    • a. de apparatuur is bedoeld voor de korte en lange termijn bewaring van producten; en

    • b. de uitgaven voor meet- en controleapparatuur zijn subsidiabel.

  • 7 De volgende investeringen zijn niet subsidiabel:

    • a. warmte buffer boiler tank;

    • b. warmte buffer tank;

    • c. eerste energieschermen;

    • d. verduisteringsschermen;

    • e. zonwerende materialen;

    • f. rookgas afvoer en bijbehorende meetapparatuur; en

    • g. de vervanging van een tweede scherm.

Artikel 5.3.79

  • 1 Uitgaven voor investeringen in innovatieve apparatuur op basis van niet-chemische methoden ten behoeve van gewasbescherming door het bevorderen van weerbare teelt zijn subsidiabel.

  • 2 Als innovatieve gewasbeschermingsapparatuur op basis van niet-chemische methoden zijn onder meer subsidiabel:

    • a. apparatuur en bijbehorende regelsystemen voor UV-licht ter bestrijding van schimmelziekten;

    • b. precisie mechanische onkruidbestrijdingsapparatuur en bijbehorende besturingssystemen voor toepassing van niet-chemische methoden;

    • c. elektrochemische waterdesinfectie, inclusief bijbehorende spuit, tegen micro-organismen; en

    • d. transportsystemen voor het verplaatsen van UV-belichtingsapparatuur naar de volgende rij of afdeling, mits onderdeel van de investering.

  • 3 Niet subsidiabel zijn:

    • a. standaard agrarische apparatuur en onderdelen, zoals een tractor, gereedschapsdrager, motor en cabine;

    • b. thermische apparatuur;

    • c. kokend watertechnieken; en

    • d. standaard afvoerwaterzuivering voor het recirculeren van water in de pro-oogstfase.

Artikel 5.3.80

  • 1 De aankoop van investeringen voor lage emissie apparatuur is subsidiabel.

  • 2 Subsidiabel zijn:

    • a. apparatuur en bijbehorende besturingssystemen voor precisietoepassingstechnieken zoals voor bodemherbiciden in rijen-zaaiingstechniek; en

    • b. transportsystemen voor het verplaatsen van spuitrobots naar de volgende rij of afdeling, mits het onderdeel is van de investering.

  • 3 GPS systemen in het kader van de precisielandbouwtechnieken zijn subsidiabel indien de GPS systemen aantoonbaar worden ingezet voor:

    • a. precisiezaaien of planten;

    • b. precisietoediening van meststoffen en gewasbeschermingsmiddelen; of

    • c. precisie mechanische onkruidbestrijding.

  • 4 Niet subsidiabel zijn standaard agrarische apparatuur en onderdelen, zoals een tractor, gereedschapsdrager, motor en cabine.

Artikel 5.3.81

  • 1 Uitgaven voor investeringen in installaties ten behoeve van het zuiveren van water van gewasbeschermingsmiddelen voorafgaand aan lozing zijn subsidiabel:

    • a. indien de lozing voldoet aan de bepalingen die zijn vastgelegd in het Activiteitenbesluit milieubeheer; of

    • b. indien het bevoegd gezag heeft bepaald, dat de verplichting om water dat gewasbeschermingsmiddelen bevat voorafgaand aan het lozen door een zuiveringsvoorziening te leiden die ten minste 95% van de werkzame stoffen die bestaan uit organische verbindingen uit het afvalwater verwijdert, voor de desbetreffende inrichting niet geldt; of

    • c. indien het een zuiveringsinstallatie betreft die meer dan 95% van de werkzame stoffen die bestaan uit organische verbindingen uit het afvalwater verwijdert.

  • 2 De volgende investeringen zijn subsidiabel:

    • a. waterzuiveringsapparatuur en bijbehorende controlesystemen;

    • b. helofytenfilters;

    • c. biofilters; en

    • d. maatregelen om uitstoot van landbouwproducten te voorkomen (puntbelasting).

  • 3 Niet subsidiabel zijn investeringen in standaard waterzuivering.

Artikel 5.3.82

  • 1 Uitgaven voor investeringen in installaties ten behoeve van het zuiveren van water van ongewenste concentraties zouten, zoals natrium, chloride, stikstof en fosfaat, al dan niet voorafgaand lozing zijn subsidiabel, indien:

    • a. de lozing voldoet aan de bepalingen die zijn vastgelegd in het Activiteitenbesluit milieu;

    • b. het bevoegd gezag heeft bepaald, dat de verplichting om water dat gewasbeschermingsmiddelen bevat voorafgaand aan het lozen door een zuiveringsvoorziening te leiden die ten minste 95% van de werkzame stoffen die bestaan uit organische verbindingen uit het afvalwater verwijdert, voor de desbetreffende inrichting niet geldt; of

    • c. indien het een zuiveringsinstallatie betreft die meer dan de wettelijk vereiste hoeveelheid stikstof en fosfaat uit het afvalwater verwijdert.

  • 2 De volgende investeringen zijn subsidiabel:

    • a. waterzuiveringsapparatuur en bijbehorende controlesystemen;

    • b. helofytenfilters;

    • c. biofilters; en

    • d. maatregelen om uitstoot van landbouwproducten te voorkomen (puntbelasting).

  • 3 Niet subsidiabel zijn investeringen in standaard waterzuivering.

Artikel 5.3.83

Uitgaven voor investeringen ter bestrijding van ziekten en plagen zijn subsidiabel. In het geval van biologische of geïntegreerde gewasbescherming en bijbehorende apparatuur zijn de volgende kosten subsidiabel:

  • a. drones, indien voorzien van detectie;

  • b. verblazingsapparatuur voor het effectief doseren van natuurlijke vijanden;

  • c. een scoutbox voor automatische detectie en diagnose van plagen; en

  • d. vliegenlampen.

Artikel 5.3.84

  • 1 Uitgaven voor investeringen voor detectie en diagnosesystemen ten behoeve van precisietoediening in verband met geïntegreerde gewasbescherming zijn subsidiabel.

  • 2 Uitgaven als bedoeld in het eerste lid zijn onder meer:

    • a. monitorings- en waarschuwingssystemen; en

    • b. beslissingsondersteuningssystemen.

Artikel 5.3.85

Uitgaven voor investeringen van apparatuur behorende bij biostimulanten in het kader van geïntegreerde gewasbescherming zijn subsidiabel indien de biostimulanten voldoen aan de voorwaarden uit verordening 2019/1009 en voorzien zijn van CE-markering.

Artikel 5.3.86

  • 1 De aankoop van investeringen voor lage emissie apparatuur voor precisiebemesting is subsidiabel.

  • 2 Subsidiabel zijn de kosten van activiteiten in verband met de investeringen voor gerichte bemesting, zoals:

    • a. GPS;

    • b. Near Infrared Spectography sensor;

    • c. rij bemesting;

    • d. druppel systeem bemesting;

    • e. GPS mestsystemen voor vloeibare meststoffen;

    • f. GPS om verschillende vormen van land, bodem analyses en bemestingsplannen in kaart te brengen; en

    • g. aanvullende controlesystemen zoals management systeem Meteo.

  • 3 Precisiebemestingstechnieken zijn alleen subsidiabel indien:

    • a. het een waterafgiftesysteem op het land, inclusief een waterpomp, spuitstukken en druppelsystemen die niet uitsluitend worden gebruikt voor water, een controle unit, vochtmeetapparatuur, apparatuur voor het bepalen van mineraalgehalte en pH, of voorzieningen voor het doseren en mengen van meststoffen betreft;

    • b. de investering niet leidt tot een toename van het waterverbruik.

  • 4 Niet subsidiabel zijn:

    • a. investeringen in bodemloze waterafgiftesystemen;

    • b. de aanleg van een waterbron;

    • c. leidingen naar te bemesten percelen; en

    • d. standaard agrarische apparatuur en onderdelen, zoals een tractor, gereedschapsdrager, motor en cabine.

Artikel 5.3.87

  • 1 Uitgaven voor investeringen in teelttechnieken waar geen contact wordt gemaakt tussen het water en nutriënten en de bodem zijn subsidiabel.

  • 2 Subsidiabel zijn uitgaven voor activiteiten in verband met teelt uit de grond zoals:

    • a. lekvrije bodemplaten en opslagsystemen;

    • b. waterzuivering en zuurstofverhoging, met uitzondering van filters benodigd voor de lozing van afvalwater; en

    • c. recycling van nutriënten.

  • 3 Een investering, als bedoeld in het eerste lid, leidt niet tot een stijging van het waterverbruik.

  • 4 De volgende investeringen zijn niet subsidiabel:

    • a. investeringen in bodemloze water systemen;

    • b. de aanleg van een waterbron; en

    • c. aanvoerleidingen naar een te bemesten perceel.

Artikel 5.3.88

Uitgaven voor investeringen in innovatieve installaties ten behoeve van waterbesparing zijn subsidiabel.

Artikel 5.3.90

Uitgaven voor investeringen in bioreactoren ten behoeve van duurzame meststoffen en compost zijn subsidiabel, mits de meststoffen door de producentenorganisatie zelf gebruikt worden.

Artikel 5.3.91

  • 1 Uitgaven voor investeringen om een nieuw product of nieuw concept in de keten te borgen door deze onder te brengen in een certificeringssysteem, als bedoeld in artikel 5.3.100, zijn subsidiabel.

  • 2 Niet subsidiabel zijn uitgaven voor investeringen in ICT voorzieningen ten behoeve van:

    • a. tracking en tracing systemen indien het gaat om de registraties van productherkomst, ziekten, plagen, middelen of meststoffen; of

    • b. het laten functioneren van oogstkarren, weeginstallaties of kantelinstallaties.

Artikel 5.3.92

  • 1 Uitgaven van de producentenorganisatie voor investeringen in fertigatie in het kader van precisiebemestingstechnieken zijn subsidiabel, indien het gaat om een volledige investering in fertigatie, die bestemd is voor besparing en het gereguleerd doseren van water en meststoffen aan gewassen in vollegrondsgroente- en fruitteelt;

  • 2 Onder een investering in fertigatie wordt verstaan:

    • a. een waterafgiftesysteem op het perceel, waaronder de waterpomp, verdeelleidingen en druppelleidingen, die niet uitsluitend worden gebruikt voor het geven van water;

    • b. een regeleenheid

    • c. vochtmeetapparatuur;

    • d. apparatuur voor het bepalen van het mineralengehalte en pH; of

    • e. voorzieningen voor dosering en menging van meststoffen.

  • 3 Investeringen in een waterafgiftesysteem zijn niet subsidiabel indien het investeringen betreft in:

    • a. fertigatie in teeltsystemen los van de grond;

    • b. de aanleg van een waterbron; of

    • c. aanvoerleidingen naar het te fertigeren perceel.

Artikel 5.3.93

  • 1 Uitgaven van de producentenorganisatie voor investeringen bij substraatteelt ter verbetering van de waterkwaliteit bij de bron zijn subsidiabel indien bedoeld om de emissie van (vervuild) recirculatiewater te voorkomen.

  • 2 Een producentenorganisatie die uitgaven voor investeringen, bedoeld in het eerste lid, in haar operationeel programma opneemt, beschikt over een technische specificatie van de leverancier van het systeem of een erkende deskundige ten behoeve van de onderbouwing van de te bereiken verbetering van de waterkwaliteit.

  • 3 Uitgaven voor afdekzeilen van bassins en silo’s voor wateropslag zijn niet subsidiabel.

Artikel 5.3.94

Uitgaven ten behoeve van investeringen in duurzaam bodembeheer zijn subsidiabel indien het gaat om uitgaven voor:

  • a. een ecoploeg; of

  • b. rupsbanden.

Artikel 5.3.95

  • 1 Uitgaven van de producentenorganisatie ten behoeve van de bundeling van productstromen zijn subsidiabel, indien het gaat om investeringen in:

    • a. sorteer- en verpakcentra;

    • b. distributiecentra;

    • c. verwerkingscentra;

    • d. fustopslag; en

    • e. dockboards.

  • 2 De investeringen voldoen aan de kwalificatie ‘Excellent’ en scoren minimaal 60% op de categorie ‘Energie’, volgens BREEAM-NL.

Artikel 5.3.96

  • 1 Uitgaven voor middelen ter voorkoming van ziekten en plagen zijn subsidiabel. Het gaat om biologische algendoders voor watersystemen.

  • 2 Niet subsidiabel zijn:

    • a. bodem- en materiaalsterilisatie in de kas; en

    • b. vliesdoeken.

Artikel 5.3.97

  • 1 Uitgaven voor investeringen voor het opstellen van berekeningen ten aanzien van duurzaamheidsindicatoren zoals een CO2 voetafdruk en een levenscyclusanalyse ten behoeve van de tuinbouw zijn subsidiabel.

  • 2 Subsidiabele uitgaven zijn:

    • a. investeringen in automatisering en informatisering;

    • b. aanschaf van meetinstrumenten en sensoren ten behoeve van berekeningen ten aanzien van duurzaamheidsindicatoren zoals een CO2 voetafdruk of levenscyclusanalyse.

artikel 5.3.97a

  • 1 Uitgaven voor investeringen ter voorkoming van ziekten en plagen zijn subsidiabel. Het gaat om:

    • a. insectengaas; en

    • b. autoclipper kapmachine voor gebruik in de kas om het risico op het doden van nuttige insecten te voorkomen.

  • 2 Niet subsidiabel zijn:

    • a. bodem- en materiaalsterilisatie in de kas; en

    • b. vliesdoeken.

§ 6.3. Uitgaven voor overige kosten

Artikel 5.3.98

  • 1 Uitgaven ter voorkoming van ziekten en plagen zijn subsidiabel. Het gaat om:

    • a. insectengaas; en

    • b. autoclipper kapmachine voor gebruik in de kas om het risico op het doden van nuttige insecten te voorkomen.

  • 2 Niet subsidiabel zijn:

    • a. bodem- en materiaalsterilisatie in de kas; en

    • b. vliesdoeken.

Artikel 5.3.99

  • 1 Uitgaven voor detectie en diagnosesystemen, inclusief personeelskosten, ten behoeve van precisietoediening in verband met geïntegreerde gewasbescherming zijn subsidiabel.

  • 2 De uitgaven, bedoeld in het eerste lid, zijn onder meer gewas-, water- en bodemanalyses.

  • 3 In afwijking van het eerste lid zijn gewas-, water en bodemanalyses om de hoeveelheid nutriënten te bepalen niet subsidiabel.

Artikel 5.3.100

  • 1 Uitgaven voor deelname aan certificeringssystemen om een keurmerk te verkrijgen zijn subsidiabel indien:

    • a. het certificeringssysteem bindende voorwaarden omvat met betrekking tot productiemethoden;

    • b. de naleving van de voorwaarden, bedoeld in onderdeel a, het onderwerp zijn van een onafhankelijke controle door gekwalificeerde personen of organen; en

    • c. het gaat om de volgende uitgaven voor:

      • 1°. advies, audits, certificering en lidmaatschapskosten;

      • 2°. personeelskosten in verband met de certificeringssystemen;

      • 3°. het ontwikkelen van materialen voor certificeringssystemen; en

      • 4°. de kosten van ontwikkeling en verbeteren van ICT-systemen en registratiemodules met betrekking tot certificeringssystemen.

  • 2 Subsidiabel zijn:

    • a. Nationale en internationale algemene certificeringssystemen en specifieke certificeringssystemen (zoals van de producentenorganisatie zelf of van retailers) op het gebied van kwaliteit en voedselveiligheid;

    • b. biologische certificeringssystemen; en

    • c. certificeringssystemen op het gebied van duurzaamheid en Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen (MVO), die bijdragen aan de agromilieuklimaatdoelstellingen.

  • 3 Voor biologische certificeringssystemen als bedoeld in het tweede lid onderdeel b, zijn subsidiabel uitgaven voor:

    • a. biologische certificeringssystemen in de EU gebaseerd op verordening 2018/848 inzake de biologische productie en de etikettering van biologische producten, waaronder Skal;

    • b. uitgaven voor op grond van Verordening 2018/848 als equivalent erkende biologische certificeringssystemen in derde landen; en

    • c. lidmaatschapskosten van Skal.

  • 4 Niet subsidiabel zijn:

    • a. uitgaven voor certificering van groenlabelkassen; en

    • b. de aanschaf van materialen.

Artikel 5.3.101

Indien dit noodzakelijk is voor het functioneren van de LED-belichtingsinstallatie, bedoeld in artikel 5.3.75, eerste lid, zijn uitgaven van de producentenorganisatie voor de aansluiting van een extern trafostation van het energiebedrijf of de verzwaring van de netkoppeling op de warmte-krachtkoppelingsinstallatie, inclusief personeelskosten, subsidiabel.

Artikel 5.3.102

  • 1 Subsidiabel zijn uitgaven voor organische onkruidwerende materialen ten behoeve van gewasbescherming door het bevorderen van weerbare teelt en verminderde afhankelijkheid van middelen.

  • 2 In het geval van biologisch afbreekbare folie bestemd voor onkruidbestrijding komen alleen de specifieke kosten voor biologisch afbreekbare folie in vergelijking met conventionele kunststoffolie in aanmerking voor ondersteuning.

Artikel 5.3.103

  • 1 Uitgaven voor de bestrijding van ziekten en plagen zijn subsidiabel. In het geval van middelen voor biologische of geïntegreerde gewasbescherming zijn de volgende kosten subsidiabel:

    • a. macrobiologische bestrijders en nematoden, die zijn toegelaten op grond van de Regeling natuurbescherming;

    • b. microbiologische bestrijders die zijn toegelaten op grond van de Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden;

    • c. overige gewasbeschermingsmiddelen van natuurlijke oorsprong die zijn toegelaten op grond van de Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden;

    • d. middelen voor feromoonverwarring die zijn toegelaten op grond van de Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden;

    • e. feromonen als lokstof;

    • f. kalkmelk voor de fruitteelt;

    • g. organismen, voeding en middelen voor dosering ter ondersteuning van biologische gewasbescherming;

    • h. natuurlijke vijanden waarvoor een ontheffing van de minister geldt;

    • i. natuurlijke vijanden waarvoor het College voor de toelating van gewasbeschermingsmiddelen en biociden een ‘dringend vereiste’ vergunning heeft afgegeven; en

    • j. gewasbeschermingsmiddelen met laagrisico stoffen of basisstoffen die zijn toegelaten door het College Toelating Gewasbeschermingsmiddelen en voorzien zijn van N-nummer;

  • 2 In het geval van biologische gewasbeschermingsmiddelen zijn de volgende kosten subsidiabel:

    • a. een scoutbox voor automatische detectie en diagnose van plagen;

    • b. de kosten voor de scoutbox-softwarelicentie;

    • c. sporenfilters voor de champignonteelt;

    • d. vangplaten en rollertraps; en

    • e. zaaizaad Tagetes als aaltjesbestrijders.

  • 3 Niet subsidiabel zijn:

    • a. gewasbescherming van conventionele, niet natuurlijke oorsprong;

    • b. toeslag voor behandelingskosten doorbelast door leveranciers of plantenkwekers; en

    • c. ondersteunende materialen zoals afdichtingsmateriaal ten behoeve van het afdichten van champignoncellen.

Artikel 5.3.104

  • 2 De producentenorganisatie onderbouwt bij de indiening van de subsidieaanvraag de uitgaven, bedoeld in artikel 5.3.103, eerste lid, met gebruikmaking van een door de minister beschikbaar gesteld middel.

Artikel 5.3.105

De specifieke kosten voor de aanschaf van biostimulanten in het kader van geïntegreerde gewasbescherming zijn subsidiabel indien de biostimulanten voldoen aan de voorwaarden uit verordening 2019/1009 en voorzien zijn van CE-markering.

Artikel 5.3.106

  • 2 Voor de uitgaven, bedoeld in het eerste lid, geldt een forfaitair tarief van 25%.

  • 3 De producentenorganisatie beschikt over:

    • a. een factuur en een afleverbon met vermelding van Skalnummer en ‘eko’ of ‘bio’;

    • b. het Skal certificaat van de leverancier of een lijst van Skal-gecertificeerde leveranciers en Skal-nummers; of

    • c. het certificaat van de leverancier afgegeven door een andere dan Skal erkende instantie, bedoeld in het eerste lid.

  • 4 Niet subsidiabel is niet-biologisch teeltmateriaal, met uitzondering van alle vrijstellingen die Skal heeft verstrekt en goedgekeurd voor algemeen teeltmateriaal in de nationale bijlage.

Artikel 5.3.107

  • 1 Als uitgaven voor de specifieke kosten van aankoop van duurzame meststoffen en compost zijn subsidiabel:

    • a. mest en compost afkomstig van door SKAL gecertificeerde biologische landbouwbedrijven;

    • b. meststoffen verkregen uit opgewerkte dierlijke mest en compost;

  • 2 De producentenorganisatie toont de biologische oorsprong van mest en compost bij de indiening van de subsidieaanvraag aan door middel van:

    • a. een factuur en een afleverbon met vermelding van Skalnummer van het betrokken landbouwbedrijf en ‘eko’ of ‘bio’;

    • b. het Skal certificaat van het betrokken landbouwbedrijf of een lijst van Skal-gecertificeerde landbouwbedrijven en Skal-nummers; en

    • c. een opgave per deelnemende producent van:

      • 1°. het areaal gewassen waarvoor de producentenorganisatie is erkend;

      • 2°. de hoeveelheid en het type mest of compost; en

      • 3°. de opgevoerde kosten.

  • 3 De uitgaven van de producentenorganisatie, bedoeld in het eerste lid, voor geconcentreerde handelsmeststoffen zijn niet subsidiabel.

Artikel 5.3.108

Uitgaven ten behoeve van duurzaam bodembeheer zijn subsidiabel indien het gaat om uitgaven voor de aanschaf van groenbemesters.

Artikel 5.3.109

De specifieke kosten voor biologisch afbreekbare bevestigingsmaterialen, zoals biologisch afbreekbare clips en biologisch afbreekbaar touw, zijn subsidiabel.

Artikel 5.3.111

  • 1 Uitgaven om een nieuw product of nieuw concept in de keten te borgen door deze onder te brengen in een certificeringssysteem, inclusief personeelskosten, zijn subsidiabel.

  • 2 Niet subsidiabel zijn uitgaven van de producentenorganisatie:

    • a. voor onderhoudsabonnementen;

    • b. voor de aanschaf van een Global Location Number (GLN);

    • c. om aan keurmerken te voldoen;

    • d. voor ICT voorzieningen:

      • 1°. voor tracking en tracing systemen indien het gaat om de registraties van productherkomst, ziekten, plagen, middelen of meststoffen; of

      • 2°. het laten functioneren van oogstkarren, weeginstallaties of kantelinstallaties.

Artikel 5.3.112

  • 1 Uitgaven van de producentenorganisatie voor personeel en externe diensten in het kader van investeringen ten behoeve van de bundeling van productstromen zijn subsidiabel indien het gaat om:

    • a. de kosten van bouwkundig advies;

    • b. de kosten van bouwbegeleiding;

    • c. de kosten van projectmanagement;

    • d. de kosten van onafhankelijk toezicht op uitvoering van een project;

    • e. de kosten van haalbaarheidsstudies;

    • f. juridische en administratiekosten; of

    • g. reis- en verblijfkosten.

  • 2 Uitgaven als bedoeld in het eerste lid, onderdeel g, zijn niet subsidiabel indien het gaat om reis- en verblijfkosten voor het personeel van de producentenorganisatie of haar leden.

  • 3 De investeringen voldoen aan de kwalificatie ‘Excellent’ en scoren minimaal 60% op de categorie ‘Energie’, volgens BREEAM-NL.

Artikel 5.3.113

  • 1 Uitgaven van de producentenorganisatie of een dochteronderneming voor opleidingen van leden die teler zijn, medewerkers van de producentenorganisatie en medewerkers van leden die telers zijn om te komen tot een verhoging van de kwalificatie van het personeel of het versterken van de interne professionalisering zijn subsidiabel, inclusief personeelskosten indien het gaat om uitgaven voor:

    • a. deelname aan opleidingen, trainingen en bijeenkomsten;

    • b. trainers of externe deskundigen;

    • c. educatieve bijeenkomsten; en

    • d. cursusmateriaal.

  • 2 Opleidingen als bedoeld in het eerste lid kunnen betrekking hebben op de volgende gebieden:

    • a. de afzet van de markt;

    • b. logistiek;

    • c. kwaliteit;

    • d. milieubescherming;

    • e. teelttechniek;

    • f. crisispreventie en risicobeheer; en

    • g. fytosanitair bewustzijn.

  • 3 Niet subsidiabel zijn uitgaven voor:

    • a. zaalhuur; en

    • b. opleidingen ten behoeve van het verwerven van algemene kennis en vaardigheden.

  • 4 Bij de indiening van de subsidieaanvraag verstrekt de producentenorganisatie in geval van educatieve bijeenkomsten als bedoeld in het eerste lid, onderdeel c, aan de Minister:

    • a. een deelnemerslijst; en

    • b. een aanwezigheidsregistratie per bijeenkomst per deelnemer voorzien van een handtekening van de deelnemer.

Artikel 5.3.114

  • 1 Uitgaven van de producentenorganisatie voor specifieke advies en begeleiding ten behoeve van de geïntegreerde teelt en bijdragen aan de agromilieuklimaatdoelstellingen, inclusief personeelskosten, zijn subsidiabel indien het onder meer gaat om:

    • a. gewasbeoordeling;

    • b. biologische gewasbescherming;

    • c. watermanagement;

    • d. bemesting en reduceren mineralengebruik;

    • e. klimaataansturing; of

    • f. energiereductie.

  • 2 Uitgaven die betrekking hebben op de begeleiding voor de teelt van witlofpennen zijn niet subsidiabel.

Artikel 5.3.115

Uitgaven van de producentenorganisatie voor specifieke advies en begeleiding ten behoeve van de biologische teelt en bijdragen aan de agromilieuklimaatdoelstellingen, inclusief personeelskosten, zijn subsidiabel indien:

  • a. het onder meer gaat om:

    • 1°. biologische teelt;

    • 2°. bodemvruchtbaarheid;

    • 3°. biologische bemesting;

    • 4°. compostering;

    • 5°. vruchtwisseling;

    • 6°. rassenkeuze;

    • 7°. biologische bestrijding en biologisch evenwicht; of

    • 8°. biologische teelttechniek;

  • b. voldaan is aan de bij of krachtens verordening 2018/848 en verordening 889/2008 gestelde voorschriften; en

  • c. deelnemende leden van de producentenorganisatie beschikken over een geldig Skal certificaat of een bevestiging van Stichting Skal dat het bedrijf van het lid in omschakeling is naar biologische productie.

Artikel 5.3.116

  • 1 Uitgaven voor het opstellen van berekeningen ten aanzien van duurzaamheidsindicatoren zoals een CO2 voetafdruk en een levenscyclusanalyse, inclusief personeelskosten, ten behoeve van de tuinbouw zijn subsidiabel.

  • 2 Subsidiabele uitgaven zijn:

    • a. registratie en verslaglegging van indicatoren op locaties van de producentenorganisatie of aangesloten producenten;

    • b. licenties voor benodigde software;

    • c. advieskosten;

    • d. kosten van externe audits; en

    • e. kosten van communicatie ten behoeve van de CO2 voetafdruk en levenscyclusanalyse.

Artikel 5.3.117

In het kader van uitgaven voor educatieve bijeenkomsten zijn uitsluitend subsidiabel:

  • a. de door de organisatie van de educatieve bijeenkomst in rekening gebrachte kosten voor deelname van leden, medewerkers van leden en medewerkers van de producentenorganisatie of dochterondernemingen; en

  • b. de kosten van inhuur van externe deskundigen.

Artikel 5.3.117a

  • 1 Uitgaven ter voorkoming van ziekten en plagen zijn subsidiabel. Het gaat om:

    • a. insectengaas; en

    • b. autoclipper kapmachine voor gebruik in de kas om het risico op het doden van nuttige insecten te voorkomen.

  • 2 Niet subsidiabel zijn:

    • a. bodem- en materiaalsterilisatie in de kas; en

    • b. vliesdoeken.

§ 7. Bijdragen tot matiging van en aanpassing aan klimaatverandering

§ 7.1. Algemene bepalingen

Artikel 5.3.118

De activiteiten die zijn opgenomen in deze paragraaf kunnen worden ingezet in het kader van projecten ter realisatie van de sectorale doelstelling bijdragen tot matiging van en aanpassing aan klimaatverandering, bedoeld in artikel 46, aanhef en onderdeel f, van verordening 2021/2115.

§ 7.2. Uitgaven voor duurzame productiemiddelen

Artikel 5.3.119

  • 1 Uitgaven voor investeringen in duurzame energie zijn subsidiabel indien het gaat om onder meer:

    • a. zonnepanelen;

    • b. zonnecollectoren;

    • c. windmolens;

    • d. aardwarmte.

  • 2 In het geval van investeringen genoemd in het eerste lid zijn in combinatie met deze investeringen subsidiabel:

    • a. de kosten verbonden aan het aansluiten van het lid, de producentenorganisatie of de dochteronderneming op een geothermische bron;

    • b. in het geval van zonnepanelen en zonnecollectoren de kosten in verband met de aanpassing van het gebouw van de producentenorganisatie, een lid of een dochteronderneming, en het ondersteuningsmateriaal;

    • c. de kosten verbonden aan het transformatorstation van het lid, de producentenorganisatie of dochteronderneming met aansluiting op een extern transformatorstation van de energieleveranciers en met het versterken van de verbinding voor hernieuwbare energie; en

    • d. batterijen voor tijdelijke opslag van energie.

  • 3 Niet subsidiabel zijn uitgaven voor:

    • a. warmte-krachtkoppeling installaties of de revisie daarvan; en

    • b. biobrandstofbranders.

Artikel 5.3.120

  • 1 Uitgaven voor investeringen in apparatuur en andere benodigdheden voor het gebruik van reststromen, zoals CO2-, aardwarmte- en restwarmtenetwerken en biogas, op teeltbedrijven zijn subsidiabel.

  • 2 Subsidiabel zijn:

    • a. installaties, waaronder interconnectoren en transportpijplijnen, benodigd voor het gebruik van energie en CO2 uit reststromen van derden;

    • b. kosten die verband houden met het aansluiten van het lid, de producentenorganisatie of dochteronderneming op de bron van de leverancier; en

    • c. in het geval van CO2, ook de kosten in verband met voorzieningen voor de (tijdelijke) opslag van CO2 op het teeltbedrijf. Bijvoorbeeld na aanvoer door vrachtauto’s of om uitval/storingen bij netwerken op te vangen.

  • 3 Niet subsidiabel zijn de uitgaven:

    • a. voor voorzieningen voor de distributie en regulering van warmte en CO2 in de kas; en

    • b. die verband houden met een vergistingsinstallatie op het bedrijf en biobranders voor de productie van restwarmte en biobrandstoffen.

  • 4 De producentenorganisatie overlegt bij de indiening van de subsidieaanvraag aan de minister voor de uitgaven, bedoeld in het eerste lid, het leveringscontract tussen de producentenorganisatie, haar dochteronderneming of het lid en de leverancier.

Artikel 5.3.121

  • 1 Uitgaven voor investeringen in het kader van verbetering van energie-efficiëntie door toepassing van energiebesparende technieken zijn subsidiabel.

  • 2 Subsidiabel zijn:

    • a. apparatuur voor energieopslag en -uitwisselingssystemen, zoals energiebesparende warmtepompen, warmtewisselaars, waterhoudende grondlagen voor warmte- en koudebuffering en aquathermie;

    • b. apparatuur voor gesloten en semi-gesloten kassystemen, zoals energiebesparende ventilatie-, luchtbehandeling- en hogedrukvernevelingssystemen, energiebesparende tweede schermen en innovatieve energiebesparende en isolerende dak- en gevelsystemen zoals airmix ventilatoren;

    • c. apparatuur voor het energiezuinig drogen en opslaan van producten zoals CO2-propaankoeling;

    • d. andere energie-efficiënte apparatuur, zoals energiebesparende motoren die voldoen aan voorschriften in titel 2.3 van de Regeling nationale EZK- en LNV-subsidies; en

    • e. technieken voor het ontvochtigen van kaslucht.

  • 3 In het geval van gesloten en semi-gesloten kassystemen zijn de volgende kassystemen in het kader van een totaalconcept subsidiabel:

    • a. buitenluchtaanzuiging in combinatie met een tweede beweegbaar energiescherm;

    • b. energiebesparend ventilatiesysteem met warmteterugwinning of voorverwarming;

    • c. luchtbehandelingssystemen ter ontvochtiging van lucht (ontvochtingsinstallaties);

    • d. hogedrukvernevelingsysteem met een adiabatische koeling waarbij de druppelgrootte 5 tot maximaal 15 micron bedraagt;

    • e. gevelschermen die een energiebesparing realiseren van ten minste 40 procent wanneer het scherm gesloten is;

    • f. warmte-uitwisselingsysteem;

    • g. warmtepomp;

    • h. waterhoudende lagen voor warmte- en koudebuffering; en

    • i. tweede energiescherm, dat een energiebesparing van ten minste 45 procent oplevert wanneer het scherm gesloten is.

  • 4 In het geval van energiebesparende en isolerende dak- en gevelsystemen voor nieuwe kassen zijn de volgende voorwaarden van toepassing:

    • a. het materiaal is van dubbelglas en licht doorlatend (diffuus gecoat); of

    • b. het materiaal is dubbel gelaagd met een combinatie van glas en hoge kwaliteitsfilm en doorschijnend (diffuus gecoat); en

    • c. in het geval van dubbele beglazing zijn alleen de aanvullende uitgaven die verband houden met dubbele beglazing ten opzichte van enkele beglazing subsidiabel.

  • 5 In het geval van energiebesparende en isolerende dak- en gevelsystemen voor bestaande kassen zijn de volgende voorwaarden van toepassing:

    • a. het materiaal heeft betere doorschijnende eigenschappen dan enkele beglazing en is doorschijnend;

    • b. het systeem bestaat uit plastic panelen, dubbelglas panelen of dubbel fluorpolymeer (EFTE) film met een optionele overdrukventilatie ventilator om folies van elkaar te scheiden en de isolatie te verbeteren;

    • c. het systeem bestaat uit isolatiemateriaal waarbij de som van de warmteweerstand van de lagen (R=∑(Rm)=∑d/λ) toeneemt met ten minste 1,50 m2K/W in vergelijking met de oude situatie; en

    • d. alleen de aanvullende uitgaven voor de geïsoleerde oppervlakte zijn subsidiabel.

  • 6 In het geval van energie efficiënte droog- en opslagmethoden, zijn de volgende voorwaarden van toepassing:

    • a. de apparatuur is bedoeld voor de korte en lange termijn bewaring van producten; en

    • b. de uitgaven voor meet- en controleapparatuur zijn subsidiabel.

  • 7 De volgende investeringen zijn niet subsidiabel:

    • a. warmte buffer boiler tank;

    • b. warmte buffer tank;

    • c. eerste energieschermen;

    • d. verduisteringsschermen;

    • e. zonwerende materialen;

    • f. rookgas afvoer en bijbehorende meetapparatuur; en

    • g. de vervanging van een tweede scherm.

Artikel 5.3.123

  • 1 Uitgaven van de producentenorganisatie voor investeringen in de vervanging van bestaande belichtingsinstallaties door LED belichtingsinstallaties als bedoeld in artikel 5.3.11. zijn subsidiabel.

  • 2 De producentenorganisatie toont bij de indiening van het operationeel programma aan dat:

    karakter heeft of wordt opgewekt met behulp van een warmtekrachtkoppelingsinstallatie.

  • 3 Niet subsidiabel zijn:

    • a. Uitgaven voor schermen ten behoeve van lichtafscherming en verwijderingsbijdragen; en

    • b. Uitgaven voor belichtingsinstallaties met andere dan LED verlichting, zoals SON-T.

Artikel 5.3.124

Uitgaven ten behoeve van investeringen in duurzaam bodembeheer zijn subsidiabel indien het gaat om uitgaven voor:

  • a. een ecoploeg; of

  • b. rupsbanden.

Artikel 5.3.125

Uitgaven voor investeringen in het kader van klimaatadaptatie zijn subsidiabel indien het gaat om uitgaven voor hagelnetten en regenkappen.

§ 7.3. Uitgaven voor overige kosten

Artikel 5.3.126

Indien dit noodzakelijk is voor het functioneren van de LED-belichtingsinstallatie, bedoeld in artikel 5.3.123 eerste lid, zijn uitgaven van de producentenorganisatie voor de aansluiting van een extern trafostation van het energiebedrijf of de verzwaring van de netkoppeling op de warmte-krachtkoppelingsinstallatie, inclusief personeelskosten, subsidiabel.

Artikel 5.3.127

Uitgaven ten behoeve van duurzaam bodembeheer zijn subsidiabel indien het gaat om uitgaven voor anti-verstuivingsmethoden zoals:

  • a. bodembedekkers; of

  • b. papiercellulose.

Artikel 5.3.128

In het kader van uitgaven voor educatieve bijeenkomsten zijn uitsluitend subsidiabel:

  • a. de door de organisatie van de educatieve bijeenkomst in rekening gebrachte kosten voor deelname van leden, medewerkers van leden en medewerkers van de producentenorganisatie of dochterondernemingen; en

  • b. de kosten van inhuur van externe deskundigen.

§ 8. Verhoging van de handelswaarde en de kwaliteit van de producten

§ 8.1. Algemene bepalingen

Artikel 5.3.129

De activiteiten die zijn opgenomen in deze paragraaf kunnen worden ingezet in het kader van projecten ter realisatie van de sectorale doelstelling verhoging van de handelswaarde en de kwaliteit van de producten, bedoeld in artikel 46, aanhef en onderdeel g, van verordening 2021/2115.

§ 8.2. Uitgaven voor duurzame productiemiddelen

Artikel 5.3.130

Uitgaven van de producentenorganisatie voor activiteiten ten behoeve van het optimaliseren van de productkwaliteit in de keten zijn subsidiabel indien het gaat om investeringen ten behoeve van:

  • a. het verhogen van de houdbaarheid van de producten;

  • b. voedselveiligheid;

  • c. kwaliteitszorgsystemen;

  • d. het verhogen van de fysieke productkwaliteit; en

  • e. lange en korte bewaring in koelhuizen, koelcellen, koelinstallaties, vriescellen.

Artikel 5.3.131

  • 1 Uitgaven van de producentenorganisatie ten behoeve van fytosanitaire maatregelen zijn subsidiabel indien het gaat om investeringen zoals:

    • a. aanschaf van plastic pallets ten behoeve van het tegengaan van de verspreiding van organismen die plantenziekten kunnen veroorzaken;

    • b. traps;

    • c. toegangspoorten;

    • d. hygiënestations en -sluizen; of

    • e. insectengaas.

  • 2 Uitgaven zijn niet subsidiabel indien het gaat om investeringen:

    • a. in reinigingsinstallaties die niet primair gericht zijn op fytosanitaire doelen;

    • b. in fustwasinstallaties die niet primair gericht zijn op fytosanitaire doelen;

    • c. in installaties en apparatuur voor conditionering van champignon- en witloftrekcellen;

    • d. in voorzieningen voor gekoeld of geconditioneerd transport op het teeltbedrijf;

    • e. in droogsystemen voor aanzuiging van buitenlucht voor knoflook;

    • f. in vogel- en wildafweer; of

    • g. investeringen die de producentenorganisatie doet om te voldoen aan de voorwaarden vankwaliteitskeurmerken, tenzij bedoeld voor overgang van gangbaar naar biologische teelt.

Artikel 5.3.132

  • 1 Uitgaven voor investeringen om een nieuw product of nieuw concept in de keten te borgen door deze onder te brengen in een certificeringssysteem zijn subsidiabel.

  • 2 Niet subsidiabel zijn uitgaven voor investeringen in ICT voorzieningen ten behoeve van:

    • a. tracking en tracing systemen indien het gaat om de registraties van productherkomst, ziekten, plagen, middelen of meststoffen; of

    • b. het laten functioneren van oogstkarren, weeginstallaties of kantelinstallaties.

Artikel 5.3.133

  • 1 Uitgaven van de producentenorganisatie voor investeringen in fertigatie in het kader van precisiebemestingstechnieken zijn subsidiabel, indien het gaat om een volledige investering in fertigatie, die bestemd is voor besparing en het gereguleerd doseren van water en meststoffen aan gewassen in vollegrondsgroente- en fruitteelt;

  • 2 Onder een investering in fertigatie wordt verstaan:

    • a. een waterafgiftesysteem op het perceel, waaronder de waterpomp, verdeelleidingen en druppelleidingen, die niet uitsluitend worden gebruikt voor het geven van water;

    • b. een regeleenheid

    • c. vochtmeetapparatuur;

    • d. apparatuur voor het bepalen van het mineralengehalte en pH; of

    • e. voorzieningen voor dosering en menging van meststoffen.

  • 3 Investeringen in een waterafgiftesysteem zijn niet subsidiabel indien het investeringen betreft in:

    • a. fertigatie in teeltsystemen los van de grond;

    • b. de aanleg van een waterbron; of

    • c. aanvoerleidingen naar het te fertigeren perceel.

Artikel 5.3.134

  • 1 Uitgaven van de producentenorganisatie voor investeringen bij substraatteelt ter verbetering van de waterkwaliteit bij de bron zijn subsidiabel indien bedoeld om de emissie van (vervuild) recirculatiewater te voorkomen.

  • 2 Een producentenorganisatie die uitgaven voor investeringen, bedoeld in het eerste lid, in haar operationeel programma opneemt, beschikt over een technische specificatie van de leverancier van het systeem of een erkende deskundige ten behoeve van de onderbouwing van de te bereiken verbetering van de waterkwaliteit.

  • 3 Uitgaven voor afdekzeilen van bassins en silo’s voor wateropslag zijn niet subsidiabel.

Artikel 5.3.135

  • 1 Investeringen van producentenorganisaties ten behoeve van voorraadbeheer en distributie door de keten zijn subsidiabel indien het gaat om ICT systemen voor logistieke planning en voor zover zij tot doel hebben:

    • a. kwaliteitsverbetering van het proces, inclusief de werking van koeling in de keten;

    • b. tracking and tracing van producten, inclusief het volgen van kratten of bakken hogerop in de keten, mits het ten behoeve van de producentenorganisatie is;

    • c. koppeling van vraag aan aanbod; of

    • d. efficiencyverbetering.

  • 2 Onder de uitgaven vallen kosten voor de interfaces van ICT systemen voor logistieke planning, inclusief de benodigde aanpassingen ten behoeve van de werking van de interfaces, met:

    • a. een aanvoerregistratiesysteem;

    • b. een verkoopsysteem;

    • c. het verladingssysteem;

    • d. een orderregistratiesysteem; of

    • e. een facturatiesysteem.

  • 3 Uitgaven op locatie van de leden van de producentenorganisatie zijn slechts subsidiabel indien de producentenorganisatie kan aantonen dat zij integraal onderdeel uitmaken van het systeem voor logistieke planning van de producentenorganisatie.

  • 4 Uitgaven zijn alleen subsidiabel indien zij voldoen aan de algemene voorschriften voor ICT in paragraaf 4.1.

Artikel 5.3.136

  • 1 Uitgaven van de producentenorganisatie voor investeringen in conditioneringssystemen ten behoeve van bewaring van producten zijn subsidiabel.

  • 2 Niet subsidiabel zijn uitgaven voor:

    • a. installaties of apparatuur voor conditionering van champignon- en witloftrekcellen; en

    • b. droogsystemen voor de aanzuiging van buitenlucht ten behoeve van knoflook.

Artikel 5.3.137

  • 1 Uitgaven van producentenorganisaties voor investeringen in ICT systemen voor markt en afzet zijn subsidiabel indien het systeem tot doel heeft:

    • a. kwaliteitsverbetering van het proces;

    • b. koppeling van vraag aan aanbod; of

    • c. efficiencyverbetering.

  • 2 Uitgaven zijn alleen subsidiabel indien zij voldoen aan de algemene voorschriften voor ICT in paragraaf 4.1.

  • 3 De producentenorganisatie overlegt jaarlijks bij de indiening van de subsidieaanvraag aan de Minister een overzicht van het aantal systemen, en het aantal aansluitingen van haar klanten op deze systemen.

Artikel 5.3.138

  • 1 Uitgaven van producentenorganisaties voor investeringen in ICT systemen voor customer relationship management zijn subsidiabel.

  • 2 Onder de uitgaven vallen kosten voor de interface van de ICT systemen voor customer relationship management, inclusief de benodigde aanpassingen ten behoeve van de werking van de interface, met:

    • a. een aanvoerregistratiesysteem;

    • b. een verkoopsysteem;

    • c. het verladingssysteem;

    • d. een orderregistratiesysteem; of

    • e. een facturatiesysteem.

  • 3 Uitgaven op locatie van de leden van de producentenorganisatie zijn slechts subsidiabel indien de producentenorganisatie kan aantonen dat zij integraal onderdeel uitmaken van het ICT systeem voor customer relationship management van de producentenorganisatie.

  • 4 Uitgaven zijn alleen subsidiabel indien zij voldoen aan de algemene voorschriften voor ICT in paragraaf 4.1.

Artikel 5.3.139

  • 1 Uitgaven van de producentenorganisatie zijn subsidiabel indien:

    • a. het gaat om investeringen in gecombineerde oogst-, sorteer- en verpakkingssystemen, waaronder apparatuur, bestemd voor het reinigen, sorteren, wegen of verpakken van geteelde gewassen; en

    • b. de investeringen gebruikt worden direct na de oogstfase in het veld of in de kas.

  • 2 In geval van een geïntegreerd systeem met een oogstmachine zijn de meerkosten van de toegevoegde functies ten opzichte van een vergelijkbare oogstmachine zonder extra functies subsidiabel.

  • 3 Investeringen in aparte oogstsystemen en tractoren zijn niet subsidiabel.

Artikel 5.3.140

  • 1 Investeringen van de producentenorganisatie voor het opzetten of ontwikkelen van ICT-systemen ten behoeve van innovatieve bezorgsystemen binnen de producentenorganisatie zijn subsidiabel indien het gaat om uitgaven voor:

    • a. ontwikkeling en inzet van nieuwe informatiedragers, zoals stickers, QR codes, barcodes, chips, of andere nieuwe vormen; en

    • b. verbetering van uitwisseling van data en digitale infrastructuur tussen diverse keten partijen.

  • 2 Uitgaven zijn alleen subsidiabel indien zij voldoen aan de algemene voorschriften voor ICT in paragraaf 4.1.

Artikel 5.3.141

  • 1 Uitgaven van de producentenorganisatie ten behoeve van het exclusieve gebruik van rassen of variëteiten zijn subsidiabel indien gaat om de aanschaf van:

    • a. bomen of meerjarig plantmateriaal; of

    • b. kruisbestuivers die nodig zijn voor de aanplant van nieuw in het operationeel programma op te nemen bomen en meerjarige planten.

  • 2 Uitgaven voor de aankoop van meerjarig plantmateriaal en bomen zijn evenwel slechts subsidiabel indien:

    • a. er gedurende meerdere jaren van de bomen en planten geoogst wordt; en

    • b. het gaat om de uitgaven voor de initiële aanplant.

  • 3 De producentenorganisatie evalueert voor het einde van de looptijd van het operationeel programma hoe de producentenorganisatie zich in de markt met het betreffende ras heeft onderscheiden.

Artikel 5.3.142

  • 1 Uitgaven voor investeringen voor het opstellen van berekeningen ten aanzien

    van duurzaamheidsindicatoren zoals een CO2 voetafdruk en een levenscyclusanalyse ten behoeve van de tuinbouw zijn subsidiabel.

  • 2 Subsidiabele uitgaven zijn:

    • a. investeringen in automatisering en informatisering;

    • b. aanschaf van meetinstrumenten en sensoren ten behoeve van berekeningen ten aanzien van duurzaamheidsindicatoren zoals een CO2 voetafdruk of levenscyclusanalyse.

Artikel 5.3.142a

Uitgaven voor investeringen ten behoeve van de verwerking van uitsluitend restproducten van groenten en fruit door de producentenorganisatie zijn subsidiabel, indien het gaat om uitgaven voor verwerking tot:

  • a. materialen voor de teelt van groenten en fruit;

  • b. verpakkingen voor producten bestemd voor menselijke of dierlijke voedselconsumptie; en

  • c. andere toepassingen ten behoeve van menselijke of dierlijke voedselconsumptie.

§ 8.3. Uitgaven voor overige kosten

Artikel 5.3.143

Uitgaven van voedingsclaims, zoals het vermelden van gezondheidswaarden van groenten en fruit producten om de afzet te bevorderen, zijn subsidiabel indien het gaat om:

  • a. kosten met betrekking tot onderzoek voor de onderbouwing van de voedingsclaim en de vastlegging; of

  • b. indien van toepassing, certificeringskosten.

Artikel 5.3.144

  • 1 Uitgaven voor deelname aan certificeringssystemen om een keurmerk te verkrijgen zijn subsidiabel indien:

    • a. het certificeringssysteem bindende voorwaarden omvat met betrekking tot productiemethoden;

    • b. de naleving van de voorwaarden, bedoeld in onderdeel a, het onderwerp zijn van een onafhankelijke controle door gekwalificeerde personen of organen; en

    • c. het gaat om de volgende uitgaven voor:

      • 1°. advies, audits, certificering en lidmaatschapskosten;

      • 2°. personeelskosten in verband met de certificeringssystemen;

      • 3°. het ontwikkelen van materialen voor certificeringssystemen; en

      • 4°. de kosten van ontwikkeling en verbeteren van ICT-systemen en registratiemodules met betrekking tot certificeringssystemen.

  • 2 Subsidiabel zijn:

    • a. Nationale en internationale algemene certificeringssystemen en specifieke certificeringssystemen (zoals van de producentenorganisatie zelf of van retailers) op het gebied van kwaliteit en voedselveiligheid;

    • b. biologische certificeringssystemen; en

    • c. certificeringssystemen op het gebied van duurzaamheid en Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen (MVO).

  • 3 Voor biologische certificeringssystemen, als bedoeld in het tweede lid, onderdeel b, zijn subsidiabel uitgaven voor:

    • a. biologische certificeringssystemen in de EU gebaseerd op verordening 2018/848 inzake de biologische productie en de etikettering van biologische producten, waaronder Skal;

    • b. uitgaven voor op grond van Verordening 2018/848 als equivalent erkende biologische certificeringssystemen in derde landen; en

    • c. lidmaatschapskosten van Skal.

  • 4 Niet subsidiabel zijn:

    • a. uitgaven voor certificering van groenlabelkassen; en

    • b. de aanschaf van materialen.

Artikel 5.3.145

  • 1 Uitgaven van de producentenorganisatie voor activiteiten ten behoeve van het optimaliseren van de productkwaliteit in de keten zijn subsidiabel, inclusief personeelskosten, indien het gaat om uitgaven voor:

    • a. het verhogen van de houdbaarheid van de producten;

    • b. voedselveiligheid, met name residumonitoring, inclusief bladmonsters in het kader van keurmerken als bedoeld in artikel 5.3.144, tweede lid en productmonsters, watermonsters voor microbiologisch onderzoek en fytosanitaire controles;

    • c. kwaliteitszorgsystemen, indien het gaat om:

      • 1°. uitgaven voor de inhuur van gekwalificeerde externe diensten bestemd voor begeleiding en audits van kwaliteitszorgsystemen;

      • 2°. uitgaven voor de inhuur van gekwalificeerde externe diensten bestemd voor productcontroles;

      • 3°. uitgaven voor certificering; of

      • 4°. lidmaatschapskosten;

    • d. het verhogen van de fysieke productkwaliteit;

    • e. het vergroten van de duurzaamheid van het product en van het productieproces;

    • f. het ontwikkelen en verbeteren van ICT en registratiemodules; of

    • g. software van conditioneringssystemen ten behoeve van lange of korte bewaring van producten waarbij productieplanning het doel is.

  • 2 Niet subsidiabel zijn uitgaven voor:

    • a. certificering van meet- en weegapparatuur

    • b. aanschaf van bedrijfskleding;

    • c. materialen voor certificeringssystemen;

    • d. het schoonmaken van bedrijfsruimten; en

    • e. aanschaf van Global Location Number (GLN) codes in het kader van GlobalGAP.

Artikel 5.3.146

  • 1 Uitgaven om een nieuw product of nieuw concept in de keten te borgen door deze onder te brengen in een certificeringssysteem inclusief personeelskosten, zijn subsidiabel.

  • 2 Niet subsidiabel zijn uitgaven van de producentenorganisatie:

    • a. voor onderhoudsabonnementen;

    • b. voor de aanschaf van een Global Location Number (GLN);

    • c. voor productiekosten en voorzieningen om aan keurmerken te voldoen;

    • d. voor ICT voorzieningen:

      • 1°. voor tracking en tracing systemen indien het gaat om de registraties van productherkomst, ziekten, plagen, middelen of meststoffen; of

      • 2°. het laten functioneren van oogstkarren, weeginstallaties of kantelinstallaties.

Artikel 5.3.147

  • 1 Uitgaven van de producentenorganisatie voor personeelskosten en externe diensten ten behoeve van voorraadbeheer en distributie door de keten zijn subsidiabel indien het gaat om ICT systemen voor logistieke planning als bedoeld in artikel 5.3.135, eerste lid.

  • 2 Uitgaven zijn alleen subsidiabel indien zij voldoen aan de algemene voorschriften voor ICT in paragraaf 4.1.

Artikel 5.3.148

  • 1 Uitgaven van producentenorganisaties voor ICT systemen voor markt en afzet, voor customer relationship management inclusief personeelskosten, zijn subsidiabel indien het gaat om de kosten van de benodigde aanpassingen van het systeem en de interface, inclusief de benodigde aanpassingen ten behoeve van de werking van de interface, met:

    • a. een aanvoerregistratiesysteem;

    • b. een verkoopsysteem;

    • c. een verladingssysteem;

    • d. een orderregistratiesysteem; of

    • e. een facturatiesysteem.

  • 2 Uitgaven zijn alleen subsidiabel indien zij voldoen aan de algemene voorschriften voor ICT in paragraaf 4.1.

Artikel 5.3.149

  • 1 Uitgaven van de producentenorganisatie ten behoeve van ICT systemen voor customer relationship management systemen, inclusief personeelskosten, zijn subsidiabel.

  • 2 Uitgaven zijn alleen subsidiabel indien zij voldoen aan de algemene voorschriften voor ICT in paragraaf 4.1.

Artikel 5.3.150

  • 1 Uitgaven van de producentenorganisatie voor activiteiten ten behoeve van professionalisering van de producentenorganisatie richting de markt, inclusief personeelskosten, zijn subsidiabel, indien het gaat om de kosten van opleidingen voor personeel of lidtelers voor activiteiten van de producentenorganisatie op het gebied van:

    • a. logistiek; of

    • b. kwaliteit.

  • 2 Uitgaven voor opleiding en advies ten behoeve van het verwerven van algemene kennis en vaardigheden zijn niet subsidiabel.

Artikel 5.3.151

Uitgaven voor activiteiten ten behoeve van professionalisering van de producentenorganisatie richting de markt zijn subsidiabel, indien het gaat om de kosten van inhuur van externe deskundigen voor activiteiten van de producentenorganisatie op het gebied van:

  • a. logistiek; of

  • b. kwaliteit.

Artikel 5.3.152

  • 1 Uitgaven van de producentenorganisatie voor het opzetten of ontwikkelen van ICT-systemen ten behoeve van innovatieve bezorgsystemen binnen de producentenorganisatie zijn subsidiabel, inclusief personeelskosten indien het gaat om uitgaven voor:

    • a. ontwikkeling en inzet van nieuwe informatiedragers, zoals stickers, QR codes, barcodes, chips, of andere nieuwe vormen; en

    • b. verbetering van uitwisseling van data en digitale infrastructuur tussen diverse keten partijen.

  • 2 Uitgaven zijn alleen subsidiabel indien zij voldoen aan de algemene voorschriften voor ICT in paragraaf 4.1.

Artikel 5.3.153

  • 1 Uitgaven van de producentenorganisatie, inclusief personeelskosten, voor licenties voor het exclusieve recht op het gebruik van zaden en plantgoed zijn subsidiabel.

  • 2 Uitgaven voor een volledige overname van een licentie en de kosten van aankoop van het zaad en het plantgoed zijn niet subsidiabel.

  • 3 De producentenorganisatie evalueert voor het einde van de looptijd van het operationeel programma hoe de producentenorganisatie zich in de markt met het betreffende ras heeft onderscheiden.

Artikel 5.3.154

  • 1 Uitgaven voor het opstellen van berekeningen ten aanzien van duurzaamheidsindicatoren zoals een CO2 voetafdruk en een levenscyclusanalyse, inclusief personeelskosten, ten behoeve van de tuinbouw zijn subsidiabel.

  • 2 Subsidiabele uitgaven zijn:

    • a. registratie en verslaglegging van indicatoren op locaties van de producentenorganisatie of aangesloten producenten;

    • b. licenties voor benodigde software

    • c. advieskosten;

    • d. kosten van externe audits

    • e. kosten van communicatie ten behoeve van de CO2 voetafdruk en levenscyclusanalyse

Artikel 5.3.155

In het kader van uitgaven voor educatieve bijeenkomsten zijn uitsluitend subsidiabel:

  • a. de door de organisatie van de educatieve bijeenkomst in rekening gebrachte kosten voor deelname van leden, medewerkers van leden en medewerkers van de producentenorganisatie of dochterondernemingen; en

  • b. de kosten van inhuur van externe deskundigen.

Artikel 5.3.155a

Uitgaven voor de verwerking van uitsluitend restproducten van groenten en fruit door de producentenorganisatie zijn subsidiabel, inclusief personeelskosten, indien het gaat om uitgaven voor verwerking tot:

  • a. materialen voor de teelt van groenten en fruit;

  • b. verpakkingen voor producten bestemd voor menselijke of dierlijke voedselconsumptie; en

  • c. andere toepassingen ten behoeve van menselijke of dierlijke voedselconsumptie.

§ 9. Afzetbevordering en marketing van producten

§ 9.1. Algemene bepalingen

Artikel 5.3.156

De activiteiten die zijn opgenomen in deze paragraaf kunnen worden ingezet in het kader van projecten ter realisatie van de sectorale doelstelling afzetbevordering en marketing van producten, bedoeld in artikel 46, aanhef en onderdeel h, van verordening 2021/2115.

§ 9.2. Uitgaven voor overige kosten

Artikel 5.3.157

Uitgaven van voedingsclaims, zoals het vermelden van gezondheidswaarden van groenten en fruit producten om de afzet te bevorderen, zijn subsidiabel indien het gaat om:

  • a. kosten met betrekking tot onderzoek voor de onderbouwing van de voedingsclaim en de vastlegging; of

  • b. indien van toepassing, certificeringskosten.

Artikel 5.3.158

  • 1 Uitgaven van de producentenorganisatie ten behoeve van marktonderzoek, marktontwikkeling en marketing, inclusief personeelskosten, zijn subsidiabel indien het gaat om:

    • a. consumentenonderzoek en aankoop van marktdata en paneldata;

    • b. het testen van een product door middel van technische metingen op voor de markt relevante producteigenschappen;

    • c. onderzoek naar het onderhouden van schap of retail positionering;

    • d. productmarktanalyses;

    • e. marktonderzoek;

    • f. het doen van marktonderzoek door middel van pop-up stores;

    • g. verkoopbevordering van merken en handelsnamen; en

    • h. afzetbeleid en marktstrategie, voor zover niet gericht op de interne organisatie van de producentenorganisatie;

  • 2 Onderzoeken naar verwerkte producten zijn slechts subsidiabel indien dit onderzoek betrekking heeft op producten die bestemd zijn voor de food-markt.

  • 3 Onder marktstrategie wordt verstaan samenwerking in de keten, reclame, innovatie en planning van het productaanbod.

  • 4 Uitgaven voor activiteiten gericht op het bepalen van een markstrategie zijn subsidiabel voor zover deze betrekking hebben op het:

    • a. samenstellen van een innovatief, concurrerend en formulegericht assortiment per productgroep;

    • b. behouden van klanten of nieuwe klanten werven door acquisitieactiviteiten;

    • c. bepalen van de ontwikkeling, de productie, de marketing en het in de markt zetten van een product en het analyseren van de resultaten met het oog op de commerciële lange termijn doelen;

    • d. bepalen van de marktstrategie door middel van marketingplannen en het ervoor zorgen dat deze strategie wordt geïmplementeerd en nageleefd; of

    • e. onderzoek naar alle factoren op alle verschillende (potentiële) markten die de vraag naar een product beïnvloeden, onder meer wat betreft trends, klanttevredenheid, de onderliggende behoeften van klanten en het imago van de sector.

Artikel 5.3.159

  • 1 Uitgaven van de producentenorganisatie ten behoeve van de verbetering van concepten rondom verse, bewerkte en verwerkte producten, inclusief personeelskosten, zijn subsidiabel indien het gaat om:

    • a. conceptontwikkeling op het gebied van duurzaamheid, gezondheid en gemak;

    • b. ontwikkeling van nieuwe verpakkingen;

    • c. nieuwe verwerkte producten ten behoeve van de foodmarket; en

    • d. ontwikkeling van ondersteunende voedingsproducten en niet voedingsproducten ten behoeve van bewerkte en verwerkte producten.

  • 2 Uitgaven als bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, voor verse producten, en onderdeel d, zijn slechts subsidiabel indien deze rechtstreeks bijdragen aan het kwaliteitsbehoud.

  • 3 Uitgaven als bedoeld in het eerste lid, onderdelen c en d, zijn slechts subsidiabel indien het verwerkte product dat de producentenorganisatie met behulp van de activiteiten, bedoeld in het eerste lid, onderdelen c en d, produceert:

    • a. direct, zonder verdere verwerking, door consumenten kan worden geconsumeerd; en

    • b. niet wordt verwerkt in ingrediënten ten behoeve van de voedselindustrie.

Artikel 5.3.160

  • 1 Uitgaven van de producentenorganisatie ten behoeve van generieke afzetbevordering, en voorlichtingsacties gericht op het verhogen van bewustzijn van de voordelen van de consumptie van groenten en fruit, zijn subsidiabel, inclusief personeelskosten, indien het gaat om uitgaven voor:

    • a. generieke promotie op consumentenbeurzen;

    • b. generieke promotie tijdens publieksevenementen;

    • c. generieke promotie in het kader van duurzaam telen;

    • d. generieke promotie gericht op doelgroepen;

    • e. sectorpromotie en PR-campagnes; of

    • f. het opzetten of verbeteren van websites en sociale media, indien het gaat om:

      • 1°. het registreren van een domeinnaam;

      • 2°. het bouwen van een website;

      • 3°. het uitbreiden van een bestaande website met aantoonbaar nieuwe elementen; en

      • 4°. het laten verzorgen van content door een professionele externe organisatie.

  • 2 Niet subsidiabel zijn uitgaven voor:

    • a. activiteiten op het gebied van verkoop van producten;

    • b. activiteiten op het gebied van gezamenlijke verkoopbevordering waarvan de kosten mede worden gedragen door een afnemer;

    • c. de kosten van producten in het geval van het gratis verstrekken van product;

    • d. abonnementen bij providers, hosting van serverruimte, communicatie met het web;

    • e. uitgaven voor sponsoring; en

    • f. uitgaven, waaronder personeelskosten, die worden gemaakt ten behoeve van de aanvraag voor goedkeuring en uitvoering van promotieprogramma’s in het kader van verordening 1144/2014.

  • 3 De producentenorganisatie voorziet afzetbevorderingsmateriaal van het embleem van de Unie en van de vermelding ‘Gefinancierd door de Europese Unie’, bedoeld in artikel 14, tweede lid, van verordening 2022/126.

Artikel 5.3.161

  • 1 Uitgaven van de producentenorganisatie, inclusief personeelskosten, ten behoeve van marketing en verkoopbevordering van merken en handelsnamen van de producentenorganisatie, dochterondernemingen zijn subsidiabel indien het gaat om uitgaven voor:

    • a. promotie van merken of handelsnamen op consumentenbeurzen;

    • b. promotie van merken of handelsnamen op publieksevenementen;

    • c. promotie van merken of handelsnamen in het kader van duurzaam telen;

    • d. promotie van merken of handelsnamen gericht op doelgroepen;

    • e. sectorpromotie en PR-campagnes;

    • f. het opzetten of verbeteren van websites en sociale media, indien het gaat om:

      • 1°. het registreren van een domeinnaam;

      • 2°. het bouwen van een website;

      • 3°. het uitbreiden van een bestaande website met aantoonbaar nieuwe elementen; en

      • 4°. het laten verzorgen van content door een professionele externe organisatie.

    • g. het opstellen en uitvoeren van plannen voor accountmanagement of categorymanagement; of

    • h. het laten uitvoeren van onderzoek op het gebied van afzetbeleid, voor zover niet gericht op de interne organisatie van de producentenorganisatie.

  • 2 Niet subsidiabel zijn uitgaven voor:

    • a. de aankoop van een merk;

    • b. activiteiten ten behoeve van een merk waarvan de licentie gehuurd of geleased is;

    • c. activiteiten op het gebied van verkoop van producten;

    • d. uitgaven voor gezamenlijke verkoopbevordering, waarvan de kosten mede worden gedragen door een afnemer;

    • e. de kosten van producten in het geval van het gratis verstrekken van product;

    • f. abonnementen bij providers, hosting van serverruimte, communicatie met het web, het updaten van bestaande websites, personeelskosten ten behoeve van berichtgeving in het kader van social media;

    • g. uitgaven voor sponsoring; en

    • h. PR-activiteiten richting potentiële leden van een producentenorganisatie.

Artikel 5.3.162

  • 1 Uitgaven van de producentenorganisatie voor reclameactiviteiten en reclameartikelen voor producten waarvoor de producentenorganisatie is erkend, inclusief personeelskosten, zijn subsidiabel als het gaat om uitgaven voor:

    • a. advertenties in magazines of kranten;

    • b. promotie in een blad of magazine van supermarkten, indien:

      • 1°. in het blad of magazine duidelijk vermeld is dat de producentenorganisatie de afzender is; en

      • 2°. er geen logo of verwijzing naar de supermarkt in de advertentie is opgenomen;

    • c. ontwikkelingskosten van de lay-out en extra kosten van reclamedrukwerk op verpakkingen of etiketten, steekkaarten of wikkels voor zover gebruikt bij tijdelijke acties;

    • d. toonbankdisplays, flyers of folders, gadgets, belettering, aangekochte producten voor standaankleding;

    • e. billboards, radioreclame, tv-reclame, banners op websites;

    • f. kookdemonstraties;

    • g. bedrijfsrondleidingen, gericht op afnemers of potentiële afnemers, bij een producentenorganisatie of lid van de producentenorganisatie, een open dag, opening of jubileum, met uitzondering van verstrekte consumpties; of

    • h. deelname aan beurzen, indien deze beurzen gericht zijn op afnemers van de producentenorganisatie, met uitzondering van verstrekte consumpties.

  • 2 Reclameacties en reclameartikelen waarvan de kosten mede worden gedragen door een afnemer zijn niet subsidiabel.

Artikel 5.3.163

  • 1 Uitgaven van de producentenorganisatie of een dochteronderneming voor activiteiten ten behoeve van versterking van de professionalisering van de producentenorganisatie of een dochteronderneming richting de markt, inclusief personeelskosten, zijn subsidiabel, indien het gaat om de kosten van opleidingen voor personeel of lidtelers voor activiteiten van de producentenorganisatie of een dochteronderneming op het gebied van afzet.

  • 2 Uitgaven voor opleiding en advies ten behoeve van het verwerven van algemene kennis en vaardigheden zijn niet subsidiabel.

Artikel 5.3.164

Uitgaven voor activiteiten ten behoeve van professionalisering van de producentenorganisatie richting de markt zijn subsidiabel, indien het gaat om de kosten van inhuur van externe deskundigen voor activiteiten van de producentenorganisatie op het gebied van afzet.

Artikel 5.3.165

In het kader van uitgaven voor educatieve bijeenkomsten zijn uitsluitend subsidiabel:

  • a. de door de organisatie van de educatieve bijeenkomst in rekening gebrachte kosten voor deelname van leden, medewerkers van leden en medewerkers van de producentenorganisatie of dochterondernemingen; en

  • b. de kosten van inhuur van externe deskundigen.

§ 10. Verhoging van de consumptie van producten van de sector groenten en fruit

§ 10.1. Algemene bepalingen

Artikel 5.3.166

De activiteiten die zijn opgenomen in deze paragraaf kunnen worden ingezet in het kader van projecten ter realisatie van de sectorale doelstelling verhoging van de consumptie van producten van de sector groenten en fruit, bedoeld in artikel 46, aanhef en onderdeel i, van verordening 2021/2115.

§ 10.2. Uitgaven voor overige kosten

Artikel 5.3.167

  • 1 Uitgaven van de producentenorganisatie ten behoeve van generieke afzetbevordering, inclusief personeelskosten en voorlichtingsacties gericht op het verhogen van bewustzijn van de voordelen van de consumptie van groenten en fruit, zijn subsidiabel indien het gaat om uitgaven voor:

    • a. generieke promotie op consumentenbeurzen;

    • b. generieke promotie tijdens publieksevenementen;

    • c. generieke promotie in het kader van duurzaam telen;

    • d. generieke promotie gericht op doelgroepen;

    • e. sectorpromotie en PR-campagnes;

    • f. het opzetten of verbeteren van websites en sociale media, indien het gaat om:

      • 1°. het registreren van een domeinnaam;

      • 2°. het bouwen van een website;

      • 3°. het uitbreiden van een bestaande website met aantoonbaar nieuwe elementen; en

      • 4°. het laten verzorgen van content door een professionele externe organisatie.

  • 2 Niet subsidiabel zijn uitgaven voor:

    • a. activiteiten op het gebied van verkoop van producten;

    • b. activiteiten op het gebied van gezamenlijke verkoopbevordering waarvan de kosten mede worden gedragen door een afnemer;

    • c. de kosten van producten in het geval van het gratis verstrekken van product;

    • d. abonnementen bij providers, hosting van serverruimte, communicatie met het web;

    • e. uitgaven voor sponsoring; en

    • f. uitgaven, waaronder personeelskosten, die worden gemaakt ten behoeve van de aanvraag voor goedkeuring en uitvoering van promotieprogramma’s in het kader van verordening 1144/2014.

  • 3 De producentenorganisatie voorziet afzetbevorderingsmateriaal van het embleem van de Unie en van de vermelding ‘Gefinancierd door de Europese Unie’, bedoeld in artikel 14, tweede lid, van verordening 2022/126.

Artikel 5.3.168

  • 1 Uitgaven van de producentenorganisatie, inclusief personeelskosten, ten behoeve van marketing en verkoopbevordering van merken en handelsnamen van de producentenorganisatie, dochterondernemingen zijn subsidiabel indien het gaat om uitgaven voor:

    • a. promotie van merken of handelsnamen op consumentenbeurzen;

    • b. promotie van merken of handelsnamen op publieksevenementen;

    • c. promotie van merken of handelsnamen in het kader van duurzaam telen;

    • d. promotie van merken of handelsnamen gericht op doelgroepen;

    • e. sectorpromotie en PR-campagnes;

    • f. het opzetten of verbeteren van websites en sociale media, indien het gaat om:

      • 1°. het registreren van een domeinnaam;

      • 2°. het bouwen van een website;

      • 3°. het uitbreiden van een bestaande website met aantoonbaar nieuwe elementen; en

      • 4°. het laten verzorgen van content door een professionele externe organisatie.

    • g. het opstellen en uitvoeren van plannen voor accountmanagement of categorymanagement; of

    • h. het laten uitvoeren van onderzoek op het gebied van afzetbeleid, voor zover niet gericht op de interne organisatie van de producentenorganisatie.

  • 2 Niet subsidiabel zijn uitgaven voor:

    • a. de aankoop van een merk;

    • b. activiteiten ten behoeve van een merk waarvan de licentie gehuurd of geleased is;

    • c. activiteiten op het gebied van verkoop van producten;

    • d. uitgaven voor gezamenlijke verkoopbevordering, waarvan de kosten mede worden gedragen door een afnemer;

    • e. de kosten van producten in het geval van het gratis verstrekken van product;

    • f. abonnementen bij providers, hosting van serverruimte, communicatie met het web, het updaten van bestaande websites, personeelskosten ten behoeve van berichtgeving in het kader van social media;

    • g. uitgaven voor sponsoring; en

    • h. PR-activiteiten richting potentiële leden van een producentenorganisatie.

Artikel 5.3.169

  • 1 Uitgaven van de producentenorganisatie voor reclameactiviteiten en reclameartikelen voor producten waarvoor de producentenorganisatie is erkend, inclusief personeelskosten, zijn subsidiabel als het gaat om uitgaven voor:

    • a. advertenties in magazines of kranten;

    • b. promotie in een blad of magazine van supermarkten, indien:

      • 1°. in het blad of magazine duidelijk vermeld is dat de producentenorganisatie de afzender is; en

      • 2°. er geen logo of verwijzing naar de supermarkt in de advertentie is opgenomen;

    • c. ontwikkelingskosten van de lay-out en extra kosten van reclamedrukwerk op verpakkingen of etiketten, steekkaarten of wikkels voor zover gebruikt bij tijdelijke acties;

    • d. toonbankdisplays, flyers of folders, gadgets, belettering, aangekochte producten voor standaankleding;

    • e. billboards, radioreclame, tv-reclame, banners op websites;

    • f. kookdemonstraties;

    • g. bedrijfsrondleidingen, gericht op afnemers of potentiële afnemers, bij een producentenorganisatie of lid van de producentenorganisatie, een open dag, opening of jubileum, met uitzondering van verstrekte consumpties; of

    • h. deelname aan beurzen, indien deze beurzen gericht zijn op afnemers van de producentenorganisatie, met uitzondering van verstrekte consumpties.

  • 2 Reclameacties en reclameartikelen waarvan de kosten mede worden gedragen door een afnemer zijn niet subsidiabel.

Artikel 5.3.170

In het kader van uitgaven voor educatieve bijeenkomsten zijn uitsluitend subsidiabel:

  • a. de door de organisatie van de educatieve bijeenkomst in rekening gebrachte kosten voor deelname van leden, medewerkers van leden en medewerkers van de producentenorganisatie of dochterondernemingen; en

  • b. de kosten van inhuur van externe deskundigen.

§ 11. Crisispreventie en risicobeheer

Artikel 5.3.171

De activiteiten die zijn opgenomen in deze paragraaf kunnen worden ingezet in het kader van projecten ter realisatie van de sectorale doelstelling crisispreventie en risicobeheer, bedoeld in artikel 46, aanhef en onderdeel j, van verordening 2021/2115.

Artikel 5.3.172

  • 1 Producentenorganisaties die een operationeel programma ten uitvoer leggen kunnen een onderling fonds als bedoeld in artikel 47, tweede lid, onderdeel a van verordening 2021/2115 oprichten.

  • 2 De vulling van het onderlinge fonds is subsidiabel.

  • 3 De aanvulling van het onderlinge fonds uit het actiefonds na uitkering van vergoedingen aan een of meer leden is subsidiabel indien aan de volgende voorwaarden is voldaan:

    • a. De vergoeding is uitgekeerd ter compensatie van:

      • 1°. een daling van het gemiddelde inkomen van het lid als gevolg van ongunstige marktomstandigheden met meer dan 20%, waarbij het gemiddelde inkomen wordt berekend op basis van de waarde van de door het lid afgezette productie over de drie voorafgaande jaren; of

      • 2°. de stijging van de prijzen van grondstoffen met meer dan 20% over de drie voorafgaande jaren zonder dat deze prijsstijging heeft geleid tot een evenredige toename van de waarde van de afgezette productie van het lid;

      • 3°. een daling van het gemiddelde inkomen van het lid als gevolg van het rooien van gewas als gevolg van ziekten en plagen met meer dan 20%, waarbij het gemiddelde inkomen wordt berekend op basis van de waarde van de door het lid afgezette productie over de drie voorafgaande jaren; en

    • b. de vergoeding heeft niet meer bedragen dan 70% van het inkomensverlies van het betreffende lid.

  • 4 De ongunstige marktomstandigheden, fytosanitaire noodzaak of stijging van de grondstofprijzen worden door de producentenorganisatie gemotiveerd en gedocumenteerd.

  • 5 Een onderling fonds wordt opgericht door middel van een notariële akte, waarin in ieder geval is bepaald:

    • a. de gevallen waarin en de voorwaarden waaronder het onderlinge fonds in overeenstemming met artikel 47, tweede lid, onderdeel a) van verordening 2115/2021 uitkeert;

    • b. de wijze waarop het onderlinge fonds wordt beheerd, inclusief sancties bij niet naleving van de voorwaarden door de leden en terugbetaling uit het fonds na minimaal 5 jaren.

    • c. de wijze waarop het onderlinge fonds wordt gevuld, en

    • d. de wijze waarop uitkeringen plaats zullen vinden.

  • 6 Het voornemen tot het oprichten van het fonds en de ontwerp akte, bedoeld in het vijfde lid, worden door de algemene vergadering goedgekeurd.

  • 7 Indien de bijdragen aan of de uitkering uit het onderlinge fonds gedifferentieerd worden, wordt deze differentiatie in de notariële akte vastgelegd.

  • 8 Het vermogen van het onderlinge fonds wordt afgezonderd van overige financiële middelen van de producentenorganisatie. Hiertoe wordt in ieder geval een aparte bankrekening gebruikt.

  • 9 Uitgaven, inclusief personeelskosten, die gepaard gaan met het oprichten van het onderlinge fonds zijn subsidiabel binnen de voorwaarden en maxima uit artikel 15, tweede en derde lid, van verordening 2022/126 en hebben betrekking op het beheer van het fonds, waaronder uitgaven voor externe kosten zoals kosten voor de notaris, de accountant of de bank.

  • 10 Uitkering van vergoedingen als bedoeld in het derde lid is slechts mogelijk indien voor de betreffende ongunstige marktomstandigheden, fytosanitaire noodzaak of stijging van de prijzen van grondstoffen geen andere activiteiten uit de artikelen 5.3.173 tot en met 5.3.184 worden ingezet.

  • 11 Over het beheer van het onderlinge fonds wordt een verklaring van een externe accountant verstrekt, volgens een door de minister vastgesteld format.

Artikel 5.3.173

  • 1 Uitgaven van de producentenorganisatie voor het uit de markt nemen van producten bedoeld in artikel 47, tweede lid, onderdeel f, van verordening 2021/2115 zijn subsidiabel.

  • 2 Als relevante producten voor het uit de markt nemen als bedoeld in artikel 47, tweede lid, onderdeel f, van verordening 2021/2115 worden aangewezen:

    • a. tomaten met GN code 0702 00 00;

    • b. niet-scherpsmakende pepers (paprika’s) met GN code 0709 60 10;

    • c. bloemkool en broccoli met GN code 0704 10 00;

    • d. komkommers met GN code 0707 00 05;

    • e. appelen met GN code 0808 10;

    • f. peren met GN code 0808 30;

    • g. aardbeien met GN code 0810 10; en

    • h. aubergines met GN code 0709 30.

  • 3 In het geval van een crisis kan de minister besluiten om het uit de markt nemen van producten als bedoeld in artikel 47, tweede lid, onderdeel f, van verordening 2021/2115 ook voor andere producten open te stellen.

  • 4 Als toegestane bestemmingen als bedoeld in artikel 27, eerste lid, van verordening 2022/126 worden aangewezen:

    • a. afvoer naar de afvalverwerkende industrie, nadat het product is gedenatureerd en daarmee niet meer voor voedingsdoeleinden op de markt kan komen;

    • b. afvoer naar veehouders ten behoeve van vervoedering, nadat het product is gedenatureerd en daarmee niet meer voor voedingsdoeleinden op de markt kan komen; en

    • c. gratis verstrekking, als bedoeld in artikel 47, tweede lid, onderdeel f van verordening 2021/2115, aan liefdadigheidsinstellingen of -organisaties als bedoeld in artikel 5.3.176, eerste lid.

  • 5 Het vierde lid, onderdelen a en b, zijn alleen van toepassing op bederfelijke producten die zonder koeling niet duurzaam kunnen worden opgeslagen in het normale handelsstadium van die producten, als bedoeld in artikel 19, tweede alinea, van verordening 2022/126.

  • 6 Afvalverwerkers beschikken over een geldige milieuvergunning.

  • 7 Afnemers van producten die uit de markt genomen zijn mogen geen vergoeding betalen voor het uit de markt genomen product.

Artikel 5.3.174

  • 1 Producentenorganisaties die producten uit de markt willen nemen, melden dit vooraf bij de Minister, door middel van een door de minister voorgeschreven middel.

  • 2 Een melding als bedoeld in het eerste lid betreft een massa van ten hoogste 30.000 kilogram.

  • 3 Indien de melding plaats vindt voor 0:00 uur, vindt de controle op hoeveelheid en kwaliteit uiterlijk de derde werkdag plaats of informeert de minister de producentenorganisatie dat er geen controle zal plaatsvinden.

  • 4 De uit de markt genomen producten worden bij controle in dusdanige verpakking aangeboden dat controle mogelijk is en in elk geval niet in een verpakking met een omvang groter dan 1 kubieke meter en een gewicht van meer dan 300 kg.

  • 6 Een producentenorganisatie toont aan dat bij het indienen van een melding van het uit de markt nemen ten behoeve van gratis verstrekking als bedoeld in artikel 5.3.173, vierde lid, onderdeel c, de afname door de liefdadigheidsinstelling of -organisatie verzekerd is. Op verzoek van de minister overlegt de producentenorganisatie hiertoe schriftelijke bewijsstukken.

Artikel 5.3.175

  • 1 De minister stelt de door de lidstaten vast te stellen maximale subsidiebedragen, bedoeld in artikel 26, van verordening 2022/126, vast.

  • 2 De minister stelt de door de lidstaten vast te stellen vervoerskosten, bedoeld in artikel 25 van verordening 2022/126, vast.

Artikel 5.3.176

  • 2 Als personen die op grond van de nationale wetgeving recht hebben op overheidsbijstand, met name omdat zij over onvoldoende middelen beschikken om in hun onderhoud te voorzien als bedoeld in artikel 52, zesde lid, onderdeel a, onder i) van verordening 2021/2115, worden aangemerkt:

    • a. personen die op grond van artikel 11, eerste lid, van de Wet werk en bijstand recht hebben op een overheidsuitkering; en

    • b. andere personen die ten genoegen van de voedselbanken kunnen aantonen niet over voldoende middelen te beschikken om in hun onderhoud te voorzien.

  • 3 Het overnamecertificaat, bedoeld in artikel 28, eerste lid, onderdeel d, van verordening 2022/126 wordt getekend door:

    • a. het regionaal distributiecentrum, in het geval de uit de markt genomen producten geleverd worden aan een regionale distributiecentrum voor voedselbanken; en

    • b. de voedselbank, in het geval de uit de markt genomen producten geleverd worden aan de voedselbank die de uit de markt genomen producten daadwerkelijk uitreikt aan de eindontvangers.

  • 4 Indien een voedselbank van haar aanvragers een symbolische bijdrage vraagt voor de voedselpakketten vraagt de voedselbank hiervoor vooraf toestemming aan Onze minister en houdt zij hiervoor een financiële boekhouding bij.

  • 5 Indien een voedselbank de op grond van deze regeling ontvangen producten verwerkt of laat verwerken toont de voedselbank aan dat de verwerkte producten volledig ten goede komen aan de personen bedoeld in het tweede lid.

Artikel 5.3.177

  • 1 Producentenorganisaties sluiten schriftelijke overeenkomsten met afnemers als bedoeld in artikel 5.3.174, vierde lid, en transporteurs van uit de markt genomen producten met gebruikmaking van een door de minister beschikbaar gesteld model, waarin de afnemers en transporteurs worden verplicht:

    • a. tot naleving van de voorwaarden van artikel 28 van verordening 2022/126, inclusief het voeren van een aparte voorraadboekhouding voor de betrokken concrete acties;

    • b. bij ontvangst van de uit de markt genomen producten de daarbij behorende door de minister ter beschikking gestelde vrachtbrief te ondertekenen;

    • c. de vrachtbrief en de overeenkomst met de producentenorganisatie gedurende tenminste 7 kalenderjaren, volgend op het kalenderjaar waarin het verkoopseizoen eindigt, te bewaren; en

    • d. tot vervoer van de uit de markt genomen producten voor bestemmingen als bedoeld in artikel 5.3.173, vierde lid, onderdelen a en b, zonder dat verlies uit het vervoermiddel van producten of delen ervan plaatsvindt.

  • 2 In aanvulling op het eerste lid worden ontvangers van uit de markt genomen producten als bedoeld in artikel 5.3.173, vierde lid, onderdelen a en b, verplicht om de uit de markt genomen producten:

    • a. een niet voor menselijke consumptie geschikte bestemming te geven die:

      • 1°. de normale afzet van de betrokken productie niet in de weg staat; en

      • 2°. geen negatieve milieu-impact of negatieve ecologische of fytosanitaire gevolgen heeft als bedoeld in artikel 27, eerste lid, van verordening 2022/126, en

    • b. bij ontvangst per vracht te wegen en de weegbrieven gedurende tenminste 7 kalenderjaren, volgend op het kalenderjaar waarin het verkoopseizoen eindigt, te bewaren.

  • 3 Indien voor gratis verstrekking, als bedoeld in artikel 5.3.173, vierde lid, onderdeel c, bestemd product door de verwerkende industrie wordt verwerkt toont de afnemer ten genoegen van de minister aan de hand van bewijsstukken aan dat het product niet opnieuw in het commerciële handelscircuit terecht komt.

Artikel 5.3.178

Uit de bewijsstukken, bedoeld in artikel 25, tweede lid, van verordening 2022/126 blijkt:

  • a. vanaf welk adres de uit de markt genomen producten bestemd voor gratis uitreiking vervoerd zijn;

  • b. het adres waar de uit de markt genomen goederen bestemd voor gratis uitreiking zijn afgeleverd aan een voedselbank als bedoeld in artikel 5.3.167, eerste lid; en

  • c. het aantal afgelegde kilometers.

Artikel 5.3.179

  • 1 Als producten als bedoeld in artikel 47, tweede lid, onderdelen g en h, van verordening 2021/2115 worden aangewezen:

    • a. tomaten met GN code 0702 00 00;

    • b. niet-scherpsmakende pepers (paprika’s) met GN code 0709 60 10;

    • c. bloemkool en broccoli met GN code 0704 10 00;

    • d. komkommers met GN code 0707 00 05;

    • e. appelen met GN code 0808 10;

    • f. peren met GN code 0808 30; en

    • g. aardbeien met GN code 0810 10.

    • h. aubergines met GN code 0709 30.

  • 2 In het geval van een crisis kan de minister besluiten om uitgaven voor het groen oogsten en niet oogsten van producten als bedoeld in artikelen 5.3.179 tot en met 5.3.184 ook voor andere producten subsidiabel te stellen.

Artikel 5.3.180

  • 1 Uitgaven van de producentenorganisatie voor het groen oogsten van producten als bedoeld in artikel 47, tweede lid, onderdeel g, van verordening 2021/2115 zijn subsidiabel.

  • 2 Uitgaven voor het groen oogsten van percelen beplant met appelbomen of perenbomen jonger dan twee jaar, zijn niet subsidiabel.

Artikel 5.3.181

  • 1 Uitgaven van de producentenorganisatie voor het niet oogsten van producten als bedoeld in artikel 47, tweede lid, onderdeel h, van verordening 2021/2115 zijn subsidiabel.

  • 2 Uitgaven voor het niet oogsten van percelen beplant met appelbomen of perenbomen jonger dan twee jaar, zijn niet subsidiabel.

Artikel 5.3.182

  • 1 Een voorafgaande melding als bedoeld in artikel 17, zesde lid, van verordening 2022/126, wordt elektronisch ingediend bij de Minister.

  • 2 In de melding wordt het door de minister toegekende registratienummer van het toepasselijke perceel of de registratienummers van de toepasselijke percelen, zoals vermeld op het formulier, bedoeld in de Regeling landbouwtelling en gecombineerde opgave zoals die geldt op het moment waarop de melding wordt gedaan, opgegeven.

  • 3 Ten behoeve van de melding maakt de producentenorganisatie of unie van producentenorganisaties gebruik van een door de minister beschikbaar gesteld middel.

  • 4 Indien de melding plaatsvindt voor 0:00 uur, vindt de controle op areaal en kwaliteit uiterlijk de derde werkdag plaats of informeert de minister de producentenorganisatie dat er geen controle zal plaatsvinden.

Artikel 5.3.183

  • 1 Voor de toepassing van artikel 17, achtste lid, onderdeel e, van verordening 2022/126, wordt de vergoeding voor producten waarvoor de normale oogst reeds begonnen is, maar die een langere oogstperiode hebben dan een maand, beperkt tot de resterende oogstcapaciteit indien de resterende oogstperiode minder bedraagt dan zes weken.

  • 2 De resterende oogstcapaciteit wordt door de producentenorganisatie ten genoegen van de minister bepaald aan de hand van:

    • a. afleverbonnen van de planten;

    • b. de normale productiecyclus van een gewas; en

    • c. de oorspronkelijk geplande ruimdatum.

Artikel 5.3.184

  • 1 De producentenorganisatie voert het vernietigde gewas, indien van toepassing, of het groen geoogste product af.

  • 2 Als toegestane bestemmingen voor afvoer worden aangewezen:

    • a. afvalverwerkers; en

    • b. veehouders ten behoeve van vervoedering.

  • 3 Afvalverwerkers beschikken over een geldige milieuvergunning.

  • 4 Producentenorganisaties sluiten schriftelijke overeenkomsten met afnemers en transporteurs van de in het eerste lid bedoelde gewassen en producten met gebruikmaking van een door de minister beschikbaar gesteld model, waarin de afnemers en transporteurs worden verplicht:

    • a. tot naleving van de voorwaarden uit artikel 28, tweede lid, van verordening 2022/126, inclusief het voeren van een aparte voorraadboekhouding voor de betrokken concrete acties;

    • b. bij ontvangst van de gewassen en producten de daarbij behorende door de minister ter beschikking gestelde vrachtbrief te ondertekenen; en

    • c. de vrachtbrief en de overeenkomst met de producentenorganisatie gedurende tenminste 7 kalenderjaren, volgend op het kalenderjaar waarin het verkoopseizoen eindigt, te bewaren.

  • 5 In aanvulling op het vierde lid worden ontvangers van de gewassen en producten verplicht om deze gewassen en producten:

    • a. een niet voor menselijke consumptie geschikte bestemming te geven die:

      • 1°. de normale afzet van de betrokken productie niet in de weg staat; en

      • 2°. geen negatieve ecologische of fytosanitaire gevolgen heeft als bedoeld in artikel 17, achtste lid, onderdeel c, van verordening 2022/126; en

    • b. bij ontvangst per vracht te wegen en de weegbrieven gedurende tenminste 7 kalenderjaren, volgend op het kalenderjaar waarin het verkoopseizoen eindigt, te bewaren.

Artikel 5.3.185

  • 1 Uitgaven voor premies ten behoeve van een oogst- en productieverzekering als bedoeld in artikel 47, tweede lid, onderdeel i, van verordening 2021/2115 en artikel 18 van verordening 2022/126 zijn subsidiabel voor zover de producentenorganisatie deze actie heeft opengesteld aan al haar leden.

  • 2 Uitgaven zijn slechts subsidiabel indien zij betrekking hebben op het deel van de polis dat betrekking heeft op gewasschade als gevolg van natuurrampen, ongunstige weersomstandigheden, ziekten of plagen.

  • 3 Assurantiebelasting en polis- of andere soortgelijke kosten zijn niet subsidiabel.

  • 4 Bij de indiening van de subsidieaanvraag wordt door de producentenorganisatie aan de Minister, met gebruikmaking van een door de minister beschikbaar gesteld middel, in geval van de uitgaven informatie overlegd over de verzekering en de daaraan deelnemende leden.

  • 5 Overeenkomstig artikel 18, tweede alinea, van verordening 2022/126 hebben oogst- en productieverzekeringen geen betrekking op verzekeringsuitkeringen die meer dan 100% van het door de producent geleden inkomensverlies dekken, inclusief vergoedingen die de producent ontvangt op grond van andere steun- of verzekeringsregelingen voor het verzekerde risico.

Artikel 5.3.186

  • 1 Uitgaven van personeelskosten en reis- en verblijfkosten voor begeleiding van andere producentenorganisaties en unies van producentenorganisaties die op grond van verordening 1308/2013 zijn erkend of uitgaven voor coaching van individuele producenten, als bedoeld in artikel 47, tweede lid onderdeel j, van verordening 2021/2115 zijn subsidiabel indien voldaan is aan de voorwaarden uit artikel 13 van verordening 2022/126.

  • 2 Uitgaven zijn subsidiabel indien de activiteiten, bedoeld in het eerste lid, uitvoering geven aan de in artikel 13, eerste lid, onderdelen a tot en met c, van verordening 2022/126 bedoelde doelen.

  • 3 Voor de reis- en verblijfkosten gelden de voorwaarden van artikel 5.2.74.

Artikel 5.3.187

  • 1 Uitgaven van de producentenorganisatie, inclusief personeelskosten, die gerelateerd zijn aan de in artikel 47, tweede lid, onderdeel k van verordening 2021/2115 bedoelde uitvoering en het beheer van sanitaire en fytosanitaire voorschriften van derde landen op het grondgebied van de Europese Unie om de toegang tot de markten van derde landen te vergemakkelijken, zijn subsidiabel.

  • 2 Indien de producentenorganisatie in het kader van fytosanitaire protocollen met derde landen uitgaven moet doen als bedoeld in artikel 5.3.103, geldt in afwijking van artikel 5.3.104, eerste lid, dat de kosten volledig subsidiabel zijn.

Artikel 5.3.188

Uitgaven van de producentenorganisatie, inclusief personeelskosten, voor communicatieacties gericht op bewustmaking en het informeren van consumenten, als bedoeld in artikel 47, tweede lid, onderdeel l van verordening 2021/2115 zijn subsidiabel.

§ 12. Verbetering van de arbeidsvoorwaarden en handhaving van de werkgeversverplichtingen en van de vereisten voor gezondheid en veiligheid op het werk

§ 12.1. Algemene bepalingen

Artikel 5.3.189

De activiteiten die zijn opgenomen in deze paragraaf kunnen worden ingezet in het kader van projecten ter realisatie van de sectorale doelstelling verbetering van de arbeidsvoorwaarden en handhaving van de werkgeversverplichtingen en van de vereisten voor gezondheid en veiligheid op het werk, bedoeld in artikel 46, aanhef en onderdeel k, van verordening 2021/2115.

§ 12.2. Uitgaven voor duurzame productiemiddelen

Artikel 5.3.190

  • 1 Uitgaven van de producentenorganisatie voor investeringen in duurzame productiemiddelen ten behoeve van de bescherming van de gezondheid van medewerkers op de locatie van de producentenorganisatie, een dochteronderneming of een lid in geval van een uitbraak van besmettelijke humane ziekten zijn subsidiabel.

  • 2 Investeringen, bedoeld in het eerste lid, zijn onder meer speciale voorzieningen zoals schermen of technische aanpassingen.

§ 12.3. Uitgaven voor overige kosten

Artikel 5.3.191

  • 1 Uitgaven van de producentenorganisatie, inclusief personeelskosten, ten behoeve van bescherming van de gezondheid van medewerkers op de locatie van de producentenorganisatie, een dochteronderneming of een lid in geval van een uitbraak van besmettelijke humane ziekten zijn subsidiabel.

  • 2 Uitgaven, bedoeld in het eerste lid, zijn onder meer de inhuur van hygiënediensten.

  • 3 Niet subsidiabel zijn onder meer uitgaven voor:

    • a. persoonlijke hygiëne zoals mondkapjes, handschoenen, zeep, beschermende kleding;

    • b. bloed- of speekseltesten;

    • c. hygiënemaatregelen in ruimten die niet gerelateerd zijn aan de teelt, bewerking of verkoop van producten.

Afdeling 5.3.3. Subsidieaanvraag en gedeeltelijke betalingen

Artikel 5.3.192

Indien een uitgave afwijkt van de in het operationele programma opgenomen begroting voor een uitgavenpost, wordt deze afwijking bij de aanvraag tot betaling van de steun over het voorafgaande jaar voldoende gemotiveerd.

Artikel 5.3.193

De producentenorganisatie dient tussen 1 februari en 1 april om 12:00 uur een aanvraag tot betaling van de steun over het voorafgaande jaar in, vergezeld van een overzicht van de per project en activiteit gevraagde subsidie en de detailstaat declaratie in, met gebruikmaking van een door de minister beschikbaar gesteld middel.

Artikel 5.3.194

  • 1 Uitgaven als bedoeld in afdeling 5.2.3, paragraaf 3, en afdeling 5.3.2 worden opgenomen in de subsidieaanvraag voor het uitvoeringsjaar waarin de activiteit wordt uitgevoerd, tenzij in afdeling 5.2.3, paragraaf 3 en afdeling 5.3.2 anders wordt bepaald.

  • 2 In afwijking van het eerste lid kunnen uitgaven als bedoeld in afdeling 5.2.3, paragraaf 3 en afdeling 5.3.2 worden betaald in de periode van 1 januari tot en met 31 maart van het jaar volgend op het uitvoeringsjaar waarin de activiteit wordt uitgevoerd, indien de uitgaven in die periode in het actiefonds worden verwerkt.

Artikel 5.3.194a

Facturen en betaalbewijzen zijn op naam gesteld van de producentenorganisatie, de unie van producentenorganisaties of een dochteronderneming.

Artikel 5.3.195

  • 1 Producentenorganisaties laten een extern accountant de juistheid van de subsidieaanvraag controleren en laten de subsidieaanvraag door de accountant waarmerken.

  • 2 De accountant stelt op basis van de door hem uitgevoerde controle een controleverklaring op met gebruikmaking van een door de minister beschikbaar gesteld model, alsmede een verslag van de verrichte werkzaamheden.

Artikel 5.3.196

  • 1 In afwijking van de artikelen 2.14 en 5.1.8 kan een producentenorganisatie de Minister tussen 15 mei en 15 juni om 12:00 uur of tussen 15 september en 15 oktober om 12:00 uur van enig jaar verzoeken om een betaling van ten hoogste 80% van de reeds gerealiseerde uitgaven in het kader van het operationele programma en nog niet aan de producentenorganisatie betaalde bedragen.

  • 2 Ter onderbouwing van het verzoek om gedeeltelijke betaling overlegt de producentenorganisatie de volgende bewijsstukken aan de Minister:

    • a. een rapportage, met gebruikmaking van een door de minister beschikbaar gesteld middel, over de bij het verzoek betrokken periode; en

    • b. een detailstaat declaratie.

  • 3 Een verzoek om gedeeltelijke betaling wordt ten aanzien van overheadkosten als bedoeld in artikel 23, derde lid van verordening 2022/126 slechts gedaan voor het gedeelte van het forfait naar rato van de gerealiseerde uitgaven over de betrokken periode.

Afdeling 5.3.4. Rapportageverplichtingen

Artikel 5.3.197

Het jaarverslag over de uitvoering van operationele programma’s dat samen met de subsidieaanvraag wordt ingediend bevat ten aanzien van de tijdens het voorgaande uitvoeringsjaar uitgevoerde operationele programma:

  • a. een beschrijving van de geplande en daadwerkelijke uitgevoerde werkzaamheden voor het betreffende jaar per activiteit;

  • b. een motivering van afwijkingen tussen geplande en daadwerkelijke uitgevoerde werkzaamheden;

  • c. een beschrijving per activiteit van de geplande en daadwerkelijk bereikte realisatie voor het betreffende jaar ten aanzien van de sectorale doelstellingen.

  • d. een motivering van afwijkingen tussen geplande en de daadwerkelijk bereikte realisatie; en

  • e. een beschrijving van de maatregelen die de producentenorganisatie neemt om alsnog de doelstellingen te kunnen bereiken.

Artikel 5.3.198

  • 1 De producentenorganisatie of unie van producentenorganisaties overlegt gelijktijdig met het jaarverslag over het voorlaatste jaar van de looptijd van het operationeel programma een evaluatie van het operationele programma met gebruikmaking van een door de minister beschikbaar gesteld middel.

  • 2 De evaluatie bevat in ieder geval de volgende onderdelen:

    • a. een beschrijving van de geplande en daadwerkelijke gedurende de looptijd van het operationeel programma uitgevoerde projecten en activiteiten;

    • b. een motivering van afwijkingen tussen geplande en daadwerkelijke uitgevoerde projecten en activiteiten;

    • c. een beschrijving per project en activiteit van de geplande en gedurende de looptijd van het operationeel programma daadwerkelijk bereikte realisatie van de in het goedgekeurde operationele programma vastgestelde verwachte meetbare kwantificeerbaar resultaat;

    • d. motivering van afwijkingen tussen geplande en de daadwerkelijk kwantificeerbaar bereikte realisatie, bedoeld in onderdeel c;

    • e. een beschrijving van de kwantificeerbare bijdrage die de uitvoering van het operationeel programma gedurende haar looptijd geleverd heeft aan de realisatie van het operationeel programma, met name de sectorale doelstellingen;

    • f. een beschrijving van de begrote en daadwerkelijke benutting van het actiefonds gedurende de looptijd van het operationeel programma;

    • g. een motivering van afwijkingen tussen begrote en de daadwerkelijk bereikte benutting van het actiefonds; en

    • h. een beschrijving van de wijzigingen van het operationele programma als gevolg van de afwijkingen, bedoeld in onderdelen b, d en f.

  • 3 Indien de looptijd van een operationeel programma is verlengd door middel van een wijziging van het operationeel programma behoeft de evaluatie slechts éénmaal te worden uitgevoerd.

  • 4 Als onderdeel van de evaluatie beschrijft de producentenorganisatie welke lessen te trekken zijn om toekomstige operationele programma’s te verbeteren en welke wijzigingen in het lopende operationele programma moeten worden aangebracht.

Artikel 5.3.198a

  • 1 De producentenorganisatie overlegt bij de aanvraag tot betaling in voorkomend geval gegevens aan de Minister over:

    • a. het aantal deelnemers dat aan de actie heeft deelgenomen;

    • b. het aantal leden en de identificatie van de leden die aan de actie hebben deelgenomen; en

    • c. de geïnstalleerde jaarlijkse capaciteit van het duurzame productiemiddel, per duurzaam productiemiddel uitgedrukt in Megawatt;

    • d. het aantal hectares en de toepasselijke percelen waarop de actie is uitgevoerd, in voorkomend geval uitgesplitst naar arealen die SKAL zijn gecertificeerd en naar arealen die in omschakeling zijn; en

    • e. Het volume en het percentage waterbesparing per duurzaam productiemiddel.

  • 2 De producentenorganisatie overlegt de informatie door middel van een door de Minister ter beschikking gesteld model.

Afdeling 5.3.5. Slotbepalingen

Artikel 5.3.199

  • 1 Uitgaven voor investeringen in duurzame productiemiddelen die in het operationeel programma direct voorafgaande aan het eerste operationeel programma dat wordt goedgekeurd onder verordening 2021/2115 zijn opgenomen en in tranches ten laste van het actiefonds werden gebracht, kunnen worden opgenomen in het eerste operationele programma dat wordt goedgekeurd onder verordening 2021/2115.

  • 3 De tranches, bedoeld in het eerste lid, hoeven niet te worden ingediend in het kader van een project.

Artikel 5.3.200

Deze titel vervalt met ingang van 17 oktober 2027, met dien verstande dat deze van toepassing blijft op subsidies die voor die datum zijn verleend.

Artikel 5.3.201

De Regeling uitvoering GMO groenten en fruit 2018 wordt ingetrokken, met dien verstande dat deze van toepassing blijft op operationele programma’s die voldoen aan artikel 5, zesde lid, onderdeel c, van verordening 2021/2117. Voor deze operationele programma’s zijn de artikelen met betrekking tot erkenningen in deel 2 van de Regeling uitvoering GMO groenten en fruit 2018 niet langer van toepassing en gelden de artikelen met betrekking tot erkenningen in afdeling 5.2.1.

Titel 5.4. Sectorale interventie bijenteelt

Artikel 5.4.1. Begripsbepalingen

  • 1 In deze titel wordt verstaan onder:

    • kennisinstelling:

      • a. in onderdeel a, b, g of h van de bijlage behorende bij de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek genoemde instelling voor hoger onderwijs;

      • b. andere dan in onderdeel a bedoelde geheel of gedeeltelijk, meerjarig door de overheid gefinancierde onderzoeksorganisatie zonder winstoogmerk die activiteiten verricht met als doel de algemene wetenschappelijke of technische kennis uit te breiden;

      • c. geheel of gedeeltelijk, meerjarig door een andere lidstaat van de Europese Unie gefinancierde:

        • 1°. openbare instelling voor hoger onderwijs;

        • 2°. onderzoeksorganisatie zonder winstoogmerk die activiteiten verricht met als doel de algemene wetenschappelijke en technische kennis uit te breiden;

      • d. rechtspersoon ten aanzien waarvan een instelling als bedoeld in onderdeel a, b of c, direct of indirect:

        • 1°. meer dan de helft van het geplaatste kapitaal verschaft;

        • 2°. volledig aansprakelijk vennoot is; of

        • 3°. overwegende zeggenschap heeft;

      • e. onderzoeksorganisatie zonder winstoogmerk met eigen medewerkers in loondienst, die tot doel heeft via het structureel doen van eigen onderzoek en het ontwikkelen en testen van technische toepassingen door haar medewerkers, de technologische kennis op een specifiek terrein te bevorderen, die geen instelling is als bedoeld in de onderdelen a tot en met d;

    • onderzoeksorganisatie: organisatie voor onderzoek en kennisverspreiding als bedoeld in artikel 2, onderdeel 83, van de algemene groepsvrijstellingsverordening en paragraaf 1.3, onderdeel ee, van de Kaderregeling betreffende staatssteun voor onderzoek, ontwikkeling en innovatie (2014/C 198/01);

    • uitvoeringsjaar: van 1 juli tot en met 30 juni.

  • 2 In afwijking van het eerste lid loopt het eerste uitvoeringsjaar van 1 januari tot en met 30 juni 2023.

Artikel 5.4.2. Subsidieaanvraag

  • 1 De minister verstrekt op aanvraag subsidie aan kennisinstellingen en onderzoeksorganisaties voor projecten op het gebied van kennisontwikkeling en kennisverspreiding die activiteiten omvatten betreffende goede imkerpraktijken of de bijengezondheid en de doorwerking naar de praktijk verbeteren.

  • 2 De projecten ondersteunen activiteiten die bijdragen aan de interventietypes, bedoeld in artikel 55, eerste lid onderdelen a en e, van verordening 2021/2115, en de specifieke doelstellingen, bedoeld in artikel 6, eerste lid, onderdelen c en f, van verordening 2021/2115.

  • 3 Onverminderd artikel 2.9, eerste lid, wordt een aanvraag om subsidie ingediend met gebruikmaking van een door de minister beschikbaar gesteld format.

Artikel 5.4.3. Hoogte subsidie

De subsidie bedraagt ten minste € 125.000 en ten hoogste € 200.000 per project.

Artikel 5.4.4. Betaling

  • 1 De minister verleent eenmaal per uitvoeringsjaar een betaling.

  • 2 De betaling bedraagt in het eerste uitvoeringsjaar ten hoogste € 40.000 en in andere uitvoeringsjaren ten hoogste € 80.000.

Artikel 5.4.5. Subsidiabele kosten

  • 1 Onverminderd artikel 23 en bijlage III van verordening 2022/126, komen voor zover zij direct verbonden zijn met de uitvoering van de desbetreffende subsidiabele activiteit, als andere subsidiabele kosten als bedoeld in artikel 1.3, onderdeel d, in aanmerking:

    • a. reis- en verblijfkosten overeenkomstig de voorwaarden in artikel 5.4.6;

    • b. aanschaf van materialen overeenkomstig bijlage III, punt 7, van verordening 2022/126;

    • c. kosten derden, voor zover deze derden niet betrokken zijn bij de rangschikking van de aanvragen; en

    • d. personeelskosten aan de hand van een geldend uurtarief berekend overeenkomstig artikel 23, eerste lid, vierde alinea, van verordening 2022/126.

  • 2 De uitgavenposten, bedoeld in het eerste lid, onderdelen b en c, worden onderbouwd door middel van minimaal drie onderling vergelijkbare kostenbegrotingen.

  • 3 In afwijking van het tweede lid kan een begroting voor een uitgavenpost voor een activiteit waarvan de uitgaven in een uitvoeringsjaar worden geraamd op minder dan € 25.000 worden onderbouwd aan de hand van een enkele kostenbegroting.

  • 4 Indien een uitgavenpost voor een activiteit aantoonbaar door slechts een enkele of ten hoogste twee partijen kan worden uitgevoerd of begroot, wordt een begroting, in afwijking van het tweede lid, onderbouwd met de beschikbare kostenbegroting(en).

  • 5 Indien een begroting voor een uitgavenpost wordt onderbouwd aan de hand van meerdere kostenbegrotingen wordt de keuze voor de in de begroting opgenomen kostenbegroting voldoende gemotiveerd.

Artikel 5.4.5a. Onderbouwing personeelskosten

  • 1 De kennisinstelling of onderzoeksorganisatie houdt ter onderbouwing van de gewerkte uren, bedoeld in artikel 23, eerste lid, derde alinea, van verordening 2022/126, een volledige urenadministratie bij.

  • 2 Op verzoek van de Minister overlegt de kennisinstelling of onderzoeksorganisatie de urenregistratie en de urenadministratie.

Artikel 5.4.6. Berekening reis- en verblijfkosten

  • 1 Uitgaven voor kilometers gereden met de eigen auto door medewerkers van de begunstigde zijn subsidiabel indien:

    • a. de kilometers zijn gemaakt in het kader van een in project opgenomen activiteit;

    • b. de vergoedingen daadwerkelijk aan de medewerker zijn uitbetaald; en

    • c. de vergoeding maximaal € 0,19 per kilometer bedraagt.

  • 2 Uitgaven voor vliegtickets voor buitenlandse dienstreizen, plaatsbewijzen voor het openbaar vervoer en tickets voor veerboten zijn subsidiabel op basis van de economy class prijzen van deze tickets of plaatsbewijzen.

  • 3 Begunstigden kunnen voor uitgaven voor verblijfkosten voor dienstreizen en excursies in binnenland en in EU-lidstaten door medewerkers vergoedingen declareren voor de daadwerkelijk gemaakte kosten binnen de maxima van hoofdstuk 10 van de CAO-Rijk.

  • 4 Kosten voor auto’s in eigendom van of geleased dan wel gehuurd door de begunstigde zijn niet subsidiabel.

Artikel 5.4.7. Verdeling subsidieplafond

De minister verdeelt het subsidieplafond per openstelling op volgorde van rangschikking van de aanvragen.

Artikel 5.4.8. Realisatietermijn

De termijn, bedoeld in artikel 2.11, tweede lid, onderdeel b, is twee jaar en zes maanden na subsidieverlening.

Artikel 5.4.9. Afwijzingsgronden

Onverminderd artikel 2.11, beslist de minister afwijzend op een aanvraag voor subsidieverlening indien een aanvraag minder dan 30 punten behaalt op basis van de rangschikking, bedoeld in artikel 5.4.10.

Artikel 5.4.10. Rangschikkingscriteria

  • 1 De minister kent aan een aanvraag, op basis van het bijbehorende projectplan, een hoger aantal punten toe aan de hand van de volgende criteria:

    • a. de mate van inhoudelijke diepgang, waaraan ten hoogste de volgende punten worden toegekend:

      • 1°. de doelstellingen zijn toepasselijk en duidelijk omschreven: ten hoogste 5 punten;

      • 2°. het voorstel bouwt voldoende voort op wetenschappelijke kennis: ten hoogste 16 punten;

      • 3°. de voorgestelde methode of aanpak om de doelstellingen te bereiken is duidelijk omschreven en realistisch: ten hoogste 5 punten;

      • 4°. de kwaliteit van de kennisinstelling of onderzoeksorganisatie is voldoende of er is voldoende kennis aanwezig bij de verschillende deelnemers waaronder medewerkers, projectcoördinatoren en partners: ten hoogste 5 punten;

      • 5°. het voorstel is voldoende creatief en heeft voldoende stimulerend potentieel: ten hoogste 5 punten;

    • b. de mate van relevantie voor de imkerpraktijk en potentiële impact van de activiteiten voor de imkerpraktijk, waaraan ten hoogste 45 punten worden toegekend;

    • c. de kwaliteit en efficiëntie van het voorstel, waaraan ten hoogste de volgende punten worden toegekend:

      • 1°. de kwaliteit en effectiviteit van het werkplan, inclusief de mate waarin de mensen en middelen worden ingezet, zijn voldoende om de doelstellingen en producten te realiseren: ten hoogste 2 punten;

      • 2°. de managementstructuren en procedures zijn voldoende, inclusief risico’s, ethische kwesties en omgang met gegevens om de activiteiten uit te voeren: ten hoogste 1 punt;

      • 3°. de complementariteit van de deelnemers is voldoende zodat de onderzoeksgroep of het samenwerkingsverband de noodzakelijke expertise kan leveren: ten hoogste 2 punten;

      • 4°. de rolverdeling in het voorstel is duidelijk omschreven: ten hoogste 2 punten;

      • 5°. de budgettering van het projectplan is voldoende: ten hoogste 2 punten.

  • 2 Het aantal punten dat wordt behaald, betreft het totaal van de punten die op grond van de onderdelen a, b en c van het eerste lid worden toegekend. Het maximum aantal punten is 90.

  • 3 De minister rangschikt de aanvragen waarop niet afwijzend is beslist hoger naarmate in totaal meer punten aan het project zijn toegekend.

  • 4 In afwijking van artikel 2.6, tweede lid, rangschikt de minister indien aan twee of meer aanvragen in totaal een gelijk aantal punten is toegekend, een aanvraag hoger naarmate meer punten zijn toegekend aan respectievelijk onderdeel a en b van het eerste lid.

Artikel 5.4.11. Verplichtingen subsidieontvanger

  • 1 De subsidieontvanger verleent medewerking aan een evaluatie van de effecten van de op grond van deze titel gesubsidieerde activiteiten, voor zover deze medewerking redelijkerwijs van hem verlangd kan worden.

  • 2 De verplichting, bedoeld in het eerste lid, geldt gedurende vijf jaar na de datum van de beschikking tot subsidievaststelling.

  • 3 De subsidieontvanger dient jaarlijks, uiterlijk op 1 augustus, een tussenrapportage in bij de minister met gebruikmaking van een door de minister beschikbaar gesteld format. Deze tussenrapportage bevat een overzicht van de uitgevoerde activiteiten, de behaalde deelresultaten en een verantwoording van de gedane uitgaven.

  • 4 In afwijking van artikel 2.19, eerste lid, dient de subsidieontvanger een aanvraag tot subsidievaststelling gelijktijdig in met de tussenrapportage, bedoeld in het derde lid.

Artikel 5.4.12. Vervaltermijn

Deze titel vervalt met ingang van 1 augustus 2027, met dien verstande dat deze van toepassing blijft op subsidies die voor deze datum zijn verleend.

Titel 5.5. Brede weersverzekering

§ 1. Algemene bepalingen

Artikel 5.5.1. Begripsbepalingen

In deze titel wordt verstaan onder:

  • brede weersverzekering: goedgekeurde verzekering als bedoeld in artikel 1:1 van de Wet op het financieel toezicht tegen de financiële gevolgen van ongunstige weersomstandigheden in open teelten;

  • landbouwer: natuurlijke of rechtspersoon of een groep natuurlijke of rechtspersonen die een minimumniveau aan landbouwactiviteiten uitvoert;

  • open teelten: open teelten van de sectoren akkerbouw, vollegrondsgroententeelt, bollenteelt, sierteelt, fruitteelt en boomkwekerij;

  • premie: premie, bedoeld in artikel 1:1 van de Wet op het financieel toezicht;

  • schade-expert: deskundige op het gebied van schade die de gedragscode van expertiseorganisaties van het Verbond van Verzekeraars of een daarmee gelijk te stellen gedragscode in acht neemt;

  • verzekeraar: verzekeraar, bedoeld in artikel 1:1 van de Wet op het financieel toezicht;

  • verzekeringspolis: bewijs van verzekering tussen landbouwer en verzekeraar.

Artikel 5.5.2. Subsidieaanvraag

  • 1 Een landbouwer kan subsidie aanvragen in de vorm van een financiële bijdrage voor de premie ten behoeve van de brede weersverzekering.

  • 2 De landbouwer die in aanmerking wil komen voor de subsidie, bedoeld in het eerste lid, maakt voor de aanvraag gebruik van het beschrijvingsbiljet, bedoeld in artikel 24, eerste lid, van de Landbouwwet en de daarop gebaseerde door de minister vastgestelde regeling.

  • 3 De landbouwer legt vóór 1 november van het jaar waarin hij de aanvraag, bedoeld in het tweede lid, indient, de in artikel 5.5.7. genoemde gegevens over.

  • 4 De landbouwer is van de verplichting, bedoeld in het vierde lid, vrijgesteld voor zover de bewijsstukken vóór het verstrijken van de in dat lid genoemde termijn door de verzekeraar worden verstrekt.

Artikel 5.5.3. Afwijzingsgronden

  • 2 Geen subsidie wordt verstrekt indien de landbouwer zijn open teelt niet tegen alle ongunstige weersomstandigheden, bedoeld in artikel 5.5.12., heeft verzekerd.

  • 3 Geen subsidie wordt verstrekt ten behoeve van de premie die wordt betaald voor een brede weersverzekering van de open teelt op landbouwareaal dat is gelegen buiten Nederland.

  • 4 De minister beslist afwijzend op een aanvraag om subsidie, indien:

    • a. de landbouwer niet voldoet aan artikel 5.5.2., derde lid;

    • b. de landbouwer niet voldoet aan de eisen die gelden voor een actieve landbouwer als bedoeld in artikel 5 van de Uitvoeringsregeling GLB 2023;

    • c. de landbouwer ofwel in het geval hij een volmacht heeft verleend als bedoeld in artikel 5.5.8., het deel van de premie dat overeenkomt met de gehele premie verminderd met de aangevraagde subsidie op grond van deze regeling, ofwel indien de landbouwer geen volmacht heeft verleend als bedoeld in artikel 5.5.8., de volledige premie, niet vóór 1 november van het jaar van de aanvraag heeft betaald, of,

    • d. geen toestemming als bedoeld in artikel 5.5.7., onderdelen d en e, is gegeven.

Artikel 5.5.4. Subsidieverstrekking en hoogte

  • 1 De minister verstrekt een subsidie die maximaal 63,7% van de premie bedraagt, exclusief belastingen.

  • 2 De subsidie betreft enkel de oppervlakte van de verzekerde percelen die via het beschrijvingsbiljet, bedoeld in artikel 5.5.2., tweede lid, als zodanig zijn opgegeven.

Artikel 5.5.5. Verdeling subsidieplafond

De minister verdeelt het subsidieplafond evenredig over de ingediende aanvragen.

Artikel 5.5.6. Beslistermijn aanvraag

De minister beslist op een aanvraag als bedoeld in artikel 5.5.2., eerste lid, uiterlijk op 15 mei volgend op het jaar van de aanvraag.

Artikel 5.5.7. Verplichtingen aanvrager

De landbouwer verstrekt de volgende gegevens aan de minister:

  • a. het polisnummer van de brede weersverzekering;

  • b. de naam van de verzekeraar met wie de brede weersverzekering is afgesloten en een kopie van de verzekeringspolis;

  • c. een bewijs van betaling van het deel van de premie, bedoeld in artikel 5.5.3., vierde lid, onderdeel c;

  • d. toestemming aan de minister om perceelsgegevens uit te wisselen met de verzekeraar ten behoeve van de controle op de naleving van deze regeling;

  • e. gegevens waaruit blijkt dat de landbouwer is ingeschreven in het handelsregister, bedoeld in artikel 2 van de Handelsregisterwet 2007, en

  • f. een verklaring dat de landbouwer zich niet meer dan één keer verzekert voor dezelfde schade.

Artikel 5.5.8. Betaling subsidie

  • 2 Bij gebreke van een volmacht als bedoeld in het eerste lid vindt betaling plaats door bijschrijving op een door de landbouwer opgegeven bankrekening.

§ 2. Voorschriften inzake de verzekeraar

Artikel 5.5.9. Aanvraag verzekeraar

  • 1 Een verzekeraar dient vóór 1 december, voorafgaand aan het jaar waarvoor de goedkeuring wordt gevraagd, een aanvraag in bij de minister voor goedkeuring van de voorwaarden van een brede weersverzekering.

  • 2 De aanvraag, bedoeld in het eerste lid, gaat vergezeld van:

    • a. een onderbouwing van de premie;

    • b. een verklaring van de verzekeraar dat hij zijn administratie die betrekking heeft op de verzekeringsvoorwaarden, ten minste vier kalenderjaren na afloop van de brede weersverzekering ter beschikking houdt voor de minister;

    • c. het standaardmodel van de verzekeringspolis, en

    • d. documenten waarin de verzekeraar ten genoegen van de minister aantoont dat de verzekeringsvoorwaarden voldoen aan het bepaalde in deze regeling.

  • 3 De minister beslist binnen een termijn van 22 weken op de aanvraag, bedoeld in het eerste lid.

Artikel 5.5.10. Voorwaarden goedkeuring brede weersverzekering

  • 1 De minister verleent uitsluitend goedkeuring aan de verzekeringsvoorwaarden indien:

    • a. het financieel verlies van de landbouwer dat wordt gedekt:

      • 1°. meer is dan 20% van de gemiddelde jaarproductie in de laatste drie jaar of van de gemiddelde productie van drie van de laatste vijf jaar waarbij de hoogste en laagste productie van deze vijf jaar niet wordt meegerekend,

      • 2°. het gevolg is van een lagere opbrengst in kwantiteit of kwaliteit,

      • 3°. optreedt op een aaneengesloten stuk grond waarop één enkel gewas wordt geteeld, en

      • 4°. redelijkerwijs is toe te rekenen aan ongunstige weersomstandigheden als bedoeld in artikel 5.5.12.;

    • b. alle open teelten verzekerd kunnen worden;

    • c. geen eisen worden gesteld aan de aard of hoeveelheid van de toekomstige productie door de verzekerde;

    • d. de voorwaarde wordt gesteld dat de schade wordt vastgesteld door een schade-expert;

    • e. de verzekeraar niet tot uitkering overgaat voor zover de landbouwer van overheidswege een tegemoetkoming in de schade ontvangt die ertoe leidt dat hij meer compensatie ontvangt dan hij schade heeft geleden;

    • f. slechts één keer tot uitkering wordt overgegaan voor dezelfde gebeurtenis bij dezelfde teelt;

    • g. de brede weersverzekering wordt aangegaan voor een periode van ten minste twaalf maanden;

    • h. de brede weersverzekering geen dekking biedt voor:

      • 1°. genomen preventiemaatregelen, en

      • 2°. bereddingsmaatregelen die genomen zijn op grond van de verzekeringspolis of artikel 7:957 van het Burgerlijk Wetboek, maar waarbij geen verlies als bedoeld in onderdeel a is opgetreden;

    • i. de verzekeraar toestemming wordt verleend door de landbouwer om diens persoonsgegevens te verwerken ten behoeve van de controle op de naleving van deze regeling;

    • j. de verzekeraar verklaart dat deze niet meer dan een keer dezelfde schade van de landbouwer verzekert;

    • k. de verzekeraar verklaart dat deze alle ontvangen subsidiebedragen aanwendt om de premienota van de betreffende landbouwer overeenkomstig de voorwaarden van deze regeling te voldoen, en

    • l. de verzekeraar verklaart dat de minister in kennis wordt gesteld van eventuele aanpassingen in de administratie van de verzekeraar, voor zover deze aanpassingen negatieve gevolgen hebben voor de betrouwbaarheid van de daarin verwerkte gegevens.

  • 2 De minister verleent de goedkeuring per verzekeringsjaar en kan aan de goedkeuring nadere voorschriften verbinden.

Artikel 5.5.11. Verlenging goedkeuring

  • 1 De goedkeuring, bedoeld in artikel 5.5.10., eerste lid, kan op verzoek van de verzekeraar steeds voor een periode van een jaar worden verlengd.

  • 2 De verzekeraar dient vóór 15 januari van het desbetreffende jaar een verzoek tot verlenging van de goedkeuring in bij de minister en meldt daarbij de eventuele wijzigingen van de verzekeringsvoorwaarden.

  • 3 De minister beslist binnen 6 weken op het verzoek, bedoeld in het eerste lid.

  • 4 Bij een verzoek tot verlenging verstrekt de verzekeraar het totaalbedrag aan schade-uitkeringen gedaan op het product brede weersverzekering van het jaar voorafgaande aan het jaar waarvoor verzoek tot verlenging van de goedkeuring van de verzekeringsvoorwaarden wordt aangevraagd.

  • 5 Alvorens te besluiten op het verzoek tot verlenging beoordeelt de minister de redelijkheid van kosten, aan de hand van de met de schade-uitkeringsbedragen berekende loss ratio over de vijf voorafgaande jaren. Indien de minister na onderzoek concludeert dat niet meer van redelijke kosten kan worden gesproken moet de verzekeraar binnen een door de minister te bepalen termijn aangeven op welke wijze het meerjarig loss ratio getal in het nieuwe verzekeringsjaar weer boven de daartoe door de minister vastgestelde signaleringswaarde wordt gebracht. Indien niet afdoende gewaarborgd is dat het meerjarig loss ratio getal boven de signaleringswaarde blijft, wordt de goedkeuring geweigerd.

Artikel 5.5.12. Ongunstige weersomstandigheden

  • 1 Onder ongunstige weersomstandigheden worden in elk geval begrepen:

    • a. weersomstandigheden die volgens een schade-expert of het Koninklijk Nederlands Meteorologisch Instituut met een natuurramp kunnen worden gelijkgesteld, en

    • b. elk van de volgende weersomstandigheden:

      • 1°. regenval;

      • 2°. droogte;

      • 3°. (nacht)vorst;

      • 4°. sneeuw;

      • 5°. ijzel;

      • 6°. storm;

      • 7°. hagel, of

      • 8°. brand door blikseminslag.

  • 2 De minister kan in aanvulling op het eerste lid, in overleg met de brancheorganisatie van verzekeraars, ook andere ongunstige weersomstandigheden erkennen.

Artikel 5.5.13. Bijzondere voorwaarden

  • 1 In afwijking van artikel 5.5.10, eerste lid, onderdeel a, onder 1°, mag een brede weersverzekering ook tot uitkering komen bij een financieel verlies van 20% of minder, mits de verzekeraar ten genoegen van de minister onderscheidt welk deel van de premie betrekking heeft op vergoeding van het financieel verlies van de landbouwer van 20% of minder. In dat geval heeft de steun slechts betrekking op het gedeelte van de premie dat ziet op verzekeringsvoorwaarden die in overeenstemming zijn met de bepalingen van deze regeling.

  • 2 Het onderscheid, bedoeld in het eerste lid, moet helder zijn omschreven in de verzekeringsvoorwaarden.

  • 3 In afwijking van artikel 5.5.10, eerste lid, onderdeel g, mag een brede weersverzekering voor langer dan twaalf maanden worden aangegaan, mits de premie jaarlijks wordt betaald en de jaarlijkse premie betrekking heeft op de productie van een periode van twaalf maanden.

  • 4 De minister publiceert een lijst van de goedgekeurde brede weersverzekeringen op de website van de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland.

Artikel 5.5.14. Rekenmodel

  • 2 Het rekenmodel wordt tezamen met de verzekeringsvoorwaarden goedgekeurd door de minister.

  • 3 De minister keurt het rekenmodel uitsluitend goed indien de verzekeraar aantoont dat de uitkomsten van het rekenmodel vergelijkbaar zijn met een schadebeoordeling door een schade-expert. Het rekenmodel bevat daartoe ten minste de noodzakelijke gegevens om de schade vast te kunnen stellen aan de hand van bedrijfsspecifieke gegevens van het landbouwbedrijf zoals het gewas en de grondsoort op perceelsniveau en de feitelijke weersomstandigheid die de schade veroorzaakt.

  • 4 De verzekeraar onderzoekt elk gebruik van het rekenmodel met behulp van een steekproef. De resultaten worden ter beschikking gehouden van de minister.

§ 3. Slotbepalingen

Artikel 5.5.15. Vervaldatum

Deze titel vervalt met ingang van 1 januari 2028, met dien verstande dat deze van toepassing blijft op subsidies die voor die datum zijn verleend.

Artikel 5.5.16. Overgangsrecht

Titel 5.6. Samenwerken aan innovatie door operationele groepen in het kader van EIP

Artikel 5.6.1. Begripsbepalingen

In deze titel wordt verstaan onder:

  • EIP: Europees Innovatiepartnerschap voor de productiviteit en duurzaamheid in de landbouw als bedoeld in artikel 127 van verordening 2021/2115;

  • gebiedsgerichte fieldlab: een fysieke praktijkomgeving waar nationale en regionale overheden, bedrijven, onderwijsinstellingen en kennisinstellingen in een regionaal netwerk samenkomen om nieuwe technologische en sociale innovaties te ontwikkelen, ermee te experimenten, te demonstreren, ervan te leren, op te schalen, te implementeren of onderzoek naar te doen;

  • innovatie: vernieuwing die gebruikt wordt in de praktijk;

  • operationele groep: samenwerkingsverband dat deel uitmaakt van een EIP en bestaat uit minimaal twee actoren, waarvan minimaal één landbouwer, en dat is gericht op het ontwikkelen, valideren en verfijnen van innovaties;

  • potentiële jonge landbouwer: jonge landbouwer die niet hoeft te voldoen aan het vereiste van bedrijfshoofd, bedoeld in de begripsbepaling van ‘jonge landbouwer’ in artikel 5.1.1., eerste lid.

Artikel 5.6.2. Subsidieverlening

  • 1 De minister verstrekt op aanvraag subsidie aan de operationele groep voor een project dat bestaat uit het ontwikkelen van innovatieve initiatieven die bijdragen aan de transitie naar een duurzame en toekomstbestendige landbouw en de uitwisseling van kennis hierover.

  • 2 In afwijking van het eerste lid, verstrekt de minister enkel subsidie voor een project dat is gericht op de categorie, bedoeld in het zesde lid, onderdeel b, aan een operationele groep die bestaat uit ten minste vijf varkenshouders, een slachterij en een afzetkanaal van producten uit de varkenshouderij. Een varkenshouder die varkens, niet zijnde biggen, of enkel biggen houdt, kan enkel deelnemen aan een operationele groep indien de eerste type houder biggen afneemt van de laatste type houder en beide houders deelnemen aan dezelfde operationele groep.

  • 3 In afwijking van het eerste lid, verstrekt de minister enkel subsidie voor een project dat is gericht op de categorie, bedoeld in het zesde lid, onderdeel a, aan een operationele groep die bestaat uit ten minste één potentiële jonge landbouwer.

  • 4 Het project bestaat uit:

    • a. de voorbereiding op de uitvoering van het projectplan, en

    • b. de uitvoering van het projectplan.

  • 5 Het project draagt bij aan een of meer van de doelstellingen bedoeld in artikel 6, eerste lid, en aan de doelstelling, bedoeld in artikel 6, tweede lid, van verordening 2021/2115.

  • 6 Het project is gericht op één van de volgende categorieën van activiteiten:

    • a. Het behouden van jonge landbouwers en het aantrekken van potentiële jonge landbouwers om te kiezen voor het agrarisch ondernemerschap;

    • b. Het minder toepassen van het verwijderen van een deel van de staart bij biggen in de varkenshouderij in de in artikel 2.3, onderdeel b, van het Besluit diergeneeskundigen, bedoelde situatie en naar aanleiding hiervan het opdoen van ervaring voor het opstellen van een nieuwe ecoregeling als bedoeld in artikel 31 van verordening 2021/2115;

    • c. Het uitwerken van een ontwerp voor het opzetten van een gebiedsgerichte fieldlab; of

    • d. Het ontwikkelen van andere innovaties die bijdragen aan de doelstellingen, bedoeld in het vijfde lid.

  • 7 Voor zover aan de operationele groep anderen dan landbouwers deelnemen bevat de subsidie, bedoeld in het eerste lid, staatssteun en wordt zij gerechtvaardigd door artikel 39 van de landbouwvrijstellingsverordening.

Artikel 5.6.3. Subsidiabele kosten

  • 1 Voor subsidie komen uitsluitend kosten ten behoeve van het project in aanmerking voor zover deze zien op:

    • a. in afwijking van artikel 1.3, tweede lid, voorbereidingskosten, bestaande uit de oprichting van een operationele groep en het gezamenlijk formuleren van een projectplan, de volgende activiteiten:

      • 1°. het werven van de deelnemers;

      • 2°. het netwerken om het project goed te definiëren;

      • 3°. het opstellen van een projectplan en de samenwerkingsovereenkomst;

      • 4°. projectmanagement en projectadministratie;

    • b. uitvoeringskosten, de volgende activiteiten:

      • 1°. coördinatie van de operationele groep;

      • 2°. operationele activiteiten die direct verbonden zijn aan de uitvoering van het project;

      • 3°. projectmanagement en projectadministratie;

    • c. tijdens de projectduur gemaakte kosten voor investeringen, voor:

      • 1°. bouw of verbetering van onroerende zaken;

      • 2°. verwerving of leasing van onroerende zaken:

      • 3°. indien het project gericht is op de categorie, bedoeld in artikel 5.6.2., zesde lid, onderdeel a, de aankoop van grond;

      • 4°. de koop of huurkoop van nieuwe machines en installaties tot maximaal de marktwaarde van de activa.

  • 2 In afwijking van het eerste lid komen de kosten, bedoeld in het eerste lid, onderdeel c, niet voor subsidie in aanmerking indien het project gericht is op de categorie, bedoeld in artikel 5.6.2, zesde lid, onderdeel c.

  • 3 In afwijking van artikel 1.3, tweede lid, komen de kosten, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, voor subsidie in aanmerking indien deze maximaal één jaar voorafgaand aan de datum van indiening van de aanvraag voor subsidie en niet eerder dan 1 januari 2023 zijn gemaakt.

  • 5 In afwijking van het vierde lid kunnen kennisinstellingen de integrale kostensystematiek, bedoeld in artikel 1.3b, hanteren.

Artikel 5.6.4. Hoogte subsidie

  • 1 De hoogte van de subsidie bedraagt minimaal € 125.000 en maximaal € 500.000.

  • 2 In afwijking van het eerste lid bedraagt de subsidie voor een project dat gericht is op de categorie, bedoeld in artikel 5.6.2, zesde lid, onderdeel a, minimaal € 25.000 en maximaal € 125.000.

  • 3 De varkenshouders die deelnemen aan de operationele groep, bedoeld in artikel 5.6.2, tweede lid, ontvangen samen ten minste 60% van het totale subsidiebedrag.

  • 5 De hoogte van de subsidie voor de aankoop van landbouwgrond bedraagt ten hoogste 10% van de totale subsidiabele kosten van het project.

Artikel 5.6.5. Start- en realisatietermijn

  • 1 Met de uitvoering van het project wordt uiterlijk binnen 6 maanden na de subsidieverlening gestart.

  • 2 Het project is uiterlijk 3 jaar na subsidieverlening afgerond en niet later dan 31 december 2028.

  • 3 In afwijking van het tweede lid is een project dat gericht is op de categorieën, bedoeld in artikel 5.6.2, zesde lid, onderdelen b of c, respectievelijk uiterlijk 2 jaar en 1 jaar na subsidieverlening afgerond.

Artikel 5.6.6. Afwijzingsgronden

  • 1 Onverminderd artikel 2.11 beslist de minister afwijzend op een aanvraag voor subsidieverlening indien:

    • a. het project niet nieuw is voor een deelnemer aan een operationele groep als bedoeld in artikel 5.6.2, eerste lid;

    • b. aan een aanvraag minder dan 30 punten zijn toegekend op grond van artikel 5.6.8;

    • c. met de uitvoering van het project, niet zijnde de uitvoering van voorbereidingsactiviteiten, bedoeld in artikel 5.6.3, eerste lid, onderdeel a, is gestart voordat de aanvraag om subsidie is ingediend.

  • 2 Onverminderd het eerste lid, beslist de minister afwijzend op een aanvraag voor subsidieverlening van een project dat gericht is op de categorie, bedoeld in artikel 5.6.2, zesde lid, onderdeel b, indien:

    • a. een varkenshouder die produceert volgens de biologische productiewijze of een varkenshouder die in het jaar voorafgaand aan het tijdstip van aanvraag varkens met hele staarten op de markt heeft gebracht, deelneemt aan de operationele groep, bedoeld in artikel 5.6.2, tweede lid;

    • b. niet is gebleken dat passende maatregelen zijn getroffen ter voorkoming van staartbijten en andere gedragsstoornissen, als bedoeld in artikel 2.3, onderdeel b, onder 3, van het Besluit diergeneeskundigen;

    • c. het project start met minder dan vijf tomen biggen per deelnemer aan de operationele groep die biggen houdt.

Artikel 5.6.7. Verdeling subsidieplafond

De minister verdeelt de subsidieplafonds voor de categorieën, bedoeld in artikel 5.6.2., zesde lid, onderdelen a, b, c en d, op volgorde van rangschikking van de aanvragen.

Artikel 5.6.8. Rangschikkingscriteria

  • 1 De minister kent aan een aanvraag, op basis van het bijbehorende projectplan, een hoger aantal punten toe naarmate:

    • a. de mate van effectiviteit hoger is;

    • b. de haalbaarheid hoger is;

    • c. de mate van efficiëntie van uitvoering hoger is; en

    • d. de mate van innovatie hoger is.

  • 2 Het aantal punten dat wordt gegeven bedraagt per onderdeel van het eerste lid ten hoogste 5.

  • 3 Voor de rangschikking van een aanvraag voor een project dat bijdraagt aan de categorie, bedoeld in artikel 5.6.2, zesde lid, onderdelen a en b, wordt het aantal punten gegeven voor het eerste lid, onderdelen a, b, c, en d, vermenigvuldigd met onderscheidenlijk de wegingsfactoren 4, 3, 1 en 2.

  • 4 Voor de rangschikking van een aanvraag voor een project dat bijdraagt aan de doelstelling, bedoeld in artikel 5.6.2, zesde lid, onderdeel c, wordt het aantal punten gegeven voor het eerste lid, onderdelen a, b, c en d, vermenigvuldigd met onderscheidenlijk de wegingsfactoren 3, 4, 1 en 2.

  • 5 Voor de rangschikking van een aanvraag voor een project dat bijdraagt aan de doelstelling, bedoeld in artikel 5.6.2, zesde lid, onderdeel d, wordt het aantal punten gegeven voor het eerste lid, onderdelen a, b, c en d, vermenigvuldigd met onderscheidenlijk de wegingsfactoren 3, 2, 1 en 4.

  • 6 De minister rangschikt de aanvragen waarop niet afwijzend is beslist hoger naarmate in totaal meer punten aan het project zijn toegekend.

  • 7 Indien aan twee of meer aanvragen binnen een categorie, bedoeld in artikel 5.6.2, zesde lid, in totaal een gelijk aantal punten is toegekend, rangschikt de minister een aanvraag hoger naarmate meer punten zijn toegekend voor een rangschikkingscriterium met een hogere wegingsfactor.

Artikel 5.6.9. Adviescommissie

De adviescommissie gemeenschappelijk landbouwbeleid 2023–2027, bedoeld in artikel 5.1.12a, heeft in het kader van deze titel tot taak de minister te adviseren omtrent de rangschikkingscriteria, bedoeld in artikel 5.6.8.

Artikel 5.6.10. Verplichtingen subsidieontvanger

  • 1 Onverminderd artikel 2.9 wordt de aanvraag ingediend met gebruikmaking van een format dat door de minister beschikbaar wordt gesteld en neemt de penvoerder in het bij de aanvraag gevoegde het projectplan op:

    • a. de startdatum van het project;

    • b. de te verwachten resultaten;

    • c. de beoogde activiteiten voor de kennisverspreiding van de resultaten met gebruik van de hiertoe geëigende netwerken;

    • d. de mogelijke risico’s en randvoorwaarden;

    • e. de mogelijke negatieve omgevingseffecten;

    • f. een beschrijving van de rol en de taken van de bij de uitvoering van het plan betrokken partijen; en

    • g. een beschrijving van de innovativiteit ten opzichte van bestaande initiatieven.

  • 3 Onverminderd het eerste lid onderbouwt de penvoerder in het projectplan van een project dat gericht is op de categorie, bedoeld in artikel 5.6.2, zesde lid, onderdeel a, dat het project niet bijdraagt aan een vervroegd pensioen van landbouwers.

  • 4 De penvoerder maakt een samenvatting en de resultaten van het project openbaar via de geëigende netwerken, bedoeld in het eerste lid, onderdeel c.

  • 5 Onverminderd artikel 2.18, dient de penvoerder jaarlijks en bij de aanvraag van een deelbetaling een tussenrapportage in bij de minister. Deze tussenrapportage bevat een overzicht van de uitgevoerde activiteiten en de behaalde deelresultaten.

  • 6 Onverminderd het derde lid en de artikelen 2.18, eerste lid en 2.19, vijfde lid, bevatten een tussenrapportage en eindverslag de volgende gegevens:

    • a. het aantal personen dat van advies, opleiding, kennisuitwisseling of deelname aan de operationele groep heeft geprofiteerd om betere duurzame economische, sociale, milieu en klimaatprestaties en prestaties op het gebied van hulpbronnenefficiëntie te leveren;

    • b. in het geval van een project als bedoeld in het tweede lid, de staartlengte van en schade aan staarten bij de varkens die onderdeel zijn van het project, zoals geregistreerd door de deskundige, bedoeld in het zevende lid.

  • 7 Een project als bedoeld in het tweede lid wordt begeleid door een dierenarts of andere deskundige op het gebied van het verminderen van het verwijderen van een deel van staarten vanuit het oogpunt van diergezondheid en dierenwelzijn. Ten behoeve van deze begeleiding bezoekt deze deskundige de varkenshouders die deelnemen aan het project elke twee maanden vanaf de start van het project en registreert de schade aan staarten van varkens. Deelnemende varkenshouders verlenen hieraan hun medewerking.

Artikel 5.6.11. Deelbetaling en voorschot

  • 1 Er wordt ambtshalve een voorschot verstrekt.

  • 2 Er kunnen deelbetalingen worden verstrekt. Een deelbetaling bedraagt minimaal 25% van de verleende subsidie en ten minste € 50.000 van de verleende subsidie. Een deelbetaling kan maximaal twee keer per jaar worden aangevraagd.

Artikel 5.6.12. Vervaltermijn

Deze titel vervalt met ingang van 1 april 2028, met dien verstande dat deze van toepassing blijft op subsidies die voor die datum zijn verleend.

Titel 5.7. Stimuleren van kennisoverdracht via de Subsidiemodule Agrarische Bedrijfsadvisering en Educatie (SABE)

§ 5.7.1. Begripsbepalingen

Artikel 5.7.1. Begripsbepalingen

In deze titel wordt verstaan onder:

  • bedrijfsadviseringssysteem: een bedrijfsadviseringssysteem als bedoeld in de artikelen 37 en 38 van de Uitvoeringsregeling GLB 2023;

  • bedrijfsadviseur: een adviseur die landbouwers adviseert;

  • demonstratiebedrijf: het agrarisch bedrijf van een landbouwer dat een demonstratieproject verzorgt;

  • demonstratieproject: een project dat wordt verzorgd door een demonstratiebedrijf en is bedoeld om landbouwers te inspireren en te laten zien hoe bestaande en bewezen omschakelmaatregelen gericht op verduurzaming van de landbouw in de praktijk kunnen worden toegepast in de eigen landbouwpraktijk;

  • dierlijke meststoffen: dierlijke meststoffen als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel c, van de Meststoffenwet;

  • diervoeders: diervoeders als bedoeld in artikel 3, vierde lid, van Verordening (EG) nr. 178/2002 van het Europees Parlement en de Raad van 28 januari 2002 tot vaststelling van de algemene beginselen en voorschriften van de levensmiddelenwetgeving, tot oprichting van een Europese Autoriteit voor voedselveiligheid en tot vaststelling van procedures voor voedselveiligheidsaangelegenheden (PbEG 2002, L 31);

  • dierwaardige veehouderij: veehouderij die voldoet aan de zes leidende principes bedoeld in het advies van de Raad voor Dierenaangelegenheden van 18 november 2021, te weten: 1) erkenning intrinsieke waarde van het dier, 2) goede voeding, 3) goede omgeving, 4) goede gezondheid, 5) natuurlijk gedrag en 6) positieve emotionele toestand van het dier;

  • erkende bedrijfsadviseur: bedrijfsadviseur die:

  • geïntegreerde gewasbescherming: geïntegreerde gewasbescherming als bedoeld in artikel 1, eerste lid, van de Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden;

  • gewasbeschermingsmiddel: gewasbeschermingsmiddel als bedoeld in artikel 2, eerste lid, van Verordening (EG) Nr. 1107/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 21 oktober 2009 betreffende het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen en tot intrekking van de Richtlijnen 79/117/EEG en 91/414/EEG van de Raad (PbEU 2009, L 309);

  • kennisinstelling: de volgende in de bijlage van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek genoemde instellingen voor hoger onderwijs:

    • De openbare universiteit te Wageningen;

    • Aeres Hogeschool, uitgaande van de Stichting Aeres Groep;

    • HAS Green Academy, uitgaande van de Stichting HAS Opleidingen te ’s-Hertogenbosch;

    • Van Hall Larenstein, uitgaande van de Stichting Van Hall Larenstein;

    • Hogeschool INHOLLAND, uitgaande van de Stichting Hoger Onderwijs Nederland;

  • meststoffen: meststoffen als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel d, van de Meststoffenwet;

  • Opleiding bedrijfscoach Natuurinclusief ondernemen in de landbouw: de Opleiding bedrijfscoach Natuurinclusief ondernemen in de landbouw, ontwikkeld in 2022 door de openbare universiteit te Wageningen, HAS Green Academy, Aeres Hogeschool, Van Hall Larenstein en Hogeschool INHOLLAND;

  • Opleiding bedrijfscoach precisielandbouw: de Opleiding bedrijfscoach precisielandbouw, ontwikkeld in 2022 door de openbare universiteit te Wageningen, HAS Green Academy, Aeres Hogeschool, Van Hall Larenstein en Hogeschool INHOLLAND;

  • Opleiding bedrijfscoach stikstof in de landbouw: de Opleiding bedrijfscoach stikstof in de landbouw, ontwikkeld in 2020 door de openbare universiteit te Wageningen, HAS Green Academy, Aeres Hogeschool, Van Hall Larenstein en Hogeschool INHOLLAND;

  • Verdiepingscursus Natuurinclusief ondernemen in de landbouw: de Verdiepingscursus Natuurinclusief ondernemen in de landbouw, ontwikkeld in 2022 door de openbare universiteit te Wageningen, HAS Green Academy, Aeres Hogeschool, Van Hall Larenstein en Hogeschool INHOLLAND;

  • Verdiepingscursus precisielandbouw: de Verdiepingscursus precisielandbouw, ontwikkeld in 2022 door de openbare universiteit te Wageningen, HAS Green Academy, Aeres Hogeschool, Van Hall Larenstein en Hogeschool INHOLLAND;

  • Verdiepingscursus stikstof in de landbouw: de Verdiepingscursus stikstof in de landbouw, ontwikkeld in 2020 door de openbare universiteit te Wageningen, HAS Green Academy, Aeres Hogeschool, Van Hall Larenstein en Hogeschool INHOLLAND.

§ 5.7.2. Projectsubsidies

Artikel 5.7.2. Subsidieaanvraag

  • 1 De minister verstrekt op aanvraag subsidie aan een onderneming, niet zijnde een landbouwer, voor uitwisseling van kennis en verspreiding van informatie bij projecten waarbij de focus ligt bij de bescherming van natuur, milieu en klimaat, teneinde bij te dragen aan een van of meer van de doelstellingen, bedoeld in artikel 6, eerste en tweede lid, van verordening 2021/2115; de uitwisseling van kennis en verspreiding van informatie kan onder meer gebeuren in de vorm van de uitvoering van trainingen, workshops, coaching, voorlichtingsactiviteiten en demonstratieactiviteiten en komt ten goede aan een groep van samenwerkende landbouwers.

  • 2 De projecten ondersteunen acties die bijdragen aan de interventietypes, bedoeld in artikel 78, van verordening 2021/2115, en aan de specifieke doelstellingen, bedoeld in artikel 6, eerste en tweede lid van verordening 2021/2115, relevante acties ter bevordering van innovatie, scholing en advisering, en andere vormen van uitwisseling van kennis en verspreiding van informatie, en hebben een of meer van de volgende onderwerpen:

    • a. kringlooplandbouw:

      • 1°. (stikstof)emissie en hergebruik nutriënten;

      • 2°. gezonde bodem, water en teeltsystemen;

      • 3°. weerbare teeltsystemen en geïntegreerde gewasbescherming;

      • 4°. circulair gebruik van gewassen, grondstoffen en nieuwe plantaardige eiwitbronnen;

      • 5°. natuurinclusieve landbouw;

      • 6°. precisielandbouw;

    • b. duurzaam ondernemerschap:

      • 1°. persoonlijke ontwikkeling van ondernemers en hun bedrijf;

      • 2°. horizontale samenwerking;

      • 3°. bedrijfsopvolging;

      • 4°. duurzaam verdienvermogen.

Artikel 5.7.3. Subsidiabele kosten

  • 1 Voor subsidie komen in aanmerking kosten van de organisatie en uitvoering van trainingen, workshops, coaching, voorlichtingsacties en demonstratieactiviteiten ter bevordering van innovatie, scholing, advisering en andere vormen van uitwisseling van kennis en verspreiding van informatie als bedoeld in artikel 78, tweede lid, van verordening 2021/2115.

  • 2 Voor subsidie komen niet in aanmerking kosten voor de ontwikkeling van lesmateriaal ten behoeve van de kennisoverdracht.

  • 4 In afwijking van het derde lid kunnen kennisinstellingen de integrale kostensystematiek, bedoeld in artikel 1.3b, hanteren.

Artikel 5.7.4. Hoogte subsidie en verdeling subsidieplafond

  • 1 De subsidie bedraagt ten hoogste 80% van de subsidiabele kosten.

  • 2 De subsidie bedraagt ten minste € 50.000,– en ten hoogste € 200.000,– per project.

  • 3 De minister verdeelt per openstelling het subsidieplafond op volgorde van rangschikking van de aanvragen.

Artikel 5.7.5. Deelbetaling

  • 1 De minister verleent ten hoogste tweemaal per jaar een deelbetaling.

  • 2 De deelbetaling bedraagt ten minste 25% of € 12.500 van de verleende subsidie.

Artikel 5.7.7. Afwijzingsgronden

Onverminderd artikel 2.11, beslist de minister afwijzend op een aanvraag voor subsidieverlening indien:

  • a. een aanvraag minder dan 3 punten behaalt op één van de afzonderlijke rangschikkingscriteria, bedoeld in artikel 5.7.8;

  • b. de aanvrager een producentengroepering of -organisatie is die een landbouwer verplicht lid te zijn van de groepering of organisatie om deel te kunnen nemen aan het project; of

  • c. het project niet past binnen de onderwerpen van artikel 5.7.2, tweede lid.

Artikel 5.7.8. Rangschikkingscriteria

  • 1 De minister kent aan een aanvraag, op basis van het bijhorende projectplan, een hoger aantal punten toe naarmate naar verwachting:

    • a. de impact van het project groter is;

    • b. de kwaliteit van de combinatie van de groep van samenwerkende landbouwers en de aanvrager hoger is;

    • c. de kwaliteit van het projectplan hoger is; en

    • d. de kosteneffectiviteit van het project hoger is.

  • 2 Het aantal punten bedraagt per onderdeel van het eerste lid ten hoogste vijf punten.

  • 3 Voor de rangschikking wordt het aantal punten gegeven voor het eerste lid, onderdeel a, vermenigvuldigd met twee.

  • 4 De minister rangschikt de aanvragen waarop niet afwijzend is beslist hoger naarmate in totaal meer punten aan het project zijn toegekend.

Artikel 5.7.9. Verplichtingen subsidieontvanger

  • 1 Onverminderd artikel 2.9, bevat een aanvraag voor subsidie als bedoeld in artikel 5.7.2 ten minste:

    • a. gegevens over de aanvrager, waaronder contactgegevens en het nummer waaronder zijn onderneming geregistreerd is bij de Kamer van Koophandel;

    • b. gegevens over de contactpersoon bij de aanvrager, waaronder de naam, het telefoonnummer en het e-mailadres;

    • c. het projectplan, bedoeld in het tweede lid; en

    • d. een verklaring van de groep samenwerkende landbouwers waarin wordt aangegeven wat de behoefte aan kennisoverdracht is.

  • 2 De subsidieontvanger stelt een projectplan op waarin in ieder geval worden opgenomen de activiteiten waarvoor subsidie wordt aangevraagd, de doelstellingen van het project, de start- en einddatum, de samenstelling van de groep van samenwerkende landbouwers, de totale kosten, de omvang van de gevraagde subsidie en een samenvatting van het project.

  • 3 Het projectplan wordt opgesteld overeenkomstig een door de minister ter beschikking gesteld model.

  • 4 De aanvrager werkt eraan mee dat informatie over de projecten, waaraan subsidie wordt verstrekt, wordt gedeeld op Groen Kennisnet.

§ 5.7.3. Verstrekking van advies- en cursusvoucher aan een landbouwer

Artikel 5.7.10. Aanvraag, verstrekking en besteding adviesvoucher

  • 1 Een adviesvoucher wordt door de minister op aanvraag verstrekt aan een landbouwer voor het verkrijgen van een bedrijfsspecifiek bedrijfsadvies over één van de volgende aandachtsgebieden:

    • a. kringlooplandbouw:

      • 1°. (stikstof)emissie en hergebruik nutriënten;

      • 2°. gezonde bodem, water en teeltsystemen;

      • 3°. weerbare teeltsystemen en geïntegreerde gewasbescherming;

      • 4°. circulair gebruik van gewassen, grondstoffen en nieuwe plantaardige eiwitbronnen;

      • 5°. natuurinclusieve landbouw;

      • 6°. precisielandbouw;

    • b. duurzaam ondernemerschap:

      • 1°. persoonlijke ontwikkeling van ondernemers en hun bedrijf;

      • 2°. horizontale samenwerking;

      • 3°. bedrijfsopvolging;

      • 4°. duurzaam verdienvermogen.

  • 2 De landbouwer vermeldt bij de aanvraag:

    • a. de bedrijfsspecifieke adviesvraag die hij in het kader van het bedrijfsadvies wil stellen;

    • b. op welk aandachtsgebied, genoemd in het eerste lid, het bedrijfsadvies gericht zal zijn;

    • c. een erkende bedrijfsadviseur, die in het bedrijfsadviseringssysteem is geregistreerd, naar keuze, voor dat specifieke aandachtsgebied.

  • 3 Aan de in het tweede lid, onderdeel c, genoemde erkende bedrijfsadviseur wordt de verstrekte voucher overgedragen.

Artikel 5.7.11. Aanvraag, verstrekking en besteding cursusvoucher

  • 1 Een cursusvoucher wordt door de minister op aanvraag verstrekt aan een landbouwer voor het volgen van de Verdiepingscursus ‘stikstof in de landbouw’, de Verdiepingscursus Natuurinclusief ondernemen in de landbouw of de Verdiepingscursus precisielandbouw.

  • 2 De landbouwer vermeldt bij de aanvraag een aangewezen kennisinstelling naar keuze die deze erkende cursus geeft.

  • 3 Aan de in het tweede lid genoemde kennisinstelling wordt de verstrekte voucher overgedragen.

Artikel 5.7.12. Verdeling subsidieplafonds

De minister bepaalt op volgorde van binnenkomst aan welke landbouwers, binnen het subsidieplafond voor adviesvouchers of binnen het subsidieplafond voor cursusvouchers, vouchers worden verstrekt, uitgaande van de (maximum)waarde per voucher.

Artikel 5.7.13. Afwijzingsgronden

De minister beslist afwijzend op een aanvraag indien:

  • a. aan de aanvrager van een adviesvoucher al eerder een adviesvoucher is toegekend in hetzelfde kalenderjaar op basis van deze titel of op basis van titel 2.4 van de Regeling nationale EZK- en LNV-subsidies;

  • b. ten behoeve van een agrarische onderneming al eerder in het hetzelfde kalenderjaar van een adviesvoucher gebruik is gemaakt;

  • c. aan de aanvrager van een cursusvoucher al eerder een cursusvoucher is toegekend in hetzelfde kalenderjaar.

§ 5.7.4. Verstrekking subsidie aan een kennisinstelling of erkende bedrijfsadviseur

Artikel 5.7.14. Verzilvering advies- en cursusvouchers

Subsidie wordt verstrekt aan een erkende bedrijfsadviseur die een advies heeft verstrekt of een aangewezen kennisinstelling die een cursus heeft uitgevoerd ten behoeve van een landbouwer en in verband daarmee een geldige voucher overlegt.

Artikel 5.7.15. Hoogte subsidie

  • 1 De subsidie bedraagt ten hoogste 80% van de subsidiabele kosten en niet meer dan € 1.500,– per adviesvoucher.

  • 2 De subsidie bedraagt ten hoogste 100% van de subsidiabele kosten en niet meer dan € 800,– per cursusvoucher.

Artikel 5.7.16. Subsidiabele kosten

  • 1 Voor subsidie voor het geven van advies komen in aanmerking kosten van advies als bedoeld in artikel 78, tweede lid, van verordening 2021/2115.

  • 2 Voor subsidie voor het geven van advies komen niet in aanmerking kosten die de erkende bedrijfsadviseur maakt voor de inhuur van personen die organisatorisch of financieel niet onafhankelijk zijn van de landbouwer waaraan het advies is verstrekt.

  • 3 Voor subsidie voor de uitvoering van de cursus komen in aanmerking kosten van de beroepsopleiding, waaronder cursussen ten behoeve van scholing als bedoeld in artikel 78, tweede lid, van verordening 2021/2115.

Artikel 5.7.17. Aanvraag verzilvering advies- en cursusvouchers

  • 1 Een aanvraag voor subsidie wordt na afloop van de uitvoering van het advies of de cursus door de kennisinstelling of de erkende bedrijfsadviseur ingediend.

  • 2 De aanvraag moet binnen een jaar zijn ontvangen na de dagtekening van een aan de landbouwer verstrekte voucher.

  • 3 Op een voor het einde van de termijn, bedoeld in het tweede lid, daartoe ingediend verzoek kan de minister besluiten deze termijn eenmalig te verlengen met ten hoogste zes maanden.

  • 4 Indien de aanvraag niet door de minister is ontvangen binnen de termijn, bedoeld in het tweede lid, vervalt de voucher van rechtswege.

Artikel 5.7.18. Afwijzingsgronden

Onverminderd artikel 2.11 beslist de minister afwijzend op een aanvraag voor subsidie voor het geven van advies indien:

  • a. de adviseur niet overeenkomstig artikel 38, tweede lid, van de Uitvoeringsregeling GLB 2023 is erkend in het kader van het bedrijfsadviseringssysteem;

  • b. advisering in een groepsverband heeft plaatsgevonden;

  • c. de advisering niet hoofdzakelijk was gericht op het in de aanvraag vermelde onderwerp;

  • d. de erkende bedrijfsadviseur financieel niet onafhankelijk is van de aanvrager waardoor het te verstrekken advies niet onpartijdig is in de zin van artikel 15, derde lid, van verordening 2021/2115;

  • e. de erkende bedrijfsadviseur niet toereikend gekwalificeerd of voldoende opgeleid is of sprake is van belangenconflicten als bedoeld in artikel 15, derde lid, van verordening 2021/2115;

  • f. de erkende bedrijfsadviseur niet deskundig is op het onderwerp, bedoeld in artikel 5.7.10, eerste lid, waarop de advisering is gericht; of

  • g. het advies niet in gaat op tenminste de volgende elementen:

    • 1°. de adviesbehoefte van de landbouwer met betrekking tot het gekozen aandachtsgebied;

    • 2°. de specifieke bedrijfssituatie van de landbouwer;

    • 3°. de probleemanalyse;

    • 4°. de beoogde impact van het advies.

§ 5.7.5. Verstrekking van opleidingsvoucher aan een bedrijfsadviseur

Artikel 5.7.19. Aanvraag en verstrekking opleidingsvoucher

  • 1 Een opleidingsvoucher wordt door de minister aan een bedrijfsadviseur op aanvraag verstrekt voor het volgen van de Opleiding bedrijfscoach stikstof in de landbouw, de Opleiding bedrijfscoach Natuurinclusief ondernemen in de landbouw of de Opleiding bedrijfscoach precisielandbouw bij een kennisinstelling.

  • 2 De bedrijfsadviseur vermeldt bij de aanvraag een aangewezen kennisinstelling naar keuze die deze erkende opleiding geeft.

  • 3 De opleidingsvoucher wordt overgedragen aan de kennisinstelling, bedoeld in het tweede lid.

Artikel 5.7.20. Verdeling subsidieplafond

De minister bepaalt op volgorde van binnenkomst aan welke bedrijfsadviseurs binnen het subsidieplafond opleidingsvouchers worden verstrekt, uitgaande van de maximumwaarde per voucher.

Artikel 5.7.21. Afwijzingsgronden

De minister beslist afwijzend op een aanvraag indien aan de aanvrager al eerder een voucher als bedoeld in artikel 5.7.19 of titel 2.4 van de Regeling nationale EZK- en LNV-subsidies is toegekend in hetzelfde kalenderjaar.

Artikel 5.7.22. Besteding opleidingsvoucher

De bedrijfsadviseur draagt de voucher over aan de in de aanvraag opgenomen kennisinstelling.

§ 5.7.6. Verstrekking subsidie aan een kennisinstelling

Artikel 5.7.23. Verzilvering opleidingsvoucher

Subsidie wordt verstrekt aan een kennisinstelling die een opleiding heeft verstrekt aan een bedrijfsadviseur en in verband daarmee een geldige voucher overlegt.

Artikel 5.7.24. Hoogte subsidie

De subsidie bedraagt ten hoogste 50% van de subsidiabele kosten en niet meer dan € 1.250,– per voucher.

Artikel 5.7.25. Subsidiabele kosten

Voor subsidie komen in aanmerking:

  • a. personeelskosten van de opleiders;

  • b. rechtstreeks met het opleidingsproject verband houdende operationele kosten, met uitzondering van kosten voor de ontwikkeling van lesmateriaal ten behoeve van de kennisoverdracht.

Artikel 5.7.26. Aanvraag verzilvering opleidingsvoucher

  • 1 Een aanvraag voor subsidie wordt na afloop van de opleiding door de kennisinstelling ingediend.

  • 2 De aanvraag moet binnen een jaar na de dagtekening van de aan de bedrijfsadviseur verstrekte voucher zijn ontvangen.

  • 3 Op een voor het einde van de termijn, bedoeld in het tweede lid, daartoe ingediend verzoek kan de minister besluiten deze termijn eenmalig te verlengen met ten hoogste zes maanden.

  • 4 Indien de aanvraag niet binnen de termijn, bedoeld in het tweede lid, door de minister is ontvangen, vervalt de voucher van rechtswege.

Artikel 5.7.27. Staatssteun

De subsidies, bedoeld in de artikelen 5.7.19 en 5.7.23, bevatten staatssteun en worden gerechtvaardigd door artikel 31 van de algemene groepsvrijstellingsverordening.

§ 5.7.7. Demonstratieprojecten duurzame landbouw verzorgd door een demonstratiebedrijf

Artikel 5.7.28. Subsidieverstrekking kennisoverdracht door demonstratiebedrijven duurzame landbouw

  • 1 De minister verstrekt op aanvraag subsidie voor kennisoverdracht over de omschakeling naar duurzame landbouw in de vorm van demonstratieprojecten aan:

    • a. een individuele landbouwer die een aanvraag indient voor een demonstratieproject om zelf demonstratiebedrijf en daarmee aanbieder van kennisoverdracht en voorlichting te willen zijn;

    • b. een landbouwer die een aanvraag indient voor zichzelf en maximaal twee andere landbouwers die allen demonstratiebedrijf willen zijn;

    • c. een onderneming niet zijnde een landbouwer die als penvoerder een aanvraag indient voor een demonstratieproject voor maximaal drie landbouwers die allen demonstratiebedrijf willen zijn.

  • 2 De omschakeling naar duurzame landbouw, bedoeld in het eerste lid, heeft betrekking op minimaal vijf van de volgende onderwerpen, waarvan emissiereductie stikstof één van de vijf onderwerpen moet zijn:

    • a. emissiereductie stikstof;

    • b. emissiereductie gewasbeschermingsmiddelen en toepassing van geïntegreerde gewasbescherming;

    • c. emissiereductie broeikasgassen;

    • d. emissiereductie nitraat en andere meststoffen;

    • e. vergroten biodiversiteit;

    • f. versterken duurzaam bodembeheer;

    • g. verhogen aandeel circulair veevoergebruik;

    • h. verbeteren dierenwelzijn en diergezondheid.

  • 3 De subsidie, bedoeld in het eerste lid, wordt niet verstrekt aan:

    • a. een onderneming die gewasbeschermingsmiddelen, diervoeders, landbouwmechanisatieproducten of meststoffen verkoopt;

    • b. een onderneming die in een groep verbonden is aan een onderneming die producten als bedoeld in onderdeel a verkoopt.

Artikel 5.7.29. Hoogte subsidie

  • 1 De subsidie bedraagt 100% van de subsidiabele kosten.

  • 2 De subsidie bedraagt ten minste € 75.000,– en ten hoogste € 360.000,– per demonstratieproject.

  • 3 De subsidie bedraagt ten minste € 75.000,– en ten hoogste € 120.000 per demonstratiebedrijf in drie jaar.

Artikel 5.7.30. Deelbetaling

  • 1 De minister verleent ten hoogste tweemaal per jaar een deelbetaling.

  • 2 De deelbetaling bedraagt ten minste 25% of € 25.000 van de verleende subsidie.

Artikel 5.7.31. Subsidiabele kosten

  • 1 In afwijking van artikel 1.4, onderdeel d, komen voor subsidie in aanmerking kosten van de uitvoering van voorlichtings- en demonstratieactiviteiten, met inbegrip van kosten voor het verzamelen en analyseren van data noodzakelijk voor de demonstratie over het effect van duurzame maatregelen en toepassingen, kosten voor de inrichting van ontvangstruimte en materiaalkosten ten behoeve van deze activiteiten door de aanvragers.

  • 2 Voor subsidie komen niet in aanmerking kosten voor de ontwikkeling, aanschaf of aanleg van middelen ten behoeve van demonstratieprojecten in verband met investeringen ten behoeve van de omschakelmaatregelen.

Artikel 5.7.32. Verdeling van het subsidieplafond

  • 1 De minister verdeelt het subsidieplafond op volgorde van rangschikking van de aanvragen.

  • 2 Indien blijkt dat het totale bedrag van de te verlenen subsidies voor projecten als bedoeld in artikel 5.7.28, eerste lid, lager is dan het daarvoor vastgestelde subsidieplafond, wordt het overblijvende bedrag gereserveerd voor een volgende openstelling.

Artikel 5.7.33. Start- en realisatietermijn

Met de uitvoering van de op grond van deze paragraaf gesubsidieerde activiteiten wordt gestart binnen drie maanden na de subsidieverlening.

Artikel 5.7.34. Afwijzingsgronden

  • 1 De minister beslist afwijzend op een aanvraag indien:

    • a. de aanvrager niet beschikt over voor het demonstratieproject gekwalificeerde en geregeld opgeleide personen;

    • b. na toepassing van artikel 5.7.35 op één van de onderdelen a tot en met e van het eerste lid van dat artikel minder dan drie punten zijn toegekend;

    • c. de aanvrager een producentengroepering of -organisatie is die een landbouwer verplicht lid te zijn van de groepering of organisatie om deel te kunnen nemen aan het project;

    • d. het project niet past binnen de onderwerpen van artikel 5.7.28, tweede lid.

Artikel 5.7.35. Rangschikkingscriteria

  • 1 De minister kent aan een project een hoger aantal punten toe naarmate:

    • a. de uitgangssituatie van de landbouwer(s) bij indiening bijdraagt aan meer dan minimaal vijf van de onderwerpen in artikel 5.7.28, tweede lid;

    • b. de impact van het demonstratieproject groter is voor de doelgroep;

    • c. de motivatie en combinatie van de aanvrager en eventueel andere betrokkenen bij het demonstratieproject beter is;

    • d. de kwaliteit van het projectplan hoger is;

    • e. de kosteneffectiviteit van het demonstratieproject hoger is.

  • 2 Het aantal punten bedraagt per onderdeel van het eerste lid ten hoogste vijf punten.

  • 3 Voor de rangschikking wordt het aantal punten gegeven voor het eerste lid, onderdelen a en b, vermenigvuldigd met twee.

  • 4 De minister rangschikt de aanvragen waarop niet afwijzend is beslist hoger naarmate in totaal meer punten aan het project zijn toegekend.

Artikel 5.7.36. Informatieverplichtingen

  • 1 Onverminderd artikel 2.9, bevat een aanvraag voor subsidie, als bedoeld in artikel 5.7.28, ten minste:

    • a. gegevens over de aanvrager, waaronder contactgegevens, het BTW nummer en het KvK nummer waaronder zijn onderneming geregistreerd is bij de Kamer van Koophandel;

    • b. gegevens over de contactpersoon bij de aanvrager, waaronder de naam, het telefoonnummer en het e-mailadres;

    • c. gegevens van de landbouwers die geen aanvrager zijn en deelnemen in de groep van samenwerkende landbouwers;

    • d. het projectplan, waarin onder meer zijn opgenomen de activiteiten waarvoor subsidie wordt aangevraagd, de doelstellingen van het project, beoogde doelgroep, de start- en einddatum, uitgangssituatie van het bedrijf op de vijf of meer onderwerpen van duurzame landbouw, waaronder stikstof, de groepssamenstelling de totale kosten, de omvang van de gevraagde subsidie en een samenvatting van het project.

  • 2 De aanvrager werkt eraan mee dat informatie over de demonstratieprojecten, waaraan subsidie wordt verstrekt, wordt gedeeld op Groen Kennisnet.

  • 3 Op verzoek van de minister werkt de aanvrager mee aan centrale projectcommunicatie.

§ 5.7.8. Verstrekken bedrijfsplanvoucher voor omschakeling

Artikel 5.7.37. Aanvraag, verstrekking en besteding bedrijfsplanvoucher

  • 1 Een bedrijfsplanvoucher wordt door de minister op aanvraag verstrekt aan een landbouwer voor het verkrijgen van een bedrijfsplan.

  • 2 De landbouwer vermeldt bij de aanvraag een erkende bedrijfsadviseur uit het bedrijfsadviseringssysteem, naar keuze, geregistreerd in tenminste een van de volgende aandachtsgebieden in het Bedrijfsadviseringssysteem: E3 bedrijfsopvolging, (bedrijfsovername & bedrijfsplannen) of E4 verdienvermogen.

Artikel 5.7.38. Verdeling subsidieplafond

De minister bepaalt op volgorde van binnenkomst aan welke landbouwers, binnen het subsidieplafond voor bedrijfsplanvouchers, vouchers worden verstrekt, uitgaande van de waarde per voucher.

Artikel 5.7.39. Besteding bedrijfsplanvoucher

De landbouwer draagt de door de minister verstrekte voucher over aan de in de aanvraag opgenomen erkende bedrijfsadviseur.

§ 5.7.9. Verstrekking subsidie aan een erkende bedrijfsadviseur

Artikel 5.7.40. Verzilvering bedrijfsplanvoucher

Subsidie wordt verstrekt aan een erkende bedrijfsadviseur die ten behoeve van een landbouwer een bedrijfsplan heeft opgesteld met daarin minimaal vijf onderwerpen, bedoeld in 5.7.44, onderdeel b, waarop het bedrijfsplan gericht zal zijn en in verband daarmee een geldige voucher overlegt.

Artikel 5.7.41. Hoogte subsidie

De subsidie bedraagt ten hoogste 80% van de subsidiabele kosten en niet meer dan € 6.000,– per voucher.

Artikel 5.7.42. Subsidiabele kosten

Voor subsidie voor het opstellen van een bedrijfsplan komen niet in aanmerking kosten die de erkende bedrijfsadviseur maakt voor de inhuur van personen die organisatorisch of financieel niet onafhankelijk zijn van de landbouwer waaraan het advies is verstrekt.

Artikel 5.7.43. Aanvraag verzilvering bedrijfsplanvoucher

  • 1 Een aanvraag voor subsidie wordt ingediend na afloop van het opstellen van een bedrijfsplan door een erkende bedrijfsadviseur.

  • 2 De aanvraag moet binnen een jaar zijn ontvangen na de dagtekening van een aan de landbouwer verstrekte voucher, op een voor het einde van de termijn daartoe ingediend verzoek kan de minister besluiten deze termijn eenmalig te verlengen met ten hoogste zes maanden.

  • 3 Indien de aanvraag niet door de minister is ontvangen binnen de termijn, bedoeld in het tweede lid, vervalt de voucher van rechtswege.

Artikel 5.7.44. Afwijzingsgronden

De minister beslist afwijzend op een aanvraag voor subsidie voor het opstellen van een bedrijfsplan indien:

  • a. het opstellen van een bedrijfsplan in groepsverband heeft plaatsgevonden aan meer dan één landbouwer;

  • b. het niet ingaat op minimaal vijf van de volgende onderwerpen, waarvan emissiereductie stikstof één van de onderwerpen moet zijn:

    • 1°. emissiereductie stikstof;

    • 2°. emissiereductie gebruik gewasbeschermingsmiddelen en toepassing geïntegreerde gewasbescherming;

    • 3°. emissiereductie broeikasgassen;

    • 4°. emissiereductie nitraat en andere meststoffen;

    • 5°. vergroten biodiversiteit;

    • 6°. versterken duurzaam bodembeheer;

    • 7°. verhogen aandeel circulair veevoergebruik;

    • 8°. verbeteren dierenwelzijn, diergezondheid;

  • c. het bedrijfsplan geen uitgewerkte beschrijving van de onderdelen 1 tot en met 5 bevat met betrekking tot:

    • 1°. de aard en omvang van het huidige bedrijf inclusief SWOT-analyse;

    • 2°. de beoogde en onderbouwde vermarkting van de meerwaarde van de omschakeling (producten / diensten, markten, doelgroepen, promotie, ketenpartners, verdienmodel);

    • 3°. welke maatregelen of investeringen er door het bedrijf per onderwerp worden voorgesteld;

    • 4°. de maatregelen en investeringen, en de uitwerking daarvan, in een reële en zo mogelijk sluitende begroting voor de exploitatie, investeringen, financiering en liquiditeit;

    • 5°. de (juridische) haalbaarheid van het initiatief en indien er belemmeringen zijn om het plan te realiseren, hoe hiervoor ondersteuning of oplossingsrichtingen kunnen worden geboden;

  • d. de adviseur niet overeenkomstig artikel 38, tweede lid, van de Uitvoeringsregeling GLB 2023 is erkend in het kader van het bedrijfsadviseringssysteem;

  • e. de erkende bedrijfsadviseur financieel niet onafhankelijk is van de aanvrager;

  • f. de erkende bedrijfsadviseur niet deskundig of onvoldoende betrouwbaar is;

  • g. ten behoeve van een agrarische onderneming al in de afgelopen 3 kalenderjaren van een bedrijfsplanvoucher gebruik is gemaakt op basis van deze titel of titel 2.4 van de Regeling nationale EZK- en LNV-subsidies.

§ 5.7.10. Slotbepaling

Artikel 5.7.45. Vervaltermijn

Deze titel vervalt met ingang van 31 december 2027 met dien verstande dat deze van toepassing blijft op subsidies die voor die datum zijn verleend.

Titel 5.8. Samenwerking in veenweiden en overgangsgebieden N2000

§ 5.8.1. Algemene bepalingen

Artikel 5.8.1. Begripsbepalingen

In deze titel wordt verstaan onder:

  • blijvend grasland: hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1, eerste lid, van de Uitvoeringsregeling GLB 2023;

  • dierexcretie: stikstofexcretie per dier per jaar als bedoeld in de in Bijlage D van de Uitvoeringsregeling Meststoffenwet uitgewerkte excretieforfaits;

  • grasland op landbouwareaal: blijvend grasland, tijdelijk grasland of natuurlijk grasland met landbouwactiviteiten;

  • grondeigenaar: natuurlijk persoon of rechtspersoon die grond in eigendom heeft;

  • landbouwareaal: hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1, eerste lid, van de Uitvoeringsregeling GLB 2023;

  • melk- en kalfkoeien: koeien (bos taurus) die ten minste éénmaal hebben gekalfd en die worden gehouden voor de productie van melk voor menselijke consumptie of verwerking of voor de fokkerij van runderen voor de melkveehouderij, ook als ze drooggezet zijn om een kalf te krijgen, of worden vetgemest en in de mesttijd worden gemolken;

  • melkveehouderijbedrijf: agrarisch bedrijf met minimaal 80% aan grasland op landbouwareaal voor de melkveehouderij waarbij minimaal 70% van de dierexcretie van melk- en kalfkoeien afkomstig is en waarbij de gemiddelde dierexcretie van het bedrijf minimaal 50 kilogram stikstof per hectare bedraagt;

  • Minister: Minister voor Natuur en Stikstof;

  • overgangsgebieden N2000: landbouwareaal in stikstofgevoelige Natura 2000 gebieden als vermeld in bijlage 2 en in een zone van maximaal 2.500 m rond een stikstofgevoelig Natura 2000 gebied;

  • samenwerkingsverband: samenwerkingsverband dat bestaat uit ten minste twee actoren waarvan minimaal een landbouwer samen met ten minste een andere landbouwer, grondeigenaar, landbouworganisatie, collectief, natuur- en landschapsorganisatie of een andere natuurlijk- of rechtspersoon met uitzondering van overheden;

  • stikstofhoudende kunstmest: anorganische meststoffen waarbij de droge stof meer dan 0,5% aan stikstof bevat;

  • veenweidegebied: veengrond als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel n, van de Meststoffenwet in de provincies Fryslân, Noord-Holland, Zuid-Holland, Utrecht en in de provincie Groningen in de gemeenten Groningen, Midden-Groningen en Westerkwartier en in de provincie Overijssel in de gemeenten Kampen, Staphorst, Steenwijkerland, Zwartewaterland en Zwolle.

§ 5.8.2. Oprichten samenwerkingsverband of opstellen gebiedsplan

Artikel 5.8.2.1. Subsidieaanvraag

  • 1 De Minister verstrekt op aanvraag subsidie voor het oprichten van een nieuw samenwerkingsverband en het opstellen van een nieuw gebiedsplan in veenweidegebieden of in overgangsgebieden N2000 ten minste gericht op reductie van CO2-emissie in veenweidegebieden of reductie van ammoniakemissie in overgangsgebieden N2000 of veenweidegebieden. De subsidie wordt verstrekt aan de penvoerder van het samenwerkingsverband in oprichting.

  • 2 Voor zover aan het samenwerkingsverband anderen dan landbouwers deelnemen en de subsidie niet hoofdzakelijk ten goede komt aan de landbouwsector bevat de subsidie, bedoeld in het eerste lid, staatssteun en wordt zij gerechtvaardigd door artikel 59 van de landbouwvrijstellingsverordening.

Artikel 5.8.2.2. Hoogte subsidie

  • 1 De hoogte van de subsidie bedraagt ten minste € 25.000 en ten hoogste € 40.000.

  • 2 De subsidie bedraagt 100% van de subsidiabele kosten.

Artikel 5.8.2.3. Subsidiabele kosten

  • 1 Voor subsidie komen in aanmerking:

    • a) kosten van studies van het betrokken gebied en kosten van haalbaarheidsstudies;

    • b) kosten voor het werven van deelnemers;

    • c) kosten voor het netwerken om het gebiedsplan goed te definiëren;

    • d) kosten voor het opstellen van een gebiedsplan of een samenwerkingsovereenkomst;

    • e) kosten voor projectmanagement of projectadministratie.

  • 2 Voor subsidie komen niet in aanmerking: kosten voor vrijwilligers.

Artikel 5.8.2.4. Verdeling subsidieplafond

De Minister verdeelt het subsidieplafond op volgorde van rangschikking van de aanvragen.

Artikel 5.8.2.5. Start- en realisatietermijn

  • 1 Met de uitvoering van het project wordt uiterlijk binnen twee maanden na de subsidieverlening gestart.

  • 2 Het project is uiterlijk twee jaar na de subsidieverlening afgerond.

Artikel 5.8.2.6. Afwijzingsgronden

Onverminderd artikel 2.11 beslist de Minister afwijzend op een aanvraag voor subsidieverlening indien:

  • a. er geen sprake is van een nieuwe samenwerkingsvorm of het verrichten van nieuwe activiteiten door een bestaande samenwerkingsvorm;

  • b. de ligging van het gebied waarop het beoogde samenwerkingsverband of gebiedsplan zich richt voor meer dan 50% is gelegen buiten een veenweidegebied of overgangsgebied N2000;

  • c. het beoogde gebied waar het plan betrekking op heeft een oppervlakte betreft van minder dan 200 hectare;

  • d. aan een aanvraag minder dan 21 punten zijn toegekend;

  • e. een deelnemer aan het samenwerkingsverband, niet zijnde een landbouwer, een onderneming is die geen kleine, middelgrote of micro-onderneming is als bedoeld in artikel 1, onderdeel a, van de landbouwvrijstellingsverordening.

Artikel 5.8.2.7. Rangschikkingscriteria

  • 1 De Minister kent aan een aanvraag gericht op het voorbereiden van een plan en het vormen van een samenwerkingsverband een hoger aantal punten toe naarmate:

    • a. de mate van effectiviteit hoger is;

    • b. de haalbaarheid hoger is;

    • c. de mate van efficiëntie hoger is; en

    • d. de mate van urgentie hoger is.

  • 2 Het aantal punten bedraagt per onderdeel van het eerste lid, ten hoogste 5 en ten minste 1.

  • 3 De wegingsfactoren voor het eerste lid, onderdelen a, b, c en d, bedragen respectievelijk 4, 1, 1 en 1.

  • 4 Indien aan twee of meer aanvragen een gelijk totaal aantal punten is toegekend, rangschikt de Minister een aanvraag hoger naarmate meer punten zijn toegekend voor een rangschikkingscriterium met een hogere wegingsfactor.

  • 5 De score voor de mate van urgentie, bedoeld in het eerste lid, onderdeel d, wordt per stikstofgevoelig Natura 2000 gebied bepaald overeenkomstig bijlage 2.

Artikel 5.8.2.8. Informatieverplichtingen

  • 1 Onverminderd artikel 2.9 bevat de aanvraag tot subsidieverlening de volgende gegevens:

    • a. een intekening door de aanvrager op de beschikbaar gestelde digitale omgevingskaart met daarin aangegeven de ligging van het gebied waarbinnen het samenwerkingsverband beoogd is of de ligging van het gebied waarop het beoogde gebiedsplan zich richt;

    • b. een beschrijving van de organisatiestructuur van het beoogde samenwerkingsverband waaronder de rollen en verantwoordelijkheden van de deelnemers;

    • c. een beschrijving van de opgaven waaraan gewerkt gaat worden door het beoogde samenwerkingsverband of in het beoogde gebiedsplan;

    • d. op de in onderdeel a. bedoelde digitale omgevingskaart wordt aangegeven welke percelen van welke deelnemers aan het samenwerkingsverband meedoen;

    • e. offertes horend bij de in artikel 5.8.2.3 bedoelde subsidiabele kosten.

  • 2 Onverminderd artikel 2.18 dient de subsidieontvanger uiterlijk een jaar na de beschikking tot subsidieverlening een tussenrapportage in bij de Minister.

  • 3 Onverminderd artikel 2.19 gaat de aanvraag tot subsidievaststelling vergezeld van documenten met daarin het resultaat van het project, zoals het uiteindelijke samenwerkingsverband en het uiteindelijke gebiedsplan, gericht op de opgave in het gebied met beschrijving van de partijen, of een rapportage van het proces.

Artikel 5.8.2.10. Gegevensgebruik

De Minister kan voor een beoordeling van de juistheid van de informatie die is verstrekt bij de indiening van aanvragen, wijzigingsverzoeken en betalingsverzoeken op grond van deze paragraaf gebruik maken van de daarvoor noodzakelijke gegevens die zijn opgenomen in voor de Minister beschikbare registraties op grond van de Meststoffenwet, de Wet dieren, de Landbouwwet, Verordening (EU) 2016/429 van het Europees Parlement en de Raad van 9 maart 2016 betreffende overdraagbare dierziekten en tot wijziging en intrekking van bepaalde handelingen op het gebied van diergezondheid (‘diergezondheidswetgeving’) (Pb EU 2016, L84) en Gedelegeerde verordening (EU) 2019/2035 van de Commissie van 28 juni 2019 tot aanvulling van Verordening (EU) 2016/429 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft regels voor inrichtingen waar landdieren worden gehouden en broederijen, alsmede voor de traceerbaarheid van bepaalde gehouden landdieren en broedeieren (Pb EU 2019, L 314).

§ 5.8.3. Verhogen grondwaterstand in veenweidegebieden

Artikel 5.8.3.1. Subsidieaanvraag

  • 1 De Minister verstrekt op aanvraag subsidie aan een samenwerkingsverband voor het uitvoeren van projecten gericht op het in veenweidegebieden reduceren van CO2-emissie uit percelen door het verhogen van de grondwaterstand in percelen grasland op landbouwareaal en op niet-landbouwareaal, bij voorkeur zoveel mogelijk in één of meerdere peilvakken, al dan niet in combinatie met maatregelen gericht op het reduceren van ammoniakemissie door extensivering van melkveehouderijbedrijven.

  • 2 Een project ondersteunt actie die bijdraagt aan de interventietypes, bedoeld in artikel 77 van verordening 2021/2115, en aan de specifieke doelstellingen, bedoeld in artikel 6, eerste lid, onderdelen d, e en f, en tweede lid, van verordening 2021/2115.

  • 3 Voor zover aan het samenwerkingsverband anderen dan landbouwers deelnemen en de subsidie niet hoofdzakelijk ten goede komt aan de landbouwsector bevat de subsidie, bedoeld in het eerste lid, staatssteun en wordt zij gerechtvaardigd door artikel 59 van de landbouwvrijstellingsverordening.

Artikel 5.8.3.2. Hoogte subsidie

  • 1 De hoogte van de subsidie bedraagt ten minste € 125.000.

Artikel 5.8.3.3. Subsidiabele kosten

  • 1 Voor subsidie komen in aanmerking kosten die verband houden met alle aspecten van de samenwerking ten behoeve van de uitvoering van het project, overeenkomstig de tabel van bijlage 3 en voor zover deze zien op:

    • a. kosten voor de uitwerking van het plan;

    • b. kosten voor bedrijfsplannen;

    • c. kosten voor het begeleiden en uitvoeren van bedrijfsplannen en van de uitwerking;

    • d. kosten voor communicatie;

    • e. kosten voor rapportage;

    • f. kosten voor de aanschaf en het plaatsen van waterinfiltratiesystemen;

    • g. kosten voor de aanschaf en het plaatsen van digitale grondwaterpeilbuizen;

    • h. kosten voor beheermaatregelen.

  • 2 De aanvrager berekent de subsidiabele kosten overeenkomstig artikel 5.1.3a.

  • 3 In afwijking van het vorige lid en artikel 5.1.2 worden de kosten voor de beheermaatregelen, bedoeld in het eerste lid, onderdeel h, bepaald op basis van de vaste vergoedingen opgenomen in bijlage 3, onderdeel 6.

  • 4 Voor subsidie komen niet in aanmerking: kosten voor vrijwilligers.

Artikel 5.8.3.4. Verdeling subsidieplafond

De Minister verdeelt het subsidieplafond op volgorde van rangschikking van de aanvragen.

Artikel 5.8.3.5. Start- en realisatietermijn

  • 1 Met de uitvoering van het project wordt uiterlijk binnen twee maanden na de subsidieverlening gestart.

  • 2 Het project is uiterlijk op 31 december 2028 afgerond.

Artikel 5.8.3.6. Afwijzingsgronden veenweiden

Onverminderd artikel 2.11 beslist de Minister afwijzend op een aanvraag voor subsidieverlening indien:

  • a. de beoogde percelen voor meer dan 50% van het areaal buiten een veenweidegebied liggen;

  • b. de gemiddelde CO2-emissie per hectare per jaar op de percelen veengrond na uitvoeren van het project, bedoeld in artikel 5.8.3.9, eerste lid, onderdeel d, is berekend op meer dan gemiddeld 10,0 ton CO2 emissie per hectare per jaar;

  • c. de te realiseren emissiereductie bij vergelijking van de berekening, bedoeld in artikel 5.8.3.9, eerste lid, onderdeel c, met de berekening, bedoeld in onderdeel d van dat artikel:

    • 1. minder dan 5% bedraagt in geval de huidige gemiddelde CO2-emissie per hectare per jaar, bedoeld in artikel 5.8.3.9, eerste lid, onderdeel c, minder is dan 10,0 ton CO2 emissie per hectare per jaar;

    • 2. minder dan 10% bedraagt in overige gevallen;

  • d. de gezamenlijke percelen van het samenwerkingsverband een kleinere oppervlakte betreffen dan 200 hectare;

  • e. in geval van een projectplan van een samenwerkingsverband waaraan een melkveehouderijbedrijf in een veenweidegebied deelneemt om ammoniakemissie te reduceren, niet al het landbouwareaal van het melkveehouderijbedrijf meedoet aan het samenwerkingsverband;

  • f. een deelnemer aan het samenwerkingsverband, niet zijnde een landbouwer, een onderneming is die geen kleine, middelgrote of micro-onderneming is als bedoeld in artikel 1, onderdeel a, van de landbouwvrijstellingsverordening;

  • g. er geen sprake is van een nieuwe samenwerkingsvorm of het verrichten van nieuwe activiteiten door een bestaande samenwerkingsvorm;

  • h. aan een aanvraag minder dan 21 punten zijn behaald.

Artikel 5.8.3.7. Rangschikkingscriteria

  • 1 De Minister kent aan het uitvoeren van een project gericht op de reductie van CO2-emissie uit percelen in veenweidegebieden een hoger aantal punten toe naarmate:

    • a. de mate van effectiviteit hoger is;

    • b. de haalbaarheid hoger is;

    • c. de mate van efficiëntie hoger is;

    • d. de mate van urgentie hoger is.

  • 2 Het aantal punten bedraagt per onderdeel van het eerste lid ten hoogste 5 en minimaal 1.

  • 3 De wegingsfactoren voor het eerste lid, onderdelen a, b, c en d bedragen respectievelijk 4, 1, 1 en 1.

  • 4 Indien aan twee of meer aanvragen een gelijk totaal aantal punten is toegekend, rangschikt de Minister een aanvraag hoger naarmate meer punten zijn toegekend voor een rangschikkingscriterium met een hogere wegingsfactor.

Artikel 5.8.3.8. Verplichtingen subsidieontvanger

  • 1 De subsidieontvanger maakt de resultaten van het project openbaar via het EIP-netwerk, bedoeld in artikel 154 van verordening 2021/2115, en andere geëigende netwerken.

  • 2 De subsidieontvanger:

    • a. draagt er zorg voor dat de uitvoering van de maatregelen plaatsvindt op landbouwareaal of op grasland in een veenweidegebied;

    • b. doet uiterlijk twee weken voor aanvang van de activiteit, bedoeld in onderdeel 6 van bijlage 3, een opgave van deze activiteit op perceelsniveau in een door de Minister beschikbaar gesteld registratiesysteem.

  • 3 De subsidieontvanger verleent medewerking aan monitoring en evaluatie van de effecten van de uitgevoerde activiteiten voor zover deze medewerking redelijkerwijs van de subsidieontvanger verlangd kan worden.

  • 4 Vanaf twee maanden na aanleg van de grondwaterpeilbuizen meet de subsidieontvanger dagelijks digitaal de hoogte van de grondwaterstand in de grondwaterpeilbuizen.

  • 5 De subsidieontvanger verstrekt met ingang van twee maanden na de aanleg van de grondwaterpeilbuizen digitaal de digitale data die verkregen zijn uit deze metingen met gebruikmaking van een door de Minister beschikbaar gesteld middel.

  • 6 De verplichtingen, bedoeld in het derde, vierde en vijfde lid, gelden gedurende vijf jaar na de datum van de beschikking tot subsidievaststelling.

Artikel 5.8.3.9. Informatieverplichtingen

  • 1 Onverminderd artikel 2.9 bevat de aanvraag voor subsidieverlening ten minste de volgende gegevens:

    • a. een intekening door de aanvrager op de beschikbaar gestelde digitale omgevingskaart met daarin aangegeven de percelen waar het samenwerkingsverband de activiteiten wil uitvoeren;

    • b. een beschrijving van de beoogde activiteiten die door het samenwerkingsverband uitgevoerd worden en een begroting van de kosten van die activiteiten volgens de omschrijving in bijlage 3;

    • c. een berekening van de huidige gemiddelde CO2-emissie per hectare per jaar (referentie) op de percelen veengrond conform de rekenregels van SOMERS, zoals vermeld op de website van het Nationaal Onderzoeksprogramma Broeikasgassen Veenweiden en met gebruikmaking van de digitale kaart, bedoeld in onderdeel a;

    • d. een berekening van de gemiddelde CO2-emissie per hectare per jaar op de percelen veengrond na uitvoeren van het project, waarbij op de percelen veengrond met de beoogde activiteiten, bedoeld in de onderdelen 5a en 6a van bijlage 3, de rekenregels van SOMERS worden toegepast en gebruik gemaakt wordt van de digitale kaart, bedoeld in onderdeel a;

    • e. een toelichting op de haalbaarheid van het project met daarin verwerkt de uitkomsten van de afstemming ter zake met het desbetreffende waterschap;

    • f. een beschrijving van de mogelijke omgevingseffecten;

    • g. een verduidelijking van de keuze van het samenwerkingsverband welke percelen van welke bedrijven of welke gehele melkveehouderijbedrijven meedoen.

  • 2 Onverminderd artikel 2.9, vijfde lid, bevat het projectplan tevens een inhoudelijke beschrijving van de uit te voeren activiteiten in het samenwerkingsverband en op het niveau van een deelnemend bedrijf of een grondeigenaar, overeenkomstig de omschrijving opgenomen in punt 1 van bijlage 3.

  • 3 Onverminderd artikel 2.18 dient de subsidieontvanger uiterlijk 1 april 2026 een tussenrapportage in bij de Minister. Deze tussenrapportage bevat een overzicht van de uitgevoerde activiteiten en de behaalde deelresultaten na het eerste beheerjaar in 2025.

  • 4 Onverminderd artikel 2.19, vierde en vijfde lid, gaat de aanvraag tot subsidievaststelling vergezeld van:

    • a. een factuur en een betaalbewijs van alle kosten bedoeld in bijlage 3, onderdelen 1 tot en met 5;

    • b. documenten met daarin de hoogte van het peil, uitgedrukt in centimeters ten opzichte van het Normaal Amsterdamse Peil, rondom de percelen die aan de beheermaatregel geringere drooglegging, bedoeld in bijlage 3, onderdeel 6a, hebben meegedaan voor de maanden april tot en met september van dat jaar, inclusief een intekening op de beschikbaar gestelde digitale omgevingskaart van de percelen van het samenwerkingsverband met per perceel veengrond de CO2-emissie per hectare vermeld;

    • c. documenten met daarin informatie per melkveehouderijbedrijf over de jaarlijkse totale dierexcretie per bedrijf, voor zover de activiteit extensivering, bedoeld in bijlage 3, onderdeel 6b, jaarlijks is uitgevoerd, inclusief een jaarlijkse intekening op de beschikbaar gestelde digitale omgevingskaart waaruit blijkt dat het gehele bedrijf voor meer dan 50% ligt binnen overgangsgebied N2000 of binnen veenweidegebied;

    • d. documenten met daarin informatie over de wijze van plaatsing van de investering, voor zover het investeringsproject betrekking heeft op een investering in een of meer waterinfiltratiesystemen als bedoeld in bijlage 3, onderdeel 5a:

      • 1°. een intekening op de beschikbaar gestelde digitale omgevingskaart van de percelen veengrond waarop de investering of investeringen geplaatst zijn;

      • 2°. gegevens over de diepte van de ligging van de buizen van het desbetreffende waterinfiltratiesysteem in centimeters, ten opzichte van het Normaal Amsterdamse Peil;

      • 3°. gegevens over de afstand tussen de buizen van het desbetreffende waterinfiltratiesysteem in meters; en

      • 4°. bij de aanleg van drukdrainage wordt uitgegaan van het medium scenario in het rekenmodel SOMERS;

    • e. de GPS-coördinaten van de aangelegde digitale grondwaterpeilbuizen;

    • f. een verklaring van de aanvrager waaruit volgt dat gedurende vijf jaar na de datum van de subsidievaststelling voldaan zal worden aan de verplichtingen, bedoeld in artikel 5.8.3.8, vierde en vijfde lid, voor zover het investeringsproject betrekking heeft op een investering in grondwaterpeilbuizen als bedoeld in bijlage 3, onderdeel 5b.

Artikel 5.8.3.10. Voorschot en deelbetaling

  • 1 Er wordt ambtshalve een voorschot verstrekt dat 20% van de verleende subsidie bedraagt.

  • 2 Er kunnen deelbetalingen worden verstrekt. Een deelbetaling bedraagt ten minste € 50.000. Een deelbetaling kan maximaal twee keer per jaar worden aangevraagd.

  • 4 Onverminderd artikel 5.1.8 bedragen de deelbetalingen en het voorschot samen ten hoogste 90% van de verleende subsidie.

Artikel 5.8.3.11. Subsidievaststelling

In afwijking van artikel 2.19, eerste lid, wordt de aanvraag tot subsidievaststelling ingediend uiterlijk binnen twee maanden na het tijdstip waarop de activiteiten moeten zijn voltooid.

Artikel 5.8.3.12. Gegevensgebruik

De Minister kan voor een beoordeling van de juistheid van de informatie die is verstrekt bij de indiening van aanvragen, wijzigingsverzoeken en betalingsverzoeken op grond van deze paragraaf gebruik maken van de daarvoor noodzakelijke gegevens die zijn opgenomen in voor de Minister beschikbare registraties op grond van de Meststoffenwet, de Wet dieren, de Landbouwwet, Verordening (EU) 2016/429 van het Europees Parlement en de Raad van 9 maart 2016 betreffende overdraagbare dierziekten en tot wijziging en intrekking van bepaalde handelingen op het gebied van diergezondheid (‘diergezondheidswetgeving’) (Pb EU 2016, L84) en Gedelegeerde verordening (EU) 2019/2035 van de Commissie van 28 juni 2019 tot aanvulling van Verordening (EU) 2016/429 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft regels voor inrichtingen waar landdieren worden gehouden en broederijen, alsmede voor de traceerbaarheid van bepaalde gehouden landdieren en broedeieren (Pb EU 2019, L 314).

§ 5.8.4. Extensivering in overgangsgebieden N2000

Artikel 5.8.4.1. Subsidieaanvraag

  • 1 De Minister verstrekt op aanvraag aan een samenwerkingsverband subsidie voor een project gericht op het in overgangsgebieden N2000 reduceren van ammoniakemissie door extensivering van melkveehouderijbedrijven.

  • 2 Een project ondersteunt acties die bijdragen aan de interventietypes, bedoeld in artikel 77 van verordening 2021/2115, en aan de specifieke doelstellingen, bedoeld in artikel 6, eerste lid, onderdelen e en f, en tweede lid, van verordening 2021/2115.

  • 3 Voor zover aan het samenwerkingsverband anderen dan landbouwers deelnemen en de subsidie niet hoofdzakelijk ten goede komt aan de landbouwsector bevat de subsidie, bedoeld in het eerste lid, staatssteun en wordt zij gerechtvaardigd door artikel 59 van de landbouwvrijstellingsverordening.

Artikel 5.8.4.2. Hoogte subsidie

  • 1 De hoogte van de subsidie bedraagt ten minste € 125.000.

Artikel 5.8.4.3. Subsidiabele kosten

  • 1 Voor subsidie komen in aanmerking kosten die verband houden met alle aspecten van de samenwerking ten behoeve van de uitvoering van het project, overeenkomstig de tabel van Bijlage 3 en voor zover deze zien op:

    • a. kosten voor uitwerking plan;

    • b. kosten voor bedrijfsplannen;

    • c. kosten voor het begeleiden en uitvoeren van bedrijfsplannen en van de uitwerking;

    • d. kosten voor communicatie;

    • e. kosten voor rapportage;

    • f. kosten voor een beheermaatregel extensiveren.

  • 2 De aanvrager berekent de subsidiabele kosten overeenkomstig artikel 5.1.3a.

  • 3 In afwijking van het vorige lid en artikel 5.1.2 worden de kosten voor de beheermaatregelen, bedoeld in het eerste lid 1, onderdeel f, bepaald op basis van de vaste vergoedingen opgenomen in bijlage 3, onderdeel 6b.

  • 4 Voor subsidie komen niet in aanmerking: kosten voor vrijwilligers.

Artikel 5.8.4.4. Verdeling subsidieplafond

De Minister verdeelt het subsidieplafond op volgorde van rangschikking van de aanvragen.

Artikel 5.8.4.5. Start- en realisatietermijn

  • 1 Met de uitvoering van het project wordt uiterlijk binnen twee maanden na de subsidieverlening gestart.

  • 2 Het project is uiterlijk op 31 december 2028 afgerond.

Artikel 5.8.4.6. Afwijzingsgronden

Onverminderd artikel 2.11 beslist de Minister afwijzend op een aanvraag voor subsidieverlening indien:

  • a. de ligging van de deelnemende percelen van het samenwerkingsverband voor meer dan 50% is beoogd buiten een overgangsgebied N2000;

  • b. aan een aanvraag minder dan 2,5 punten zijn toegekend voor effectiviteit;

  • c. de gezamenlijke deelnemende percelen van het samenwerkingsverband een oppervlakte betreffen van minder dan 200 hectare;

  • d. een melkveehouderijbedrijf deelneemt aan meer dan één samenwerkingsverband dat op grond van deze paragraaf een subsidieaanvraag indient;

  • e. een deelnemer aan het samenwerkingsverband, niet zijnde een landbouwer, een onderneming is die geen kleine, middelgrote of micro-onderneming is als bedoeld in artikel 1, onderdeel a, van de landbouwvrijstellingsverordening;

  • f. er geen sprake is van een nieuwe samenwerkingsvorm of het verrichten van nieuwe activiteiten door een bestaande samenwerkingsvorm;

  • g. op basis van de aanvraag minder dan 21 punten zijn behaald.

Artikel 5.8.4.7. Rangschikkingscriteria

  • 1 De Minister kent aan het uitvoeren van een project gericht op de reductie van ammoniakemissie in de overgangsgebieden N2000 door extensivering van melkveehouderijbedrijven een hoger aantal punten toe naarmate:

    • a. de mate van effectiviteit hoger is;

    • b. de haalbaarheid hoger is;

    • c. de mate van efficiëntie hoger is; en

    • d. de mate van urgentie hoger is.

  • 2 Het aantal punten bedraagt per onderdeel van het eerste lid ten hoogste 5 en minimaal 1.

  • 3 De wegingsfactoren voor het eerste lid, onderdelen a, b, c en d bedragen respectievelijk 4, 1, 1 en 1.

  • 4 Indien aan twee of meer aanvragen een gelijk totaal aantal punten is toegekend, rangschikt de Minister een aanvraag hoger naarmate meer punten zijn toegekend voor een rangschikkingscriterium met een hogere wegingsfactor.

  • 5 De score voor de mate van urgentie, bedoeld in het eerste lid, onderdeel d, wordt per stikstofgevoelig Natura 2000 gebied bepaald overeenkomstig bijlage 2.

Artikel 5.8.4.8. Verplichtingen subsidieontvanger

  • 1 De subsidieontvanger maakt de resultaten van het project openbaar via het EIP-netwerk, bedoeld in artikel 154 van Verordening 2021/2115, en andere geëigende netwerken.

  • 2 De activiteiten ter uitvoering van maatregelen op percelen voldoen aan de volgende voorwaarden:

    • a. uitvoering vindt plaats op landbouwareaal;

    • b. de subsidieontvanger doet uiterlijk twee weken voor aanvang van de activiteit in onderdeel 6b, van bijlage 3 een opgave van deze activiteit op perceelsniveau in een door de Minister beschikbaar gesteld registratiesysteem;

  • 3 De subsidieontvanger verleent medewerking aan monitoring en evaluatie van de effecten van de uitgevoerde activiteiten voor zover deze medewerking redelijkerwijs van de subsidieontvanger verlangd kan worden.

  • 4 De verplichting tot medewerking, bedoeld in het derde lid, geldt gedurende vijf jaar na de datum van de beschikking tot subsidievaststelling.

Artikel 5.8.4.9. Informatieverplichtingen

  • 1 Onverminderd artikel 2.9 bevat de aanvraag ten minste de volgende gegevens:

    • a. een intekening door de aanvrager op de beschikbaar gestelde digitale omgevingskaart met daarin aangegeven de percelen waar het samenwerkingsverband de activiteiten wil uitvoeren;

    • b. een beschrijving van de beoogde activiteiten die door het samenwerkingsverband uitgevoerd gaan worden en een begroting van de kosten van die activiteiten volgens de omschrijving in bijlage 3;

    • c. een berekening van de beoogde dierexcretie, uitgedrukt in kilogrammen stikstof per hectare per bedrijf, na uitvoering van het project;

    • d. een toelichting op de haalbaarheid van het project in relatie tot de kennis en ervaring met extensieve melkveehouderijbedrijven;

    • e. een beschrijving van de mogelijke omgevingseffecten en uitkomsten van de afstemming met regionale overheden en relevante gebiedspartijen;

    • f. een beschrijving van welke percelen van welke bedrijven meedoen.

  • 2 Onverminderd artikel 2.18 dient de subsidieontvanger uiterlijk 1 april 2026 een tussenrapportage in bij de Minister. Deze tussenrapportage bevat een overzicht van de uitgevoerde activiteiten en de behaalde deelresultaten na het eerste beheerjaar in 2025.

  • 3 Onverminderd artikel 2.19, vierde en vijfde lid, gaat de aanvraag tot subsidievaststelling vergezeld van:

    • a. een factuur en een betaalbewijs van alle kosten bedoeld in bijlage 3, onderdelen 1 tot en met 4;

    • b. documenten met daarin informatie per melkveehouderijbedrijf over de jaarlijkse totale dierexcretie per bedrijf en een intekening op de beschikbaar gestelde digitale omgevingskaart waaruit blijkt dat het gehele bedrijf voor meer dan 50% ligt binnen overgangsgebied N2000.

Artikel 5.8.4.10. Deelbetaling

  • 1 Er wordt ambtshalve een voorschot verstrekt dat 20% van de verleende subsidie bedraagt.

  • 2 Er kunnen deelbetalingen worden verstrekt. Een deelbetaling bedraagt ten minste € 50.000. Een deelbetaling kan maximaal twee keer per jaar worden aangevraagd.

  • 3 De subsidieontvanger dient een aanvraag voor een deelbetaling in, onder bijvoeging van de in artikel 5.8.4.9, derde lid, onder a en b, bedoelde facturen en documenten na afloop van de uitvoering van een product of activiteit, bedoeld in bijlage 3.

  • 4 Onverminderd artikel 5.1.8 bedragen de deelbetalingen en het voorschot samen ten hoogste 90% van de verleende subsidie.

Artikel 5.8.4.11. Subsidievaststelling

In afwijking van artikel 2.19, eerste lid, wordt de aanvraag tot subsidievaststelling ingediend uiterlijk binnen twee maanden na het tijdstip waarop de activiteiten moeten zijn voltooid.

Artikel 5.8.4.12. Gegevensgebruik

De Minister kan voor een beoordeling van de juistheid van de informatie die is verstrekt bij de indiening van aanvragen, wijzigingsverzoeken en betalingsverzoeken op grond van deze paragraaf gebruik maken van de daarvoor noodzakelijke gegevens die zijn opgenomen in voor de Minister beschikbare registraties op grond van de Meststoffenwet, de Wet dieren, de Landbouwwet, Verordening (EU) 2016/429 van het Europees Parlement en de Raad van 9 maart 2016 betreffende overdraagbare dierziekten en tot wijziging en intrekking van bepaalde handelingen op het gebied van diergezondheid (‘diergezondheidswetgeving’) (Pb EU 2016, L84) en Gedelegeerde verordening (EU) 2019/2035 van de Commissie van 28 juni 2019 tot aanvulling van Verordening (EU) 2016/429 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft regels voor inrichtingen waar landdieren worden gehouden en broederijen, alsmede voor de traceerbaarheid van bepaalde gehouden landdieren en broedeieren (Pb EU 2019, L 314).

§ 5.8.5. Slotbepalingen

Artikel 5.8.5.1. Vervaltermijn

Deze titel en de bijlagen 2 en 3 vervallen met ingang van 1 oktober 2028, met dien verstande dat deze van toepassing blijven op subsidies die voor die datum zijn verleend.

Titel 5.9. Subsidie voor de vestiging van jonge landbouwers

Artikel 5.9.1. Begripsbepalingen

In deze titel wordt verstaan onder:

  • bedrijfsplan: plan voor de ontwikkeling van een bedrijf van een jonge landbouwer en het bijdragen aan het bereiken van de specifieke doelstellingen, bedoeld in artikel 6, eerste lid, onderdelen d, e en f, en tweede lid, van verordening 2021/2115;

  • gedeeltelijke overname: een overname waarbij een jonge landbouwer een bedrijf niet volledig maar wel voor meer dan vijftig procent economisch en juridisch in eigendom krijgt door meer dan vijftig procent van de overnamesom te financieren;

  • generatievernieuwing: het bevorderen van agrarisch ondernemerschap door jonge landbouwers als bedoeld in de artikelen 6, eerste lid, onder g, en 75, eerste lid, van verordening 2021/2115;

  • standaardverdiencapaciteit: het in Nederland gehanteerde kengetal dat een maatstaf is voor de toegevoegde waarde van een bedrijf doordat het de vergoeding weergeeft van arbeid en kapitaal op basis van standaarden, ongeacht wie arbeid of kapitaal levert;

  • vestiging: het volledig of gedeeltelijk starten of overnemen van een landbouwbedrijf door een jonge landbouwer als bedrijfshoofd op basis van een gedateerd en ondertekend overnamedocument;

  • volledige overname: een overname waarbij een jonge landbouwer een bedrijf volledig economisch en juridisch in eigendom krijgt.

Artikel 5.9.2. Subsidieaanvraag

De minister verstrekt op aanvraag subsidie aan een jonge landbouwer vanwege de vestiging van een bedrijf, ter bevordering van generatievernieuwing in de landbouw.

Artikel 5.9.4. Verdeling subsidieplafond

De minister verdeelt het subsidieplafond op volgorde van binnenkomst van de aanvragen.

Artikel 5.9.5. Afwijzingsgronden

  • 1 Onverminderd artikel 2.11 beslist de minister afwijzend op een aanvraag indien:

    • a) de jonge landbouwer op 31 december van het aanvraagjaar een leeftijd heeft van jonger dan 16 jaar of ouder dan 39 jaar;

    • b) de jonge landbouwer niet beschikt over een passende opleiding of passende vaardigheden;

    • c) het landbouwbedrijf waar de jonge landbouwer bedrijfshoofd van is, niet is ingeschreven in het Handelsregister, bedoeld in artikel 2 van de Handelsregisterwet 2007, waarbij bij de inschrijving een verkorte omschrijving van de landbouwactiviteit is vermeld en de daarbij behorende code van de Standaard Bedrijfsindeling (SBI) beginnend met de cijfers 011, 012, 013, 014, 015, 016 of 1051, voor zover minimaal 50 procent van de melk die wordt verwerkt op het eigen melkveebedrijf geproduceerd wordt;

    • d) de standaardverdiencapaciteit van het bedrijf waar de jonge landbouwer bedrijfshoofd van is, niet minimaal 15.000 euro bedraagt;

    • e) de jonge landbouwer geen bedrijfshoofd is op de datum van indiening van de aanvraag;

    • f) de vestiging van het bedrijf heeft plaats gevonden voor 1 januari 2023;

    • g) aan de jonge landbouwer reeds subsidie is verstrekt op grond van artikel 5.9.2.

  • 2 Een jonge landbouwer beschikt over een passende opleiding of passende vaardigheden als bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, indien deze beschikt over:

    • a) een diploma of een getuigschrift van een opleiding landbouw, tuinbouw of aanverwant op het niveau middelbaar beroepsonderwijs of hoger onderwijs; of

    • b) een bewijs van ten minste twee jaar aantoonbare ervaring met land- en tuinbouwproductie, op het tijdstip van de subsidieaanvraag, tellend vanaf het moment dat de leeftijd van 16 jaar is bereikt, aangevuld met een diploma of een getuigschrift van een cursus op het gebied van bedrijfsovername of agrarische bedrijfsvoering.

  • 3 Een jonge landbouwer is bedrijfshoofd als bedoeld in het eerste lid, onderdeel e, indien deze op de datum van indiening van de aanvraag:

  • 4 Van doorslaggevende zeggenschap als bedoeld in het derde lid, onderdeel b, is sprake, ingeval een jonge landbouwer:

    • a) het bedrijf als eenmanszaak voert;

    • b) met meer dan 50 procent van het eigen vermogen van het landbouwbedrijf bij schriftelijke overeenkomst deelneemt in een maatschap of vennootschap onder firma; of

    • c) meer dan 50 procent van de aandelen bezit in geval van een naamloze vennootschap of besloten vennootschap.

  • 5 Indien aan het landbouwbedrijf meerdere jonge landbouwers als bedrijfshoofd deelnemen, dan hebben zij ten minste gezamenlijk de vereiste daadwerkelijke langdurige zeggenschap en doorslaggevende zeggenschap.

Artikel 5.9.6. Informatieverplichtingen

  • 1 Onverminderd artikel 2.9, wordt de subsidie aangevraagd door het bedrijf, waarvan de jonge landbouwer het bedrijfshoofd is en bevat de aanvraag tot subsidieverlening ten minste de volgende gegevens:

    • a) een kopie van de ondertekende koopakte of een ander overnamedocument, dan wel een kopie van de notariële akte van overdracht van aandelen of van de oprichting van de vennootschap en het aandelenregister of de door alle maten of vennoten ondertekende maatschaps- onderscheidenlijk vennootschapsakte met vermelding van alle maten;

    • b) een door de jonge landbouwer ondertekend bedrijfsplan en een verklaring dat het bedrijfsplan actueel is en voldoet aan de vereisten van het tweede lid;

    • c) een opgave van de gegevens ten behoeve van de berekening van de standaardverdiencapaciteit van het bedrijf, of bij gebreke hiervan een inschatting daarvan;

    • d) het btw-nummer van de jonge landbouwer en indien van toepassing, de naam van de moedermaatschappij en dochtermaatschappij met de daarbij behorende btw-nummers;

    • e) gegevens over de genderidentificatie van de jonge landbouwer, met het oog op de doelstelling van artikel 6, eerste lid, onderdeel h, van verordening 2021/2115;

    • f) een verklaring dat de jonge landbouwer beschikt over passende opleiding- of vaardigheden;

    • g) een verklaring van toestemming aan de minister voor gebruik van de meegestuurde bedrijfsplannen voor statistisch onderzoek en analyse op niet tot een individueel bedrijf herleidbaar niveau.

  • 2 Het bij de aanvraag in te dienen bedrijfsplan bevat ten minste:

    • a) de vermelding van een meerjarige periode na de aanvraagdatum waarop het bedrijfsplan zich richt;

    • b) een situatieschets van het landbouwbedrijf op het moment van overname of de start;

    • c) de gewenste ontwikkeling van het landbouwbedrijf, waaronder in ieder geval vermelding van de te behalen mijlpalen voor de komende vijf jaar;

    • d) een beschrijving van de kostenposten waaraan de subsidie zal worden besteed;

    • e) een beschrijving van de wijze waarop de subsidie bijdraagt aan de versterking van de veerkracht van het bedrijf;

    • f) een beschrijving van de aspecten in het bedrijfsplan die bijdragen aan de specifieke doelen opgenomen in artikel 6 van Verordening 2021/2115 met betrekking tot klimaatverandering en duurzame energie, efficiënt beheer van natuurlijke hulpbronnen en bescherming van de biodiversiteit.

Artikel 5.9.7. Verplichtingen subsidieontvanger

  • 1 De subsidieontvanger verleent medewerking aan een evaluatie van de effecten van deze subsidie, voor zover deze medewerking redelijkerwijs van hem verlangd kan worden.

  • 2 De subsidieontvanger zet het landbouwbedrijf, behoudens overmacht of uitzonderlijke omstandigheden, minimaal vijf jaar voort en meldt binnen een termijn van 14 dagen aan de minister indien er sprake is van omstandigheden waardoor deze het bedrijf niet meer kan voortzetten dan wel de activiteiten beschreven in het bedrijfsplan niet meer kan uitvoeren.

  • 3 De verplichtingen, bedoeld in het eerste en het tweede lid, gelden gedurende vijf jaar na de datum van subsidieverstrekking.

Artikel 5.9.8. Toepasselijk RUS kader

Op de subsidie, bedoeld in artikel 5.9.2, eerste lid, zijn de regels inzake een subsidie lager dan 25.000 euro, bedoeld in artikel 5.1.9, eerste lid, onderdeel a, en tweede en derde lid, van toepassing.

Artikel 5.9.9. Vervaltermijn

Deze titel vervalt met ingang van 1 januari 2028, met dien verstande dat deze titel van toepassing blijft op subsidieaanvragen die voor deze datum zijn verleend.

Hoofdstuk 6. Overige bepalingen en slotbepalingen

Artikel 6.1a. Overgangsrecht

Op aanvragen om subsidie die zijn ingediend voor het tijdstip van inwerkingtreding van een wijziging van deze regeling, op subsidies die voor dat tijdstip zijn verleend en op subsidies die voor dat tijdstip zijn vastgesteld, blijft deze regeling van toepassing zoals deze luidde voor dat tijdstip tenzij de wijziging met terugwerkende kracht in werking treedt.

Artikel 6.1b. Wijziging van de Regeling openstelling EZK- en LNV-subsidies 2022

[Red: Wijzigt de Regeling openstelling EZK- en LNV-subsidies 2022.]

Artikel 6.2. Inwerkingtreding

Deze regeling treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst.

Artikel 6.3. Citeertitel

Deze regeling wordt aangehaald als: Regeling Europese EZK- en LNV-subsidies 2021.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

’s-Gravenhage, 8 oktober 2021

De Minister van Economische Zaken en Klimaat,

S.A. Blok

De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,

C.J. Schouten

Bijlage 1. Behorende bij artikel 3.1.9 van de Regeling Europese EZK- en LNV-subsidies 2021

Procedure als bedoeld in artikel 3.1.9 van de Regeling Europese EZK- en LNV-subsidies 2021

Kopieën of volledig digitale documenten kunnen worden geaccepteerd als bewijsstuk. In deze bijlage worden de procedures vastgesteld voor documenten die in het kader van de uitvoering van de Regeling Europese EZK- en LNV-subsidies 2021 en verantwoording op grond van Verordening (EU) 2021/1060 van het Europees Parlement en de Raad van 24 juni 2021 houdende gemeenschappelijke bepalingen inzake het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds Plus, het Cohesiefonds, het Fonds voor een rechtvaardige transitie en het Europees Fonds voor maritieme zaken, visserij en aquacultuur en de financiële regels voor die fondsen en voor het Fonds voor asiel, migratie en integratie, het Fonds voor interne veiligheid en het Instrument voor financiële steun voor grensbeheer en visumbeleid (PbEU 2021, L 231) en op grond van Verordening (EU) 2021/1139 van het Europees Parlement en de Raad van 7 juli 2021 tot oprichting van het Europees Fonds voor maritieme zaken, visserij en aquacultuur en tot wijziging van Verordening (EU) 2017/1004 (PbEU 2021, L 247) kunnen worden gebruikt.

1. Typen documenten

De volgende documenten worden als bewijsstukken geaccepteerd:

  • a. fotokopieën van originelen;

  • b. microfiches van originelen;

  • c. elektronische versies van originelen;

  • d. documenten die uitsluitend in elektronische versie bestaan, mits de gebruikte computersystemen voldoen aan aanvaarde beveiligingsnormen die waarborgen dat de bewaarde documenten voldoen aan de eraan te stellen wettelijke eisen en dat bij controles op deze documenten kan worden gesteund.

2. Procedure voor het gebruik van de documenten, bedoeld onder 1, onderdelen a, b en c

De in 1, onderdelen a, b en c, bedoelde bewijsstukken zijn geconverteerde documenten of gegevensdragers. Bij conversie van het origineel naar het geconverteerde document of gegevensdrager wordt aan de hieronder vermelde voorwaarden voldaan:

  • alle gegevens worden overgezet;

  • alle gegevens worden inhoudelijk juist overgezet;

  • er wordt voor gezorgd dat de nieuwe gegevensdrager tijdens de gehele bewaartermijn beschikbaar is;

  • de geconverteerde gegevens kunnen binnen redelijke tijd ge(re)produceerd worden en leesbaar worden gemaakt;

  • er wordt zorg voor gedragen dat de controle van de geconverteerde gegevens binnen redelijke tijd kan worden uitgevoerd;

  • de subsidieontvanger borgt tevens de authenticiteit van de geconverteerde bewijsstukken door onder andere een relatie te leggen met de overige bewijsstukken in het betreffende projectdossier. Bij een factuur bijvoorbeeld behoort ook een betaalbewijs, een bewijs van deelname of een bewijsstuk met betrekking tot de inkoopprocedure.

Het in samenhang bezien van de verschillende bewijsstukken strekt er mede toe de authenticiteit van het geconverteerde document of de gegevensdrager te waarborgen en dat hierop voor controledoeleinden kan worden vertrouwd.

Als de conversie op de juiste wijze gebeurt, is het in het kader van de verantwoording, niet meer noodzakelijk de bewijsstukken op de originele gegevensdrager te bewaren. Het geconverteerde bewijsstuk mag na conversie niet meer gewijzigd kunnen worden.

3. Procedure voor het bewaren van stukken die uitsluitend in een elektronische versie bestaan, bedoeld onder 1, onderdeel d

Indien een subsidieontvanger gebruik maakt van elektronische documenten waarbij uitsluitend een elektronische versie bestaat, worden de geautomatiseerde systemen voorzien van beheers- en beveiligingsmaatregelen die de betrouwbaarheid, authenticiteit en integriteit van de elektronische gegevens gedurende de gehele vereiste bewaartermijn waarborgen. Het is aan de subsidieontvanger om dit aan te tonen.

Voor een tweetal veel voorkomende situaties zijn de voorschriften hieronder uitgewerkt:

  • 1. Digitale urenadministratie:

    om aan de eisen van betrouwbaarheid, authenticiteit en integriteit van de elektronische gegevens te kunnen voldoen, moet de subsidieontvanger kunnen aantonen dat:

    • de functiescheiding binnen het systeem wordt gewaarborgd;

    • vaststellingen na accorderen door de leidinggevende niet meer te wijzigen zijn.

    Het is aan de subsidieontvanger om dit aan te tonen.

  • 2. Facturen die digitaal worden verzonden:

    om aan de eisen van betrouwbaarheid, authenticiteit en integriteit van de elektronische gegevens te kunnen voldoen kan de subsidieontvanger via de onderlinge relatie met andere documenten (zoals een betaalbewijs) aantonen dat voor de controle kan worden gesteund op de digitale factuur.

Bijlage 2. Behorende bij de artikelen 5.8.1, 5.8.2.7, vijfde lid en 5.8.4.7, vijfde lid

stikstofgevoelige Natura 2000 gebieden als bedoeld in artikel 5.8.1 (begripsomschrijving overgangsgebieden N2000) en de score urgentie als bedoeld in de artikelen 5.8.2.7, vijfde lid en 5.8.4.7, vijfde lid.

provincie

Groningen

score urgentie

 

Lieftinghsbroek (21)1

3,0

     

provincie

Friesland

score urgentie

 

Alde Feanen (13)

3,0

 

Bakkeveense duinen (17)

3,5

 

Duinen Ameland (5)

4,0

 

Duinen Schiermonnikoog (6)

3,5

 

Duinen Terschelling (4)

3,5

 

Duinen Vlieland (3)

3,0

 

Oudegaasterbrekken, Fluessen en omgeving (10)

2,9

 

Rottige Meenthe & Brandemeer (18)

3,5

 

Van Oordt's Mersken (15)

3,0

 

Wijnjeterper Schar (16)

3,0

     

provincie

Drenthe

score urgentie

 

Bargerveen (33)

4,5

 

Drents-Friese Wold & Leggelderveld (27)

5,0

 

Drentsche Aa-gebied (25)

4,0

 

Drouwenerzand (26)

3,0

 

Dwingelderveld (30)

5,0

 

Elperstroomgebied (28)

3,0

 

Fochteloërveen (23)

5,0

 

Holtingerveld (29)

4,0

 

Mantingerbos (31)

3,0

 

Mantingerzand (32)

3,5

 

Norgerholt (22)

3,0

     

provincie

Overijssel

score urgentie

 

Aamsveen (55)

4,5

 

Achter de Voort, Agelerbroek & Voltherbroek (47)

3,0

 

Bergvennen & Brecklenkampse Veld (46)

4,0

 

Boetelerveld (41)

3,5

 

Borkeld (44)

3,5

 

Buurserzand & Haaksbergerveen (53)

4,5

 

De Wieden (35)

3,5

 

Dinkelland (49)

3,0

 

Engbertsdijksvenen (40)

4,5

 

Landgoederen Oldenzaal (50)

3,0

 

Lemselermaten (48)

3,0

 

Lonnekermeer (51)

4,0

 

Olde Maten & Veerslootslanden (37)

3,5

 

Sallandse Heuvelrug (42)

4,0

 

Springendal & Dal van de Mosbeek (45)

3,5

 

Uiterwaarden Zwarte Water en Vecht (36)

2,9

 

Vecht- en Beneden-Reggegebied (39)

5,0

 

Weerribben (34)

4,0

 

Wierdense Veld (43)

4,0

 

Witte Veen (54)

3,5

     

provincie

Gelderland

score urgentie

 

Bekendelle (63)

3,0

 

De Bruuk (69)

3,0

 

Korenburgerveen (61)

5,0

 

Landgoederen Brummen (58)

3,5

 

Lingegebied & Diefdijk Zuid (70)

3,0

 

Loevestein, Pompveld & Kornsche Boezem (71)

2,9

 

Rijntakken (38)

3,0

 

Stelkampsveld (60)

3,5

 

Veluwe (57)

5,0

 

Willinks Weust (62)

3,0

 

Wooldse Veen (64)

4,5

     

provincie

Utrecht

score urgentie

 

Binnenveld (65)

3,0

 

Botshol (83)

3,5

 

Kolland & Overlangbroek (81)

3,0

 

Uiterwaarden Lek (82)

3,0

 

Zouweboezem (105)

2,9

     

provincie

Noord-Holland

score urgentie

 

Duinen Den Helder – Callantsoog (84)

3,5

 

Duinen en Lage Land Texel (2)

3,5

 

Eilandspolder (89)

3,0

 

Ilperveld, Varkensland, Oostzanerveld & Twiske (92)

3,0

 

Kennemerland-Zuid (88)

4,5

 

Naardermeer (94)

4,0

 

Noordhollands Duinreservaat (87)

5,0

 

Oostelijke Vechtplassen (95)

4,0

 

Polder Westzaan (91)

3,0

 

Schoorlse Duinen (86)

4,0

 

Wormer- en Jisperveld & Kalverpolder (90)

3,0

 

Zwanenwater & Pettemerduinen (85)

3,0

     

provincie

Zuid-Holland

score urgentie

 

Coepelduynen (96)

3,0

 

Duinen Goeree & Kwade Hoek (101)

3,5

 

Meijendel & Berkheide (97)

3,5

 

Nieuwkoopse Plassen & De Haeck (103)

3,5

 

Solleveld & Kapittelduinen (99)

4,0

 

Voornes Duin (100)

4,0

 

Westduinpark & Wapendal (98)

4,0

     

provincie

Zeeland

score urgentie

 

Canisvliet (125)

2,9

 

Groote Gat (124)

2,9

 

Kop van Schouwen (116)

4,5

 

Manteling van Walcheren (117)

4,5

 

Vogelkreek (126)

2,9

 

Yerseke en Kapelse Moer (121)

2,9

 

Zwin & Kievittepolder (123)

2,9

     

provincie

Noord-Brabant

score urgentie

 

Biesbosch (112)

3,0

 

Brabantse Wal (128)

5,0

 

Deurnsche Peel & Mariapeel (139)

5,0

 

Groote Peel (140)

4,5

 

Kampina & Oisterwijkse Vennen (133)

5,0

 

Kempenland-West (135)

4,5

 

Langstraat (130)

3,5

 

Leenderbos, Groote Heide & De Plateaux (136)

4,0

 

Loonse en Drunense Duinen & Leemkuilen (131)

4,5

 

Oeffelter Meent (141)

2,9

 

Regte Heide & Riels Laag (134)

3,5

 

Strabrechtse Heide & Beuven (137)

4,0

 

Ulvenhoutse Bos (129)

4,0

 

Vlijmens Ven, Moerputten & Bossche Broek (132)

3,5

     

provincie

Limburg

score urgentie

 

Bemelerberg & Schiepersberg (156)

3,0

 

Boschhuizerbergen (144)

4,5

 

Brunssummerheide (155)

3,0

 

Bunder- en Elslooërbos (153)

3,0

 

Geleenbeekdal (154)

3,0

 

Geuldal (157)

4,0

 

Kunderberg (158)

3,0

 

Leudal (147)

3,0

 

Maasduinen (145)

5,0

 

Meinweg (149)

4,0

 

Noorbeemden & Hoogbos (161)

3,0

 

Roerdal (150)

3,0

 

Sarsven en De Banen (146)

4,5

 

Savelsbos (160)

3,5

 

Sint Jansberg (142)

3,0

 

Sint Pietersberg & Jekerdal (159)

3,5

 

Swalmdal (148)

2,9

 

Weerter- en Budelerbergen & Ringselven (138)

4,5

 

Zeldersche Driessen (143)

3,0

     

Ministerie

van I&W

score urgentie

 

Grevelingen (115)

3,5

 

Krammer-Volkerak (114)

2,9

 

Noordzeekustzone (7)

2,9

 

Oosterschelde (118)

3,0

 

Voordelta (113)

2,9

 

Waddenzee (1)

3,0

 

Westerschelde & Saeftinghe (122)

2,9

     

Ministerie

van Defensie

score urgentie

 

Witterveld (24)

4,0

1 De nummering tussen haakjes betreft de 162 aangewezen N2000 gebieden als vermeld op de website www.natura2000.nl.

Bijlage 3. Behorende bij titel 5.8, paragraaf 5.8.3 en paragraaf 5.8.4

1

2

3

Product/activiteit

Omschrijving resultaat

berekeningsmethode

1. Uitwerking

a. uitwerking op het niveau van het samenwerkings-verband

Document met een inhoudelijke beschrijving van de uit te voeren activiteiten in het samenwerkingsverband met:

a. een uitwerking op het niveau van het samenwerkingsverband voor onderstaande doelen:

1°. Reductie CO2-emissie uit veenweidepercelen of;

2°. Reductie ammoniakemissie in overgangsgebieden N2000;

b. een beschrijving van de huidige situatie in het samenwerkingsverband in het licht van de doelen, bedoeld in onderdeel a;

c. een beschrijving van de beoogde activiteiten op de percelen in het samenwerkingsverband zoals omschreven in onderdelen 5 en 6 van deze tabel;

d. een beschrijving van de overige activiteiten van het samenwerkingsverband, zoals omschreven in onderdelen 1b t/m 4, die op effectieve en efficiënte wijze kunnen bijdragen aan het behalen van een van de doelen, bedoeld in onderdeel a;

e. de verwachte uitkomsten van de activiteiten bedoeld in onderdelen 5 en 6;

f. een beschrijving van de rol en de taken van de bij de uitvoering van het plan betrokken partijen;

g. een kaart waarop is aangegeven op welke percelen de activiteiten, bedoeld in onderdelen 5 en 6, uitgevoerd gaan worden;

h. (een inschatting van) de (neven)effecten op andere actoren binnen of buiten het projectgebied; en

i. de planning van de uitvoering van het project.

Aantonen aan de hand van offerteverzoek, offerten, opdracht, factuur en betaalbewijs

Offerten: per aanvraag;

b. bedrijfsplan per deelnemend agrarisch bedrijf of grondeigenaar

Document met een beschrijving van de activiteiten van een deelnemend bedrijf of grondeigenaar en de bijdrage die hiermee aan het beoogde doel geleverd wordt, waaronder:

– onderbouwing keuze voor te ontwikkelen doelen en uit te voeren activiteiten, waarbij ook de opbouw van kennis en ervaring wordt toegelicht;

– relaties met andere deelnemende bedrijven of partners;

– begroting van de kosten van de activiteiten in onderdelen 5 en 6 van deze tabel;

– een kaart waarin is aangegeven op welke percelen de activiteiten, bedoeld in onderdelen 5 en 6 worden uitgevoerd.

Aantonen aan de hand van offerteverzoek, offerten, opdracht, factuur en betaalbewijs

Offerten: per deelnemend agrarisch bedrijf of grondeigenaar

2. Begeleiding projecten

a. werven deelnemers

Voeren van individuele gesprekken met potentiële deelnemers om te komen tot afspraken over deelname aan het project of over het opstellen van een bedrijfsplan.

Aantonen aan de hand van offerteverzoek, offerten, opdracht, factuur betaalbewijs

Offerten: per potentiële deelnemer

b. begeleiden deelnemers

Begeleiding van deelnemers bij de uitvoering van het bedrijfsplan. Bepalen aan de hand van gemaakte bedrijfsplannen.

Aantonen aan de hand van offerteverzoek, offerten, opdracht, factuur en betaalbewijs

Offerten: per deelnemer

3. Communicatie

a. communicatieplan

Document met een overkoepelend communicatieplan voor het project met aandacht voor:

– producten

– doelgroepen

– begroting op basis van de productenlijst

– fasering

In het plan wordt expliciet aandacht besteed aan de bijdrage die het project levert aan de doelstelling van het project.

Aantonen aan de hand van offerteverzoek, offerten, opdracht, factuur en betaalbewijs

Offerten

b. kleine bijeenkomst

Bijeenkomst van maximaal 15 personen; voorbereiding, facilitaire zaken en verslaglegging.

Aantonen aan de hand van offerteverzoek, offerten, opdracht, factuur en betaalbewijs

Offerten per bijeenkomst

c. grote bijeenkomst

Bijeenkomst van meer dan 15 personen; voorbereiding, facilitaire zaken en verslaglegging.

Aantonen aan de hand van offerteverzoek, offerten, opdracht, factuur en betaalbewijs

Offerten per bijeenkomst

4. Rapportage

a. tussenrapportage

Document met inhoudelijke beschrijving van de voortgang van het project, evaluatie, leerpunten, evt. aanpassingen in het project.

Aantonen aan de hand van offerteverzoek, offerten, opdracht, factuur en betaalbewijs

Offerten per tussenrapportage;

b. eindrapportage

Document met inhoudelijke beschrijving van de resultaten van het project, evaluatie en leerpunten.

Aantonen aan de hand van offerteverzoek, offerten, opdracht, factuur en betaalbewijs

Offerten

     

5. Niet-productieve investeringen veenweide

a. aanschaf en plaatsen van waterinfiltratie-systemen, zoals onderwaterdrainage of drukdrainage

Waterinfiltratiesystemen, zoals onderwaterdrainage en drukdrainage, zijn niet-productieve investeringen met als doel de grondwaterstand in veenweidepercelen te verhogen. Dit kan alleen op grasland, zowel op landbouwareaal als op niet-landbouwareaal.

Voor berekeningen van de CO2-emissie wordt bij drukdrainage alleen gerekend met de medium variant in SOMERS (www.nobveenweiden.nl/bevindingen).

Aantonen aan de hand van offerteverzoek, offerten, opdracht, factuur en betaalbewijs

werkelijke kosten op basis van factuur en betaalbewijs

b. aanschaf en plaatsen van grondwaterpeil-buizen

Grondwaterpeilbuizen geven inzicht in de grondwaterstand in veenweidepercelen. Vanwege de benodigde datalevering zijn digitale meetsystemen noodzakelijk. Dit kan alleen op grasland, zowel op landbouwareaal als op niet-landbouwareaal.

Aantonen aan de hand van offerteverzoek, offerten, opdracht, factuur en betaalbewijs.

Werkelijke kosten op basis van factuur en betaalbewijs

c. onderhoud waterinfiltratie-systeem en grondwaterpeil-buizen

Voor onderhoud ter zake van onderdelen 5a en 5b zijn geen jaarlijkse bijdragen voorzien maar kan per keer een factuur en betaalbewijs worden overgelegd. In de begroting van het project kan maximaal 10% van de kosten van 5a en 5b gezamenlijk worden opgenomen.

Werkelijke kosten op basis van factuur en betaalbewijs

6. Uitvoeren beheeractiviteiten

a. geringere drooglegging

Het verschil tussen het peil rondom het perceel (in cm ten opzichte van het NAP) en de gemiddelde hoogte van het maaiveld van het perceel (in cm ten opzichte van het NAP) voor de periode van april tot en met september leidt tot de berekende subsidie.

- De hoogte van het peil rondom het perceel, het peilvak of een deel daarvan, voor de genoemde periode is schriftelijk vastgelegd in bijvoorbeeld een peilbesluit, vergunning of ontheffing van het waterschap.

– De hoogte van het maaiveld van het perceel is af te lezen op de AHN-viewer (www.ahn.nl).

– De percelen moeten landbouwareaal en grasland betreffen.

– Per samenwerkingsverband moet minimaal 90% van het areaal van deze percelen onder de definitie veenweidegebied vallen.

Bij combinatie van deze beheeractiviteit met extensiveren (onderdeel 6b) wordt de subsidie voor deze beheeractiviteit berekend met de lagere referentie gewasopbrengst door extensiveren

Drooglegging is max. 40 cm:

€ 545 per ha/jr

Drooglegging is max. 30 cm:

€ 790 per ha/jr

Drooglegging is max. 20 cm:

€ 1.355 per ha/jr

Combinatie met extensiveren (6b):

bij 150 kg N dierexcretie/ha/bedrijf:

40 cm = € 450 per ha

30 cm = € 645 per ha

20 cm = € 1.105 per ha

bij 100 kg N dierexcretie/ha/bedrijf:

40 cm = € 410 per ha

30 cm = € 585 per ha

20 cm = € 995 per ha

b. extensiveren

Het productie- en bemestingsvolume van het melkveehouderijbedrijf is maximaal 150 of 100 kg stikstof dierexcretie per ha per bedrijf waarbij het gebruik van stikstofhoudende kunstmest niet is toegestaan en waarbij minimaal 50% van het areaal van de percelen van het bedrijf ligt binnen overgangsgebied N2000 of binnen veenweidegebied.

Voor de aanvraag op overgangsgebieden N2000 (artikel 5.8.4.):

Voor de puntenberekening van de weidegang wordt gekeken naar de ecoactiviteit verlengde weidegang.

Max. 150 kg N dierexcretie/ha per bedrijf:

€ 1.680 per ha/jr

Max. 100 kg N dierexcretie/ha per bedrijf:

€ 2.430 per ha/jr