Regeling Cultuureducatie

[Regeling vervalt per 01-01-2025.]
Geraadpleegd op 07-05-2024.
Geldend van 24-08-2021 t/m 12-04-2023

Regeling Cultuureducatie

Het bestuur van stichting Fonds voor Cultuurparticipatie,

gelet op artikel 10, vierde lid, van de Wet op het specifiek cultuurbeleid;

gelet op artikel 4:23, eerste lid van de Algemene wet bestuursrecht;

gelet op het Algemeen Subsidiereglement van het Fonds voor Cultuurparticipatie;

met goedkeuring van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap van 10 augustus 2021;

besluit:

Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen

Paragraaf 1. Algemeen

Artikel 1.1. Gebruikte begrippen

  • 1 In deze regeling worden onderstaande begrippen gebruikt.

    • a. Fonds: Stichting Fonds voor Cultuurparticipatie.

    • b. Adviescommissie: een interne of externe adviescommissie zoals bedoeld in het Huishoudelijk Reglement van Stichting Fonds voor Cultuurparticipatie.

    • c. Algemeen Subsidiereglement: Algemeen Subsidiereglement Fonds voor Cultuurparticipatie 2021.

    • d. BRIN: Basisregistratie Instellingen Nummer van de mbo-instelling in register dat door het Nederlandse Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap wordt uitgegeven en alle scholen en aanverwante instellingen bevat;

    • e. Culturele instelling: een instelling met een rechtspersoonlijkheid zonder winstoogmerk, die zich inzet voor actieve cultuurparticipatie – of educatie, gehuisvest in het Koninkrijk der Nederlanden.

    • f. Cultuureducatie het doelbewust leren over en door middel van kunst en erfgoed binnen de school.

    • g. Koninkrijk der Nederlanden: Nederland, Aruba, Curaçao en Sint Maarten en de drie openbare lichamen: Bonaire, Sint Eustatius en Saba.

    • h. Ministerie van OCW: Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap.

    • i. Nederland: het Europees deel van Nederland inclusief de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba.

    • j. Onderwijsinstelling: en instelling zonder winstoogmerk verantwoordelijk voor het bieden van primair onderwijs, voortgezet onderwijs, middelbaarberoepsonderwijs, hoger onderwijs en wetenschappelijk onderwijs.

    • k. Website van het Fonds: www.cultuurparticipatie.nl.

  • 2 In hoofdstuk 2 en de daaropvolgende hoofdstukken is aangegeven wat wordt verstaan onder de begrippen die in het bijzonder bij het desbetreffende hoofdstuk behoren.

Artikel 1.2. Doel van de regeling

Met deze regeling stimuleert het Fonds het ontwikkelen en uitvoeren van eigentijds en vernieuwend cultuureducatief aanbod dat aansluit op de vraag van kinderen en jongeren.

Artikel 1.3. Samenstelling van de regeling

Vanaf hoofdstuk 2 zijn de verbijzonderde bepalingen terug te vinden ten aanzien van de wijze waarop de in artikel 1.2 bedoelde stimulering plaatsvindt.

Artikel 1.4. Weigeringsgronden

  • 1 Het Fonds weigert subsidie als:

    • a. voor dezelfde activiteiten al subsidie is of zal worden verleend:

    • b. de activiteiten of projecten waarvoor subsidie wordt gevraagd op het moment van de aanvraag al worden uitgevoerd;

    • c. de aanvraag wordt ingediend door een uitgeverij of een omroeporganisatie; of

    • d. de aanvraag onvoldoende aansluit bij de subsidievereisten.

  • 2 Het Fonds weigert subsidie aan derden als die in opdracht werken van natuurlijke personen of rechtspersonen die niet aanmerking komen voor een subsidie.

  • 3 Het Fonds kan subsidie weigeren als aanvragers in de jaren voorafgaand aan de aanvraag subsidie van het Fonds hebben ontvangen en toen niet, of niet helemaal, hebben voldaan aan de subsidieverplichtingen.

  • 4 Subsidie wordt geweigerd als de aanvrager in de aanvraag niet de codes onderschrijft die van toepassing zijn op de betreffende sector, waaronder ten minste de sectorcodes zoals de Governance Code Cultuur, de Fair Practice Code en de Code Diversiteit en Inclusie. Hierbij worden de volgende indeling en samenhangende verplichtingen gehanteerd:

    • a. Aangevraagd bedrag tot € 5.000,–: pas de codes toe en, indien daarvan sprake is, leg uit waar dit nog niet lukt.

    • b. Aangevraagd bedrag van € 5.000,– tot € 25.000: onderschrijf de codes, pas ze toe, leg uit, en benoem de ambitie op de Fair Practice Code en de Code Diversiteit.

    • c. Aangevraagd bedrag vanaf € 25.000,– onderschrijf de codes, pas ze toe, leg uit, benoem de ambitie op de Fair Practice Code en de Code Diversiteit en reflecteer achteraf in de verantwoording.

  • 5 Vanaf hoofdstuk 2 kunnen voor de in dat hoofdstuk opgenomen subsidies aanvullende weigeringsgronden bevatten.

Artikel 1.5. Voorwaarden en beperkingen

  • 1 Het Fonds verstrekt alleen subsidie als de aanvrager:

    • a. aantoont dat er een begrotingstekort is en dat ondersteuning door het Fonds nodig is;

    • b. de mogelijkheid van andere inkomsten dan de gevraagde subsidie onderzoekt, rekening houdend met de aard van het project of de activiteiten;

    • c. aannemelijk maakt dat het financiële middelen, samen met de subsidie van het Fonds, voldoende is om het project of de activiteiten uit te voeren.

  • 2 Het Fonds kan beperkingen verbinden aan de omvang van bepaalde begrotingsposten, zoals aan de posten onvoorzien en materiële investeringen, ten opzichte van de totale kosten van projecten of activiteiten.

  • 3 Alleen kosten die direct verband houden met de projecten of activiteiten komen in aanmerking voor subsidiëring.

  • 4 Hoofdstuk 2 en de daaropvolgende hoofdstukken kunnen voor de in dat hoofdstuk opgenomen subsidies aanvullende voorwaarden en beperkingen bevatten.

Artikel 1.6. Bijzondere verplichtingen

  • 1 De subsidieontvanger is verplicht tot kennisdeling over de projecten, waar subsidie voor is verstrekt.

  • 2 De subsidieontvanger is verplicht actief deel te nemen aan monitoring en evaluatie omtrent de regeling.

Artikel 1.7. Beoordelen aanvragen

  • 1 Als de aanvraag voldoet aan de formele indieningsvereisten, neemt het Fonds een beslissing over de aanvraag. Over aanvragen boven de € 25.000,– geeft een externe adviescommissie vooraf advies.

  • 2 Vanaf hoofdstuk 2 is per hoofdstuk aangegeven op welke manier de beoordeling van de aanvragen verder is vormgegeven.

Artikel 1.8. Beslistermijn

Indien de aanvraag gedaan wordt voor een subsidiebedrag tot en met € 25.000,– beslist het Fonds binnen 13 weken nadat een aanvraag is ontvangen. Voor aanvragen boven de € 25.000,– beslist het Fonds binnen 22 weken nadat een aanvraag is ontvangen.

Hoofdstuk 2. Cultuureducatie vmbo vso pro

Dit hoofdstuk richt zich op het vmbo, vso en pro. Er kan worden aangevraagd voor cultuureducatieve projecten binnen drie verschillende fases. Deze fases kennen ieder hun eigen subsidieplafond en daaraan gekoppelde periodes. De artikelen in dit hoofdstuk zijn verbijzonderde bepalingen ten aanzien van de artikelen in hoofdstuk 1.

Paragraaf 1. Algemeen

Artikel 2.1. Gebruikte begrippen hoofdstuk 2

In aanvulling op artikel 1.1 worden in hoofdstuk 2 onderstaande begrippen gehanteerd.

  • a. Binnenschools: tijdens reguliere schooltijden, onder verantwoordelijkheid van de school.

  • b. Buitenschools: voor of na schooltijd, onder verantwoordelijkheid van een andere partij dan de school.

  • c. Creatief vermogen: een herhalend proces waarin leerlingen creatieve maak- en denkstrategieën leren toepassen.

  • d. Leerling: scholier binnen het vmbo, vso of pro.

  • e. Pro: praktijkonderwijs: door het Ministerie van OCW bekostigd praktijkonderwijs, als bedoeld in de wet op het voortgezet onderwijs.

  • f. Schooljaar: van 1 augustus tot en met 31 juli.

  • g. Vmbo: door het Ministerie van OCW bekostigd voorbereidend middelbaar beroepsonderwijs, als bedoeld in de Wet op het voortgezet onderwijs; alsook gecombineerde brugklassen vmbo-havo of vmbo-havo-vwo of internationale schakelklassen.

  • h. {term} Vso: voortgezet speciaal onderwijs, als bedoeld in de Wet op de expertisecentra.

Paragraaf 2. Fase 1 – kennismaken en uitproberen

Artikel 2.2. Doel

Met fase 1 stimuleert het Fonds dat scholen en culturele instellingen met elkaar kennismaken en samen leren over wat wel en niet werkt bij het vormgeven van cultuureducatieve activiteiten, passend bij de leerling.

Artikel 2.3. Wie kan aanvragen

Subsidie kan uitsluitend worden aangevraagd door een culturele instelling die een samenwerking aangaat met een school of vestiging van een school voor vmbo, vso of pro.

Artikel 2.4. Waarvoor kan worden aangevraagd

  • 1 Subsidie in fase 1 kan worden aangevraagd voor cultuureducatieve projecten, die bestaan uit activiteiten gericht op:

    • a. kennismaken met elkaar in het kader van bevordering van het creatief vermogen van de leerling;

    • b. samen cultuureducatieve activiteiten uitproberen, passend bij de leerlingen van de school; en

    • c. met elkaar expertise, opgedane kennis over en ervaring met de activiteiten delen.

  • 2 Ter aanvulling van de doelen in het eerste lid, kan ook subsidie worden aangevraagd voor het maken van de verbinding tussen binnen- en buitenschoolse cultuureducatie, passend bij de cultuureducatieve activiteiten van dit project.

  • 3 Het project:

    • a. start niet eerder dan 13 weken na het indienen van de aanvraag;

    • b. heeft een maximale looptijd van 1 jaar; en

    • c. start uiterlijk in het schooljaar volgend op het schooljaar waarin het subsidieverzoek is gehonoreerd.

  • 4 Op het moment dat het Fonds de aanvraag heeft gehonoreerd en dat via een besluit aan de aanvrager heeft bekendgemaakt, kan met het project worden gestart. In afwijking van het derde lid, onderdeel a, is dit eveneens van toepassing als het besluit eerder is verstrekt dan na 13 weken na het indienen van de aanvraag.

Artikel 2.5. Weigeringsgronden

  • 1 Naast de weigeringsgronden van artikel 1.4, worden aanvragen voor subsidie op grond van dit hoofdstuk ook afgewezen voor fase 1 als een school al eerder heeft deelgenomen aan een project in fase 1.

Artikel 2.6. Subsidieplafond

  • 1 Het subsidieplafond voor fase 1 bedraagt € 1.500.000,– en is onderverdeeld in twee perioden van elk € 750.000,–

    • a) periode 1: vanaf inwerkingtreding van deze regeling tot en met 31 december 2022;

    • b) periode 2: 1 januari 2023 tot en met 28 maart 2024.

  • 2 Het Fonds kan het subsidieplafond wijzigen. Wijzigingen worden op de website van het Fonds bekendgemaakt.

  • 3 Als het plafond in periode 1, zoals bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, niet wordt bereikt, wordt het resterende bedrag toegevoegd aan het budget van periode 2, bedoeld in het eerste lid, onderdeel b.

Artikel 2.7. Hoogte van de subsidie

De subsidie voor fase 1 bedraagt minimaal € 10.000,– en maximaal € 25.000,– per project.

Artikel 2.8. Voorwaarden en beperkingen

Naast de in artikel 1.4 genoemde voorwaarden en beperkingen geldt voor fase 1:

  • a. er kunnen maximaal drie aanvragen per aanvrager worden gehonoreerd;

  • b. de subsidie bedraagt voor het Europees deel van Nederland maximaal 65% van de totale projectkosten die voor de subsidie in aanmerking komen; voor de overige delen van het Koninkrijk der Nederlanden geldt een percentage van maximaal 80%;

  • c. de onderwijsinstelling draagt ook bij aan de benodigde financiële middelen voor het project, waarbij deze bijdrage niet alleen uit gekapitaliseerde uren mag bestaan;

  • d. maximaal 5% van de totale kosten van het project kan worden besteed aan onvoorziene kosten;

  • e. voor het Europees deel van Nederland geldt dat maximaal 5% van de totale kosten van het project besteed kan worden aan vervoer; voor de overige delen van het Koninkrijk der Nederlanden geldt een percentage van maximaal 15%;

  • f. maximaal 10% van de totale kosten van het project kan worden besteed aan materiaalkosten; en

  • g. maximaal 25% van de totale kosten van het project kan worden besteed aan buitenschoolse cultuureducatieve activiteiten.

Artikel 2.9. Beoordelingscriteria

  • 1 Aanvragen worden beoordeeld aan de hand van de volgende criteria:

    • a. inhoudelijke kwaliteit van het project in relatie tot het doel van fase 1;

    • b. samenwerking; en

    • c. organisatorische kwaliteit.

    In de artikelsgewijze toelichting bij dit artikel wordt de wijze beschreven waarop de aanvragen aan deze criteria worden getoetst.

  • 2 Alleen aanvragen die voldoen aan alle criteria kunnen voor subsidie in aanmerking komen.

Paragraaf 3. Fase 2 – samen ontwikkelen

Artikel 2.10. Doel

Met fase 2 stimuleert het Fonds dat scholen en culturele instellingen samen cultuureducatieve activiteiten ontwikkelen en uitvoeren die passen bij leerlingen van vmbo, vso en pro, waarmee het creatief vermogen van de leerlingen bevorderd wordt, en er meer geschikt cultuureducatief aanbod ontstaat voor vmbo, vso en pro.

Artikel 2.11. Wie kan aanvragen

Subsidie kan uitsluitend worden aangevraagd door een culturele instelling die een samenwerking aangaat met een school of vestiging van een school voor vmbo, vso of pro.

Artikel 2.12. Waarvoor kan worden aangevraagd

  • 1 Subsidie in fase 2 kan worden aangevraagd voor een cultuureducatief project, dat bestaat uit activiteiten gericht op:

    • a. in samenwerking met culturele instellingen een eerste of vervolgstap zetten in de ontwikkeling en uitvoering van cultuureducatie op school, waarmee het creatief vermogen van de leerling wordt bevorderd;

    • b. werken vanuit de vraag van de school en de leerling;

    • c. organisatie van deskundigheidsbevordering om de ontwikkeling en uitvoering van cultuureducatieve activiteiten te ondersteunen; en

    • d. met elkaar expertise, opgedane kennis over en ervaring met de activiteiten delen.

  • 2 Ter aanvulling van de doelen in het eerste lid, kan ook subsidie worden aangevraagd voor het maken van de verbinding tussen binnen- en buitenschoolse cultuureducatie, passend bij de cultuureducatieve activiteiten van dit project.

  • 3 Het project:

    • a. start niet eerder dan 13 weken na het indienen van de aanvraag;

    • b. heeft een maximale looptijd van drie jaar, waarvan minimaal twee jaar activiteiten met leerlingen bevatten; en

    • c. start uiterlijk in het schooljaar volgend op het schooljaar waarin het subsidieverzoek is gehonoreerd.

  • 4 Op het moment dat het Fonds de aanvraag heeft gehonoreerd en dat via een besluit aan de aanvrager heeft bekendgemaakt, kan met het project worden gestart. In afwijking van het derde lid, onderdeel a, is dit eveneens van toepassing als het besluit eerder is verstrekt dan na 13 weken na het indienen van de aanvraag.

  • 5 Het project waarvoor een aanvraag in 2024 wordt ingediend start uiterlijk 1 september in het schooljaar volgend op het schooljaar waarin het subsidieverzoek is gehonoreerd.

Artikel 2.13. Subsidieplafond

  • 1 Het subsidieplafond voor fase 2 bedraagt € 5.500.000,– en is onderverdeeld in twee perioden van elk € 2.750.000,–

    • a. periode 1: vanaf inwerkingtreding van deze regeling tot en met 31 december 2022;

    • b. periode 2: 1 januari 2023 tot en met 28 maart 2024.

  • 2 Het Fonds kan het subsidieplafond wijzigen. Wijzigingen worden op de website van het Fonds bekendgemaakt.

  • 3 Als het plafond in periode 1, zoals bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, niet wordt bereikt, wordt het resterende bedrag toegevoegd aan het budget van periode 2, zoals bedoeld in het eerste lid, onderdeel b.

Artikel 2.14. Hoogte van de subsidie

De subsidie voor fase 2 bedraagt minimaal € 25.000,– en maximaal € 80.000,– per project.

Artikel 2.15. Voorwaarden en beperkingen

Naast de in artikel 1.4 genoemde voorwaarden en beperkingen geldt voor fase 2:

  • a. per aanvrager worden maximaal twee aanvragen gehonoreerd;

  • b. de subsidie bedraagt voor het Europees deel van Nederland maximaal 65% van de totale projectkosten die voor de subsidie in aanmerking komen; voor de overige delen van het Koninkrijk der Nederlanden geldt een percentage van maximaal 80%;

  • c. de onderwijsinstelling draagt ook bij aan de benodigde financiële middelen voor het project, waarbij deze bijdrage niet alleen uit gekapitaliseerde uren mag bestaan;

  • d. maximaal 5% van de totale kosten van het project kan worden besteed aan onvoorziene kosten;

  • e. voor het Europees deel van Nederland geldt dat maximaal 5% van de totale kosten van het project kan worden besteed aan vervoer; voor de overige delen van het Koninkrijk der Nederlanden geldt een percentage van maximaal 15%;

  • f. maximaal 10% van de totale kosten van het project kan worden besteed aan materiaalkosten, zoals aanschaf van apparatuur en instrumenten; en

  • g. maximaal 25% van de totale kosten van het project kan worden besteed aan buitenschoolse cultuureducatieve activiteiten.

Artikel 2.16. Beoordelingscriteria

  • 1 Aanvragen worden beoordeeld aan de hand van de volgende criteria:

    • a. inhoudelijke kwaliteit van het project in relatie tot het doel van fase 2;

    • b. samenwerking;

    • c. verankeren opbrengst; en

    • d. organisatorische kwaliteit.

    In de artikelsgewijze toelichting bij dit artikel wordt de wijze beschreven waarop de aanvragen aan deze criteria worden getoetst.

  • 2 Alleen aanvragen die voldoen aan alle criteria kunnen voor subsidie in aanmerking komen.

Paragraaf 4. Fase 3 – resultaten verduurzamen

Artikel 2.17. Doel

Met fase 3 stimuleert het Fonds dat culturele instellingen hun cultuureducatieve projecten voor het vmbo, vso en pro kunnen verduurzamen en passend bij leerlingen van een specifieke school kunnen uitvoeren.

Artikel 2.18. Wie kan aanvragen

  • a. Subsidie voor fase 3 kan uitsluitend worden aangevraagd door een culturele instelling met aantoonbare ervaring in het vmbo, vso of pro, die een samenwerking aangaat met minstens drie scholen of vestigingen voor vmbo, vso of pro; en

  • b. deze instelling beschikt over een reeds ontwikkeld, hedendaags en succesvol project dat inmiddels op één of twee scholen is uitgevoerd en nu klaar is voor de volgende stap: dat project op grotere schaal en voor verschillende niveaus en type scholen binnen vmbo, vso en pro uitvoeren.

Artikel 2.19. Waarvoor kan worden aangevraagd

  • 1 Subsidie in fase 3 kan worden aangevraagd voor een cultuureducatief project, dat bestaat uit activiteiten gericht op:

    • a. doorontwikkeling van een reeds ontwikkeld, hedendaags en succesvol project met en op één of twee scholen vmbo, vso en pro, passend bij de leerlingen van de school;

    • b. werken aan deskundigheidsbevordering van de culturele instelling, om duurzame uitvoering van activiteiten te ondersteunen waarmee het creatieve vermogen van de leerling wordt bevorderd; en

    • c. met elkaar expertise, opgedane kennis over en ervaring met de activiteiten delen.

  • 2 Ter aanvulling van de doelen in het eerste lid, kan ook subsidie worden aangevraagd voor het maken van de verbinding tussen binnen- en buitenschoolse cultuureducatie, passend bij de cultuureducatieve activiteiten van dit project.

  • 3 Het project:

    • a. start niet eerder dan 13 weken na het indienen van de aanvraag;

    • b. heeft een looptijd van maximaal drie jaar, waarvan alle jaren activiteiten met leerlingen bevatten; en

    • c. start uiterlijk in het schooljaar volgend op het schooljaar waarin het subsidieverzoek is gehonoreerd.

  • 4 Op het moment dat het Fonds de aanvraag heeft gehonoreerd en dat via een besluit aan de aanvrager heeft bekendgemaakt, kan met het project worden gestart. In afwijking van het derde lid, onderdeel a, is dit eveneens van toepassing als het besluit eerder is verstrekt dan na 13 weken na het indienen van de aanvraag.

  • 5 Het project waarvoor een aanvraag in 2024 wordt ingediend, start uiterlijk 1 september in het schooljaar volgend op het schooljaar waarin het subsidieverzoek is gehonoreerd.

Artikel 2.20. Weigeringsgronden

Naast de weigeringsgronden van artikel 1.4 zijn scholen waarmee de culturele instelling al in fase 1 en 2 heeft samengewerkt binnen hetzelfde project, uitgesloten van deelname in fase 3.

Artikel 2.21. Subsidieplafond

  • 1 Het subsidieplafond voor fase 3 bedraagt € 1.000.000,–

  • 2 Het Fonds kan het subsidieplafond wijzigen. Wijzigingen worden op de website van het Fonds bekendgemaakt.

Artikel 2.22. Hoogte van de subsidie

De subsidie voor fase 3 bedraagt minimaal € 25.000,– en maximaal € 80.000,– per project.

Artikel 2.23. Voorwaarden en beperkingen

Naast de in artikel 1.4 genoemde voorwaarden en beperkingen geldt voor fase 3:

  • a. per aanvrager wordt maximaal één aanvraag gehonoreerd;

  • b. de subsidie bedraagt voor het Europees deel van Nederland maximaal 50% van de projectkosten die voor de subsidie in aanmerking komen; voor het overige deel van het Koninkrijk der Nederlanden geldt een percentage van maximaal 80%;

  • c. de school draagt ook bij aan de benodigde financiële middelen voor het project, waarbij deze bijdrage niet alleen uit gekapitaliseerde uren mag bestaan;

  • d. maximaal 5% van de totale kosten van het project kan worden besteed aan onvoorziene kosten;

  • e. voor het Europees deel van Nederland kan maximaal 5% van de totale kosten van het project worden besteed aan vervoer; voor het overige deel van het Koninkrijk der Nederlanden geldt een percentage van maximaal 15%;

  • f. maximaal 20% van de totale kosten van het project kan worden besteed aan materiaalkosten, zoals aanschaf van apparatuur en instrumenten; en

  • g. maximaal 25% van de totale kosten van het project kan worden besteed aan buitenschoolse cultuureducatieve activiteiten.

Artikel 2.24. Beoordelingscriteria

  • 1 Aanvragen worden beoordeeld aan de hand van de volgende criteria:

    • a. inhoudelijke kwaliteit van het project in relatie tot het doel van fase 3;

    • b. samenwerking;

    • c. bestendigen; en

    • d. organisatorische kwaliteit.

    In de artikelsgewijze toelichting bij dit artikel wordt de wijze beschreven waarop de aanvragen aan deze criteria worden getoetst.

  • 2 Alleen aanvragen die voldoen aan alle criteria kunnen voor subsidie in aanmerking komen.

Paragraaf 5. Aanvragen

Artikel 2.25. Indieningstermijnen

  • 1 Aanvragen voor fase 1 en 2 kunnen worden ingediend vanaf woensdag 15 september 2021 tot en met donderdag 28 maart 2024, uiterlijk om 13.00 uur – Amsterdamse tijd.

  • 2 Aanvragen voor fase 3 kunnen worden ingediend van maandag 10 januari 2022 tot en met donderdag 28 maart 2024, uiterlijk om 13.00 uur – Amsterdamse tijd.

Artikel 2.26. Indieningsvereisten

  • 1 Aanvragen worden ingediend via het online aanvraagsysteem ‘Mijn Fonds’, via de website van het Fonds, waarbij ze worden voorzien van:

    • a. een projectplan voor de gehele looptijd van het project;

    • b. de samenwerkingsovereenkomst tussen de culturele instelling en de school;

    • c. een uittreksel van de Kamer van Koophandel van de aanvrager; en

    • d. een sluitende begroting.

  • 2 Voor fase 3 dient de aanvrager ook een bewijs in van ervaring met het vmbo, vso of pro.

  • 3 Onvolledige aanvragen worden niet in behandeling genomen totdat ze volledig zijn aangevuld. Het moment waarop de aanvraag volledig is, geldt als het moment van het indienen.

  • 4 Het Fonds beoordeelt aanvragen op volgorde van ontvangst.

Hoofdstuk 3. Middelbaar beroepsonderwijs

Dit hoofdstuk richt zich op het mbo. De artikelen in dit hoofdstuk zijn verbijzonderde bepalingen ten aanzien van de artikelen in hoofdstuk 1.

Paragraaf 1. Algemeen

Artikel 3.1. Gebruikte begrippen hoofdstuk 2

In aanvulling op artikel 1.1 worden in hoofdstuk 2 onderstaande begrippen gehanteerd.

  • a. Co-creatie: een vorm van samenwerking waarbij culturele en mbo-instellingen gezamenlijk verantwoordelijk zijn en beide invloed hebben op het proces en het resultaat, zoals een plan, advies of product, door inbreng van hun eigen expertise.

  • b. Creatieve opleidingen: opleidingen die veel aandacht schenken aan kunst en cultuur, gerelateerd aan het toekomstige beroep en werkveld.

  • c. Hoofdproject: een co-creatie van een mbo-instelling met een culturele instelling en mbo-studenten.

  • d. Mbo-instelling: een instelling voor middelbaar beroepsonderwijs zoals bedoeld in de Wet educatie en beroepsonderwijs, zoals een agrarisch onderwijscentrum, een regionaal opleidingscentrum en een vakschool.

  • e. Mbo-opleiding: een beroepsopleiding binnen een mbo-instelling zoals bedoeld in artikel 1.1.1. van de Wet educatie en beroepsonderwijs.

Paragraaf 2. Doel van de aanvraag

Artikel 3.2. Doel

Met de bepalingen in dit hoofdstuk stimuleert het Fonds lokale samenwerking op het gebied van cultuureducatie tussen culturele instellingen, mbo-instellingen en mbo-studenten, en daaruit voortkomend hedendaags aanbod dat aansluit bij studenten en hun culturele ontwikkeling een impuls geeft.

Artikel 3.3. Wie kan aanvragen

Subsidie op grond van dit hoofdstuk kan uitsluitend worden aangevraagd door een:

  • a. in het Koninkrijk der Nederlanden gevestigde mbo-instelling zonder winstoogmerk, of

  • b. in het Koninkrijk der Nederland gevestigde culturele instelling, met rechtspersoonlijkheid en zonder winstoogmerk.

Artikel 3.4. Waarvoor kan worden aangevraagd

  • 1 Subsidie kan worden aangevraagd voor het ontwikkelen van cultuureducatieve projecten voor studenten van opleidingen van mbo-instellingen, met als doel:

    • a. kennismaking en samenwerking van mbo-instellingen met de lokale culturele omgeving;

    • b. ontwikkeling en uitvoering van cultuureducatieaanbod dat de culturele ontwikkeling van mbo-studenten bevordert;

    • c. co-creatie tussen mbo-instellingen, lokale culturele instellingen en mbo-studenten;

    • d. deskundigheidsbevordering die de ontwikkeling en uitvoering van cultureel aanbod ondersteunt; en

    • e. een cultuurexperiment door studenten, bestaande uit:

      • het ontwikkelen van een culturele activiteit door studenten in samenwerking met een culturele instelling naar keuze;

      • een budget dat in ieder geval € 5.000,– bedraagt en onderdeel is van de begroting die hoort bij de aanvraag;

      • studenten die volledige vrijheid hebben in het vormgeven van de activiteit zolang de activiteit zich richt op cultuureducatie; en

      • studenten die de opgedane visie, ervaring en resultaten vervolgens inbrengen bij de co-creatie.

  • 2 Ter aanvulling op de doelen in het eerste lid, kan ook kan subsidie worden aangevraagd voor het optimaliseren van de verbinding tussen binnen- en buitenschoolse cultuureducatie, als dat past bij het cultuureducatieve project.

  • 3 Het project:

    • a. start niet eerder dan 13 weken na het indienen van de aanvraag;

    • b. heeft een minimale looptijd van zes maanden en een maximale looptijd van twee jaar; en

    • c. start uiterlijk binnen zes maanden na het indienen van de aanvraag.

  • 4 Op het moment dat het Fonds de aanvraag heeft gehonoreerd en dat via een besluit aan de aanvrager heeft bekendgemaakt, kan met het project worden gestart. In afwijking van het derde lid, onderdeel a, is dit eveneens van toepassing als het besluit eerder is verstrekt dan na 13 weken na het indienen van de aanvraag.

Artikel 3.5. Weigeringsgronden

  • 1 Naast de weigeringsgronden van artikel 1.4 worden aanvragen voor subsidie op grond van dit hoofdstuk ook afgewezen als:

    • a. voor dezelfde mbo-instelling al eerder een aanvraag op grond van deze regeling is gehonoreerd, ongeacht of die instelling of een culturele instelling de aanvrager is geweest;

    • b. voor een gelijksoortig project al eerder een aanvraag op grond van deze regeling is gehonoreerd; of

    • c. de doelgroep bestaat uit mbo-studenten van de creatieve opleidingen:

      • Media en Vormgeving, hoofdgroepcode HG009,

      • Artiestenopleidingen, beroepsopleidingcode BC283, of

      • van Ambachtelijke techniek de volgende opleidingen:

        • i. Goud- en zilversmeden, beroepsopleidingcode SBB BC072,

        • ii. Creatief vakmanschap, beroepsopleidngcode SBB BC294, of

        • iii. Collectiebeheer beroepsopleidingcode SBB BC294.

  • 2 Onder gelijksoortig, zoals bedoeld in het eerste lid onder b, wordt verstaan:

    • a. het soort opleiding,

    • b. de culturele instelling; en

    • c. de kunstdiscipline.

Artikel 3.6. Subsidieplafond

  • 1 Het subsidieplafond ten behoeve van dit hoofdstuk is € 2.000.000,–.

  • 2 Het Fonds kan het subsidieplafond wijzigen. Wijzigingen worden bekendgemaakt op de website van het Fonds.

Artikel 3.7. Hoogte van de subsidie

De subsidie voor het project bedraagt meer dan € 30.000,– en maximaal € 55.000,– per project.

Artikel 3.8. Voorwaarden en beperkingen

Naast de in artikel 1.4 genoemde voorwaarden en beperkingen gelden voor aanvragen op basis van dit hoofdstuk ook de volgende voorwaarden:

  • a. De subsidieaanvraag is alleen bestemd voor een nieuw samenwerkingsverband tussen een mbo-instelling en een lokale culturele instelling; bestaande samenwerkingen komen niet in aanmerking voor subsidie.

  • b. Voor het Europees deel van Nederland geldt dat de subsidie maximaal 50% van de totale projectkosten die voor subsidie in aanmerking komen, bedraagt. Voor de overige delen van het Koninkrijk geldt dat de subsidie maximaal 80% van de totale projectkosten die voor subsidie in aanmerking komen, bedraagt.

  • c. De overige financiering voor de projectkosten wordt voor maximaal 50% gedekt door gekapitaliseerde uren van de culturele instelling en/of mbo-instelling; en

  • d. De post onvoorzien op de begroting bedraagt maximaal 5% van de totale kosten van het project.

Artikel 3.9. Bijzondere verplichtingen

Naast de in artikel 1.6 genoemde bijzondere verplichtingen gelden voor dit hoofdstuk ook de volgende bijzondere verplichtingen:

  • a. De aanvrager deelt via een netwerk of platform met andere instellingen kennis over het proces van co-creatie, het ontwikkelen en uitvoeren van aanbod, en de inhoud van het aanbod. Ook bestaande structuren om kennis te delen worden hiervoor benut.

  • b. De aanvrager deelt de opgedane kennis met directies en besturen van mbo-instellingen, culturele instellingen en studenten in een publicatie die de subsidieontvangers samen met het Fonds maken.

Paragraaf 3. Aanvraag

Artikel 3.10. Indieningstermijnen

Aanvragen op grond van dit hoofdstuk kunnen worden ingediend vanaf woensdag 15 september 2021 tot en met donderdag 1 februari 2024, uiterlijk 13.00 uur Amsterdamse tijd.

Artikel 3.11. Indieningsvereisten

  • 1 Aanvragen worden ingediend via het digitale aanvraagformulier op de online aanvraagomgeving Mijn Fonds, via de website van het Fonds.

  • 2 Bij aanvragen worden in ieder geval ingediend:

    • a. een projectplan voor de hele looptijd van het project;

    • b. een samenwerkingsovereenkomst tussen de culturele instelling en de onderwijsinstelling;

    • c. een recent uittreksel van de Kamer van Koophandel van de aanvrager; en

    • d. een sluitende begroting.

  • 3 Onvolledige aanvragen worden niet in behandeling genomen. Zodra deze volledig zijn aangevuld, kunnen ze in behandeling worden genomen. Het moment dat aanvragen volledig zijn, geldt als het moment van indienen.

  • 4 Aanvragen worden beoordeeld op volgorde van ontvangst door het Fonds.

Artikel 3.12. Beoordelingscriteria

  • 1 Aanvragen op grond van dit hoofdstuk worden beoordeeld aan de hand van de volgende

    criteria:

    • a. de mate waarin het beschreven project bijdraagt aan de cultuureducatieve doelstellingen van de regeling;

    • b. de wijze en mate van balans in de samenwerking; en

    • c. de inhoudelijke en organisatorische kwaliteit van de aanvraag.

    In de artikelsgewijze toelichting bij dit artikel wordt de wijze beschreven waarop de aanvragen aan deze criteria worden getoetst.

  • 2 Alleen aanvragen die voldoen aan alle criteria kunnen voor subsidie in aanmerking komen.

Hoofdstuk 4. Slotbepalingen

Artikel 4.1. Hardheidsclausule

Het Fonds kan afwijken van de rechten en plichten in deze regeling. Dat kan alleen in het voordeel van de aanvrager, in bijzondere gevallen die een onredelijke uitwerking hebben waarmee geen rekening is gehouden bij het opstellen van dit reglement.

Artikel 4.2. Algemeen Subsidiereglement

Voor zover deze regeling daar niet in voorziet, zijn de bepalingen uit het Algemeen Subsidiereglement van toepassing. Het Algemeen Subsidiereglement is terug te vinden is op de website van het Fonds.

Artikel 4.3. Inwerkingtreding en vervaldatum

  • 1 Deze regeling treedt in werking op de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin zij wordt gepubliceerd.

  • . Deze regeling vervalt met ingang van 1 januari 2025. Deze regeling blijft van toepassing op bezwaar- en beroepsprocedures die op dat moment nog niet zijn afgerond.

Artikel 4.4. Citeertitel

Deze regeling wordt aangehaald als: Regeling Cultuureducatie

Namens het bestuur van stichting Fonds voor Cultuurparticipatie,

H. Verhoeven

directeur-bestuurder

Naar boven