Bijlage 1. Onderzoekskader 2021 voor het toezicht op de voorschoolse educatie en het
primair onderwijs
Versie per 1 augustus 2023
Inhoud
Samenvatting
|
1
|
Inleiding
|
|
1.1
|
Inleiding
|
|
1.2
|
Waar houden we toezicht op?
|
|
1.3
|
Begripsbepalingen
|
|
1.4
|
Niveaus in het toezicht
|
|
1.5
|
Werking en evaluatie
|
2
|
Visie en uitgangspunten voor het toezicht
|
|
2.1
|
Inleiding
|
|
2.2
|
Visie
|
|
2.3
|
Uitgangspunten voor het toezicht
|
|
|
2.3.1
|
Verbeteren stelselkwaliteit
|
|
|
2.3.2
|
Verantwoordelijkheid bij besturen
|
|
|
2.3.3
|
Waarborgen
|
|
|
2.3.4
|
Stimuleren
|
|
|
2.3.5
|
Proportionaliteit en maatwerk
|
3
|
Stelseltoezicht
|
|
3.1
|
Inleiding
|
|
3.2
|
Stelselkwaliteit en stelseltoezicht
|
|
|
3.2.1
|
Een stelsel van onderwijsvoorzieningen
|
|
|
3.2.2
|
Stelseltoezicht
|
|
3.3
|
Raamwerk voor stelselkwaliteit
|
4
|
Waarderingskader besturen
|
|
4.1
|
Inleiding
|
|
4.2
|
Opbouw van het kader
|
|
4.3
|
Kwaliteitsgebied en standaarden
|
5
|
Waarderingskader scholen
|
|
5.1
|
Inleiding
|
|
5.2
|
Opbouw van het kader
|
|
5.3
|
Kwaliteitsgebieden en standaarden
|
|
5.4
|
Overige wettelijke vereisten
|
6
|
Oordelen en waarderen
|
|
6.1
|
Inleiding
|
|
6.2
|
Stimuleren op stelselniveau
|
|
6.3
|
Oordelen en waarderen standaarden bestuur en school
|
|
6.4
|
Oordelen en waarderen op bestuursniveau
|
|
6.5
|
Oordelen en waarderen op schoolniveau
|
|
|
6.5.1
|
Wettelijke norm zeer zwak onderwijs
|
|
|
6.5.2
|
Normering bij niet te beoordelen resultaten
|
|
|
6.5.3
|
Extra normering voor nieuwe scholen
|
|
|
6.5.4
|
Normering per 1 augustus 2024
|
|
6.6
|
Oordeelsvorming
|
|
|
6.6.1
|
Beoordelen naleving deugdelijkheidseisen
|
|
|
6.6.2
|
Waarderen van ambities
|
|
|
6.6.3
|
Omgeving van bestuur en school
|
7
|
Werkwijze toezicht
|
|
7.1
|
Inleiding
|
|
7.2
|
Stelseltoezicht
|
|
|
7.2.1
|
Werkwijze van het stelseltoezicht
|
|
|
7.2.2
|
Monitoring en analyse van ontwikkelingen
|
|
|
7.2.3
|
Agenderen en interveniëren
|
|
7.3
|
Toezicht op besturen en scholen
|
|
|
7.3.1
|
Werkwijze toezicht op besturen en scholen
|
|
|
7.3.2
|
Proportionaliteit en maatwerk
|
|
|
7.3.3
|
Jaarlijkse prestatie- en risicoanalyse
|
|
7.4
|
Toezichtsactiviteiten bij besturen en scholen
|
|
|
7.4.1
|
Vierjaarlijks onderzoek bestuur en scholen
|
|
|
7.4.2
|
Onderzoeken op schoolniveau
|
|
|
7.4.3
|
Onderzoeken specifiek gericht op financieel beheer
|
|
|
7.4.4
|
Overige toezichtsactiviteiten
|
|
7.5
|
Vervolgtoezicht, intensivering en sancties
|
|
|
7.5.1
|
Vervolgtoezicht bij herstelperiode
|
|
|
7.5.2
|
Escaleren
|
8
|
Communicatie en rapportage
|
|
8.1
|
Inleiding
|
|
8.2
|
Communicatie
|
|
8.3
|
Rapportage
|
|
|
8.3.1
|
Stelselniveau
|
|
|
8.3.2
|
Bestuursniveau
|
|
|
8.3.3
|
Schoolniveau
|
|
8.4
|
Openbaarmaking, zienswijze en bezwaar
|
9
|
Specifieke toepassingen van het onderzoekskader
|
|
9.1
|
Inleiding
|
|
9.2
|
Besturen samenwerkingsverbanden passend onderwijs
|
|
|
9.2.1
|
Inleiding
|
|
|
9.2.2
|
Aanpassingen waarderingskader en normering
|
|
|
9.2.3
|
Werkwijze
|
|
9.3
|
Speciaal basisonderwijs
|
|
|
9.3.1
|
Inleiding
|
|
|
9.3.2
|
Aanpassingen waarderingskader en normering
|
|
|
9.3.3
|
Werkwijze
|
|
9.4
|
Onderwijs aan nieuwkomers
|
|
|
9.4.1
|
Inleiding
|
|
|
9.4.2
|
Aanpassingen waarderingskader en normering
|
|
|
9.4.3
|
Werkwijze
|
|
9.5
|
Internationaal georiënteerd basisonderwijs
|
|
|
9.5.1
|
Inleiding
|
|
|
9.5.2
|
Aanpassingen waarderingskader en normering
|
|
|
9.5.3
|
Werkwijze
|
|
9.6
|
Kinderopvang en voor- en vroegschoolse educatie
|
|
|
9.6.1
|
Inleiding
|
|
|
9.6.2
|
Toezicht op voor- en vroegschoolse educatie
|
|
9.7
|
Onderwijs in Caribisch Nederland
|
|
|
9.7.1
|
Inleiding
|
|
|
9.7.2
|
Aanpassing waarderingskader en normering
|
|
|
9.7.3
|
Werkwijze
|
Bijlage 1 Waarderingskader besturen samenwerkingsverbanden passend onderwijs
|
Bijlage 2 Waarderingskader speciaal basisonderwijs
|
Bijlage 3 Waarderingskader nieuwkomersvoorzieningen type 1 en 2
|
Bijlage 4 Waarderingskader internationaal georiënteerd basisonderwijs
|
Bijlage 5 Waarderingskader primair onderwijs Caribisch Nederland
|
Bijlage 6 Uitwerking burgerschap en basiswaarden
|
Samenvatting
Inleiding
Toezicht vereist actualisatie en continue verbetering om effectief te zijn en te blijven.
Op basis van evaluaties, ervaringen en actuele ontwikkelingen heeft de Inspectie van
het Onderwijs daarom het Onderzoekskader 2017 aangepast. Het vernieuwde toezicht dat toen in werking trad, nam de verantwoordelijkheid van
besturen voor de kwaliteit van hun scholen en opleidingen als uitgangspunt. Die ontwikkeling
zetten we (hiermee wordt in dit document de inspectie bedoeld) door en wordt met dit
aangepaste kader verder verstevigd.
In het onderzoekskader is beschreven hoe het toezicht op het onderwijs is ingericht.
Het omvat het waarderingskader op grond waarvan we oordelen en waarderen en omschrijft
de werkwijze daarvoor.
Visie
Centraal in het toezicht op het onderwijs staan de belangen van de leerlingen en studenten.
Het doel is het stelsel zo te laten functioneren dat het voorziet in de bagage die
voor leerlingen en studenten nu en in hun verdere onderwijsloopbaan en leven essentieel
is. Iedereen heeft recht op onderwijs van voldoende kwaliteit en moet erop kunnen
vertrouwen dat het onderwijs op een school op orde is. Onze missie, ‘Effectief toezicht
voor beter onderwijs’, sluit daarop aan. In ons toezicht waarborgen we de kwaliteit
van het onderwijs en stimuleren we de verbetering ervan.
Onze missie wordt gedragen door vijf uitgangspunten. De uitgangspunten hangen met
elkaar samen en borduren op elkaar voort. Met elk uitgangspunt afzonderlijk, maar
vooral in die samenhang beoogt het toezicht bij te dragen aan de verbetering van de
kwaliteit van het onderwijsstelsel. Daarnaast sluit het toezicht aan bij de verantwoordelijkheid
die besturen hebben voor het onderwijs, bewaakt het in aanvulling daarop de basiskwaliteit
(waarborgen) en wil het beter onderwijs bevorderen (stimuleren). We bepalen de intensiteit
van het toezicht per bestuur (proportionaliteit) en houden bij de uitvoering rekening
met de organisatiekenmerken en omstandigheden van het bestuur (maatwerk).
Toezicht op de kwaliteit van het onderwijs richt zich op drie niveaus, die voortvloeien
uit onze wettelijke opdracht(en): op het stelsel, op besturen en op hun scholen. Hierna
wordt per niveau toegelicht hoe het toezicht is ingericht.
Toezicht op het onderwijsstelsel
Toezicht op de kwaliteit van het onderwijs richt zich op de context waarbinnen besturen
en hun scholen hun werk doen: we spreken dan over het onderwijsstelsel als geheel.
Voor de werking en de kwaliteit van het stelsel beschouwen we onderdelen ervan en
de verbanden daartussen. We geven daarmee invulling aan de reflectieve functie van
het toezicht: vanwege onze wettelijke taak op stelselniveau reflecteren we op de kwaliteit
van het stelsel.
Het stelseltoezicht gaat uit van het belang dat de samenleving als geheel heeft bij
het onderwijs: het publieke belang. Als onderdeel daarvan geven we in het toezicht
aandacht aan specifieke kansen en bedreigingen, specifieke onderdelen van het stelsel
of groepen leerlingen. Als toezichthouder moeten we daarom weten hoe het onderwijs
zich ontwikkelt en, als er iets niet goed loopt, de samenleving informeren. De kernfuncties
van het onderwijs, kwalificatie, socialisatie en allocatie, waaronder selectie en
gelijke kansen – nemen we in ons toezicht als uitgangspunt voor de omschrijving van
de kwaliteit van het onderwijsstelsel.
Stelseltoezicht was al onderdeel van het toezicht van de inspectie, maar nieuw is
dat we de kwaliteit hebben gedefinieerd in een raamwerk. Dat is geen kader waarmee
we een individueel bestuur of een individuele school beoordelen of waarderen, het
is een raamwerk om het onderwijs als geheel te beschouwen. Het biedt sturing en focus
voor het krijgen van zicht op trends en knelpunten in het stelsel. Op basis daarvan
agenderen we de risico’s en interveniëren we, op het niveau van het stelsel, wanneer
dat vanuit de stimulerende functie van het toezicht passend of nodig is.
We duiden en waarderen jaarlijks in ‘De Staat van het Onderwijs’ hoe het met de kernfuncties
en voorwaarden van het onderwijsstelsel is gesteld. Daarnaast maken we vaak aparte
themarapporten.
Toezicht op het bestuur en zijn scholen
Besturen zijn ervoor verantwoordelijk dat het onderwijs op hun scholen van voldoende
kwaliteit is en dat het financieel beheer op orde is. Door het aangepaste onderzoekskader
worden besturen daarnaast nog nadrukkelijker gestimuleerd om na te denken over hun
eigen ambities. Elke vier jaar onderzoekt de inspectie in het ‘Vierjaarlijks onderzoek
bij bestuur en scholen’ de mate waarin het bestuur deze verantwoordelijkheid neemt
en of de (be)sturing op de kwaliteit van de scholen op orde is.
We beoordelen de kwaliteit van de besturing in het kwaliteitsgebied Besturing, kwaliteitszorg
en ambitie. De kern van het kwaliteitsgebied is dat het bestuur zorgt voor besturing
van de onderwijskwaliteit op de scholen en voor een goede organisatie en kwaliteitscultuur.
Uit het oordeel op dit kwaliteitsgebied blijkt of het bestuur in staat is om met zijn
(be)sturing de kwaliteit en het financieel beheer van het onderwijs op de scholen
te waarborgen en verder te ontwikkelen. Wat nieuw is, is dat het financieel beheer
integraal onderdeel van de standaarden in dit kwaliteitsgebied is.
Om te onderzoeken in hoeverre de besturing door het bestuur op orde is, ondernemen
we onderzoeksactiviteiten op bestuurs- en schoolniveau die we vooraf vastleggen in
een onderzoeksplan. Met verificatie-activiteiten toetsen we bij besturen en scholen
in hoeverre het bestuur zicht heeft op de kwaliteit van zijn onderwijs, het financieel
beheer en hoe het bestuur daarop stuurt. Zo spreken we onder andere met de medezeggenschapsraad
of studentenraad en het interne toezicht. Daarnaast voeren we activiteiten op scholen
uit, zoals het voeren van gesprekken met leerlingen, ouders en schoolleiders of het
afleggen van lesbezoeken. Ook kunnen we een risico-onderzoek of een onderzoek naar
de waardering Goed uitvoeren. Het onderzoek leidt tot een oordeel of waardering per
standaard. Op basis van de beslisregels beoordelen we de besturing ook op het niveau
van het gehele kwaliteitsgebied. Dit laatste is voor sommige sectoren nieuw ten opzichte
van 2017. De waardering Goed kunnen we zowel op het niveau van de standaard als op
het niveau van het kwaliteitsgebied toekennen als het bestuur niet alleen voldoet
aan de deugdelijkheidseisen, maar ook ambities realiseert die daarboven uitstijgen.
Het rapport van het onderzoek, inclusief de oordelen en waarderingen, maken we openbaar
via onze website.
Afhankelijk van de kwaliteit van de besturing en eventuele tekortkomingen bepalen
we het vervolgtoezicht. Er kan gekozen worden om het toezicht te intensiveren of juist
minder intensief te laten zijn. Dit vervolgtoezicht kan uitgevoerd worden door het
bestuur of door de inspectie. Daarnaast is het mogelijk dat er een tussentijds onderzoek
plaatsvindt, als dit op basis van bepaalde informatie, zoals signalen of financiële
kengetallen, nodig blijkt. Bij een bestuur dat er niet in slaagt zijn besturing op
(delen van) de kwaliteit van scholen te waarborgen, voeren wij zelf (delen van) het
tussentijds onderzoek uit.
Toezicht op individuele scholen
Het bestuur is verantwoordelijk voor de kwaliteit van het onderwijs op zijn scholen,
waarbinnen schoolleiders hun verantwoordelijkheid voor de sturing van de kwaliteit
op school vormgeven. De waarborgfunctie van de inspectie sluit daarop aan. Deze waarborgfunctie
wordt versterkt door meer en beter gebruik te maken van signalen en andere gegevens
en informatie, waaronder schooleigen informatie zoals het schoolplan. Het toezicht
op individuele scholen is daarmee ook aanvullend op wat het bestuur zelf uitvoert
en waarover het bestuur zich verantwoordt. Naast verificatie-activiteiten op scholen
waar we onderdelen van de kwaliteit onderzoeken, is het mogelijk dat we op het niveau
van een school op (een selectie van) standaarden oordelen geven of een waardering
uitspreken. Dit doen we bij een onderzoek naar risico’s en bij een onderzoek naar
de waardering Goed. Wanneer wij risico’s signaleren, voeren wij (afhankelijk van de
aard van de risico’s) het onderzoek op de school geheel of gedeeltelijk uit. Dit kan
zowel binnen als buiten het vierjaarlijks onderzoek plaatsvinden.
Wanneer we een onderzoek naar risico’s of naar de waardering Goed uitvoeren, gebruiken
we standaarden uit het waarderingskader voor scholen. We beoordelen standaarden binnen
de kwaliteitsgebieden Onderwijsproces, Veiligheid en schoolklimaat, Onderwijsresultaten
en Sturen, kwaliteitszorg en ambitie. De standaarden krijgen een oordeel of waardering. Daarnaast kan een school, op basis
van een beslisregel, het eindoordeel Zeer zwak, Onvoldoende ofVoldoende (basiskwaliteit)
krijgen. De oordelen en/of waarderingen, die vaak onderdeel zijn van het rapport van
het vierjaarlijks onderzoek, maken we openbaar via onze website.
Net zoals bij besturen is ook op scholen vervolgtoezicht mogelijk bij tekortkomingen
en bij het oordeel Onvoldoende of Zeer zwak. Ook bij scholen is het, zoals hierboven
aangegeven, mogelijk dat we tussentijds een onderzoek naar risico’s uitvoeren, bijvoorbeeld
bij ernstige signalen. De intensiteit van het vervolgtoezicht hangt net als bij besturen
af van de kwaliteit van het bestuur. We gaan er namelijk van uit dat het bestuur er
in eerste instantie zelf voor zorgt dat er effectieve maatregelen worden getroffen.
Een laatste type onderzoek waarbij we scholen bezoeken, is het themaonderzoek. De
uitkomsten van themaonderzoeken brengen we op verschillende manieren onder de aandacht
van besturen, scholen en de samenleving.
Afsluiting
Hierboven is het toezicht op het funderend onderwijs en het middelbaar beroepsonderwijs
beschreven. Voor elke sector is een specifiek onderzoekskader gemaakt op basis van
de relevante wet- en regelgeving en de ontwikkelingen in de sector. Daarnaast zijn
er specifieke toepassingen van en uitzonderingen op het reguliere onderzoekskader,
zoals bij de samenwerkingsverbanden voor passend onderwijs en bij onderwijssoorten
en voorzieningen waarvoor specifieke wet- en regelgeving geldt.
In het onderzoekskader is beschreven hoe het toezicht is vormgegeven en wat de inspectie
verwacht van het onderwijs. Uiteindelijk begint de verantwoordelijkheid voor beter
onderwijs voor alle leerlingen op de school zelf. Het bestuur kan scholen daarin activeren
en dit borgen. De inspectie zal hierop toezien, zo nodig ingrijpen en verdere kwaliteitsverbetering
stimuleren.
1. Inleiding
1.1. Inleiding
Het onderwijs verandert voortdurend door nieuwe ontwikkelingen in de samenleving.
Daarom is het nodig het toezicht op (de kwaliteit van) het onderwijs regelmatig aan
te passen. In 2017 is het toezicht vernieuwd. Sinds die tijd is de verantwoordelijkheid
van besturen voor de kwaliteit van hun scholen het uitgangspunt voor het toezicht.
In het toezicht op het onderwijs in Nederland gaat het om de leerlingen en studenten.
De inspectie heeft inmiddels enkele jaren ervaring opgedaan met het onderzoekskader
van 2017. Na evaluatie stellen we het toezicht bij. Dit doen we niet alleen op grond
van de opgedane ervaringen, maar ook op basis van actuele ontwikkelingen, verbetersuggesties
vanuit het onderwijsveld en aanpassingen in beleid en wet- en regelgeving. In het
voorliggende onderzoekskader zijn deze bijstellingen verwerkt. Hierin gaan we uit
van de wettelijke taken van de inspectie en de voorschriften in wet- en regelgeving
zoals deze voor de desbetreffende sectoren gelden. Daarnaast zijn de uitgangspunten
voor het toezicht, zoals al geformuleerd in het Onderzoekskader 2017, verder verankerd in dit herziene onderzoekskader.
Het door de minister vastgestelde Onderzoekskader 2021 (hierna: onderzoekskader) van
de Inspectie van het Onderwijs (hierna: inspectie) beschrijft hoe het toezicht op
het primair onderwijs is ingericht. Het onderzoekskader omvat het kader, op grond
waarvan we oordelen en waarderen, en de werkwijze. Het onderzoekskader is bedoeld
om de werkwijze van de inspectie voor anderen inzichtelijk te maken en het toezicht
transparant uit te voeren.
In dit eerste hoofdstuk beschrijven we de wettelijke basis van het onderzoekskader
en geven we de belangrijke begrippen in het toezicht weer. In hoofdstuk 2 gaan we
in op de visie en de uitgangspunten voor ons toezicht. Daarna volgt in hoofdstuk 3
de invulling van het stelseltoezicht en in de hoofdstukken 4 en 5 de waarderingskaders
voor het toezicht op bestuurs- en schoolniveau. Vervolgens beschrijven we hoe we tot
oordelen en waarderingen komen (hoofdstuk 6), onze werkwijze (hoofdstuk 7) en communicatie
(hoofdstuk 8). Tot slot geven we een overzicht van onderwijsvoorzieningen waarvoor
specifieke wetgeving geldt en waar het waarderingskader en de werkwijze afwijken (hoofdstuk 9).
Deze afwijkende waarderingskaders zijn te vinden in de bijlagen.
1.2. Waar houden we toezicht op?
In de Wet op het onderwijstoezicht (WOT) staat in artikel 3, eerste lid, onder meer dat de inspectie toeziet op de naleving van de onderwijswet- en regelgeving,
de taak heeft om de ontwikkeling van het onderwijs en de kwaliteit daarvan te bevorderen,
en de taak heeft om de financiële rechtmatigheid, – doelmatigheid en -continuïteit
te beoordelen en bevorderen.
Het onderzoekskader heeft betrekking op alle besturen en scholen die onderwijs verzorgen
op basis van de onderwijswetten, zoals in onderstaand tekstkader weergegeven. Daarnaast houdt de inspectie toezicht op de besturen van samenwerkingsverbanden passend
onderwijs. Besturen, scholen, opleidingen en besturen van samenwerkingsverbanden zijn
onze objecten van toezicht.
1 We doelen hier op de taak van de inspectie zoals bedoeld in artikel 3, eerste lid,
sub c, WOT.
1.3. Begripsbepalingen
Hieronder definiëren we een aantal begrippen die belangrijk zijn voor het toezicht.
Toezicht
De activiteiten van de inspectie, ten aanzien van scholen en samenwerkingsverbanden,
die redelijkerwijs voortvloeien uit de taken op grond van artikel 3 van de WOT.
Besturen
Onder het begrip ‘bestuur’ wordt volgens artikel 1, onderdeel k, van de Wet op het onderwijstoezicht (WOT) verstaan het bestuur in de zin van een onderwijswet.
Daarnaast kennen we besturen van samenwerkingsverbanden passend onderwijs.
Deugdelijkheidseisen
Deugdelijkheidseisen zijn bij of krachtens de wet geregelde algemene kwaliteitsnormen,
gericht aan besturen. Deugdelijkheidseisen hebben betrekking op de onderwijskwaliteit
(in ruime zin) en het financieel beheer.
Waarborgen
Vanuit de waarborgfunctie van het toezicht ziet de inspectie erop toe dat de bij of
krachtens een onderwijswet gegeven voorschriften (de deugdelijkheidseisen) worden
nageleefd. Dit gaat over wat het bestuur en de school moeten. Een school die niet
voldoet aan die voorschriften, biedt onderwijs van onvoldoende kwaliteit. Onvoldoende
onderwijskwaliteit en/of onvoldoende financieel beheer kan leiden tot vervolgtoezicht
en sancties.
Stimuleren
Vanuit de stimuleringsfunctie onderzoekt de inspectie hoe eigen ambities bijdragen
aan (de continue en duurzame verbetering van) de onderwijskwaliteit. Hiermee bevorderen
we de kwaliteit op het niveau van scholen, besturen en zo ook het stelsel. Eigen ambities
hebben betrekking op de ambities en doelen die een bestuur/school zichzelf stelt.
De school beschrijft deze in haar schoolplan.
Interventies
Bij alle handelingen die we ondernemen, spreken we van interventies. We onderscheiden:
-
– interventies vanuit onze waarborgfunctie: het gaat dan om het naleven van de wet;
-
– interventies vanuit onze stimuleringsfunctie: gericht op de eigen ambities;
-
– interventies op stelselniveau: het agenderen van stelselproblemen.
Stelseltoezicht
Het beschouwen van de werking van het stelsel noemen we de reflectieve functie van
het toezicht, oftewel stelseltoezicht.
1.4. Niveaus in het toezicht
We onderscheiden verschillende niveaus in het toezicht: onderwijsstelsel, besturen
en scholen.
Onderwijsstelsel
Omdat de kwaliteit van het onderwijsstelsel als geheel meer is dan de optelsom van
de kwaliteit van de besturen en scholen, richten we ons op de werking van het onderwijsstelsel.
Vraagstukken overstijgen in toenemende mate de reikwijdte van individuele scholen
en besturen en vergen, om deze het hoofd te bieden, bredere samenwerking. We definiëren
het onderwijsstelsel als het geheel van scholen, instellingen, besturen, schooltypen
en opleidingen. Als inspectie kijken we wat daarin goed gaat en waar zich knelpunten
voordoen. Deze knelpunten analyseren en agenderen we op landelijk en regionaal niveau.
Het beschouwen van de werking van het stelsel als geheel noemen we de reflectieve
functie van het toezicht. ‘De Staat van het Onderwijs’ is daarvan een voorbeeld.
Besturen
Besturen zijn ervoor verantwoordelijk dat het onderwijs van hun scholen van voldoende
kwaliteit is. En ook dat het financieel beheer op orde is. In het toezicht gaan wij
na of besturen hier zicht op hebben en of zij hieraan sturing geven, zodat besturen
waarborgen dat de leerlingen op hun scholen onderwijs krijgen van voldoende kwaliteit.
Besturen vormen een belangrijk schakelpunt: door te werken aan de kwaliteit van hun
scholen dragen zij bij aan de werking en de kwaliteit van het onderwijsstelsel als
geheel. Zo moeten leerlingen, om zelfstandig te kunnen functioneren, in de samenleving
in staat worden gesteld om te kunnen slagen in het vervolgonderwijs en op de arbeidsmarkt.
Het onderwijs zorgt ervoor dat leerlingen de school voldoende geletterd en gecijferd
en met de benodigde kennis en vaardigheden verlaten. Bovendien is het belangrijk dat
zij gelijke kansen krijgen op een passend aanbod, waarbij het geen verschil maakt
wie hun ouders zijn, waar zij vandaan komen of waar zij onderwijs volgen. Ook is het
belangrijk dat leerlingen en studenten zich als persoon ontwikkelen; het onderwijs
draagt eraan bij dat ze zichzelf en hun omgeving kennen en zelfstandig keuzes kunnen
maken. Zo leren zij ook zelf om bij te dragen aan de sociale samenhang in de samenleving.
Scholen
De schoolleider geeft samen met het team het onderwijs op hun school vorm. Samen met
het bestuur streven zij kwaliteitsdoelen en ambities voor het onderwijs aan hun leerlingen
na. Hoe ze dat doen, beschrijven zij in hun schoolplan. Het schoolplan beschrijft
het onderwijskundig beleid, het personeelsbeleid en het stelsel van kwaliteitszorg.
In ons toezicht sluiten we aan bij deze schooleigen informatie. Kernvragen voor de
kwaliteit van het onderwijs zijn: leren leerlingen genoeg, krijgen ze goed les en
zijn ze veilig?
1.5. Werking en evaluatie
Dit onderzoekskader is van kracht met ingang van 1 augustus 2023. Het is overeenkomstig
artikel 13, derde lid, van de WOT bekendgemaakt in de Staatscourant en is gepubliceerd op de website van de Inspectie
van het Onderwijs en op www.wetten.nl.
Het onderzoekskader is vastgesteld op grond van artikel 13 van de WOT en is een beleidsregel als bedoeld in artikel 1:3, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap legt met dit onderzoekskader
de werkwijze van de inspectie vast met betrekking tot de uitoefening van haar onderzoekstaken
en -bevoegdheden. Ook is het onderzoekskader een wetsinterpreterende beleidsregel.
Bij de uitwerking van de deugdelijkheidseisen in het waarderingskader is uitgegaan
van een redelijke uitleg van de wet en de daarop gebaseerde lagere regelgeving. Over zowel de uitleg van wettelijke voorschriften als de werkwijze is overleg gevoerd
met het onderwijsveld conform artikel 13, tweede lid van de WOT.
Lopende afspraken en toezichtsinterventies, waaronder die op basis van het Onderzoekskader
2021 in de versie per 1 augustus 2022, blijven van kracht. (Herstel)onderzoeken die
ná 1 augustus 2023 starten worden uitgevoerd op basis van Onderzoekskader 2021 in de versie per 1 augustus 2023.
Wetsartikelen die op de dag van publicatie van dit kader in de Staatscourant nog niet
in werking zijn getreden, zijn tussen blokhaken ([]) geplaatst.
Vóór 1 januari 2025 evalueren we de werking en de effecten van het onderzoekskader.
Ervaringen met dit onderzoekskader en ontwikkelingen in de samenleving, in de verschillende
sectoren of in politiek en beleid kunnen leiden tot eerdere bijstelling van (delen
van) het onderzoekskader. In beginsel is de geldigheidsduur van het Onderzoekskader
2021 vier jaar.
Ieder jaar wordt het onderzoekskader in ieder geval geactualiseerd naar aanleiding
van wijzigingen in de wet- en regelgeving. Om zicht te hebben op ervaringen en ontwikkelingen
raadpleegt de inspectie periodiek het onderwijsveld.
2. Visie en uitgangspunten voor het toezicht
2.1. Inleiding
Beter onderwijs voor alle leerlingen, daar staan wij als inspectie voor. We gaan uit
van onderwijs in brede zin: het onderwijs óp school en ook op afstand door school.
In de wet staat aan welke eisen het onderwijs ten minste moet voldoen. Als inspectie
zien we erop toe dat deze basiskwaliteit, via besturen, wordt gewaarborgd: besturen
waarborgen de kwaliteit van de scholen, wij waarborgen op onze beurt de kwaliteit
van de sturing door besturen (het bestuurlijk handelen). Dit doen we door het beoordelen
van hun zicht op kwaliteit en op de sturing op kwaliteit die we van elk bestuur verwachten.
Waar nodig intensiveren we het toezicht op de besturen. Daarnaast stimuleren we besturen
en scholen om hun ambities waar te maken en om een hogere kwaliteit dan basiskwaliteit
te realiseren. Als inspectie willen we laten zien wat er goed gaat bij besturen, scholen
en ook in het onderwijsstelsel. We reflecteren dan ook op de werking van het stelsel
als geheel. In dit hoofdstuk beschrijven we onze visie op het toezicht (paragraaf 2.2).
Daarna beschrijven we de uitgangspunten die we in de uitvoering van het toezicht hanteren
(paragraaf 2.3).
2.2. Visie
Onderwijs vervult een belangrijke taak in de samenleving. Het onderwijs begeleidt
leerlingen naar vervolgonderwijs of werk, als werknemer of ondernemer. Ook moet het
onderwijs ervoor zorgen dat kinderen leren hoe zij als burger volwaardig deel kunnen
uitmaken van de samenleving. Om elke leerling daadwerkelijk in staat te stellen te
werken en mee te doen, geeft het onderwijs hun de benodigde kennis en vaardigheden
mee. Het is immers aan het onderwijs om de talenten van álle leerlingen tot bloei
te laten komen. Anders gezegd: het leren (kwalificatie), de vaardigheden aanleren
om mee te doen en bij te dragen aan de samenleving (socialisatie), en de weg vrijmaken
naar vervolgonderwijs en arbeidsmarkt (allocatie, waaronder selectie en gelijke kansen),
zijn de kernfuncties van het Nederlandse onderwijs.
Visie en missie
Iedereen heeft recht op onderwijs van voldoende kwaliteit. Elke dag zetten leraren,
besturen en andere professionals zich met dit doel in voor hun leerlingen en studenten.
Al deze inspanningen dragen bij aan de werking en daarmee de kwaliteit van het onderwijsstelsel
om zo een goede onderwijsloopbaan voor alle leerlingen te realiseren. Onze missie,
'Effectief toezicht voor beter onderwijs', sluit daarop aan. In ons toezicht waarborgen
én stimuleren we de kwaliteit van het onderwijs. We richten ons daarbij op de werking
van het stelsel als geheel (stimuleren) en op besturen en hun scholen (waarborgen
en stimuleren). Besturen waarborgen de kwaliteit van hun scholen en het onderwijs
aan de leerlingen. De intensiteit van het toezicht en het vervolgtoezicht stemmen
we af op de mate waarin het bestuur de deugdelijkheidseisen naleeft en de kwaliteit
van zijn scholen waarborgt.
Alle besturen en scholen maken deel uit van het onderwijsstelsel en dragen daarmee
bij aan de werking ervan. Het beschouwen van de werking van het stelsel noemen we
de reflectieve functie van het toezicht, oftewel stelseltoezicht. De versterking van de rol van het toezicht hierin is bepleit door de Wetenschappelijke
Raad voor het Regeringsbeleid (WRR) en wordt ondersteund door het kabinet.
2.3. Uitgangspunten voor het toezicht
Onze missie, ‘Effectief toezicht voor beter onderwijs’, wordt gedragen door vijf uitgangspunten
(zie figuur 2.3a). De uitgangspunten hangen met elkaar samen en borduren op elkaar
voort. Met elk uitgangspunt afzonderlijk, maar vooral in die samenhang beoogt het
toezicht bij te dragen aan de verbetering van de kwaliteit van het onderwijs(stelsel).
Daarnaast sluit het toezicht aan bij de verantwoordelijkheid die besturen hebben voor
het onderwijs, bewaakt het in aanvulling daarop de basiskwaliteit (waarborgen) en
wil het beter onderwijs bevorderen (stimuleren). We bepalen de intensiteit van het
toezicht per bestuur (proportionaliteit) en houden bij de uitvoering rekening met
de organisatiekenmerken en omstandigheden van het bestuur (maatwerk). We lichten de
uitgangspunten hierna toe.
Figuur 2.3a Uitgangspunten voor het toezicht
2.3.1. Verbeteren stelselkwaliteit
Scholen en besturen maken onderdeel uit van het onderwijsstelsel. Het stelsel vormt
ook de context waarbinnen zij hun werk doen. Onder stelselkwaliteit verstaan we de
mate waarin alle besturen en scholen er samen met anderen in slagen om voor alle leerlingen
bij te dragen aan de realisatie van de kernfuncties van het onderwijs. Zij zorgen
er samen voor dat deze kernfuncties van onderwijs (kwalificatie, socialisatie en allocatie,
waaronder selectie en gelijke kansen) met succes én in evenwicht gerealiseerd worden.
Stelseltoezicht (stimuleren) en het toezicht op besturen en scholen (stimuleren en
waarborgen) hangen met elkaar samen, elk met een eigen plaats in het toezicht. Besturen
en scholen zijn afzonderlijke objecten van toezicht. Het stelseltoezicht richt zich
vanuit een stimulerende en agenderende invalshoek vooral op de samenhang: zowel de
inspanningen van besturen, scholen en samenwerkingsverbanden als andere zaken die
meespelen bij de totstandkoming van de kernfuncties van het onderwijs, zijn daarin
belangrijk. We gebruiken de kernfuncties van het onderwijsstelsel om inhoud te geven
aan het stelseltoezicht. Dat kan leiden tot stimulerende interventies op stelsel-,
bestuurs- en schoolniveau.
De werking van het stelsel omvat dus meer dan de optelsom van de resultaten van het
toezicht op besturen en scholen. Daarom monitoren we ook de ontwikkelingen op stelselniveau,
bijvoorbeeld de mate waarin alle kinderen gelijke kansen krijgen in het onderwijs.
We onderzoeken en agenderen positieve voorbeelden en knelpunten en kijken hoe we in
afstemming met het onderwijsveld de kwaliteit van het stelsel kunnen verhogen. Jaarlijks
rapporteren we over de kwaliteit van het stelsel in ‘De Staat van het Onderwijs’,
een taak die ons in de Wet op het onderwijstoezicht (WOT) is toebedeeld. Ook bespreken we tijdens onderzoeken met besturen, in een open
dialoog, hoe zij met de scholen aan de kwaliteit van het stelsel bijdragen, zonder
dat dit tot oordelen of een waardering leidt. Op scholen onderzoeken we via themaonderzoeken
thema’s die de kernfuncties raken. Dit alles samen noemen we stelseltoezicht.
2.3.2. Verantwoordelijkheid bij besturen
Onder ‘bestuur’ verstaan we het bestuur van een of meer scholen. Dit omvat ook het
interne toezicht. Omdat we besturen aanspreken op hun verantwoordelijkheid voor de
kwaliteit van het onderwijs op hun scholen, noemen we het toezicht bestuursgericht.
Besturen waarborgen de kwaliteit van hun scholen en het onderwijs aan de leerlingen.
In de uitoefening van hun taken zijn zij ervoor verantwoordelijk dat het onderwijs
op hun scholen van voldoende kwaliteit is en dat het financieel beheer deugdelijk
is.
Besturen hebben daarnaast een wettelijke verantwoordelijkheid voor passend onderwijs.
De kern daarvan is dat voor alle leerlingen met een specifieke onderwijsbehoefte zo
passend mogelijk onderwijs wordt gerealiseerd. Schoolbesturen hebben in dat verband
een zorgplicht voor leerlingen die extra ondersteuning nodig hebben. Alle schoolbesturen
zijn verplicht aangesloten bij een of meer (regionale) samenwerkingsverbanden passend
onderwijs. We houden toezicht op de uitvoering van de afspraken binnen het samenwerkingsverband
door de schoolbesturen. Daarnaast houden we toezicht op het bestuur van het samenwerkingsverband.
Dit lichten we verder toe in hoofdstuk 9.
Wij zien erop toe dat besturen hun taken (het bewaken en bevorderen van de basiskwaliteit
en de continuïteit) voldoende uitvoeren. Gebeurt dat niet of in onvoldoende mate,
dan houden we verscherpt toezicht op het bestuur en de scholen. Dat maakt onderdeel
uit van onze waarborgfunctie. In aanvulling op dit bestuursgerichte toezicht, onderzoeken
en beoordelen we ook scholen als het besturen niet lukt de basiskwaliteit te realiseren.
Verder geeft het bestuur met het onderwijs ook invulling aan eigen ambities, waaronder
vaak ook ambities die de kernfuncties van het onderwijsstelsel raken. Daarop sluiten
we aan vanuit onze stimulerende rol.
2.3.3. Waarborgen
De samenleving moet erop kunnen vertrouwen dat leerlingen onderwijs volgen dat van
voldoende kwaliteit is. Temeer omdat er een leerplicht geldt voor leerlingen tot 16 jaar
en een kwalificatieplicht tot 23 jaar. De norm voor basiskwaliteit is dat besturen en scholen voldoen aan de deugdelijkheidseisen
voor de onderwijskwaliteit, de kwaliteitszorg en het financieel beheer. Deze eisen
hebben we in het waarderingskader voor besturen en scholen opgenomen (zie hoofdstuk 4
en 5).
Zo spreken we besturen die het onvoldoende lukt om de basiskwaliteit van hun scholen
te waarborgen, aan. Waarborgen zij de basiskwaliteit niet of onvoldoende, dan geven
wij het bestuur een of meerdere herstelopdrachten. Dat kan betekenen dat we ons dan
ook op scholen richten. Bij een of meerdere onvoldoendes op standaarden krijgen scholen,
na toepassing van de beslisregels, een eindoordeel Onvoldoende of Zeer zwak. Waar
nodig intensiveren we het toezicht.
2.3.4. Stimuleren
Naast ingrijpen waar het niet goed gaat, stimuleren we ook verdere ontwikkeling van
het onderwijs en de kwaliteit ervan. We doen dit op meerdere niveaus. Op stelselniveau
monitoren we met onderzoek en gegevensverzameling hoe de kernfuncties van het onderwijs
zich ontwikkelen. Als we hierin risico’s signaleren, agenderen we deze, passend bij
de urgentie ervan. We signaleren en agenderen belangrijke onderwerpen in bijvoorbeeld
‘De Staat van het Onderwijs’ en in themarapportages. Op stelselniveau geven we kansen
en mogelijkheden voor verbetering aan, waarmee we het stelsel beogen te stimuleren.
We brengen de uitkomsten en analyses van onderzoek op verschillende manieren en bij
verschillende betrokkenen onder de aandacht, om zo bij te dragen aan inzicht en oplossingen
voor gesignaleerde problemen. Soms is het belangrijk dat betrokkenen rond een thema
samen in gesprek gaan. Zo kunnen bijvoorbeeld besturen, gemeenten en samenwerkingsverbanden
samen een rol spelen bij voorschoolse educatie of jeugdzorg. We brengen de uitkomsten
ook onder de aandacht van besturen en scholen door met hen in een open dialoog te
bespreken of zij kansen zien om bij te dragen aan het verbeteren van een stelselknelpunt.
Naast stimuleren door aan te geven wat er beter kan, doen we dat ook door goede kwaliteit
zichtbaar te maken. We onderzoeken ook de kwaliteit van besturen en scholen die boven
basiskwaliteit uitstijgt. We kunnen daarvoor de waardering Goed toekennen op standaardniveau.
We geven deze waardering op het moment dat een school of bestuur niet alleen voldoet
aan de wettelijke vereisten maar ook aanvullende ambities realiseert.
Ten slotte nemen we de (realisatie van de) ambities van het bestuur mee in de onderzoeken
en streven we ernaar om tijdens het uitvoeren van onze onderzoeken en in de rapportage
daarvan stimulerend te werk te gaan: we geven op een positieve manier feedback en
benoemen naast wat er beter moet of kan, ook wat er goed gaat.
2.3.5. Proportionaliteit en maatwerk
Besturen en scholen verschillen van elkaar. De kwaliteit die ze realiseren is anders
en ook kunnen ze anders georganiseerd zijn. De manier van ontwikkelen en hun omstandigheden
kunnen ook verschillend zijn. Wij sluiten daar in ons toezicht op aan: de intensiteit
van het toezicht bepalen we proportioneel in relatie tot de kwaliteit van het bestuur.
Daarnaast is de uitvoering van het onderzoek op maat, rekening houdend met de kenmerken
van het bestuur en de scholen. Zo komen we zo effectief mogelijk tot een deugdelijk
oordeel en beperken we de toezichtslast.
De samenleving verwacht dat besturen en scholen voldoen aan de basiskwaliteit. Voor
het toezicht is het belangrijk hoe effectief het bestuur is in het zorgen voor basiskwaliteit
op zijn scholen. Het gaat dan om de kwaliteit van het onderwijs, de wijze waarop de
professionaliteit van de instelling en het bestuur is gewaarborgd, om de mate van
naleving van wettelijke voorschriften en de financiële situatie van de instelling.
Naarmate een bestuur er beter in slaagt de kwaliteit van de scholen te bewaken en
te bevorderen, is het toezicht minder intensief. Dan ligt het accent bijvoorbeeld
meer op gesprekken over ambities over hun maatschappelijke opdracht en vragen we het
bestuur vanuit zijn zicht op de kwaliteit te rapporteren over kwaliteitsontwikkeling
en -verbetering. Indien dit aan de orde is, vragen we het bestuur ook over herstel
van tekortkomingen te rapporteren.
Wanneer een bestuur er minder of niet in slaagt de kwaliteit van scholen te realiseren,
intensiveren we het toezicht (proportioneel). We kunnen dan bijvoorbeeld in een kort
tijdsbestek meerdere onderzoeken naar onderwijskwaliteit uitvoeren of meerdere personen
of instanties binnen of rondom het bestuur bij het onderzoek betrekken.
In het kader van onze waarborgfunctie monitoren we jaarlijks de ontwikkeling en de
prestaties van een bestuur en de scholen. Op basis van eerder toezicht en kwaliteitsgegevens
die we hebben vanuit monitoring, houden we de kwaliteit van bestuur en scholen in
beeld. Dit is van belang voor de uitvoering van onze waarborgfunctie.
Bij de uitvoering van het (proportionele) toezicht stemmen we de onderzoeksactiviteiten
af op de omstandigheden van het bestuur. Dat is het maatwerk. Hoe we proportionaliteit
en maatwerk inzetten, beschrijven we in hoofdstuk 7. Dat hoofdstuk gaat over onze
werkwijze.
3. Stelseltoezicht
3.1. Inleiding
Toezicht op de kwaliteit van het onderwijs richt zich ook op de context waarbinnen
besturen en hun scholen hun werk doen: we spreken dan over het onderwijsstelsel als
geheel. Voor de werking en de kwaliteit van het stelsel beschouwen we onderdelen ervan
en de verbanden daartussen. We geven daarmee invulling aan de reflectieve functie
van het toezicht: vanwege onze wettelijke taak op stelselniveau, reflecteren we op
de kwaliteit van het stelsel. Uitkomsten daarvan gebruiken we voor stimulerende interventies
op stelsel-, bestuurs- en schoolniveau. In dit hoofdstuk geven we in een raamwerk
weer wat we verstaan onder stelselkwaliteit. Dit raamwerk is opgebouwd aan de hand van de kernfuncties van het onderwijs.
In paragraaf 3.2 definiëren we eerst wat we verstaan onder stelselkwaliteit en stelseltoezicht.
We geven aan welke wettelijke taken daarbij van belang zijn. Paragraaf 3.3 bevat het
raamwerk voor stelselkwaliteit.
3.2. Stelselkwaliteit en stelseltoezicht
3.2.1. Een stelsel van onderwijsvoorzieningen
In Nederland zorgt de overheid voor de inrichting en het functioneren van een stelsel
van onderwijsvoorzieningen. We willen als samenleving dat leerlingen kennis en vaardigheden
opdoen die bij hun mogelijkheden en talenten passen, zodat zij kunnen bijdragen aan
de samenleving en de arbeidsmarkt. Goed onderwijs is essentieel om ervoor te zorgen
dat alle kernfuncties van het onderwijs gerealiseerd worden. Dit is nodig voor een
pluriforme samenleving. Onderdeel van goed onderwijs is dat álle leerlingen zich maximaal
kunnen ontwikkelen en gelijke kansen hebben. Het gaat erom dat ons onderwijsstelsel
goed werkt en er voor alle leerlingen en studenten in slaagt de kernfuncties van het
onderwijs te realiseren: kwalificatie, socialisatie en allocatie, waaronder selectie
en gelijke kansen.
Binnen het stelsel van onderwijsvoorzieningen is er sprake van wederzijdse afhankelijkheid:
onderwijssectoren zijn nauw met elkaar en met andere voorzieningen in de samenleving
verweven. Belangrijke maatschappelijke problemen raken onderwijsinstellingen en ook
knelpunten op instellingsniveau en vragen om een breder stelselperspectief.
Om de werking van het stelsel te kunnen duiden, beschrijven we de kwaliteit van het
onderwijs als geheel aan de hand van de kernfuncties van het onderwijs (paragraaf 3.3).
Zowel stelselkwaliteit als stelseltoezicht vindt een basis in de stelselverantwoordelijkheid
van de overheid (artikel 23, Grondwet en artikel 3, eerste lid, sub d, 4, vierde lid, en artikel 8, eerste lid, WOT). Hierbij gaat het om een stimulerende rol en de reflectieve functie van het toezicht.
We omschrijven stelselkwaliteit als de mate waarin het stelsel van besturen, scholen
en andere actoren erin slaagt de kernfuncties van het onderwijs (kwalificatie, socialisatie
en allocatie waaronder selectie en gelijke kansen) met succes én in evenwicht te realiseren.
Deze kernfuncties nemen we in ons toezicht als uitgangspunt voor de omschrijving van
de kwaliteit van het onderwijsstelsel.
3.2.2. Stelseltoezicht
Het toezicht gaat uit van het belang dat de samenleving als geheel heeft bij het onderwijs:
het publieke belang. Als onderdeel daarvan geven we in het toezicht aandacht aan specifieke
kansen en bedreigingen, specifieke onderdelen van het stelsel of groepen leerlingen.
Als toezichthouder moeten we daarom weten hoe het onderwijs zich ontwikkelt, daarop
reflecteren en, als er iets niet goed loopt, de samenleving informeren. Wij vatten
stelseltoezicht dan ook op als het beschouwen van de werking en de kwaliteit van het
stelsel als geheel. Omdat dit het niveau van individuele besturen overstijgt, ondernemen
we activiteiten die de tot doel hebben de werking en de kwaliteit van het stelsel
te stimuleren. We doorlopen een cyclus van waarnemen (monitoren), analyseren, agenderen
en stimulerend interveniëren en zien daarmee toe op de kwaliteit van het stelsel.
De uitkomsten van het stelseltoezicht zijn van belang voor de samenleving, het parlement
en de regering en helpen ons om gericht en slagvaardig toezicht uit te oefenen. Informatie
op stelselniveau laat zo zien hoe het totale onderwijsstelsel functioneert en met
welke problemen besturen en scholen te maken hebben. Bij besturen en scholen stellen
we deze problemen aan de orde en bespreken we hoe zij hiermee omgaan in een open gesprek.
Onderzoeken naar de kwaliteit van het stelsel doen we ook in samenhang met de onderzoeken
naar besturen en scholen. De informatie daaruit vormt een bron voor ‘De Staat van
het Onderwijs’, voor afzonderlijke publicaties (bijvoorbeeld themarapporten) en voor
stimulerende interventies.
Het stelseltoezicht is gebaseerd op de taken van de inspectie zoals beschreven in
de WOT. Zo ligt er een taak voor de inspectie in het rapporteren over de ontwikkeling van,
in bijzonder van de kwaliteit van, het onderwijs en over de uitoefening van de taken
door de instellingen, de samenwerkingsverbanden en de Samenwerkingsorganisatie Beroepsonderwijs
Bedrijfsleven, in het bijzonder over de kwaliteit daarvan (artikel 3, eerste lid, sub d, WOT).
Vanuit onze ervaring in de onderwijspraktijk zien wij hierbij het verband met een
andere inspectietaak: het bevorderen van de ontwikkeling, in het bijzonder van de
kwaliteit, van het onderwijs aan en het bestuur van instellingen als bedoeld in de
onderwijswetten (artikel 3, eerste lid, sub b, WOT).
Ook is de taakuitoefening van de inspectie er mede op gericht betrokkenen te informeren
over de ontwikkeling, in het bijzonder van de kwaliteit, van het onderwijs (artikel 4, vierde lid, WOT). Verder is omschreven dat ‘de inspectie [...] desgevraagd en uit eigen beweging
[rapporteert] aan Onze Minister over de ontwikkeling, in het bijzonder van de kwaliteit,
van het onderwijs en doet op grond daarvan voorstellen die zij in het belang van het
onderwijs nodig acht’ (artikel 8, eerste lid, WOT).
Hoewel stelseltoezicht een grondslag heeft in de WOT, verschilt het van het toezicht op besturen en scholen. In het toezicht op besturen
en scholen gaat het om toezicht op de naleving van onderwijswet- en regelgeving. Daarmee
kunnen we besturen en scholen, waar nodig, met onze oordelen en herstelopdrachten
aanzetten om het onderwijs te verbeteren. In het stelseltoezicht daarentegen kunnen
we stelselproblemen signaleren, agenderen en op diverse manieren stimuleren, maar daarbij geven we geen opdrachten tot herstel. Het gaat hierbij immers niet
om toezicht op naleving.
In hoofdstuk 2 gaven we aan dat het stelseltoezicht raakvlakken heeft met het toezicht
op besturen en scholen, vooral waar het de ambities van besturen en scholen raakt.
Knelpunten op stelselniveau, zoals bijvoorbeeld blijkt uit een themaonderzoek, kunnen
in dat geval aan de orde komen in het stimulerende toezicht op besturen en scholen.
3.3. Raamwerk voor stelselkwaliteit
Om de kwaliteit van het stelsel te monitoren, hanteren we een raamwerk. Dit raamwerk
beschrijft de werking en de kwaliteit van het stelsel aan de hand van de kernfuncties
van het onderwijs. Dit biedt focus voor het krijgen van zicht op de kwaliteit van
de werking van het stelsel als geheel en op de trends en knelpunten. Het raamwerk
geeft de thema’s aan voor de activiteiten die we ondernemen op het gebied van waarnemen,
analyseren en agenderen. Om de kwaliteit van het onderwijsstelsel op niveau te houden
en te bevorderen, zijn inspanningen nodig van alle betrokkenen samen. Daarbij helpt
het om de aandacht te richten op wat belangrijk is met het oog op de leerlingen en
de samenleving, maar ook op wat urgent is, gegeven de actuele ontwikkelingen en trends
op de langere termijn. We formuleren daarom focuspunten om andere actoren te stimuleren
om samen aan het oplossen van knelpunten te werken. Enkele voorbeelden: ‘Elke leerling
is (digitaal) geletterd en gecijferd’, ‘Elke leerling krijgt gelijke kansen op een
passend aanbod’, ‘Leerlingen zijn toegerust om bij te dragen aan de samenleving’,
‘Leerlingen slagen in het vervolgonderwijs en op de arbeidsmarkt’ en ‘Leerlingen kennen
zichzelf en hun omgeving, en kunnen zelfstandig keuzes maken’. Deze vormen ook onderwerp
van gesprek met besturen en raken het onderwijs op de scholen.
In het onderstaande Raamwerk voor stelselkwaliteit hebben we de kernfuncties weergegeven.
In de beschrijving onderscheiden we drie kernfuncties: kwalificatie, socialisatie
en allocatie, waaronder selectie en gelijke kansen. Persoonsvorming maakt daarbij
onderdeel uit van de kernfunctie socialisatie. Naast de drie kernfuncties beschrijven
we ook de voorwaarden die cruciaal zijn voor realisatie van de kernfuncties. De beschrijving
geeft de essentie van de kernfunctie weer. In hoofdstuk 7(Werkwijze) werken we uit
hoe we invulling geven aan het stelseltoezicht.
RAAMWERK VOOR STELSELKWALITEIT
Kernfunctie Kwalificatie
Het onderwijs brengt leerlingen kennis, houdingen en vaardigheden bij die aansluiten
bij de behoeften van de samenleving en bij de mogelijkheden en talenten van leerlingen.
|
Beschrijving
De leerprestaties en het bereikte niveau van alle leerlingen samen hebben een optimaal
niveau, voor diverse groepen en voor deelgebieden (vakken). Onderdeel daarvan is dat
elke leerling, naar zijn mogelijkheden, geletterd en gecijferd is. De leerprestaties
sluiten aan bij de behoefte van de samenleving, zodat elke leerling uiteindelijk goed
kan functioneren in de samenleving. In vergelijking met (eerdere) trends, nationaal
en internationaal, is er stabiliteit of een ontwikkeling in de richting van de ambities
van de samenleving. De kwaliteit van toetsing en examinering leidt tot relevante en
betrouwbare uitspraken op stelselniveau over niveau, prestaties en referentieniveaus
van leerlingen. De kwaliteit van het onderwijsaanbod omvat kennis, houding en (digitale)
vaardigheden en wordt regelmatig getoetst aan de actualiteit en aan (internationale)
wetenschappelijke maatstaven.
|
Kernfunctie Socialisatie
Het onderwijs draagt bij aan de verwerving van de sociale en maatschappelijke competenties
die nodig zijn om optimaal te kunnen deelnemen en bijdragen aan de samenleving.
|
Beschrijving
De kennis, houding en vaardigheden van leerlingen liggen op het niveau dat nodig is
om goed te kunnen functioneren in de pluriforme samenleving en de democratische rechtsstaat.
Het gaat daarbij om de sociale en maatschappelijke competenties en om de basiswaarden1 van de democratische rechtsstaat die nodig zijn om hieraan succesvol te kunnen deelnemen.
Bij de waardering van de bijdrage aan de samenleving zijn eerdere resultaten van het
onderwijsstelsel, internationale vergelijking en inhoudelijke eisen leidend, net als
de behoeften en ambities van de samenleving. Een vrije en pluriforme samenleving vraagt
om burgers die de democratische spelregels in acht nemen, zelfstandig kunnen oordelen,
verantwoordelijkheid willen nemen en die toegerust zijn om op een goede manier met
diversiteit om te gaan.
|
1 Zie bijlage 8 voor een uitwerking van ‘burgerschap’ en ‘basiswaarden’.
Kernfunctie Allocatie, waaronder selectie en gelijke kansen
Leerlingen volgen een onderwijsloopbaan die past bij hun mogelijkheden en talenten
én bij de arbeidsbehoeften van de samenleving.
|
Beschrijving
Het onderwijs zorgt ervoor dat leerlingen een passende onderwijsloopbaan volgen en
een gelijke kans hebben om terecht te komen op het onderwijstype dat bij hen past.
Het onderwijs zorgt ervoor dat leerlingen slagen in het (vervolg)onderwijs en een
diploma halen waarmee ze een passende plek op de arbeidsmarkt of een passende vervolgbestemming
vinden. De advisering, schoolkeuze, overgangen en aansluiting binnen het (passend)
onderwijs zijn doelmatig en werpen geen belemmeringen op voor doorstroom. Met andere
woorden: het onderwijs is in gelijke mate toegankelijk en beschikbaar voor alle leerlingen
die er gezien hun mogelijkheden thuishoren. In vergelijking met (eerdere) trends,
nationaal en internationaal, is er stabiliteit of een ontwikkeling in de richting
van de ambities van de samenleving.
|
Voorwaarden voor realisatie van de kernfuncties
Het onderwijs is zodanig toegerust en georganiseerd dat het voor continuïteit kan
zorgen en kan bijdragen aan de drie kernfuncties.
|
Beschrijving
Het onderwijs heeft zich zo georganiseerd dat het in staat is in een gezamenlijke
dynamiek en samenwerking de drie kernfuncties van het stelsel te realiseren. Goede
sturing en visie op wat bereikt moet worden zijn daarbij van belang. Ook samenwerking
tussen instellingen, zoals bijvoorbeeld ten gunste van de realisatie van passend onderwijs,
is zodanig dat ze bijdraagt aan de kwaliteit van het onderwijs aan leerlingen. Middelen
en mogelijkheden worden voldoende ingezet en benut. Er is voldoende personeel dat
is toegerust voor de gevraagde onderwijstaken. Het niveau van middelen, organisatiewijze
en personeel ligt op een geaccepteerd niveau in vergelijking met (eerdere) trends,
nationaal en internationaal, of ontwikkelt zich in de richting van de ambities van
de samenleving.
|
4. Waarderingskader besturen
4.1. Inleiding
In dit hoofdstuk beschrijven we het kader voor de beoordeling van de besturing door
het bestuur. Het bestuur bestaat uit het uitvoerend deel van het bestuur en het interne
toezicht. Hoewel de functies gescheiden zijn, zorgt men er, ieder vanuit zijn eigen
rol en verantwoordelijkheid, samen voor dat de kwaliteit van hun scholen gewaarborgd
is en er sprake is van deugdelijk financieel beheer. Voor de leesbaarheid spreken
we over het bestuur als aanduiding voor het bestuur.
We willen nagaan of het bestuur in staat is de basiskwaliteit van het onderwijs op
zijn scholen te borgen, verder te verbeteren en te zorgen voor deugdelijk financieel
beheer voor continuïteit in de toekomst. We beoordelen de kwaliteit van de besturing
op basis de geldende wet- en regelgeving (hierna: wettelijke vereisten) die is genoemd
in het kwaliteitsgebied Besturing, kwaliteitszorg en ambitie. Ook de invulling van
de kernfuncties van het stelsel door het bestuur (zie hoofdstuk 3) heeft hier een
plek.
Uit het oordeel op dit kwaliteitsgebied blijkt of het bestuur in staat is om met zijn
(be)sturing de kwaliteit van het onderwijs op de scholen te waarborgen en verder te
ontwikkelen. Met deze kennis over de kwaliteit van de sturing, richten we het (vervolg)toezicht
proportioneel in (zie hoofdstuk 7).
Naast het waarderingskader met standaarden voor besturing, kwaliteitszorg en ambitie
op bestuursniveau (BKA), zijn er ook standaarden voor sturen, kwaliteitszorg en ambitie
op schoolniveau (SKA). Deze standaarden zijn opgenomen in het waarderingskader voor
scholen en beschrijven we in hoofdstuk 5. We maken onderscheid tussen besturen en
scholen, omdat de besturing (van een of meerdere scholen) door het bestuur en de sturing
(op een school) door schoolleiders van elkaar verschillen. Met dit onderscheid kunnen
we het toezicht beter laten aansluiten bij de verantwoordelijkheden en werkwijzen
van besturen en scholen. Deze niveaus staan allerminst los van elkaar. Het bestuur
geeft de kaders voor kwaliteit en financieel beheer aan waarbinnen de schoolleiders
hun verantwoordelijkheid voor de sturing van de kwaliteit op school vormgeven. Het
bestuur en de scholen zorgen gezamenlijk voor het behalen van beoogde resultaten rondom
onderwijskwaliteit en financiële kwaliteit.
In paragraaf 4.2 lichten we toe hoe het waarderingskader voor besturen is opgebouwd.
In aansluiting daarop beschrijven we in paragraaf 4.3 de inhoud van dat waarderingskader.
4.2. Opbouw van het kader
De kern van het kwaliteitsgebied Besturing, kwaliteitszorg en ambitie (BKA) is dat
het bestuur zorgt voor besturing van de onderwijskwaliteit op de scholen en voor een
goede organisatie en kwaliteitscultuur. Dat maakt dat leerlingen kunnen leren en zich
kunnen ontwikkelen in een veilige omgeving. Ook het financieel beheer, waaronder financiële
continuïteit, rechtmatigheid en doelmatigheid, is hiervan integraal onderdeel. Wij
beschouwen de besturing als een cyclisch proces. De drie standaarden van het waarderingskader
samen geven zicht op de kwaliteitscyclus van het bestuur. Als deze cyclus op orde
is, is het bestuur in staat de basiskwaliteit te realiseren en te borgen, het onderwijs
te verbeteren en te zorgen voor deugdelijk financieel beheer. Hiermee draagt het bestuur
bij aan de kernfuncties van het stelsel. Bovendien bestaat er dan een ontwikkelingsgerichte
kwaliteitscultuur: beleid wordt opgevolgd en na evaluatie bijgesteld.
Figuur 4.2a Opbouw kwaliteitsgebied
In de eerste standaard (BKA1) beoordelen we de manier waarop het bestuur de besturing
en de randvoorwaarden inricht aan de hand van een visie op onderwijs, uitgewerkt in
ambities en doelen. Dit raakt ook de kernfuncties van het stelsel, zoals verwoord
in hoofdstuk 3. In de tweede standaard (BKA2) staat de uitvoering centraal: hoe stuurt
het bestuur op het realiseren van de visie, ambities en doelen en wat voor kwaliteitscultuur
is er? In de derde standaard (BKA3), ten slotte, onderzoeken we hoe het bestuur evalueert
en analyseert, verantwoording aflegt aan anderen en de samenleving, reflecteert op
de resultaten en erover in gesprek gaat. Dit leidt tot bijstelling en verdere ontwikkeling
van de visie, ambities en doelen, zoals bedoeld in de eerste standaard, en maakt de
cyclus van (in)richten, uitvoeren en evalueren compleet. De kwaliteitscultuur is van
belang voor een effectieve sturing op deze cyclus (de standaarden samen). Daardoor
wordt de kwaliteit van het onderwijs gewaarborgd.
4.3. Kwaliteitsgebied en standaarden
Het waarderingskader voor besturen, het kwaliteitsgebied Besturing, kwaliteitszorg
en ambitie (BKA), is onderverdeeld in drie standaarden die (in)richting, uitvoering
en evaluatie omvatten. Deze standaarden zijn met elkaar verbonden en vertegenwoordigen
samen het stelsel van kwaliteitszorg. Dit betekent dat we deze standaarden in samenhang
onderzoeken.
Bij elke standaard geven we aan wat we onder basiskwaliteit verstaan en wat de wet
van besturen vraagt (wat moet het bestuur?). Gezien het belang van de basisvaardigheden taal, rekenen en burgerschap, noemen we
deze expliciet bij de standaarden BKA1, BKA2 en BKA3. We gaan ervan uit dat besturen
(be)sturen vanuit visie en ambitie. Naast de ambities die besturen hebben om de wettelijke
verplichtingen na te leven, zijn er ambities die meer omvatten dan de basiskwaliteit.
Wij noemen dit de aanvullende ambities. Ook over deze ambities gaan we met besturen
in gesprek. We kunnen daaraan een waardering koppelen, namelijk de waardering Goed
(op standaardniveau). Het is de invulling van de stimulerende functie van het toezicht.
In het waarderingskader komt dit tot uitdrukking in vragen naar de realisatie van
aanvullende ambities van het bestuur. Met het geheel aan ambities dragen besturen
bij aan de kernfuncties van het onderwijsstelsel.
KWALITEITSGEBIED BESTURING, KWALITEITSZORG EN AMBITIE (BKA)
|
BKA1. Visie, ambities en doelen
Het bestuur heeft een visie op kwaliteit, heeft hiervoor ambities en doelen opgesteld
en stuurt op het behalen daarvan.
|
Basiskwaliteit
Het bestuur heeft een visie op goed onderwijs en op de besturing daarvan. De visie
is concreet en passend vertaald naar ambities, doelen en daarmee samenhangend beleid.
Deze vertaling maakt sturing mogelijk op de kwaliteit en resultaten van het onderwijs
en de voorwaarden. Daartoe is een stelsel van kwaliteitszorg ingericht dat het bestuur
in staat stelt de basiskwaliteit van het onderwijs te waarborgen.
De doelen betreffen in elk geval de naleving van wettelijke eisen, waaronder de wettelijke
vereisten voor het onderwijsaanbod, het onderwijsleerproces en de manier van toetsen,
onder meer op het gebied van de basisvaardigheden taal, rekenen en burgerschap. De
visie, ambities en doelen omvatten uitwerkingen van eerdere evaluatieresultaten en
resultaten van interne en externe dialoog.
Het bestuur zorgt er met betrokkenheid van de scholen voor dat de visie, ambities,
doelen en het beleid sturend zijn voor de verbetering van het onderwijs aan leerlingen.
Scholen formuleren op hun beurt doelen die aansluiten bij wat leerlingen nodig hebben
met het oog op hun doorgaande onderwijsloopbaan.
Het bestuur richt de voorwaarden in om de doelen te bereiken, waaronder de inzet en
het beheer van de (financiële) middelen voor het waarborgen van de kwaliteit van het
onderwijsproces, het schoolklimaat en de resultaten. Het bestuur heeft daartoe een
meerjarenbegroting waarin de relatie met het beleid en de doelen duidelijk zijn toegelicht.
Er is voor de sturing op (financiële) kwaliteit een functionerende verantwoordelijkheidsverdeling
tussen de interne toezichthouder, het bestuur en de scholen afgesproken, op basis
van de geldende wet- en regelgeving.
|
Aanvullende ambities
• Zijn er aanvullende ambities in relatie tot de visie en doelen en (hoe) worden deze
gerealiseerd?
|
Wettelijke vereisten
• Artikel 8, eerste lid, WPO: Het onderwijs wordt zodanig ingericht dat de leerlingen een ononderbroken ontwikkelingsproces
kunnen doorlopen en wordt afgestemd op de voortgang in de ontwikkeling van de leerlingen.
• Artikel 10 en artikel 12, vierde lid, WPO: Het bestuur zorgt voor de kwaliteit van het onderwijs op de scholen via een stelsel
van kwaliteitszorg. Dat houdt onder andere in dat er toetsbare doelen zijn geformuleerd.
• Artikel 12, eerste, tweede en derde lid, WPO (in samenhang met artikel 1): Het bestuur zorgt ervoor dat alle scholen een schoolplan hebben. Het schoolplan
omvat in elk geval het onderwijskundig beleid, het personeelsbeleid en het stelsel
van kwaliteitszorg. Bij de beschrijving van het onderwijskundig beleid wordt het schoolondersteuningsprofiel
betrokken. Dit bevat een beschrijving van de voorzieningen die zijn getroffen voor
leerlingen die extra ondersteuning behoeven.
• Artikel 17b, eerste en derde lid, WPO: Er moet sprake zijn van een functionele of organieke scheiding tussen uitvoerend
deel van het bestuur en intern toezicht.
• Artikel 17c, eerste lid, sub c, WPO: De interne toezichthouder ziet erop toe dat het bestuur de middelen doelmatig en
rechtmatig besteedt en aanwendt.
• Artikel 29, zevende lid, WPO: Het bestuur stelt jaarlijks het beleid vast met betrekking tot de formatie van de
verschillende categorieën personeel van de scholen.
• Artikel 31 WPO: Het bestuur stelt een managementstatuut vast waaruit de verantwoordelijkheidsverdeling
in de aansturing van de school blijkt.
• Artikel 115 en artikel 169 WPO [jo. AMvB] en artikel 26, eerste tot en met vierde lid, Besluit bekostiging WPO 2022: Het bestuur moet de rijksbekostiging rechtmatig aanwenden en moet evident ondoelmatige
aanwending van beschikbare (financiële) middelen voorkomen.
• Artikel 160 en artikel 161 WPO: Het op gemeentelijk niveau maken van afspraken over en het formuleren van doelen
voor het bestrijden van onderwijsachterstanden.
• Artikel 165 WPO en jo. artikel 4, vierde lid, RJO: Het bestuur maakt jaarlijks een jaarverslag waarin de resultaten van het financieel
beleid en de continuïteitsparagraaf staan opgenomen.
• RJO, jo. artikel 165 WPO: De wijze waarop door het bestuur verslag wordt gedaan van het financieel beheer
gebeurt overeenkomstig de daarvoor in de RJO gestelde regels.
|
BKA2. Uitvoering en kwaliteitscultuur
Het bestuur realiseert samen met de scholen de doelen voor kwaliteit, bevordert een
kwaliteitscultuur, zorgt voor randvoorwaarden en stuurt, waar nodig, tussentijds bij.
|
Basiskwaliteit
Het bestuur geeft als onderdeel van zijn stelsel van kwaliteitszorg met de scholen
effectief uitvoering aan de visie en de doelen voor onderwijskwaliteit. Aan de transparante,
integere kwaliteitscultuur is zichtbaar dat deze bijdraagt aan de gestelde doelen.
Het bestuur bevordert een op samenwerken, leren en verbeteren gerichte kwaliteitscultuur,
zodat de doelen en ambities gerealiseerd kunnen worden. Het bestuur zorgt ervoor dat
het onderwijskundig leiderschap op alle niveaus herkenbaar verankerd is in de organisatie.
Ook bevordert het bestuur dat de schoolleiding en teams gezamenlijk werken aan hun
professionaliteit in relatie tot de bekwaamheidseisen en aan een verbetercultuur.
Binnen de kwaliteitscultuur geeft het bestuur uitvoering aan kwaliteitszorg gericht
op de kwaliteit van het onderwijs, onder meer op het gebied van de basisvaardigheden
taal, rekenen en burgerschap, de afspraken uit het ondersteuningsplan van het samenwerkingsverband
passend onderwijs en de naleving van wettelijke voorschriften. Het bestuur bewaakt
en bevordert dat de uitvoering in overeenstemming is met het beleid, zodat de doelen
worden bereikt. Het bestuur houdt zicht op de uitvoering van het beleid en op de nagestreefde
verbeteringen en stuurt daarop, zo nodig, tussentijds bij.
De beschikbare (financiële) middelen dragen bij aan de realisatie van de door het
bestuur gestelde doelen en worden doelmatig en rechtmatig aangewend. Als onderdeel
van zijn taak ziet de interne toezichthouder daarop toe. Het bestuur voorkomt evident
ondoelmatige aanwending van beschikbare (financiële) middelen. Daarnaast stuurt het
bestuur op effectief financieel beheer, zodat de continuïteit van het onderwijs gewaarborgd
is en bekostiging rechtmatig verkregen wordt.
Het interne toezicht geeft voorts onafhankelijk en deugdelijk invulling aan zijn taak
en wordt daarin gefaciliteerd door het uitvoerend deel van het bestuur. Het bestuur
zorgt voor goed functionerende medezeggenschap en opereert volgens een code Goed Bestuur
of legt in het jaarverslag1 uit als het daar eventueel van afwijkt en waarom dat het geval is. Het bestuur komt
haar verplichtingen na omtrent de onverwijlde overleg- en aangifteplicht en zorgt
ervoor dat een personeelslid het bestuur van een redelijk vermoeden van een zedenmisdrijf
onverwijld in kennis kan stellen. Als laatste zorgt het bestuur voor een doeltreffende
verwerking van interne en externe signalen en klachten.
|
Aanvullende ambities
• Zijn er aanvullende ambities voor de sturing op uitvoering en kwaliteitscultuur
en (hoe) worden deze gerealiseerd?
|
Wettelijke vereisten
• Artikel 3, artikel 12, eerste en derde lid, artikel 32, artikel 32b en artikel 34a WPO: Het bestuur zorgt voor bevoegd personeel en maakt het onderhouden en uitbreiden
van de bekwaamheid mogelijk.
• Artikel 4a WPO: Het bestuur meldt en overlegt onverwijld bij een (redelijk vermoeden van een) zedenmisdrijf
en doet daar zo nodig aangifte van. Het bestuur treedt hierbij onverwijld in contact
met de vertrouwensinspecteur.
• Artikel 10 en artikel 12, vierde lid, WPO: Het bestuur en de schoolleiding zorgen ervoor dat de wet wordt nageleefd en dat
er indien nodig verbetermaatregelen komen voor de kwaliteit. Dat houdt onder andere
in dat het bestuur en de scholen zicht hebben op de kwaliteit van het onderwijs. Daarbij
moet het functioneren van de kwaliteitscyclus centraal staan.
• Artikel 13, eerste lid, sub f in samenhang met artikel 14, WPO: Het bestuur communiceert over de klachtenregeling in de schoolgids(en).
• Artikel 14 WPO: Het bestuur heeft een klachtenregeling die leidt tot een deugdelijke klachtbehandeling
waarbij voldaan wordt aan de specifieke vereisten die dit artikel noemt.
• Artikel 17a, eerste lid, jo. artikel 10 WPO: Het bestuur draagt zorg voor een goed bestuurde school met een scheiding tussen
het uitvoerend deel van het bestuur en het toezicht en met een rechtmatig bestuur
en beheer.
• Artikel 17b, tweede lid, WPO: De interne toezichthouder (of lid daarvan) functioneert onafhankelijk van het uitvoerend
deel van het bestuur.
• Artikel 17c, eerste lid, WPO: De interne toezichthouder houdt toezicht op de uitvoering van de taken en de uitoefening
van de bevoegdheden door het uitvoerend deel van het bestuur, staat het uitvoerend
deel van het bestuur met raad ter zijde en heeft ten minste de bij de wet bepaalde
taken.
• Artikel 31a, derde en vierde lid, WPO: De school dient leraren een zelfstandige verantwoordelijkheid te geven bij de beoordeling
van de onderwijsprestaties van leerlingen en voldoende zeggenschap te geven waar het
gaat om het vakinhoudelijke, vakdidactische en pedagogische proces in de school. De
afspraken hierover worden vastgelegd in een professioneel statuut.
• Artikel 115 en artikel 169 WPO [jo. AMvB] en artikel 26, eerste tot en met vierde lid, Besluit bekostiging WPO 2022: Het bestuur moet de rijksbekostiging rechtmatig aanwenden en moet evident ondoelmatige
aanwending van beschikbare (financiële) middelen voorkomen.
• Artikel 115, vijfde lid, WPO: Het bestuur beheert de middelen van de school op zodanige wijze dat het voortbestaan
van de school is verzekerd.
• Artikel 165, eerste lid, WPO: Het bestuur dient een code Goed Bestuur te hanteren en verantwoordt zich over eventuele
afwijkingen in het jaarverslag.
• Artikel 165, eerste lid, sub b, WPO: Het bestuur stelt een jaarverslag vast met jaarrekening waaruit blijkt dat er sprake
is van een rechtmatige en doelmatige aanwending van de bekostiging.
• Artikel 169, vierde lid, WPO: Als sprake is van evident ondoelmatige aanwending, kunnen daar financiële gevolgen
aan worden verbonden, zoals wijziging van de bekostiging en het terugvorderen van
het onverschuldigd betaalde deel van de bekostiging.2
• Artikel 169, vijfde lid, WPO [jo. AMvB]: Bij of krachtens AMvB worden nadere regels gesteld over de wijze waarop
wordt vastgesteld dat sprake is van evident ondoelmatige aanwending van de bekostiging.
• Artikel 4, vierde lid, RJO: Het bestuur zorgt voor een continuïteitsparagraaf in de jaarverslaggeving.
|
BKA3. Evaluatie, verantwoording en dialoog
Het bestuur evalueert en analyseert systematisch of het de doelen realiseert en verantwoordt
zich hierover. Het stelt wanneer dat nodig is het beleid bij en betrekt daartoe interne
en externe belanghebbenden in een goed functionerende dialoog.
|
Basiskwaliteit
Het bestuur evalueert en beoordeelt als onderdeel van zijn stelsel van kwaliteitszorg
in hoeverre de ambities, de doelen en het beleid worden gerealiseerd. Op deze manier
krijgt het bestuur zicht op de gerealiseerde (financiële) kwaliteit en de resultaten
van het onderwijs aan leerlingen. Bij de evaluatie en beoordeling van het beleid en
de onderwijskwaliteit haalt het bestuur actief externe informatie op en gebruikt deze
informatie bij de evaluatie en beoordeling. Op basis van de evaluatie reageert het
bestuur tijdig op mogelijke kansen en bedreigingen, stelt wanneer nodig (verbeter)beleid
op en treft passende maatregelen om de kwaliteit van het onderwijs op de scholen te
borgen.
Het bestuur legt verantwoording af door middel van accurate, actuele en openbaar toegankelijke
informatie over de gerealiseerde kwaliteit. Het brengt minimaal jaarlijks verslag
uit aan zijn in- en externe belanghebbenden over zijn doelen en de resultaten van
de scholen. De verantwoording in het jaarverslag is betrouwbaar en (de inhoud van)
het jaarverslag voldoet aan de wettelijke vereisten.
Het bestuur verantwoordt zich daarbij ten minste over het onderwijsaanbod, het onderwijsleerproces,
de manier van toetsen en het financieel beheer, onder meer op het gebied van de basisvaardigheden
taal, rekenen en burgerschap. De reflectie op de uitkomsten van de evaluatie geeft
alle lagen van de organisatie, intern toezicht en de medezeggenschap voldoende inzicht
in de effectiviteit van de besturing en uitvoering. Het bestuur analyseert en beoordeelt
de uitkomsten van de evaluatie en verantwoording. Vervolgens verwerkt het bestuur
deze wanneer nodig in bijstelling van ambities, (verbeter)doelen en beleid of nieuwe
ambities zodat de opbrengst van de dialoog bijdraagt aan ontwikkeling en verbetering
van het onderwijs en de sturing daarop. Het bestuur organiseert ook de dialoog hierover
met interne en externe belanghebbenden, waarbij in elk geval leerlingen, personeel
en de interne toezichthouder zijn betrokken. Het bestuur werkt bovendien actief samen
met andere partijen aan doelen die het bestuurlijk belang overstijgen en de kernfuncties
raken. Zo komt het bestuur de afspraken uit het ondersteuningsplan van het samenwerkingsverband
passend onderwijs na en verantwoordt zich hierover.
|
Aanvullende ambities
• Zijn er aanvullende ambities voor de evaluatie, verantwoording en dialoog en (hoe)
worden deze gerealiseerd?
|
Wettelijke vereisten
• Artikel 1 en artikel 3, sub f, RJO jo. artikel 165 WPO: Het bestuur informeert jaarlijks interne en externe belanghebbenden over het gevoerde
en voorgenomen beleid en over de uitkomsten van het gevoerde beleid.
• Artikel 3, onderdeel f2, RJO: Het bestuur neemt, indien het publieke eigen vermogen boven de signaleringswaarde
uitstijgt, een toelichting in het bestuursverslag op.
• Artikel 4, vierde lid, RJO jo. artikel 165 WPO: Het bestuur maakt jaarlijks een jaarverslag waarin naast de resultaten van het financieel
beleid ook verantwoording wordt gegeven over toekomstige ontwikkelingen van het onderwijs.
• Artikel 8 WMS: De (gemeenschappelijke) medezeggenschapsraad ((G)MR) ontvangt tijdig alle inlichtingen
van het bestuur die redelijkerwijs nodig zijn om zijn taak te kunnen vervullen en
ontvangt in elk geval bepaalde in de wet beschreven informatie.
• Artikel 10 WMS: Het bestuur heeft in bepaalde gevallen voorafgaande instemming nodig van de (G)MR
voor elk besluit in dat geval (bijvoorbeeld bij verandering van de onderwijskundige
doelstellingen van de school).
• Artikel 10 en artikel 12, vierde lid, WPO: Het bestuur zorgt voor de kwaliteit van het onderwijs op de scholen via een stelsel
van kwaliteitszorg. Dat houdt onder andere in dat er regelmatig wordt geëvalueerd
of deze doelen worden gehaald.
• Artikel 17c, eerste lid WPO: De interne toezichthouder houdt toezicht op de uitvoering van de taken en de uitoefening
van de bevoegdheden door het uitvoerend deel van het bestuur, staat het uitvoerend
deel van het bestuur met raad ter zijde en heeft ten minste de bij de wet bepaalde
taken. De interne toezichthouder legt jaarlijks in het jaarverslag verantwoording
af over de uitvoering van deze taken en de uitoefening van de bevoegdheden.
• Artikel 17c, eerste lid, sub c en e, WPO: De interne toezichthouder ziet erop toe dat het bestuur de middelen doelmatig en
rechtmatig besteedt en aanwendt. De interne toezichthouder legt jaarlijks in het jaarverslag
hierover verantwoording af.
• Artikel 11 WMS: Het bestuur moet de (G)MR vooraf in de gelegenheid stellen om te adviseren over
besluiten bij bepaalde aangelegenheden (bijvoorbeeld vaststelling of wijziging van
de hoofdlijnen van het meerjarig financieel beleid voor de school).
• Artikel 12 WMS: Het bestuur heeft voorafgaande instemming nodig van het personeelsdeel van de (G)MR
bij besluiten bij bepaalde aangelegenheden (bijvoorbeeld bij de vaststelling of wijziging
van de samenstelling van de formatie).
• Artikel 13 WMS: Het bestuur heeft voorafgaande instemming van het ouderdeel van de (G)MR over bepaalde
besluiten (bijvoorbeeld bij de vaststelling van de schoolgids).
• Artikel 160 en artikel 161, WPO: De besturen van de scholen voeren jaarlijks overleg met elkaar, met organisaties
voor kinderopvang en met de gemeente over het voorkomen van segregatie, het bevorderen
van integratie en het bestrijden van achterstanden.
• RJO, jo. artikel 165 WPO: De wijze waarop door het bestuur verslag wordt gedaan van het financieel beheer
gebeurt overeenkomstig de daarvoor in de RJO gestelde regels.
• Artikel 165, eerste lid, WPO: Het bestuur dient een code Goed Bestuur te hanteren en verantwoordt zich over eventuele
afwijkingen in het jaarverslag.
• Artikel 165, zevende en achtste lid, WPO jo. artikel 3, onderdeel b, RJO: Het bestuur maakt het jaarverslag openbaar. Bij ministeriële regeling kunnen nadere
voorschriften worden gegeven over de wijze en het tijdstip waarop openbaarmaking van
het jaarverslag plaatsvindt.
|
1 Volgens artikel 1, sub c, RJO: het geheel van verslaggevingsdocumenten bestaande
uit de jaarrekening, het bestuursverslag en de overige gegevens, bedoeld in artikel 392,
titel 9, boek 2, BW.
2 Met het amendement (Tweede Kamer, vergaderjaar 2019–2020, 35 102, nr. 11) is geregeld
dat een bekostigingssanctie alleen kan worden opgelegd aan het bestuur nadat bij AMvB
een nadere invulling wordt gegeven aan het begrip ‘evident ondoelmatige besteding’.
Zonder deze algemene maatregel van bestuur is handhaving op ‘evident ondoelmatige
besteding’ niet mogelijk. Tot de datum van inwerkingtreding van de AMvB richt de inspectie
zich op haar stimulerende taak op dit gebied en zal alleen een Onvoldoende worden
gegeven als een bestuur niet voldoet aan de op dit moment bij de basiskwaliteit opgenomen
elementen.
5. Waarderingskader scholen
5.1. Inleiding
In het vorige hoofdstuk beschreven we het kader voor de beoordeling van de besturing
door het bestuur. In dit hoofdstuk beschrijven we het waarderingskader voor het beoordelen
van de kwaliteit op scholen. Deze kaders hangen nauw met elkaar samen. Het bestuur
geeft de kaders voor kwaliteit en financieel beheer aan waarbinnen schoolleiders hun
verantwoordelijkheid voor de sturing van de kwaliteit op school vormgeven. Dit waarderingskader
bevat naast standaarden over sturen en kwaliteit ook standaarden over het onderwijsproces,
het schoolklimaat en de onderwijsresultaten. De standaarden over sturen, kwaliteitszorg
en ambitie op schoolniveau (SKA) hangen samen met die over besturing, kwaliteitszorg
en ambitie op bestuursniveau (BKA) en zijn toegespitst op de wettelijke eisen op schoolniveau.
We gebruiken het waarderingskader voor scholen wanneer we onderzoek doen op schoolniveau.
We beschrijven de opbouw van het kader in paragraaf 5.2. In paragraaf 5.3 is vervolgens
het waarderingskader op schoolniveau opgenomen. In de laatste paragraaf, 5.4, gaan
we in op de overige wettelijke vereisten, die niet aan een standaard zijn gekoppeld.
5.2. Opbouw van het kader
In het waarderingskader op schoolniveau onderscheiden we vier kwaliteitsgebieden:
Onderwijsproces, Veiligheid en schoolklimaat, Onderwijsresultaten, en Sturen, kwaliteitszorg
en ambitie. Met het waarderingskader krijgen we antwoord op de drie elementaire vragen
over het onderwijs voor leerlingen: krijgen ze goed onderwijs (Onderwijsproces), voelen
ze zich veilig (Veiligheid en schoolklimaat), en leren ze genoeg (Onderwijsresultaten)?
Daarnaast kijken we naar de sturing op en de verbetering van de kwaliteit (Sturen,
kwaliteitszorg en ambitie). Dit zijn belangrijke aspecten voor de kwaliteit en ontwikkeling
van het onderwijs aan leerlingen. We beoordelen bij de kwaliteit van het onderwijs
het geheel van de prestaties van de school op deze vier gebieden. Het financieel beheer
beoordeelt de inspectie op het niveau van het bestuur.
Het waarderingskader primair onderwijs heeft de volgende opbouw:
KWALITEITSGEBIEDEN EN STANDAARDEN PO SCHOOLNIVEAU
|
OP
|
ONDERWIJSPROCES
|
OP0
|
Basisvaardigheden
|
OP1
|
Aanbod
|
OP2
|
Zicht op ontwikkeling en begeleiding
|
OP3
|
Pedagogisch-didactisch handelen
|
OP4
|
Onderwijstijd
|
OP6
|
Afsluiting
|
VS
|
VEILIGHEID EN SCHOOLKLIMAAT
|
VS1
|
Veiligheid
|
VS2
|
Schoolklimaat
|
OR
|
ONDERWIJSRESULTATEN
|
OR1
|
Resultaten
|
OR2
|
Sociale en maatschappelijke competenties
|
SKA
|
STUREN, KWALITEITSZORG EN AMBITIE
|
SKA1
|
Visie, ambities en doelen
|
SKA2
|
Uitvoering en kwaliteitscultuur
|
SKA3
|
Evaluatie, verantwoording en dialoog
|
5.3. Kwaliteitsgebieden en standaarden
Het waarderingskader primair onderwijs op schoolniveau telt per gebied een aantal
standaarden, in totaal dertien. Bij elke standaard is aangegeven wat we verstaan onder de basiskwaliteit (wat móet
de school op orde hebben?). Gezien het belang van de basisvaardigheden taal, rekenen en burgerschap, noemen we
deze expliciet bij de standaarden SKA1, SKA2 en SKA3. Ter onderbouwing van de eisen
voor basiskwaliteit geven we per standaard de wettelijke eisen weer die van toepassing
zijn. We noemen de wettelijke eisen ook wel deugdelijkheidseisen.
In de praktijk hebben scholen ambities die raken aan basiskwaliteit. Scholen doen
echter vaak meer. Naast de ambities binnen de basiskwaliteit hebben scholen ook ambities
die daarboven uitstijgen en die scholen met het bestuur hebben geformuleerd. Voor
deze eigen ambities vormt het schoolplan de basis. Over het geheel aan ambities gaan
we met de scholen in gesprek.
We kunnen daaraan een waardering koppelen, namelijk de waardering Goed (op standaardniveau).
Dit is de invulling van de stimulerende functie van ons toezicht. In het waarderingskader
komt dit tot uitdrukking in vragen naar de realisatie van aanvullende ambities.
Met het geheel aan ambities, zowel voor de basiskwaliteit als ambities die daarboven
uitstijgen, dragen scholen met hun besturen bij aan de kwaliteit van de kernfuncties
van het onderwijsstelsel.
KWALITEITSGEBIED ONDERWIJSPROCES (OP)
|
OP0. Basisvaardigheden
Het onderwijs in basisvaardigheden bereidt de leerlingen voor op het vervolgonderwijs
en de samenleving.
|
Basiskwaliteit
De school heeft voor het onderwijs in de basisvaardigheden Nederlandse taal (mondelinge
taalvaardigheid, lezen, schrijven, begrippenlijst en taalverzorging), rekenen-wiskunde
(getallen, verhoudingen, meten en meetkunde, en verbanden) en burgerschap een doelgericht
en samenhangend curriculum dat past bij de leerlingenpopulatie van de school.
Voor Nederlandse taal en rekenen-wiskunde is de inhoud van het curriculum tenminste
dekkend voor de kerndoelen en werkt het toe naar de referentieniveaus. Het curriculum
kent een logisch doorlopende opbouw van doelen en bereidt leerlingen voor op de volgende
leerjaren, het vervolgonderwijs en de samenleving. De uitvoering van het curriculum
is herkenbaar in de onderwijspraktijk.
Burgerschap richt zich tenminste op bevordering van de basiswaarden van de democratische
rechtsstaat en de kennis, houdingen en vaardigheden die daarbij van belang zijn. Dat
geldt evenzo voor de sociale en maatschappelijke competenties die nodig zijn in de
pluriforme democratische samenleving, en de kerndoelen1 die daaraan gerelateerd zijn.
|
Aanvullende ambities:
• Zijn er aanvullende ambities voor het onderwijs in de basisvaardigheden en (hoe)
worden deze gerealiseerd?
|
Wettelijke vereisten:
• Artikel 2 WPO: De school bereidt de leerlingen voor op het vervolgonderwijs.
• Artikel 8, eerste lid, WPO: Het onderwijs is afgestemd op de voortgang in de ontwikkeling van de leerlingen
en zij kunnen een ononderbroken ontwikkelingsproces doorlopen.
• Artikel 8, derde lid, WPO: Het onderwijs bevordert actief burgerschap en sociale cohesie (kennis van en respect
voor basiswaarden en de ontwikkeling van sociale en maatschappelijke competenties).
• Artikel 9, eerste lid, negende lid en elfde lid, WPO jo. Besluit vernieuwde kerndoelen WPO: Het onderwijs in de Nederlandse taal en rekenen-wiskunde voldoet aan de kerndoelen
en de referentieniveaus en is – waar mogelijk – in samenhang ingericht.
• Artikel 12, tweede en derde lid, WPO: De school heeft haar beleid over het pedagogisch-didactisch handelen in het schoolplan
geformuleerd.
|
OP1. Aanbod
Het aanbod bereidt de leerlingen voor op vervolgonderwijs en de samenleving.
|
Basiskwaliteit
De school bereidt de leerlingen voor op het vervolgonderwijs en de samenleving. Zij
biedt een breed en op de kerndoelen2 gebaseerd aanbod. Onder aanbod verstaan we alle lesinhouden, ook die digitaal zijn
of online aangeboden worden. Het aanbod van de school is afgestemd op de leerlingenpopulatie
en sluit aan bij het (taal)niveau en de onderwijsbehoeften van de leerlingen. Het
aanbod wordt waar nodig gedurende de schoolloopbaan verdiept en verbreed, zodanig
dat leerlingen een ononderbroken ontwikkeling kunnen doorlopen. Het aanbod is doelgericht,
samenhangend en herkenbaar. Bovendien heeft de school de leerinhouden evenwichtig
en in samenhang over de leerjaren verdeeld.
|
Aanvullende ambities
• Zijn er aanvullende ambities voor het aanbod en (hoe) worden deze gerealiseerd?
|
Wettelijke vereisten
• Artikel 2 WPO: De school bereidt de leerlingen voor op het vervolgonderwijs.
• Artikel 8, eerste lid, WPO: Het onderwijs is afgestemd op de voortgang in de ontwikkeling van leerlingen en
zij kunnen een ononderbroken ontwikkelingsproces doorlopen.
• Artikel 8, tweede lid, WPO: De inhoud van het onderwijs richt zich op de emotionele, zintuigelijke, lichamelijke
en verstandelijke ontwikkeling en op het ontwikkelen van de creativiteit, alsmede
op het verwerven van de noodzakelijke kennis op het gebied van sociale, culturele
en lichamelijke vaardigheden.
• Artikel 9 WPO, jo. Besluit vernieuwde kerndoelen, WPO: Het onderwijsaanbod voldoet aan de kerndoelen en is – waar mogelijk – in samenhang
ingericht.
• Artikel 12, tweede lid, sub a, WPO: Het schoolplan bevat de uitwerking van de wettelijke opdrachten voor de uitgangspunten,
doelstellingen en inhoud van het onderwijs.
|
OP2. Zicht op ontwikkeling en begeleiding
De school volgt de ontwikkeling van de leerlingen en biedt waar nodig passende begeleiding
en extra ondersteuning.
|
Basiskwaliteit
De school verzamelt vanaf binnenkomst systematisch informatie over de kennis en vaardigheden
van leerlingen op alle voor het onderwijs belangrijke domeinen. Het verzamelen van
(toets)informatie gebeurt systematisch en zorgvuldig en voor de kennisgebieden taal
en rekenen/wiskunde met behulp van genormeerde toetsen. Voor het verzamelen en vastleggen
van (toets)informatie gebruikt de school een leerling- en onderwijsvolgsysteem. De
school vergelijkt de informatie met de verwachte ontwikkeling van de leerling, waarbij
voor taal en rekenen in ieder geval de referentieniveaus taal en rekenen als uitgangspunt
gelden. Dit maakt het mogelijk om het onderwijs af te stemmen op de onderwijsbehoeften
van zowel groepen als individuele leerlingen. Het stelt de school in staat zorg te
dragen voor de ontwikkeling en begeleiding van de leerling. De school heeft daarbij
hoge verwachtingen van leerlingen. De school waarborgt daarmee voor leerlingen de
ononderbroken ontwikkeling en voortgang daarin en heeft daarbij oog voor de bevordering
van gelijke kansen. De school informeert ouders regelmatig over de ontwikkeling en
vorderingen van hun kind.
Wanneer individuele of groepen leerlingen niet genoeg lijken te profiteren van het
onderwijs, analyseert de school waar de ontwikkeling stagneert en wat mogelijke verklaringen
hiervoor zijn. Vervolgens bepaalt zij wat er nodig is om op eventuele achterstanden
of voorsprongen in de ontwikkeling van leerlingen in te spelen. De school biedt de
begeleiding vervolgens gestructureerd aan. Waar nodig betrekt de school het samenwerkingsverband,
de gemeente en zorginstanties bij de begeleiding van de leerlingen. De leerlingen
krijgen daarmee de begeleiding die zij nodig hebben om het onderwijsprogramma beter
te kunnen doorlopen. De school besteedt op een structurele en herkenbare manier aandacht
aan het bestrijden van (taal)achterstanden.
De school heeft in het schoolondersteuningsprofiel vastgelegd wat zij onder extra
ondersteuning verstaat en welke voorzieningen de school kan bieden. Voor de leerlingen
die deze extra ondersteuning nodig hebben, legt de school in het ontwikkelingsperspectief
vast hoe zij het onderwijs afstemt op de behoefte van de leerling en registreert het
ontwikkelingsperspectief in het ROD. De school voert de geplande ondersteuning uit.
De inhoud en uitvoering van dit plan wordt minimaal eenmaal per schooljaar met de
ouders geëvalueerd. De school vervult de zorgplicht passend onderwijs. Wanneer de
school de extra ondersteuning voor een leerling niet kan bieden, zoekt de school in
samenwerking met ouders en zo nodig het samenwerkingsverband een passende onderwijsplek.
|
Aanvullende ambities
• Zijn er aanvullende ambities voor zicht op ontwikkeling en begeleiding en (hoe)
worden deze gerealiseerd?
|
Wettelijke vereisten
• Artikel 1 WPO: In het schoolondersteuningsprofiel is vastgelegd welke voorzieningen zijn getroffen
voor leerlingen die extra ondersteuning nodig hebben.
• Artikel 8, eerste lid, WPO: Het onderwijs is afgestemd op de voortgang in de ontwikkeling van leerlingen en
zij kunnen een ononderbroken ontwikkelingsproces doorlopen.
• Artikel 8, derde lid, WPO: Het onderwijs bevordert actief burgerschap en sociale cohesie op doelgerichte en
samenhangende wijze. Dat omvat onder meer regelmatig monitoren van de ontwikkeling
van burgerschapscompetenties, om het onderwijs af te stemmen op de actuele leerbehoefte
van leerlingen.
• Artikel 8, vierde lid, WPO: De school biedt individuele begeleiding die is afgestemd op de behoeften van de
leerlingen die extra ondersteuning nodig hebben.
• Artikel 8, vijfde lid, WPO: Het bestuur stelt ten minste eenmaal in de vier jaar het schoolondersteuningsprofiel
vast.
• Artikel 8, negende lid, WPO: De school werkt herkenbaar en gestructureerd aan de bestrijding van achterstanden.
• Artikel 11 WPO: De school rapporteert over de vorderingen van de leerlingen aan hun ouders, voogden
of verzorgers.
• Artikel 12, tweede lid, WPO: De school heeft in het schoolplan beschreven op welke wijze het schoolondersteuningsprofiel
wordt betrokken bij het onderwijskundig beleid.
• Artikel 12, vierde lid, sub a, WPO: De school heeft de wijze waarop het onderwijs wordt afgestemd op de voortgang in
de ontwikkeling van leerlingen in het schoolplan beschreven.
• Artikel 3.1 Inrichtingsbesluit WPO: In het ontwikkelingsperspectief is informatie opgenomen over de begeleiding die
de leerling wordt geboden, naar welke onderwijssoort in het voortgezet onderwijs of
naar uitstroomprofiel van het voortgezet speciaal onderwijs de leerling naar verwachting
zal uitstromen, en over de belemmerende en bevorderende factoren die van invloed zijn
op het onderwijs aan de leerling.
• Artikel 40, vierde en elfde lid, WPO: De school houdt zich aan de zorgplicht passend onderwijs.
• Artikel 40, derde lid, WPO: De school beoordeelt of de leerling extra ondersteuning nodig heeft.
• Artikel 40a, eerste en derde lid, WPO: Het bestuur stelt binnen zes weken, na op overeenstemming gericht overleg met de
ouders, een ontwikkelingsperspectief vast voor een leerling die extra ondersteuning
nodig heeft.
• Artikel 40a, tweede lid, WPO: Over het handelingsdeel van het ontwikkelingsperspectief dient door het bestuur
overeenstemming met de ouders te worden bereikt.
• Artikel 40a, vierde lid, WPO: Het bestuur evalueert het ontwikkelingsperspectief minimaal eens per schooljaar
met de ouders.
• Artikel 40a, vijfde lid, WPO: Het bestuur kan, na overleg of overeenstemming met de ouders, het ontwikkelingsperspectief
bijstellen.
• Artikel 45b, eerste en tweede lid, WPO: De school volgt de vorderingen van de leerlingen in kennis en vaardigheden door
middel van een leerling- en onderwijsvolgsysteem. Bij taal en rekenen/wiskunde gebeurt
dit in de groepen 3 tot en met 8 in ieder geval met erkende toetsen.
• Artikel 12 Wet register onderwijsdeelnemers jo. artikel 8, eerste lid, Besluit register onderwijsdeelnemers: Het bestuur registreert in het Register Onderwijsdeelnemers (ROD) voor welke periode
er voor een leerling een ontwikkelingsperspectief is vastgesteld en, indien van toepassing,
welke periode een leerling in een orthopedagogisch-didactisch centrum (opdc) is geplaatst.
|
OP3. Pedagogisch-didactisch handelen
Het pedagogisch-didactisch handelen van de leraren is afgestemd op de voortgang in
de ontwikkeling van de leerlingen en draagt eraan bij dat leerlingen een ononderbroken
ontwikkelingsproces kunnen doorlopen.
|
Basiskwaliteit
De leraren creëren in hun lessen een pedagogisch en didactisch passend en stimulerend
leerklimaat, waardoor de leerlingen zich veilig voelen en actief betrokken zijn. De
leraren tonen hoge verwachtingen van alle leerlingen. Zij zorgen voor een ordelijk
verloop van de les en benutten de lestijd efficiënt. De leraren maken het lesdoel
duidelijk. Zij monitoren tijdens de les of de leerlingen het beoogde lesdoel al dan
niet halen en passen hun onderwijs waar nodig aan. De leraren leggen de lesstof duidelijk
uit en geven de leerlingen voldoende tijd om te oefenen met de lesstof. Zij stemmen
daarbij de instructie, de verwerking en het tempo van hun onderwijs af op de onderwijsbehoeften
van individuele en groepen leerlingen. De leraren geven hun leerlingen gerichte feedback
op hun gemaakte werk en op hun leerproces. Zij stimuleren de leerlingen na te denken
over hun eigen ontwikkeling.
|
Aanvullende ambities
• Zijn er aanvullende ambities voor het pedagogisch-didactisch handelen en (hoe) worden
deze gerealiseerd?
|
Wettelijke vereisten
• Artikel 2 WPO: De school bereidt de leerlingen voor op het vervolgonderwijs.
• Artikel 8, eerste lid, WPO: Het onderwijs is afgestemd op de voortgang in de ontwikkeling van leerlingen en
zij kunnen een ononderbroken ontwikkelingsproces doorlopen. Voor deze ‘ononderbroken
ontwikkeling’ is het nodig dat het onderwijs aansluit bij het ontwikkelingsniveau
van de leerling.
• Artikel 8, derde lid, WPO: Het onderwijs bevordert actief burgerschap en sociale cohesie (kennis van en respect
voor basiswaarden en de ontwikkeling van sociale en maatschappelijke competenties).
• Artikel 12, tweede en derde lid, WPO: De school heeft haar beleid over het pedagogisch-didactisch handelen in het schoolplan
geformuleerd. Het beleid over het pedagogisch-didactisch handelen is zichtbaar in
het dagelijks handelen van de leraren.
|
OP4. Onderwijstijd
De leerlingen krijgen voldoende tijd om zich het aanbod eigen te maken.
|
Basiskwaliteit
De school biedt een programma aan dat voldoet aan de wettelijk verplichte onderwijstijd.
De school stelt vast welke activiteiten onder de onderwijstijd vallen. De school plant
de onderwijsactiviteiten weloverwogen over het schooljaar en deze worden uitgevoerd
onder verantwoordelijkheid van bevoegde leraren.
De school verdeelt de tijd zo over de vakken dat leerlingen in staat zijn het verplichte
onderwijsprogramma tot zich te nemen. De school heeft beleid om ongeoorloofd verzuim
en voortijdig schoolverlaten van leerlingen tegen te gaan, zodat ook op leerlingniveau
gestreefd wordt de onderwijstijd te behalen.
De school maakt, zo nodig, volgens de wettelijke voorschriften gebruik van de mogelijkheden
om, in het belang van de individuele leerling, af te wijken van de verplichte onderwijstijd
en/of van de mogelijkheid om een leerling een deel van de onderwijstijd door te laten
brengen op een andere school.
|
Aanvullende ambities
• Zijn er aanvullende ambities voor de onderwijstijd en (hoe) worden deze gerealiseerd?
|
Wettelijke vereisten
• Artikel 8, zevende lid, WPO: De school verzorgt minimaal het wettelijk verplichte aantal uren onderwijs en zorgt
ervoor dat de leerlingen in beginsel binnen acht aaneensluitende schooljaren de school
kunnen doorlopen.
• Artikel 8, tiende lid, WPO jo. Beleidsregel inzake het instemmen met afwijking onderwijstijd WPO: Voor het afwijken van de onderwijstijd vraagt het bestuur in bepaalde gevallen instemming
van de inspectie.
• Artikel 13, eerste lid, onder d, WPO: In de schoolgids moet de wijze waarop de verplichte onderwijstijd wordt benut worden
vermeld.
• Artikel 13, eerste lid, sub k, WPO: De school heeft haar verzuimbeleid opgenomen in de schoolgids.
• Artikel 15 WPO jo. artikel 4.1 Inrichtingsbesluit WPO: Als een leerling een deel van het onderwijsprogramma onderwijs ontvangt op een andere
school en het bestuur voldoet aan de voorwaarden daarvoor, dan telt die tijd mee voor
het aantal uren onderwijs dat de leerling ten minste moet ontvangen.
• Artikel 32, vijfde lid, WPO: Leraren die voldoen aan de vereisten van artikel 3, WPO verzorgen het onderwijs.
|
OP6. Afsluiting
De afsluiting van het onderwijs verloopt zorgvuldig.
|
Basiskwaliteit
De school zorgt ervoor dat alle leerlingen goed worden voorbereid op de overgang naar
het vervolgonderwijs.
Alle leerlingen krijgen een passend advies voor het vervolgonderwijs. De school hanteert
hierbij een zorgvuldige procedure, waaruit blijkt dat zij ernaar streeft leerlingen
gelijke kansen te bieden.
Alle leerlingen in leerjaar 8 (behoudens wettelijke uitzonderingen) maken een doorstroomtoets.
De leraren nemen de toets conform de voorschriften af.
Wanneer uit de uitslag van de doorstroomtoets een hoger schooladvies blijkt dan het
voorlopig advies, dan geeft de school een hoger definitief schooladvies. Alleen als
het in het belang is van de leerling, kan de school besluiten het advies niet te verhogen.
De school moet dit besluit motiveren.
De school informeert de ouders daarnaast over de vorderingen van de leerling en over
de informatie over de leerling die aan de ontvangende school wordt verstrekt.
|
Aanvullende ambities
• Zijn er aanvullende ambities voor de afsluiting en (hoe) worden deze gerealiseerd?
|
Wettelijke vereisten
• Artikel 2 WPO: De school bereidt de leerlingen voor op het vervolgonderwijs.
• Artikel 11 WPO: De school houdt de ouders op de hoogte van de vorderingen van de leerlingen.
• Artikel 42 WPO: Voor de ontvangende school stelt de school een onderwijskundig rapport op.
• Artikel 45b en 45c WPO en Beleidsregel ontheffingsgronden doorstroomtoets: De wet schrijft voor welke toetsen
in het primair onderwijs verplicht moeten worden afgenomen en in welke gevallen het
bestuur kan beslissen dat een leerling geen doorstroomtoets hoeft af te leggen.
• Artikel 45d WPO: De school stelt een schooladvies voor de leerling op. Het schooladvies moet worden
bijgesteld als het toetsadvies hoger is.
• Artikel 5 en artikel 6, Toetsbesluit PO: De doorstroomtoets wordt conform voorschriften afgenomen.
|
1 De wettelijke opdracht tot bevordering is ook herkenbaar in een aantal kerndoelen
voor primair onderwijs, die eveneens op sociale en maatschappelijke competenties betrekking
hebben. Te denken valt met name aan de kerndoelen 34, 35, 36, 37, 38 en 39.
2 Scholen in Friesland geven het vak Fries, met inachtneming van de daarvoor vastgestelde
kerndoelen, tenzij zij hiervoor een ontheffing hebben van gedeputeerde staten.
KWALITEITSGEBIED VEILIGHEID EN SCHOOLKLIMAAT (VS)
|
VS1. Veiligheid
De school zorgt voor een veilige omgeving voor leerlingen.
|
Basiskwaliteit
De school zorgt voor de sociale, fysieke en psychische veiligheid van de leerlingen
op school gedurende de schooldag. Een school is veilig als de sociale, fysieke en
psychische veiligheid van leerlingen niet door handelingen van anderen wordt aangetast.
Dit blijkt onder andere uit de beleving van de veiligheid en het welbevinden van de
leerlingen op school. De school monitort dit ten minste jaarlijks met een gestandaardiseerd
instrument.
De school heeft een veiligheidsbeleid beschreven dat bestaat uit een samenhangende
set van maatregelen. Het beleid is gericht op het voorkomen, afhandelen, registreren
en evalueren van incidenten, en de school voert dat beleid ook uit. Als de uitkomsten
van de monitoring daartoe aanleiding geven, treft de school maatregelen om de situatie
te verbeteren. De school voorkomt, zoveel als mogelijk, (digitaal) pesten, agressie
en geweld in elke vorm en treedt zo nodig snel en adequaat op. Dat geldt ook bij uitingen
die strijdig zijn met basiswaarden van de democratische rechtsstaat, zoals discriminatie
en onverdraagzaamheid. De school heeft een persoon aangesteld die voor ouders en leerlingen
het aanspreekpunt is in geval van pesten en die het beleid tegen pesten coördineert.
De school hanteert de meldcode Huiselijk geweld en kindermishandeling. Daarnaast komt
de school de verplichtingen na rond het melden, overleggen en aangifte doen van zedenmisdrijven.
|
Aanvullende ambities
• Zijn er aanvullende ambities voor de veiligheid en (hoe) worden deze gerealiseerd?
|
Wettelijke vereisten
• Artikel 4a WPO: Het bestuur meldt en overlegt onverwijld bij een (redelijk vermoeden van een) zedenmisdrijf
en doet daar zo nodig aangifte van. Het bestuur treedt hierbij onverwijld in contact
met de vertrouwensinspecteur.
• Artikel 4b WPO: Het bestuur stelt voor het personeel een meldcode vast die aangeeft hoe met signalen
van huiselijk geweld of kindermishandeling wordt omgegaan. Daarnaast moet het bestuur
de kennis en het gebruik van de meldcode bevorderen.
• Artikel 4c, eerste lid, sub a, WPO: Het bestuur heeft beleid ten aanzien van de veiligheid van leerlingen en voert dat
ook uit.
• Artikel 4c, eerste lid, sub b, WPO: Het bestuur monitort de veiligheid van leerlingen met een instrument dat een representatief
en actueel beeld geeft.
• Artikel 4c, eerste lid, sub c, WPO: Het bestuur heeft de volgende taken belegd bij een persoon:
o coördinatie van het beleid in het kader van het tegengaan van pesten op school;
o fungeren als aanspreekpunt in het kader van pesten.
• Artikel 4c, tweede lid, WPO: Onder veiligheid wordt de sociale, psychische en fysieke veiligheid van leerlingen
verstaan.
• Artikel 4c, vierde lid, WPO: Het bestuur zendt de resultaten van de monitor, nadat de resultaten beschikbaar
zijn, aan de inspectie.
• Artikel 8, derde lid, WPO: Het onderwijs richt zich op het bijbrengen van respect voor en kennis van de basiswaarden
van de democratische rechtsstaat. Dat omvat onder meer dat de school actie onderneemt
als er onvoldoende sprake is van een cultuur die in overeenstemming is met basiswaarden.
|
VS2. Schoolklimaat
De school heeft een schoolklimaat dat bijdraagt aan het ontwikkelen van sociale en
maatschappelijke competenties.
|
Basiskwaliteit
De school bereidt de leerlingen voor op het leven in de maatschappij. Zij creëert
daarvoor een oefenplaats die leerlingen ondersteunt bij het ontwikkelen van sociale
en maatschappelijke competenties. In de school doen leerlingen ervaring op met de
omgang met de basiswaarden van de democratische rechtsstaat en de pluriforme samenleving.
Het bestuur ziet erop toe dat de school zorg draagt voor een schoolklimaat dat in
overeenstemming is met de basiswaarden van de democratische rechtsstaat en bijdraagt
aan de bevordering daarvan.
Het personeel van de school is in zijn gedrag een voorbeeld voor de leerlingen: personeelsleden
leven de basiswaarden zichtbaar na.
De school stemt aanpak en aanbod af op de leerlingenpopulatie van de school en de
leefwereld van de leerlingen. Ook signaleert en corrigeert de school uitingen van
leerlingen die met de basiswaarden in strijd zijn.
|
Aanvullende ambities
• Zijn er aanvullende ambities voor het schoolklimaat en (hoe) worden deze gerealiseerd?
|
Wettelijke vereisten
• Artikel 8, derde lid, WPO: Het onderwijs bevordert actief burgerschap en sociale cohesie op doelgerichte en
samenhangende wijze, richt zich onder andere op het bijbrengen van respect voor en
kennis van de basiswaarden en het ontwikkelen van sociale en maatschappelijke competenties.
• Artikel 8, lid 3a, WPO: Het bestuur draagt zorg voor een schoolcultuur die in overeenstemming is met de
basiswaarden van de democratische rechtsstaat, en creëert een omgeving waarin leerlingen
worden gestimuleerd actief te oefenen met de omgang met deze waarden.
|
KWALITEITSGEBIED ONDERWIJSRESULTATEN (OR)
|
OR1. Resultaten
De school behaalt met haar leerlingen leerresultaten die ten minste in overeenstemming
zijn met de gestelde norm.
|
Basiskwaliteit
De cognitieve eindresultaten liggen op het niveau dat op grond van de kenmerken van
de leerlingenpopulatie mag worden verwacht. Dit betekent dat de eindresultaten op
de kernvakken Nederlandse taal en rekenen/wiskunde voldoen aan de gestelde norm.
|
Aanvullende ambities
• Zijn er aanvullende ambities voor de onderwijsresultaten en (hoe) worden deze gerealiseerd?
|
Wettelijke vereisten
• Artikel 10a WPO, artikel 2.2 en artikel 2.4, Inrichtingsbesluit WPO en de Regeling leerresultaten PO 2020: Scholen moeten voldoende leerresultaten behalen. Er is sprake van voldoende leerresultaten
als de resultaten op of boven de normering liggen (die is afgestemd op de samenstelling
van de leerlingenpopulatie van scholen), zoals vastgelegd in de Regeling leerresultaten
PO 2020.
|
OR2. Sociale en maatschappelijke competenties
De leerlingen behalen sociale en maatschappelijke competenties op het niveau dat ten
minste in overeenstemming is met de verwachtingen van het vervolgonderwijs en de maatschappij.
|
Basiskwaliteit
De school heeft een goed beeld van de kenmerken van haar leerlingenpopulatie en heeft
ambitieuze verwachtingen over het niveau dat de leerlingen voor de sociale en maatschappelijke
competenties kunnen bereiken. Ze neemt de aansluiting op het vervolgonderwijs en de
maatschappij als uitgangspunt voor de competenties voor leerlingen.
De school onderbouwt welke resultaten ze op dit gebied wil bereiken. De school brengt
de resultaten op een betrouwbare en inzichtelijke manier in kaart. De school spant
zich zichtbaar in om ervoor te zorgen dat leerlingen die de school verlaten daaraan
voldoen. Daarmee laat de school zien dat zij haar doelstellingen voor deze competenties
behaald heeft.
|
Aanvullende ambities
• Zijn er aanvullende ambities voor de sociale en maatschappelijke competenties en
(hoe) worden deze gerealiseerd?
|
Wettelijke vereisten
• Artikel 2 WPO: De school bereidt de leerlingen voor op het vervolgonderwijs.
• Artikel 8, tweede lid, WPO: Het onderwijs richt zich herkenbaar op de emotionele en de verstandelijke ontwikkeling,
op het ontwikkelen van creativiteit, het verwerven van kennis en van sociale, culturele
en lichamelijke vaardigheden.
• Artikel 8, derde lid, WPO: Het onderwijs richt zich herkenbaar op het ontwikkelen van de sociale en maatschappelijke
competenties die de leerling in staat stellen deel uit te maken van en bij te dragen
aan de pluriforme, democratische Nederlandse samenleving.
|
KWALITEITSGEBIED STUREN, KWALITEITSZORG EN AMBITIE (SKA)
|
SKA1. Visie, ambities en doelen
De school heeft een gedragen visie op goed onderwijs, heeft daarvoor ambities en doelen
en stuurt op het behalen daarvan.
|
Basiskwaliteit
De school heeft, als onderdeel van het stelsel van kwaliteitszorg, een gedragen visie,
ambities en doelen gericht op goed onderwijs die ervoor zorgen dat leerlingen een
ononderbroken ontwikkeling kunnen doorlopen. De schoolleiding vertaalt haar visie,
ambities en doelen in onderwijskundig beleid en stuurt daarop om de beoogde resultaten
te behalen. De schoolleiding beschrijft op welke manier ze zorgt voor het realiseren,
borgen en verbeteren van de onderwijskwaliteit en hoe ze de naleving van de wettelijke
eisen realiseert, onder meer op het gebied van de basisvaardigheden taal, rekenen
en burgerschap.
De schoolleiding sluit met haar visie, ambities en doelen aan op die van haar bestuur
en op de kenmerken van de leerlingenpopulatie van de school. Dit doet zij onder meer
door aan te geven hoe ze rekening houdt met (taal)achterstanden, de wettelijke opdracht
tot bevordering van burgerschap en specifieke leerbehoeften om bij te dragen aan gelijke
kansen voor alle leerlingen. Resultaten van eerdere evaluaties, interne en externe
dialoog zijn zichtbaar in de doelen voor het onderwijskundig beleid.
De schoolleiding richt de voorwaarden in om de onderwijskundige ambities en doelen
te bereiken, waaronder het personeelsbeleid en de organisatie van het onderwijs. Daarbij
is de interne verantwoordelijkheidsverdeling duidelijk.
|
Aanvullende ambities
• Zijn er aanvullende ambities in relatie tot de visie en doelen en (hoe) worden deze
gerealiseerd?
|
Wettelijke vereisten
• Artikel 8, derde lid, WPO: Het onderwijs bevordert actief burgerschap en sociale cohesie (kennis van en respect
voor basiswaarden en de ontwikkeling van sociale en maatschappelijke competenties).
• Artikel 8, negende lid, WPO: Het onderwijs wordt zodanig ingericht dat daarbij op structurele en herkenbare wijze
aandacht wordt besteed aan het bestrijden van achterstanden, in het bijzonder in de
beheersing van de Nederlandse taal.
• Artikel 10 WPO: Het bestuur moet zorgen voor de kwaliteit van het onderwijs op een school. Onder
zorg dragen voor wordt in elk geval verstaan: het naleven van de wet en het uitvoeren
van het stelsel van kwaliteitszorg. Dat houdt onder andere in dat er toetsbare doelen
zijn geformuleerd.
• Artikel 12, eerste lid, WPO: Het schoolplan bevat een beschrijving van het beleid met betrekking tot de kwaliteit
van het onderwijs dat binnen de school wordt gevoerd, en omvat in elk geval het onderwijskundig
beleid, het personeelsbeleid en het stelsel van kwaliteitszorg.
• Artikel 12, tweede lid, WPO: De beschrijving van het onderwijskundig beleid omvat in elk geval de inhoud van
het onderwijs, de eigen opdrachten voor het onderwijs, het pedagogisch-didactisch
klimaat en de veiligheid. Daarbij betrekt de school het schoolondersteuningsprofiel.
• Artikel 12, vierde lid, WPO: De school draagt door haar stelsel van kwaliteitszorg zorg voor de ononderbroken
ontwikkeling van leerlingen en de afstemming van het onderwijs op de voortgang van
de ontwikkeling van leerlingen. Ook moet worden vastgesteld waar verbetermaatregelen
nodig zijn.
• Artikel 31 WPO: Het bestuur stelt een managementstatuut vast waaruit de verantwoordelijkheidsverdeling
in de aansturing van de school blijkt.
• Artikel 160 en artikel 161 WPO: Het op gemeentelijk niveau maken van afspraken over en het formuleren van doelen
voor het bestrijden van onderwijsachterstanden.
|
SKA2. Uitvoering en kwaliteitscultuur
De school realiseert de doelen voor goed onderwijs, bevordert een kwaliteitscultuur,
zorgt voor randvoorwaarden en stuurt, waar nodig, tussentijds bij.
|
Basiskwaliteit
De school realiseert de doelen voor goed onderwijs, die voortkomen uit haar visie
en ambities. De schoolleiding zorgt daartoe voor een professionele en veilige leer-
en verbetercultuur in de school. Binnen deze kwaliteitscultuur geven schoolleiding
en het (bevoegd) onderwijspersoneel samen uitvoering aan het stelsel van kwaliteitszorg,
zodat de school als geheel gericht werkt aan het bereiken van de onderwijskundige
doelen. Waar nodig stuurt de schoolleiding tussentijds bij.
De schoolleiding zorgt ervoor dat de deskundigheidsbevordering van het personeel binnen
de gestelde doelen gestalte krijgt. Leraren(teams) oefenen daarbij de eigen verantwoordelijkheid
bij het inrichten van hun onderwijs uit.
De schoolleiding toont in haar sturing onderwijskundig leiderschap en zorgt voor een
gerichte inzet van middelen om gestelde doelen te realiseren, onder meer op het gebied
van de basisvaardigheden taal, rekenen en burgerschap. De school geeft uitvoering
aan het schoolondersteuningsprofiel. Zij werkt samen met andere scholen, het samenwerkingsverband
en andere organisaties, zodat geen leerling tussen wal en schip valt.
|
Aanvullende ambities
• Zijn er aanvullende ambities voor de sturing op uitvoering en kwaliteitscultuur
en (hoe) worden deze gerealiseerd?
|
Wettelijke vereisten
• Artikel 3, artikel 32b en artikel 34a, WPO: Het bestuur beschikt bij elk personeelslid waarvoor bekwaamheidseisen gelden over
geordende gegevens over de bekwaamheid en het onderhouden daarvan.
• Artikel 8, vierde lid, WPO: Het bestuur treedt zo nodig in overleg met gemeente, jeugdgezondheidszorg, een instantie
voor maatschappelijke ondersteuning of een zorgaanbieder.
• Artikel 8, vijfde lid, WPO: Het bestuur stelt ten minste eenmaal in de vier jaar het schoolondersteuningsprofiel
vast.
• Artikel 18a WPO: Het bestuur is aangesloten bij een samenwerkingsverband.
• Artikel 10 WPO: Het bestuur moet zorgen voor de kwaliteit van het onderwijs op een school. Onder
‘zorg dragen voor’ wordt in elk geval verstaan: het naleven van de wet en het uitvoeren
van het stelsel van kwaliteitszorg. Dat houdt onder andere in dat het bestuur en de
scholen zicht hebben op de kwaliteit van het onderwijs. Daarbij moet het functioneren
van de kwaliteitscyclus centraal staan.
• Artikel 12, derde lid, WPO: Het schoolplan bevat een beschrijving van het personeelsbeleid. Dit personeelsbeleid
gaat in elk geval over hoe wordt voldaan aan de eisen van bevoegdheid en onderhoud
van bekwaamheid, de bijdrage van het personeel aan het onderwijskundig beleid, het
pedagogisch-didactisch handelen, de evenredige vertegenwoordiging van vrouwen in de
schoolleiding, bedoeld in artikel 30.
• Artikel 31a, eerste tot en met derde lid, WPO: De school dient leraren een zelfstandige verantwoordelijkheid te geven bij de beoordeling
van de onderwijsprestaties van leerlingen en voldoende zeggenschap te geven waar het
gaat om het vakinhoudelijke, vakdidactische en pedagogische proces in de school. De
afspraken hierover worden vastgelegd in een professioneel statuut.
|
SKA3. Evaluatie, verantwoording en dialoog
De school evalueert en analyseert systematisch of zij de doelen realiseert en verantwoordt
zich daarover. Ze stelt, wanneer nodig, het schoolbeleid bij en betrekt interne en
externe belanghebbenden in een goed functionerende dialoog.
|
Basiskwaliteit
De schoolleiding monitort, evalueert, analyseert en beoordeelt als onderdeel van het
stelsel van kwaliteitszorg in hoeverre de doelen en het beleid worden gerealiseerd
en informeert het bestuur daarover. Zij haalt intern en extern actief informatie op
om zicht te krijgen op de uitvoering, de resultaten van het onderwijs voor de leerlingen
en mogelijke kansen en bedreigingen voor de verdere ontwikkeling van het onderwijs,
onder meer op het gebied van de basisvaardigheden taal, rekenen en burgerschap.
Voor een goede overdracht en om zicht te houden op het vervolgsucces van haar leerlingen,
onderhoudt de school contact met de scholen/instellingen waar deze naartoe uitstromen.
De schoolleiding organiseert tegenspraak. Daarvoor gaat zij actief een dialoog aan
met in ieder geval ouders, personeel, de (gemeenschappelijke) medezeggenschapsraad
((G)MR) en, wanneer van toepassing, leerlingen, gemeenten en/of (regionale)werkgevers.
De school informeert belanghebbenden minimaal jaarlijks op toegankelijke manier over
haar doelen en werkwijze, en over de resultaten die zij heeft behaald.
De schoolleiding analyseert en beoordeelt de uitkomsten van de evaluatie en verwerkt
deze wanneer nodig in het (verbeter)beleid, zodat dit bijdraagt aan ontwikkeling en
verbetering van het onderwijs. Daarnaast gebruikt de school de uitkomsten van de evaluatie
om de sturing te verbeteren. Zij maakt daarbij duidelijk welk effect de inbreng van
belanghebbenden heeft op het borgen en bijstellen van het schoolbeleid.
|
Aanvullende ambities
• Zijn er aanvullende ambities voor de evaluatie, verantwoording en dialoog en (hoe)
worden deze gerealiseerd?
|
Wettelijke vereisten
• Artikel 8, eerste lid, WPO: Het onderwijs wordt zodanig ingericht dat de leerlingen een ononderbroken ontwikkelingsproces
kunnen doorlopen.
• Artikel 8 WMS: De (G)MR ontvangt tijdig alle inlichtingen van het bestuur die redelijkerwijs nodig
zijn om zijn taak te kunnen vervullen en ontvangt in elk geval bepaalde in de wet
beschreven informatie.
• Artikel 10 en artikel 12, vierde lid, WPO: Het bestuur zorgt voor de kwaliteit van het onderwijs op de scholen via een stelsel
van kwaliteitszorg. Dat houdt onder andere in dat er regelmatig wordt geëvalueerd
of deze doelen worden gehaald.
• Artikel 10 WMS: Het bestuur heeft in bepaalde gevallen voorafgaande instemming nodig van de (G)MR
voor elk besluit in dat geval, bijvoorbeeld bij verandering van de onderwijskundige
doelstellingen van de school.
• Artikel 11 WMS: Het bestuur moet de (G)MR vooraf in de gelegenheid stellen om te adviseren over
besluiten bij bepaalde aangelegenheden, bijvoorbeeld bij de vaststelling of wijziging
van de hoofdlijnen van het meerjarig financieel beleid voor de school.
• Artikel 12 WMS: Het bestuur heeft voorafgaande instemming nodig van het personeelsdeel van de (G)MR
bij besluiten bij bepaalde aangelegenheden, bijvoorbeeld bij de vaststelling of wijziging
van de samenstelling van de formatie.
• Artikel 13, eerste lid, sub a, WPO: De school maakt in de schoolgids duidelijk wat de doelen van het onderwijs zijn
en welke resultaten met het onderwijsleerproces worden bereikt.
• Artikel 13, eerste lid, sub o, WPO: In de schoolgids dienen ook de gedane bevindingen ten aanzien van het stelsel van
kwaliteitszorg te worden opgenomen en de maatregelen die naar aanleiding daarvan zijn
getroffen.
• Artikel 14 WMS: Het bestuur heeft voorafgaande instemming nodig van het ouder- en leerlingdeel van
de (G)MR over bepaalde besluiten, bijvoorbeeld over de vaststelling van de schoolgids.
• Artikel 160 en artikel 161 WPO: De bevoegde gezagsorganen van de scholen voeren jaarlijks overleg met elkaar, met
organisatie voor kinderopvang en met de gemeente over het voorkomen van segregatie,
het bevorderen van integratie en het bestrijden van achterstanden.
|
5.4. Overige wettelijke vereisten
Niet alle deugdelijkheidseisen zoals die in de onderwijswet- en regelgeving staan
vermeld, zijn opgenomen in het onderzoekskader. Dit geldt bijvoorbeeld voor die over
de Verklaring Omtrent het Gedrag (VOG) en de vrijwillige ouderbijdrage. De deugdelijkheidseisen
die niet aan een standaard in het waarderingskader zijn verbonden, vatten we samen
onder de noemer ‘overige wettelijke vereisten’. Het schoolplan is voor het schoolbeleid,
vaak ook in relatie tot overige wettelijke eisen, een belangrijk verantwoordingsdocument.
In ons jaarwerkplan, dat op de website van de inspectie wordt gepubliceerd, geven
we aan welke thema’s we in dat jaar onderzoeken. Ook op grond van meldingen en signalen
kunnen we besturen en scholen bevragen op het mogelijk niet-naleven van de overige
wettelijke vereisten. Niet-naleving van (een of meer van) de overige wettelijke vereisten
kan op schoolniveau in dat geval niet leiden tot een oordeel Onvoldoende of tot het
oordeel Zeer zwak. Wel moet de school/het bestuur de tekortkoming binnen een door
de inspectie te bepalen termijn herstellen.
6. Oordelen en waarderen
6.1. Inleiding
In dit hoofdstuk beschrijven we hoe we oordelen en waarderen. We doen dat zo transparant
mogelijk, aan de hand van het waarderingskader op bestuurs- en schoolniveau en met
de beschrijving van de oordeelsvorming, zoals opgenomen in dit hoofdstuk. Onze oordelen
gaan altijd over de gerealiseerde kwaliteit van de (be)sturing en over het onderwijs
dat leerlingen ontvangen.
We gaan in dit hoofdstuk eerst in op hoe we omgaan met het raamwerk van de kernfuncties
op stelselniveau (paragraaf 6.2), zoals opgenomen in hoofdstuk 3. Dat hanteren we
uitsluitend vanuit onze stimulerende rol. Daarna leggen we uit hoe we op basis van
de waarderingskaders voor besturen en scholen (hoofdstuk 4 en 5) oordelen en waarderen.
In het algemeen bepaalt het al dan niet voldoen aan de deugdelijkheidseisen of een
standaard Voldoende of Onvoldoende is. De waardering Goed spreken we uit als ambities,
rondom basiskwaliteit en/of daarboven uitstijgend, gerealiseerd worden. We beschrijven
dit in paragraaf 6.3. In paragraaf 6.4 zijn beslisregels voor de beoordeling van de
standaarden voor het bestuur beschreven, gevolgd door de beslisregels voor de beoordeling
van onderwijskwaliteit van scholen in paragraaf 6.5.
De standaard basisvaardigheden krijgt per 1 augustus 2024 het gewicht van de standaarden
Resultaten, Zicht op ontwikkeling en begeleiding, Pedagogisch-didactisch handelen
en Veiligheid en telt vanaf die datum dus net als deze standaarden zwaarder dan de
andere standaarden mee in het oordeel op schoolniveau. Tot 1 augustus 2024 telt de
standaard basisvaardigheden wel mee in het oordeel op schoolniveau, maar nog niet
met het gewicht van de standaarden Resultaten, Zicht op ontwikkeling en begeleiding,
Pedagogisch-didactisch handelen en Veiligheid.
6.2. Stimuleren op stelselniveau
In hoofdstuk 3 is het stelseltoezicht beschreven. We reflecteren daarop en spreken
geen oordelen uit. We gebruiken het raamwerk om de drie kernfuncties van het onderwijs,
namelijk kwalificatie, socialisatie en allocatie, waaronder selectie en gelijke kansen
en daarnaast de belangrijke voorwaarden daarvoor te beschouwen. We beschrijven jaarlijks
in ‘De Staat van het Onderwijs’ (paragraaf 7.2) hoe het met de kernfuncties en voorwaarden
van het onderwijsstelsel is gesteld.
We bespreken deze thema’s bij onderzoeken bij besturen en scholen. Uit onze gegevens
op stelselniveau kan blijken dat de kwaliteit van (een deel van) de kernfuncties in
een bepaalde regio in hoge of juist mindere mate gerealiseerd wordt. Door ambities
van besturen rondom kernfuncties in een open dialoog te bespreken en te verkennen,
leggen we een verbinding tussen scholen en hun invulling van de kernfuncties.
6.3. Oordelen en waarderen standaarden bestuur en school
Voor het beoordelen en waarderen van de kwaliteit van besturen en scholen gebruiken
we de standaarden zoals beschreven in de hoofdstukken 4 en 5. Een standaard bestaat
uit een beschrijving van de basiskwaliteit, gebaseerd op de deugdelijkheidseisen.
Per standaard besteden we daarnaast aandacht aan de vragen naar aanvullende ambities.
Of een standaard als Voldoende of Onvoldoende wordt beoordeeld, is gebaseerd op de
vraag of het bestuur/de school voldoet aan de deugdelijkheidseisen en daarmee basiskwaliteit
realiseert. Voor de waardering Goed wordt de realisatie van ambities betrokken. Onderstaande
tabel geeft aan hoe het oordeel en de waardering op standaardniveau tot stand komt:
Oordeel/waardering standaard
|
Norm voor standaarden
|
Goed
|
Het bestuur of de school voldoet aan de deugdelijkheidseisen en realiseert ook ambities
die daarboven uitstijgen.
|
Voldoende
|
Het bestuur of de school voldoet aan de deugdelijkheidseisen en realiseert daarmee
basiskwaliteit.
|
Onvoldoende
|
Het bestuur of de school voldoet niet aan de deugdelijkheidseisen.
|
6.4. Oordelen en waarderen op bestuursniveau
Om basiskwaliteit op de scholen te kunnen waarborgen, gaan we ervan uit dat het bestuur
in staat is om de kwaliteitscyclus, zoals uitgedrukt in de wettelijke eisen van de
drie standaarden van het kwaliteitsgebied Besturing, kwaliteitszorg en ambitie (zie
hoofdstuk 4), uit te voeren. Daar waar dat niet het geval is, leidt dit tot een Onvoldoende
op het kwaliteitsgebied Besturing, kwaliteitszorg en ambitie. Als het bestuur aan
de deugdelijkheidseisen voldoet en ambities realiseert, waarderen we het kwaliteitsgebied
als Goed. Hoe het oordeel of de waardering op bestuursniveau tot stand komt, ziet
er als volgt uit:
Oordeel/waardering bestuursniveau
|
Norm kwaliteitsgebied
Besturing, kwaliteitszorg en ambitie
|
Goed
|
Twee standaarden uit het kwaliteitsgebied Besturing, kwaliteitszorg en ambitie zijn
Goed en de derde is ten minste Voldoende.
|
Voldoende
|
Alle drie de standaarden uit het kwaliteitsgebied Besturing, kwaliteitszorg en ambitie
zijn ten minste Voldoende.
|
Onvoldoende
|
Een of meer standaarden uit het kwaliteitsgebied Besturing, kwaliteitszorg en ambitie
is/zijn Onvoldoende.
|
Het niet voldoen aan een deugdelijkheidseis van financiële continuïteit of rechtmatigheid
leidt in alle gevallen tot een herstelopdracht voor het bestuur. Dit geldt ook als
de jaarstukken van het bestuur niet zijn ingediend zoals wettelijk vereist is. De
mate waarin het oordeel of waardering van de betreffende standaard binnen het kwaliteitsgebied
Besturing, kwaliteitszorg en ambitie wordt aangepast is afhankelijk van de ernst van
de tekortkoming.
6.5. Oordelen en waarderen op schoolniveau
Het oordeel of de waardering over de kwaliteit van de school (eindoordeel) komt tot
stand op basis van de volgende normen.
Eindoordeel/waardering schoolniveau
|
Norm
|
Voldoende (basiskwaliteit)
|
De standaarden Resultaten, Zicht op ontwikkeling en begeleiding, Pedagogisch-didactisch
handelen en Veiligheid zijn Voldoende, én niet meer dan één andere standaard in de
gebieden Onderwijsproces of Veiligheid en schoolklimaat is Onvoldoende.
|
Onvoldoende1
|
De standaard Resultaten of Zicht op ontwikkeling en begeleiding of Pedagogisch-didactisch
handelen of Veiligheid is Onvoldoende, óf twee of meer andere standaarden in de gebieden
Onderwijsproces en/of Veiligheid en schoolklimaat zijn Onvoldoende.
|
Zeer zwak
|
De standaard Resultaten is Onvoldoende én een of meer van de volgende standaarden
Zicht op ontwikkeling en begeleiding en/óf Pedagogisch-didactisch handelen en/óf Veiligheid
is/zijn Onvoldoende.
|
1 In het geval er sprake is van een situatie met alleen onvoldoende leerresultaten
(zonder een of meerdere andere onvoldoende(s) op standaarden) zal dat geen aanleiding
zijn om over te gaan tot het opleggen van een bekostigingsmaatregel, zoals opschorten
of inhouden van (een deel van) de rijksbekostiging.
6.5.1. Wettelijke norm zeer zwak onderwijs
De norm voor het oordeel Zeer zwak is bij wet bepaald. Artikel 10a, WPO stelt dat het onderwijs zeer zwak is als de resultaten ernstig en langdurig tekortschieten
en er in verband met dit tekortschieten ook tekortkomingen zijn in de naleving van
een of meer bij of krachtens deze wet gegeven voorschriften. In de tabel hierboven
is aangegeven hoe we deze wettelijke norm in het waarderingskader hebben vertaald.
Het inspectierapport waarin de inspectie tot het oordeel komt dat de kwaliteit van
het onderwijs Zeer zwak is, geldt na de vaststelling daarvan als een besluit in de
zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Een bestuur kan tegen het oordeel Zeer zwak bezwaar maken en vervolgens tegen
de beslissing op bezwaar beroep aantekenen (artikel 20, zesde lid, WOT).
6.5.2. Normering bij niet te beoordelen resultaten
In de wet (artikel 10a, vierde lid, WPO) is bepaald dat wanneer de leerresultaten van de school niet kunnen worden beoordeeld,
het volgende geldt: ‘De kwaliteit van het onderwijs is Zeer zwak als de school tekortschiet
in de naleving van twee of meer bij of krachtens deze wet gegeven voorschriften en
de school dientengevolge tekortschiet in het zorg dragen voor de veiligheid op school,
bedoeld in artikel 4c, of het zodanig inrichten van het onderwijs dat leerlingen een ononderbroken ontwikkelingsproces
kunnen doorlopen dan wel het afstemmen van het onderwijs op de voortgang in de ontwikkeling
van de leerlingen, bedoeld in artikel 8, eerste lid, WPO.’
In alle gevallen dat de resultaten niet te beoordelen zijn, hanteren we, als voldaan
is aan artikel 10a, vierde lid, WPO, de volgende normering voor Zeer zwak.
Normering bij niet te beoordelen resultaten
|
Onvoldoende
|
De standaard Zicht op ontwikkeling en begeleiding of Pedagogisch-didactisch handelen
of Veiligheid of Visie, ambities en doelen (SKA1) is Onvoldoende, óf twee andere standaarden
in de gebieden Onderwijsproces en/of Veiligheid en schoolklimaat zijn Onvoldoende.
|
Zeer zwak
|
Twee of meer van de vier volgende standaarden zijn Onvoldoende: Zicht op ontwikkeling
en begeleiding, Pedagogisch-didactisch handelen, Veiligheid en Visie, ambities en
doelen.
|
6.5.3. Extra normering voor nieuwe scholen
Nieuwe scholen hebben vaak nog geen representatieve eindresultaten beschikbaar. Deze
kunnen net als bij scholen met niet te beoordelen eindresultaten dan ook geen rol
spelen in de beoordeling. Voor nieuwe scholen gelden net als voor andere scholen de
beslisregels ’Normering bij niet te beoordelen eindresultaten’ (paragraaf 6.5.2).
Daar bovenop gelden voor nieuwe scholen ook de volgende wettelijke regels. In artikel 157, WPO is geregeld dat een school die minder dan twee jaar bekostiging ontvangt en die slechte
kwaliteit levert, gesloten kan worden of dat de bekostiging kan worden beëindigd.
Dit kan alleen als de school al in het eerste jaar én na een verbetertermijn van een
jaar nog steeds niet voldoet aan drie of meer belangrijke bij of krachtens de wet
gegeven voorschriften (deugdelijkheidseisen). Daardoor draagt de school geen zorg
voor de veiligheid, kunnen de leerlingen geen ononderbroken ontwikkelingsproces doorlopen
of wordt het onderwijs niet afgestemd op de voortgang in de ontwikkeling van de leerlingen.
Dat betekent dat de sluiting van een nieuwe school een uitzonderlijk instrument is,
dat alleen gebruikt kan worden als de kwaliteit van een school ver beneden peil is.
Daarom moet in dit geval sprake zijn van een extra tekortkoming in de naleving van
de deugdelijkheidseisen ten opzichte van de normering Zeer zwak bij andere scholen.
Sluiting of beëindiging van bekostiging is dan in het belang van de leerlingen wettelijk
mogelijk.
Bovengenoemde wettelijke regels brengen de volgende extra normering met zich mee voor
nieuwe scholen.
Extra normering voor nieuwe scholen
|
Zeer zwak
|
Veiligheid, Zicht op ontwikkeling en begeleiding én Pedagogisch-didactisch handelen
zijn Onvoldoende.
|
Het oordeel Voldoende volgt de beslisregels voor de scholen (paragraaf 6.5 en/of paragraaf 6.5.2).
6.5.4. Normering per 1 augustus 2024
Per 1 augustus 2024 komt het oordeel over de kwaliteit van de school tot stand op
basis van de normen in onderstaand tabel.
Eindoordeel/waardering
|
Norm
|
Voldoende
|
De standaarden Resultaten, Basisvaardigheden, Zicht op ontwikkeling en begeleiding,
Pedagogisch-didactisch handelen en Veiligheid zijn voldoende, én niet meer dan één
andere standaard in de gebieden Onderwijsproces of Veiligheid en schoolklimaat is
Onvoldoende.
|
Onvoldoende
|
De standaard Resultaten of Basisvaardigheden of Zicht op ontwikkeling en begeleiding
of Pedagogisch didactisch handelen of Veiligheid is Onvoldoende, óf twee of meer andere
standaarden in de gebieden Onderwijsproces en/of Veiligheid en schoolklimaat zijn
Onvoldoende.
|
Zeer zwak
|
De standaard Resultaten is Onvoldoende én een of meer van de volgende standaarden
Basisvaardigheden en/óf Zicht op ontwikkeling en begeleiding en/óf Pedagogisch didactisch
handelen en/óf Veiligheid is/zijn Onvoldoende.
|
In alle gevallen dat de resultaten niet te beoordelen zijn, hanteren we per 1 augustus
2024, als voldaan is aan artikel 10a, vierde lid, WPO, de volgende normering voor Zeer zwak.
Normering bij niet te beoordelen resultaten
|
Onvoldoende
|
De standaard Basisvaardigheden, Zicht op ontwikkeling en begeleiding of Pedagogisch-didactisch
handelen of Veiligheid of Visie, ambities en doelen is Onvoldoende, óf twee andere
standaarden in de gebieden Onderwijsproces en/of Veiligheid en schoolklimaat zijn
Onvoldoende.
|
Zeer zwak
|
Twee of meer van de vijf volgende standaarden zijn Onvoldoende: Basisvaardigheden,
Zicht op ontwikkeling en begeleiding, Pedagogische didactisch handelen, Veiligheid
en Visie, ambities en doelen.
|
De in 6.5.3 genoemde wettelijke regels brengen per 1 augustus 2024 de volgende extra
normering met zich mee voor nieuwe scholen.
Extra normering voor nieuwe scholen
|
Zeer zwak
|
De standaarden Basisvaardigheden, Veiligheid, Zicht op ontwikkeling en begeleiding
én Pedagogisch-didactisch handelen zijn Onvoldoende.
|
6.6. Oordeelsvorming
6.6.1. Beoordelen naleving deugdelijkheidseisen
Bij onze oordeelsvorming hanteren we bovengenoemde normering als richtlijn. De mate
waarin de onderwijspraktijk de essentie en de bedoeling van met name de deugdelijkheidseisen
tentoonspreidt, is bepalend voor ons oordeel. Voor het oordeel Voldoende gaan we er
in principe van uit dat aan alle deugdelijkheidseisen die horen bij de standaard is
voldaan. We beoordelen de kwaliteit zoals in de standaard is omschreven integraal
en niet elke deugdelijkheidseis van de standaard op zichzelf. Het kan zijn dat een
bestuur of school op een standaard een positief beeld laat zien, maar op een bepaald
element van de standaard (nog) niet. Als dit beperkt van invloed is op de aangetroffen
kwaliteit van de school of voor leerlingen én als de tekortkoming eenvoudig en op
korte termijn kan worden hersteld, dan geven we het oordeel Voldoende op de standaard.
Het bestuur krijgt dan een opdracht tot herstel (herstelopdracht) voor dit bepaalde
onderdeel van de standaard en zorgt voor de naleving. Wanneer niet is voldaan aan
de deugdelijkheidseisen van financiële continuïteit of rechtmatigheid, kan de betreffende
standaard binnen het kwaliteitsgebied Besturing, kwaliteitszorg en ambities niet als
Voldoende worden beoordeeld of als Goed worden gewaardeerd.
6.6.2. Waarderen van ambities
Zowel besturen als scholen hebben vanuit hun visie ambities. Deze ambities kunnen
gaan over de basiskwaliteit en er zijn ambities die daarboven uitstijgen. Naast het
voldoen aan de deugdelijkheidseisen, baseren we een waardering Goed op het geheel
aan gerealiseerde ambities door het bestuur of door de school bij een betreffende
standaard. We onderzoeken of het bestuur (bij een vierjaarlijks onderzoek) of de school
(bij een onderzoek op schoolniveau) de voorgenomen ambities uitvoert en realiseert.
De visie en de plannen op bestuursniveau en de vertaling daarvan door de schoolleiding
op schoolniveau, vastgelegd in het schoolplan, spelen hierbij een belangrijke rol.
6.6.3. Omgeving van bestuur en school
De omgeving en de condities waarin het bestuur en de school opereren, kunnen in positieve
of negatieve zin de onderwijskwaliteit en het financieel beheer beïnvloeden. Omgevingsfactoren
en condities zijn bijvoorbeeld de kenmerken en de ontwikkeling van de leerlingenpopulatie,
de beschikbaarheid van personeel, een fusiegeschiedenis, de huisvesting, de organisatieontwikkeling
en de ontwikkeling van het bestuur. We verwachten dat besturen en scholen met hun
visie, ambities, doelen en beleid op deze factoren inspelen om de kernfuncties voor
het onderwijs voor al hun leerlingen te realiseren. Onze oordelen gaan altijd over
de gerealiseerde kwaliteit van de (be)sturing en van het onderwijs dat leerlingen
ontvangen.
Omgeving en condities spelen hoofdzakelijk een rol bij het bepalen van de invulling
van het onderzoek en eventueel bij het vervolgtoezicht.
7. Werkwijze toezicht
7.1. Inleiding
In dit hoofdstuk beschrijven we hoe we het toezicht uitvoeren. We beschrijven in paragraaf 7.2
eerst onze werkwijze voor het stelseltoezicht. Aan de kernfuncties van het stelsel
geven besturen en scholen invulling. Daarnaast waarborgen besturen de uitvoering en
kwaliteit van het onderwijs op de scholen onder hun bestuur. In paragraaf 7.3 beschrijven
we de werkwijze voor het toezicht op besturen en scholen. In paragraaf 7.4 staat welke
activiteiten we hiervoor ondernemen. In de laatste paragraaf van dit hoofdstuk gaan
we in op onze werkwijze bij het vervolgtoezicht.
7.2. Stelseltoezicht
7.2.1. Werkwijze van het stelseltoezicht
Via het stelseltoezicht geven we een beeld van de kwaliteit van het Nederlandse onderwijsstelsel.
We signaleren waar het goed gaat en waar niet, agenderen thema’s en dragen bij aan
het oplossen van knelpunten. Door het stelsel als geheel in ogenschouw te nemen, krijgen
we bijvoorbeeld zicht op onderwijsloopbanen, knelpunten bij overgangen tussen sectoren
en (on)gelijkheid van kansen. Zo kunnen we bevorderen dat het onderwijs aan leerlingen
steeds beter wordt. In hoofdstuk 3 is hiervoor een raamwerk met een beschrijving van
stelselkwaliteit opgenomen.
Figuur 7.2.1a Cyclus stelseltoezicht
In het stelseltoezicht zetten we een aantal stappen (zie figuur 7.2.1a):
-
• We monitoren trends en ontwikkelingen in het Nederlandse onderwijs.
-
• We analyseren waar het goed gaat, maar reflecteren ook op de knelpunten die risico’s
vormen voor de kwaliteit van het stelsel.
-
• We agenderen welke belangrijke risicovolle knelpunten we zien voor het onderwijsstelsel
en rapporteren daarover onder andere jaarlijks in ‘De Staat van het Onderwijs’.
-
• We interveniëren wanneer dat vanuit de stimulerende functie van het toezicht passend
is. We doen dat via het stelsel-, bestuurs- en schooltoezicht, maar ook door andere
activiteiten om het onderwijsveld te stimuleren de kwaliteit te verhogen.
In paragraaf 7.2.2 gaan we verder in op hoe we monitoren en analyseren. In paragraaf 7.2.3
beschrijven we hoe we agenderen en interveniëren.
7.2.2. Monitoring en analyse van ontwikkelingen
Aan de hand van het raamwerk van de kwaliteitsbeschrijving van het stelsel (zie hoofdstuk 3)
volgen we systematisch de ontwikkelingen in het onderwijsstelsel. We kijken naar hoe
het geheel van besturen en scholen samen de drie kernfuncties vervult: kwalificatie,
socialisatie en allocatie, waaronder selectie en gelijke kansen. Ook kijken we naar
de essentiële voorwaarden om deze te verwezenlijken: de doelmatigheid, zoals te zien
aan beschikbaarheid en besteding van financiële middelen, het personeelsbeleid, de
kwaliteitszorg en het bestuurlijk handelen.
Voor de monitoring en aansluitende analyse verzamelen we gegevens uit verschillende
bronnen. We gebruiken bestaande gegevens, gegevens uit stelsel- en instellingstoezicht,
signalen en we verzamelen zelf gegevens door thematisch onderzoek.
Bestaande gegevens, gegevens uit stelsel- en instellingstoezicht en signalen
We gebruiken gegevens uit het toezicht op besturen en scholen, waaronder gegevens
die het bestuur zelf beschikbaar heeft. Daarnaast gebruiken we signalen die we over
het onderwijs ontvangen. Verder maken we gebruik van gegevens van andere organisaties
en van wetenschappelijk onderzoek. We analyseren het grootste gedeelte van de gegevens
minimaal jaarlijks, maar het kan ook zijn dat we meerdere keren per jaar analyses
maken. We analyseren ook prestaties in brede zin en kijken specifiek naar risico’s
voor de kwaliteit van onderwijs.
Themaonderzoek
We monitoren ontwikkelingen door besturen en scholen te onderzoeken of door samen
te werken met anderen om gegevens te verzamelen. We noemen dit themaonderzoek. Verschillende
doelstellingen voor een themaonderzoek zijn bijvoorbeeld:
-
• het krijgen van een beeld van de ontwikkeling van de kwaliteit van een bepaald (stelsel)aspect
bij besturen of scholen;
-
• het verkrijgen van inzichten en, waar mogelijk, het vinden van verklaringen voor risico’s
of stelselknelpunten, zoals bij een regionaal probleem of voor een specifieke doelgroep.
We richten het themaonderzoek in op basis van actuele vraagstukken of gesignaleerde
stelselproblemen. Dit doen we soms bij een bestuur of een school. In dat geval combineren
we het themaonderzoek eventueel met het vierjaarlijks onderzoek bij het bestuur en
scholen, zoals beschreven in paragraaf 7.3. Ook is het mogelijk dat we op een andere
manier onderzoek doen, bijvoorbeeld door vragenlijsten uit te zetten, mee te kijken
in het onderwijsproces, gesprekken te voeren met meerdere besturen of scholen tegelijk
of gesprekken te voeren met bijvoorbeeld wetenschappers en deskundigen.
Met ons thematisch onderzoek willen we in kaart brengen in hoeverre het onderwijsstelsel
erin slaagt de eerdergenoemde kernfuncties van het onderwijs te realiseren. Daarbij
zoeken we naar verklaringen voor wat niet goed gaat en willen we laten zien wat wel
en niet bijdraagt aan het realiseren van de kernfuncties. Hierover gaan we actief
de dialoog aan met betrokkenen.
Wat we willen onderzoeken, nemen we op in het Jaarwerkplan. Hierin beschrijven we
meerjarige onderzoeksprogramma’s en eenmalige themaonderzoeken die gericht zijn op
het in beeld brengen van de kernfuncties of gesignaleerde knelpunten in het stelsel.
Urgente thema’s kunnen leiden tot verschuiving of uitbreiding van onze onderzoeksagenda.
In het primair onderwijs vinden daarnaast periodieke peilingsonderzoeken plaats onder
de naam Peil.onderwijs. Informatie hierover kunt u vinden op onze website (www.onderwijsinspectie.nl).
7.2.3. Agenderen en interveniëren
Voor het agenderen en interveniëren in het stelseltoezicht onderscheiden we vier soorten
activiteiten. Deze beschrijven we hierna. Agenderen en interveniëren liggen soms dicht
bij elkaar, omdat agenderen een vorm van interveniëren is.
De Staat van het Onderwijs
Jaarlijks brengen we ‘De Staat van het Onderwijs’ uit. Hierin geven we weer hoe het
onderwijsstelsel in Nederland ervoor staat. Wat gaat er goed en waar zijn knelpunten,
kansen en risico’s? Ook de informatie over onze verrichte (thema)onderzoeken maakt
deel uit van ‘De Staat van het Onderwijs’. Deze rapportagetaak van de inspectie is
vastgelegd in de Grondwet (artikel 23, achtste lid) en in de Wet op het onderwijstoezicht (WOT).
Landelijk rapport gemeentelijk toezicht kinderopvang
Het stelseltoezicht voor de gemeentelijke taken in het kader van kinderopvang vindt
zijn vorm in het jaarlijks uitgebrachte ‘Landelijk rapport gemeentelijk toezicht kinderopvang’
en in themaonderzoeken. Door middel van deze rapporten geven we inzicht in het stelsel
en agenderen of diepen we actuele thema’s uit.
Thematisch rapporteren
De uitkomsten van themaonderzoeken brengen we op verschillende manieren onder de aandacht
van besturen, scholen en de samenleving. Het doel hiervan is om de stand van zaken
over het betreffende thema weer te geven en om risico’s en knelpunten te agenderen.
Ook stimuleren we samenwerking zodat (verdere) verbeteringen kunnen plaatsvinden.
Dat doen we vaak in de vorm van een onderzoeksrapport, maar ook in de vorm van een
symposium, een bezoek van inspecteurs, een podcast of een webinar. We richten ons
hierbij zo direct mogelijk op de doelgroep die het meest betrokken is, zoals leraren
of bijvoorbeeld op alle partners in een specifieke regio.
Thema’s als onderdeel van het toezicht bij besturen en scholen
Bij de uitvoering van ons toezicht bij besturen en scholen bespreken we soms thema’s,
specifieke knelpunten en goede voorbeelden vanuit de regionale of lokale context.
Zo hebben we aanknopingspunten om met bestuur en scholen over hun ambities die de
kernfuncties raken in gesprek te gaan in aansluiting op hun omgeving, of risico’s.
Interventies op maat
Naast de hiervoor genoemde activiteiten zetten we waar dat passend is ook specifieke
interventies in. Uit diverse bronnen komen onderwerpen van het onderwijsstelsel naar
voren die we, met het oog op het publiek belang, willen adresseren. Zo kan er een
knelpunt zijn waar op lokaal niveau meerdere besturen, een samenwerkingsverband, groepen
werkgevers en de gemeente een rol in hebben. En dan loont het om het knelpunt bij
deze actoren samen te agenderen. Voorbeelden daarvan zijn regionale gesprekken over
de aanpak van het lerarentekort, krimp of zorg voor specifieke groepen leerlingen.
7.3. Toezicht op besturen en scholen
Bij het toezicht op de besturen en scholen staat centraal hoe besturen de (financiële)
kwaliteit van het onderwijs waarborgen en bevorderen. Om deze vragen te beantwoorden
doen we onderzoek op het niveau van bestuur en scholen. We lichten hieronder eerst
onze werkwijze toe en gaan vervolgens in op de toezichtsactiviteiten.
7.3.1. Werkwijze toezicht op besturen en scholen
De eindverantwoordelijkheid voor de onderwijskwaliteit op de scholen ligt bij de besturen.
Bij de uitvoering van het toezicht op besturen en scholen gaan we uit van proportionaliteit,
maatwerk, transparantie en verantwoording. We lichten in paragraaf 7.3.2 proportionaliteit
en maatwerk verder toe.
-
• proportionaliteit: we stemmen de intensiteit van het toezicht op het bestuur en de
scholen af op de kwaliteit van het bestuur;
-
• maatwerk: omdat besturen en scholen sterk verschillen in grootte, (regionale en lokale)
omstandigheden en ontwikkeling, bepalen we bij elk onderzoek de inrichting en de opzet.
We zetten verschillende onderzoeks- en verificatie-activiteiten in;
-
• transparantie en verantwoording: bij de start van een onderzoek gaan we in gesprek
met het bestuur en onderbouwen we de gekozen onderzoeksopzet. Gedurende het onderzoek
informeren we het bestuur over eventuele aanpassingen hierin. We onderbouwen na afloop
van het onderzoek de uitkomsten in de rapportage en passen hoor en wederhoor toe.
We baseren onze oordelen, voor zover mogelijk, op minimaal drie verschillende bronnen.
Dit noemen we triangulatie en daarmee waarborgen we onze onderzoekskwaliteit.
7.3.2. Proportionaliteit en maatwerk
We stemmen de intensiteit van het toezicht af op de kwaliteit van het bestuur. Het
toezicht is daarmee proportioneel. Hoe effectiever het bestuur in staat is om te sturen
op de kwaliteit van het onderwijs en het financieel beheer, de kwaliteit waarborgt
op zijn scholen en zich daarover verantwoordt, hoe minder intensief het toezicht.
Het omgekeerde geldt ook: hoe minder goed het bestuur in staat is de (financiële)
kwaliteit te waarborgen en zich erover te verantwoorden, hoe intensiever we het toezicht
inrichten. Urgente signalen of klachten kunnen in alle gevallen aanleiding zijn voor
onderzoek, ook als de eerdere kwaliteitsbeoordeling van het bestuur Voldoende of Goed
was. Om te bepalen of dit nodig is, zullen wij, indien mogelijk, het signaal eerst
bespreken met het bestuur.
We bepalen de intensiteit van het toezicht op basis van onze gegevens over de kwaliteit
van het bestuur. Deze inschatting bouwen we op uit een analyse van de bij ons beschikbare
gegevens en aanvullende andere bronnen:
-
• We hebben alle besturen in de afgelopen vier jaar onderzocht en beoordeeld. De uitkomsten
daarvan en van andere momenten van onderzoek of contact vormen de start van ons beeld
van de kwaliteit van het bestuur en van de kwaliteit van de invulling van hun (interne)
waarborgfunctie.
-
• Dit beeld vullen we aan op basis van gegevens uit de prestatie- en risicoanalyse die
we jaarlijks per bestuur en voor alle scholen uitvoeren (zie paragraaf 7.3.3). We
analyseren de ontwikkeling van deze gegevens in de tijd en ten opzichte van andere
besturen.
-
• Signalen die over een bestuur en de scholen bij de inspectie binnenkomen, betrekken
we bij de analyse om de kwaliteit van het bestuur in beeld te brengen. Denk hierbij
aan actuele ontwikkelingen, zoals mogelijke incidenten of andere berichten.
De analyse van het geheel aan informatie gebruiken we om de intensiteit van het toezicht
te bepalen. Het geeft ons zicht op het al dan niet aanwezig zijn van (mogelijke) risico’s
voor de onderwijskwaliteit en/of risico’s voor de kwaliteit van het bestuur. Dit is
de basis van waaruit we de proportionaliteit van het toezicht bepalen: het toezicht
kan intensief zijn, maar ook minder intensief.
Daarna werken we de toezichtsactiviteiten uit die aansluiten op de omstandigheden
van het bestuur. Welke onderzoekinstrumenten hebben we nodig om bij het desbetreffende
bestuur de kwaliteit te beoordelen? Is er sprake van een eenpitter of vallen er meerdere
scholen onder het bestuur? Bij kleine besturen en eenpitters houden we in onze benadering
rekening met de gekozen samenhang van de sturing tussen het school- en bestuursniveau.
Met wie voeren we gesprekken, waar en hoe kijken we mee in het onderwijs? Dit is het
maatwerk in het toezicht. Hoe dit intensieve en minder intensieve (vervolg)toezicht
eruitziet, lichten we toe in paragraaf 7.4 en 7.5.
7.3.3. Jaarlijkse prestatie- en risicoanalyse
De monitoring van de prestaties op het niveau van het bestuur en hun scholen helpt
ons om tijdig eventuele risico’s op het spoor te komen en inzicht te krijgen in het
functioneren van het bestuur. We doen dit conform artikel 11 van de WOT aan de hand van een aantal indicatoren. Die indicatoren betreffen onder andere financiële
gegevens, gegevens over het personeel, over de veiligheid op scholen en de resultaten
en doorstroom van leerlingen. Ten minste eenmaal per jaar voeren we een analyse uit
op de data die we met de monitor verkrijgen. Als er een vermoeden van risico’s is,
voeren we een risicoanalyse uit.
Deze zogeheten expertanalyse bevestigt al dan niet de vermoedens van tekortkomingen
ten aanzien van de onderwijskwaliteit en/of het financieel beheer. De analyse wordt
uitgevoerd door een expertteam, waarin kennis en deskundigheid op het terrein van
data-analyse, onderwijskwaliteit en financieel beheer aanwezig zijn. Zo ontstaat een
integraal beeld van de onderwijskwaliteit, de sturingskwaliteit en de financiën.
7.4. Toezichtsactiviteiten bij besturen en scholen
Het toezicht op besturen en scholen omvat meerdere activiteiten. We onderzoeken besturen
eens in de vier jaar. Dit onderzoek heet ‘Het vierjaarlijks onderzoek bij bestuur
en scholen’ (hierna: vierjaarlijks onderzoek). Zoals in paragraaf 7.3 is beschreven,
doen we dat proportioneel en op maat. Binnen het vierjaarlijks onderzoek kijken we
ook naar scholen want op schoolniveau verifiëren we of de besturing door het bestuur
effectief is en of het bestuur (be)stuurt op basis van een actueel beeld van de kwaliteit.
We beschrijven dit type onderzoek in paragraaf 7.4.1.
Ook tussentijds doen we onderzoek op scholen. Dit doen we als er risico’s zijn en
bij themaonderzoeken die in relatie staan tot het stelseltoezicht. Onderzoeken kunnen
zowel aangekondigd als onaangekondigd plaatsvinden. We beschrijven de onderzoeken
op schoolniveau in paragraaf 7.4.2.
Er kunnen zowel binnen het vierjaarlijks onderzoek bij bestuur en scholen als tussentijds
onderzoeken plaatsvinden rondom financieel beheer. Dit beschrijven we in paragraaf 7.4.3.
Ten slotte zijn er nog enkele andere onderzoeksactiviteiten; die zijn beschreven in
paragraaf 7.4.4.
7.4.1. Vierjaarlijks onderzoek bestuur en scholen
In het vierjaarlijks onderzoek willen we weten of de (be)sturing door het bestuur
op de kwaliteit van de scholen op orde is, of er sprake is van deugdelijk financieel
beheer en hoe dit bijdraagt aan de kernfuncties van het onderwijs (stelselthema’s).
We hanteren daarvoor het waarderingskader voor besturen, zoals beschreven in hoofdstuk 4.
Het vierjaarlijks onderzoek bestaat doorgaans uit de onderdelen die in figuur 7.4.1a
zijn beschreven. We bepalen de intensiteit van het toezicht (proportionaliteit) op
basis van onze gegevens en we houden in de uitvoering van het onderzoek rekening met
de specifieke inrichting en context van het bestuur en de scholen (maatwerk).
Figuur 7.4.1a Stappen van het vierjaarlijks onderzoek bestuur en scholen
1. Analyse
Met de analyse krijgen we een voorlopig beeld van de kwaliteitszorg, de onderwijskwaliteit
en het financieel beheer. We analyseren de beschikbare monitoringsinformatie en betrekken
hierbij gegevens van het bestuur, zoals openbare of eerder ingezonden documenten.
Zo komen we tot onderzoeksvragen die nodig zijn om de kwaliteit te beoordelen volgens
het waarderingskader voor besturen (hoofdstuk 4).
|
2. Startgesprek met het bestuur
In het startgesprek geeft het bestuur ons een beeld van de eigen (financiële) kwaliteit,
de kwaliteitszorg, de resultaten en de ontwikkelingen en bespreken we de bevindingen
van onze analyse. Op basis hiervan bepalen we de onderzoeksactiviteiten.
|
3. Onderzoeksplan
Het onderzoeksplan bevat de inrichting en verantwoording van het vierjaarlijks onderzoek.
Dit geeft inzicht in het doel, de onderzoeksvragen, de opzet, de inhoud en de intensiteit
van het vierjaarlijks onderzoek voor het bestuur. We beschrijven welke verificatie-activiteiten
(zie tekstkader hieronder) we gaan uitvoeren. Van tevoren bespreken we dit plan met
het bestuur.
|
4. Uitvoeren onderzoeksactiviteiten
Het onderzoek bestaat uit verificatie-activiteiten op school- en bestuursniveau. Daarbij
kunnen we ook andere belanghebbenden betrekken. Op bestuursniveau voeren we in elk
geval een gesprek met de gemeenschappelijke medezeggenschapsraad (GMR) en het interne
toezicht. Ook kunnen we aanvullende gesprekken met het bestuur en andere geledingen
voeren of andere onderzoeksactiviteiten op bestuursniveau uitvoeren. Daarnaast kunnen
risico-onderzoeken (zie paragraaf 7.4.2) onderdeel uitmaken van het vierjaarlijks
onderzoek.
|
5. Rapportage
In het (concept)rapport leggen we onze bevindingen en oordelen vast. We geven een
oordeel op bestuursniveau en doen daarmee een uitspraak over de kwaliteit van het
bestuur. We rapporteren en onderbouwen onze oordelen en waarderingen: op welk gebied
is de waardering Goed van toepassing? En waar kan het beter en op welke onderdelen
móet het beter?
|
6. Eindgesprek
In het eindgesprek informeren we het bestuur over de conclusies van het onderzoek
en maken we (zo nodig) afspraken over herstel en verbetering (herstelopdrachten en
-onderzoeken) en bespreken we (verbeter)plannen van het bestuur. Ook vragen we feedback
op hoe het onderzoek is verlopen.
|
7. Afronding en vervolgtoezicht
Na het eindgesprek sturen we het definitieve rapport naar het bestuur en maken we
het rapport openbaar op onze website. Naar aanleiding van het vierjaarlijks onderzoek
kan er vervolgtoezicht plaatsvinden (zie paragraaf 7.5).
|
Een belangrijk onderdeel van onze werkwijze in het vierjaarlijks onderzoek is verificatie.
Met verificatie-activiteiten toetsen we bij besturen, scholen en andere betrokkenen
in hoeverre het bestuur zicht heeft op de kwaliteit van het onderwijs en het financieel
beheer en hoe het bestuur daarop stuurt.
Verificatie-activiteiten
Om te bepalen of het bestuur voldoende stuurt op de kwaliteit van scholen en financiële
ontwikkelingen voeren we verificatie-activiteiten uit. We verifiëren het gegeven beeld
van de kwaliteit en de sturing van het bestuur. We zetten proportioneel diverse verificatie-activiteiten
in en passen maatwerk toe. Deze beschrijven we in het onderzoeksplan. Zo verifiëren
we het gegeven kwaliteitsbeeld onder andere door lessen te bezoeken en met leerlingen,
ouders of de schoolleiders te spreken. Ook kunnen onderzoeken op schoolniveau (zie
paragraaf 7.4.2) bijdragen aan verificatie van het kwaliteitsbeeld. Voor een beeld
van financiële of andere ontwikkelingen in relatie tot de ambities, doelstellingen
en kwaliteitszorg van het bestuur, kunnen we managementinformatie opvragen. Ook kunnen
we hierover gesprekken met het bestuur of bijvoorbeeld de controller voeren.
De verificatie-activiteiten dragen bij aan de doelstellingen van het onderzoek, namelijk
om de bestuurlijke kwaliteit vast te stellen op basis van het waarderingskader besturen.
Anders dan bij onderzoeken naar risico’s en de waardering Goed geven we bij verificatie-activiteiten
geen oordeel op het niveau van de standaarden of de school. De verificatie draagt
namelijk bij aan het oordeel op het niveau van het bestuur. Wel delen we met de school
onze bevindingen over de mate waarin de bestuurlijke kwaliteit zichtbaar is op de
school. Signaleren we bij een school risico’s, dan bespreken we deze met het bestuur.
Wanneer nodig voeren wij een kwaliteitsonderzoek naar risico’s uit.
|
7.4.2. Onderzoeken op schoolniveau
Op schoolniveau zetten we verschillende typen onderzoeken in, zowel binnen het vierjaarlijks
onderzoek (zie paragraaf 7.4.1) als daarbuiten. Wanneer een onderzoek op schoolniveau
binnen het vierjaarlijks onderzoek plaatsvindt, worden de activiteiten opgenomen in
het onderzoeksplan. Dit plan bevat in elk geval verificatie-activiteiten zoals in
de voorgaande paragraaf beschreven.
Risico-onderzoek
Onderzoeken naar risico’s nemen we mee in het vierjaarlijks onderzoek. Maar ze kunnen
ook daarbuiten plaatsvinden, naar aanleiding van de jaarlijkse prestatieanalyse en
signalen. We houden hiermee zicht op mogelijke risico’s, maar we verwachten dat besturen
die te allen tijde zelf ook in beeld hebben, als onderdeel van de kwaliteitscyclus.
Bij een bestuur dat de verantwoordelijkheid voor de kwaliteit goed invult, verwachten
we dat als wij mogelijke risico’s detecteren, het bestuur zelf de oorzaken onderzoekt,
passende maatregelen neemt en zich hierover verantwoordt aan de inspectie. Bij een
bestuur dat er niet in slaagt de kwaliteit van het onderwijs te waarborgen, voeren
wij (afhankelijk van de aard van de risico’s) zelf het risico-onderzoek geheel of
gedeeltelijk uit. We onderzoeken en beoordelen dan een of meerdere standaarden van
het waarderingskader op schoolniveau (zie hoofdstuk 5) en maken afspraken over de
rapportage en verantwoording van de bevindingen.
Themaonderzoeken
Meer informatie over thematische onderzoeken is te vinden in paragraaf 7.2, maar we
nemen ze hier voor de volledigheid op. Vanuit het stelseltoezicht zijn er thema’s
die we verder onderzoeken. Hiervoor bezoeken we scholen en/of besturen. Deze themaonderzoeken
kunnen samenvallen met het vierjaarlijks onderzoek en ook los plaatsvinden. Bij themaonderzoeken
geven we in een themarapport oordelen op het niveau van het geheel van de onderzochte
instellingen (niet op instellingsniveau). Daarbij is geen sprake van een oordeel en
herstelopdracht aan individuele besturen. In specifieke gevallen kunnen echter wel
oordelen en herstelopdrachten worden gegeven aan individuele besturen. In die gevallen
gebeurt dat dus in een rapport op instellingsniveau. Het bestuur wordt hierover bij
de aankondiging van het onderzoek geïnformeerd.
7.4.3. Onderzoeken specifiek gericht op financieel beheer
Toezicht op financiële continuïteit
Besturen leveren elk jaar een jaarrekening inclusief een bestuursverslag met daarin
een meerjarenbegroting aan bij de Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO). Op basis daarvan
analyseren we jaarlijks de actuele en toekomstgerichte financiële kengetallen van
elk bestuur. Bij mogelijke risico’s voor de continuïteit van het onderwijs starten
we een onderzoek naar de financiële continuïteit op bestuursniveau. Dit onderzoek
kan ook plaatsvinden tijdens een vierjaarlijks onderzoek. Als daar vanuit de monitoring
van financiële kengetallen of vanuit signalen aanleiding voor is, kunnen we op elk
moment een onderzoek naar de financiële continuïteit starten.
We stellen aangepast financieel toezicht in wanneer blijkt dat de continuïteit van
het onderwijs binnen afzienbare termijn in het geding is en onvoldoende wordt voldaan
aan de wet- en regelgeving op dit gebied. In het rapport nemen we op welke herstelopdrachten
worden gegeven en welke afspraken met het bestuur worden gemaakt, zoals welke informatie
het bestuur op welk moment aanlevert. Deze interventie is erop gericht dat de risico’s
of tekorten binnen afzienbare termijn zijn opgeheven. Als het bestuur niet in staat
blijkt om herstel te realiseren, dan wordt het toezicht geïntensiveerd (zie paragraaf 7.5).
Toezicht op financiële rechtmatigheid
Het bestuur legt verantwoording af over de verwerving en besteding van de rijksbekostiging.
Deze verantwoording wordt beoordeeld door een accountant die wordt aangesteld door
het interne toezicht. Deze accountant moet opereren volgens de beroepsmaatstaven van
de Nederlandse Beroepsorganisatie van Accountants (NBA) en volgens het Onderwijsaccountantsprotocol
dat door de inspectie in overleg met belanghebbenden is opgesteld. Elk jaar controleren wij bij een selectie van accountants of hun controle
voldoet aan de regels. Aandachtspunten uit deze toezichtactiviteit worden jaarlijks
besproken met de NBA en kunnen aanleiding zijn het Onderwijsaccountantsprotocol aan
te passen.
Bij signalen van mogelijk onrechtmatige verkrijging of besteding van middelen voeren
we onderzoek uit bij een bestuur. Als we oordelen dat sprake is van onrechtmatige
verkrijging of besteding, dan volgen daarna in de regel een wijziging in de bekostiging
en een terugvordering van de bekostiging.
De inspectie is, naast het toezicht op onderwijswetgeving in een vierjaarlijks onderzoek,
ook belast met het toezicht op en de handhaving van de Wet normering topinkomens (WNT) binnen het onderwijs. De WNT is geen onderwijswet, maar wetgeving die van toepassing
is op de gehele publieke en semipublieke sector. Het toezicht op onderwijswetgeving
in een vierjaarlijks onderzoek en het toezicht op de WNT worden daarom door de inspectie
gescheiden van elkaar uitgevoerd.
7.4.4. Overige toezichtsactiviteiten
Onderzoek bij nieuwe scholen
Bij nieuwe scholen, die vanaf 1 augustus 2023 zijn gestart nadat zij een aanvraag
als bedoeld in de Wet Meer Ruimte voor Nieuwe scholen hebben ingediend waarop de minister
heeft besloten om de school te bekostigen, voeren we binnen een jaar na de start een
kwaliteitsonderzoek naar risico’s uit. Hoe we dit onderzoek inrichten, hangt af van
de (aard van de aangeleverde) informatie die beschikbaar is over deze school en hoe
de adviesprocedure voorafgaand aan de start van de nieuwe school verliep. Ook is dit afhankelijk van
de vraag of de school start onder een bestaand bestuur (en wat de kwaliteit van dat
bestuur is), of dat er ook sprake is van een nieuw bestuur.
Specifiek onderzoek
Ernstige signalen of andere informatie kunnen aanleiding zijn om een onderzoek over
een specifiek onderwerp in te stellen bij een bestuur of een school. Dit kan tijdens
het vierjaarlijks onderzoek of daarbuiten. Bij urgente signalen en ernstige incidenten
interveniëren we vanzelfsprekend meteen op een passende manier.
Wij onderzoeken bij een specifiek onderzoek bepaalde aspecten van het besturen, het
financieel beheer of het onderwijs (artikel 15, WOT). Ook hier geldt dat we de intensiteit van het onderzoek afstemmen op de kwaliteit
van het bestuur.
Bestuursgesprekken
Besturen en inspectie hebben de mogelijkheid om periodiek een gesprek met elkaar te
voeren. Aan elk bestuur is een contactinspecteur gekoppeld die het contact onderhoudt.
Dit gaat in ieder geval over onderzoeken en vervolgtoezicht (inclusief herstelopdrachten,
zie paragraaf 7.5). Ook heeft de contactinspecteur gesprekken met het bestuur over
risico’s, signalen en incidenten. Het bestuur kan de contactinspecteur hierover informeren.
Het kan ook zijn dat de contactinspecteur het bestuur bevraagt of (afhankelijk van
de kwaliteit van het bestuur) verzoekt om zelf nader onderzoek te doen bij mogelijke
risico’s. Daarnaast kan het gesprek gaan over relevante ontwikkelingen binnen of buiten
de onderwijsinstelling. We betrekken daarbij ook vraagstukken op het niveau van het
onderwijsstelsel als geheel.
Het leggen van het contact is een gezamenlijke verantwoordelijkheid. Het bestuur kan
ervoor kiezen de contactinspecteur gedurende het jaar op de hoogte te houden van relevante
ontwikkelingen en hem te informeren bij urgente zaken, zoals (ernstige) signalen.
Ook kan de contactinspecteur geregeld contact leggen met het bestuur om een vinger
aan de pols te houden of urgente zaken te bespreken. De informatie uit deze contacten
nemen we mee in de eerdergenoemde monitoring.
7.5. Vervolgtoezicht, intensivering en sancties
Vervolgtoezicht is nodig wanneer er tijdens een vierjaarlijks onderzoek tekortkomingen
worden vastgesteld bij het bestuur en de scholen, of wanneer andere onderzoeken of
toezichtsactiviteiten hiertoe aanleiding geven.
7.5.1. Vervolgtoezicht bij herstelperiode
Natuurlijk is vervolgtoezicht lang niet altijd nodig. Als tijdens een onderzoek tekortkomingen
zijn geconstateerd, wordt vervolgtoezicht afgesproken. De intensiteit hiervan is ook
hier afhankelijk van de kwaliteit van het bestuur. We kunnen tekortkomingen constateren
op bestuursniveau en/of op schoolniveau.
Geen tekortkomingen
Als uit een onderzoek blijkt dat het bestuur voor basiskwaliteit heeft gezorgd en
dat het daarmee aan de deugdelijkheidseisen en financiële voorwaarden voor bestuur
en school voldoet, is er geen vervolgtoezicht. Het bestuur en de scholen vallen dan
onder het reguliere toezicht, waarbij we prestaties en risico’s jaarlijks monitoren
en elke vier jaar het bestuur beoordelen. Wanneer nodig of gewenst, is er tussentijds
contact.
Tekortkomingen bij het bestuur
Bij tekortkomingen op bestuursniveau, bijvoorbeeld bij onvoldoende (financiële) basiskwaliteit
en daardoor niet voldoen aan wet- en regelgeving, spreken we met het bestuur af binnen
welke termijn de geconstateerde tekortkomingen hersteld moeten zijn. Afhankelijk van
de zwaarte en omvang van de tekortkoming verantwoordt het bestuur zich over het herstel
aan de inspectie en gaan wij na of de tekortkoming is hersteld. De intensiteit waarmee
we dat doen, bepalen we ook in relatie tot de kwaliteit van het bestuur.
Tekortkomingen op scholen
Bij tekortkomingen in de basiskwaliteit op een school maken we met het bestuur afspraken
over de termijn waarbinnen de kwaliteit hersteld moet zijn. Wanneer de zwaarte en
omvang van de tekortkomingen hiertoe aanleiding geven, bijvoorbeeld bij het oordeel
Zeer zwak, stellen we een toezichtsplan op om het verloop van het herstel te monitoren
en voeren we een herstelonderzoek uit. Bij kleinere tekortkomingen en als de kwaliteit
van het besturen op orde is, verantwoordt het bestuur zich bij ons over het herstel.
We spreken, afhankelijk van de kwaliteit van het bestuur, af hoe we omgaan met het
herstelonderzoek.
Proportionaliteit en maatwerk bij herstel
Proportionaliteit en maatwerk beïnvloeden ook hoe we in de herstelperiode ons toezicht
inrichten. Zo kunnen we voortgangsgesprekken voeren of een plan op (laten) stellen
met afspraken over de stappen waarlangs het herstel op een school zal plaatsvinden.
Bij een bestuur waar de sturing ruimschoots op orde is, leggen we de verantwoordelijkheid
voor het waarborgen van de kwaliteit en het herstellen van eventuele tekortkomingen
bij een school neer bij het bestuur. Dit betekent dat wij niet altijd zelf een herstelonderzoek
uitvoeren, maar dit aan het bestuur overlaten. We vragen vervolgens het bestuur te
verantwoorden hoe en met welk resultaat het herstel op de school plaatsvond.
Bij een bestuur dat er niet in slaagt zijn sturing op (delen van) de kwaliteit van
scholen te waarborgen, voeren wij zelf (delen van) herstelonderzoeken uit.
|
Gevolgen uitkomst herstelonderzoek
Wanneer het herstel of de kwaliteit van de gevraagde verantwoording ontoereikend is,
heeft dit gevolgen voor welke toezichtsinterventies we kiezen en hoe we de kwaliteit
van het bestuur inschatten. Wanneer we concluderen dat het vermogen van het bestuur
om zelf de kwaliteit te waarborgen niet voldoende is, neemt de intensiteit van ons
vervolgtoezicht toe. Ook dit is proportioneel.
Bovenstaande geven we in tabel 7.5.1a schematisch weer. De invulling is maatwerk per
onderzoek.
Tabel 7.5.1a Inrichting vervolgtoezicht
Uitkomsten onderzoek
|
Inrichting vervolgtoezicht
|
Voldoet ten minste aan basiskwaliteit
|
Geen vervolgtoezicht; regulier toezicht
|
Tekortkomingen bestuur
|
Monitoring voortgang herstel door inspectie
en/of
verantwoording herstel door bestuur
en
herstelonderzoek door inspectie
|
Tekortkomingen school
|
Monitoring voortgang herstel door inspectie
en/of
verantwoording herstel door bestuur
en/of
herstelonderzoek door inspectie
|
7.5.2. Escaleren
Escaleren heeft betrekking op interventies om besturen aan te sporen de door ons noodzakelijk
geachte verbeteringen door te voeren. Escalatie gaat stapsgewijs, waarbij steeds wordt
gekeken welk middel nodig is. Dit zodat de verbeteringen plaatsvinden. Naarmate een
bestuur of een school daar minder goed in slaagt, intensiveren we het toezicht. Dit
kan verder en verdiepend onderzoek inhouden, bijvoorbeeld een specifiek onderzoek
naar het bestuurlijk handelen. In het uiterste geval, wanneer we zien dat verbetering
uitblijft, kunnen we verschillende sancties inzetten of maatregelen nemen.
Naarmate verbetering uitblijft en de risico’s op kwaliteitsverlies groter worden,
treedt een volgende fase van escalatie in werking. De escalatie sluit aan op de bevoegdheden
van de inspectie en vervolgens op die van de minister. De minister heeft de bevoegdheid
om direct over te gaan tot inhouden van (een deel van de) bekostiging bij het niet
naleven van een wettelijke voorschrift. Dat kan de minister alleen nadat het schoolbestuur
een redelijke termijn heeft gekregen om de tekortkoming te herstellen. Een escalatietraject is bij elke toezichtsituatie anders. De volgorde van interventie
en escalatiestappen wordt per situatie bepaald.
Interventies kunnen variëren van een herstelopdracht om tekortkomingen op te heffen
op schoolniveau tot zeer ingrijpende maatregelen op het niveau van bekostiging van
scholen en op het niveau van besturen. Vanzelfsprekend wegen we in alle gevallen af
wat de ernst en de langdurigheid van de risico’s zijn en of het bestuur voldoende
perspectief op verbetering van de situatie biedt.
8. Communicatie en rapportage
8.1. Inleiding
Als inspectie hebben we een publieke taak om ouders en de samenleving te informeren
over onze bevindingen en oordelen over de kwaliteit van de (be)sturing en het onderwijs.
Daarom geven we op verschillende manieren actief inzicht in onze onderzoeksresultaten
en oordelen. Zo dragen we bij aan de informatie die over het onderwijsstelsel, de
besturen en scholen beschikbaar is. Naast de informatie waarin de inspectie voorziet,
leveren besturen, scholen en anderen, elk vanuit hun rol en (publieke) verantwoordelijkheid,
een bijdrage aan de informatie die over de scholen en het onderwijs beschikbaar is.
Naast communicatie via het meldpunt van de inspectie, de website en ‘De Staat van
het Onderwijs’ zijn er rapportages over themaonderzoeken en onderzoeken bij besturen
en scholen beschikbaar. Al onze rapporten zijn in beginsel openbaar. We zijn daarmee transparant in onze werkwijze en onze oordelen en waarderingen. Onze
website is de centrale plek waar onze rapporten terug te vinden zijn. In dit hoofdstuk
beschrijven we hoe we communiceren en geven we een toelichting op de verschillende
rapportagevormen.
8.2. Communicatie
Onze communicatie over de resultaten van onderzoeken kent meerdere vormen. We richten
ons ten eerste op de vraag welke doelgroep het meest zou kunnen doen met onze toezichtsinformatie.
We bepalen wie mogelijk betrokken is bij het verhogen van de onderwijskwaliteit of
bij het oplossen van problemen. Vervolgens stemmen we de vorm van de communicatie
daarop af. Naast de verschillende – meer formele – vormen van rapportage die hierna
zijn beschreven, maken we gebruik van andere vormen van communicatie. Bijvoorbeeld
van infographics of animaties. Ook de inzet van sociale media, bijdragen aan relevante
congressen, het geven van lezingen en het zelf organiseren van conferenties of rondetafelgesprekken,
maken deel uit van onze communicatie. Een belangrijke communicatievorm daarin is ons
jaarlijkse congres, waar we ‘De Staat van het Onderwijs’ presenteren.
We communiceren over de uitkomsten van onze onderzoeken, maar hebben daarnaast ook
een informatiefunctie. Via het meldpunt van de inspectie kunnen ouders, besturen en
scholen bijvoorbeeld vragen stellen over het onderwijs, ons toezicht in het algemeen
of specifieke scholen. Ook kunnen hier zorgen over het onderwijs worden gemeld. Vertrouwenskwesties
kunnen worden gemeld bij vertrouwensinspecteurs.
Meldingen over het onderwijs hebben voor ons een signaalfunctie en we nemen deze mee
bij de jaarlijkse prestatieanalyse en de expertanalyse ter voorbereiding van het vierjaarlijks
onderzoek. Soms is de signalering zo ernstig van aard dat deze meteen aanleiding voor
onderzoek vormt.
8.3. Rapportage
We rapporteren op stelselniveau en op het niveau van besturen en scholen. In beginsel
maken we onze rapporten over besturen en scholen in de vijfde week na vaststelling
openbaar (artikel 21, eerste lid, WOT).
8.3.1. Stelselniveau
Onderzoeken op stelselniveau kennen de volgende rapportagevormen.
De Staat van het Onderwijs
Jaarlijks rapporteren we over het onderwijsstelsel als geheel in ‘De Staat van het
Onderwijs’. Dit rapport publiceren we elk voorjaar. Hierin beschrijven we hoe het
staat met de realisatie van de kernfuncties van het onderwijsstelsel. Ook geven we
een beeld van de kwaliteit van de besturen en instellingen, de positieve ontwikkelingen
en de mogelijke zorgen. Voor ‘De Staat van het Onderwijs’ gebruiken we onder andere
de onderzoeksgegevens uit onze vierjaarlijkse onderzoeken, themaonderzoeken en gegevens
uit (internationaal) wetenschappelijk onderzoek. Zo geven we een actueel beeld van
de prestaties van het stelsel als geheel (zie hoofdstuk 7).
Jaarlijks rapporteren we ook over de financiële toestand van de instellingen en het
onderwijsstelsel. Wij baseren ons daarbij op financiële gegevens van de instellingen
zelf en verder op toezichtactiviteiten en onderzoeken die wij uitvoeren rond het financieel
beheer van instellingen. Daarbij geven we aan wat goed gaat en wijzen we op risico’s.
Themarapporten
We rapporteren op diverse manieren over onze themaonderzoeken. Zo rapporteren we hierover
in ‘De Staat van het Onderwijs’. Vaak brengen we daarnaast een apart themarapport
uit.
8.3.2. Bestuursniveau
Over onderzoeken op bestuursniveau rapporteren we in het rapport van het vierjaarlijks
onderzoek. Dit rapport is gericht aan het bestuur en geeft een totaalbeeld van de
bevindingen en oordelen op bestuursniveau en van de onderzoeksactiviteiten die in
dit kader op scholen plaatsvonden. We rapporteren in dit rapport kort over verificatie-activiteiten
en – wanneer uitgevoerd – kwaliteitsonderzoeken naar risico’s en/of onderzoeken naar
financiële risico’s.
Bij verificatie-activiteiten op schoolniveau geven we geen oordelen of waarderingen.
De rapportage hierover is daarom beknopt.
In het rapport maken we onderscheid tussen enerzijds de beoordeling van de naleving
van de deugdelijkheidseisen (voldoen het bestuur en zijn scholen aan de basiskwaliteit?)
en anderzijds onze waardering van de ambities. Tot slot worden in beginsel in het
rapport eventuele herstelopdrachten en -onderzoeken vastgelegd die betrekking hebben
op het herstel van niet-naleving van de deugdelijkheidseisen. Dan leggen we ook de
termijnen vast waarbinnen de tekortkoming(en) moet(en) zijn hersteld (zie paragraaf 7.5).
De oordelen op bestuursniveau presenteren we samen met het betreffende onderzoeksrapport
op onze website. Het doel hiervan is om belanghebbenden over de resultaten van het
toezicht te informeren. Als daarna uit herstelonderzoek blijkt dat een bestuur de
aangetroffen tekortkomingen heeft hersteld, dan wordt dit nieuwe oordeel ook zichtbaar
gemaakt op de website.
Specifieke onderzoeken
Als uit eerder onderzoek blijkt dat een bestuur niet in staat is noodzakelijke verbetermaatregelen
te treffen of als uit signalen problemen naar voren komen die direct om onderzoek
naar een specifiek knelpunt vragen, voert de inspectie een specifiek onderzoek uit.
Deze onderzoeken worden uitgevoerd in het kader van artikel 15 van de Wet op het onderwijstoezicht (WOT). Over de bevindingen en conclusies wordt een rapport gemaakt dat in beginsel
op de website van de inspectie openbaar wordt gemaakt.
Onderzoeken naar financieel beheer
We rapporteren apart op bestuursniveau over de onderzoeken die buiten een vierjaarlijks
onderzoek vallen en uitgevoerd worden bij financiële risico’s.
8.3.3. Schoolniveau
We rapporteren over onze bevindingen uit onderzoeken op scholen vaak als onderdeel
van andere rapportages over besturen of het stelsel. In themaonderzoeken presenteren
we een algemeen beeld, waardoor bevindingen van een individuele school niet herkenbaar
zijn in het rapport. Het rapport ‘Vierjaarlijks onderzoek bij bestuur en scholen’
bevat deelrapportages over onderzoeks- en verificatie-activiteiten die binnen het
bestuursonderzoek op scholen plaatsvonden. We rapporteren afzonderlijk over onderzoeken
die we op scholen uitvoeren, buiten de thema- en bestuursonderzoeken om. Zo kunnen
ouders en andere belangstellenden, naast de informatie die vanuit het bestuur beschikbaar
is, van onze toezichtsresultaten kennisnemen. Dat doen we in de volgende gevallen.
Kwaliteitsonderzoek naar risico’s
Als we een kwaliteitsonderzoek naar risico’s hebben uitgevoerd, rapporteren we over
de uitkomsten in een rapport gericht aan het bestuur. Bij het oordeel Zeer zwak zenden
we het bestuur ook een rapport toe dat bedoeld is voor ouders. Naast een beschrijving
van de bevindingen worden de oordelen op de standaarden weergegeven. Ook wordt het
eindoordeel toegevoegd. Het rapport van de school plaatsen we op onze website.
Wanneer het bestuur in opdracht van de inspectie zelf een (herstel)onderzoek uitvoert,
worden de resultaten na herstel op de inspectiewebsite in principe vermeld via een
verwijzing naar de website van het bestuur.
Specifieke onderzoeken
Net als bij besturen kunnen we ook op schoolniveau een specifiek onderzoek uitvoeren.
Dit kan met het onderzoek op bestuursniveau samenhangen, maar ook afzonderlijk worden
uitgevoerd. Dergelijke onderzoeken worden uitgevoerd in het kader van artikel 15, WOT. Over de bevindingen en conclusies schrijven we een rapport, dat op de website van
de inspectie openbaar wordt gemaakt.
8.4. Openbaarmaking, zienswijze en bezwaar
Zoals in de inleiding van dit hoofdstuk staat, maken we al onze rapporten in beginsel
openbaar. Nadat we het bestuur gevraagd hebben op basis van het conceptrapport een (beleids)reactie
op te stellen, voegen we deze aan het rapport toe en stellen we het rapport definitief
vast.
Als met het bestuur geen overeenstemming is bereikt over de door het bestuur gewenste
wijzigingen van het conceptrapport, heeft het bestuur een andere zienswijze op de
oordelen en waarderingen. Deze zienswijze voegen we als bijlage toe aan het definitieve
rapport.
Een bestuur kan bezwaar maken tegen de openbaarmaking van een rapport als het een
onderzoek is dat wordt uitgevoerd op basis van artikel 15 van de WOT (specifiek onderzoek, paragraaf 5.3) en daarnaast kan een bestuur bezwaar maken tegen
het eindoordeel Zeer zwak.
In bepaalde gevallen is het mogelijk om een klacht in te dienen over een gedraging
van de inspectie. Wij verwijzen u voor de klachtenprocedure naar onze website (www.onderwijsinspectie.nl).
9. Specifieke toepassingen van het onderzoekskader
9.1. Inleiding
In dit hoofdstuk beschrijven we enkele specifieke toepassingen van en uitzonderingen
op het reguliere onderzoekskader. Het betreffen samenwerkingsverbanden passend onderwijs
en onderwijssoorten en -voorzieningen waarvoor specifieke wet- en regelgeving geldt,
zodat aanpassingen van het waarderingskader of de werkwijze nodig zijn.
Er zijn ook onderwijssoorten en -voorzieningen waar we wel toezicht op houden, maar
niet op grond van de Wet op het onderwijstoezicht (WOT), bijvoorbeeld het Nederlands onderwijs in het buitenland (NOB) en niet-bekostigde
instellingen (B3-scholen in primair en voortgezet onderwijs). Daarvoor zijn aparte
waarderingskaders opgesteld. Hoe het toezicht op deze vormen eruitziet, is te vinden
op onze website.
Ook zijn er onderwijssoorten of -voorzieningen in de vorm van een pilot. In die gevallen
is er wel sprake van inspectiebetrokkenheid, maar is de wet- en regelgeving nog niet
volledig uitgekristalliseerd. Vanwege het tijdelijke karakter van pilots en experimenten
zijn deze niet beschreven in dit onderzoekskader.
Het onderwijsstelsel laat de afgelopen jaren ontwikkelingen zien naar meer variatie
in bijvoorbeeld onderwijsroutes, diplomering en samengestelde trajecten. Besturen
hebben de verantwoordelijkheid voor al het onderwijs dat zij aanbieden. De beoordeling
van de kwaliteit hiervan vindt in beginsel plaats binnen de reikwijdte van het vierjaarlijks
onderzoek. Wij baseren ons hierbij op geldende wet- en regelgeving die voor deze routes
van toepassing zijn.
Achtereenvolgens beschrijven we het toezicht op: besturen van samenwerkingsverbanden
en orthopedagogisch-didactische centra (paragraaf 9.2), speciaal basisonderwijs (paragraaf 9.3),
onderwijs aan nieuwkomers (paragraaf 9.4), internationaal georiënteerd basisonderwijs
(paragraaf 9.5), voor- en vroegschoolse educatie (paragraaf 9.6) en onderwijs in Caribisch
Nederland (paragraaf 9.7).
In de tekst hieronder staat een overzicht van de standaarden uit het waarderingskader
(hoofdstuk 4 en/of 5) die al dan niet, of met wijziging, van toepassing zijn op genoemde
voorzieningen. De overige wettelijke vereisten (paragraaf 5.4) zijn ook van toepassing
op de bijlagen. Verder zijn afwijkingen in de normering (hoofdstuk 6) en de werkwijze
(hoofdstuk 7) opgenomen. Voor de leesbaarheid zijn de volledige waarderingskaders
per onderwijssoort in de bijlagen opgenomen.
9.2. Besturen samenwerkingsverbanden passend onderwijs
9.2.1. Inleiding
Schoolbesturen zijn verplicht aangesloten bij een of meer samenwerkingsverbanden passend
onderwijs. Het bestuur van het samenwerkingsverband en de aangesloten schoolbesturen
zijn beide en gezamenlijk verantwoordelijk voor de realisatie van passend onderwijs.
Het samenwerkingsverband heeft eigen wettelijke taken en deze zijn erop gericht om
te zorgen voor een dekkend netwerk van voorzieningen, zodat aangesloten schoolbesturen
kunnen voldoen aan de zorgplicht passend onderwijs. Het samenwerkingsverband moet
afspraken maken over de manier waarop voor alle leerlingen zo goed mogelijk passend
onderwijs wordt georganiseerd. Deze afspraken legt het samenwerkingsverband vast in
het ondersteuningsplan. Waar deze afspraken het beleid van schoolbesturen en scholen
betreffen, zijn de schoolbesturen verantwoordelijk voor de uitvoering van deze afspraken.
De wet laat veel ruimte voor samenwerkingsverbanden en schoolbesturen om passend onderwijs
naar regionale kenmerken en eigen visie te organiseren. Die vrijheid is ook bedoeld
om ruimte te creëren voor meer maatwerk en om keuzes te maken die passen bij de extra
onderwijsbehoeften van leerlingen in de regio. Dit vraagt om een goede afstemming
met gemeentelijke partners en is gericht op de aansluiting van het onderwijs op het
jeugdbeleid van de gemeente(n), waaronder de jeugdhulp. Ook hierover legt het samenwerkingsverband
afspraken vast in het ondersteuningsplan en voert hierover overleg met de gemeente(n)
en andere samenwerkingsverbanden in de regio.
Een andere belangrijke taak van het samenwerkingsverband is de verantwoordelijkheid
voor de advisering over extra ondersteuning en toeleiding tot speciale scholen en
voorzieningen. Hiermee vervult het samenwerkingsverband een centrale rol in de toewijzing
van extra ondersteuning.
Het toezicht moet inzicht geven in de mate waarin samenwerkingsverbanden erin slagen
hun taak te vervullen.
Orthopedagogisch-didactische centra
Een samenwerkingsverband kan ervoor kiezen om, met het oog op de doelstelling om te
zorgen voor een dekkend netwerk van voorzieningen, een orthopedagogisch-didactisch
centrum (opdc) onderdeel te laten zijn van het samenwerkingsverband. Een opdc is een
onderwijsvoorziening voor leerlingen voor wie een orthopedagogische en orthodidactische
benadering nodig is. Voor hen is het tijdelijk niet mogelijk om onderwijs te volgen
op de reguliere school, ook niet met extra ondersteuning. Hiermee biedt de voorziening
schoolbesturen de mogelijkheid om voor specifieke leerlingen aan de zorgplicht te
kunnen voldoen. Omdat de leerling ingeschreven blijft staan bij de reguliere school
en het schoolbestuur daarmee verantwoordelijk blijft voor de resultaten van de leerling,
is ook het schoolbestuur gebaat bij een voorziening van voldoende kwaliteit.
De kwaliteit van het onderwijs op een opdc is de verantwoordelijkheid van het bestuur
van het samenwerkingsverband waartoe het opdc behoort. In het ondersteuningsplan staat
wat de positie en functie zijn van het opdc binnen het dekkend netwerk van het samenwerkingsverband
en welke leerlingen in aanmerking kunnen komen voor het volgen van (een deel van)
het onderwijsprogramma op een opdc.
Het toezicht richt zich op de beoordeling van de onderwijskwaliteit van het opdc en
gaat na in hoeverre het bestuur van het samenwerkingsverband zicht heeft op de kwaliteit
en stuurt op verbetering. Voor schoolbesturen is het van belang dat het onderwijs
van voldoende kwaliteit is, omdat zij verantwoordelijk zijn voor de resultaten van
de leerling. De leerling blijft immers ingeschreven op de reguliere school.
9.2.2. Aanpassingen waarderingskader en normering
Waarderingskader en normering besturen samenwerkingsverbanden
Het waarderingskader voor besturen van samenwerkingsverbanden passend onderwijs bestaat
uit twee kwaliteitsgebieden die ieder onderverdeeld zijn in drie standaarden.
Het kwaliteitsgebied Besturing, kwaliteitszorg en ambitie (BKA) is onderverdeeld in
drie standaarden die (in)richting, uitvoering en evaluatie omvatten. Deze standaarden
zijn met elkaar verbonden en richten zich op het stelsel van kwaliteitszorg en governance.
Dit betekent dat we deze standaarden in samenhang onderzoeken. Als een samenwerkingsverband
een opdc heeft ingericht, dan nemen we bij de beoordeling van deze standaarden mee
of het bestuur voldoet aan de zorgplicht voor de kwaliteit van het onderwijs op het
opdc.
Het kwaliteitsgebied Realisatie passend onderwijs (RPO) richt zich op de wettelijke
taken die specifiek zijn voorbehouden aan samenwerkingsverbanden passend onderwijs
en die zijn gericht op de realisatie van de maatschappelijke opdracht voor passend
onderwijs. Deze wettelijke taken zijn gevat in de drie standaarden in het kwaliteitsgebied
Realisatie passend onderwijs.
Uit de beoordeling van de standaarden uit de twee kwaliteitsgebieden blijkt of het
bestuur in staat is om met zijn (be)sturing de basiskwaliteit van het samenwerkingsverband
te realiseren, te waarborgen en verder te ontwikkelen. Met deze kennis over het resultaat
en de kwaliteit van de sturing richten we het (vervolg)toezicht proportioneel in (zie
hoofdstuk 7).
In onderstaande figuur staat de beoordeling/normering schematisch weergegeven.
Oordeel/waardering bestuursniveau
|
Norm
|
Goed
|
Twee standaarden uit het kwaliteitsgebied Besturing, kwaliteitszorg en ambitie zijn
Goed en de derde ten minste Voldoende én twee standaarden uit het kwaliteitsgebied
Realisatie passend onderwijs waaronder in elk geval de standaard Dekkend netwerk van
voorzieningen zijn Goed en de derde is ten minste Voldoende.
|
Voldoende
|
Alle drie standaarden uit het kwaliteitsgebied Besturing, kwaliteitszorg en ambitie
zijn ten minste Voldoende én uit het kwaliteitsgebied Realisatie passend onderwijs
zijn minimaal de standaard Dekkend netwerk van voorzieningen én een andere standaard
Voldoende.
|
Onvoldoende
|
Een of meer standaarden uit het kwaliteitsgebied Besturing, kwaliteitszorg en ambitie
is/zijn Onvoldoende. Of de standaard Dekkend netwerk van voorzieningen uit het kwaliteitsgebied
Realisatie passend onderwijs is Onvoldoende, of de standaard Regionale samenwerking
én de standaard Advisering en beoordeling toelaatbaarheid zijn beide Onvoldoende.
|
Waarderingskader en normering opdc’s
Voor de beoordeling van de kwaliteit van het onderwijs op het opdc maken we gebruik
van de waarderingskaders primair onderwijs (voor opdc’s in het primair onderwijs)
en voortgezet onderwijs (voor opdc’s in het voortgezet onderwijs), zoals beschreven
in hoofdstuk 5 van de betreffende kaders. Omdat de leerlingen op het opdc ingeschreven
staan op een reguliere school, tellen hun (onderwijs)resultaten mee op de school van
inschrijving. We geven dus bij het opdc geen oordeel op de standaard OR1 (Resultaten).
Voor de beoordeling en waardering van de kwaliteit van het opdc geldt dan ook de beslisregel
voor scholen waarvan de resultaten niet te beoordelen zijn (zie paragraaf 6.5.2 van
de betreffende kaders).
9.2.3. Werkwijze
Werkwijze toezicht op besturen samenwerkingsverbanden passend onderwijs
De werkwijze voor het toezicht op de besturen van samenwerkingsverbanden komt in grote
mate overeen met de werkwijze bij schoolbesturen. Het verschil is dat we bij het toezicht
op een samenwerkingsverband tijdens de expertanalyse (paragraaf 7.4.1, onderdeel 1.
Analyse) belanghebbenden bij het samenwerkingsverband raadplegen. Dit doen we in de
vorm van rondetafelgesprekken. Deze gesprekken zijn medebepalend voor de inrichting
van het onderzoek.
Tijdens een onderzoek kunnen we ook gesprekken voeren met regionale partners, zoals
de gemeente(n), de jeugdhulp en leerplicht.
Bij het toezicht op het samenwerkingsverband bekijken we ook of aangesloten scholen
het beleid van het samenwerkingsverband in de praktijk uitvoeren. Dit beleid staat
beschreven in het ondersteuningsplan van het samenwerkingsverband. De uitvoering van
het beleid van het samenwerkingsverband en de resultaten die scholen hiermee bereiken,
stellen we (ook) vast aan de hand van verificatie-activiteiten.
Een dergelijke activiteit is onderdeel van het onderzoek naar de werking van de kwaliteitszorg
van het samenwerkingsverband. We gaan na of scholen de afspraken uit het ondersteuningsplan
nakomen. We verwachten van het bestuur van het samenwerkingsverband dat het zicht
heeft op deze uitvoering in de praktijk en dat het hierop stuurt. Daarnaast geeft
het ons zicht op enkele aspecten van passend onderwijs op de bezochte scholen. De
uitkomsten van de verificatie-activiteiten levert geen oordeel op over de scholen,
maar een signaal of zij de onderzochte afspraken uit het ondersteuningsplan naleven
en over de uitwerking van het beleid van het samenwerkingsverband.
Werkwijze toezicht op opdc’s
Voor de werkwijze voor het toezicht op de kwaliteit van het onderwijs op het opdc
gelden de uitgangspunten zoals genoemd in hoofdstuk 7.
9.3. Speciaal basisonderwijs
9.3.1. Inleiding
Het speciaal basisonderwijs (sbo) valt onder de WPO. De doelgroep leerlingen is echter een andere dan die van een reguliere basisschool.
In het sbo hebben alle leerlingen extra ondersteuningsbehoeften en een toelaatbaarheidsverklaring
voor het sbo (verkregen via het samenwerkingsverband passend onderwijs). In het ontwikkelingsperspectief
staat per leerling beschreven welk (eind)perspectief wordt nagestreefd en op welke
wijze het onderwijs wordt aangepast om dit doel te bereiken. Om tegemoet te kunnen
komen aan de specifieke onderwijsbehoeften van de leerlingen werken de leraren vanuit
specifieke (ortho)didactische en (ortho)pedagogische principes. Voor de leraren en
leerlingen is daarnaast meer ondersteuning beschikbaar dan in het basisonderwijs.
9.3.2. Aanpassingen waarderingskader en normering
De aanpassingen in het waarderingskader betreffen de standaarden Aanbod, Zicht op
ontwikkeling en begeleiding, Pedagogisch-didactisch handelen en Resultaten.
-
• De standaard Aanbod is aangepast aan de verplichtingen voor het aanbod in het sbo.
-
• De standaard Zicht op ontwikkeling en begeleiding is aangepast, omdat alle leerlingen
in het sbo een ontwikkelingsperspectief hebben.
-
• De standaard Pedagogisch-didactisch handelen is aangevuld met de term ‘ortho’ om duidelijk
te maken dat het hier gaat om specifiek handelen voor de doelgroep.
-
• De standaard Resultaten is aangepast, omdat voor de resultaten van leerlingen in het
sbo geen normen zijn vastgesteld. De leerresultaten worden daarom bekeken aan de hand
van de doelen of normen die de school zelf heeft gesteld. De bevindingen wegen niet
mee in het oordeel op de standaard. Deze krijgt altijd het oordeel ‘niet te beoordelen’.
Normering
Voor het speciaal basisonderwijs gelden voor het eindoordeel de beslisregels zoals
bij basisscholen, waarbij de resultaten niet beoordeeld kunnen worden (paragraaf 6.5.2.).
Bijlage 2 bevat het volledige waarderingskader speciaal basisonderwijs.
9.3.3. Werkwijze
De werkwijze van het toezicht is zoals beschreven in hoofdstuk 7.
9.4. Onderwijs aan nieuwkomers
9.4.1. Inleiding
Het onderwijs aan nieuwkomers is bedoeld voor leerlingen die de Nederlandse taal niet
of nauwelijks spreken. Als zij in aparte onderwijsvoorzieningen of klassen zitten,
stromen zij veelal na één tot anderhalf jaar door naar het reguliere onderwijs. Daarnaast
zijn er onderwijsvoorzieningen waar kinderen van asielzoekers een langere periode
verblijven, in afwachting van de verblijfsstatus of uitzetting.
In het basisonderwijs onderscheiden we vier typen onderwijsvoorzieningen voor nieuwkomers.
De indeling is gebaseerd op de organisatie van het onderwijs en gebruiken wij om ons
toezicht in te richten.
-
• Type 1: scholen verbonden aan asielzoekerscentra en noodopvanglocaties (azc-scholen).
-
• Type 2: scholen die uitsluitend onderwijs verzorgen aan nieuwkomers én basisscholen
met drie of meer nieuwkomersklassen.
-
• Type 3: basisscholen met één of twee klassen voor nieuwkomers.
-
• Type 4: basisscholen waar de nieuwkomers zijn geïntegreerd in reguliere klassen.
Voor nieuwkomersvoorzieningen die vallen onder type 1 en 2 gelden de hierna beschreven
aanpassingen in het waarderingskader. Bij basisscholen die behoren tot type 3 en 4
gebruiken we het reguliere waarderingskader.
9.4.2. Aanpassingen waarderingskader en normering
De aard van het nieuwkomersonderwijs brengt met zich mee dat enkele standaarden uit
het waarderingskader op een specifieke manier moeten worden geïnterpreteerd. Voor
voorzieningen van het type 1 en 2 zijn de volgende aanpassingen gedaan in het waarderingskader:
-
• De standaard Aanbod is aangepast, omdat het hier een specifiek(er) (taal)aanbod voor
nieuwkomers betreft dat is gericht op de aansluiting in het reguliere onderwijs.
-
• De standaard Zicht op ontwikkeling en begeleiding is aangepast, omdat voor nieuwkomers
andere ontwikkeldoelen gelden en afstemming op onderwijsbehoeften anders verloopt
dan in het reguliere basisonderwijs.
-
• De standaard Pedagogisch-didactisch handelen is aangepast, omdat het hier specifiek
(ortho)pedagogisch-didactisch handelen voor nieuwkomers betreft.
-
• De standaard Afsluiting is aangepast, omdat het bij het onderwijs aan nieuwkomers
veel vaker de afsluiting van een deel van de basisschoolloopbaan betreft. Daarnaast
geldt de verplichting tot het maken van een doorstroomtoets meestal niet, omdat de
leerlingen vaak onder de ontheffingsgronden vallen.
-
• De standaard Resultaten is aangepast. Voor de resultaten van leerlingen in het nieuwkomersonderwijs
zijn geen normen vastgesteld. De leerresultaten worden daarom bekeken aan de hand
van de doelen of normen die de school zelf heeft gesteld. De bevindingen worden niet
meegenomen in het oordeel op de standaard Resultaten. Deze krijgt altijd het oordeel
‘niet te beoordelen’.
-
• De standaard Evaluatie, verantwoording en dialoog is aangepast, zodat deze geschikt
is voor de specifieke situatie van het nieuwkomersonderwijs.
Daarnaast gelden er enkele aanpassingen in de overige wettelijke vereisten. Dit zijn
de eisen met betrekking tot het schoolplan, de schoolgids en de medezeggenschapsraad.
Deze eisen worden bezien vanuit de moederschool en gelden niet voor de nieuwkomersvoorziening
zelf.
Normering
Voor het nieuwkomersonderwijs gelden voor het eindoordeel de beslisregels zoals bij
‘basisscholen waarbij de resultaten niet beoordeeld kunnen worden’ (paragraaf 6.5.2.).
In bijlage 3 is het waarderingskader voor onderwijs aan nieuwkomers en de normering
opgenomen. In alle gevallen kan voor het woord ‘school’ ook het woord ‘voorziening’
worden gelezen.
9.4.3. Werkwijze
De werkwijze is zoals beschreven in hoofdstuk 7.
9.5. Internationaal georiënteerd basisonderwijs
9.5.1. Inleiding
Internationaal georiënteerd basisonderwijs (igbo) is, gelet op artikel 40, tiende lid, WPO, bedoeld voor leerlingen die:
-
• een andere dan de Nederlandse nationaliteit bezitten en van wie ten minste een van
de ouders voor een tijdelijke periode in Nederland of in een grensgebied van Nederland
werkzaam is;
-
• de Nederlandse nationaliteit bezitten en twee jaar of langer in het buitenland onderwijs
hebben genoten volgens het daar geldende onderwijssysteem, vanwege het feit dat ten
minste een van de ouders, voogden of verzorgers voor een bepaalde tijd in het buitenland
werkzaam was;
-
• de Nederlandse nationaliteit bezitten, van wie ten minste een van de ouders blijkens
een schriftelijke verklaring van de werkgever binnen twee jaar na het tijdstip van
toelating voor ten minste twee jaar in het buitenland werkzaam zal zijn, en die meeverhuizen
naar het buitenland.
Hoewel het in alle gevallen gaat om een afdeling of nevenvestiging van een reguliere
(Nederlandstalige) basisschool, is in een toelichting op de wet geregeld dat wij daar
apart toezicht op houden.
9.5.2. Aanpassingen waarderingskader en normering
In principe gebruiken we bij de beoordeling van het internationaal georiënteerd basisonderwijs
het reguliere waarderingskader voor het primair onderwijs. Gezien de specifieke situatie
en het karakter van de internationale afdelingen zijn enkele aanpassingen in onderstaande
standaarden nodig:
-
• De standaard Aanbod is aangepast, omdat deze scholen met een ander curriculum werken.
-
• De standaard Zicht op ontwikkeling en begeleiding is veranderd, omdat de specifieke
situatie van de school vraagt om enkele aanpassingen.
-
• De standaard Afsluiting kent enkele wijzigingen, omdat de afsluiting van het onderwijs
op een andere wijze verloopt.
-
• De standaard Resultaten is aangepast. Voor de resultaten van leerlingen in het igbo
geldt dat er geen normen zijn vastgesteld. Wel bekijken wij de behaalde leerresultaten
wanneer de school een toets afneemt, zoals bijvoorbeeld Key Stage II en SAT’s, ten
opzichte van de eigen schoolnorm. Maar hier wordt geen oordeel op standaardniveau
aan verbonden.
Daarnaast gelden er enkele aanpassingen in de overige wettelijke vereisten. De belangrijkste
is de ouderbijdrage. De internationale afdeling van de school mag een ouderbijdrage,
waarvan de hoogte is bepaald door het bestuur, vragen. Het gaat om een geldelijke
bijdrage voor extra activiteiten die het reguliere en door de overheid bekostigde
onderwijsaanbod te boven gaan, zodat deze moeilijk als een vrijwillige bijdrage kan
worden beschouwd. Als ouders hier niet mee akkoord zijn, kan de leerling ingeschreven
worden op de reguliere Nederlandse afdeling waar een vrijwillige ouderbijdrage geldt.
Normering
Voor het eindoordeel worden de beslisregels gevolgd voor scholen waarvan we de resultaten
niet kunnen beoordelen, zoals beschreven in paragraaf 6.5.2.
Bijlage 4 bevat het volledige waarderingskader igbo.
9.5.3. Werkwijze
De werkwijze van het toezicht is zoals beschreven in hoofdstuk 7.
9.6. Kinderopvang en voor- en vroegschoolse educatie
9.6.1. Inleiding
De Inspectie van het Onderwijs houdt interbestuurlijk toezicht op de taken van gemeenten
die voortkomen uit de wet- en regelgeving rondom kinderopvang en onderwijsachterstandenbeleid,
waaronder voor- en vroegschoolse educatie (vve). Het toezicht op de taken van gemeenten
valt onder interbestuurlijk toezicht en is anders ingericht dan bestuurs- en instellingstoezicht
voor het onderwijs. Sinds 1 januari 2023 zijn de interbestuurlijke toezichtstaken
ondergebracht in een apart onderzoekskader.
Naast het interbestuurlijk toezicht op gemeenten houdt de inspectie ook toezicht op
de kwaliteit van de vve in voor- en vroegscholen. Het wettelijke kader voor het toezicht
wordt in aanvulling op de in hoofdstuk 1 genoemde wetten gevormd door de Wet kinderopvang (Wko), de Gemeentewet en onderliggende regelgeving.
Voor de werkwijze van het interbestuurlijk toezicht verwijzen we naar het Interbestuurlijk
toezichtkader 2023. De werkwijze van het toezicht op de voor- en vroegschoolse educatie
beschrijven we in paragraaf 9.6.2.
9.6.2. Toezicht op voor- en vroegschoolse educatie
Inleiding
Voor- en vroegschoolse educatie (vve) is bedoeld voor peuters en kleuters met een
(risico op een) (taal)achterstand. Vve richt zich niet alleen op taalachterstanden,
maar ook op de sociaal-emotionele, cognitieve en motorische ontwikkeling van deze
kinderen. Via het interbestuurlijk toezicht gaat de inspectie na of er in de gemeente
afspraken zijn gemaakt over vve en onderwijsachterstanden. Hierover leest u meer in
het eerder genoemde Interbestuurlijk toezichtkader 2023.
Daarnaast beoordeelt de inspectie de kwaliteit van vve op kinderdagverblijven (voorscholen)
en de groepen 1 en 2 van de basisscholen (vroegscholen).
Het verschil in wetgeving tussen voor- en vroegschoolse educatie heeft gevolgen voor
het toezicht. We gaan in de volgende paragraaf in op de voorschoolse locaties. Vroegschoolse
educatie wordt onderzocht in de reguliere onderzoeken op basisscholen, met gebruik
van het reguliere waarderingskader po (hoofdstuk 5) en volgens de werkwijze voor thematische
onderzoeken of onderzoeken op schoolniveau (hoofdstuk 7).
9.6.2.1 Voorschoolse educatie op de voorschoollocaties
Gemeenten financieren de voorschoolse educatie op kinderopvanglocaties. Dit zijn de
zogenoemde voorscholen. We houden signaalgestuurd toezicht op de kwaliteit van voorschoolse
educatie op locaties met gesubsidieerde voorschoolse educatie in alle gemeenten die
onderwijsachterstandsmiddelen ontvangen. Het waarderingskader voor voorschoolse educatie
is te vinden in bijlage 5. Signalen kunnen leiden tot een onderzoek, of bijvoorbeeld
een gesprek met de houder van de voorschoolse voorziening.
Zowel de Gemeentelijke Gezondheidsdienst (GGD) als de Inspectie van het Onderwijs
houden toezicht op voorschoolse educatie. Het (jaarlijkse) toezicht op de basisvoorwaarden
voorschoolse educatie, zoals beschreven in het gelijknamige Besluit basisvoorwaarden
kwaliteit voorschoolse educatie (hierna: het besluit), vindt plaats door de GGD. De
Inspectie van het Onderwijs is ook bevoegd om toezicht te houden op deze voorwaarden,
maar doet dit alleen in uitzonderlijke gevallen. De basisvoorwaarden zijn opgenomen
in onderstaand tekstkader.
Voorwaarden uit het Besluit basisvoorwaarden voorschoolse educatie (01-08-2020):
• Omvang (artikel 2). Dit artikel gaat over voldoende vve-tijd.
• Aantal beroepskrachten en groepsgrootte (artikel 3). Dit artikel gaat over de beroepskracht-kindratio.
• Taalniveau (artikel 3a). Dit artikel gaat over het niveau (Nederlandse taal en rekenen)
dat de beroepskrachten moeten beheersen.
• Kwaliteit van beroepskrachten (artikel 4). Dit artikel gaat over de opleiding van
de beroepskrachten en de vve-scholing.
• Gebruik van een voorschools educatieprogramma (artikel 5). Dit artikel gaat over
het voorschoolse aanbod op de verschillende ontwikkelingsgebieden.
• Kwaliteit van de locatie (artikel 6). Dit artikel geeft aan dat de voorschoolse
educatie plaats dient te vinden in een kindercentrum.
• Opleidingsplan (artikel 4, vierde lid). Dit artikel gaat over de verplichting voor
houders om jaarlijks een opleidingsplan voorschoolse educatie op te stellen.
• Inhoud pedagogisch beleidsplan wat voorschoolse educatie betreft (artikel 4a). Dit
artikel gaat over de verplichting voor houders om in het pedagogisch beleidsplan het
beleid voor voorschoolse educatie te beschrijven, te evalueren en bij te stellen.
|
Rol GGD
De GGD beoordeelt of locaties aan de eisen van het besluit voldoen. In sommige gemeenten
kijkt de GGD ook meer inhoudelijk naar de kwaliteit van de educatie. Het veldinstrument
observatie pedagogische praktijk dat de GGD hanteert, is te vinden op de website van
de rijksoverheid.
Rol Inspectie
In de Wet op het onderwijstoezicht (WOT) (artikel 15i) staat beschreven dat de inspectie op de locaties met gesubsidieerde voorschoolse
educatie onderzoek kan verrichten naar:
-
• de basisvoorwaarden voor voorschoolse educatie;
-
• het informeren van ouders en ouderbetrokkenheid;
-
• de kwaliteit van de educatie;
-
• de ontwikkeling, zorg en begeleiding van de kinderen;
-
• kwaliteitszorg;
-
• de doorgaande lijn tussen voor- en vroegschoolse educatie.
Een onderzoek op locatieniveau leidt tot een rapport dat, na hoor en wederhoor, openbaar
wordt op grond van de WOT (zie hoofdstuk 8). We sturen een afschrift van het rapport naar de gemeente.
Normering voor voorscholen
De standaarden bij voorschoolse educatie kennen geen wettelijke basis en een waardering
op deze standaarden kan dan ook niet tot een Onvoldoende leiden. Als de aangetroffen
praktijk niet of nauwelijks overeenkomt met de uitwerking, dan geven we de waardering
Kan beter.
Waardering standaard
|
Norm voor standaarden
|
Goed
|
De voorschool laat de eigen aspecten van kwaliteit op overtuigende wijze zien.
|
Voldoende
|
De voorschool laat de eigen aspecten van kwaliteit zien.
|
Kan beter
|
De voorschool laat de aspecten van kwaliteit niet of beperkt zien.
|
Geen eindoordeel
Aangezien het waarderingskader alleen gaat over het educatieve deel van de locatie,
en niet over de gehele locatie, geven we bij de voorscholen geen eindoordeel.
9.7. Onderwijs in Caribisch Nederland
9.7.1. Inleiding
Sinds 10 oktober 2010 zijn Bonaire, Sint-Eustatius en Saba (BES) bijzondere gemeenten
van Nederland. De eilanden worden samen Caribisch Nederland genoemd. We houden toezicht
op het onderwijs in Caribisch Nederland (primair onderwijs, voortgezet onderwijs, middelbaar beroepsonderwijs,
hoger onderwijs) en op hieraan gerelateerde specifieke voorzieningen (sociale kanstrajecten
jongeren en expertisecentra onderwijszorg). Ook hebben we de taak van vertrouwensinspecteur
voor Caribisch Nederland.
9.7.2. Aanpassing waarderingskader en normering
Het onderwijs in Caribisch Nederland beoordelen wij zoveel mogelijk aan de hand van
dezelfde onderzoekskaders als in Europees Nederland (zie hoofdstuk 1 tot en met 8).
Er zijn echter enkele verschillen in het waarderingskader, de normering en de werkwijze.
Dat is noodzakelijk omdat voor Caribisch Nederland specifieke wet- en regelgeving
geldt. Ook kunnen wij met een enigszins aangepaste werkwijze beter aansluiten op de
onderwijskundige context in Caribisch Nederland. Zo is voor het overgrote deel van
de leerlingen en studenten in Caribisch Nederland het Nederlands een vreemde taal.
Ook kent Caribisch Nederland geen scholen voor speciaal onderwijs of samenwerkingsverbanden
passend onderwijs.
Waarderingskader
Het waarderingskader voor Caribisch Nederland is gebaseerd op de Wet Primair Onderwijs BES (WPO BES), de Wet voortgezet onderwijs (WVO 2020) en de Wet educatie en beroepsonderwijs BES (WEB BES). Deze wetten wijken af van de sectorwetten voor Europees Nederland. Bovendien
zijn sommige wetsartikelen weliswaar in de wet opgenomen, maar nog niet van kracht.
Tot slot is er nog aanvullende regelgeving voor het voortgezet onderwijs en beroepsonderwijs
op Sint Eustatius en Saba als het gaat om het Engelstalige onderwijs op deze eilanden.
Het volledige waarderingskader is te vinden in bijlage 6. Het bevat dezelfde standaarden
als het waarderingskader voor Europees Nederland. Op enkele plaatsen is de beschrijving
van de basiskwaliteit aangepast vanwege de afwijkende wet- en regelgeving.
Normering
Wij willen zodra dat mogelijk is voor Caribisch Nederland dezelfde normen hanteren
in het waarderingskader als in Europees Nederland. Voor de standaard Onderwijsresultaten
kunnen wij echter nog geen oordeel uitspreken, omdat de basis voor deze standaard
in de wet- en regelgeving voor Caribisch Nederland nog niet is geregeld: er zijn geen
normen vastgesteld. Wij streven ernaar om de onderwijsresultaten in Caribisch Nederland
op termijn wél te beoordelen. Dit zal gebeuren zodra de aangepaste wet- en regelgeving
op dit punt van kracht is en er in overleg met alle betrokkenen wel eilandelijke normen
voor de resultaten zijn afgesproken en in de wet- en regelgeving zijn vastgelegd.
Behalve op standaardniveau geeft de inspectie ook een eindoordeel op school- of opleidingsniveau.
We beperken ons vooralsnog tot het eindoordeel Voldoende of Onvoldoende. Dit oordeel
komt tot stand op basis van de bestaande beslisregels die wij hanteren wanneer wij
de onderwijsresultaten niet kunnen beoordelen. Tekortkomingen op de wettelijke eisen
kunnen leiden tot een oordeel Onvoldoende op standaarden en eventueel ook op het eindoordeel
over de school/opleiding. Een Onvoldoende op een standaard leidt tot een herstelopdracht,
conform het toezicht in Europees Nederland (paragraaf 7.5).
Vanwege het niet kunnen beoordelen van de onderwijsresultaten is het eindoordeel Zeer
zwak in Caribisch Nederland nog niet wettelijk verankerd. Een dergelijk oordeel laten
we daarom vooralsnog achterwege. Zodra die verankering wel het geval is, zal ook het
oordeel Zeer zwak door ons afgegeven kunnen worden.
9.7.3. Werkwijze
Het bestuursgerichte toezicht in Caribisch Nederland wijkt enigszins af van de reguliere
aanpak. We hanteren in dit stadium een tweejaarlijkse cyclus voor de kwaliteitsonderzoeken
op school- of opleidingsniveau. In principe doen we het ene jaar een voortgangsgesprek
met het bestuur en de schoolleiding en in het andere jaar een kwaliteitsonderzoek.
Tijdens deze onderzoeken op school/opleidingsniveau geven we een oordeel over (minimaal)
die standaarden die nodig zijn om de basiskwaliteit vast te stellen. Het onderzoek
naar deze standaarden kan proportioneel uitgevoerd worden.
Daarnaast streven we ernaar om op termijn ook eens in de vier jaar de kwaliteitszorg
van de besturen te beoordelen, zoals we dat ook doen in Europees Nederland.
Bijlage 1. Waarderingskader besturen samenwerkingsverbanden passend onderwijs
In deze bijlage is het waarderingskader voor het toezicht op besturen van samenwerkingsverbanden
passend onderwijs opgenomen. De toelichting hierop is te vinden in paragraaf 9.2.
KWALITEITSGEBIED REALISATIE PASSEND ONDERWIJS (RPO)
|
RPO1. Dekkend netwerk van voorzieningen
Het samenwerkingsverband heeft voor alle leerlingen in het samenwerkingsverband die
extra ondersteuning nodig hebben een passende onderwijsplek beschikbaar.
|
Basiskwaliteit
Het samenwerkingsverband voert de aan hem opgedragen taken uit en realiseert een samenhangend
geheel van ondersteuningsvoorzieningen binnen en tussen de scholen, zodanig dat alle
leerlingen die extra ondersteuning behoeven een zo passend mogelijke plaats in het
onderwijs krijgen. Het samenwerkingsverband doet al het mogelijke om passende ondersteuningsvoorzieningen
te organiseren voor leerlingen die extra ondersteuning nodig hebben en benut hiervoor
de mogelijkheden die de wet biedt. Het samenwerkingsverband kan hiervoor onder andere
gebruikmaken van de mogelijkheid om een orthopedagogisch-didactisch centrum (opdc)
in te richten.
|
Aanvullende ambities
• Zijn er aanvullende ambities voor het dekkend netwerk van voorzieningen en (hoe)
worden deze gerealiseerd?
|
Wettelijke vereisten
• Artikel 18a, tweede lid, WPO / artikel 2.47, tweede lid, WVO 2020: Het samenwerkingsverband stelt zich ten doel een samenhangend geheel van ondersteuningsvoorzieningen
binnen en tussen de scholen te realiseren en wel zodanig dat leerlingen een ononderbroken
ontwikkelingsproces kunnen doormaken en leerlingen die extra ondersteuning behoeven
een zo passend mogelijke plaats krijgen.
• Artikel 18a, zesde lid, WPO / artikel 2.47, zevende lid, WVO 2020: Het samenwerkingsverband heeft onder andere de taak om middelen en voorzieningen
te verdelen over en toe te wijzen aan de scholen ten behoeve van het dekkend netwerk.
• Artikel 18a, lid 10a, WPO / artikel 2.47, twaalfde lid, WVO 2020: Het samenwerkingsverband kan met het oog op het dekkend netwerk een opdc inrichten.
Hier zijn voorwaarden aan verbonden (artikel 3.4 Inrichtingsbesluit WPO / artikel 2.50 Uitvoeringsbesluit WVO 2020).
|
RPO2. Regionale samenwerking
Het samenwerkingsverband werkt samen in de regio en zorgt voor een doorgaande leerlijn
en realiseert een aansluiting tussen het onderwijs en de jeugdhulp in de regio.
|
Basiskwaliteit
Het samenwerkingsverband en de gemeente(n) hebben een gezamenlijke taak in het afstemmen
van het jeugdbeleid. Het samenwerkingsverband werkt hiervoor samen met de gemeente(n)
en ketenpartners om de ondersteuning af te stemmen op de jeugdhulp1 die door de gemeente wordt gerealiseerd. Dit heeft als doel dat alle leerlingen die
extra ondersteuning nodig hebben een zo passend mogelijke plaats in het onderwijs
krijgen en er geen leerlingen thuiszitten.
Het samenwerkingsverband legt de afspraken hierover vast in het ondersteuningsplan.
Hierover voert het samenwerkingsverband op overeenstemming gericht overleg (oogo)
met het college van burgemeester en wethouders van de desbetreffende gemeente of gemeenten.
Met het oog op de doorgaande leerlijn van het primair onderwijs (inclusief het speciaal
(basis)onderwijs) naar het voortgezet onderwijs (inclusief het praktijkonderwijs (pro)
en voortgezet speciaal onderwijs (vso)) stemt het samenwerkingsverband zijn beleid
af met het samenwerkingsverband dat (geheel of gedeeltelijk) samenvalt met de eigen
regio. Ook deze afspraken legt het samenwerkingsverband vast in het ondersteuningsplan.
|
Aanvullende ambities
• Zijn er aanvullende ambities voor de regionale samenwerking en (hoe) worden deze
gerealiseerd?
|
Wettelijke vereisten
• Artikel 18a, tweede en achtste lid, WPO / artikel 2.47, tweede en negende lid, WVO 2020: Het ondersteuningsplan omvat onder andere de wijze waarop wordt voldaan aan het
realiseren van een samenhangend geheel van ondersteuningsvoorzieningen binnen en tussen
de scholen.
• Artikel 18a, negende lid, WPO / artikel 2.47, achtste en tiende lid, WVO 2020: Na op overeenstemming gericht overleg over het conceptondersteuningsplan met de
gemeente(n) en het samenwerkingsverband waarmee de regio samenvalt (en het bestuur
van instelling(en) voor middelbaar beroepsonderwijs in dit gebied) stelt het bestuur
het ondersteuningsplan vast.
|
RPO3. Advisering en beoordeling toelaatbaarheid
Het samenwerkingsverband voorziet in een zorgvuldige advisering en besluitvorming
bij de beoordeling van aanvragen voor de toelaatbaarheid tot speciale onderwijsvoorzieningen.
|
Basiskwaliteit
Op verzoek van het bestuur van een school adviseert het samenwerkingsverband over
de ondersteuningsbehoefte van een leerling als deze bij de school is aangemeld of
ingeschreven.
Voor leerlingen voor wie een speciale vorm van onderwijs (voor het primair onderwijs:
speciaal basisonderwijs (sbo) en speciaal onderwijs (so); voor het voortgezet onderwijs:
leerwegondersteunend onderwijs (lwoo), praktijkonderwijs (pro) en voortgezet speciaal
onderwijs (vso)) de best passende plek is, is een toelaatbaarheidsverklaring van het
samenwerkingsverband nodig (voor het lwoo geldt een aanwijzing). Het toelaatbaar verklaren
tot deze scholen is een wettelijke taak van het samenwerkingsverband en is aan voorschriften
gebonden. Wanneer voor een leerling een toelaatbaarheidsverklaring is aangevraagd,
dan handelt het samenwerkingsverband deze aanvraag volgens een zorgvuldige procedure
af binnen een redelijke termijn, opdat de leerling een ononderbroken ontwikkeling
kan doormaken.
|
Aanvullende ambities
• Zijn er aanvullende ambities voor de advisering en beoordeling toelaatbaarheid en
(hoe) worden deze gerealiseerd?
|
Wettelijke vereisten
• Artikel 18a, zesde lid, sub d, WPO / artikel 2.47, zevende lid, sub d, WVO 2020: Het samenwerkingsverband heeft onder andere tot taak om te adviseren over de ondersteuningsbehoefte
van een leerling op verzoek van het bestuur van een bij het samenwerkingsverband aangesloten
school waar de leerling is aangemeld of ingeschreven.
• Artikel 18a, zesde lid, sub c, WPO / artikel 2.47, zevende lid, sub c, WVO 2020: Het samenwerkingsverband heeft onder andere tot taak het beoordelen of een leerling
toelaatbaar is tot het sbo en het so, respectievelijk het pro en vso, of aangewezen
is op het lwoo.
• Artikel 18a, lid 10a, WPO / artikel 2.47, twaalfde lid, WVO 2020: Het samenwerkingsverband kan met het oog op het dekkend netwerk een opdc inrichten.
Hier zijn voorwaarden aan verbonden (zie artikel 3.4 Inrichtingsbesluit WPO / artikel 2.50 Uitvoeringsbesluit WVO 2020).
• Artikel 18a, elfde lid, WPO en artikel 3.2 Inrichtingsbesluit WPO / artikel 2.47, veertiende lid, WVO 2020 en artikel 2.51 Uitvoeringsbesluit WVO 2020: Het samenwerkingsverband betrekt de adviezen van wettelijk verplichte deskundigen
bij de beoordeling of een leerling toelaatbaar is tot het sbo en so, respectievelijk
het pro en vso, of aangewezen is op het lwoo.
• Artikel 18a, twaalfde lid, WPO / artikel 2.47, vijftiende lid, WVO 2020: Het samenwerkingsverband stelt een adviescommissie in die adviseert over bezwaarschriften
betreffende besluiten van het samenwerkingsverband over de toelaatbaarheid van leerlingen
tot speciale scholen (sbo, v(s)o en pro).
• Artikel 18a, veertiende lid, WPO / artikel 2.47, zeventiende lid, WVO 2020: Het samenwerkingsverband kent aan elke toelaatbaarheidsverklaring een volgnummer
toe en verstrekt van elk advies over de ondersteuningsbehoefte van een leerling een
afschrift aan de ouders.
|
1 Jeugdhulp en eventuele andere domeinen uit artikel 2.2 van de Jeugdwet zoals beschreven
in het jeugdplan van de gemeente.
KWALITEITSGEBIED BESTURING, KWALITEITSZORG EN AMBITIE (BKA)
|
BKA1. Visie, ambities en doelen
Het bestuur heeft een visie op kwaliteit, heeft hiervoor ambities en doelen opgesteld
en stuurt op het behalen daarvan.
|
Basiskwaliteit
Het bestuur heeft een visie op de uitvoering van de wettelijke taken en op de besturing
daarvan. De visie is concreet en passend vertaald naar ambities, doelen en daarmee
samenhangende beleid. Deze vertaling maakt sturing mogelijk op de kwaliteit en resultaten
van beleid van het samenwerkingsverband en de voorwaarden. Daartoe is een stelsel
van kwaliteitszorg ingericht dat het bestuur in staat stelt de basiskwaliteit van
de taakuitvoering te waarborgen. Wanneer het samenwerkingsverband een opdc in stand
houdt, valt hieronder ook het zorg dragen voor de kwaliteit van het onderwijs op het
opdc.
De doelen betreffen in elk geval de naleving van de wettelijke eisen, waaronder het
zorg dragen voor de dienstverlening aan de aangeslotenen, het realiseren van een samenhangend
geheel van voorzieningen en de beoogde kwalitatieve en kwantitatieve resultaten van
het onderwijs aan leerlingen die extra ondersteuning behoeven en de daarmee samenhangende
bekostiging. De visie, ambities en doelen omvatten uitwerkingen van eerdere evaluatieresultaten
en resultaten van interne en externe dialoog. De doelen, het beleid en de afspraken
zijn vastgelegd in het ondersteuningsplan. Het ondersteuningsplan wordt eenmaal in
de vier jaar door het bestuur vastgesteld en vormt de basis voor de sturing op de
uitvoering van de taken en de verbetering van de kwaliteit.
Het bestuur richt de voorwaarden in om de doelen te bereiken, waaronder de inzet en
het beheer van de (financiële) middelen voor het waarborgen van de uitvoering van
de wettelijke taken van het samenwerkingsverband en de realisatie van de zorgplicht
passend onderwijs door schoolbesturen. Het bestuur heeft daartoe een meerjarenbegroting
waarin de relatie met het beleid, de doelen en de gemaakte keuzes voor het verdelen
van de middelen duidelijk zijn toegelicht. Er is voor de sturing op (financiële) kwaliteit
een functionerende verantwoordelijkheidsverdeling tussen de interne toezichthouder
en het bestuur afgesproken, op basis van de geldende wet- en regelgeving.
|
Aanvullende ambities
• Zijn er aanvullende ambities in relatie tot de visie en doelen en (hoe) worden deze
gerealiseerd?
|
Wettelijke vereisten
• Artikel 14a WMS: Het samenwerkingsverband behoeft de voorafgaande instemming van de ondersteuningsplanraad
voor elk door het samenwerkingsverband te nemen besluit met betrekking tot vaststelling
van het ondersteuningsplan.
• Artikel 17a, eerste en derde lid, WPO jo. artikel 10 WPO / artikel 3.1, eerste, derde en vijfde lid, WVO 2020 jo. artikel 2.87 WVO 2020: Het samenwerkingsverband dient zorg te dragen voor de kwaliteit van de dienstverlening
aan de aangeslotenen. Onder ‘zorg dragen voor de kwaliteit van de taken’ valt in elk
geval het naleven van de wettelijke bepalingen, waaronder indien van toepassing die
voor de kwaliteit van het onderwijs op het opdc en het uitvoeren van het stelsel van
kwaliteitszorg.
• Artikel 17a, eerste en derde lid, WPO jo. artikel 10 WPO jo. artikel 12, vierde lid, WPO / artikel 3.1, eerste, derde en vijfde lid, WVO 2020 jo. artikel 2.87 WVO 2020 jo. artikel 2.91 WVO 2020: Het stelsel van kwaliteitszorg omvat in elk geval het zorg dragen voor het bewaken
dat leerlingen een ononderbroken ontwikkelingsproces kunnen doorlopen en het vaststellen
welke maatregelen ter verbetering nodig zijn.
• Artikel 17a, eerste en derde lid, WPO / artikel 3.1, eerste en vijfde lid, WVO 2020: Het bestuur draagt zorg voor een goed bestuurd samenwerkingsverband met een scheiding
tussen bestuur en toezicht en met een rechtmatig bestuur en beheer.
• Artikel 17b, eerste en derde lid, WPO / artikel 3.1, tweede en vijfde lid, WVO 2020: Er moet sprake zijn van een functionele of organieke scheiding tussen het uitvoerend
deel van het bestuur en het intern toezicht.
• Artikel 17c, eerste lid, sub c, en vijfde lid, WPO / artikel 3.3, eerste en tweede lid, sub c, en zesde lid, WVO 2020: De interne toezichthouder ziet erop toe dat het bestuur de middelen rechtmatig verwerft
en doelmatig en rechtmatig besteedt en aanwendt.
• Artikel 18a, tweede lid, WPO / artikel 2.47, tweede lid, WVO 2020: Het samenwerkingsverband stelt zich ten doel een samenhangend geheel van ondersteuningsvoorzieningen
binnen en tussen de scholen te realiseren en wel zodanig dat leerlingen een ononderbroken
ontwikkelingsproces kunnen doormaken en leerlingen die extra ondersteuning behoeven
een zo passend mogelijke plaats in het onderwijs krijgen.
• Artikel 18a, zevende en achtste lid, WPO / artikel 2.47, achtste en negende lid, WVO 2020: Het samenwerkingsverband stelt ten minste eenmaal in de vier jaar een ondersteuningsplan
vast. Het ondersteuningsplan omvat bepaalde onderdelen, waaronder de beoogde kwalitatieve
en kwantitatieve resultaten van het onderwijs aan leerlingen die extra ondersteuning
behoeven en de daarmee samenhangende bekostiging.
• Artikel 69, artikel 122, artikel 124 en artikel 169 WPO / artikel 5.1, artikel 5.13, artikel 5.15 en artikel 5.49 WVO 2020 en artikel 6.21 Uitvoeringsbesluit WVO 2020: Het bestuur moet de rijksbekostiging rechtmatig aanwenden.
• Artikel 165 WPO jo. artikel 4, vierde lid, RJO / artikel 3.2 en artikel 5.46 WVO 2020 jo. artikel 6.19, eerste, tweede en vijfde lid, Uitvoeringsbesluit WVO 2020 jo. artikel 4, vierde lid, RJO: Het bestuur maakt jaarlijks een jaarverslag waarin
de resultaten van het financieel beleid en de continuïteitsparagraaf staan opgenomen.
|
BKA2. Uitvoering en kwaliteitscultuur
Het bestuur realiseert samen met de aangesloten schoolbesturen de doelen voor kwaliteit,
bevordert een kwaliteitscultuur, zorgt voor randvoorwaarden en stuurt, waar nodig,
tussentijds bij.
|
Basiskwaliteit
Het bestuur geeft als onderdeel van zijn stelsel van kwaliteitszorg met de schoolbesturen
uitvoering aan de visie en de doelen voor het realiseren van de wettelijke taken (indien
van toepassing: inclusief het zorgdragen voor de kwaliteit van het onderwijs op het
opdc).
Aan de transparante, integere kwaliteitscultuur is zichtbaar dat deze bijdraagt aan
de gestelde doelen.
Het bestuur bevordert een op samenwerken, leren en verbeteren gerichte kwaliteitscultuur,
zodat de doelen en ambities gerealiseerd kunnen worden en de aangesloten schoolbesturen
de afspraken in het ondersteuningsplan nakomen. Het bestuur spreekt de schoolbesturen
aan op het nakomen van de afspraken voortkomend uit het ondersteuningsplan. Ook aangesloten
schoolbesturen kunnen elkaar aanspreken op het nakomen van de afspraken in het ondersteuningsplan.
Binnen de kwaliteitscultuur geeft het bestuur uitvoering aan kwaliteitszorg gericht
op de realisatie van de wettelijke taken, de afspraken uit het ondersteuningsplan
en de naleving van wettelijke voorschriften. Het bestuur bewaakt en bevordert dat
de uitvoering in overeenstemming is met het beleid en de afspraken in het ondersteuningsplan,
zodat de doelen worden bereikt. Het bestuur houdt zicht op de uitvoering van het beleid,
de afspraken en op de nagestreefde verbeteringen en stuurt daarop, zo nodig, tussentijds
bij.
De beschikbare (financiële) middelen worden doelmatig en rechtmatig aangewend conform
de gemaakte keuzes in het ondersteuningsplan en dragen bij aan de realisatie van de
door het bestuur gestelde doelen. Het bestuur stuurt op effectief financieel beheer,
zodat de continuïteit van het samenwerkingsverband en de dienstverlening aan de aangeslotenen
gewaarborgd is en bekostiging rechtmatig verkregen wordt.
Het interne toezicht geeft onafhankelijk en deugdelijk invulling aan zijn taak en
wordt daarin gefaciliteerd door het bestuur. Het bestuur zorgt ook voor een goede
facilitering van de ondersteuningsplanraad, betrekt deze tijdig en legt besluiten
voor conform wettelijke vereisten. Het bestuur opereert volgens een code Goed Bestuur
of legt in het jaarverslag1 uit als het daar eventueel van afwijkt en waarom dat het geval is.
|
Aanvullende ambities
• Zijn er aanvullende ambities voor de sturing op uitvoering en kwaliteitscultuur
en (hoe) worden deze gerealiseerd?
|
Wettelijke vereisten
• Artikel 4, vierde lid, RJO: Het bestuur zorgt voor een continuïteitsparagraaf in de jaarverslaggeving.
• Artikel 4a WMS: Het samenwerkingsverband stelt een ondersteuningsplanraad in en de inrichting voldoet
aan de wettelijke voorschriften.
• Artikel 8 WMS (jo. artikel 9 WMS): De ondersteuningsplanraad en de (gemeenschappelijke) medezeggenschapsraad ((G)MR)
ontvangt tijdig alle inlichtingen van het samenwerkingsverband die redelijkerwijs
nodig zijn om zijn taak te kunnen vervullen en ontvangt in elk geval bepaalde in de
wet beschreven informatie.
• Artikel 14a WMS: Het samenwerkingsverband behoeft de voorafgaande instemming van de ondersteuningsplanraad
voor elk door het samenwerkingsverband te nemen besluit met betrekking tot vaststelling
of wijziging van het ondersteuningsplan.
• Artikel 17a, eerste en derde lid, WPO jo. artikel 10 WPO jo. artikel 12, vierde lid, WPO / artikel 3.1, eerste en vijfde lid, WVO 2020 jo. artikel 2.87 WVO 2020 jo. artikel 2.91 WVO 2020: Het stelsel van kwaliteitszorg omvat in elk geval het zorg dragen voor het bewaken
dat leerlingen een ononderbroken ontwikkelingsproces kunnen doorlopen en het vaststellen
welke maatregelen ter verbetering nodig zijn.
• Artikel 17a, eerste en derde lid, WPO / artikel 3.1, eerste en vijfde lid, WVO 2020: Het bestuur draagt zorg voor een goed bestuurd samenwerkingsverband met een scheiding
tussen bestuur en toezicht en met een rechtmatig bestuur en beheer.
• Artikel 17a, tweede lid, WPO / artikel 3.1, vierde en vijfde lid, WVO 2020: Benoeming van bestuur en intern toezicht geschiedt op vooraf openbaar gemaakte profielen.
De ondersteuningsplanraad (en indien van toepassing de medezeggenschapsraad) krijgt
de gelegenheid een bindende voordracht te doen bij het benoemen van leden van de raad
van toezicht.
• Artikel 17b, eerste en derde lid, WPO / artikel 3.1, tweede en vijfde lid, WVO 2020: Er moet sprake zijn van een functionele of organieke scheiding tussen het uitvoerend
deel van het bestuur en het intern toezicht.
• Artikel 17b, tweede en derde lid, WPO / artikel 3.1, derde en vijfde lid, WVO 2020: De interne toezichthouder (of lid daarvan) functioneert onafhankelijk van het bestuur.
• Artikel 17c, eerste lid, WPO / artikel 3.3, eerste en tweede lid, WVO 2020 jo. artikel 3.2, eerste lid, WVO 2020: De interne toezichthouder houdt toezicht op de uitvoering van de taken en de uitoefening
van de bevoegdheden door het bestuur, staat het bestuur met raad terzijde en heeft
ten minste de bij de wet bepaalde taken. Artikel 69, artikel 122, artikel 124 en artikel 169 WPO / artikel 5.1, artikel 5.13, artikel 5.15 en artikel 5.49 WVO 2020 en artikel 6.21 Uitvoeringsbesluit WVO 2020: Het bestuur moet de rijksbekostiging rechtmatig aanwenden.
• Artikel 17c, tweede, vierde en vijfde lid, WPO / artikel 3.3, derde, vierde, vijfde en zesde lid, WVO 2020: De taken en bevoegdheden van de interne toezichthouder of het intern toezichthoudend
orgaan zijn zodanig dat hij een deugdelijk en onafhankelijk intern toezicht kan uitoefenen.
Wanneer een samenwerkingsverband werkt met een raad van toezicht, dan is deze belast
met het benoemen, schorsen en ontslaan van de leden van het bestuur. De interne toezichthouder
of het intern toezichthoudend orgaan van het samenwerkingsverband pleegt ten minste
tweemaal per jaar overleg met de ondersteuningsplanraad.
• Artikel 165, eerste lid, WPO / artikel 3.2, eerste en derde lid, en artikel 5.46, eerste lid, onder a, WVO 2020: Het bestuur van het samenwerkingsverband dient een code Goed Bestuur te hanteren
en verantwoordt zich over eventuele afwijkingen in het jaarverslag.
|
BKA3. Evaluatie, verantwoording en dialoog
Het bestuur evalueert en analyseert systematisch of het de doelen realiseert en verantwoordt
zich hierover. Het stelt wanneer dat nodig is het beleid bij en betrekt daartoe interne
en externe belanghebbenden in een goed functionerende dialoog.
|
Basiskwaliteit
Het bestuur evalueert en beoordeelt als onderdeel van zijn stelsel van kwaliteitszorg
in hoeverre de ambities, de doelen en het beleid worden gerealiseerd. Op deze manier
krijgt het bestuur zicht op de gerealiseerde (financiële) kwaliteit en de bereikte
resultaten. Bij de evaluatie en beoordeling van het beleid, de naleving van de afspraken
en indien van toepassing de onderwijskwaliteit op het opdc, haalt het bestuur actief
externe informatie op en gebruikt deze informatie bij de evaluatie en beoordeling.
Op basis van de evaluatie reageert het bestuur tijdig op mogelijke kansen en bedreigingen,
stelt wanneer nodig (verbeter)beleid op en treft passende maatregelen om de kwaliteit
van de uitvoering van de taken te borgen.
Het bestuur legt verantwoording af door middel van accurate, actuele en openbaar toegankelijke
informatie over de gerealiseerde kwaliteit. Het brengt minimaal jaarlijks verslag
uit aan zijn in- en externe belanghebbenden over zijn doelen en de realisatie van
de wettelijke taken. De verantwoording in het jaarverslag is betrouwbaar en (de inhoud
van) het jaarverslag voldoet aan de wettelijke vereisten.
Het bestuur verantwoordt zich daarbij ten minste over het zorg dragen voor de dienstverlening
aan de aangeslotenen, het realiseren van een samenhangend geheel van voorzieningen
en de bereikte kwantitatieve en kwalitatieve resultaten van het onderwijs aan leerlingen
die extra ondersteuning behoeven en de daarmee samenhangende bekostiging en de gemaakte
keuzes voor het verdelen van de middelen. De reflectie op de uitkomsten van de evaluatie
geeft alle lagen van de organisatie, het interne toezicht, de ondersteuningsplanraad
en de medezeggenschapsraad voldoende inzicht in de effectiviteit van de besturing
en de uitvoering. Het bestuur analyseert en beoordeelt de uitkomsten van de evaluatie
en verantwoording, onder andere op basis van de verantwoording door de aangesloten
schoolbesturen. Vervolgens verwerkt het bestuur deze wanneer nodig in bijstelling
van ambities, (verbeter)doelen, afspraken en beleid of in nieuwe ambities zodat de
opbrengst van de dialoog bijdraagt aan ontwikkeling en verbetering van de uitvoering
van de taken en de sturing daarop.
Het bestuur organiseert ook de dialoog hierover met interne en externe belanghebbenden
uit de regionale context. Het samenwerkingsverband voert periodiek een dialoog met
de ondersteuningsplanraad en organiseert het overleg tussen het interne toezicht en
de ondersteuningsplanraad. Daarbij verantwoordt het bestuur zich ten minste bij de
vaststelling van het ondersteuningsplan over de bereikte kwantitatieve en kwalitatieve
resultaten van het onderwijs aan leerlingen die extra ondersteuning behoeven.
|
Aanvullende ambities
• Zijn er aanvullende ambities voor de evaluatie, verantwoording en dialoog en (hoe)
worden deze gerealiseerd?
|
Wettelijke vereisten
• Artikel 1 en artikel 3, sub f, RJO jo. artikel 165, WPO / artikel 1 en artikel 3, sub f, RJO jo. artikel 5.46 WVO 2020: Het samenwerkingsverband informeert jaarlijks interne en externe belanghebbenden
over het gevoerde en voorgenomen beleid en de uitkomsten van het gevoerde beleid.
Artikel 3, onderdeel f2, RJO: het bestuur neemt, indien het publieke eigen vermogen
boven de signaleringswaarde uitstijgt, een toelichting in het bestuursverslag op.
• Artikel 4, vierde lid, RJO, artikel 165, WPO / artikel 4, vierde lid, RJO, jo. artikel 5.46 WVO 2020 en artikel 6.19, vijfde lid, Uitvoeringsbesluit WVO 2020: Het bestuur maakt jaarlijks een jaarverslag, waarin naast de resultaten van het
financieel beleid ook verantwoording wordt gegeven over toekomstige ontwikkelingen
van het samenwerkingsverband. Artikel 8 WMS (jo. artikel 9 WMS): De ondersteuningsplanraad en de medezeggenschapraad ontvangen tijdig alle inlichtingen
van het samenwerkingsverband die redelijkerwijs nodig zijn om zijn taak te kunnen
vervullen en ontvangen in elk geval bepaalde in de wet beschreven informatie.
• Artikel 11a WMS: Het samenwerkingsverband moet de ondersteuningsplanraad vooraf in de gelegenheid
stellen om te adviseren over besluiten bij bepaalde aangelegenheden.
• Artikel 14a WMS: Het samenwerkingsverband behoeft de voorafgaande instemming van de ondersteuningsplanraad
voor elk door het samenwerkingsverband te nemen besluit met betrekking tot vaststelling
en wijziging van het ondersteuningsplan.
• Artikel 17a, eerste en derde lid, WPO jo. artikel 10 WPO jo. artikel 12, vierde lid, WPO / artikel 3.1, eerste en vijfde lid, WVO 2020 jo. artikel 2.87 WVO 2020 jo. artikel 2.91 WVO 2020: Het stelsel van kwaliteitszorg omvat in elk geval het zorg dragen voor het bewaken
dat leerlingen een ononderbroken ontwikkelingsproces kunnen doorlopen en het vaststellen
welke maatregelen ter verbetering nodig zijn.
• Artikel 17c, eerste lid en eerste lid sub e, WPO jo. artikel 165, eerste lid WPO / artikel 3.3, eerste lid en tweede lid, sub e, WVO 2020, jo. artikel 5.46, eerste lid, WVO 2020: De interne toezichthouder houdt toezicht op de uitvoering van de taken en de uitoefening
van de bevoegdheden door het uitvoerend deel van het bestuur, staat het uitvoerend
deel van het bestuur met raad ter zijde en heeft ten minste de bij de wet bepaalde
taken. De interne toezichthouder legt jaarlijks in het jaarverslag verantwoording
af over de uitvoering van deze taken en de uitoefening van de bevoegdheden.
• Artikel 17c, eerste lid, sub c en e, en vijfde lid WPO / artikel 3.3, eerste lid en tweede lid, sub c en e, WVO 2020: De interne toezichthouder ziet erop toe dat het bestuur de middelen doelmatig en
rechtmatig besteedt en aanwendt. De interne toezichthouder legt jaarlijks in het jaarverslag
hierover verantwoording af.Artikel 17c, vijfde lid, WPO / artikel 3.3, vijfde en zesde lid, WVO 2020: Het interne toezicht overlegt minimaal
twee keer per jaar met de ondersteuningsplanraad.
• Artikel 18a, tweede lid, WPO / artikel 2.47, tweede lid, WVO 2020: Het samenwerkingsverband stelt zich ten doel een samenhangend geheel van ondersteuningsvoorzieningen
binnen en tussen de scholen te realiseren, en wel zodanig dat leerlingen een ononderbroken
ontwikkelingsproces kunnen doormaken en leerlingen die extra ondersteuning behoeven
een zo passend mogelijke plaats in het onderwijs krijgen.
• Artikel 18a, zevende en achtste lid, sub e, WPO / artikel 2.47, achtste en negende lid, sub e, WVO 2020: Het samenwerkingsverband stelt ten minste eenmaal in de vier jaar een ondersteuningsplan
vast. Het ondersteuningsplan omvat bepaalde onderdelen waaronder de bereikte kwalitatieve
en kwantitatieve resultaten van het onderwijs aan leerlingen die extra ondersteuning
behoeven en de daarmee samenhangende bekostiging.
• Artikel 165, eerste lid, WPO / artikel 3.2, eerste en derde lid, jo. artikel 5.46, eerste lid, onder a, WVO 2020: Het bestuur van het samenwerkingsverband dient een code Goed Bestuur te hanteren
en verantwoordt zich over eventuele afwijkingen in het jaarverslag.
• Artikel 165, zevende en achtste lid, WPO jo. artikel 3, onderdeel b, RJO / artikel 5.46, zevende en achtste lid, WVO 2020 jo. artikel 3, onderdeel b, RJO: Het bestuur maakt het jaarverslag openbaar. Bij
ministeriële regeling kunnen nadere voorschriften worden gegeven over de wijze en
het tijdstip waarop openbaarmaking van het jaarverslag plaatsvindt.
• RJO, jo. artikel 165 WPO / RJO jo. artikel 5.46 WVO 2020: De wijze waarop door het bestuur verslag wordt gedaan van het financieel beheer
gebeurt overeenkomstig de daarvoor in de RJO gestelde regels.
|
1 Volgens artikel 1, sub c, RJO: het geheel van verslaggevingsdocumenten bestaande
uit de jaarrekening, het bestuursverslag en de overige gegevens, bedoeld in artikel 392,
titel 9, boek 2, BW.
Bijlage 2. Waarderingskader speciaal basisonderwijs
In deze bijlage is het waarderingskader voor het toezicht op het speciaal basisonderwijs
opgenomen. De toelichting hierop is te vinden in paragraaf 9.3.
KWALITEITSGEBIED BESTURING, KWALITEITSZORG EN AMBITIE (BKA)
|
BKA1. Visie, ambities en doelen
Het bestuur heeft een visie op kwaliteit, heeft hiervoor ambities en doelen opgesteld
en stuurt op het behalen daarvan.
|
Basiskwaliteit
Het bestuur heeft een visie op goed onderwijs en op de besturing daarvan. De visie
is concreet en passend vertaald naar ambities, doelen en daarmee samenhangend beleid.
Deze vertaling maakt sturing mogelijk op de kwaliteit en resultaten van het onderwijs
en de voorwaarden. Daartoe is een stelsel van kwaliteitszorg ingericht dat het bestuur
in staat stelt de basiskwaliteit van het onderwijs te waarborgen.
De doelen betreffen in elk geval de naleving van wettelijke eisen, waaronder de wettelijke
vereisten voor het onderwijsaanbod, het onderwijsleerproces en de manier van toetsen,
onder meer op het gebied van de basisvaardigheden taal, rekenen en burgerschap. De
visie, ambities en doelen omvatten uitwerkingen van eerdere evaluatieresultaten en
resultaten van interne en externe dialoog.
Het bestuur zorgt er met betrokkenheid van de scholen voor dat de visie, ambities,
doelen en het beleid sturend zijn voor de verbetering van het onderwijs aan leerlingen.
Scholen formuleren op hun beurt doelen die aansluiten bij wat leerlingen nodig hebben
met het oog op hun doorgaande onderwijsloopbaan.
Het bestuur richt de voorwaarden in om de doelen te bereiken, waaronder de inzet en
het beheer van de (financiële) middelen voor het waarborgen van de kwaliteit van het
onderwijsproces, het schoolklimaat en de resultaten. Het bestuur heeft daartoe een
meerjarenbegroting waarin de relatie met het beleid en de doelen duidelijk zijn toegelicht.
Er is voor de sturing op (financiële) kwaliteit een functionerende verantwoordelijkheidsverdeling
tussen de interne toezichthouder, het bestuur en de scholen afgesproken, op basis
van de geldende wet- en regelgeving.
|
Aanvullende ambities
• Zijn er aanvullende ambities in relatie tot de visie en doelen en (hoe) worden deze
gerealiseerd?
|
Wettelijke vereisten
• Artikel 8, eerste lid, WPO: Het onderwijs wordt zodanig ingericht dat de leerlingen een ononderbroken ontwikkelingsproces
kunnen doorlopen en wordt afgestemd op de voortgang in de ontwikkeling van de leerlingen.
• Artikel 10 en artikel 12, vierde lid, WPO: Het bestuur zorgt voor de kwaliteit van het onderwijs op de scholen via een stelsel
van kwaliteitszorg. Dat houdt onder andere in dat er toetsbare doelen zijn geformuleerd.
• Artikel 12, eerste, tweede en derde lid, WPO (in samenhang met artikel 1): Het bestuur zorgt ervoor dat alle scholen een schoolplan hebben. Het schoolplan
omvat in elk geval het onderwijskundig beleid, het personeelsbeleid en het stelsel
van kwaliteitszorg. Bij de beschrijving van het onderwijskundig beleid wordt het schoolondersteuningsprofiel
betrokken. Dit bevat een beschrijving van de voorzieningen die zijn getroffen voor
leerlingen die extra ondersteuning behoeven.
• Artikel 17b, eerste en derde lid, WPO: Er moet sprake zijn van een functionele of organieke scheiding tussen uitvoerend
deel van het bestuur en intern toezicht.
• Artikel 17c, eerste lid, sub c, WPO: De interne toezichthouder ziet erop toe dat het bestuur de middelen doelmatig en
rechtmatig besteedt en aanwendt.
• Artikel 29, zevende lid, WPO: Het bestuur stelt jaarlijks het beleid vast met betrekking tot de formatie van de
verschillende categorieën personeel van de scholen.
• Artikel 165 WPO en jo. artikel 4, vierde lid, RJO: Het bestuur maakt jaarlijks een jaarverslag waarin de resultaten van het financieel
beleid en de continuïteitsparagraaf staan opgenomen.
• Artikel 31 WPO: Het bestuur stelt een managementstatuut vast waaruit de verantwoordelijkheidsverdeling
in de aansturing van de school blijkt.
• Artikel 115 en artikel 169 WPO [jo. AMvB] en artikel 26, eerste tot en met vierde lid, Besluit bekostiging WPO 2022: Het bestuur moet de rijksbekostiging rechtmatig aanwenden en moet evident ondoelmatige
aanwending van beschikbare (financiële) middelen voorkomen.
• Artikel 160 en artikel 161 WPO: Het op gemeentelijk niveau maken van afspraken over en het formuleren van doelen
voor het bestrijden van onderwijsachterstanden.
• RJO jo. artikel 165 WPO: De wijze waarop door het bestuur verslag wordt gedaan van het financieel beheer
gebeurt overeenkomstig de daarvoor in de RJO gestelde regels.
|
BKA2. Uitvoering en kwaliteitscultuur
Het bestuur realiseert samen met de scholen de doelen voor kwaliteit, bevordert een
kwaliteitscultuur, zorgt voor randvoorwaarden en stuurt, waar nodig, tussentijds bij.
|
Basiskwaliteit
Het bestuur geeft als onderdeel van zijn stelsel van kwaliteitszorg met de scholen
effectief uitvoering aan de visie en de doelen voor onderwijskwaliteit. Aan de transparante,
integere kwaliteitscultuur is zichtbaar dat deze bijdraagt aan de gestelde doelen.
Het bestuur bevordert een op samenwerken, leren en verbeteren gerichte kwaliteitscultuur,
zodat de doelen en ambities gerealiseerd kunnen worden. Het bestuur zorgt ervoor dat
het onderwijskundig leiderschap op alle niveaus herkenbaar verankerd is in de organisatie.
Ook bevordert het bestuur dat de schoolleiding en teams gezamenlijk werken aan hun
professionaliteit in relatie tot de bekwaamheidseisen en aan een verbetercultuur.
Binnen de kwaliteitscultuur geeft het bestuur uitvoering aan kwaliteitszorg gericht
op de kwaliteit van het onderwijs, onder meer op het gebied van de basisvaardigheden
taal, rekenen en burgerschap, de afspraken uit het ondersteuningsplan van het samenwerkingsverband
passend onderwijs en de naleving van wettelijke voorschriften. Het bestuur bewaakt
en bevordert dat de uitvoering in overeenstemming is met het beleid, zodat de doelen
worden bereikt. Het bestuur houdt zicht op de uitvoering van het beleid en op de nagestreefde
verbeteringen en stuurt daarop, zo nodig, tussentijds bij.
De beschikbare (financiële) middelen dragen bij aan de realisatie van de door het
bestuur gestelde doelen en worden doelmatig en rechtmatig aangewend. Als onderdeel
van zijn taak ziet de interne toezichthouder daarop toe. Het bestuur voorkomt evident
ondoelmatige aanwending van beschikbare (financiële) middelen. Daarnaast stuurt het
bestuur op effectief financieel beheer, zodat de continuïteit van het onderwijs gewaarborgd
is en bekostiging rechtmatig verkregen wordt.
Het interne toezicht geeft voorts onafhankelijk en deugdelijk invulling aan zijn taak
en wordt daarin gefaciliteerd door het uitvoerend deel van het bestuur. Het bestuur
zorgt voor goed functionerende medezeggenschap en opereert volgens een code Goed Bestuur
of legt in het jaarverslag1 uit als het daar eventueel van afwijkt en waarom dat het geval is. Het bestuur komt
haar verplichtingen na omtrent de onverwijlde overleg- en aangifteplicht en zorgt
ervoor dat een personeelslid het bestuur van een redelijk vermoeden van een zedenmisdrijf
onverwijld in kennis kan stellen. Als laatste zorgt het bestuur voor een doeltreffende
verwerking van interne en externe signalen en klachten.
|
Aanvullende ambities
• Zijn er aanvullende ambities voor de sturing op uitvoering en kwaliteitscultuur
en (hoe) worden deze gerealiseerd?
|
Wettelijke vereisten
• Artikel 3, artikel 12, eerste en derde lid, artikel 32, artikel 32b en artikel 34a, WPO: Het bestuur zorgt voor bevoegd personeel en maakt het onderhouden en uitbreiden
van de bekwaamheid mogelijk.
• Artikel 4a WPO: Het bestuur meldt en overlegt onverwijld bij een (redelijk vermoeden van een) zedenmisdrijf
en doet daar zo nodig aangifte van. Het bestuur treedt hierbij onverwijld in contact
met de vertrouwensinspecteur.
• Artikel 10 en artikel 12, vierde lid, WPO: Het bestuur en de schoolleiding zorgen ervoor dat de wet wordt nageleefd en dat
er indien nodig verbetermaatregelen komen voor de kwaliteit. Dat houdt onder andere
in dat het bestuur en de scholen zicht hebben op de kwaliteit van het onderwijs. Daarbij
moet het functioneren van de kwaliteitscyclus centraal staan.
• Artikel 13, eerste lid, sub f in samenhang met artikel 14, WPO: Het bestuur communiceert over de klachtenregeling in de schoolgids(en).
• Artikel 14 WPO: Het bestuur heeft een klachtenregeling die leidt tot een deugdelijke klachtbehandeling
waarbij voldaan wordt aan de specifieke vereisten die dit artikel noemt.
• Artikel 17a, eerste lid, jo. artikel 10 WPO: Het bestuur draagt zorg voor een goed bestuurde school met een scheiding tussen
het uitvoerend deel van het bestuur en het toezicht en met een rechtmatig bestuur
en beheer.
• Artikel 17b, tweede lid, WPO: De interne toezichthouder (of lid daarvan) functioneert onafhankelijk van het uitvoerend
deel van het bestuur.
• Artikel 17c, eerste lid, WPO: De interne toezichthouder houdt toezicht op de uitvoering van de taken en de uitoefening
van de bevoegdheden door het uitvoerend deel van het bestuur, staat het uitvoerend
deel van het bestuur met raad ter zijde en heeft ten minste de bij de wet bepaalde
taken.
• Artikel 31a, derde en vierde lid, WPO: De school dient leraren een zelfstandige verantwoordelijkheid te geven bij de beoordeling
van de onderwijsprestaties van leerlingen en voldoende zeggenschap te geven waar het
gaat om het vakinhoudelijke, vakdidactische en pedagogische proces in de school. De
afspraken hierover worden vastgelegd in een professioneel statuut.
• Artikel 115 en artikel 169 WPO [jo. AMvB] en artikel 26, eerste tot en met vierde lid, Besluit bekostiging WPO 2022: Het bestuur moet de rijksbekostiging rechtmatig aanwenden en moet evident ondoelmatige
aanwending van beschikbare (financiële) middelen voorkomen.
• Artikel 115, vijfde lid, WPO: Het bestuur beheert de middelen van de school op zodanige wijze dat het voortbestaan
van de school is verzekerd.
• Artikel 165, eerste lid, WPO: Het bestuur dient een code Goed Bestuur te hanteren en verantwoordt zich over eventuele
afwijkingen in het jaarverslag.
• Artikel 165, eerste lid, sub b, WPO: Het bestuur stelt een jaarverslag vast met jaarrekening waaruit blijkt dat er sprake
is van een rechtmatige en doelmatige aanwending van de bekostiging.
• Artikel 169, vierde lid, WPO: Als sprake is van evident ondoelmatige aanwending, kunnen daar financiële gevolgen
aan worden verbonden, zoals wijziging van de bekostiging en het terugvorderen van
het onverschuldigd betaalde deel van de bekostiging.2
• Artikel 169, vijfde lid, WPO [jo. AMvB]: Bij of krachtens AMvB worden nadere regels gesteld over de wijze waarop
wordt vastgesteld dat sprake is van evident ondoelmatige aanwending van de bekostiging.
• Artikel 4, vierde lid, RJO: Het bestuur zorgt voor een continuïteitsparagraaf in de jaarverslaggeving.
|
BKA3. Evaluatie, verantwoording en dialoog
Het bestuur evalueert en analyseert systematisch of het de doelen realiseert en verantwoordt
zich hierover. Het stelt wanneer dat nodig is het beleid bij en betrekt daartoe interne
en externe belanghebbenden in een goed functionerende dialoog.
|
Basiskwaliteit
Het bestuur evalueert en beoordeelt als onderdeel van zijn stelsel van kwaliteitszorg
in hoeverre de ambities, de doelen en het beleid worden gerealiseerd. Op deze manier
krijgt het bestuur zicht op de gerealiseerde (financiële) kwaliteit en de resultaten
van het onderwijs aan leerlingen. Bij de evaluatie en beoordeling van het beleid en
de onderwijskwaliteit haalt het bestuur actief externe informatie op en gebruikt deze
informatie bij de evaluatie en beoordeling. Op basis van de evaluatie reageert het
bestuur tijdig op mogelijke kansen en bedreigingen, stelt wanneer nodig (verbeter)beleid
op en treft passende maatregelen om de kwaliteit van het onderwijs op de scholen te
borgen.
Het bestuur legt verantwoording af door middel van accurate, actuele en openbaar toegankelijke
informatie over de gerealiseerde kwaliteit. Het brengt minimaal jaarlijks verslag
uit aan zijn in- en externe belanghebbenden over zijn doelen en de resultaten van
de scholen. De verantwoording in het jaarverslag is betrouwbaar en (de inhoud van)
het jaarverslag voldoet aan de wettelijke vereisten.
Het bestuur verantwoordt zich daarbij ten minste over het onderwijsaanbod, het onderwijsleerproces,
de manier van toetsen en het financieel beheer, onder meer op het gebied van de basisvaardigheden
taal, rekenen en burgerschap. De reflectie op de uitkomsten van de evaluatie geeft
alle lagen van de organisatie, intern toezicht en de medezeggenschap voldoende inzicht
in de effectiviteit van de besturing en uitvoering. Het bestuur analyseert en beoordeelt
de uitkomsten van de evaluatie en verantwoording. Vervolgens verwerkt het bestuur
deze wanneer nodig in bijstelling van ambities, (verbeter)doelen en beleid of nieuwe
ambities zodat de opbrengst van de dialoog bijdraagt aan ontwikkeling en verbetering
van het onderwijs en de sturing daarop. Het bestuur organiseert ook de dialoog hierover
met interne en externe belanghebbenden, waarbij in elk geval leerlingen, personeel
en de interne toezichthouder zijn betrokken. Het bestuur werkt bovendien actief samen
met andere partijen aan doelen die het bestuurlijk belang overstijgen en de kernfuncties
raken. Zo komt het bestuur de afspraken uit het ondersteuningsplan van het samenwerkingsverband
passend onderwijs na en verantwoordt zich hierover.
|
Aanvullende ambities
• Zijn er aanvullende ambities voor de evaluatie, verantwoording en dialoog en (hoe)
worden deze gerealiseerd?
|
Wettelijke vereisten
• Artikel 1 en artikel 3, sub f, RJO jo. artikel 165 WPO: Het bestuur informeert jaarlijks interne en externe belanghebbenden over het gevoerde
en voorgenomen beleid en over de uitkomsten van het gevoerde beleid.
• Artikel 3, onderdeel f2, RJO: Het bestuur neemt, indien het publieke eigen vermogen boven de signaleringswaarde
uitstijgt, een toelichting in het bestuursverslag op.
• Artikel 4, vierde lid, RJO, jo. artikel 165 WPO: Het bestuur maakt jaarlijks een jaarverslag waarin naast de resultaten van het financieel
beleid ook verantwoording wordt gegeven over toekomstige ontwikkelingen van het onderwijs.
• Artikel 8 WMS: De (gemeenschappelijke) medezeggenschapsraad ((G)MR) ontvangt tijdig alle inlichtingen
van het bestuur die redelijkerwijs nodig zijn om zijn taak te kunnen vervullen en
ontvangt in elk geval bepaalde in de wet beschreven informatie.
• Artikel 10 WMS: Het bestuur heeft in bepaalde gevallen voorafgaande instemming nodig van de (G)MR
voor elk besluit in dat geval (bijvoorbeeld bij verandering van de onderwijskundige
doelstellingen van de school).
• Artikel 10 en artikel 12, vierde lid, WPO: Het bestuur zorgt voor de kwaliteit van het onderwijs op de scholen via een stelsel
van kwaliteitszorg. Dat houdt onder andere in dat er regelmatig wordt geëvalueerd
of deze doelen worden gehaald.
• Artikel 11 WMS: Het bestuur moet de (G)MR vooraf in de gelegenheid stellen om te adviseren over
besluiten bij bepaalde aangelegenheden (bijvoorbeeld vaststelling of wijziging van
de hoofdlijnen van het meerjarig financieel beleid voor de school).
• Artikel 12 WMS: Het bestuur heeft voorafgaande instemming nodig van het personeelsdeel van de (G)MR
bij besluiten bij bepaalde aangelegenheden (bijvoorbeeld bij de vaststelling of wijziging
van de samenstelling van de formatie).
• Artikel 13 WMS: Het bestuur heeft voorafgaande instemming van het ouderdeel van de (G)MR over bepaalde
besluiten (bijvoorbeeld bij de vaststelling van de schoolgids).
• Artikel 160 en artikel 161 WPO: De besturen van de scholen voeren jaarlijks overleg met elkaar, met organisaties
voor kinderopvang en met de gemeente over het voorkomen van segregatie, het bevorderen
van integratie en het bestrijden van achterstanden.
• RJO, jo. artikel 165 WPO: De wijze waarop door het bestuur verslag wordt gedaan van het financieel beheer
gebeurt overeenkomstig de daarvoor in de RJO gestelde regels.
• Artikel 165, eerste lid, WPO: Het bestuur dient een code Goed Bestuur te hanteren en verantwoordt zich over eventuele
afwijkingen in het jaarverslag.
• Artikel 165, zevende en achtste lid, WPO jo. artikel 3, onderdeel b, RJO: Het bestuur maakt het jaarverslag openbaar. Bij ministeriële regeling kunnen nadere
voorschriften worden gegeven over de wijze en het tijdstip waarop openbaarmaking van
het jaarverslag plaatsvindt.
|
1 Volgens artikel 1, sub c, RJO: het geheel van verslaggevingsdocumenten bestaande
uit de jaarrekening, het bestuursverslag en de overige gegevens, bedoeld in artikel 392,
titel 9, boek 2, BW.
2 Met het amendement (Tweede Kamer, vergaderjaar 2019–2020, 35 102, nr. 11) is geregeld
dat een bekostigingssanctie alleen kan worden opgelegd aan het bestuur nadat bij AMvB
een nadere invulling wordt gegeven aan het begrip ‘evident ondoelmatige besteding’.
Zonder deze algemene maatregel van bestuur is handhaving op ‘evident ondoelmatige
besteding’ niet mogelijk. Tot de datum van inwerkingtreding van de AMvB richt de inspectie
zich op haar stimulerende taak op dit gebied en zal alleen een Onvoldoende worden
gegeven als een bestuur niet voldoet aan de op dit moment bij de basiskwaliteit opgenomen
elementen.
KWALITEITSGEBIEDEN EN STANDAARDEN PO SCHOOLNIVEAU
|
OP
|
ONDERWIJSPROCES
|
OP0
|
Basisvaardigheden
|
OP1
|
Aanbod
|
OP2
|
Zicht op ontwikkeling en begeleiding
|
OP3
|
Pedagogisch-didactisch handelen
|
OP4
|
Onderwijstijd
|
OP6
|
Afsluiting
|
VS
|
VEILIGHEID EN SCHOOLKLIMAAT
|
VS1
|
Veiligheid
|
VS2
|
Schoolklimaat
|
OR
|
ONDERWIJSRESULTATEN
|
OR1
|
Resultaten
|
OR2
|
Sociale en maatschappelijke competenties
|
SKA
|
STUREN, KWALITEITSZORG EN AMBITIE
|
SKA1
|
Visie, ambities en doelen
|
SKA2
|
Uitvoering en kwaliteitscultuur
|
SKA3
|
Evaluatie, verantwoording en dialoog
|
KWALITEITSGEBIED ONDERWIJSPROCES (OP)
|
OP0. Basisvaardigheden
Het onderwijs in basisvaardigheden bereidt de leerlingen voor op het vervolgonderwijs
en de samenleving.
|
Basiskwaliteit
De school heeft voor het onderwijs in de basisvaardigheden Nederlandse taal (mondelinge
taalvaardigheid, lezen, schrijven, begrippenlijst en taalverzorging), rekenen-wiskunde
(getallen, verhoudingen, meten en meetkunde, en verbanden) en burgerschap een doelgericht
en samenhangend curriculum dat past bij de leerlingenpopulatie van de school. Het
curriculum op een sbo-school is er tevens op gericht leerlingen waar mogelijk tot
het volgen van onderwijs in basisscholen of scholen voor voortgezet onderwijs te brengen.
Voor Nederlandse taal en rekenen-wiskunde is de inhoud van het curriculum gebaseerd
op de kerndoelen en werkt het toe naar de referentieniveaus. Het curriculum kent een
logisch doorlopende opbouw van doelen en bereidt leerlingen voor op de volgende leerjaren,
het vervolgonderwijs en de samenleving. De uitvoering van het curriculum is herkenbaar
in de onderwijspraktijk.
Burgerschap richt zich tenminste op bevordering van de basiswaarden van de democratische
rechtsstaat en de kennis, houdingen en vaardigheden die daarbij van belang zijn. Dat
geldt evenzo voor de sociale en maatschappelijke competenties die nodig zijn in de
pluriforme democratische samenleving, en de kerndoelen1 die daaraan gerelateerd zijn.
Wanneer een school afwijkt van de kerndoelen en referentieniveaus, wordt dit vermeld
en onderbouwd in het ontwikkelingsperspectief van de leerling.
|
Aanvullende ambities:
• Zijn er aanvullende ambities voor het onderwijs in de basisvaardigheden en (hoe)
worden deze gerealiseerd?
|
Wettelijke vereisten:
• Artikel 2 WPO: De school bereidt de leerlingen voor op het vervolgonderwijs.
• Artikel 8, eerste lid, WPO: Het onderwijs is afgestemd op de voortgang in de ontwikkeling van de leerlingen
en zij kunnen een ononderbroken ontwikkelingsproces doorlopen.
• Artikel 8, derde lid, WPO: Het onderwijs bevordert actief burgerschap en sociale cohesie (kennis van en respect
voor basiswaarden en de ontwikkeling van sociale en maatschappelijke competenties).
• Artikel 8, zesde lid, WPO: Het onderwijs aan een speciale school voor basisonderwijs is er tevens op gericht
leerlingen waar mogelijk tot het volgen van onderwijs in basisonderwijs of scholen
voor voortgezet onderwijs te brengen.
• Artikel 9, eerste lid, negende lid en elfde lid, WPO jo. Besluit vernieuwde kerndoelen WPO: Het onderwijs in de Nederlandse taal en rekenen-wiskunde voldoet aan de kerndoelen
en de referentieniveaus en is – waar mogelijk – in samenhang ingericht.
• Artikel 12, tweede en derde lid, WPO: De school heeft haar beleid over het pedagogisch-didactisch handelen in het schoolplan
geformuleerd.
|
OP1. Aanbod
Het aanbod bereidt de leerlingen voor op vervolgonderwijs en de samenleving.
|
Basiskwaliteit
De school bereidt de leerlingen voor op het vervolgonderwijs en de samenleving. Zij
biedt een breed en op de kerndoelen2 gebaseerd aanbod. Onder aanbod verstaan we alle lesinhouden, ook die digitaal zijn
of online aangeboden worden. Het aanbod van de school is afgestemd op de leerlingenpopulatie
en sluit aan bij het (taal)niveau en de onderwijsbehoeften van de leerlingen. Het
aanbod wordt waar nodig gedurende de schoolloopbaan verdiept en verbreed, zodanig
dat leerlingen een ononderbroken ontwikkeling kunnen doorlopen. Het aanbod is doelgericht,
samenhangend en herkenbaar. Bovendien heeft de school de leerinhouden evenwichtig
en in samenhang over de leerjaren verdeeld. Wanneer een school afwijkt van de kerndoelen,
wordt dit vermeld en onderbouwd in het ontwikkelingsperspectief van de leerling.
|
Aanvullende ambities
• Zijn er aanvullende ambities voor het aanbod en (hoe) worden deze gerealiseerd?
|
Wettelijke vereisten
• Artikel 2 WPO: De school bereidt de leerlingen voor op het vervolgonderwijs.
• Artikel 8, eerste lid, WPO: Het onderwijs is afgestemd op de voortgang in de ontwikkeling van leerlingen en
zij kunnen een ononderbroken ontwikkelingsproces doorlopen.
• Artikel 8, tweede lid, WPO: De inhoud van het onderwijs richt zich op de emotionele, zintuigelijke, lichamelijke
en verstandelijke ontwikkeling en op het ontwikkelen van de creativiteit, alsmede
op het verwerven van de noodzakelijke kennis op het gebied van sociale, culturele
en lichamelijke vaardigheden.
• Artikel 8, zesde lid, WPO: Het onderwijs aan een speciale school voor basisonderwijs is er tevens op gericht
leerlingen waar mogelijk tot het volgen van onderwijs in basisonderwijs of scholen
voor voortgezet onderwijs te brengen.
• Artikel 9 WPO, jo. Besluit vernieuwde kerndoelen, WPO: Het onderwijsaanbod voldoet aan de kerndoelen en is – waar mogelijk – in samenhang
ingericht.
• Artikel 12, tweede lid, sub a, WPO: Het schoolplan bevat de uitwerking van de wettelijke opdrachten voor de uitgangspunten,
doelstellingen en inhoud van het onderwijs.
|
OP2. Zicht op ontwikkeling en begeleiding
De school volgt de ontwikkeling van de leerlingen en biedt waar nodig passende begeleiding
en extra ondersteuning.
|
Basiskwaliteit
De school verzamelt vanaf binnenkomst systematisch informatie over de kennis en vaardigheden
van leerlingen op alle voor het onderwijs belangrijke domeinen. Het verzamelen van
(toets)informatie gebeurt systematisch en zorgvuldig en voor de kennisgebieden taal
en rekenen/wiskunde met behulp van genormeerde toetsen. Voor het verzamelen en vastleggen
van (toets)informatie gebruikt de school een leerling- en onderwijsvolgsysteem. De
school vergelijkt de informatie met de verwachte ontwikkeling van de leerling, waarbij
voor taal en rekenen in ieder geval de referentieniveaus taal en rekenen als uitgangspunt
gelden. Dit maakt het mogelijk om het onderwijs af te stemmen op de onderwijsbehoeften
van zowel groepen als individuele leerlingen. Het stelt de school in staat zorg te
dragen voor de ontwikkeling en begeleiding van de leerling. De school heeft daarbij
hoge verwachtingen van leerlingen. De school waarborgt daarmee voor leerlingen de
ononderbroken ontwikkeling en voortgang daarin en heeft daarbij oog voor de bevordering
van gelijke kansen. De school informeert ouders regelmatig over de ontwikkeling en
vorderingen van hun kind.
Wanneer individuele of groepen leerlingen niet genoeg lijken te profiteren van het
onderwijs, analyseert de school waar de ontwikkeling stagneert en wat mogelijke verklaringen
hiervoor zijn. Vervolgens bepaalt zij wat er nodig is om op eventuele achterstanden
of voorsprongen in de ontwikkeling van leerlingen in te spelen. De school biedt de
begeleiding vervolgens gestructureerd aan. Waar nodig betrekt de school het samenwerkingsverband,
de gemeente en zorginstanties bij de begeleiding van de leerlingen. De leerlingen
krijgen daarmee de begeleiding die zij nodig hebben om het onderwijsprogramma beter
te kunnen doorlopen. De school besteedt op een structurele en herkenbare manier aandacht
aan het bestrijden van (taal)achterstanden.
De school heeft in het schoolondersteuningsprofiel vastgelegd wat zij onder extra
ondersteuning verstaat en welke voorzieningen de school kan bieden. Voor de leerlingen
die deze extra ondersteuning nodig hebben, legt de school in het ontwikkelingsperspectief
vast hoe zij het onderwijs afstemt op de behoefte van de leerling en registreert het
ontwikkelingsperspectief in het ROD. De school voert de geplande ondersteuning uit.
De inhoud en uitvoering van dit plan wordt minimaal eenmaal per schooljaar met de
ouders geëvalueerd. De school vervult de zorgplicht passend onderwijs. Wanneer de
school de extra ondersteuning voor een leerling niet kan bieden, zoekt de school in
samenwerking met ouders en zo nodig het samenwerkingsverband een passende onderwijsplek.
|
Aanvullende ambities
• Zijn er aanvullende ambities voor zicht op ontwikkeling en begeleiding en (hoe)
worden deze gerealiseerd?
|
Wettelijke vereisten
• Artikel 1 WPO: In het schoolondersteuningsprofiel is vastgelegd welke voorzieningen zijn getroffen
voor leerlingen die extra ondersteuning nodig hebben.
• Artikel 8, eerste lid, WPO: Het onderwijs is afgestemd op de voortgang in de ontwikkeling van leerlingen en
zij kunnen een ononderbroken ontwikkelingsproces doorlopen.
• Artikel 8, derde lid, WPO: Het onderwijs bevordert actief burgerschap en sociale cohesie op doelgerichte en
samenhangende wijze. Dat omvat onder meer regelmatig monitoren van de ontwikkeling
van burgerschapscompetenties, om het onderwijs af te stemmen op de actuele leerbehoefte
van leerlingen.
• Artikel 8, vierde lid, WPO: De school biedt individuele begeleiding die is afgestemd op de behoeften van de
leerlingen die extra ondersteuning nodig hebben.
• Artikel 8, vijfde lid, WPO: Het bestuur stelt ten minste eenmaal in de vier jaar het schoolondersteuningsprofiel
vast.
• Artikel 8, negende lid, WPO: De school werkt herkenbaar en gestructureerd aan de bestrijding van achterstanden.
• Artikel 11 WPO: De school rapporteert over de vorderingen van de leerlingen aan hun ouders, voogden
of verzorgers.
• Artikel 12, tweede lid, WPO: De school heeft in het schoolplan beschreven op welke wijze het schoolondersteuningsprofiel
wordt betrokken bij het onderwijskundig beleid.
• Artikel 12, vierde lid, sub a, WPO: De school heeft de wijze waarop het onderwijs wordt afgestemd op de voortgang in
de ontwikkeling van leerlingen in het schoolplan beschreven.
• Artikel 3.1 Inrichtingsbesluit WPO: In het ontwikkelingsperspectief is informatie opgenomen over de begeleiding die
de leerling wordt geboden, naar welke onderwijssoort in het voortgezet onderwijs of
uitstroomprofiel van het voortgezet speciaal onderwijs hij naar verwachting zal uitstromen,
en over de belemmerende en de bevorderende factoren die van invloed zijn op het onderwijs
aan de leerling.
• Artikel 40, vierde en elfde lid, WPO: De school houdt zich aan de zorgplicht passend onderwijs.
• Artikel 40, derde lid, WPO: De school beoordeelt of de leerling extra ondersteuning nodig heeft.
• Artikel 40a, eerste en derde lid, WPO: Het bestuur stelt binnen zes weken, na op overeenstemming gericht overleg met de
ouders, een ontwikkelingsperspectief vast voor een leerling die extra ondersteuning
nodig heeft.
• Artikel 40a, tweede lid, WPO: Over het handelingsdeel van het ontwikkelperspectief dient door het bestuur overeenstemming
met de ouders te worden bereikt.
• Artikel 40a, vierde lid, WPO: Het bestuur evalueert het ontwikkelingsperspectief minimaal eens per schooljaar
met de ouders.
• Artikel 40a, vijfde lid, WPO: Het bestuur kan, na overleg of overeenstemming met de ouders, het ontwikkelingsperspectief
bijstellen.
• Artikel 45b, eerste en tweede lid, WPO: De school volgt de vorderingen van de leerlingen in kennis en vaardigheden door
middel van een leerling- en onderwijsvolgsysteem. Bij taal en rekenen/wiskunde gebeurt
dit in de groepen 3 tot en met 8 in ieder geval met erkende toetsen.
|
OP3. Pedagogisch-didactisch handelen
Het (ortho-)pedagogisch-didactisch handelen van de leraren is afgestemd op de voortgang
in de ontwikkeling van de leerlingen en draagt eraan bij dat leerlingen een ononderbroken
ontwikkelingsproces kunnen doorlopen.
|
Basiskwaliteit
De leraren creëren in hun lessen een (ortho-)pedagogisch en didactisch passend en
stimulerend leerklimaat, waardoor de leerlingen zich veilig voelen en actief betrokken
zijn. De leraren tonen hoge verwachtingen van alle leerlingen. Zij zorgen voor een
ordelijk verloop van de les en benutten de lestijd efficiënt. De leraren maken het
lesdoel duidelijk. Zij monitoren tijdens de les of de leerlingen het beoogde lesdoel
al dan niet halen en passen hun onderwijs waar nodig aan. De leraren leggen de lesstof
duidelijk uit en geven de leerlingen voldoende tijd om te oefenen met de lesstof.
Zij stemmen daarbij de instructie, de verwerking en het tempo van hun onderwijs af
op de onderwijsbehoeften van individuele en groepen leerlingen. De leraren geven hun
leerlingen gerichte feedback op hun gemaakte werk en op hun leerproces. Zij stimuleren
de leerlingen na te denken over hun eigen ontwikkeling.
|
Aanvullende ambities
• Zijn er aanvullende ambities voor het pedagogisch-didactisch handelen en (hoe) worden
deze gerealiseerd?
|
Wettelijke vereisten
• Artikel 2 WPO: De school bereidt de leerlingen voor op het vervolgonderwijs.
• Artikel 8, eerste lid, WPO: Het onderwijs is afgestemd op de voortgang in de ontwikkeling van leerlingen en
zij kunnen een ononderbroken ontwikkelingsproces doorlopen. Voor deze ‘ononderbroken
ontwikkeling’ is het nodig dat het onderwijs aansluit bij het ontwikkelingsniveau
van de leerling.
• Artikel 8, derde lid, WPO: Het onderwijs bevordert actief burgerschap en sociale cohesie (kennis en respect
voor basiswaarden en de ontwikkeling van sociale en maatschappelijke competenties).
• Artikel 12, tweede en derde lid, WPO: De school heeft haar beleid over het pedagogisch-didactisch handelen in het schoolplan
geformuleerd. Het beleid over het pedagogisch-didactisch handelen is zichtbaar in
het dagelijks handelen van de leraren.
|
OP4. Onderwijstijd
De leerlingen krijgen voldoende tijd om zich het aanbod eigen te maken.
|
Basiskwaliteit
De school biedt een programma aan dat voldoet aan de wettelijk verplichte onderwijstijd.
De school stelt vast welke activiteiten onder de onderwijstijd vallen. De school plant
de onderwijsactiviteiten weloverwogen over het schooljaar en deze worden uitgevoerd
onder verantwoordelijkheid van bevoegde leraren.
De school verdeelt de tijd zo over de vakken dat leerlingen in staat zijn het verplichte
onderwijsprogramma tot zich te nemen. De school heeft beleid om ongeoorloofd verzuim
en voortijdig schoolverlaten van leerlingen tegen te gaan, zodat ook op leerlingniveau
gestreefd wordt de onderwijstijd te behalen.
De school maakt, zo nodig, volgens de wettelijke voorschriften gebruik van de mogelijkheden
om, in het belang van de individuele leerling, af te wijken van de verplichte onderwijstijd
en/of van de mogelijkheid om een leerling een deel van de onderwijstijd door te laten
brengen op een andere school.
|
Aanvullende ambities
• Zijn er aanvullende ambities voor de onderwijstijd en (hoe) worden deze gerealiseerd?
|
Wettelijke vereisten
• Artikel 8, zevende lid, WPO: De school verzorgt minimaal het wettelijk verplichte aantal uren onderwijs en zorgt
ervoor dat de leerlingen in beginsel binnen acht aaneensluitende schooljaren de school
kunnen doorlopen.
• Artikel 8, tiende lid, WPO jo.
Beleidsregel inzake het instemmen met afwijking onderwijstijd WPO: Voor het afwijken van de onderwijstijd vraagt het bestuur in bepaalde gevallen instemming
van de inspectie.
• Artikel 13, eerste lid, onder d, WPO: In de schoolgids moet de wijze waarop de verplichte onderwijstijd wordt benut worden
vermeld.
• Artikel 13, eerste lid, sub k, WPO: De school heeft haar verzuimbeleid opgenomen in de schoolgids.
• Artikel 15 WPO jo. artikel 4.1 Inrichtingsbesluit WPO: Als een leerling een deel van het onderwijsprogramma onderwijs ontvangt op een andere
school en het bestuur voldoet aan de voorwaarden daarvoor, dan telt die tijd mee voor
het aantal uren onderwijs dat de leerling ten minste moet ontvangen.
• Artikel 32, vijfde lid, WPO: Leraren die voldoen aan de vereisten van artikel 3 WPO verzorgen het onderwijs.
|
OP6. Afsluiting
De afsluiting van het onderwijs verloopt zorgvuldig.
|
Basiskwaliteit
De school zorgt ervoor dat alle leerlingen goed worden voorbereid op de overgang naar
het vervolgonderwijs.
Alle leerlingen krijgen een passend advies voor het vervolgonderwijs. De school hanteert
hierbij een zorgvuldige procedure, waaruit blijkt dat zij ernaar streeft leerlingen
gelijke kansen te bieden.
Alle leerlingen in leerjaar 8 (behoudens wettelijke uitzonderingen) maken een doorstroomtoets.
De leraren nemen de toets conform de voorschriften af.
Wanneer uit de uitslag van de doorstroomtoets een hoger schooladvies blijkt dan het
voorlopig advies, dan geeft de school een hoger definitief schooladvies. Alleen als
het in het belang is van de leerling, kan de school besluiten het advies niet te verhogen.
De school moet dit besluit motiveren.
De school informeert de ouders daarnaast over de vorderingen van de leerling en over
de informatie over de leerling die aan de ontvangende school wordt verstrekt.
|
Aanvullende ambities
• Zijn er aanvullende ambities voor de afsluiting en (hoe) worden deze gerealiseerd?
|
Wettelijke vereisten
Artikel 2 WPO: De school bereidt de leerlingen voor op het vervolgonderwijs.
Artikel 11 WPO: De school houdt de ouders op de hoogte van de vorderingen van de leerlingen.
Artikel 42 WPO: Voor de ontvangende school stelt de school een onderwijskundig rapport op.
Artikel 45b en 45c WPO en Beleidsregel ontheffingsgronden doorstroomtoets: De wet schrijft voor welke toetsen
in het primair onderwijs verplicht moeten worden afgenomen en in welke gevallen het
bestuur kan beslissen dat een leerling geen doorstroomtoets hoeft af te leggen.
Artikel 45d WPO: De school stelt een schooladvies voor de leerling op. Het schooladvies moet worden
bijgesteld als het toetsadvies hoger is.
Artikel 5 en artikel 6, Toetsbesluit PO: De doorstroomtoets wordt conform voorschriften afgenomen.
|
1 De wettelijke opdracht tot bevordering is ook herkenbaar in een aantal kerndoelen
voor primair onderwijs, die eveneens op sociale en maatschappelijke competenties betrekking
hebben. Te denken valt met name aan de kerndoelen 34, 35, 36, 37, 38 en 39.
2 Scholen in Friesland geven het vak Fries, met inachtneming van de daarvoor vastgestelde
kerndoelen, behalve als zij hiervoor een ontheffing hebben van gedeputeerde staten.
KWALITEITSGEBIED VEILIGHEID EN SCHOOLKLIMAAT (VS)
|
VS1. Veiligheid
De school zorgt voor een veilige omgeving voor leerlingen.
|
Basiskwaliteit
De school zorgt voor de sociale, fysieke en psychische veiligheid van de leerlingen
op school gedurende de schooldag. Een school is veilig als de sociale, fysieke en
psychische veiligheid van leerlingen niet door handelingen van anderen wordt aangetast.
Dit blijkt onder andere uit de beleving van de veiligheid en het welbevinden van de
leerlingen op school. De school monitort dit ten minste jaarlijks met een gestandaardiseerd
instrument.
De school heeft een veiligheidsbeleid beschreven dat bestaat uit een samenhangende
set van maatregelen. Het beleid is gericht op het voorkomen, afhandelen, registreren
en evalueren van incidenten, en de school voert dat beleid ook uit. Als de uitkomsten
van de monitoring daartoe aanleiding geven, treft de school maatregelen om de situatie
te verbeteren. De school voorkomt, zoveel als mogelijk, (digitaal) pesten, agressie
en geweld in elke vorm en treedt zo nodig snel en adequaat op. Dat geldt ook bij uitingen
die strijdig zijn met basiswaarden van de democratische rechtsstaat, zoals discriminatie
en onverdraagzaamheid. De school heeft een persoon aangesteld die voor ouders en leerlingen
het aanspreekpunt is in geval van pesten en die het beleid tegen pesten coördineert.
De school hanteert de meldcode Huiselijk geweld en kindermishandeling. Daarnaast komt
de school de verplichtingen na rond het melden, overleggen en aangifte doen van zedenmisdrijven.
|
Aanvullende ambities
• Zijn er aanvullende ambities voor de veiligheid en (hoe) worden deze gerealiseerd?
|
Wettelijke vereisten
• Artikel 4a WPO: Het bestuur meldt en overlegt onverwijld bij een (redelijk vermoeden van een) zedenmisdrijf
en doet daar zo nodig aangifte van. Het bestuur treedt hierbij onverwijld in contact
met de vertrouwensinspecteur.
• Artikel 4b WPO: Het bestuur stelt voor het personeel een meldcode vast die aangeeft hoe met signalen
van huiselijk geweld of kindermishandeling wordt omgegaan. Daarnaast moet het bestuur
de kennis en het gebruik van de meldcode bevorderen.
• Artikel 4c, eerste lid, sub a, WPO: Het bestuur heeft beleid ten aanzien van de veiligheid van leerlingen en voert dat
ook uit.
• Artikel 4c, eerste lid, sub b, WPO: Het bestuur monitort de veiligheid van leerlingen met een instrument dat een representatief
en actueel beeld geeft.
• Artikel 4c, eerste lid, sub c, WPO: Het bestuur heeft de volgende taken belegd bij een persoon:
o coördinatie van het beleid in het kader van het tegengaan van pesten op school;
o fungeren als aanspreekpunt in het kader van pesten.
• Artikel 4c, tweede lid, WPO: Onder veiligheid wordt de sociale, psychische en fysieke veiligheid van leerlingen
verstaan.
• Artikel 4c, vierde lid, WPO: Het bestuur zendt de resultaten van de monitor, nadat de resultaten beschikbaar
zijn, aan de inspectie.
• Artikel 8, derde lid, WPO: Het onderwijs richt zich op het bijbrengen van respect voor en kennis van de basiswaarden
van de democratische rechtsstaat. Dat omvat onder meer dat de school actie onderneemt
als er onvoldoende sprake is van een cultuur die in overeenstemming is met de basiswaarden.
|
VS2. Schoolklimaat
De school heeft een schoolklimaat dat bijdraagt aan het ontwikkelen van sociale en
maatschappelijke competenties.
|
Basiskwaliteit
De school bereidt de leerlingen voor op het leven in de maatschappij. Zij creëert
daarvoor een oefenplaats die leerlingen ondersteunt bij het ontwikkelen van sociale
en maatschappelijke competenties. In de school doen leerlingen ervaring op met de
omgang met de basiswaarden van de democratische rechtsstaat en de pluriforme samenleving.
Het bestuur ziet erop toe dat de school zorg draagt voor een schoolklimaat dat in
overeenstemming is met de basiswaarden van de democratische rechtsstaat en bijdraagt
aan de bevordering daarvan.
Het personeel van de school is in zijn gedrag een voorbeeld voor de leerlingen: personeelsleden
leven de basiswaarden zichtbaar na.
De school stemt aanpak en aanbod af op de leerlingenpopulatie van de school en de
leefwereld van de leerlingen. Ook signaleert en corrigeert de school uitingen van
leerlingen die met de basiswaarden in strijd zijn.
|
Aanvullende ambities
• Zijn er aanvullende ambities voor het schoolklimaat en (hoe) worden deze gerealiseerd?
|
Wettelijke vereisten
• Artikel 8, derde lid, WPO: Het onderwijs bevordert actief burgerschap en sociale cohesie op doelgerichte en
samenhangende wijze, richt zich onder andere op het bijbrengen van respect voor en
kennis van de basiswaarden en het ontwikkelen van sociale en maatschappelijke competenties.
• Artikel 8, lid 3a, WPO: Het bestuur draagt zorg voor een schoolcultuur die in overeenstemming is met de
basiswaarden van de democratische rechtsstaat, en creëert een omgeving waarin leerlingen
worden gestimuleerd actief te oefenen met de omgang met deze waarden.
|
KWALITEITSGEBIED ONDERWIJSRESULTATEN (OR)
|
OR1. Resultaten
1
De school behaalt met haar leerlingen leerresultaten die ten minste in overeenstemming
zijn met de gestelde streefniveaus.
|
Beschrijving
De cognitieve eindresultaten liggen op het niveau dat op grond van de kenmerken van
de leerlingenpopulatie mag worden verwacht. Dit betekent dat de school kan aantonen
dat de eindresultaten op de kernvakken Nederlandse taal en rekenen/wiskunde voldoen
aan de door de school gestelde ambitieuze streefniveaus.
Voor de leerlingen die verplicht zijn de doorstroomtoets te maken, onderbouwt de school
de resultaten bij de kernvakken Nederlandse taal en rekenen/wiskunde met behulp van
de resultaten op de doorstroomtoets.
|
Eisen die samenhangen met (aanvullende) ambities
• Artikel 2 WPO: De school bereidt de leerlingen voor op het vervolgonderwijs.
• Artikel 8, eerste lid, WPO: Het onderwijs is afgestemd op de voortgang in de ontwikkeling van leerlingen en
zij kunnen een ononderbroken ontwikkelingsproces doorlopen.
• Artikel 9, elfde lid, WPO: Het onderwijs neemt de referentieniveaus van taal en rekenen als uitgangspunt.
• Artikel 45b en 45c WPO en Beleidsregel ontheffingsgronden doorstroomtoets: De wet schrijft voor welke toetsen in het primair onderwijs verplicht moeten worden
afgenomen en in welke gevallen het bestuur kan beslissen dat een leerling geen doorstroomtoets
hoeft af te leggen. Artikel 3.1 Inrichtingsbesluit WPO: In het ontwikkelingsperspectief is informatie opgenomen over de begeleiding die
de leerling wordt geboden, naar welke onderwijssoort in het voortgezet onderwijs of
uitstroomprofiel van het voortgezet speciaal onderwijs de leerling naar verwachting
zal uitstromen, en over de belemmerende en de bevorderende factoren die van invloed
zijn op het onderwijs aan de leerling.
• Artikel 40a, vijfde lid, WPO: Voor iedere leerling wordt een ontwikkelingsperspectief opgesteld.
|
OR2. Sociale en maatschappelijke competenties
De leerlingen behalen sociale en maatschappelijke competenties op het niveau dat ten
minste in overeenstemming is met de verwachtingen van het vervolgonderwijs en de maatschappij.
|
Basiskwaliteit
De school heeft een goed beeld van de kenmerken van haar leerlingenpopulatie en heeft
ambitieuze verwachtingen over het niveau dat de leerlingen voor de sociale en maatschappelijke
competenties kunnen bereiken. Ze neemt de aansluiting op het vervolgonderwijs en de
maatschappij als uitgangspunt voor de competenties voor leerlingen.
De school onderbouwt welke resultaten ze op dit gebied wil bereiken. De school brengt
de resultaten op een betrouwbare en inzichtelijke manier in kaart. De school spant
zich zichtbaar in om ervoor te zorgen dat leerlingen die de school verlaten daaraan
voldoen. Daarmee laat de school zien dat zij haar doelstellingen voor deze competenties
behaald heeft.
|
Aanvullende ambities
• Zijn er aanvullende ambities voor de sociale en maatschappelijke competenties en
(hoe) worden deze gerealiseerd?
|
Wettelijke vereisten
• Artikel 2 WPO: De school bereidt de leerlingen voor op het vervolgonderwijs.
• Artikel 8, tweede lid, WPO: Het onderwijs richt zich herkenbaar op de emotionele en de verstandelijke ontwikkeling,
op het ontwikkelen van creativiteit, het verwerven van kennis en van sociale, culturele
en lichamelijke vaardigheden.
• Artikel 8, derde lid, WPO: Het onderwijs richt zich herkenbaar op het ontwikkelen van de sociale en maatschappelijke
competenties die de leerling in staat stellen deel uit te maken van en bij te dragen
aan de pluriforme, democratische Nederlandse samenleving.
|
1 In de komende periode ontwikkelen wij een resultatenmodel voor het speciaal basisonderwijs
om te komen tot een beoordeling van de leerresultaten aan het einde van het speciaal
basisonderwijs. Hierover voeren wij overleg met het veld.
KWALITEITSGEBIED STUREN, KWALITEITSZORG EN AMBITIE (SKA)
|
SKA1. Visie, ambities en doelen
De school heeft een gedragen visie op goed onderwijs, heeft daarvoor ambities en doelen
en stuurt op het behalen daarvan.
|
Basiskwaliteit
De school heeft, als onderdeel van het stelsel van kwaliteitszorg, een gedragen visie,
ambities en doelen gericht op goed onderwijs die ervoor zorgen dat leerlingen een
ononderbroken ontwikkeling kunnen doorlopen. De schoolleiding vertaalt haar visie,
ambities en doelen in onderwijskundig beleid en stuurt daarop om de beoogde resultaten
te behalen. De schoolleiding beschrijft op welke manier ze zorgt voor het realiseren,
borgen en verbeteren van de onderwijskwaliteit en hoe ze de naleving van de wettelijke
eisen realiseert, onder meer op het gebied van de basisvaardigheden taal, rekenen
en burgerschap.
De schoolleiding sluit met haar visie, ambities en doelen aan op die van haar bestuur
en op de kenmerken van de leerlingenpopulatie van de school. Dit doet zij onder meer
door aan te geven hoe ze rekening houdt met (taal)achterstanden, de wettelijke opdracht
tot bevordering van burgerschap en specifieke leerbehoeften om bij te dragen aan gelijke
kansen voor alle leerlingen. Resultaten van eerdere evaluaties, interne en externe
dialoog zijn zichtbaar in de doelen voor het onderwijskundig beleid.
De schoolleiding richt de voorwaarden in om de onderwijskundige ambities en doelen
te bereiken, waaronder het personeelsbeleid en de organisatie van het onderwijs. Daarbij
is de interne verantwoordelijkheidsverdeling duidelijk.
|
Aanvullende ambities
• Zijn er aanvullende ambities in relatie tot de visie en doelen en (hoe) worden deze
gerealiseerd?
|
Wettelijke vereisten
• Artikel 8, derde lid, WPO: Het onderwijs bevordert actief burgerschap en sociale cohesie (kennis van en respect
voor basiswaarden en de ontwikkeling van sociale en maatschappelijke competenties).
• Artikel 8, negende lid, WPO: Het onderwijs wordt zodanig ingericht dat daarbij op structurele en herkenbare wijze
aandacht wordt besteed aan het bestrijden van achterstanden, in het bijzonder in de
beheersing van de Nederlandse taal.
• Artikel 10 WPO: Het bestuur moet zorgen voor de kwaliteit van het onderwijs op een school. Onder
zorg dragen voor wordt in elk geval verstaan: het naleven van de wet en het uitvoeren
van het stelsel van kwaliteitszorg. Dat houdt onder andere in dat er toetsbare doelen
zijn geformuleerd.
• Artikel 12, eerste lid, WPO: Het schoolplan bevat een beschrijving van het beleid met betrekking tot de kwaliteit
van het onderwijs dat binnen de school wordt gevoerd, en omvat in elk geval het onderwijskundig
beleid, het personeelsbeleid en het stelsel van kwaliteitszorg.
• Artikel 12, tweede lid, WPO: De beschrijving van het onderwijskundig beleid omvat in elk geval de inhoud van
het onderwijs, de eigen opdrachten voor het onderwijs, het pedagogisch-didactisch
klimaat en de veiligheid. Daarbij betrekt de school het schoolondersteuningsprofiel.
• Artikel 12, vierde lid, WPO: De school draagt door haar stelsel van kwaliteitszorg zorg voor de ononderbroken
ontwikkeling van leerlingen en de afstemming van het onderwijs op de voortgang van
de ontwikkeling van leerlingen. Ook moet worden vastgesteld waar verbetermaatregelen
nodig zijn.
• Artikel 31 WPO: Het bestuur stelt een managementstatuut vast waaruit de verantwoordelijkheidsverdeling
in de aansturing van de school blijkt.
• Artikel 160 en artikel 161 WPO: Het op gemeentelijk niveau maken van afspraken over en het formuleren van doelen
voor het bestrijden van onderwijsachterstanden.
|
SKA2. Uitvoering en kwaliteitscultuur
De school realiseert de doelen voor goed onderwijs, bevordert een kwaliteitscultuur,
zorgt voor randvoorwaarden en stuurt, waar nodig, tussentijds bij.
|
Basiskwaliteit
De school realiseert de doelen voor goed onderwijs, die voortkomen uit haar visie
en ambities. De schoolleiding zorgt daartoe voor een professionele en veilige leer-
en verbetercultuur in de school. Binnen deze kwaliteitscultuur geven schoolleiding
en het (bevoegd) onderwijspersoneel samen uitvoering aan het stelsel van kwaliteitszorg,
zodat de school als geheel gericht werkt aan het bereiken van de onderwijskundige
doelen. Waar nodig stuurt de schoolleiding tussentijds bij.
De schoolleiding zorgt ervoor dat de deskundigheidsbevordering van het personeel binnen
de gestelde doelen gestalte krijgt. Leraren(teams) oefenen daarbij de eigen verantwoordelijkheid
bij het inrichten van hun onderwijs uit.
De schoolleiding toont in haar sturing onderwijskundig leiderschap en zorgt voor een
gerichte inzet van middelen om gestelde doelen te realiseren, onder meer op het gebied
van de basisvaardigheden taal, rekenen en burgerschap. De school geeft uitvoering
aan het schoolondersteuningsprofiel. Zij werkt samen met andere scholen, het samenwerkingsverband
en andere organisaties, zodat geen leerling tussen wal en schip valt.
|
Aanvullende ambities
• Zijn er aanvullende ambities voor de sturing op uitvoering en kwaliteitscultuur
en (hoe) worden deze gerealiseerd?
|
Wettelijke vereisten
• Artikel 3, artikel 32b en artikel 34a WPO: Het bestuur beschikt bij elk personeelslid waarvoor bekwaamheidseisen gelden over
geordende gegevens over de bekwaamheid en het onderhouden daarvan.
• Artikel 8, vierde lid, WPO: Het bestuur treedt zo nodig in overleg met gemeente, jeugdgezondheidszorg, een instantie
voor maatschappelijke ondersteuning of een zorgaanbieder.
• Artikel 8, vijfde lid, WPO: Het bestuur stelt ten minste eenmaal in de vier jaar het schoolondersteuningsprofiel
vast.
• Artikel 18a WPO: Het bestuur is aangesloten bij een samenwerkingsverband.
• Artikel 10 WPO: Het bestuur moet zorgen voor de kwaliteit van het onderwijs op een school. Onder
‘zorg dragen voor’ wordt in elk geval verstaan: het naleven van de wet en het uitvoeren
van het stelsel van kwaliteitszorg. Dat houdt onder andere in dat het bestuur en de
scholen zicht hebben op de kwaliteit van het onderwijs. Daarbij moet het functioneren
van de kwaliteitscyclus centraal staan.
• Artikel 12, derde lid, WPO: Het schoolplan bevat een beschrijving van het personeelsbeleid. Dit personeelsbeleid
gaat in elk geval over hoe wordt voldaan aan de eisen van bevoegdheid en onderhoud
van bekwaamheid, de bijdrage van het personeel aan het onderwijskundig beleid, het
pedagogisch-didactisch handelen, de evenredige vertegenwoordiging van vrouwen in de
schoolleiding, bedoeld in artikel 30.
• Artikel 31a, eerste tot en met derde lid, WPO: De school dient leraren een zelfstandige verantwoordelijkheid te geven bij de beoordeling
van de onderwijsprestaties van leerlingen en voldoende zeggenschap te geven waar het
gaat om het vakinhoudelijke, vakdidactische en pedagogische proces in de school. De
afspraken hierover worden vastgelegd in een professioneel statuut.
|
SKA3. Evaluatie, verantwoording en dialoog
De school evalueert en analyseert systematisch of zij de doelen realiseert en verantwoordt
zich daarover. Ze stelt, wanneer nodig, het schoolbeleid bij en betrekt interne en
externe belanghebbenden in een goed functionerende dialoog.
|
Basiskwaliteit
De schoolleiding monitort, evalueert, analyseert en beoordeelt als onderdeel van het
stelsel van kwaliteitszorg in hoeverre de doelen en het beleid worden gerealiseerd
en informeert het bestuur daarover. Zij haalt intern en extern actief informatie op
om zicht te krijgen op de uitvoering, de resultaten van het onderwijs voor de leerlingen
en mogelijke kansen en bedreigingen voor de verdere ontwikkeling van het onderwijs,
onder meer op het gebied van de basisvaardigheden taal, rekenen en burgerschap.
Voor een goede overdracht en om zicht te houden op het vervolgsucces van haar leerlingen,
onderhoudt de school contact met de scholen/instellingen waar deze naartoe uitstromen.
De schoolleiding organiseert tegenspraak. Daarvoor gaat zij actief een dialoog aan
met in ieder geval ouders, personeel, de (gemeenschappelijke) medezeggenschapsraad
((G)MR) en, wanneer van toepassing, leerlingen, gemeenten en/of (regionale)werkgevers.
De school informeert belanghebbenden minimaal jaarlijks op toegankelijke manier over
haar doelen en werkwijze, en over de resultaten die zij heeft behaald.
De schoolleiding analyseert en beoordeelt de uitkomsten van de evaluatie en verwerkt
deze wanneer nodig in het (verbeter)beleid, zodat dit bijdraagt aan ontwikkeling en
verbetering van het onderwijs. Daarnaast gebruikt de school de uitkomsten van de evaluatie
om de sturing te verbeteren. Zij maakt daarbij duidelijk welk effect de inbreng van
belanghebbenden heeft op het borgen en bijstellen van het schoolbeleid.
|
Aanvullende ambities
• Zijn er aanvullende ambities voor de evaluatie, verantwoording en dialoog en (hoe)
worden deze gerealiseerd?
|
Wettelijke vereisten
• Artikel 8, eerste lid, WPO: Het onderwijs wordt zodanig ingericht dat de leerlingen een ononderbroken ontwikkelingsproces
kunnen doorlopen.
• Artikel 8 WMS: De (G)MR ontvangt tijdig alle inlichtingen van het bestuur die redelijkerwijs nodig
zijn om zijn taak te kunnen vervullen en ontvangt in elk geval bepaalde in de wet
beschreven informatie.
• Artikel 10 en artikel 12, vierde lid, WPO: Het bestuur zorgt voor de kwaliteit van het onderwijs op de scholen via een stelsel
van kwaliteitszorg. Dat houdt onder andere in dat er regelmatig wordt geëvalueerd
of deze doelen worden gehaald.
• Artikel 10 WMS: Het bestuur heeft in bepaalde gevallen voorafgaande instemming nodig van de (G)MR
voor elk besluit in dat geval, bijvoorbeeld bij verandering van de onderwijskundige
doelstellingen van de school.
• Artikel 11 WMS: Het bestuur moet de (G)MR vooraf in de gelegenheid stellen om te adviseren over
besluiten bij bepaalde aangelegenheden, bijvoorbeeld bij de vaststelling of wijziging
van de hoofdlijnen van het meerjarig financieel beleid voor de school.
• Artikel 12 WMS: Het bestuur heeft voorafgaande instemming nodig van het personeelsdeel van de (G)MR
bij besluiten bij bepaalde aangelegenheden, bijvoorbeeld bij de vaststelling of wijziging
van de samenstelling van de formatie.
• Artikel 13, eerste lid, sub a, WPO: De school maakt in de schoolgids duidelijk wat de doelen van het onderwijs zijn
en welke resultaten met het onderwijsleerproces worden bereikt.
• Artikel 13, eerste lid, sub o, WPO: In de schoolgids dienen ook de gedane bevindingen ten aanzien van het stelsel van
kwaliteitszorg te worden opgenomen en de maatregelen die naar aanleiding daarvan zijn
getroffen.
• Artikel 14 WMS: Het bestuur heeft voorafgaande instemming nodig van het ouder- en leerlingdeel van
de (G)MR over bepaalde besluiten, bijvoorbeeld over de vaststelling van de schoolgids.
• Artikel 160 en artikel 161 WPO: De bevoegde gezagsorganen van de scholen voeren jaarlijks overleg met elkaar, met
organisatie voor kinderopvang en met de gemeente over het voorkomen van segregatie,
het bevorderen van integratie en het bestrijden van achterstanden.
|
Bijlage 3. Waarderingskader nieuwkomersvoorzieningen type 1 en 2
In deze bijlage is het waarderingskader voor het toezicht op nieuwkomersvoorzieningen
type 1 en 2 opgenomen. De toelichting hierop is te vinden in paragraaf 9.4.
KWALITEITSGEBIED BESTURING, KWALITEITSZORG EN AMBITIE (BKA)
|
BKA1. Visie, ambities en doelen
Het bestuur heeft een visie op kwaliteit, heeft hiervoor ambities en doelen opgesteld
en stuurt op het behalen daarvan.
|
Basiskwaliteit
Het bestuur heeft een visie op goed onderwijs en op de besturing daarvan. De visie
is concreet en passend vertaald naar ambities, doelen en daarmee samenhangend beleid.
Deze vertaling maakt sturing mogelijk op de kwaliteit en resultaten van het onderwijs
en de voorwaarden. Daartoe is een stelsel van kwaliteitszorg ingericht dat het bestuur
in staat stelt de basiskwaliteit van het onderwijs te waarborgen.
De doelen betreffen in elk geval de naleving van wettelijke eisen, waaronder de wettelijke
vereisten voor het onderwijsaanbod, het onderwijsleerproces en de manier van toetsen,
onder meer op het gebied van de basisvaardigheden taal, rekenen en burgerschap. De
visie, ambities en doelen omvatten uitwerkingen van eerdere evaluatieresultaten en
resultaten van interne en externe dialoog.
Het bestuur zorgt er met betrokkenheid van de scholen voor dat de visie, ambities,
doelen en het beleid sturend zijn voor de verbetering van het onderwijs aan leerlingen.
Scholen formuleren op hun beurt doelen die aansluiten bij wat leerlingen nodig hebben
met het oog op hun doorgaande onderwijsloopbaan.
Het bestuur richt de voorwaarden in om de doelen te bereiken, waaronder de inzet en
het beheer van de (financiële) middelen voor het waarborgen van de kwaliteit van het
onderwijsproces, het schoolklimaat en de resultaten. Het bestuur heeft daartoe een
meerjarenbegroting waarin de relatie met het beleid en de doelen duidelijk zijn toegelicht.
Er is voor de sturing op (financiële) kwaliteit een functionerende verantwoordelijkheidsverdeling
tussen de interne toezichthouder, het bestuur en de scholen afgesproken, op basis
van de geldende wet- en regelgeving.
|
Aanvullende ambities
• Zijn er aanvullende ambities in relatie tot de visie en doelen en (hoe) worden deze
gerealiseerd?
|
Wettelijke vereisten
• Artikel 10 en artikel 12, vierde lid, WPO: Het bestuur zorgt voor de kwaliteit van het onderwijs op de scholen via een stelsel
van kwaliteitszorg. Dat houdt onder andere in dat er toetsbare doelen zijn geformuleerd.
• Artikel 8, eerste lid, WPO: Het onderwijs wordt zodanig ingericht dat de leerlingen een ononderbroken ontwikkelingsproces
kunnen doorlopen en wordt afgestemd op de voortgang in de ontwikkeling van de leerlingen.
• Artikel 29, zevende lid, WPO: Het bestuur stelt jaarlijks het beleid vast met betrekking tot de formatie van de
verschillende categorieën personeel van de scholen.
• Artikel 12, eerste, tweede en derde lid, WPO (in samenhang met artikel 1): Het bestuur zorgt ervoor dat alle scholen een schoolplan hebben. Het schoolplan
omvat in elk geval het onderwijskundig beleid, het personeelsbeleid en het stelsel
van kwaliteitszorg. Bij de beschrijving van het onderwijskundig beleid wordt het schoolondersteuningsprofiel
betrokken. Dit bevat een beschrijving van de voorzieningen die zijn getroffen voor
leerlingen die extra ondersteuning behoeven.
• Artikel 160 en artikel 161 WPO: Het op gemeentelijk niveau maken van afspraken over en het formuleren van doelen
voor het bestrijden van onderwijsachterstanden.
• Artikel 17b, eerste en derde lid, WPO: Er moet sprake zijn van een functionele of organieke scheiding tussen uitvoerend
deel van het bestuur en intern toezicht.
• Artikel 17c, eerste lid, sub c, WPO: De interne toezichthouder ziet erop toe dat het bestuur de middelen doelmatig en
rechtmatig besteedt en aanwendt.
• Artikel 165 WPO jo. artikel 4, vierde lid, RJO: Het bestuur maakt jaarlijks een jaarverslag waarin de resultaten van het financieel
beleid en de continuïteitsparagraaf staan opgenomen.
• Artikel 31 WPO: Het bestuur stelt een managementstatuut vast waaruit de verantwoordelijkheidsverdeling
in de aansturing van de school blijkt.
• Artikel 115 en artikel 169 WPO [jo. AMvB] en artikel 26, eerste tot en met vierde lid, Besluit bekostiging WPO 2022: Het bestuur moet de rijksbekostiging rechtmatig aanwenden en moet evident ondoelmatige
aanwending van beschikbare (financiële) middelen voorkomen.
• RJO, jo. artikel 165, WPO: De wijze waarop door het bestuur verslag wordt gedaan van het financieel beheer
gebeurt overeenkomstig de daarvoor in de RJO gestelde regels.
|
BKA2. Uitvoering en kwaliteitscultuur
Het bestuur realiseert samen met de scholen de doelen voor kwaliteit, bevordert een
kwaliteitscultuur, zorgt voor randvoorwaarden en stuurt, waar nodig, tussentijds bij.
|
Basiskwaliteit
Het bestuur geeft als onderdeel van zijn stelsel van kwaliteitszorg met de scholen
effectief uitvoering aan de visie en de doelen voor onderwijskwaliteit. Aan de transparante,
integere kwaliteitscultuur is zichtbaar dat deze bijdraagt aan de gestelde doelen.
Het bestuur bevordert een op samenwerken, leren en verbeteren gerichte kwaliteitscultuur,
zodat de doelen en ambities gerealiseerd kunnen worden. Het bestuur zorgt ervoor dat
het onderwijskundig leiderschap op alle niveaus herkenbaar verankerd is in de organisatie.
Ook bevordert het bestuur dat de schoolleiding en teams gezamenlijk werken aan hun
professionaliteit in relatie tot de bekwaamheidseisen en aan een verbetercultuur.
Binnen de kwaliteitscultuur geeft het bestuur uitvoering aan kwaliteitszorg gericht
op de kwaliteit van het onderwijs, onder meer op het gebied van de basisvaardigheden
taal, rekenen en burgerschap, de afspraken uit het ondersteuningsplan van het samenwerkingsverband
passend onderwijs en de naleving van wettelijke voorschriften. Het bestuur bewaakt
en bevordert dat de uitvoering in overeenstemming is met het beleid, zodat de doelen
worden bereikt. Het bestuur houdt zicht op de uitvoering van het beleid en op de nagestreefde
verbeteringen en stuurt daarop, zo nodig, tussentijds bij.
De beschikbare (financiële) middelen dragen bij aan de realisatie van de door het
bestuur gestelde doelen en worden doelmatig en rechtmatig aangewend. Als onderdeel
van zijn taak ziet de interne toezichthouder daarop toe. Het bestuur voorkomt evident
ondoelmatige aanwending van beschikbare (financiële) middelen. Daarnaast stuurt het
bestuur op effectief financieel beheer, zodat de continuïteit van het onderwijs gewaarborgd
is en bekostiging rechtmatig verkregen wordt.
Het interne toezicht geeft voorts onafhankelijk en deugdelijk invulling aan zijn taak
en wordt daarin gefaciliteerd door het uitvoerend deel van het bestuur. Het bestuur
zorgt voor goed functionerende medezeggenschap en opereert volgens een code Goed Bestuur
of legt in het jaarverslag1 uit als het daar eventueel van afwijkt en waarom dat het geval is. Het bestuur komt
haar verplichtingen na omtrent de onverwijlde overleg- en aangifteplicht en zorgt
ervoor dat een personeelslid het bestuur van een redelijk vermoeden van een zedenmisdrijf
onverwijld in kennis kan stellen. Als laatste zorgt het bestuur voor een doeltreffende
verwerking van interne en externe signalen en klachten.
|
Aanvullende ambities
• Zijn er aanvullende ambities voor de sturing op uitvoering en kwaliteitscultuur
en (hoe) worden deze gerealiseerd?
|
Wettelijke vereisten
• Artikel 3, artikel 12, eerste en derde lid, artikel 32, artikel 32b en artikel 34a WPO: Het bestuur zorgt voor bevoegd personeel en maakt het onderhouden en uitbreiden
van de bekwaamheid mogelijk.
• Artikel 4a WPO: Het bestuur meldt en overlegt onverwijld bij een (redelijk vermoeden van een) zedenmisdrijf
en doet daar zo nodig aangifte van. Het bestuur treedt hierbij onverwijld in contact
met de vertrouwensinspecteur.
• Artikel 10 en artikel 12, vierde lid, WPO: Het bestuur en de schoolleiding zorgen ervoor dat de wet wordt nageleefd en dat
er indien nodig verbetermaatregelen komen voor de kwaliteit. Dat houdt onder andere
in dat het bestuur en de scholen zicht hebben op de kwaliteit van het onderwijs. Daarbij
moet het functioneren van de kwaliteitscyclus centraal staan.
• Artikel 13, eerste lid, sub f in samenhang met artikel 14 WPO: Het bestuur communiceert over de klachtenregeling in de schoolgids(en).
• Artikel 14 WPO: Het bestuur heeft een klachtenregeling die leidt tot een deugdelijke klachtbehandeling
waarbij voldaan wordt aan de specifieke vereisten die dit artikel noemt.
• Artikel 17a, eerste lid, jo. artikel 10 WPO: Het bestuur draagt zorg voor een goed bestuurde school met een scheiding tussen
het uitvoerend deel van het bestuur en het toezicht en met een rechtmatig bestuur
en beheer.
• Artikel 17b, tweede lid, WPO: De interne toezichthouder (of lid daarvan) functioneert onafhankelijk van het uitvoerend
deel van het bestuur.
• Artikel 17c, eerste lid, WPO: De interne toezichthouder houdt toezicht op de uitvoering van de taken en de uitoefening
van de bevoegdheden door het uitvoerend deel van het bestuur, staat het uitvoerend
deel van het bestuur met raad ter zijde en heeft ten minste de bij de wet bepaalde
taken.
• Artikel 31a, derde en vierde lid, WPO: De school dient leraren een zelfstandige verantwoordelijkheid te geven bij de beoordeling
van de onderwijsprestaties van leerlingen en voldoende zeggenschap te geven waar het
gaat om het vakinhoudelijke, vakdidactische en pedagogische proces in de school. De
afspraken hierover worden vastgelegd in een professioneel statuut.
• Artikel 115 en artikel 169 WPO [jo. AMvB] en artikel 26, eerste tot en met vierde lid, Besluit bekostiging WPO 2022: Het bestuur moet de rijksbekostiging rechtmatig aanwenden en moet evident ondoelmatige
aanwending van beschikbare (financiële) middelen voorkomen.
• Artikel 115, vijfde lid, WPO: Het bestuur beheert de middelen van de school op zodanige wijze dat het voortbestaan
van de school is verzekerd.
• Artikel 165, eerste lid, WPO: Het bestuur dient een code Goed Bestuur te hanteren en verantwoordt zich over eventuele
afwijkingen in het jaarverslag.
• Artikel 165, eerste lid, sub b, WPO: Het bestuur stelt een jaarverslag vast met jaarrekening waaruit blijkt dat er sprake
is van een rechtmatige en doelmatige aanwending van de bekostiging.
• Artikel 169, vierde lid, WPO: Als sprake is van evident ondoelmatige aanwending, kunnen daar financiële gevolgen
aan worden verbonden, zoals wijziging van de bekostiging en het terugvorderen van
het onverschuldigd betaalde deel van de bekostiging.2
• Artikel 169, vijfde lid, WPO [jo. AMvB]: Bij of krachtens AMvB worden nadere regels gesteld over de wijze waarop
wordt vastgesteld dat sprake is van evident ondoelmatige aanwending van de bekostiging.
• Artikel 4, vierde lid, RJO: Het bestuur zorgt voor een continuïteitsparagraaf in de jaarverslaggeving.
|
BKA3. Evaluatie, verantwoording en dialoog
Het bestuur evalueert en analyseert systematisch of het de doelen realiseert en verantwoordt
zich hierover. Het stelt wanneer dat nodig is het beleid bij en betrekt daartoe interne
en externe belanghebbenden in een goed functionerende dialoog.
|
Basiskwaliteit
Het bestuur evalueert en beoordeelt als onderdeel van zijn stelsel van kwaliteitszorg
in hoeverre de ambities, de doelen en het beleid worden gerealiseerd. Op deze manier
krijgt het bestuur zicht op de gerealiseerde (financiële) kwaliteit en de resultaten
van het onderwijs aan leerlingen. Bij de evaluatie en beoordeling van het beleid en
de onderwijskwaliteit haalt het bestuur actief externe informatie op en gebruikt deze
informatie bij de evaluatie en beoordeling. Op basis van de evaluatie reageert het
bestuur tijdig op mogelijke kansen en bedreigingen, stelt wanneer nodig (verbeter)beleid
op en treft passende maatregelen om de kwaliteit van het onderwijs op de scholen te
borgen.
Het bestuur legt verantwoording af door middel van accurate, actuele en openbaar toegankelijke
informatie over de gerealiseerde kwaliteit. Het brengt minimaal jaarlijks verslag
uit aan zijn in- en externe belanghebbenden over zijn doelen en de resultaten van
de scholen. De verantwoording in het jaarverslag is betrouwbaar en (de inhoud van)
het jaarverslag voldoet aan de wettelijke vereisten.
Het bestuur verantwoordt zich daarbij ten minste over het onderwijsaanbod, het onderwijsleerproces,
de manier van toetsen en het financieel beheer, onder meer op het gebied van de basisvaardigheden
taal, rekenen en burgerschap. De reflectie op de uitkomsten van de evaluatie geeft
alle lagen van de organisatie, intern toezicht en de medezeggenschap voldoende inzicht
in de effectiviteit van de besturing en uitvoering. Het bestuur analyseert en beoordeelt
de uitkomsten van de evaluatie en verantwoording. Vervolgens verwerkt het bestuur
deze wanneer nodig in bijstelling van ambities, (verbeter)doelen en beleid of nieuwe
ambities zodat de opbrengst van de dialoog bijdraagt aan ontwikkeling en verbetering
van het onderwijs en de sturing daarop. Het bestuur organiseert ook de dialoog hierover
met interne en externe belanghebbenden, waarbij in elk geval leerlingen, personeel
en de interne toezichthouder zijn betrokken. Het bestuur werkt bovendien actief samen
met andere partijen aan doelen die het bestuurlijk belang overstijgen en de kernfuncties
raken. Zo komt het bestuur de afspraken uit het ondersteuningsplan van het samenwerkingsverband
passend onderwijs na en verantwoordt zich hierover.
|
Aanvullende ambities
• Zijn er aanvullende ambities voor de evaluatie, verantwoording en dialoog en (hoe)
worden deze gerealiseerd?
|
Wettelijke vereisten
• Artikel 1 en artikel 3, sub f, RJO jo. artikel 165 WPO: Het bestuur informeert jaarlijks interne en externe belanghebbenden over het gevoerde
en voorgenomen beleid en over de uitkomsten van het gevoerde beleid.
• Artikel 3, onderdeel f2, RJO: Het bestuur neemt, indien het publieke eigen vermogen boven de signaleringswaarde
uitstijgt, een toelichting in het bestuursverslag op.
• Artikel 4, vierde lid, RJO jo. artikel 165 WPO: Het bestuur maakt jaarlijks een jaarverslag waarin naast de resultaten van het financieel
beleid ook verantwoording wordt gegeven over toekomstige ontwikkelingen van het onderwijs.
• Artikel 8 WMS: De (gemeenschappelijke) medezeggenschapsraad ((G)MR) ontvangt tijdig alle inlichtingen
van het bestuur die redelijkerwijs nodig zijn om zijn taak te kunnen vervullen en
ontvangt in elk geval bepaalde in de wet beschreven informatie.
• Artikel 10 WMS: Het bestuur heeft in bepaalde gevallen voorafgaande instemming nodig van de (G)MR
voor elk besluit in dat geval (bijvoorbeeld bij verandering van de onderwijskundige
doelstellingen van de school).
• Artikel 10 en artikel 12, vierde lid, WPO: Het bestuur zorgt voor de kwaliteit van het onderwijs op de scholen via een stelsel
van kwaliteitszorg. Dat houdt onder andere in dat er regelmatig wordt geëvalueerd
of deze doelen worden gehaald.
• Artikel 11 WMS: Het bestuur moet de (G)MR vooraf in de gelegenheid stellen om te adviseren over
besluiten bij bepaalde aangelegenheden (bijvoorbeeld vaststelling of wijziging van
de hoofdlijnen van het meerjarig financieel beleid voor de school).
• Artikel 12 WMS: Het bestuur heeft voorafgaande instemming nodig van het personeelsdeel van de (G)MR
bij besluiten bij bepaalde aangelegenheden (bijvoorbeeld bij de vaststelling of wijziging
van de samenstelling van de formatie).
• Artikel 13 WMS: Het bestuur heeft voorafgaande instemming van het ouderdeel van de (G)MR over bepaalde
besluiten (bijvoorbeeld bij de vaststelling van de schoolgids).
• Artikel 160 en artikel 161 WPO: De besturen van de scholen voeren jaarlijks overleg met elkaar, met organisaties
voor kinderopvang en met de gemeente over het voorkomen van segregatie, het bevorderen
van integratie en het bestrijden van achterstanden.
• RJO jo. artikel 165, WPO: De wijze waarop door het bestuur verslag wordt gedaan van het financieel beheer
gebeurt overeenkomstig de daarvoor in de RJO gestelde regels.
• Artikel 165, eerste lid, WPO: Het bestuur dient een code Goed Bestuur te hanteren en verantwoordt zich over eventuele
afwijkingen in het jaarverslag.
• Artikel 165, zevende en achtste lid, WPO jo. artikel 3, onderdeel b, RJO: Het bestuur maakt het jaarverslag openbaar. Bij ministeriële regeling kunnen nadere
voorschriften worden gegeven over de wijze en het tijdstip waarop openbaarmaking van
het jaarverslag plaatsvindt.
|
1 Volgens artikel 1, sub c, RJO: het geheel van verslaggevingsdocumenten bestaande
uit de jaarrekening, het bestuursverslag en de overige gegevens, bedoeld in artikel 392,
titel 9, boek 2, BW.
2 Met het amendement (Tweede Kamer, vergaderjaar 2019–2020, 35 102, nr. 11) is geregeld
dat een bekostigingssanctie alleen kan worden opgelegd aan het bestuur nadat bij AMvB
een nadere invulling wordt gegeven aan het begrip ‘evident ondoelmatige besteding’.
Zonder deze algemene maatregel van bestuur is handhaving op ‘evident ondoelmatige
besteding’ niet mogelijk. Tot de datum van inwerkingtreding van de AMvB richt de inspectie
zich op haar stimulerende taak op dit gebied en zal alleen een Onvoldoende worden
gegeven als een bestuur niet voldoet aan de op dit moment bij de basiskwaliteit opgenomen
elementen.
KWALITEITSGEBIEDEN EN STANDAARDEN PO SCHOOLNIVEAU
|
OP
|
ONDERWIJSPROCES
|
OP0
|
Basisvaardigheden
|
OP1
|
Aanbod
|
OP2
|
Zicht op ontwikkeling en begeleiding
|
OP3
|
Pedagogisch-didactisch handelen
|
OP4
|
Onderwijstijd
|
OP6
|
Afsluiting
|
VS
|
VEILIGHEID EN SCHOOLKLIMAAT
|
VS1
|
Veiligheid
|
VS2
|
Schoolklimaat
|
OR
|
ONDERWIJSRESULTATEN
|
OR1
|
Resultaten
|
OR2
|
Sociale en maatschappelijke competenties
|
SKA
|
STUREN, KWALITEITSZORG EN AMBITIE
|
SKA1
|
Visie, ambities en doelen
|
SKA2
|
Uitvoering en kwaliteitscultuur
|
SKA3
|
Evaluatie, verantwoording en dialoog
|
KWALITEITSGEBIED ONDERWIJSPROCES (OP)
|
OP0. Basisvaardigheden
Het onderwijs in basisvaardigheden bereidt de leerlingen voor op het vervolgonderwijs
en de samenleving.
|
Basiskwaliteit
De school heeft voor het onderwijs in de basisvaardigheden Nederlandse taal (mondelinge
taalvaardigheid, lezen, schrijven, begrippenlijst en taalverzorging), rekenen-wiskunde
(getallen, verhoudingen, meten en meetkunde, en verbanden) en burgerschap een doelgericht
en samenhangend curriculum dat past bij de leerlingenpopulatie van de school. Het
leren van de Nederlandse taal in brede zin staat centraal en de leerinhouden zijn
daarop afgestemd.
Voor Nederlandse taal en rekenen-wiskunde is de inhoud van het curriculum gebaseerd
op de kerndoelen en werkt het toe naar de referentieniveaus. Het curriculum kent een
logisch doorlopende opbouw van doelen en bereidt leerlingen voor op de volgende leerjaren,
het vervolgonderwijs en de samenleving. De uitvoering van het curriculum is herkenbaar
in de onderwijspraktijk.
Burgerschap richt zich tenminste op bevordering van de basiswaarden van de democratische
rechtsstaat en de kennis, houdingen en vaardigheden die daarbij van belang zijn. Dat
geldt evenzo voor de sociale en maatschappelijke competenties die nodig zijn in de
pluriforme democratische samenleving, en de kerndoelen1 die daaraan gerelateerd zijn.
|
Aanvullende ambities:
• Zijn er aanvullende ambities voor het onderwijs in de basisvaardigheden en (hoe)
worden deze gerealiseerd?
|
Wettelijke vereisten:
• Artikel 2 WPO: De school bereidt de leerlingen voor op het vervolgonderwijs.
• Artikel 8, eerste lid, WPO: Het onderwijs is afgestemd op de voortgang in de ontwikkeling van de leerlingen
en zij kunnen een ononderbroken ontwikkelingsproces doorlopen.
• Artikel 8, derde lid, WPO: Het onderwijs bevordert actief burgerschap en sociale cohesie (kennis van en respect
voor basiswaarden en de ontwikkeling van sociale en maatschappelijke competenties).
• Artikel 9, eerste lid, negende lid en elfde lid, WPO jo. Besluit vernieuwde kerndoelen WPO: Het onderwijs in de Nederlandse taal en rekenen-wiskunde voldoet aan de kerndoelen
en de referentieniveaus en is – waar mogelijk – in samenhang ingericht.
• Artikel 12, tweede en derde lid, WPO: De school heeft haar beleid over het pedagogisch-didactisch handelen in het schoolplan
geformuleerd.
|
OP1. Aanbod
Het aanbod bereidt de leerlingen voor op vervolgonderwijs en de samenleving.
|
Basiskwaliteit
De school bereidt de leerlingen voor op het vervolgonderwijs en de samenleving. Zij
biedt een breed en op de kerndoelen gebaseerd aanbod. Onder aanbod verstaan we alle
lesinhouden, ook die digitaal zijn of online aangeboden worden. Het aanbod van de
school is afgestemd op de leerlingenpopulatie en sluit aan bij het (taal)niveau en
de onderwijsbehoeften van de leerlingen. Het aanbod wordt waar nodig gedurende de
schoolloopbaan verdiept en verbreed, zodanig dat leerlingen een ononderbroken ontwikkeling
kunnen doorlopen. Het aanbod is doelgericht, samenhangend en herkenbaar. Bovendien
heeft de school de leerinhouden evenwichtig en in samenhang over de periode die de
leerlingen in de nieuwkomersvoorziening verblijven, verdeeld.
|
Aanvullende ambities
• Zijn er aanvullende ambities voor het aanbod en (hoe) worden deze gerealiseerd?
|
Wettelijke vereisten
• Artikel 2 WPO: De school bereidt de leerlingen voor op het vervolgonderwijs.
• Artikel 8, eerste lid, WPO: Het onderwijs is afgestemd op de voortgang in de ontwikkeling van leerlingen en
zij kunnen een ononderbroken ontwikkelingsproces doorlopen.
• Artikel 8, tweede lid, WPO: De inhoud van het onderwijs richt zich op de emotionele, zintuigelijke, lichamelijke
en verstandelijke ontwikkeling en op het ontwikkelen van de creativiteit, alsmede
op het verwerven van de noodzakelijke kennis op het gebied van sociale, culturele
en lichamelijke vaardigheden.
• Artikel 9 WPO jo. Besluit vernieuwde kerndoelen WPO: Het onderwijsaanbod voldoet aan de kerndoelen en is – waar mogelijk – in samenhang
ingericht.
• Artikel 12, tweede lid, sub a, WPO: Het schoolplan bevat de uitwerking van de wettelijke opdrachten voor de uitgangspunten,
doelstellingen en inhoud van het onderwijs.
|
OP2. Zicht op ontwikkeling en begeleiding
De school volgt de ontwikkeling van de leerlingen en biedt waar nodig passende begeleiding
en extra ondersteuning.
|
Basiskwaliteit
De school verzamelt vanaf binnenkomst systematisch informatie over de kennis en vaardigheden
van leerlingen op alle voor het onderwijs belangrijke domeinen. Het verzamelen van
(toets)informatie gebeurt systematisch en zorgvuldig en voor de kennisgebieden taal
en rekenen/wiskunde met behulp van genormeerde toetsen. Voor het verzamelen en vastleggen
van (toets)informatie gebruikt de school een leerling- en onderwijsvolgsysteem. De
school vergelijkt de informatie met de verwachte ontwikkeling van de leerling, waarbij
voor taal en rekenen in ieder geval de referentieniveaus taal en rekenen als uitgangspunt
gelden. Dit maakt het mogelijk om het onderwijs af te stemmen op de onderwijsbehoeften
van zowel groepen als individuele leerlingen. Het stelt de school in staat zorg te
dragen voor de ontwikkeling en begeleiding van de leerling. De school heeft daarbij
hoge verwachtingen van leerlingen. De school waarborgt daarmee voor leerlingen de
ononderbroken ontwikkeling en voortgang daarin en heeft daarbij oog voor de bevordering
van gelijke kansen. De school informeert ouders regelmatig over de ontwikkeling en
vorderingen van hun kind.
Wanneer individuele of groepen leerlingen niet genoeg lijken te profiteren van het
onderwijs, analyseert de school waar de ontwikkeling stagneert en wat mogelijke verklaringen
hiervoor zijn. Vervolgens bepaalt zij wat er nodig is om op eventuele achterstanden
of voorsprongen in de ontwikkeling van leerlingen in te spelen. De school biedt de
begeleiding vervolgens gestructureerd aan. Waar nodig betrekt de school het samenwerkingsverband,
de gemeente en zorginstanties bij de begeleiding van de leerlingen. De leerlingen
krijgen daarmee de begeleiding die zij nodig hebben om het onderwijsprogramma beter
te kunnen doorlopen. De school besteedt op een structurele en herkenbare manier aandacht
aan het bestrijden van (taal)achterstanden.
De school heeft in het schoolondersteuningsprofiel vastgelegd wat zij onder extra
ondersteuning verstaat en welke voorzieningen de school kan bieden. Voor de leerlingen
die deze extra ondersteuning nodig hebben, legt de school in het ontwikkelingsperspectief
vast hoe zij het onderwijs afstemt op de behoefte van de leerling en registreert het
ontwikkelingsperspectief in het ROD. De school voert de geplande ondersteuning uit.
De inhoud en uitvoering van dit plan wordt minimaal eenmaal per schooljaar met de
ouders geëvalueerd. De school vervult de zorgplicht passend onderwijs. Wanneer de
school de extra ondersteuning voor een leerling niet kan bieden, zoekt de school in
samenwerking met ouders en zo nodig het samenwerkingsverband een passende onderwijsplek.
|
Aanvullende ambities
• Zijn er aanvullende ambities voor zicht op ontwikkeling en begeleiding en (hoe)
worden deze gerealiseerd?
|
Wettelijke vereisten
• Artikel 1 WPO: In het schoolondersteuningsprofiel is vastgelegd welke voorzieningen zijn getroffen
voor leerlingen die extra ondersteuning nodig hebben.
• Artikel 8, eerste lid, WPO: Het onderwijs is afgestemd op de voortgang in de ontwikkeling van leerlingen en
zij kunnen een ononderbroken ontwikkelingsproces doorlopen.
• Artikel 8, derde lid, WPO: Het onderwijs bevordert actief burgerschap en sociale cohesie op doelgerichte en
samenhangende wijze. Dat omvat onder meer regelmatig monitoren van de ontwikkeling
van burgerschapscompetenties, om het onderwijs af te stemmen op de actuele leerbehoefte
van leerlingen.
• Artikel 8, vierde lid, WPO: De school biedt individuele begeleiding die is afgestemd op de behoeften van de
leerlingen die extra ondersteuning nodig hebben.
• Artikel 8, vijfde lid, WPO: Het bestuur stelt ten minste eenmaal in de vier jaar het schoolondersteuningsprofiel
vast.
• Artikel 8, negende lid, WPO: De school werkt herkenbaar en gestructureerd aan de bestrijding van achterstanden.
• Artikel 11 WPO: De school rapporteert over de vorderingen van de leerlingen aan hun ouders, voogden
of verzorgers.
• Artikel 12, tweede lid, WPO: De school heeft in het schoolplan beschreven op welke wijze het schoolondersteuningsprofiel
wordt betrokken bij het onderwijskundig beleid.
• Artikel 12, vierde lid, sub a, WPO: De school heeft de wijze waarop het onderwijs wordt afgestemd op de voortgang in
de ontwikkeling van leerlingen in het schoolplan beschreven.
• Artikel 3.1 Inrichtingsbesluit WPO: In het ontwikkelingsperspectief is informatie opgenomen over de begeleiding die
de leerling wordt geboden, naar welke onderwijssoort in het voortgezet onderwijs of
naar welk uitstroomprofiel van het voortgezet speciaal onderwijs de leerling naar
verwachting zal uitstromen, en over de belemmerende en bevorderende factoren die van
invloed zijn op het onderwijs aan de leerling.
• Artikel 40, vierde en elfde lid, WPO: De school houdt zich aan de zorgplicht passend onderwijs.
• Artikel 40, derde lid, WPO: De school beoordeelt of de leerling extra ondersteuning nodig heeft.
• Artikel 40a, eerste en derde lid, WPO: Het bestuur stelt binnen zes weken, na op overeenstemming gericht overleg met de
ouders, een ontwikkelingsperspectief vast voor een leerling die extra ondersteuning
nodig heeft.
• Artikel 40a, tweede lid, WPO: Over het handelingsdeel van het ontwikkelperspectief dient door het bestuur overeenstemming
met de ouders te worden bereikt.
• Artikel 40a, vierde lid, WPO: Het bestuur evalueert het ontwikkelingsperspectief minimaal eens per schooljaar
met de ouders.
• Artikel 40a, vijfde lid, WPO: Het bestuur kan, na overleg of overeenstemming met de ouders, het ontwikkelingsperspectief
bijstellen.
Artikel 45b, eerste en tweede lid, WPO: De school volgt de vorderingen van de leerlingen in kennis en vaardigheden door
middel van een leerling- en onderwijsvolgsysteem. Bij taal en rekenen/wiskunde gebeurt
dit in de groepen 3 tot en met 8 in ieder geval met erkende toetsen.
• Artikel 12 van de Wet register onderwijsdeelnemers jo. artikel 8, eerste lid, Besluit register onderwijsdeelnemers: Het bestuur registreert in het Register Onderwijsdeelnemers (ROD) voor welke periode
er voor een leerling een ontwikkelingsperspectief is vastgesteld en, indien van toepassing,
welke periode een leerling in een orthopedagogisch-didactisch centrum (opdc) is geplaatst.
|
OP3. Pedagogisch-didactisch handelen
Het (ortho-)pedagogisch-didactisch handelen van de leraren is afgestemd op de voortgang
in de ontwikkeling van de leerlingen en draagt eraan bij dat leerlingen een ononderbroken
ontwikkelingsproces kunnen doorlopen.
|
Basiskwaliteit
De leraren creëren in hun lessen een (ortho-)pedagogisch en didactisch passend en
stimulerend leerklimaat, waardoor de leerlingen zich veilig voelen en actief betrokken
zijn. De leraren tonen hoge verwachtingen van alle leerlingen. Zij zorgen voor een
ordelijk verloop van de les en benutten de lestijd efficiënt. De leraren maken het
lesdoel duidelijk. Zij monitoren tijdens de les of de leerlingen het beoogde lesdoel
al dan niet halen en passen hun onderwijs waar nodig aan. De leraren leggen de lesstof
duidelijk uit en geven de leerlingen voldoende tijd om te oefenen met de lesstof.
Zij stemmen daarbij de instructie, de verwerking en het tempo van hun onderwijs af
op de onderwijsbehoeften van individuele en groepen leerlingen. De leraren geven hun
leerlingen gerichte feedback op hun gemaakte werk en op hun leerproces. Zij stimuleren
de leerlingen na te denken over hun eigen ontwikkeling.
|
Aanvullende ambities
• Zijn er aanvullende ambities voor het pedagogisch-didactisch handelen en (hoe) worden
deze gerealiseerd?
|
Wettelijke vereisten
• Artikel 2 WPO: De school bereidt de leerlingen voor op het vervolgonderwijs.
• Artikel 8, eerste lid, WPO: Het onderwijs is afgestemd op de voortgang in de ontwikkeling van leerlingen en
zij kunnen een ononderbroken ontwikkelingsproces doorlopen. Voor deze ‘ononderbroken
ontwikkeling’ is het nodig dat het onderwijs aansluit bij het ontwikkelingsniveau
van de leerling.
• Artikel 8, derde lid, WPO: Het onderwijs bevordert actief burgerschap en sociale cohesie (kennis en respect
voor basiswaarden en de ontwikkeling van sociale en maatschappelijke competenties).
• Artikel 12, tweede en derde lid, WPO: De school heeft haar beleid over het pedagogisch-didactisch handelen in het schoolplan
geformuleerd. Het beleid over het pedagogisch-didactisch handelen is zichtbaar in
het dagelijks handelen van de leraren.
|
OP4. Onderwijstijd
De leerlingen krijgen voldoende tijd om zich het aanbod eigen te maken.
|
Basiskwaliteit
De school biedt een programma aan dat voldoet aan de wettelijk verplichte onderwijstijd.
De school stelt vast welke activiteiten onder de onderwijstijd vallen. De school plant
de onderwijsactiviteiten weloverwogen over het schooljaar en deze worden uitgevoerd
onder verantwoordelijkheid van bevoegde leraren.
De school verdeelt de tijd zo over de vakken dat leerlingen in staat zijn het verplichte
onderwijsprogramma tot zich te nemen. De school heeft beleid om ongeoorloofd verzuim
en voortijdig schoolverlaten van leerlingen tegen te gaan, zodat ook op leerlingniveau
gestreefd wordt de onderwijstijd te behalen.
De school maakt, zo nodig, volgens de wettelijke voorschriften gebruik van de mogelijkheden
om, in het belang van de individuele leerling, af te wijken van de verplichte onderwijstijd
en/of van de mogelijkheid om een leerling een deel van de onderwijstijd door te laten
brengen op een andere school.
|
Aanvullende ambities
• Zijn er aanvullende ambities voor de onderwijstijd en (hoe) worden deze gerealiseerd?
|
Wettelijke vereisten
• Artikel 8, zevende lid, WPO: De school verzorgt minimaal het wettelijk verplichte aantal uren onderwijs en zorgt
ervoor dat de leerlingen in beginsel binnen acht aaneensluitende schooljaren de school
kunnen doorlopen.
• Artikel 8, tiende lid, WPO jo. Beleidsregel inzake het instemmen met afwijking onderwijstijd WPO: Voor het afwijken van de onderwijstijd vraagt het bestuur in bepaalde gevallen instemming
van de inspectie.
• Artikel 13, eerste lid, onder d, WPO: In de schoolgids moet de wijze waarop de verplichte onderwijstijd wordt benut worden
vermeld.
• Artikel 13, eerste lid, sub k, WPO: De school heeft haar verzuimbeleid opgenomen in de schoolgids.
• Artikel 15 WPO jo. artikel 4.1 Inrichtingsbesluit WPO: Als een leerling een deel van het onderwijsprogramma onderwijs ontvangt op een andere
school en het bestuur voldoet aan de voorwaarden daarvoor, dan telt die tijd mee voor
het aantal uren onderwijs dat de leerling ten minste moet ontvangen.
• Artikel 32, vijfde lid, WPO: Leraren die voldoen aan de vereisten van artikel 3 WPO verzorgen het onderwijs.
|
OP6. Afsluiting
De afsluiting van het onderwijs verloopt zorgvuldig.
|
Basiskwaliteit
De school zorgt ervoor dat alle leerlingen goed worden voorbereid op de overgang naar
het vervolgonderwijs.
Aan het eind van de schoolperiode informeert de school de ouders en de vervolgschool
over de ontwikkelingen en vorderingen van de leerlingen. Het onderwijskundig rapport
en de overdracht hiervan hebben daarbij een centrale rol.
De school informeert de ouders daarnaast over de informatie over de leerling die aan
de ontvangende school wordt verstrekt.
|
Aanvullende ambities
• Zijn er aanvullende ambities voor de afsluiting en (hoe) worden deze gerealiseerd?
|
Wettelijke vereisten
• Artikel 2 WPO: De school bereidt de leerlingen voor op het vervolgonderwijs.
• Artikel 11 WPO: De school houdt de ouders op de hoogte van de vorderingen van de leerlingen.
• Artikel 42, WPO: Voor de ontvangende school stelt de school een onderwijskundig rapport op.
|
1 De wettelijke opdracht tot bevordering is ook herkenbaar in een aantal kerndoelen
voor primair onderwijs, die eveneens op sociale en maatschappelijke competenties betrekking
hebben. Te denken valt met name aan de kerndoelen 34, 35, 36, 37, 38 en 39.
KWALITEITSGEBIED VEILIGHEID EN SCHOOLKLIMAAT (VS)
|
VS1. Veiligheid
De school zorgt voor een veilige omgeving voor leerlingen.
|
Basiskwaliteit
De school zorgt voor de sociale, fysieke en psychische veiligheid van de leerlingen
op school gedurende de schooldag. Een school is veilig als de sociale, fysieke en
psychische veiligheid van leerlingen niet door handelingen van anderen wordt aangetast.
Dit blijkt onder andere uit de beleving van de veiligheid en het welbevinden van de
leerlingen op school. De school monitort dit ten minste jaarlijks met een gestandaardiseerd
instrument1.
De school heeft een veiligheidsbeleid beschreven dat bestaat uit een samenhangende
set van maatregelen. Het beleid is gericht op het voorkomen, afhandelen, registreren
en evalueren van incidenten, en de school voert dat beleid ook uit. Als de uitkomsten
van de monitoring daartoe aanleiding geven, treft de school maatregelen om de situatie
te verbeteren. De school voorkomt, zoveel als mogelijk, (digitaal) pesten, agressie
en geweld in elke vorm en treedt zo nodig snel en adequaat op. Dat geldt ook bij uitingen
die strijdig zijn met basiswaarden van de democratische rechtsstaat, zoals discriminatie
en onverdraagzaamheid. De school heeft een persoon aangesteld die voor ouders en leerlingen
het aanspreekpunt is in geval van pesten en die het beleid tegen pesten coördineert.
De school hanteert de meldcode Huiselijk geweld en kindermishandeling. Daarnaast komt
de school de verplichtingen na rond het melden, overleggen en aangifte doen van zedenmisdrijven.
|
Aanvullende ambities
• Zijn er aanvullende ambities voor de veiligheid en (hoe) worden deze gerealiseerd?
|
Wettelijke vereisten
• Artikel 4a WPO: Het bestuur meldt en overlegt onverwijld bij een (redelijk vermoeden van een) zedenmisdrijf
en doet daar zo nodig aangifte van. Het bestuur treedt hierbij onverwijld in contact
met de vertrouwensinspecteur.
• Artikel 4b WPO: Het bestuur stelt voor het personeel een meldcode vast die aangeeft hoe met signalen
van huiselijk geweld of kindermishandeling wordt omgegaan. Daarnaast moet het bestuur
de kennis en het gebruik van de meldcode bevorderen.
• Artikel 4c, eerste lid, sub a, WPO: Het bestuur heeft beleid ten aanzien van de veiligheid van leerlingen en voert dat
ook uit.
• Artikel 4c, eerste lid, sub b, WPO: Het bestuur monitort de veiligheid van leerlingen met een instrument dat een representatief
en actueel beeld geeft.
• Artikel 4c, eerste lid, sub c, WPO: Het bestuur heeft de volgende taken belegd bij een persoon:
o coördinatie van het beleid in het kader van het tegengaan van pesten op school;
o fungeren als aanspreekpunt in het kader van pesten.
• Artikel 4c, tweede lid, WPO: Onder veiligheid wordt de sociale, psychische en fysieke veiligheid van leerlingen
verstaan.
• Artikel 4c, vierde lid, WPO: Het bestuur zendt de resultaten van de monitor, nadat de resultaten beschikbaar
zijn, aan de inspectie.
• Artikel 8, derde lid, WPO: Het onderwijs richt zich op het bijbrengen van respect voor en kennis van de basiswaarden
van de democratische rechtsstaat. Dat omvat onder meer dat de school actie onderneemt
als er onvoldoende sprake is van een cultuur die in overeenstemming is met basiswaarden.
|
VS2. Schoolklimaat
De school heeft een schoolklimaat dat bijdraagt aan het ontwikkelen van sociale en
maatschappelijke competenties.
|
Basiskwaliteit
De school bereidt de leerlingen voor op het leven in de maatschappij. Zij creëert
daarvoor een oefenplaats die leerlingen ondersteunt bij het ontwikkelen van sociale
en maatschappelijke competenties. In de school doen leerlingen ervaring op met de
omgang met de basiswaarden van de democratische rechtsstaat en de pluriforme samenleving.
Het bestuur ziet erop toe dat de school zorg draagt voor een schoolklimaat dat in
overeenstemming is met de basiswaarden van de democratische rechtsstaat en bijdraagt
aan de bevordering daarvan.
Het personeel van de school is in zijn gedrag een voorbeeld voor de leerlingen: personeelsleden
leven de basiswaarden zichtbaar na.
De school stemt aanpak en aanbod af op de leerlingenpopulatie van de school en de
leefwereld van de leerlingen. Ook signaleert en corrigeert de school uitingen van
leerlingen die met de basiswaarden in strijd zijn.
|
Aanvullende ambities
• Zijn er aanvullende ambities voor het schoolklimaat en (hoe) worden deze gerealiseerd?
|
Wettelijke vereisten
• Artikel 8, derde lid, WPO: Het onderwijs bevordert actief burgerschap en sociale cohesie op doelgerichte en
samenhangende wijze, richt zich onder andere op het bijbrengen van respect voor en
kennis van de basiswaarden en het ontwikkelen van sociale en maatschappelijke competenties.
• Artikel 8, lid 3a, WPO: Het bestuur draagt zorg voor een schoolcultuur die in overeenstemming is met de
basiswaarden van de democratische rechtsstaat, en creëert een omgeving waarin leerlingen
worden gestimuleerd actief te oefenen met de omgang met deze waarden.
|
1 Dit instrument moet passen bij de leerlingenpopulatie en moet een representatief
en actueel beeld geven van de sociale, psychische en fysieke veiligheid van de leerlingen.
Dit kan betekenen dat de school geen Nederlandstalig of geen gestandaardiseerd instrument
gebruikt. Nieuwkomersvoorzieningen hoeven de gegevens niet jaarlijks aan te leveren
bij de inspectie, maar moeten de gegevens bij een inspectiebezoek wel kunnen laten
zien.
KWALITEITSGEBIED ONDERWIJSRESULTATEN (OR)
|
OR1. Resultaten
De school behaalt met haar leerlingen leerresultaten die ten minste in overeenstemming
zijn met de gestelde streefniveaus.
|
Beschrijving
De cognitieve resultaten bij doorstroom naar het vervolgonderwijs liggen op het niveau
dat op grond van de kenmerken van de leerlingenpopulatie mag worden verwacht. Dit
betekent dat de school kan aantonen dat de resultaten op de kernvakken Nederlandse
taal en rekenen/wiskunde voldoen aan de door de school gestelde ambitieuze streefniveaus.
|
Eisen die samenhangen met (aanvullende) ambities
• Artikel 2 WPO: De school bereidt de leerlingen voor op het vervolgonderwijs.
• Artikel 8, eerste lid, WPO: Het onderwijs is afgestemd op de voortgang in de ontwikkeling van leerlingen en
zij kunnen een ononderbroken ontwikkelingsproces doorlopen.
• Artikel 9, elfde lid, WPO: Het onderwijs neemt de referentieniveaus van taal en rekenen als uitgangspunt.
|
OR2. Sociale en maatschappelijke competenties
De leerlingen behalen sociale en maatschappelijke competenties op het niveau dat ten
minste in overeenstemming is met de verwachtingen van het vervolgonderwijs en de maatschappij.
|
Basiskwaliteit
De school heeft een goed beeld van de kenmerken van haar leerlingenpopulatie en heeft
ambitieuze verwachtingen over het niveau dat de leerlingen voor de sociale en maatschappelijke
competenties kunnen bereiken. Ze neemt de aansluiting op het vervolgonderwijs en de
maatschappij als uitgangspunt voor de competenties voor leerlingen.
De school onderbouwt welke resultaten ze op dit gebied wil bereiken. De school brengt
de resultaten op een betrouwbare en inzichtelijke manier in kaart. De school spant
zich zichtbaar in om ervoor te zorgen dat leerlingen die de school verlaten daaraan
voldoen. Daarmee laat de school zien dat zij haar doelstellingen voor deze competenties
behaald heeft.
|
Aanvullende ambities
• Zijn er aanvullende ambities voor de sociale en maatschappelijke competenties en
(hoe) worden deze gerealiseerd?
|
Wettelijke vereisten
• Artikel 2 WPO: De school bereidt de leerlingen voor op het vervolgonderwijs.
• Artikel 8, tweede lid, WPO: Het onderwijs richt zich herkenbaar op de emotionele en de verstandelijke ontwikkeling,
op het ontwikkelen van creativiteit, het verwerven van kennis en van sociale, culturele
en lichamelijke vaardigheden.
• Artikel 8, derde lid, WPO: Het onderwijs richt zich herkenbaar op het ontwikkelen van de sociale en maatschappelijke
competenties die de leerling in staat stellen deel uit te maken van en bij te dragen
aan de pluriforme, democratische Nederlandse samenleving.
|
KWALITEITSGEBIED STUREN, KWALITEITSZORG EN AMBITIE (SKA)
|
SKA1. Visie, ambities en doelen
De school heeft een gedragen visie op goed onderwijs, heeft daarvoor ambities en doelen
en stuurt op het behalen daarvan.
|
Basiskwaliteit
De school heeft, als onderdeel van het stelsel van kwaliteitszorg, een gedragen visie,
ambities en doelen gericht op goed onderwijs die ervoor zorgen dat leerlingen een
ononderbroken ontwikkeling kunnen doorlopen. De schoolleiding vertaalt haar visie,
ambities en doelen in onderwijskundig beleid en stuurt daarop om de beoogde resultaten
te behalen. De schoolleiding beschrijft op welke manier ze zorgt voor het realiseren,
borgen en verbeteren van de onderwijskwaliteit en hoe ze de naleving van de wettelijke
eisen realiseert, onder meer op het gebied van de basisvaardigheden taal, rekenen
en burgerschap.
De schoolleiding sluit met haar visie, ambities en doelen aan op die van haar bestuur
en op de kenmerken van de leerlingenpopulatie van de school. Dit doet zij onder meer
door aan te geven hoe ze rekening houdt met (taal)achterstanden, de wettelijke opdracht
tot bevordering van burgerschap en specifieke leerbehoeften om bij te dragen aan gelijke
kansen voor alle leerlingen. Resultaten van eerdere evaluaties, interne en externe
dialoog zijn zichtbaar in de doelen voor het onderwijskundig beleid.
De schoolleiding richt de voorwaarden in om de onderwijskundige ambities en doelen
te bereiken, waaronder het personeelsbeleid en de organisatie van het onderwijs. Daarbij
is de interne verantwoordelijkheidsverdeling duidelijk.
|
Aanvullende ambities
• Zijn er aanvullende ambities in relatie tot de visie en doelen en (hoe) worden deze
gerealiseerd?
|
Wettelijke vereisten
• Artikel 8, derde lid, WPO: Het onderwijs bevordert actief burgerschap en sociale cohesie (kennis van en respect
voor basiswaarden en de ontwikkeling van sociale en maatschappelijke competenties).
• Artikel 8, negende lid, WPO: Het onderwijs wordt zodanig ingericht dat daarbij op structurele en herkenbare wijze
aandacht wordt besteed aan het bestrijden van achterstanden, in het bijzonder in de
beheersing van de Nederlandse taal.
• Artikel 10 WPO: Het bestuur moet zorgen voor de kwaliteit van het onderwijs op een school. Onder
zorg dragen voor wordt in elk geval verstaan: het naleven van de wet en het uitvoeren
van het stelsel van kwaliteitszorg. Dat houdt onder andere in dat er toetsbare doelen
zijn geformuleerd.
• Artikel 12, eerste lid, WPO: Het schoolplan bevat een beschrijving van het beleid met betrekking tot de kwaliteit
van het onderwijs dat binnen de school wordt gevoerd, en omvat in elk geval het onderwijskundig
beleid, het personeelsbeleid en het stelsel van kwaliteitszorg.
• Artikel 12, tweede lid, WPO: De beschrijving van het onderwijskundig beleid omvat in elk geval de inhoud van
het onderwijs, de eigen opdrachten voor het onderwijs, het pedagogisch-didactisch
klimaat en de veiligheid. Daarbij betrekt de school het schoolondersteuningsprofiel.
• Artikel 12, vierde lid, WPO: De school draagt door haar stelsel van kwaliteitszorg zorg voor de ononderbroken
ontwikkeling van leerlingen en de afstemming van het onderwijs op de voortgang van
de ontwikkeling van leerlingen. Ook moet worden vastgesteld waar verbetermaatregelen
nodig zijn.
• Artikel 31 WPO: Het bestuur stelt een managementstatuut vast waaruit de verantwoordelijkheidsverdeling
in de aansturing van de school blijkt.
• Artikel 160 en artikel 161, WPO: Het op gemeentelijk niveau maken van afspraken over en het formuleren van doelen
voor het bestrijden van onderwijsachterstanden.
|
SKA2. Uitvoering en kwaliteitscultuur
De school realiseert de doelen voor goed onderwijs, bevordert een kwaliteitscultuur,
zorgt voor randvoorwaarden en stuurt, waar nodig, tussentijds bij.
|
Basiskwaliteit
De school realiseert de doelen voor goed onderwijs, die voortkomen uit haar visie
en ambities. De schoolleiding zorgt daartoe voor een professionele en veilige leer-
en verbetercultuur in de school. Binnen deze kwaliteitscultuur geven schoolleiding
en het (bevoegd) onderwijspersoneel samen uitvoering aan het stelsel van kwaliteitszorg,
zodat de school als geheel gericht werkt aan het bereiken van de onderwijskundige
doelen. Waar nodig stuurt de schoolleiding tussentijds bij.
De schoolleiding zorgt ervoor dat de deskundigheidsbevordering van het personeel binnen
de gestelde doelen gestalte krijgt. Leraren(teams) oefenen daarbij de eigen verantwoordelijkheid
bij het inrichten van hun onderwijs uit.
De schoolleiding toont in haar sturing onderwijskundig leiderschap en zorgt voor een
gerichte inzet van middelen om gestelde doelen te realiseren, onder meer op het gebied
van de basisvaardigheden taal, rekenen en burgerschap. De school geeft uitvoering
aan het schoolondersteuningsprofiel. Zij werkt samen met andere scholen, het samenwerkingsverband
en andere organisaties, zodat geen leerling tussen wal en schip valt.
|
Aanvullende ambities
• Zijn er aanvullende ambities voor de sturing op uitvoering en kwaliteitscultuur
en (hoe) worden deze gerealiseerd?
|
Wettelijke vereisten
• Artikel 3, artikel 32b en artikel 34a WPO: Het bestuur beschikt bij elk personeelslid waarvoor bekwaamheidseisen gelden over
geordende gegevens over de bekwaamheid en het onderhouden daarvan.
• Artikel 8, vierde lid, WPO: Het bestuur treedt zo nodig in overleg met gemeente, jeugdgezondheidszorg, een instantie
voor maatschappelijke ondersteuning of een zorgaanbieder.
• Artikel 8, vijfde lid, WPO: Het bestuur stelt ten minste eenmaal in de vier jaar het schoolondersteuningsprofiel
vast.
• Artikel 18a WPO: Het bestuur is aangesloten bij een samenwerkingsverband.
• Artikel 10 WPO: Het bestuur moet zorgen voor de kwaliteit van het onderwijs op een school. Onder
‘zorg dragen voor’ wordt in elk geval verstaan: het naleven van de wet en het uitvoeren
van het stelsel van kwaliteitszorg. Dat houdt onder andere in dat het bestuur en de
scholen zicht hebben op de kwaliteit van het onderwijs. Daarbij moet het functioneren
van de kwaliteitscyclus centraal staan.
• Artikel 12, derde lid, WPO: Het schoolplan bevat een beschrijving van het personeelsbeleid. Dit personeelsbeleid
gaat in elk geval over hoe wordt voldaan aan de eisen van bevoegdheid en onderhoud
van bekwaamheid, de bijdrage van het personeel aan het onderwijskundig beleid, het
pedagogisch-didactisch handelen, de evenredige vertegenwoordiging van vrouwen in de
schoolleiding, bedoeld in artikel 30.
• Artikel 31a, eerste tot en met derde lid, WPO: De school dient leraren een zelfstandige verantwoordelijkheid te geven bij de beoordeling
van de onderwijsprestaties van leerlingen en voldoende zeggenschap te geven waar het
gaat om het vakinhoudelijke, vakdidactische en pedagogische proces in de school. De
afspraken hierover worden vastgelegd in een professioneel statuut.
|
SKA3. Evaluatie, verantwoording en dialoog
De school evalueert en analyseert systematisch of zij de doelen realiseert en verantwoordt
zich daarover. Ze stelt, wanneer nodig, het schoolbeleid bij en betrekt interne en
externe belanghebbenden in een goed functionerende dialoog.
|
Basiskwaliteit
De schoolleiding monitort, evalueert, analyseert en beoordeelt als onderdeel van het
stelsel van kwaliteitszorg in hoeverre de doelen en het beleid worden gerealiseerd
en informeert het bestuur daarover. Zij haalt intern en extern actief informatie op,
om zicht te krijgen op de uitvoering, de resultaten van het onderwijs voor de leerlingen
en mogelijke kansen en bedreigingen voor de verdere ontwikkeling van het onderwijs,
onder meer op het gebied van de basisvaardigheden taal, rekenen en burgerschap.
Voor een goede overdracht en om zicht te houden op het vervolgsucces van haar leerlingen,
onderhoudt de school contact met de scholen/instellingen waar deze naartoe uitstromen.
De schoolleiding organiseert tegenspraak. Daarvoor gaat zij actief een dialoog aan
met in ieder geval ouders, personeel, de (gemeenschappelijke) medezeggenschapsraad
((G)MR) en, wanneer van toepassing, leerlingen, gemeenten en/of (regionale)werkgevers.
De school informeert belanghebbenden minimaal jaarlijks op toegankelijke manier over
haar doelen en werkwijze, en over de resultaten die zij heeft behaald.
Voor ouders doet zij dit op een bij deze doelgroep passende wijze.
De schoolleiding analyseert en beoordeelt de uitkomsten van de evaluatie en verwerkt
deze wanneer nodig in het (verbeter)beleid, zodat dit bijdraagt aan ontwikkeling en
verbetering van het onderwijs. Daarnaast gebruikt de school de uitkomsten van de evaluatie
om de sturing te verbeteren. Zij maakt daarbij duidelijk welk effect de inbreng van
belanghebbenden heeft op het borgen en bijstellen van het schoolbeleid.
|
Aanvullende ambities
• Zijn er aanvullende ambities voor de evaluatie, verantwoording en dialoog en (hoe)
worden deze gerealiseerd?
|
Wettelijke vereisten
• Artikel 8, eerste lid, WPO: Het onderwijs wordt zodanig ingericht dat de leerlingen een ononderbroken ontwikkelingsproces
kunnen doorlopen.
• Artikel 8 WMS: De (G)MR ontvangt tijdig alle inlichtingen van het bestuur die redelijkerwijs nodig
zijn om zijn taak te kunnen vervullen en ontvangt in elk geval bepaalde in de wet
beschreven informatie.
• Artikel 10 WMS: Het bestuur heeft in bepaalde gevallen voorafgaande instemming nodig van de (G)MR
voor elk besluit in dat geval, bijvoorbeeld bij verandering van de onderwijskundige
doelstellingen van de school.
• Artikel 10 en artikel 12, vierde lid, WPO: Het bestuur zorgt voor de kwaliteit van het onderwijs op de scholen via een stelsel
van kwaliteitszorg. Dat houdt onder andere in dat er regelmatig wordt geëvalueerd
of deze doelen worden gehaald.
• Artikel 11 WMS: Het bestuur moet de (G)MR vooraf in de gelegenheid stellen om te adviseren over
besluiten bij bepaalde aangelegenheden, bijvoorbeeld bij de vaststelling of wijziging
van de hoofdlijnen van het meerjarig financieel beleid voor de school.
• Artikel 12 WMS: Het bestuur heeft voorafgaande instemming nodig van het personeelsdeel van de (G)MR
bij besluiten bij bepaalde aangelegenheden, bijvoorbeeld bij de vaststelling of wijziging
van de samenstelling van de formatie.
• Artikel 13, eerste lid, sub a, WPO: De school maakt in de schoolgids duidelijk wat de doelen van het onderwijs zijn
en welke resultaten met het onderwijsleerproces worden bereikt.
• Artikel 13, eerste lid, sub o, WPO: In de schoolgids dienen ook de gedane bevindingen ten aanzien van het stelsel van
kwaliteitszorg te worden opgenomen en de maatregelen die naar aanleiding daarvan zijn
getroffen.
• Artikel 160 en artikel 161, WPO: De bevoegde gezagsorganen van de scholen voeren jaarlijks overleg met elkaar en
met de gemeente over het voorkomen van segregatie, het bevorderen van integratie en
het bestrijden van achterstanden.
|
Bijlage 4. Waarderingskader internationaal georiënteerd basisonderwijs
In deze bijlage is het waarderingskader voor het toezicht op internationaal georiënteerd
basisonderwijs opgenomen. De toelichting hierop is te vinden in paragraaf 9.5.
KWALITEITSGEBIED BESTURING, KWALITEITSZORG EN AMBITIE (BKA)
|
BKA1. Visie, ambities en doelen
Het bestuur heeft een visie op kwaliteit, heeft hiervoor ambities en doelen opgesteld
en stuurt op het behalen daarvan.
|
Basiskwaliteit
Het bestuur heeft een visie op goed onderwijs en op de besturing daarvan. De visie
is concreet en passend vertaald naar ambities, doelen en daarmee samenhangend beleid.
Deze vertaling maakt sturing mogelijk op de kwaliteit en resultaten van het onderwijs
en de voorwaarden. Daartoe is een stelsel van kwaliteitszorg ingericht dat het bestuur
in staat stelt de basiskwaliteit van het onderwijs te waarborgen.
De doelen betreffen in elk geval de naleving van wettelijke eisen, waaronder de wettelijke
vereisten voor het onderwijsaanbod, het onderwijsleerproces en de manier van toetsen,
onder meer op het gebied van de basisvaardigheden taal, rekenen en burgerschap. De
visie, ambities en doelen omvatten uitwerkingen van eerdere evaluatieresultaten en
resultaten van interne en externe dialoog.
Het bestuur zorgt er met betrokkenheid van de scholen voor dat de visie, ambities,
doelen en het beleid sturend zijn voor de verbetering van het onderwijs aan leerlingen.
Scholen formuleren op hun beurt doelen die aansluiten bij wat leerlingen nodig hebben
met het oog op hun doorgaande onderwijsloopbaan.
Het bestuur richt de voorwaarden in om de doelen te bereiken, waaronder de inzet en
het beheer van de (financiële) middelen voor het waarborgen van de kwaliteit van het
onderwijsproces, het schoolklimaat en de resultaten. Het bestuur heeft daartoe een
meerjarenbegroting waarin de relatie met het beleid en de doelen duidelijk zijn toegelicht.
Er is voor de sturing op (financiële) kwaliteit een functionerende verantwoordelijkheidsverdeling
tussen de interne toezichthouder, het bestuur en de scholen afgesproken, op basis
van de geldende wet- en regelgeving.
|
Aanvullende ambities
• Zijn er aanvullende ambities in relatie tot de visie en doelen en (hoe) worden deze
gerealiseerd?
|
Wettelijke vereisten
• Artikel 10 en artikel 12, vierde lid, WPO: Het bestuur zorgt voor de kwaliteit van het onderwijs op de scholen via een stelsel
van kwaliteitszorg. Dat houdt onder andere in dat er toetsbare doelen zijn geformuleerd.
• Artikel 8, eerste lid, WPO: Het onderwijs wordt zodanig ingericht dat de leerlingen een ononderbroken ontwikkelingsproces
kunnen doorlopen en wordt afgestemd op de voortgang in de ontwikkeling van de leerlingen.
• Artikel 29, zevende lid, WPO: Het bestuur stelt jaarlijks het beleid vast met betrekking tot de formatie van de
verschillende categorieën personeel van de scholen.
• Artikel 12, eerste, tweede en derde lid, WPO (in samenhang met artikel 1): Het bestuur zorgt ervoor dat alle scholen een schoolplan hebben. Het schoolplan
omvat in elk geval het onderwijskundig beleid, het personeelsbeleid en het stelsel
van kwaliteitszorg. Bij de beschrijving van het onderwijskundig beleid wordt het schoolondersteuningsprofiel
betrokken. Dit bevat een beschrijving van de voorzieningen die zijn getroffen voor
leerlingen die extra ondersteuning behoeven.
• Artikel 160 en artikel 161, WPO: Het op gemeentelijk niveau maken van afspraken over en het formuleren van doelen
voor het bestrijden van onderwijsachterstanden.
• Artikel 17b, eerste en derde lid, WPO: Er moet sprake zijn van een functionele of organieke scheiding tussen uitvoerend
deel van het bestuur en intern toezicht.
• Artikel 17c, eerste lid, sub c, WPO: De interne toezichthouder ziet erop toe dat het bestuur de middelen doelmatig en
rechtmatig besteedt en aanwendt.
• Artikel 165 WPO jo. artikel 4, vierde lid, RJO: Het bestuur maakt jaarlijks een jaarverslag waarin de resultaten van het financieel
beleid en de continuïteitsparagraaf staan opgenomen.
• Artikel 31 WPO: Het bestuur stelt een managementstatuut vast waaruit de verantwoordelijkheidsverdeling
in de aansturing van de school blijkt.
• Artikel 115 en artikel 169, WPO [jo. AMvB] en artikel 26, eerste tot en met vierde lid, Besluit bekostiging WPO 2022: Het bestuur moet de rijksbekostiging rechtmatig aanwenden en moet evident ondoelmatige
aanwending van beschikbare (financiële) middelen voorkomen.
• RJO jo. artikel 165 WPO: De wijze waarop door het bestuur verslag wordt gedaan van het financieel beheer
gebeurt overeenkomstig de daarvoor in de RJO gestelde regels.
|
BKA2. Uitvoering en kwaliteitscultuur
Het bestuur realiseert samen met de scholen de doelen voor kwaliteit, bevordert een
kwaliteitscultuur, zorgt voor randvoorwaarden en stuurt, waar nodig, tussentijds bij.
|
Basiskwaliteit
Het bestuur geeft als onderdeel van zijn stelsel van kwaliteitszorg met de scholen
effectief uitvoering aan de visie en de doelen voor onderwijskwaliteit. Aan de transparante,
integere kwaliteitscultuur is zichtbaar dat deze bijdraagt aan de gestelde doelen.
Het bestuur bevordert een op samenwerken, leren en verbeteren gerichte kwaliteitscultuur,
zodat de doelen en ambities gerealiseerd kunnen worden. Het bestuur zorgt ervoor dat
het onderwijskundig leiderschap op alle niveaus herkenbaar verankerd is in de organisatie.
Ook bevordert het bestuur dat de schoolleiding en teams gezamenlijk werken aan hun
professionaliteit in relatie tot de bekwaamheidseisen en aan een verbetercultuur.
Binnen de kwaliteitscultuur geeft het bestuur uitvoering aan kwaliteitszorg gericht
op de kwaliteit van het onderwijs, onder meer op het gebied van de basisvaardigheden
taal, rekenen en burgerschap, de afspraken uit het ondersteuningsplan van het samenwerkingsverband
passend onderwijs en de naleving van wettelijke voorschriften. Het bestuur bewaakt
en bevordert dat de uitvoering in overeenstemming is met het beleid, zodat de doelen
worden bereikt. Het bestuur houdt zicht op de uitvoering van het beleid en op de nagestreefde
verbeteringen en stuurt daarop, zo nodig, tussentijds bij.
De beschikbare (financiële) middelen dragen bij aan de realisatie van de door het
bestuur gestelde doelen en worden doelmatig en rechtmatig aangewend. Als onderdeel
van zijn taak ziet de interne toezichthouder daarop toe. Het bestuur voorkomt evident
ondoelmatige aanwending van beschikbare (financiële) middelen. Daarnaast stuurt het
bestuur op effectief financieel beheer, zodat de continuïteit van het onderwijs gewaarborgd
is en bekostiging rechtmatig verkregen wordt.
Het interne toezicht geeft voorts onafhankelijk en deugdelijk invulling aan zijn taak
en wordt daarin gefaciliteerd door het uitvoerend deel van het bestuur. Het bestuur
zorgt voor goed functionerende medezeggenschap en opereert volgens een code Goed Bestuur
of legt in het jaarverslag1 uit als het daar eventueel van afwijkt en waarom dat het geval is. Het bestuur komt
haar verplichtingen na omtrent de onverwijlde overleg- en aangifteplicht en zorgt
ervoor dat een personeelslid het bestuur van een redelijk vermoeden van een zedenmisdrijf
onverwijld in kennis kan stellen. Als laatste zorgt het bestuur voor een doeltreffende
verwerking van interne en externe signalen en klachten.
|
Aanvullende ambities
• Zijn er aanvullende ambities voor de sturing op uitvoering en kwaliteitscultuur
en (hoe) worden deze gerealiseerd?
|
Wettelijke vereisten
• Artikel 3, artikel 12, eerste en derde lid, artikel 32, artikel 32b en artikel 34a WPO: Het bestuur zorgt voor bevoegd personeel en maakt het onderhouden en uitbreiden
van de bekwaamheid mogelijk.
• Artikel 4a WPO: Het bestuur meldt en overlegt onverwijld bij een (redelijk vermoeden van een) zedenmisdrijf
en doet daar zo nodig aangifte van. Het bestuur treedt hierbij onverwijld in contact
met de vertrouwensinspecteur.
• Artikel 10 en artikel 12, vierde lid, WPO: Het bestuur en de schoolleiding zorgen ervoor dat de wet wordt nageleefd en dat
er indien nodig verbetermaatregelen komen voor de kwaliteit. Dat houdt onder andere
in dat het bestuur en de scholen zicht hebben op de kwaliteit van het onderwijs. Daarbij
moet het functioneren van de kwaliteitscyclus centraal staan.
• Artikel 13, eerste lid, sub f in samenhang met artikel 14 WPO: Het bestuur communiceert over de klachtenregeling in de schoolgids(en).
• Artikel 14 WPO: Het bestuur heeft een klachtenregeling die leidt tot een deugdelijke klachtbehandeling
waarbij voldaan wordt aan de specifieke vereisten die dit artikel noemt.
• Artikel 17a, eerste lid, jo. artikel 10 WPO: Het bestuur draagt zorg voor een goed bestuurde school met een scheiding tussen
het uitvoerend deel van het bestuur en het toezicht en met een rechtmatig bestuur
en beheer.
• Artikel 17b, tweede lid, WPO: De interne toezichthouder (of lid daarvan) functioneert onafhankelijk van het uitvoerend
deel van het bestuur.
• Artikel 17c, eerste lid, WPO: De interne toezichthouder houdt toezicht op de uitvoering van de taken en de uitoefening
van de bevoegdheden door het uitvoerend deel van het bestuur, staat het uitvoerend
deel van het bestuur met raad ter zijde en heeft ten minste de bij de wet bepaalde
taken.
• Artikel 31a, derde en vierde lid, WPO: De school dient leraren een zelfstandige verantwoordelijkheid te geven bij de beoordeling
van de onderwijsprestaties van leerlingen en voldoende zeggenschap te geven waar het
gaat om het vakinhoudelijke, vakdidactische en pedagogische proces in de school. De
afspraken hierover worden vastgelegd in een professioneel statuut.
• Artikel 115 en artikel 169 WPO [jo. AMvB] en artikel 26, eerste tot en met vierde lid, Besluit bekostiging WPO 2022: Het bestuur moet de rijksbekostiging rechtmatig aanwenden en moet evident ondoelmatige
aanwending van beschikbare (financiële) middelen voorkomen.
• Artikel 115, vijfde lid, WPO: Het bestuur beheert de middelen van de school op zodanige wijze dat het voortbestaan
van de school is verzekerd.
• Artikel 165, eerste lid, WPO: Het bestuur dient een code Goed Bestuur te hanteren en verantwoordt zich over eventuele
afwijkingen in het jaarverslag.
• Artikel 165, eerste lid, sub b, WPO: Het bestuur stelt een jaarverslag vast met jaarrekening waaruit blijkt dat er sprake
is van een rechtmatige en doelmatige aanwending van de bekostiging.
• Artikel 169, vierde lid, WPO: Als sprake is van evident ondoelmatige aanwending, kunnen daar financiële gevolgen
aan worden verbonden, zoals wijziging van de bekostiging en het terugvorderen van
het onverschuldigd betaalde deel van de bekostiging.2
• Artikel 169, vijfde lid, WPO [jo. AMvB]: Bij of krachtens AMvB worden nadere regels gesteld over de wijze waarop
wordt vastgesteld dat sprake is van evident ondoelmatige aanwending van de bekostiging.
• Artikel 4, vierde lid, RJO: Het bestuur zorgt voor een continuïteitsparagraaf in de jaarverslaggeving.
|
BKA3. Evaluatie, verantwoording en dialoog
Het bestuur evalueert en analyseert systematisch of het de doelen realiseert en verantwoordt
zich hierover. Het stelt wanneer dat nodig is het beleid bij en betrekt daartoe interne
en externe belanghebbenden in een goed functionerende dialoog.
|
Basiskwaliteit
Het bestuur evalueert en beoordeelt als onderdeel van zijn stelsel van kwaliteitszorg
in hoeverre de ambities, de doelen en het beleid worden gerealiseerd. Op deze manier
krijgt het bestuur zicht op de gerealiseerde (financiële) kwaliteit en de resultaten
van het onderwijs aan leerlingen. Bij de evaluatie en beoordeling van het beleid en
de onderwijskwaliteit haalt het bestuur actief externe informatie op en gebruikt deze
informatie bij de evaluatie en beoordeling. Op basis van de evaluatie reageert het
bestuur tijdig op mogelijke kansen en bedreigingen, stelt wanneer nodig (verbeter)beleid
op en treft passende maatregelen om de kwaliteit van het onderwijs op de scholen te
borgen.
Het bestuur legt verantwoording af door middel van accurate, actuele en openbaar toegankelijke
informatie over de gerealiseerde kwaliteit. Het brengt minimaal jaarlijks verslag
uit aan zijn in- en externe belanghebbenden over zijn doelen en de resultaten van
de scholen. De verantwoording in het jaarverslag is betrouwbaar en (de inhoud van)
het jaarverslag voldoet aan de wettelijke vereisten.
Het bestuur verantwoordt zich daarbij ten minste over het onderwijsaanbod, het onderwijsleerproces,
de manier van toetsen en het financieel beheer, onder meer op het gebied van de basisvaardigheden
taal, rekenen en burgerschap. De reflectie op de uitkomsten van de evaluatie geeft
alle lagen van de organisatie, intern toezicht en de medezeggenschap voldoende inzicht
in de effectiviteit van de besturing en uitvoering. Het bestuur analyseert en beoordeelt
de uitkomsten van de evaluatie en verantwoording. Vervolgens verwerkt het bestuur
deze wanneer nodig in bijstelling van ambities, (verbeter)doelen en beleid of nieuwe
ambities zodat de opbrengst van de dialoog bijdraagt aan ontwikkeling en verbetering
van het onderwijs en de sturing daarop. Het bestuur organiseert ook de dialoog hierover
met interne en externe belanghebbenden, waarbij in elk geval leerlingen, personeel
en de interne toezichthouder zijn betrokken. Het bestuur werkt bovendien actief samen
met andere partijen aan doelen die het bestuurlijk belang overstijgen en de kernfuncties
raken. Zo komt het bestuur de afspraken uit het ondersteuningsplan van het samenwerkingsverband
passend onderwijs na en verantwoordt zich hierover.
|
Aanvullende ambities
• Zijn er aanvullende ambities voor de evaluatie, verantwoording en dialoog en (hoe)
worden deze gerealiseerd?
|
Wettelijke vereisten
• Artikel 1 en artikel 3, sub f, RJO jo. artikel 165 WPO: Het bestuur informeert jaarlijks interne en externe belanghebbenden over het gevoerde
en voorgenomen beleid en over de uitkomsten van het gevoerde beleid.
• Artikel 3, onderdeel f2, RJO: Het bestuur neemt, indien het publieke eigen vermogen boven de signaleringswaarde
uitstijgt, een toelichting in het bestuursverslag op.
• Artikel 4, vierde lid, RJO jo. artikel 165 WPO: Het bestuur maakt jaarlijks een jaarverslag waarin naast de resultaten van het financieel
beleid ook verantwoording wordt gegeven over toekomstige ontwikkelingen van het onderwijs.
• Artikel 8 WMS: De (gemeenschappelijke) medezeggenschapsraad ((G)MR) ontvangt tijdig alle inlichtingen
van het bestuur die redelijkerwijs nodig zijn om zijn taak te kunnen vervullen en
ontvangt in elk geval bepaalde in de wet beschreven informatie.
• Artikel 10 WMS: Het bestuur heeft in bepaalde gevallen voorafgaande instemming nodig van de (G)MR
voor elk besluit in dat geval (bijvoorbeeld bij verandering van de onderwijskundige
doelstellingen van de school).
• Artikel 10 en artikel 12, vierde lid, WPO: Het bestuur zorgt voor de kwaliteit van het onderwijs op de scholen via een stelsel
van kwaliteitszorg. Dat houdt onder andere in dat er regelmatig wordt geëvalueerd
of deze doelen worden gehaald.
• Artikel 11 WMS: Het bestuur moet de (G)MR vooraf in de gelegenheid stellen om te adviseren over
besluiten bij bepaalde aangelegenheden (bijvoorbeeld vaststelling of wijziging van
de hoofdlijnen van het meerjarig financieel beleid voor de school).
• Artikel 12 WMS: Het bestuur heeft voorafgaande instemming nodig van het personeelsdeel van de (G)MR
bij besluiten bij bepaalde aangelegenheden (bijvoorbeeld de bij vaststelling of wijziging
van de samenstelling van de formatie).
• Artikel 13 WMS: Het bestuur heeft voorafgaande instemming van het ouderdeel van de (G)MR over bepaalde
besluiten (bijvoorbeeld bij de vaststelling van de schoolgids).
• Artikel 160 en artikel 161 WPO: De besturen van de scholen voeren jaarlijks overleg met elkaar, met organisaties
voor kinderopvang en met de gemeente over het voorkomen van segregatie, het bevorderen
van integratie en het bestrijden van achterstanden.
• RJO jo. artikel 165 WPO: De wijze waarop door het bestuur verslag wordt gedaan van het financieel beheer
gebeurt overeenkomstig de daarvoor in de RJO gestelde regels.
• Artikel 165, eerste lid, WPO: Het bestuur dient een code Goed Bestuur te hanteren en verantwoordt zich over eventuele
afwijkingen in het jaarverslag.
• Artikel 165, zevende en achtste lid, WPO jo. artikel 3, onderdeel b, RJO: Het bestuur maakt het jaarverslag openbaar. Bij ministeriële regeling kunnen nadere
voorschriften worden gegeven over de wijze en het tijdstip waarop openbaarmaking van
het jaarverslag plaatsvindt.
|
1 Volgens artikel 1, sub c, RJO: het geheel van verslaggevingsdocumenten bestaande
uit de jaarrekening, het bestuursverslag en de overige gegevens, bedoeld in artikel 392,
titel 9, boek 2, BW.
2 Met het amendement (Tweede Kamer, vergaderjaar 2019–2020, 35 102, nr. 11) is geregeld
dat een bekostigingssanctie alleen kan worden opgelegd aan het bestuur nadat bij AMvB
een nadere invulling wordt gegeven aan het begrip ‘evident ondoelmatige besteding’.
Zonder deze algemene maatregel van bestuur is handhaving op ‘evident ondoelmatige
besteding’ niet mogelijk. Tot de datum van inwerkingtreding van de AMvB richt de inspectie
zich op haar stimulerende taak op dit gebied en zal alleen een Onvoldoende worden
gegeven als een bestuur niet voldoet aan de op dit moment bij de basiskwaliteit opgenomen
elementen.
KWALITEITSGEBIEDEN EN STANDAARDEN PO SCHOOLNIVEAU
|
OP
|
ONDERWIJSPROCES
|
OP1
|
Aanbod
|
OP2
|
Zicht op ontwikkeling en begeleiding
|
OP3
|
Pedagogisch-didactisch handelen
|
OP4
|
Onderwijstijd
|
OP6
|
Afsluiting
|
VS
|
VEILIGHEID EN SCHOOLKLIMAAT
|
VS1
|
Veiligheid
|
VS2
|
Schoolklimaat
|
OR
|
ONDERWIJSRESULTATEN
|
OR1
|
Resultaten
|
OR2
|
Sociale en maatschappelijke competenties
|
SKA
|
STUREN, KWALITEITSZORG EN AMBITIE
|
SKA1
|
Visie, ambities en doelen
|
SKA2
|
Uitvoering en kwaliteitscultuur
|
SKA3
|
Evaluatie, verantwoording en dialoog
|
KWALITEITSGEBIED ONDERWIJSPROCES (OP)
|
OP1. Aanbod
Het aanbod bereidt de leerlingen voor op vervolgonderwijs en de samenleving.
|
Basiskwaliteit
De school bereidt de leerlingen voor op het vervolgonderwijs en de samenleving. Zij
biedt een breed aanbod dat voldoet aan de standaarden van het desbetreffende buitenlandse
of internationale curriculum en ook de basisvaardigheden taal en rekenen omvat. Onder
aanbod verstaan we alle lesinhouden, ook die digitaal zijn of online aangeboden worden.
Het aanbod van de school is afgestemd op de leerlingenpopulatie en sluit aan bij het
(taal)niveau en de onderwijsbehoeften van de leerlingen. Het aanbod wordt waar nodig
gedurende de schoolloopbaan verdiept en verbreed, zodanig dat leerlingen een ononderbroken
ontwikkeling kunnen doorlopen. Het aanbod is doelgericht, samenhangend en herkenbaar.
Bovendien heeft de school de leerinhouden evenwichtig en in samenhang over de leerjaren
verdeeld.
Het aanbod draagt bij aan het bijbrengen van respect voor en kennis van de basiswaarden
van de democratische rechtsstaat en aan het ontwikkelen van de sociale en maatschappelijke
competenties die leerlingen in staat stellen deel uit te maken en bij te dragen aan
de pluriforme, democratische samenleving.
|
Aanvullende ambities
• Zijn er aanvullende ambities voor het aanbod en (hoe) worden deze gerealiseerd?
|
Wettelijke vereisten
• Artikel 2 WPO: De school bereidt de leerlingen voor op het vervolgonderwijs.
• Artikel 8, eerste lid, WPO: Het onderwijs is afgestemd op de voortgang in de ontwikkeling van leerlingen en
zij kunnen een ononderbroken ontwikkelingsproces doorlopen.
• Artikel 8, tweede lid, WPO: De inhoud van het onderwijs richt zich op de emotionele, zintuigelijke, lichamelijke
en verstandelijke ontwikkeling en op het ontwikkelen van de creativiteit, alsmede
op het verwerven van de noodzakelijke kennis op het gebied van sociale, culturele
en lichamelijke vaardigheden.
• Artikel 8, derde lid, WPO: Het onderwijs bevordert actief burgerschap en sociale cohesie (kennis van en respect
voor basiswaarden en de ontwikkeling van sociale en maatschappelijke competenties).
• Artikel 12, tweede lid, sub a, WPO: Het schoolplan bevat de uitwerking van de wettelijke opdrachten voor de uitgangspunten,
doelstellingen en inhoud van het onderwijs.
|
OP2. Zicht op ontwikkeling en begeleiding
De school volgt de ontwikkeling van de leerlingen en biedt waar nodig passende begeleiding
en extra ondersteuning.
|
Basiskwaliteit
De school verzamelt vanaf binnenkomst systematisch informatie over de kennis en vaardigheden
van leerlingen op alle voor het onderwijs belangrijke domeinen. Het verzamelen van
(toets)informatie gebeurt systematisch en zorgvuldig. Voor het verzamelen en vastleggen
van (toets)informatie gebruikt de school een leerling- en onderwijsvolgsysteem. De
school vergelijkt de informatie met de verwachte ontwikkeling van de leerling. Dit
maakt het mogelijk om het onderwijs af te stemmen op de onderwijsbehoeften van zowel
groepen als individuele leerlingen. Het stelt de school in staat zorg te dragen voor
de ontwikkeling en begeleiding van de leerling. De school heeft daarbij hoge verwachtingen
van leerlingen. De school waarborgt daarmee voor leerlingen de ononderbroken ontwikkeling
en voortgang daarin en heeft daarbij oog voor de bevordering van gelijke kansen. De
school informeert ouders regelmatig over de ontwikkeling en vorderingen van hun kind.
Wanneer individuele of groepen leerlingen niet genoeg lijken te profiteren van het
onderwijs, analyseert de school waar de ontwikkeling stagneert en wat mogelijke verklaringen
hiervoor zijn. Vervolgens bepaalt zij wat er nodig is om op eventuele achterstanden
of voorsprongen in de ontwikkeling van leerlingen in te spelen. De school biedt de
begeleiding vervolgens gestructureerd aan. Waar nodig betrekt de school het samenwerkingsverband,
de gemeente en zorginstanties bij de begeleiding van de leerlingen. De leerlingen
krijgen daarmee de begeleiding die zij nodig hebben om het onderwijsprogramma beter
te kunnen doorlopen. De school besteedt op een structurele en herkenbare manier aandacht
aan het bestrijden van (taal)achterstanden.
De school heeft in het schoolondersteuningsprofiel vastgelegd wat zij onder extra
ondersteuning verstaat en welke voorzieningen de school kan bieden. Voor de leerlingen
die deze extra ondersteuning nodig hebben, legt de school in het ontwikkelingsperspectief
vast hoe zij het onderwijs afstemt op de behoefte van de leerling en registreert het
ontwikkelingsperspectief in het ROD. De school voert de geplande ondersteuning uit.
De inhoud en uitvoering van dit plan wordt minimaal eenmaal per schooljaar met de
ouders geëvalueerd. De school vervult de zorgplicht passend onderwijs. Wanneer de
school de extra ondersteuning voor een leerling niet kan bieden, zoekt de school in
samenwerking met ouders en zo nodig het samenwerkingsverband een passende onderwijsplek.
|
Aanvullende ambities
• Zijn er aanvullende ambities voor zicht op ontwikkeling en begeleiding en (hoe)
worden deze gerealiseerd?
|
Wettelijke vereisten
• Artikel 1 WPO: In het schoolondersteuningsprofiel is vastgelegd welke voorzieningen zijn getroffen
voor leerlingen die extra ondersteuning nodig hebben.
• Artikel 8, eerste lid, WPO: Het onderwijs is afgestemd op de voortgang in de ontwikkeling van leerlingen en
zij kunnen een ononderbroken ontwikkelingsproces doorlopen.
• Artikel 8, derde lid, WPO: Het onderwijs bevordert actief burgerschap en sociale cohesie op doelgerichte en
samenhangende wijze. Dat omvat onder meer regelmatig monitoren van de ontwikkeling
van burgerschapscompetenties, om het onderwijs af te stemmen op de actuele leerbehoefte
van leerlingen.
• Artikel 8, vierde lid, WPO: De school biedt individuele begeleiding die is afgestemd op de behoeften van de
leerlingen die extra ondersteuning nodig hebben.
• Artikel 8, vijfde lid, WPO: Het bestuur stelt ten minste eenmaal in de vier jaar het schoolondersteuningsprofiel
vast.
• Artikel 8, negende lid, WPO: De school werkt herkenbaar en gestructureerd aan de bestrijding van achterstanden.
• Artikel 11 WPO: De school rapporteert over de vorderingen van de leerlingen aan hun ouders, voogden
of verzorgers.
• Artikel 12, tweede lid, WPO: De school heeft in het schoolplan beschreven op welke wijze het schoolondersteuningsprofiel
wordt betrokken bij het onderwijskundig beleid.
• Artikel 12, vierde lid, sub a, WPO: De school heeft de wijze waarop het onderwijs wordt afgestemd op de voortgang in
de ontwikkeling van leerlingen in het schoolplan beschreven.
• Artikel 3.1 Inrichtingsbesluit WPO: In het ontwikkelingsperspectief is informatie opgenomen over de begeleiding die
de leerling wordt geboden, naar welke onderwijssoort in het voortgezet onderwijs of
naar welk uitstroomprofiel van het voortgezet speciaal onderwijs de leerling naar
verwachting zal uitstromen, en over de belemmerende en bevorderende factoren die van
invloed zijn op het onderwijs aan de leerling.
• Artikel 40, vierde en elfde lid, WPO: De school houdt zich aan de zorgplicht passend onderwijs.
• Artikel 40, derde lid, WPO: De school beoordeelt of de leerling extra ondersteuning nodig heeft.
• Artikel 40a, eerste en derde lid, WPO: Het bestuur stelt binnen zes weken, na op overeenstemming gericht overleg met de
ouders, een ontwikkelingsperspectief vast voor een leerling die extra ondersteuning
nodig heeft.
• Artikel 40a, tweede lid, WPO: Over het handelingsdeel van het ontwikkelperspectief dient door het bestuur overeenstemming
met de ouders te worden bereikt.
• Artikel 40a, vijfde lid, WPO: Het bestuur kan, na overleg of overeenstemming met de ouders, het ontwikkelingsperspectief
bijstellen.
• Artikel 40a, vierde lid, WPO: Het bestuur evalueert het ontwikkelingsperspectief minimaal eens per schooljaar
met de ouders.
Artikel 45b, eerste en tweede lid, WPO: De school volgt de vorderingen van de leerlingen in kennis en vaardigheden door
middel van een leerling- en onderwijsvolgsysteem.
• Artikel 12 van de Wet register onderwijsdeelnemers jo. artikel 8, eerste lid, Besluit register onderwijsdeelnemers: Het bestuur registreert in het Register Onderwijsdeelnemers (ROD) voor welke periode
er voor een leerling een ontwikkelingsperspectief is vastgesteld en, indien van toepassing,
welke periode een leerling in een orthopedagogisch-didactisch centrum (opdc) is geplaatst.
|
OP3. Pedagogisch-didactisch handelen
Het pedagogisch-didactisch handelen van de leraren is afgestemd op de voortgang in
de ontwikkeling van de leerlingen en draagt eraan bij dat leerlingen een ononderbroken
ontwikkelingsproces kunnen doorlopen.
|
Basiskwaliteit
De leraren creëren in hun lessen een pedagogisch en didactisch passend en stimulerend
leerklimaat, waardoor de leerlingen zich veilig voelen en actief betrokken zijn. De
leraren tonen hoge verwachtingen van alle leerlingen. Zij zorgen voor een ordelijk
verloop van de les en benutten de lestijd efficiënt. De leraren maken het lesdoel
duidelijk. Zij monitoren tijdens de les of de leerlingen het beoogde lesdoel al dan
niet halen en passen hun onderwijs waar nodig aan. De leraren leggen de lesstof duidelijk
uit en geven de leerlingen voldoende tijd om te oefenen met de lesstof. Zij stemmen
daarbij de instructie, de verwerking en het tempo van hun onderwijs af op de onderwijsbehoeften
van individuele en groepen leerlingen. De leraren geven hun leerlingen gerichte feedback
op hun gemaakte werk en op hun leerproces. Zij stimuleren de leerlingen na te denken
over hun eigen ontwikkeling.
|
Aanvullende ambities
• Zijn er aanvullende ambities voor het pedagogisch-didactisch handelen en (hoe) worden
deze gerealiseerd?
|
Wettelijke vereisten
• Artikel 2 WPO: De school bereidt de leerlingen voor op het vervolgonderwijs.
• Artikel 8, eerste lid, WPO: Het onderwijs is afgestemd op de voortgang in de ontwikkeling van leerlingen en
zij kunnen een ononderbroken ontwikkelingsproces doorlopen. Voor deze ‘ononderbroken
ontwikkeling’ is het nodig dat het onderwijs aansluit bij het ontwikkelingsniveau
van de leerling.
• Artikel 8, derde lid, WPO: Het onderwijs bevordert actief burgerschap en sociale cohesie (kennis en respect
voor basiswaarden en de ontwikkeling van sociale en maatschappelijke competenties).
• Artikel 12, tweede en derde lid, WPO: De school heeft haar beleid over het pedagogisch-didactisch handelen in het schoolplan
geformuleerd. Het beleid over het pedagogisch-didactisch handelen is zichtbaar in
het dagelijks handelen van de leraren.
|
OP4. Onderwijstijd
De leerlingen krijgen voldoende tijd om zich het aanbod eigen te maken.
|
Basiskwaliteit
De school biedt een programma aan dat voldoet aan de wettelijk verplichte onderwijstijd.
De school stelt vast welke activiteiten onder de onderwijstijd vallen. De school plant
de onderwijsactiviteiten weloverwogen over het schooljaar en deze worden uitgevoerd
onder verantwoordelijkheid van bevoegde leraren.
De school verdeelt de tijd zo over de vakken dat leerlingen in staat zijn het verplichte
onderwijsprogramma tot zich te nemen. De school heeft beleid om ongeoorloofd verzuim
en voortijdig schoolverlaten van leerlingen tegen te gaan, zodat ook op leerlingniveau
gestreefd wordt de onderwijstijd te behalen.
De school maakt, zo nodig, volgens de wettelijke voorschriften gebruik van de mogelijkheden
om, in het belang van de individuele leerling, af te wijken van de verplichte onderwijstijd
en/of van de mogelijkheid om een leerling een deel van de onderwijstijd door te laten
brengen op een andere school.
|
Aanvullende ambities
• Zijn er aanvullende ambities voor de onderwijstijd en (hoe) worden deze gerealiseerd?
|
Wettelijke vereisten
• Artikel 8, zevende lid, WPO: De school verzorgt minimaal het wettelijk verplichte aantal uren onderwijs en zorgt
ervoor dat de leerlingen in beginsel binnen acht aaneensluitende schooljaren de school
kunnen doorlopen.
• Artikel 8, tiende lid, WPO jo. Beleidsregel inzake het instemmen met afwijking onderwijstijd WPO: Voor het afwijken van de onderwijstijd vraagt het bestuur in bepaalde gevallen instemming
van de inspectie.
• Artikel 13, eerste lid, onder d, WPO: In de schoolgids moet de wijze waarop de verplichte onderwijstijd wordt benut worden
vermeld.
• Artikel 13, eerste lid, sub k, WPO: De school heeft haar verzuimbeleid opgenomen in de schoolgids.
• Artikel 15 WPO jo. artikel 4.1 Inrichtingsbesluit WPO: Als een leerling een deel van het onderwijsprogramma onderwijs ontvangt op een andere
school en het bestuur voldoet aan de voorwaarden daarvoor, dan telt die tijd mee voor
het aantal uren onderwijs dat de leerling ten minste moet ontvangen.
• Artikel 32, vijfde lid, WPO: Leraren die voldoen aan de vereisten van artikel 3 WPO verzorgen het onderwijs.
|
OP6. Afsluiting
De afsluiting van het onderwijs verloopt zorgvuldig.
|
Basiskwaliteit
De school zorgt ervoor dat alle leerlingen goed worden voorbereid op de overgang naar
het vervolgonderwijs.
Alle leerlingen krijgen een passend advies voor het vervolgonderwijs. De school hanteert
hierbij een zorgvuldige procedure, waaruit blijkt dat zij ernaar streeft leerlingen
gelijke kansen te bieden. Zo mogelijk maakt de school gebruik van de bij het curriculum
behorende genormeerde toets.
Aan het eind van de schoolperiode informeert de school de ouders en de vervolgschool
over de ontwikkelingen en vorderingen van de leerlingen. Het onderwijskundig rapport
en de overdracht hiervan hebben daarbij een centrale rol. De school informeert de
ouders daarnaast over de informatie over de leerling die aan de ontvangende school
wordt verstrekt.
|
Aanvullende ambities
• Zijn er aanvullende ambities voor de afsluiting en (hoe) worden deze gerealiseerd?
|
Wettelijke vereisten
• Artikel 2 WPO: De school bereidt de leerlingen voor op het vervolgonderwijs.
• Artikel 11 WPO: De school houdt de ouders op de hoogte van de vorderingen van de leerlingen.
• Artikel 42, WPO: Voor de ontvangende school stelt de school een onderwijskundig rapport op.
|
KWALITEITSGEBIED VEILIGHEID EN SCHOOLKLIMAAT (VS)
|
VS1. Veiligheid
De school zorgt voor een veilige omgeving voor leerlingen.
|
Basiskwaliteit
De school zorgt voor de sociale, fysieke en psychische veiligheid van de leerlingen
op school gedurende de schooldag. Een school is veilig als de sociale, fysieke en
psychische veiligheid van leerlingen niet door handelingen van anderen wordt aangetast.
Dit blijkt onder andere uit de beleving van de veiligheid en het welbevinden van de
leerlingen op school. De school monitort dit ten minste jaarlijks met een gestandaardiseerd
instrument1.
De school heeft een veiligheidsbeleid beschreven dat bestaat uit een samenhangende
set van maatregelen. Het beleid is gericht op het voorkomen, afhandelen, registreren
en evalueren van incidenten, en de school voert dat beleid ook uit. Als de uitkomsten
van de monitoring daartoe aanleiding geven, treft de school maatregelen om de situatie
te verbeteren. De school voorkomt, zoveel als mogelijk, (digitaal) pesten, agressie
en geweld in elke vorm en treedt zo nodig snel en adequaat op. Dat geldt ook bij uitingen
die strijdig zijn met basiswaarden van de democratische rechtsstaat, zoals discriminatie
en onverdraagzaamheid. De school heeft een persoon aangesteld die voor ouders en leerlingen
het aanspreekpunt is in geval van pesten en die het beleid tegen pesten coördineert.
De school hanteert de meldcode Huiselijk geweld en kindermishandeling. Daarnaast komt
de school de verplichtingen na rond het melden, overleggen en aangifte doen van zedenmisdrijven.
|
Aanvullende ambities
• Zijn er aanvullende ambities voor de veiligheid en (hoe) worden deze gerealiseerd?
|
Wettelijke vereisten
• Artikel 4a WPO: Het bestuur meldt en overlegt onverwijld bij een (redelijk vermoeden van een) zedenmisdrijf
en doet daar zo nodig aangifte van. Het bestuur treedt hierbij onverwijld in contact
met de vertrouwensinspecteur.
• Artikel 4b WPO: Het bestuur stelt voor het personeel een meldcode vast die aangeeft hoe met signalen
van huiselijk geweld of kindermishandeling wordt omgegaan. Daarnaast moet het bestuur
de kennis en het gebruik van de meldcode bevorderen.
• Artikel 4c, eerste lid, sub a, WPO: Het bestuur heeft beleid ten aanzien van de veiligheid van leerlingen en voert dat
ook uit.
• Artikel 4c, eerste lid, sub b, WPO: Het bestuur monitort de veiligheid van leerlingen met een instrument dat een representatief
en actueel beeld geeft.
• Artikel 4c, eerste lid, sub c, WPO: Het bestuur heeft de volgende taken belegd bij een persoon:
– coördinatie van het beleid in het kader van het tegengaan van pesten op school;
– fungeren als aanspreekpunt in het kader van pesten.
• Artikel 4c, tweede lid, WPO: Onder veiligheid wordt de sociale, psychische en fysieke veiligheid van leerlingen
verstaan.
• Artikel 4c, vierde lid, WPO: Het bestuur zendt de resultaten van de monitor, nadat de resultaten beschikbaar
zijn, aan de inspectie.
• Artikel 8, derde lid, WPO: Het onderwijs richt zich op het bijbrengen van respect voor en kennis van de basiswaarden
van de democratische rechtsstaat. Dat omvat onder meer dat de school actie onderneemt
als er onvoldoende sprake is van een cultuur die in overeenstemming is met basiswaarden.
|
VS2. Schoolklimaat
De school heeft een schoolklimaat dat bijdraagt aan het ontwikkelen van sociale en
maatschappelijke competenties.
|
Basiskwaliteit
De school bereidt de leerlingen voor op het leven in de maatschappij. Zij creëert
daarvoor een oefenplaats die leerlingen ondersteunt bij het ontwikkelen van sociale
en maatschappelijke competenties. In de school doen leerlingen ervaring op met de
omgang met de basiswaarden van de democratische rechtsstaat en de pluriforme samenleving.
Het bestuur ziet erop toe dat de school zorg draagt voor een schoolklimaat dat in
overeenstemming is met de basiswaarden van de democratische rechtsstaat en bijdraagt
aan de bevordering daarvan.
Het personeel van de school is in zijn gedrag een voorbeeld voor de leerlingen: personeelsleden
leven de basiswaarden zichtbaar na.
De school stemt aanpak en aanbod af op de leerlingenpopulatie van de school en de
leefwereld van de leerlingen. Ook signaleert en corrigeert de school uitingen van
leerlingen die met de basiswaarden in strijd zijn.
|
Aanvullende ambities
• Zijn er aanvullende ambities voor het schoolklimaat en (hoe) worden deze gerealiseerd?
|
Wettelijke vereisten
• Artikel 8, derde lid, WPO: Het onderwijs bevordert actief burgerschap en sociale cohesie op doelgerichte en
samenhangende wijze, richt zich onder andere op het bijbrengen van respect voor en
kennis van de basiswaarden en het ontwikkelen van sociale en maatschappelijke competenties.
• Artikel 8, lid 3a, WPO: Het bestuur draagt zorg voor een schoolcultuur die in overeenstemming is met de
basiswaarden van de democratische rechtsstaat, en creëert een omgeving waarin leerlingen
worden gestimuleerd actief te oefenen met de omgang met deze waarden.
|
1 Dit instrument moet passen bij de leerlingenpopulatie en moet een representatief
en actueel beeld geven van de sociale, psychische en fysieke veiligheid van de leerlingen.
Dit kan betekenen dat de school geen Nederlandstalig gestandaardiseerd instrument
gebruikt en daardoor de gegevens niet jaarlijks aan de inspectie kan aanleveren.
ONDERWIJSRESULTATEN (OR)
|
OR1. Resultaten
De school behaalt met haar leerlingen leerresultaten die ten minste in overeenstemming
zijn met de door de school gestelde norm.
|
Beschrijving
De cognitieve eindresultaten liggen op het niveau dat op grond van de kenmerken van
de leerlingenpopulatie mag worden verwacht. Dit betekent dat de eindresultaten op
de basisvaardigheden taal en rekenen voldoen aan de door de school gestelde norm.
Deze norm is waar mogelijk ontleend aan het buitenlandse of internationale curriculum
dat de school hanteert.
|
Eisen die samenhangen met (aanvullende) ambities
• Artikel 2 WPO: De school bereidt de leerlingen voor op het vervolgonderwijs.
• Artikel 8, eerste lid, WPO: Het onderwijs is afgestemd op de voortgang in de ontwikkeling van leerlingen en
zij kunnen een ononderbroken ontwikkelingsproces doorlopen.
|
OR2. Sociale en maatschappelijke competenties
De leerlingen behalen sociale en maatschappelijke competenties op het niveau dat ten
minste in overeenstemming is met de verwachtingen van het vervolgonderwijs en de maatschappij.
|
Basiskwaliteit
De school heeft een goed beeld van de kenmerken van haar leerlingenpopulatie en heeft
ambitieuze verwachtingen over het niveau dat de leerlingen voor de sociale en maatschappelijke
competenties kunnen bereiken. Ze neemt de aansluiting op het vervolgonderwijs en de
maatschappij als uitgangspunt voor de competenties voor leerlingen.
De school onderbouwt welke resultaten ze op dit gebied wil bereiken. De school brengt
de resultaten op een betrouwbare en inzichtelijke manier in kaart. De school spant
zich zichtbaar in om ervoor te zorgen dat leerlingen die de school verlaten daaraan
voldoen. Daarmee laat de school zien dat zij haar doelstellingen voor deze competenties
behaald heeft.
|
Aanvullende ambities
• Zijn er aanvullende ambities voor de sociale en maatschappelijke competenties en
(hoe) worden deze gerealiseerd?
|
Wettelijke vereisten
• Artikel 2 WPO: De school bereidt de leerlingen voor op het vervolgonderwijs.
• Artikel 8, tweede lid, WPO: Het onderwijs richt zich herkenbaar op de emotionele en de verstandelijke ontwikkeling,
op het ontwikkelen van creativiteit, het verwerven van kennis en van sociale, culturele
en lichamelijke vaardigheden.
• Artikel 8, derde lid, WPO: Het onderwijs richt zich herkenbaar op het ontwikkelen van de sociale en maatschappelijke
competenties die de leerling in staat stellen deel uit te maken van en bij te dragen
aan de pluriforme, democratische Nederlandse samenleving.
|
KWALITEITSGEBIED STUREN, KWALITEITSZORG EN AMBITIE (SKA)
|
SKA1. Visie, ambities en doelen
De school heeft een gedragen visie op goed onderwijs, heeft daarvoor ambities en doelen
en stuurt op het behalen daarvan.
|
Basiskwaliteit
De school heeft, als onderdeel van het stelsel van kwaliteitszorg, een gedragen visie,
ambities en doelen gericht op goed onderwijs die ervoor zorgen dat leerlingen een
ononderbroken ontwikkeling kunnen doorlopen. De schoolleiding vertaalt haar visie,
ambities en doelen in onderwijskundig beleid en stuurt daarop om de beoogde resultaten
te behalen. De schoolleiding beschrijft op welke manier ze zorgt voor het realiseren,
borgen en verbeteren van de onderwijskwaliteit en hoe ze de naleving van de wettelijke
eisen realiseert, onder meer op het gebied van de basisvaardigheden taal, rekenen
en burgerschap.
De schoolleiding sluit met haar visie, ambities en doelen aan op die van haar bestuur
en op de kenmerken van de leerlingenpopulatie van de school. Dit doet zij onder meer
door aan te geven hoe ze rekening houdt met (taal)achterstanden, de wettelijke opdracht
tot bevordering van burgerschap en specifieke leerbehoeften om bij te dragen aan gelijke
kansen voor alle leerlingen. Resultaten van eerdere evaluaties, interne en externe
dialoog zijn zichtbaar in de doelen voor het onderwijskundig beleid.
De schoolleiding richt de voorwaarden in om de onderwijskundige ambities en doelen
te bereiken, waaronder het personeelsbeleid en de organisatie van het onderwijs. Daarbij
is de interne verantwoordelijkheidsverdeling duidelijk.
|
Aanvullende ambities
• Zijn er aanvullende ambities in relatie tot de visie en doelen en (hoe) worden deze
gerealiseerd?
|
Wettelijke vereisten
• Artikel 8, derde lid, WPO: Het onderwijs bevordert actief burgerschap en sociale cohesie (kennis van en respect
voor basiswaarden en de ontwikkeling van sociale en maatschappelijke competenties).
• Artikel 8, negende lid, WPO: Het onderwijs wordt zodanig ingericht dat daarbij op structurele en herkenbare wijze
aandacht wordt besteed aan het bestrijden van achterstanden, in het bijzonder in de
beheersing van de Nederlandse taal.
• Artikel 10 WPO: Het bestuur moet zorgen voor de kwaliteit van het onderwijs op een school. Onder
zorg dragen voor wordt in elk geval verstaan: het naleven van de wet en het uitvoeren
van het stelsel van kwaliteitszorg. Dat houdt onder andere in dat er toetsbare doelen
zijn geformuleerd.
• Artikel 12, eerste lid, WPO: Het schoolplan bevat een beschrijving van het beleid met betrekking tot de kwaliteit
van het onderwijs dat binnen de school wordt gevoerd, en omvat in elk geval het onderwijskundig
beleid, het personeelsbeleid en het stelsel van kwaliteitszorg.
• Artikel 12, tweede lid, WPO: De beschrijving van het onderwijskundig beleid omvat in elk geval de inhoud van
het onderwijs, de eigen opdrachten voor het onderwijs, het pedagogisch-didactisch
klimaat en de veiligheid. Daarbij betrekt de school het schoolondersteuningsprofiel.
• Artikel 12, vierde lid, WPO: De school draagt door haar stelsel van kwaliteitszorg zorg voor de ononderbroken
ontwikkeling van leerlingen en de afstemming van het onderwijs op de voortgang van
de ontwikkeling van leerlingen. Ook moet worden vastgesteld waar verbetermaatregelen
nodig zijn.
• Artikel 31 WPO: Het bestuur stelt een managementstatuut vast waaruit de verantwoordelijkheidsverdeling
in de aansturing van de school blijkt.
• Artikel 160 en artikel 161 WPO: Het op gemeentelijk niveau maken van afspraken over en het formuleren van doelen
voor het bestrijden van onderwijsachterstanden.
|
SKA2. Uitvoering en kwaliteitscultuur
De school realiseert de doelen voor goed onderwijs, bevordert een kwaliteitscultuur,
zorgt voor randvoorwaarden en stuurt, waar nodig, tussentijds bij.
|
Basiskwaliteit
De school realiseert de doelen voor goed onderwijs, die voortkomen uit haar visie
en ambities. De schoolleiding zorgt daartoe voor een professionele en veilige leer-
en verbetercultuur in de school. Binnen deze kwaliteitscultuur geven schoolleiding
en het (bevoegd) onderwijspersoneel samen uitvoering aan het stelsel van kwaliteitszorg,
zodat de school als geheel gericht werkt aan het bereiken van de onderwijskundige
doelen. Waar nodig stuurt de schoolleiding tussentijds bij.
De schoolleiding zorgt ervoor dat de deskundigheidsbevordering van het personeel binnen
de gestelde doelen gestalte krijgt. Leraren(teams) oefenen daarbij de eigen verantwoordelijkheid
bij het inrichten van hun onderwijs uit.
De schoolleiding toont in haar sturing onderwijskundig leiderschap en zorgt voor een
gerichte inzet van middelen om gestelde doelen te realiseren, onder meer op het gebied
van de basisvaardigheden taal, rekenen en burgerschap. De school geeft uitvoering
aan het schoolondersteuningsprofiel. Zij werkt samen met andere scholen, het samenwerkingsverband
en andere organisaties, zodat geen leerling tussen wal en schip valt.
|
Aanvullende ambities
• Zijn er aanvullende ambities voor de sturing op uitvoering en kwaliteitscultuur
en (hoe) worden deze gerealiseerd?
|
Wettelijke vereisten
• Artikel 3, artikel 32b en artikel 34a WPO: Het bestuur beschikt bij elk personeelslid waarvoor bekwaamheidseisen gelden over
geordende gegevens over de bekwaamheid en het onderhouden daarvan.
• Artikel 8, vierde lid, WPO: Het bestuur treedt zo nodig in overleg met gemeente, jeugdgezondheidszorg, een instantie
voor maatschappelijke ondersteuning of een zorgaanbieder.
• Artikel 8, vijfde lid, WPO: Het bestuur stelt ten minste eenmaal in de vier jaar het schoolondersteuningsprofiel
vast.
• Artikel 18a WPO: Het bestuur is aangesloten bij een samenwerkingsverband.
• Artikel 10 WPO: Het bestuur moet zorgen voor de kwaliteit van het onderwijs op een school. Onder
‘zorg dragen voor’ wordt in elk geval verstaan: het naleven van de wet en het uitvoeren
van het stelsel van kwaliteitszorg. Dat houdt onder andere in dat het bestuur en de
scholen zicht hebben op de kwaliteit van het onderwijs. Daarbij moet het functioneren
van de kwaliteitscyclus centraal staan.
• Artikel 12, derde lid, WPO: Het schoolplan bevat een beschrijving van het personeelsbeleid. Dit personeelsbeleid
gaat in elk geval over hoe wordt voldaan aan de eisen van bevoegdheid en onderhoud
van bekwaamheid, de bijdrage van het personeel aan het onderwijskundig beleid, het
pedagogisch-didactisch handelen, de evenredige vertegenwoordiging van vrouwen in de
schoolleiding, bedoeld in artikel 30.
• Artikel 31a, eerste tot en met derde lid, WPO: De school dient leraren een zelfstandige verantwoordelijkheid te geven bij de beoordeling
van de onderwijsprestaties van leerlingen en voldoende zeggenschap te geven waar het
gaat om het vakinhoudelijke, vakdidactische en pedagogische proces in de school. De
afspraken hierover worden vastgelegd in een professioneel statuut.
|
SKA3. Evaluatie, verantwoording en dialoog
De school evalueert en analyseert systematisch of zij de doelen realiseert en verantwoordt
zich daarover. Ze stelt, wanneer nodig, het schoolbeleid bij en betrekt interne en
externe belanghebbenden in een goed functionerende dialoog.
|
Basiskwaliteit
De schoolleiding monitort, evalueert, analyseert en beoordeelt als onderdeel van het
stelsel van kwaliteitszorg in hoeverre de doelen en het beleid worden gerealiseerd
en informeert het bestuur daarover. Zij haalt intern en extern actief informatie op
om zicht te krijgen op de uitvoering, de resultaten van het onderwijs voor de leerlingen
en mogelijke kansen en bedreigingen voor de verdere ontwikkeling van het onderwijs,
onder meer op het gebied van de basisvaardigheden taal, rekenen en burgerschap.
Voor een goede overdracht en om zicht te houden op het vervolgsucces van haar leerlingen,
onderhoudt de school contact met de scholen/instellingen waar deze naartoe uitstromen.
De schoolleiding organiseert tegenspraak. Daarvoor gaat zij actief een dialoog aan
met in ieder geval ouders, personeel, de (gemeenschappelijke) medezeggenschapsraad
((G)MR) en, wanneer van toepassing, leerlingen, gemeenten en/of (regionale)werkgevers.
De school informeert belanghebbenden minimaal jaarlijks op toegankelijke manier over
haar doelen en werkwijze, en over de resultaten die zij heeft behaald.
De schoolleiding analyseert en beoordeelt de uitkomsten van de evaluatie en verwerkt
deze wanneer nodig in het (verbeter)beleid, zodat dit bijdraagt aan ontwikkeling en
verbetering van het onderwijs. Daarnaast gebruikt de school de uitkomsten van de evaluatie
om de sturing te verbeteren. Zij maakt daarbij duidelijk welk effect de inbreng van
belanghebbenden heeft op het borgen en bijstellen van het schoolbeleid.
|
Aanvullende ambities
• Zijn er aanvullende ambities voor de evaluatie, verantwoording en dialoog en (hoe)
worden deze gerealiseerd?
|
Wettelijke vereisten
• Artikel 8, eerste lid, WPO: Het onderwijs wordt zodanig ingericht dat de leerlingen een ononderbroken ontwikkelingsproces
kunnen doorlopen.
• Artikel 8 WMS: De (G)MR ontvangt tijdig alle inlichtingen van het bestuur die redelijkerwijs nodig
zijn om zijn taak te kunnen vervullen en ontvangt in elk geval bepaalde in de wet
beschreven informatie.
• Artikel 10 en artikel 12, vierde lid, WPO: Het bestuur zorgt voor de kwaliteit van het onderwijs op de scholen via een stelsel
van kwaliteitszorg. Dat houdt onder andere in dat er regelmatig wordt geëvalueerd
of deze doelen worden gehaald.
• Artikel 10 WMS: Het bestuur heeft in bepaalde gevallen voorafgaande instemming nodig van de (G)MR
voor elk besluit in dat geval, bijvoorbeeld bij verandering van de onderwijskundige
doelstellingen van de school.
• Artikel 11 WMS: Het bestuur moet de (G)MR vooraf in de gelegenheid stellen om te adviseren over
besluiten bij bepaalde aangelegenheden, bijvoorbeeld bij de vaststelling of wijziging
van de hoofdlijnen van het meerjarig financieel beleid voor de school.
• Artikel 12 WMS: Het bestuur heeft voorafgaande instemming nodig van het personeelsdeel van de (G)MR
bij besluiten bij bepaalde aangelegenheden, bijvoorbeeld bij de vaststelling of wijziging
van de samenstelling van de formatie.
• Artikel 13, eerste lid, sub a, WPO: De school maakt in de schoolgids duidelijk wat de doelen van het onderwijs zijn
en welke resultaten met het onderwijsleerproces worden bereikt.
• Artikel 13, eerste lid, sub o, WPO: In de schoolgids dienen ook de gedane bevindingen ten aanzien van het stelsel van
kwaliteitszorg te worden opgenomen en de maatregelen die naar aanleiding daarvan zijn
getroffen.
• Artikel 14 WMS: Het bestuur heeft voorafgaande instemming nodig van het ouder- en leerlingdeel van
de (G)MR over bepaalde besluiten, bijvoorbeeld over de vaststelling van de schoolgids.
• Artikel 160 en artikel 161 WPO: De bevoegde gezagsorganen van de scholen voeren jaarlijks overleg met elkaar, met
organisatie voor kinderopvang en met de gemeente over het voorkomen van segregatie,
het bevorderen van integratie en het bestrijden van achterstanden.
|
Bijlage 5. Waarderingskader voorschoolse educatie
In deze bijlage zijn het waarderingskader en de normering voor de voorschoolse educatie
opgenomen. De toelichting op de aanpassing van het waarderingskader en de normering
is te vinden in paragraaf 9.6.
KWALITEITSGEBIEDEN EN STANDAARDEN
|
OP. Ontwikkelingsproces
|
OP1
|
Aanbod
|
OP2
|
Zicht op ontwikkeling
|
OP3
|
Pedagogisch-educatief handelen
|
OP4
|
(Extra) ondersteuning
|
OP6
|
Samenwerking
|
OR. Ontwikkelingsresultaten voorschoolse educatie
|
OR1
|
Ontwikkelingsresultaten
|
KA. Kwaliteitszorg en ambitie
|
KA1
|
Kwaliteitszorg
|
KA2
|
Kwaliteitscultuur
|
KA3
|
Verantwoording en dialoog
|
ONTWIKKELINGSPROCES (OP)
|
OP1. Aanbod
Het aanbod bereidt de peuters voor op de basisschool.
|
Eigen aspecten van kwaliteit
• Biedt de voorschool een integraal aanbod dat aansluit bij het (beoogde) niveau van
alle peuters?
• Sluit het aanbod aan op het niveau van de peuters bij binnenkomst van de voorschool?
• Wordt het aanbod afgestemd op de behoeften die kenmerkend zijn voor de kindpopulatie?
• Bereidt het aanbod hen voor op het aanbod bij de start van de basisschool?
• Verdelen de pedagogisch medewerkers het aanbod evenwichtig en in samenhang over
de peuterperiode?
• Werken de pedagogisch medewerkers doelgericht aan de uitvoering van het aanbod?
• Gebruiken de pedagogisch medewerkers in de groep spel- en leermaterialen die afgestemd
zijn op de ontwikkelingsfase van de peuters?
• Richten de pedagogisch medewerkers de groepsruimten of de speel- en leeromgeving
aantrekkelijk en uitdagend in, waarbij zij rekening houden met de ontwikkelingsfase
van de peuters?
|
OP2. Zicht op ontwikkeling
De voorschool volgt de ontwikkeling van haar peuters zodanig dat zij een ononderbroken
ontwikkeling kunnen doorlopen.
|
Eigen aspecten van kwaliteit
• Verzamelt de voorschool vanaf binnenkomst systematisch informatie over de kennis
en vaardigheden van haar peuters op de verschillende ontwikkelingsgebieden, en benut
de voorschool daarbij ook de informatie van ouders?
• Vergelijken pedagogisch medewerkers deze informatie met de verwachte ontwikkeling?
• Worden deze signalering en analyses gebruikt om de voorschoolse educatie af te stemmen
op de behoeften van zowel groepjes als individuele peuters?
• Gaat de voorschool na waar de ontwikkeling stagneert en wat mogelijke verklaringen
zijn als peuters niet genoeg lijken te profiteren van de educatie?
• Gaat de voorschool na wat nodig is om eventuele achterstanden bij peuters te verhelpen
en wat de rol van ouders daarbij kan zijn?
• Gebeurt dit ten minste met een gestandaardiseerd observatie-instrument dat het mogelijk
maakt om vroegtijdig (achterstanden) te signaleren op de verschillende ontwikkelingsgebieden?
• Gebruikt de voorschool deze observatiegegevens in een cyclisch proces van doelen
stellen, passende educatie bieden aan peuters, evalueren en bijstellen van doelen
en het educatieve aanbod?
• Bespreken de pedagogisch medewerkers de bevindingen op vaste momenten in het jaar
met ouders?
• Herkennen pedagogisch medewerkers tijdig talenten en zijn zij bereid en in staat
om passende programma’s en trajecten uit te voeren voor individuele of groepjes peuters?
|
OP3. Pedagogisch-educatief handelen
Het pedagogisch-educatief handelen van de pedagogisch medewerkers stelt peuters in
staat tot spelend leren en ontwikkelen.
|
• Eigen aspecten van kwaliteit
• Plannen en structureren de pedagogisch medewerkers hun handelen met behulp van informatie
die zij over peuters hebben?
• Zorgen de pedagogisch medewerkers ervoor dat het niveau van hun aanbod past bij
het beoogde eindniveau van peuters (als groep en individueel)?
• Werken de pedagogisch medewerkers opbrengstgericht en concretiseren zij dat door
doelen voor hun peuters te stellen die aansluiten op de zone van naaste ontwikkeling?
• Verdelen de pedagogisch medewerkers de activiteiten evenwichtig over de dag/het
dagdeel?
• Voert de voorschool actief beleid om alle peuters de voor hen bedoelde activiteiten
te laten bijwonen?
• Maakt het pedagogisch klimaat het spelend leren mogelijk? Zijn de peuters actief
en betrokken?
• Zijn er duidelijke regels en is er een voorspelbaar en betrouwbaar positief klimaat
waarin afspraken worden nagekomen?
• Structureren de pedagogisch medewerkers met geschikte opdrachten en heldere uitleg
vrij spel en begeleid spel, en het aanbod zo dat de peuter het zich eigen kan maken?
• Stimuleren de pedagogisch medewerkers de actieve betrokkenheid van de peuters en
verrijken zij het spelend leren?
• Leren de pedagogisch medewerkers peuters sociale vaardigheden aan en tonen ze voorbeeldgedrag?
• Gaan peuters, pedagogisch medewerkers, leiding en overig personeel respectvol en
betrokken met elkaar om?
• Weten de pedagogisch medewerkers de geplande tijd voor voorschoolse educatie effectief
te benutten door een efficiënte werkwijze in de groep?
• Stemmen de pedagogisch medewerkers de instructies en spelbegeleiding, opdrachten
en tijd af op de behoeften van groepjes en individuele peuters?
• Is de afstemming zowel op ondersteuning als uitdaging gericht, afhankelijk van de
behoeften van peuters? Is het voorschoolklimaat naast ondersteunend ook stimulerend?
• Stimuleren de pedagogisch medewerkers een brede ontwikkeling bij hun peuters?
• Gebruiken de pedagogisch medewerkers bij de instructies en opdrachten passende educatieve
principes en werkvormen?
• Stimuleren de pedagogisch medewerkers peuters tot interactie, zowel interactie tussen
de pedagogisch medewerker en de peuters als interactie tussen peuters onderling?
• Gaan de pedagogisch medewerkers actief na of peuters de opdrachten begrijpen en
of de pedagogisch medewerkers daarmee hun doelen hebben gehaald?
• Geven de pedagogisch medewerkers de peuters inhoudelijk feedback op hun speel- en
leerproces?
|
OP4. (Extra) ondersteuning
Peuters die dat nodig hebben ontvangen extra aanbod, ondersteuning en begeleiding.
|
Eigen aspecten van kwaliteit
• Zorgt de voorschool voor (doorverwijzing naar en aanmelding bij) externe zorg als
zij zelf de gewenste zorg niet kan leveren?
• Stelt de voorschool zelf ook een passend aanbod samen voor peuters die structureel
een extra aanbod krijgen door een externe instantie, binnen of buiten de groep, dat
is gebaseerd op de mogelijkheden van de desbetreffende peuter?
• Evalueert de voorschool regelmatig zelf, en/of met externe partners en altijd met
ouders of de extra ondersteuning en begeleiding van de (individuele) peuters het gewenste
effect heeft, en stelt de voorschool de interventies zo nodig bij?
|
OP6. Samenwerking
De voorschool werkt samen met relevante partners.
|
Eigen aspecten van kwaliteit
• Werkt de voorschool samen met basisscholen, voorgaande voorscholen, ouders en andere
ketenpartners door informatie over doelgroeppeuters uit te wisselen en de voorschoolse
educatie in een doorgaande leerlijn te realiseren? Geeft de voorschool daarbij in
ieder geval door welk vve-programma de peuter heeft gevolgd en hoe lang dit gevolgd
is? En zijn er afspraken over de wijze waarop de voorschool de gegevens van de peuters
aanlevert aan de basisschool (artikel 160, lid 3, WPO)?
• Informeert de voorschool gedurende de voorschoolperiode, aan het einde en bij tussentijds
vertrek van peuters de ouders en zo nodig de basisschool, over de ontwikkeling van
de peuters (zie ook standaard OP2)?
• Ziet de voorschool ouders als partner in het stimuleren van de ontwikkeling van
hun kinderen en stemt de voorschool haar ouderbeleid daarop af?
• Werkt de voorschool samen met partners in de zorg voor peuters met een extra ondersteuningsbehoefte
(zie standaard OP4)?
• Zorgen de voorschool en de bijbehorende basisschool voor een doorgaande leerlijn
van voor- naar vroegschoolse educatie? Is er een doorgaande lijn in het aanbod, de
zorg en begeleiding, het ouderbeleid en de kwaliteitszorg rondom het jonge kind?
|
ONTWIKKELINGSRESULTATEN (OR)
|
OR1. Ontwikkelingsresultaten
De voorschool behaalt met haar peuters resultaten voor taal en rekenen die ten minste
in overeenstemming zijn met de gestelde doelen. De voorschool gaat na of de peuters
goed zijn toegerust voor de basisschool. De peuters behalen daarnaast sociale competenties
en motorische vaardigheden op het niveau dat ten minste in overeenstemming is met
de gestelde doelen.
|
Eigen aspecten van kwaliteit
• Heeft de voorschool hoge verwachtingen over de voortgang in de ontwikkeling die
de peuters kunnen bereiken aan het einde van de voorschoolse periode?
• Stelt de voorschool eigen doelen op de verschillende ontwikkelingsgebieden die passen
bij de kenmerken van de kindpopulatie?
• Evalueert de voorschool of deze eigen doelen worden gerealiseerd, zodat de peuters
de voorschool verlaten met kennis en vaardigheden die passen bij de kenmerken van
de kindpopulatie?
• Betrekt de voorschool daarbij de ontwikkelingsgroei van de kinderen?
• Voert de voorschool interne en externe gesprekken over de ontwikkelingen van de
peuters in relatie tot de doelen, waarbij rekening wordt gehouden met de specifieke
kenmerken van deze jonge leeftijdsgroep?
|
KWALITEITSZORG EN AMBITIE (KA)
|
KA1. Kwaliteitszorg
De voorschool heeft vanuit haar maatschappelijke opdracht doelen geformuleerd. Zij
evalueert regelmatig en systematisch de realisatie van de doelen en verbetert op basis
daarvan de voorschoolse educatie.
|
Eigen aspecten van kwaliteit
Houder:
• Heeft de houder in zijn (pedagogisch) beleidsplan samen met de voorschool/voorscholen
de eigen opdrachten voor de voorschoolse educatie op de voorschool/voorscholen omschreven?
• Heeft de houder ook aangegeven hoe hij de kwaliteit bewaakt en omvat dit de voortgang
van de ontwikkeling van peuters en de afstemming van de voorschoolse educatie op de
ontwikkeling van peuters?
Voorschool:
• Heeft de voorschool ambitieuze doelen voor zichzelf geformuleerd die passen bij
haar maatschappelijke opdracht?
• Evalueert de voorschool via een cyclisch werkend systeem van kwaliteitszorg alle
doelstellingen uit haar (pedagogisch) beleidsplan? En kijkt zij of kinderen voldoende
worden voorbereid op de basisschool? Omvat de kwaliteitszorg daarnaast ook objectieve
evaluaties over het aanbod, het educatief handelen, de ouderbetrokkenheid, het zicht
op ontwikkeling en de ontwikkelingsresultaten van peuters?
• Betrekt de voorschool hierbij ook de tevredenheid en feedback van haar belanghebbenden?
• Neemt de voorschool op basis van deze evaluaties planmatig en doelgericht maatregelen
ter verbetering?
|
KA2. Kwaliteitscultuur
De voorschool heeft een heldere structuur, kent een professionele kwaliteitscultuur
en functioneert transparant en integer.
|
Eigen aspecten van kwaliteit
• Werken de leiding en de pedagogisch medewerkers gezamenlijk aan een voortdurende
verbetering van hun professionaliteit?
• Is het beleid van de voorschool om haar visie op de kwaliteit van voorschoolse educatie
en ambities te realiseren breed gedragen?
• Is er een grote bereidheid om gezamenlijk de voorschoolse educatie te verbeteren?
• Vertoont de leiding leiderschap en kwaliteitsbewustzijn?
• Werken pedagogisch medewerkers en andere betrokkenen bij de educatie resultaatgericht,
zijn zij aanspreekbaar op gemaakte afspraken en zijn zij zich bewust van de effecten
van hun handelen op de kwaliteit en op de ontwikkeling van de peuters?
• Werkt de voorschool vanuit een transparante en integere cultuur waarin sprake is
van zichtbaar zorgvuldig handelen en ervaren externe belanghebbenden dit ook zo?
• Wordt er gehandeld vanuit een duidelijke verantwoordelijkheidsverdeling?
|
KA3. Verantwoording en dialoog
De voorschool legt intern en extern toegankelijk en betrouwbaar verantwoording af
over ambities, doelen en resultaten en voert daarover actief een dialoog.
|
Eigen aspecten van kwaliteit
• Verantwoordt de voorschool zich (via de houder) aan de gemeente over het gevoerde
beleid ten aanzien van voorschoolse educatie?
• Betrekt de voorschool interne en externe belanghebbenden bij de ontwikkeling van
haar beleid?
• Bespreekt zij regelmatig haar ambities en welke resultaten ze behaalt?
• Stimuleert de voorschool deze partijen om betrokkenheid en inzet te tonen bij het
realiseren van haar ambities en doelen?
• Staat de voorschool open voor wensen en voorstellen van interne en externe belanghebbenden
en neemt zij deze aantoonbaar serieus?
|
Bijlage 6. Waarderingskader primair onderwijs Caribisch Nederland
In deze bijlage is het waarderingskader voor het primair onderwijs op Caribisch Nederland
opgenomen. De toelichting hierop is te vinden in paragraaf 9.7.
KWALITEITSGEBIED BESTURING, KWALITEITSZORG EN AMBITIE (BKA)
|
BKA1. Visie, ambities en doelen
Het bestuur heeft een visie op kwaliteit, heeft hiervoor ambities en doelen opgesteld
en stuurt op het behalen daarvan.
|
Basiskwaliteit
Het bestuur heeft een visie op goed onderwijs en op de besturing daarvan. De visie
is concreet en passend vertaald naar ambities, doelen en daarmee samenhangend beleid.
Deze vertaling maakt sturing mogelijk op de kwaliteit en resultaten van het onderwijs
en de voorwaarden. Daartoe is een stelsel van kwaliteitszorg ingericht dat het bestuur
in staat stelt de basiskwaliteit van het onderwijs te waarborgen.
De doelen betreffen in elk geval de naleving van wettelijke eisen, waaronder de wettelijke
vereisten voor het onderwijsaanbod, het onderwijsleerproces en de manier van toetsen,
onder meer op het gebied van de basisvaardigheden taal, rekenen en burgerschap. De
visie, ambities en doelen omvatten uitwerkingen van eerdere evaluatieresultaten en
resultaten van interne en externe dialoog.
Het bestuur zorgt er met betrokkenheid van de scholen voor dat de visie, ambities,
doelen en het beleid sturend zijn voor de verbetering van het onderwijs aan leerlingen.
Scholen formuleren op hun beurt doelen die aansluiten bij wat leerlingen nodig hebben
met het oog op hun doorgaande onderwijsloopbaan.
Het bestuur richt de voorwaarden in om de doelen te bereiken, waaronder de inzet en
het beheer van de (financiële) middelen voor het waarborgen van de kwaliteit van het
onderwijsproces, het schoolklimaat en de resultaten. Het bestuur heeft daartoe een
meerjarenbegroting waarin de relatie met het beleid en de doelen duidelijk zijn toegelicht.
Er is voor de sturing op (financiële) kwaliteit een functionerende verantwoordelijkheidsverdeling
tussen de interne toezichthouder, het bestuur en de scholen afgesproken, op basis
van de geldende wet- en regelgeving.
|
Aanvullende ambities
• Zijn er aanvullende ambities in relatie tot de visie en doelen en (hoe) worden deze
gerealiseerd?
|
Wettelijke vereisten
• Artikel 3, achtste lid, RJO BES: Het bestuur zorgt voor een continuïteitsparagraaf in de jaarverslaggeving.
• Artikel 10, eerste lid, WPO BES: Het onderwijs wordt zodanig ingericht dat de leerlingen een ononderbroken ontwikkelingsproces
kunnen doorlopen en wordt afgestemd op de voortgang in de ontwikkeling van de leerlingen.
• Artikel 13 WPO BES jo. artikel 15 WPO BES: Het bestuur zorgt voor de kwaliteit van het onderwijs op de scholen via een stelsel
van kwaliteitszorg.
• Artikel 15, eerste, tweede en derde lid, WPO BES: Het bestuur zorgt ervoor dat alle scholen een schoolplan hebben. Het schoolplan
omvat in elk geval het onderwijskundig beleid, het personeelsbeleid en het stelsel
van kwaliteitszorg. Bij de beschrijving van het onderwijskundig beleid wordt het schoolondersteuningsprofiel
betrokken. Dit bevat een beschrijving van de voorzieningen die zijn getroffen voor
leerlingen die extra ondersteuning behoeven.
• Artikel 25, eerste lid sub c, WPO BES: De interne toezichthouder ziet erop toe dat het bestuur de middelen rechtmatig verwerft
en doelmatig en rechtmatig besteedt en aanwendt.
• Artikel 31, achtste lid, WPO BES: Het bestuur stelt jaarlijks het beleid vast met betrekking tot de formatie van de
verschillende categorieën personeel van de scholen.
• Artikel 33 WPO BES: Het bestuur stelt een managementstatuut vast waaruit de verantwoordelijkheidsverdeling
in de aansturing van de school blijkt.
• Artikel 99 en artikel 129 WPO BES [jo. AMvB], en artikel 19, Besluit bekostiging WPO BES 2022: Het bestuur moet de rijksbekostiging rechtmatig aanwenden en moet evident ondoelmatige
aanwending van beschikbare (financiële) middelen voorkomen.
• Artikel 125, eerste lid, WPO BES en artikel 3, achtste lid, RJO BES en artikel 2, Besluit informatievoorziening WPO BES: Het bestuur maakt jaarlijks
een jaarverslag waarin de resultaten van het financieel beleid staan.
• RJO BES, jo. artikel 125, WPO BES: De wijze waarop door het bestuur verslag wordt gedaan van het financieel beheer
gebeurt overeenkomstig de daarvoor in de RJO BES gestelde regels.
|
BKA2. Uitvoering en kwaliteitscultuur
Het bestuur realiseert samen met de scholen de doelen voor kwaliteit, bevordert een
kwaliteitscultuur, zorgt voor randvoorwaarden en stuurt, waar nodig, tussentijds bij.
|
Basiskwaliteit
Het bestuur geeft als onderdeel van zijn stelsel van kwaliteitszorg met de scholen
uitvoering aan de visie en de doelen voor onderwijskwaliteit. Aan de transparante,
integere kwaliteitscultuur is zichtbaar dat deze bijdraagt aan de gestelde doelen.
Het bestuur bevordert een op samenwerken, leren en verbeteren gerichte kwaliteitscultuur,
zodat de doelen en ambities gerealiseerd kunnen worden. Het bestuur zorgt ervoor dat
het onderwijskundig leiderschap op alle niveaus herkenbaar verankerd is in de organisatie.
Ook bevordert het bestuur dat de schoolleiding en teams gezamenlijk werken aan hun
professionaliteit in relatie tot de bekwaamheidseisen en aan een verbetercultuur.
Binnen de kwaliteitscultuur geeft het bestuur uitvoering aan kwaliteitszorg gericht
op de kwaliteit van het onderwijs, onder meer op het gebied van de basisvaardigheden
taal, rekenen en burgerschap, de afspraken uit het ondersteuningsplan van het samenwerkingsverband
passend onderwijs en de naleving van wettelijke voorschriften. Het bestuur bewaakt
en bevordert dat de uitvoering in overeenstemming is met het beleid, zodat de doelen
worden bereikt. Het bestuur houdt zicht op de uitvoering van het beleid en op de nagestreefde
verbeteringen en stuurt daarop, zo nodig, tussentijds bij.
De beschikbare (financiële) middelen dragen bij aan de realisatie van de door het
bestuur gestelde doelen en worden doelmatig en rechtmatig aangewend. Als onderdeel
van zijn taak ziet de interne toezichthouder daarop toe. Het bestuur voorkomt evident
ondoelmatige aanwending van beschikbare (financiële) middelen. Daarnaast stuurt het
bestuur op effectief financieel beheer, zodat de continuïteit van het onderwijs gewaarborgd
is en bekostiging rechtmatig verkregen wordt.
Het interne toezicht geeft voorts onafhankelijk en deugdelijk invulling aan zijn taak
en wordt daarin gefaciliteerd door het uitvoerend deel van het bestuur. Het bestuur
zorgt voor goed functionerende medezeggenschap en opereert volgens een code Goed Bestuur
of legt in het jaarverslag1 uit als het daar eventueel van afwijkt en waarom dat het geval is. Het bestuur komt
haar verplichtingen na omtrent de onverwijlde overleg- en aangifteplicht en zorgt
ervoor dat een personeelslid het bestuur van een redelijk vermoeden van een zedenmisdrijf
onverwijld in kennis kan stellen. Als laatste zorgt het bestuur voor een doeltreffende
verwerking van interne en externe signalen en klachten.
|
Aanvullende ambities
• Zijn er aanvullende ambities voor de sturing op uitvoering en kwaliteitscultuur
en (hoe) worden deze gerealiseerd?
|
Wettelijke vereisten
• Artikel 3, achtste lid, RJO BES: Het bestuur zorgt voor een continuïteitsparagraaf in de jaarverslaggeving.
• Artikel 3, artikel 15, eerste en derde lid, en artikel 36 WPO BES: Het bestuur zorgt voor bevoegd personeel en maakt het onderhouden en uitbreiden
van de bekwaamheid mogelijk.
• Artikel 6 Wet primair onderwijs BES: Het bestuur meldt en overlegt onverwijld bij een (redelijk vermoeden van een) zedenmisdrijf
en doet daar zo nodig aangifte van. Het bestuur treedt hierbij onverwijld in contact
met de vertrouwensinspecteur.
• Artikel 13 en artikel 15, vierde lid, WPO BES: Bestuur en schoolleiding zorgen ervoor dat de wet wordt nageleefd en dat er indien
nodig verbetermaatregelen komen voor de kwaliteit. Dat houdt onder andere in dat het
bestuur en de scholen zicht hebben op de kwaliteit van het onderwijs. Daarbij moet
het functioneren van de kwaliteitscyclus centraal staan.
• Artikelen 16, eerste lid, sub f, jo. artikel 17 WPO BES: Het bestuur communiceert daarover in de schoolgids(en).
• Artikel 17 WPO BES: Het bestuur heeft een klachtenregeling die leidt tot een deugdelijke klachtbehandeling
waarbij voldaan wordt aan de specifieke vereisten die dit artikel noemt.
• Artikel 23 WPO BES: Het bestuur draagt zorg voor een goed bestuurde school met een scheiding tussen
het uitvoerend deel van het bestuur en het toezicht en met een rechtmatig bestuur
en beheer.
• Artikel 24, tweede lid, WPO BES: De interne toezichthouder (of lid daarvan) functioneert onafhankelijk van het uitvoerend
deel van het bestuur.
• Artikel 25, eerste lid en artikel 125, eerste lid, WPO BES: De interne toezichthouder houdt toezicht op de uitvoering van de taken en de uitoefening
van de bevoegdheden door het uitvoerend deel van het bestuur, staat het uitvoerend
deel van het bestuur met raad terzijde en heeft ten minste de bij de wet bepaalde
taken.
• Artikel 99 en artikel 129 WPO BES [jo. AMvB], en artikel 19, Besluit bekostiging WPO BES 2022: Het bestuur moet de rijksbekostiging rechtmatig aanwenden en moet evident ondoelmatige
aanwending van beschikbare (financiële) middelen voorkomen.
• Artikel 99, vijfde lid, WPO BES: Het bestuur beheert de middelen van de school op zodanige wijze dat het voortbestaan
van de school is verzekerd.
• Artikel 125, eerste lid, WPO BES: Het bestuur dient een code Goed Bestuur te hanteren en verantwoordt zich over eventuele
afwijkingen in het jaarverslag.
• Artikel 129, vierde lid, WPO BES: Als sprake is van evident ondoelmatige aanwending, kunnen daar financiële gevolgen
aan worden verbonden, zoals wijziging van de bekostiging en het terugvorderen van
het onverschuldigd betaalde deel van de bekostiging.2
• Artikel 129, vijfde lid, WPO BES [jo. AMvB]: Bij of krachtens AMvB worden nadere regels gesteld over de wijze waarop
wordt vastgesteld dat sprake is van evident ondoelmatige aanwending van de bekostiging.
|
BKA3. Evaluatie, verantwoording en dialoog
Het bestuur evalueert en analyseert systematisch of het de doelen realiseert en verantwoordt
zich hierover. Het stelt wanneer nodig het beleid bij en betrekt daartoe interne en
externe belanghebbenden in een goed functionerende dialoog.
|
Basiskwaliteit
Het bestuur evalueert en beoordeelt als onderdeel van zijn stelsel van kwaliteitszorg
in hoeverre de ambities, de doelen en het beleid worden gerealiseerd. Op deze manier
krijgt het bestuur zicht op de gerealiseerde (financiële) kwaliteit en de resultaten
van het onderwijs aan leerlingen. Bij de evaluatie en beoordeling van het beleid en
de onderwijskwaliteit haalt het bestuur actief externe informatie op en gebruikt deze
informatie bij de evaluatie en beoordeling. Op basis van de evaluatie reageert het
bestuur tijdig op mogelijke kansen en bedreigingen, stelt wanneer nodig (verbeter)beleid
op en treft passende maatregelen om de kwaliteit van het onderwijs op de scholen te
borgen.
Het bestuur legt verantwoording af door middel van accurate, actuele en openbaar toegankelijke
informatie over de gerealiseerde kwaliteit. Het brengt minimaal jaarlijks verslag
uit aan zijn in- en externe belanghebbenden over zijn doelen en de resultaten van
de scholen. De verantwoording in het jaarverslag is betrouwbaar en (de inhoud van)
het jaarverslag voldoet aan de wettelijke vereisten.
Het bestuur verantwoordt zich daarbij ten minste over het onderwijsaanbod, het onderwijsleerproces,
de wijze van toetsen en het financieel beheer, onder meer op het gebied van de basisvaardigheden
taal, rekenen en burgerschap. De reflectie op de uitkomsten van de evaluatie geeft
alle lagen van de organisatie, intern toezicht en de medezeggenschap voldoende inzicht
in de effectiviteit van de besturing en uitvoering. Het bestuur analyseert en beoordeelt
de uitkomsten van de evaluatie en verantwoording. Vervolgens verwerkt het bestuur
deze wanneer nodig in de bijstelling van ambities, (verbeter)doelen en beleid of nieuwe
ambities, zodat de opbrengst van de dialoog bijdraagt aan ontwikkeling en verbetering
van het onderwijs en de sturing daarop. Het bestuur organiseert ook de dialoog hierover
met interne en externe belanghebbenden, waarbij in elk geval leerlingen, personeel
en de interne toezichthouder zijn betrokken. Het bestuur werkt bovendien actief samen
met andere partijen aan doelen die het bestuurlijk belang overstijgen en de kernfuncties
opdracht raken. Zo komt het bestuur de afspraken uit het eilandelijk zorgplan over
passend onderwijs na en verantwoordt zich hierover.
|
Aanvullende ambities
• Zijn er aanvullende ambities voor de evaluatie, verantwoording en dialoog en (hoe)
worden deze gerealiseerd?
|
Wettelijke vereisten
• Artikel 3, achtste lid, RJO.BES, jo. artikel 131 WPO BES: Het bestuur maakt jaarlijks een jaarverslag waarin naast de resultaten van het financieel
beleid ook verantwoording wordt gegeven over toekomstige ontwikkelingen van het onderwijs.
• Artikel 13 en artikel 15, vierde lid, WPO BES: Het bestuur zorgt voor de kwaliteit van het onderwijs op de scholen via een stelsel
van kwaliteitszorg. Dat houdt onder andere in dat er regelmatig wordt geëvalueerd
of deze doelen worden gehaald.
• Artikel 18 en artikel 19, WPO BES: Aan de school is een (gemeenschappelijke) medezeggenschapsraad verbonden. Het bestuur
stelt de medezeggenschapsraad ten minste tweemaal per jaar in de gelegenheid de algemene
gang van zaken in de school met hem te bespreken. Verder komen zij bijeen als daarom
gemotiveerd door het bestuur, de vertegenwoordigers van ouders, de vertegenwoordigers
van leerlingen of de vertegenwoordigers van personeel wordt verzocht.
• Artikel 125, eerste lid, WPO BES: Het bestuur dient een code Goed Bestuur te hanteren en verantwoordt zich over eventuele
afwijkingen in het jaarverslag.
• Artikel 125 WPO BES en artikel 2 Besluit informatievoorziening WPO BES en artikel 1 RJO BES: Het bestuur informeert jaarlijks interne en externe belanghebbenden over het gevoerde
en voorgenomen beleid en de uitkomsten van het gevoerde beleid.
• RJO BES jo. artikel 125 WPO BES: De wijze waarop door het bestuur verslag wordt gedaan van het financieel beheer
gebeurt overeenkomstig de daarvoor in de RJO BES gestelde regels.
• Artikel 125, zevende en achtste lid, WPO BES: Het bestuur maakt het jaarverslag openbaar. Bij ministeriële regeling kunnen nadere
voorschriften worden gegeven over de wijze en het tijdstip waarop openbaarmaking van
het jaarverslag plaatsvindt.
|
1 Volgens artikel 1, sub c, RJO: het geheel van verslaggevingsdocumenten bestaande
uit de jaarrekening, het bestuursverslag en de overige gegevens, bedoeld in artikel 392,
titel 9, boek 2, BW.
2 Met het amendement (Tweede Kamer, vergaderjaar 2019–2020, 35 102, nr. 11) is geregeld
dat een bekostigingssanctie alleen kan worden opgelegd aan het bestuur nadat bij AMvB
een nadere invulling wordt gegeven aan het begrip ‘evident ondoelmatige besteding’.
Zonder deze algemene maatregel van bestuur is handhaving op ‘evident ondoelmatige
besteding’ niet mogelijk. Tot de datum van inwerkingtreding van de AMvB richt de inspectie
zich op haar stimulerende taak op dit gebied en zal alleen een Onvoldoende worden
gegeven als een bestuur niet voldoet aan de op dit moment bij de basiskwaliteit opgenomen
elementen.
KWALITEITSGEBIEDEN EN STANDAARDEN PO SCHOOLNIVEAU
|
OP
|
ONDERWIJSPROCES
|
OP1
|
Aanbod
|
OP2
|
Zicht op ontwikkeling en begeleiding
|
OP3
|
Pedagogisch-didactisch handelen
|
OP4
|
Onderwijstijd
|
OP6
|
Afsluiting
|
VS
|
VEILIGHEID EN SCHOOLKLIMAAT
|
VS1
|
Veiligheid
|
VS2
|
Schoolklimaat
|
OR
|
ONDERWIJSRESULTATEN
|
OR1
|
Resultaten
|
OR2
|
Sociale en maatschappelijke competenties
|
SKA
|
STUREN, KWALITEITSZORG EN AMBITIE
|
SKA1
|
Visie, ambities en doelen
|
SKA2
|
Uitvoering en kwaliteitscultuur
|
SKA3
|
Evaluatie, verantwoording en dialoog
|
KWALITEITSGEBIED ONDERWIJSPROCES (OP)
|
OP1. Aanbod
Het aanbod bereidt de leerlingen voor op vervolgonderwijs en de samenleving.
|
Basiskwaliteit
De school bereidt de leerlingen voor op het vervolgonderwijs en de samenleving. Zij
biedt een breed en op de kerndoelen gebaseerd aanbod dat ook de referentieniveaus
voor Nederlandse taal en rekenen omvat. Onder aanbod verstaan we alle lesinhouden,
ook die digitaal zijn of online aangeboden worden. Het aanbod van de school is afgestemd
op de leerlingenpopulatie en sluit aan bij het (taal)niveau en de onderwijsbehoeften
van de leerlingen. Het aanbod wordt waar nodig gedurende de schoolloopbaan verdiept
en verbreed, zodanig dat leerlingen een ononderbroken ontwikkeling kunnen doorlopen.
Het aanbod is doelgericht, samenhangend en herkenbaar. Bovendien heeft de school de
leerinhouden evenwichtig en in samenhang over de leerjaren verdeeld.
Het aanbod draagt bij aan het bijbrengen van respect voor en kennis van de basiswaarden
van de democratische rechtsstaat en aan het ontwikkelen van de sociale en maatschappelijke
competenties die leerlingen in staat stellen deel uit te maken en bij te dragen aan
de pluriforme, democratische samenleving.
|
Aanvullende ambities
• Zijn er aanvullende ambities voor het aanbod en (hoe) worden deze gerealiseerd?
|
Wettelijke vereisten
• Artikel 2 WPO BES: De school bereidt de leerlingen voor op het vervolgonderwijs.
• Artikel 10, eerste lid, WPO BES: Het onderwijs is afgestemd op de voortgang in de ontwikkeling van leerlingen en
zij kunnen een ononderbroken ontwikkelingsproces doorlopen.
• Artikel 10, tweede en derde lid, WPO BES: De inhouden van het onderwijs richten zich op de emotionele, zintuigelijke, lichamelijke
en verstandelijke ontwikkeling en op het ontwikkelen van de creativiteit alsmede op
het verwerven van de noodzakelijke kennis op het gebied van sociale, culturele en
lichamelijke vaardigheden.
• Artikel 10, derde lid, WPO BES: Het onderwijs bevordert actief burgerschap en sociale cohesie (kennis van en respect
voor basiswaarden en de ontwikkeling van sociale en maatschappelijke competenties).
• Artikel 11 WPO BES jo. Besluit kerndoelen WPO BES: Het onderwijsaanbod voldoet aan de kerndoelen en is – waar mogelijk – in samenhang
ingericht.
• Artikel 15, tweede lid, sub a, WPO BES: Het schoolplan bevat de uitwerking van de wettelijke opdrachten voor de uitgangspunten,
doelstellingen en inhoud van het onderwijs.
|
OP2. Zicht op ontwikkeling en begeleiding
De school volgt de ontwikkeling van de leerlingen en biedt waar nodig passende begeleiding
en extra ondersteuning.
|
Basiskwaliteit
De school verzamelt vanaf binnenkomst systematisch informatie over de kennis en vaardigheden
van leerlingen op alle voor het onderwijs belangrijke domeinen. Het verzamelen van
(toets)informatie gebeurt systematisch en zorgvuldig. Voor het verzamelen en vastleggen
van (toets)informatie gebruikt de school een leerling- en onderwijsvolgsysteem.
De school vergelijkt de informatie met de verwachte ontwikkeling van de leerling.
Dit maakt het mogelijk om het onderwijs af te stemmen op de onderwijsbehoeften van
zowel groepen als individuele leerlingen. Het stelt de school in staat zorg te dragen
voor de ontwikkeling en begeleiding van de leerling. De school waarborgt daarmee voor
leerlingen de ononderbroken ontwikkeling en voortgang daarin en heeft daarbij oog
voor de bevordering van gelijke kansen. De school informeert ouders regelmatig over
de ontwikkeling en vorderingen van hun kind.
Wanneer individuele of groepen leerlingen niet genoeg lijken te profiteren van het
onderwijs analyseert de school, zo nodig ondersteund door het Expertisecentrum Onderwijszorg,
waar de ontwikkeling stagneert en wat mogelijke verklaringen hiervoor zijn. Vervolgens
bepaalt zij wat er nodig is om op eventuele achterstanden of voorsprongen in de ontwikkeling
van leerlingen in te spelen. De school biedt de begeleiding vervolgens gestructureerd
aan.
De leerlingen krijgen daarmee de begeleiding die zij nodig hebben om het onderwijsprogramma
beter te kunnen doorlopen. De school besteedt op structurele en herkenbare wijze aandacht
aan het bestrijden van (taal)achterstanden.
Wanneer de school de extra ondersteuning voor de leerlingen niet kan bieden, zoekt
de school in samenwerking met ouders en zo nodig het Expertisecentrum Onderwijszorg
voor passende extra ondersteuning en zo nodig een meer passende onderwijsplek.
|
Aanvullende ambities
• Zijn er aanvullende ambities voor zicht op ontwikkeling en begeleiding en (hoe)
worden deze gerealiseerd?
|
Wettelijke vereisten
• Artikel 10, eerste lid, WPO BES: Het onderwijs wordt zodanig ingericht dat de leerlingen een ononderbroken ontwikkelingsproces
kunnen doorlopen. Het wordt afgestemd op de voortgang in de ontwikkeling van de leerlingen.
• Artikel 10, derde lid, WPO BES: Het onderwijs bevordert actief burgerschap en sociale cohesie op doelgerichte en
samenhangende wijze. Dat omvat onder meer regelmatig monitoren van de ontwikkeling
van burgerschapscompetenties, om het onderwijs af te stemmen op de actuele leerbehoefte
van leerlingen.
• Artikel 10, vierde lid, WPO BES: De scholen voorzien in een leerlingvolgsysteem waarin in elk geval de vorderingen
van de leerling van de basisvaardigheden worden bijgehouden.
• Artikel 10, vijfde lid, WPO BES: De school biedt individuele begeleiding die is afgestemd op de behoeften van de
leerlingen met een specifieke onderwijsbehoefte.
• Artikel 10, achtste lid, WPO BES: Het onderwijs wordt zodanig ingericht dat daarbij op structurele en herkenbare wijze
aandacht wordt besteed aan het bestrijden van achterstanden, in het bijzonder van
taalachterstanden.
• Artikel 15, tweede lid, WPO BES: Bij de beschrijving van het onderwijskundig beleid worden ook de voorzieningen betrokken
die zijn getroffen voor leerlingen met specifieke onderwijsbehoeften.
• Artikel 15, vierde lid, sub a, WPO BES: De school heeft de wijze waarop het onderwijs wordt afgestemd op de voortgang in
de ontwikkeling van leerlingen in het schoolplan beschreven.
• Artikel 12 van de Wet register onderwijsdeelnemers jo. artikel 8, eerste lid, Besluit register onderwijsdeelnemers: Er is een Expertisecentrum Onderwijszorg aangewezen dat onder andere onderwijsondersteunende
activiteiten en ambulante begeleiding verzorgt. Het bestuur van de school blijft verantwoordelijk
voor de leerling tijdens het verblijf binnen het Expertisecentrum Onderwijszorg.
|
OP3. Pedagogisch-didactisch handelen
Het pedagogisch-didactisch handelen van de leraren stelt leerlingen in staat om te
leren en zich te ontwikkelen.
|
Basiskwaliteit
De pedagogisch-didactische visie van de school is zichtbaar in het dagelijks handelen
van de leraren.
De leraren plannen en structureren hun handelen met behulp van informatie die zij
over leerlingen hebben. Zij maken pedagogische en didactische keuzes en stemmen daarbij
het niveau van hun onderwijs af op het beoogde eindniveau van leerlingen. De leerstof
omvat kennis, vaardigheden en attitudes en wordt in een logische opbouw aangeboden.
De leraren creëren een pedagogisch en didactisch passend en stimulerend leerklimaat,
waardoor leerlingen actief en betrokken zijn. Met geschikte opdrachten en heldere
uitleg structureren de leraren het onderwijsaanbod zodanig dat de leerlingen zich
het leerstofaanbod eigen kunnen maken. Leraren hebben hoge verwachtingen van leerlingen
en geven leerlingen feedback op hun leerproces.
De leraren stemmen de instructies, begeleiding, opdrachten en onderwijstijd doelgericht
af op de onderwijsbehoeften van groepen en individuele leerlingen, inclusief op de
sociale en maatschappelijke competenties. De afstemming is zowel gericht op (pedagogische)
ondersteuning als op uitdaging, afhankelijk van de onderwijsbehoeften van leerlingen.
|
Aanvullende ambities
• Zijn er aanvullende ambities voor het pedagogisch-didactisch handelen en (hoe) worden
deze gerealiseerd?
|
Wettelijke vereisten
• Artikel 10, eerste lid, WPO BES: Het onderwijs wordt zodanig ingericht dat de leerlingen een ononderbroken ontwikkelingsproces
kunnen doorlopen. Voor deze ‘ononderbroken ontwikkeling’ is het nodig dat het onderwijs
aansluit bij het ontwikkelingsniveau van de leerling.
• Artikel 10, derde lid, WPO BES: Het onderwijs bevordert actief burgerschap en sociale cohesie (kennis en respect
voor basiswaarden en de ontwikkeling van sociale en maatschappelijke competenties).
• Artikel 15, eerste en derde lid, WPO BES: De school heeft haar beleid over het pedagogisch-didactisch handelen in het schoolplan
geformuleerd. Het beleid over het pedagogisch-didactisch handelen is zichtbaar in
het dagelijks handelen van de leraren.
|
OP4. Onderwijstijd
De leerlingen krijgen voldoende tijd om zich het aanbod eigen te maken.
|
Basiskwaliteit
De school biedt een programma aan dat voldoet aan de wettelijk verplichte onderwijstijd.
De school stelt vast welke activiteiten onder de onderwijstijd vallen. De school plant
de onderwijsactiviteiten weloverwogen over het schooljaar en deze worden uitgevoerd
onder verantwoordelijkheid van bevoegde leraren.
De school verdeelt de tijd zo over de vakken dat leerlingen in staat zijn het verplichte
onderwijsprogramma tot zich te nemen. De school heeft beleid om ongeoorloofd verzuim
en voortijdig schoolverlaten van leerlingen tegen te gaan, zodat ook op leerlingniveau
gestreefd wordt om de onderwijstijd te behalen.
De school maakt, zo nodig, volgens de wettelijke voorschriften gebruik van de mogelijkheden
om, in het belang van de individuele leerling, af te wijken van de verplichte onderwijstijd
en/of van de mogelijkheid om een leerling een deel van de onderwijstijd door te laten
brengen op een andere school.
|
Aanvullende ambities
• Zijn er aanvullende ambities voor de onderwijstijd en (hoe) worden deze gerealiseerd?
|
Wettelijke vereisten
• Artikel 10, zesde lid, WPO BES: De school verzorgt minimaal het wettelijk verplicht aantal uren onderwijs en zorgt
ervoor dat de leerlingen in beginsel binnen acht aaneensluitende schooljaren de school
kunnen doorlopen.
• Artikel 16, eerste lid, sub k, WPO BES: De school heeft haar verzuimbeleid opgenomen in de schoolgids.
• Artikel 34, vijfde lid, WPO BES, jo. artikel 3 WPO BES: Leraren die voldoen aan de wettelijke vereisten verzorgen het onderwijs.
|
OP6. Afsluiting
De afsluiting van het onderwijs verloopt zorgvuldig.
|
Basiskwaliteit
De school zorgt ervoor dat alle leerlingen goed worden voorbereid op de overgang naar
het vervolgonderwijs.
Alle leerlingen krijgen een passend advies voor het vervolgonderwijs. De school hanteert
hierbij een zorgvuldige procedure, waaruit blijkt dat zij ernaar streeft leerlingen
gelijke kansen te bieden.
Als scholen de eindtoets afnemen, dan betrekken zij de uitslag bij het advies. De
leraren nemen de toets conform de voorschriften af.
De school informeert de ouders daarnaast over de informatie over de leerling die aan
de ontvangende school wordt verstrekt.
|
Aanvullende ambities
• Zijn er aanvullende ambities voor de afsluiting en (hoe) worden deze gerealiseerd?
|
Wettelijke vereisten
• Artikel 14 WPO BES: De school houdt de ouders op de hoogte van de vorderingen van de leerlingen.
• Artikel 48 WPO BES: Voor iedere leerling die de school verlaat, stelt de school ten behoeve van de nieuwe
school een onderwijskundig rapport op.
|
KWALITEITSGEBIED VEILIGHEID EN SCHOOLKLIMAAT (VS)
|
VS1. Veiligheid
De school zorgt voor een veilige omgeving voor leerlingen.
|
Basiskwaliteit
De school zorgt voor de sociale, fysieke en psychische veiligheid van de leerlingen
op school gedurende de schooldag. Een school is veilig als de psychische, sociale
en fysieke veiligheid van leerlingen niet door handelingen van anderen wordt aangetast.
Dit blijkt onder andere uit de beleving van de veiligheid en het welbevinden van de
leerlingen op school. De school monitort dit ten minste jaarlijks met een gestandaardiseerd
instrument.
De school heeft een veiligheidsbeleid beschreven dat bestaat uit een samenhangende
set van maatregelen. Het beleid is gericht op het voorkomen, afhandelen, registreren
en evalueren van incidenten, en de school voert dat beleid ook uit. Als de uitkomsten
van de monitoring daartoe aanleiding geven, treft de school maatregelen om de situatie
te verbeteren. De school voorkomt zoveel als mogelijk, (digitaal) pesten, agressie
en geweld in elke vorm en treedt zo nodig snel en adequaat op. Dat geldt ook bij uitingen
die strijdig zijn met basiswaarden van de democratische rechtsstaat, zoals discriminatie
en onverdraagzaamheid. De school heeft een persoon aangesteld die voor ouders en leerlingen
het aanspreekpunt is in geval van pesten en die het beleid tegen pesten coördineert.
Daarnaast komt de school de verplichtingen na rond het melden, overleggen en aangifte
doen van zedenmisdrijven.
|
Aanvullende ambities
• Zijn er aanvullende ambities voor de veiligheid en (hoe) worden deze gerealiseerd?
|
Wettelijke vereisten
• Artikel 6 WPO BES: Het bestuur meldt en overlegt onverwijld bij een (redelijk vermoeden van een) zedenmisdrijf
en doet daar zo nodig aangifte van. Het bestuur treedt hierbij onverwijld in contact
met de vertrouwensinspecteur.
• Artikel 6a, eerste lid, sub a, WPO BES: Het bestuur heeft beleid ten aanzien van de veiligheid van leerlingen en voert dat
ook uit.
• Artikel 6a, eerste lid, sub b, WPO BES: Het bestuur monitort de veiligheid van leerlingen met een instrument dat een representatief
en actueel beeld geeft.
• Artikel 6a, eerste lid, sub c, WPO BES: Het bestuur heeft de volgende taken belegd bij een persoon:
– coördinatie van het beleid in het kader van het tegengaan van pesten op school;
– fungeren als aanspreekpunt in het kader van pesten.
• Artikel 6a, tweede lid, WPO BES: Onder veiligheid wordt de sociale, psychische en fysieke veiligheid van leerlingen
verstaan.
• Artikel 10, derde lid, WPO BES: Het onderwijs richt zich op het bijbrengen van respect voor en kennis van de basiswaarden
van de democratische rechtsstaat. Dat omvat onder meer dat de school actie onderneemt
als er onvoldoende sprake is van een cultuur die in overeenstemming is met basiswaarden.
|
VS2. Schoolklimaat
De school heeft een schoolklimaat dat bijdraagt aan het ontwikkelen van sociale en
maatschappelijke competenties.
|
Basiskwaliteit
De school bereidt de leerlingen voor op het leven in de maatschappij. Zij creëert
daarvoor een oefenplaats die leerlingen ondersteunt bij het ontwikkelen van sociale
en maatschappelijke competenties. In de school doen leerlingen ervaring op met de
omgang met de basiswaarden van de democratische rechtsstaat en de pluriforme samenleving.
Het bestuur ziet erop toe dat de school zorg draagt voor een schoolklimaat dat in
overeenstemming is met de basiswaarden van de democratische rechtsstaat en bijdraagt
aan de bevordering daarvan.
Het personeel van de school is in zijn gedrag een voorbeeld voor de leerlingen: personeelsleden
leven de basiswaarden zichtbaar na.
De school stemt aanpak en aanbod af op de leerlingenpopulatie van de school en de
leefwereld van de leerlingen. Ook signaleert en corrigeert de school uitingen van
leerlingen die met de basiswaarden in strijd zijn.
|
Aanvullende ambities
• Zijn er aanvullende ambities voor het schoolklimaat en (hoe) worden deze gerealiseerd?
|
Wettelijke vereisten
• Artikel 10, derde lid, WPO BES: Het onderwijs bevordert actief burgerschap en sociale cohesie op doelgerichte en
samenhangende wijze, richt zich onder andere op het bijbrengen van respect voor en
kennis van de basiswaarden en het ontwikkelen van sociale en maatschappelijke competenties.
• Artikel 10, lid 3a, WPO BES: Het bestuur draagt zorg voor een schoolcultuur die in overeenstemming is met de
basiswaarden van de democratische rechtsstaat en creëert een omgeving waarin leerlingen
worden gestimuleerd actief te oefenen met de omgang met deze waarden.
|
KWALITEITSGEBIED ONDERWIJSRESULTATEN (OR)
|
OR1. Resultaten
De school behaalt met haar leerlingen leerresultaten die ten minste in overeenstemming
zijn met de gestelde streefniveaus.
|
Beschrijving
De school heeft een goed beeld van de kenmerken van haar leerlingenpopulatie en heeft
op basis daarvan ambitieuze streefniveaus vastgesteld voor de resultaten die de leerlingen
kunnen bereiken. Daarbij neemt ze de aansluiting op het vervolgonderwijs als uitgangspunt.
De school toont aan dat deze ambitieuze streefniveaus behaald worden.
|
Eisen die samenhangen met (aanvullende) ambities
• Artikel 2 WPO BES: De school bereidt de leerlingen voor op het vervolgonderwijs.
• Artikel 10, eerste lid, WPO BES: Het onderwijs wordt zodanig ingericht dat de leerlingen een ononderbroken ontwikkelingsproces
kunnen doorlopen. Voor deze ‘ononderbroken ontwikkeling’ is het nodig dat het onderwijs
aansluit bij het ontwikkelingsniveau van de leerling.
• Er is in de huidige WPO BES nog geen sprake van een wettelijke basis voor een oordeel over de te behalen leerresultaten.
Deze zal naar verwachting wel in de herziene WPO BES opgenomen worden.
|
OR2. Sociale en maatschappelijke competenties
De leerlingen behalen sociale en maatschappelijke competenties op het niveau dat ten
minste in overeenstemming is met de verwachtingen van het vervolgonderwijs en de maatschappij.
|
Basiskwaliteit
De school heeft een goed beeld van de kenmerken van haar leerlingenpopulatie en heeft
ambitieuze verwachtingen over het niveau dat de leerlingen voor de sociale en maatschappelijke
competenties kunnen bereiken. Ze neemt de aansluiting op het vervolgonderwijs en de
maatschappij als uitgangspunt voor de competenties voor leerlingen.
De school onderbouwt welke resultaten ze op dit gebied wil bereiken. De school brengt
de resultaten op een betrouwbare en inzichtelijke manier in kaart. De school spant
zich zichtbaar in om ervoor te zorgen dat leerlingen die de school verlaten daaraan
voldoen. Daarmee laat de school zien dat zij haar doelstellingen voor deze competenties
behaald heeft.
|
Aanvullende ambities
• Zijn er aanvullende ambities voor de sociale en maatschappelijke competenties en
(hoe) worden deze gerealiseerd?
|
Wettelijke vereisten
• Artikel 2 WPO BES: De school bereidt de leerlingen voor op het vervolgonderwijs.
• Artikel 10, tweede lid, WPO BES: De inhouden van het onderwijs richten zich onder andere op het verwerven van de
noodzakelijke kennis op het gebied van sociale en culturele vaardigheden.
• Artikel 10, derde lid, WPO BES: Het onderwijs bevordert actief burgerschap en sociale cohesie op doelgericht en
samenhangende wijze, richt zich onder andere op het bijbrengen van respect voor en
kennis van de basiswaarden en het ontwikkelen van sociale en maatschappelijke competenties.
• Artikel 10, lid 3a, WPO BES: Het bestuur draagt zorg voor een schoolcultuur die in overeenstemming is met de
basiswaarden van de democratische rechtsstaat en creëert een omgeving waarin leerlingen
worden gestimuleerd actief te oefenen met de omgang met deze waarden.
• Artikel 11 en artikel 12 WPO BES, tweede lid: Bij de kennisgebieden wordt in ieder geval aandacht besteed aan de maatschappelijke
verhoudingen
|
KWALITEITSGEBIED STUREN, KWALITEITSZORG EN AMBITIE (SKA)
|
SKA1. Visie, ambities en doelen
De school heeft een gedragen visie op goed onderwijs, heeft daarvoor ambities en doelen
en stuurt op het behalen daarvan.
|
Basiskwaliteit
De school heeft, als onderdeel van het stelsel van kwaliteitszorg, een gedragen visie,
ambities en doelen gericht op goed onderwijs die ervoor zorgen dat leerlingen een
ononderbroken ontwikkeling van leerlingen kunnen doorlopen. De schoolleiding vertaalt
haar visie, ambities en doelen in onderwijskundig beleid en stuurt daarop om de beoogde
resultaten te behalen. De schoolleiding beschrijft op welke manier ze zorgt voor het
realiseren, borgen en verbeteren van de onderwijskwaliteit en hoe ze de naleving van
de wettelijke eisen realiseert, onder meer op het gebied van de basisvaardigheden
taal, rekenen en burgerschap.
De schoolleiding sluit met haar visie, ambities en doelen aan op die van haar bestuur
en op de kenmerken van de leerlingenpopulatie van de school. Dit doet zij onder meer
door aan te geven hoe ze rekening houdt met (taal)achterstanden, de wettelijke opdracht
tot bevordering van burgerschap en specifieke leerbehoeften om bij te dragen aan gelijke
kansen voor alle leerlingen. Resultaten van eerdere evaluaties, interne en externe
dialoog zijn zichtbaar in de doelen voor het onderwijskundig beleid.
De schoolleiding richt de voorwaarden in om de onderwijskundige ambities en doelen
te bereiken, waaronder het personeelsbeleid en de organisatie van het onderwijs. Daarbij
is de interne verantwoordelijkheidsverdeling duidelijk.
|
Aanvullende ambities
• Zijn er aanvullende ambities in relatie tot de visie en doelen en (hoe) worden deze
gerealiseerd?
|
Wettelijke vereisten
• Artikel 10, achtste lid, WPO BES: Het onderwijs wordt zodanig ingericht dat daarbij op structurele en herkenbare wijze
aandacht wordt besteed aan het bestrijden van achterstanden, in het bijzonder van
taalachterstanden.
• Artikel 13 en artikel 15, vierde lid, WPO BES: Het bestuur moet zorgen voor de kwaliteit van het onderwijs op een school. Onder
zorg dragen voor wordt in elk geval verstaan: het naleven van de wet en het uitvoeren
van het stelsel van kwaliteitszorg. Dat houdt onder andere in dat er toetsbare doelen
zijn geformuleerd.
• Artikel 15, eerste lid, WPO BES: Het schoolplan bevat een beschrijving van het beleid met betrekking tot de kwaliteit
van het onderwijs dat binnen de school wordt gevoerd, en omvat in elk geval het onderwijskundig
beleid, het personeelsbeleid en het stelsel van kwaliteitszorg.
• Artikel 15, tweede lid, WPO BES: De beschrijving van het onderwijskundig beleid omvat in elk geval de inhoud van
het onderwijs, de eigen opdrachten voor het onderwijs, het pedagogisch-didactisch
klimaat en de veiligheid. Daarbij betrekt de school het schoolondersteuningsprofiel.
• Artikel 15, vierde lid, WPO BES: De school moet door haar stelsel van kwaliteitszorg zorgdragen voor de ononderbroken
ontwikkeling van leerlingen en de afstemming van het onderwijs op de voortgang in
de ontwikkeling van leerlingen. Ook moet worden vastgesteld waar verbetermaatregelen
nodig zijn.
• Artikel 27 WPO BES: Het bestuur is verantwoordelijk voor het vaststellen van het eilandelijk zorgplan.
• Artikel 33 WPO BES: Het bestuur stelt een managementstatuut vast waaruit de verantwoordelijkheidsverdeling
in de aansturing van de school blijkt.
|
SKA2. Uitvoering en kwaliteitscultuur
De school realiseert de doelen voor goed onderwijs, bevordert een kwaliteitscultuur,
zorgt voor randvoorwaarden en stuurt, waar nodig, tussentijds bij.
|
Basiskwaliteit
De school realiseert de doelen voor goed onderwijs, die voortkomen uit haar visie
en ambities. De schoolleiding zorgt daartoe voor een professionele en veilige leer-
en verbetercultuur in de school. Binnen deze kwaliteitscultuur geven schoolleiding
en het (bevoegd) onderwijspersoneel samen uitvoering aan het stelsel van kwaliteitszorg,
zodat de school als geheel gericht werkt aan het bereiken van de onderwijskundige
doelen. Waar nodig stuurt de schoolleiding tussentijds bij.
De schoolleiding zorgt ervoor dat de deskundigheidsbevordering van het personeel binnen
de gestelde doelen gestalte krijgt. Leraren(teams) oefenen daarbij de eigen verantwoordelijkheid
bij het inrichten van hun onderwijs uit.
De schoolleiding toont in haar sturing onderwijskundig leiderschap en zorgt voor een
gerichte inzet van middelen om gestelde doelen te realiseren, onder meer op het gebied
van de basisvaardigheden taal, rekenen en burgerschap. Zij werkt samen met het Expertisecentrum
Onderwijszorg en met andere scholen en organisaties, zodat geen leerling tussen wal
en schip valt.
|
Aanvullende ambities
• Zijn er aanvullende ambities voor de sturing op uitvoering en kwaliteitscultuur
en (hoe) worden deze gerealiseerd?
|
Wettelijke vereisten
• Artikel 3 en artikel 36 WPO BES: Het bestuur beschikt bij elk personeelslid waarvoor bekwaamheidseisen gelden, over
geordende gegevens over de bekwaamheid en het onderhouden daarvan.
• Artikel 13 en artikel 15, vierde lid, WPO BES: Het bestuur moet zorgen voor de kwaliteit van het onderwijs op een school. Onder
‘zorg dragen voor’ wordt in elk geval verstaan: het naleven van de wet en het uitvoeren
van het stelsel van kwaliteitszorg. Dat houdt onder andere in dat het bestuur en de
scholen zicht hebben op de kwaliteit van het onderwijs. Daarbij moet het functioneren
van de kwaliteitscyclus centraal staan.
• Artikel 15, derde lid, WPO BES: Het schoolplan bevat een beschrijving van het personeelsbeleid. Dit personeelsbeleid
gaat in elk geval over hoe wordt voldaan aan de eisen van bevoegdheid en onderhoud
van bekwaamheid, de bijdrage van het personeel aan het onderwijskundig beleid en het
pedagogisch-didactisch handelen.
• Artikel 28 WPO BES jo. artikel 1 WPO BES: Er is een Expertisecentrum Onderwijszorg aangewezen dat onder andere onderwijsondersteunende
activiteiten en ambulante begeleiding verzorgt. Het bestuur van de school blijft verantwoordelijk
voor de leerling tijdens het verblijf binnen het Expertisecentrum Onderwijszorg.
• Artikel 26 en artikel 28 WPO BES: Het bestuur is voor elk van zijn scholen aangesloten bij een samenwerkingsverband.
Dat verband kan bestaan uit een expertisecentrum onderwijszorg om de leerlingen met
een specifieke onderwijsbehoefte deskundige ondersteuning te bieden.
|
SKA3. Evaluatie, verantwoording en dialoog
De school evalueert en analyseert systematisch of zij de doelen realiseert en verantwoordt
zich daarover. Ze stelt, wanneer nodig, het schoolbeleid bij en betrekt interne en
externe belanghebbenden in een goed functionerende dialoog.
|
Basiskwaliteit
De schoolleiding monitort, evalueert, analyseert en beoordeelt als onderdeel van het
stelsel van kwaliteitszorg in hoeverre de doelen en het beleid worden gerealiseerd,
en informeert het bestuur daarover. Zij haalt intern en extern actief informatie op
om zicht te krijgen op de uitvoering, de resultaten van het onderwijs voor de leerlingen
en mogelijke kansen en bedreigingen voor de verdere ontwikkeling van het onderwijs,
onder meer op het gebied van de basisvaardigheden taal, rekenen en burgerschap.
Voor een goede overdracht en om zicht te houden op het vervolgsucces van haar leerlingen,
onderhoudt de school contact met de scholen/instellingen waar deze naartoe uitstromen.
De schoolleiding organiseert tegenspraak. Daarvoor gaat zij actief een dialoog aan
met in ieder geval ouders, personeel, (gemeenschappelijke) medezeggenschapraad ((G)MR)
en wanneer van toepassing leerlingen, gemeenten en/of (regionale)werkgevers.
De school informeert belanghebbenden minimaal jaarlijks op toegankelijke wijze over
haar doelen en werkwijze, en over de resultaten die zij behaald heeft.
De schoolleiding analyseert en beoordeelt de uitkomsten van de evaluatie en verwerkt
deze wanneer nodig in het (verbeter)beleid, zodat dit bijdraagt aan de ontwikkeling
en verbetering van het onderwijs. Daarnaast gebruikt de school de uitkomsten van de
evaluatie om de sturing te verbeteren. Zij maakt daarbij duidelijk welk effect de
inbreng van belanghebbenden heeft op het borgen en bijstellen van het schoolbeleid.
|
Aanvullende ambities
• Zijn er aanvullende ambities voor de evaluatie, verantwoording en dialoog en (hoe)
worden deze gerealiseerd?
|
Wettelijke vereisten
• Artikel 10, eerste lid, WPO BES: Het onderwijs wordt zodanig ingericht dat de leerlingen een ononderbroken ontwikkelingsproces
kunnen doorlopen.
• Artikel 13 en artikel 15, vierde lid, WPO BES: Het bestuur zorgt voor de kwaliteit van het onderwijs op de scholen via een stelsel
van kwaliteitszorg. Dat houdt onder andere in dat er regelmatig wordt geëvalueerd
of deze doelen worden gehaald.
• Artikel 16, eerste lid, sub a en e, WPO BES: De school maakt in de schoolgids duidelijk wat de doelen van het onderwijs zijn
en welke resultaten met het onderwijsleerproces worden bereikt, inclusief context
daarbij. Ook maakt de school daarin duidelijk wat de bevindingen ten aanzien van het
stelsel van kwaliteitszorg zijn, evenals de maatregelen die naar aanleiding daarvan
zijn getroffen.
• Artikel 18 en artikel 19 WPO BES: Aan de school is een (gemeenschappelijke) medezeggenschapsraad verbonden. Het bestuur
stelt de medezeggenschapsraad ten minste tweemaal per jaar in de gelegenheid de algemene
gang van zaken in de school met hem te bespreken. Verder komen zij bijeen als daarom
gemotiveerd door het bestuur, de vertegenwoordigers van ouders, de vertegenwoordigers
van leerlingen of de vertegenwoordigers van personeel wordt verzocht.
|
Bijlage 7. Uitwerking burgerschap en basiswaarden
De standaarden hebben betrekking op aspecten van kwaliteit, waaronder het onderwijs
gericht op bevordering van burgerschap. Hieronder wordt aangegeven in welke standaarden
onderdelen van burgerschap aan de orde zijn en geven we met enige nadere uitwerking
(A) een overzicht van de inrichting van het toezicht op basiswaarden (B).
Het toezicht op burgerschap is integraal onderdeel van het inspectietoezicht en omvat,
al naar gelang de situatie, aandacht voor een of meer onderdelen, en krijgt aandacht
als apart thema of in samenhang met andere aspecten van kwaliteit.
A. Bevordering burgerschap
De wettelijke burgerschapsopdracht bepaalt dat onderwijs actief burgerschap en sociale
cohesie bevordert. Bij het toezicht hanteert de inspectie geen ‘eigen’ eisen; alleen
de wet is uitgangspunt, die bevat minimumeisen. Dat betekent dat zolang scholen aan
wettelijke eisen voldoen, invullingen gekozen kunnen worden die passen bij de school.
De wettelijke eisen zijn in de standaarden verwerkt en deze zijn hieronder weergegeven.
Standaarden schoolniveau
OP0
|
Basisvaardigheden
|
OP1
|
Aanbod
|
OP2
|
Zicht op ontwikkeling en begeleiding
|
OP3
|
Pedagogisch-didactisch handelen
|
VS1
|
Veiligheid
|
VS2
|
Schoolklimaat
|
OR2
|
Sociale en maatschappelijke competenties
|
SKA1
|
Visie, ambities en doelen
|
SKA2
|
Uitvoering en kwaliteitscultuur
|
SKA3
|
Evaluatie, verantwoording en dialoog
|
Standaarden bestuursniveau
BKA1
|
Visie, ambities en doelen
|
BKA2
|
Uitvoering en kwaliteitscultuur
|
BKA3
|
Evaluatie, verantwoording en dialoog
|
De wet vraagt:
waarbij de volgende elementen op herkenbare wijze terugkomen in het onderwijs:
-
2) kennis van en het respect voor basiswaarden van de democratische rechtsstaat worden
bevorderd (standaarden OP0, VS1, VS2);
-
3) sociale en maatschappelijke competenties worden ontwikkeld (standaarden OP0, VS2);
-
4) de schoolcultuur is in overeenstemming met basiswaarden, leerlingen worden gestimuleerd
daarmee te oefenen en de school draagt zorg voor een veilige omgeving waarin leerlingen
en personeel zich geaccepteerd voelen (standaarden OP3, VS1, VS2).
Toelichting
Ad 1) Standaarden Basisvaardigheden, Zicht op ontwikkeling en begeleiding en Sociale
en maatschappelijke competenties (OP0, OP2, OR2):
De inspectie stelt vast of het onderwijs doelgericht, samenhangend en herkenbaar is,
en de school de leerresultaten op betrouwbare en inzichtelijke manier in kaart brengt.
Of het onderwijs doelgericht is, blijkt uit de formulering van geconcretiseerde leerdoelen
die de school bereiken wil voor bevordering van basiswaarden en sociale en maatschappelijke
competenties. Of het onderwijs samenhangend is, blijkt uit de logische opbouw van
de leerstof en aanpak waarmee de school de leerdoelen bereiken wil. Of het onderwijs
gericht op bevordering van burgerschap herkenbaar is, blijkt uit de realisering van
de geplande leerstof en aanpak. Of de school de leerresultaten op betrouwbare en inzichtelijke
wijze in kaart brengt, blijkt uit dat de school over gegevens beschikt die een adequaat
beeld van de resultaten geven, zodanig dat beoordeeld kan worden of de school haar
leerdoelen realiseert.
Ad 2) en 3) Standaarden Basisvaardigheden, Veiligheid, Schoolklimaat (OP0, VS1, VS2):
De inspectie stelt vast of het onderwijs gericht is op bevordering van basiswaarden
en sociale en maatschappelijke competenties, en uitgaat van het uitgangspunt van gelijke
behandeling van gelijke gevallen. Of het onderwijs gericht is op basiswaarden blijkt
uit aandacht voor bevordering van kennis van, respect voor en handelen vanuit basiswaarden
(zie B). Of het onderwijs gericht is op ontwikkeling van sociale en maatschappelijke
competenties blijkt uit aandacht van de school voor de competenties die de leerling
in staat stellen deel uit te maken van en bij te dragen aan de pluriforme, democratische
samenleving. De school kan hier eigen keuzes maken. Daarnaast zijn er de kerndoelen
op het sociale en maatschappelijke domein. Scholen geven bij de vormgeving van aanbod
en aanpak blijk van inzicht in de leerlingenpopulatie en de leefwereld van de leerlingen.
Ad 4) Standaarden Pedagogisch-didactisch handelen, Veiligheid en Schoolklimaat (OP3,
VS1, VS2):
De inspectie stelt vast of het bestuur zorg draagt voor een schoolklimaat dat in overeenstemming
is met de basiswaarden, waarin leerlingen oefenmogelijkheden wordt geboden en voor
een veilig, inclusief schoolklimaat waarin allen zich geaccepteerd voelen. Of wordt
gezorgd voor bedoeld schoolklimaat blijkt uit uitvoering van beleid waardoor het bestuur
daarin inzicht heeft en zo nodig verbeteringen realiseert. Of het schoolklimaat in
overeenstemming is met basiswaarden blijkt uit het voorleven van basiswaarden en de
afwezigheid van strijdigheid met basiswaarden. Of het schoolklimaat leerlingen oefenmogelijkheden
biedt, blijkt uit situaties waarin leerlingen worden gestimuleerd met basiswaarden
te oefenen. Of sprake is van een veilig, inclusief schoolklimaat blijkt uit informatie
die inzicht geeft in de mate waarin leerlingen en personeel zich geaccepteerd voelen.
Via de standaarden voor kwaliteitszorg van bestuur en school (standaarden SKA1-3;
BKA1-3) beoordeelt de inspectie tenslotte of het onderwijs aan de wettelijke eisen
voldoet en het bestuur haar zorgplicht hieromtrent realiseert (standaarden SKA1-3;
BKA1-3).
B. Basiswaarden van de democratische rechtsstaat
Bevordering van basiswaarden vormt een belangrijk aspect van de wettelijke burgerschapsopdracht.
Basiswaarden van de democratische rechtsstaat (hierna: basiswaarden) weerspiegelen
de algemene, breed erkende essentiële waarden waarop onze democratische manier van
samenleven is gebaseerd. Ze zijn breed gelegitimeerd, verankerd in de nationale en
internationale rechtsorde en neergelegd in onder meer de Nederlandse Grondwet en de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens. Basiswaarden zijn kort gezegd
basale, minimale en breed onderschreven waarden die de democratische rechtsstaat schragen.
De basiswaarden waarom het in het onderwijs gaat, zijn vastgelegd en uitgewerkt in
het wettelijk kader in de gewijzigde burgerschapsopdracht in de onderwijswetten voor
funderend onderwijs (Gewijzigd voorstel van wet, 17 november 2020. Tweede Kamer der
Staten-Generaal, vergaderjaar 2020-2021, 35 352 nr. 2; memorie van toelichting en
Nota naar aanleiding van het verslag, Tweede Kamer der Staten-Generaal, vergaderjaar
2019-2020, 35 352 nr. 3 en nr. 6). Die uitwerking vormt het (hiertoe begrensde) uitgangspunt
voor het inspectietoezicht op basiswaarden. De navolgende uitwerking en formuleringen
zijn aan dit wettelijk kader ontleend.
Basiswaarden van de democratische rechtsstaat
Het respect voor de menselijke waardigheid zonder onderscheid des persoons staat aan
de basis van de drie basiswaarden van de democratische, pluriforme en Nederlandse
rechtsstaat: vrijheid, gelijkwaardigheid en solidariteit. De basiswaarde vrijheid
wordt bevorderd door aandacht voor vrijheid van meningsuiting en autonomie. Gelijkwaardigheid
wordt bevorderd in de vorm van het gelijkheidsbeginsel en het afwijzen van discriminatie.
Solidariteit wordt bevorderd door verdraagzaamheid, begrip en verantwoordelijkheidsbesef
en het afwijzen van onverdraagzaamheid.
Dit betekent dat scholen aandacht besteden aan vrijheid van meningsuiting, het gelijkheidsbeginsel,
begrip, verdraagzaamheid, het afwijzen van onverdraagzaamheid en discriminatie, en
autonomie en verantwoordelijkheidsbesef. Deze elementen vormen in de onderwijspraktijk
de minimale kern waaraan een school moet voldoen bij de bevordering van respect voor
en de kennis van basiswaarden.
De burgerschapswet creëert geen nieuwe basiswaarden. Ook onder de eerdere wettelijke
opdracht was sprake van bevordering van deze basiswaarden. Wel is het gewicht daarvan
groter geworden. In aansluiting bij deze wettelijke kaders en ter bevordering van
de continuïteit voor onderwijspraktijk en inspectietoezicht wordt in de op praktijk
gerichte operationalisering uitsluitend uitgegaan van de volgende uitwerkingen. Deze
uitwerkingen zijn gericht op concrete toepassing in de dagelijkse schoolpraktijk en
geformuleerd op voor alle betrokkenen (inclusief leerlingen) toegankelijke wijze:
-
• Vrijheid van meningsuiting betekent dat je mag zeggen of schrijven wat je denkt of
tegen de opvatting van anderen in mag gaan. Iedereen mag dus ook zijn of haar geloof
uitdragen, of zijn of haar mening aan anderen voorhouden. Daarbij moet je je wel houden
aan de wet.
-
• Het gelijkheidsbeginsel (ook wel gelijkheid of gelijkwaardigheid genoemd) betekent
dat mensen van gelijke waarde zijn. Daarbij maakt het niet uit wat je denkbeelden
zijn of wat je gelooft. Je hoeft niet te vinden dat die denkbeelden of gebruiken zelf
waardevol zijn, maar wel dat mensen met andere denkbeelden en gebruiken niet minder
waard zijn dan jij of dan jouw groep.
-
• Begrip voor anderen betekent dat je probeert te begrijpen waarom mensen of groepen
bepaalde denkbeelden of gebruiken hebben: wat is de achtergrond daarvan en waarom
is dat belangrijk voor een ander?
-
• Verdraagzaamheid (ook wel tolerantie genoemd) betekent dat je de mening of het gedrag
van een ander accepteert, ook al ben je het er helemaal niet mee eens. En het betekent
ook dat je iedereen de ruimte wilt geven om zo’n mening of zulk gedrag te hebben.
Natuurlijk moet iedereen zich daarbij wel houden aan de wet.
-
• Afwijzen van onverdraagzaamheid: onverdraagzaamheid (ook wel intolerantie genoemd)
is het tegenovergestelde van tolerantie. Het betekent dat je vindt dat andere mensen
of groepen, dingen waar jij het niet mee eens bent niet zouden mogen denken of doen;
en dat je het niet nodig vindt dat ieder de ruimte krijgt om zo’n mening of zulk gedrag
te hebben.
-
• Afwijzen van discriminatie: discriminatie betekent dat mensen of groepen bij anderen
achtergesteld worden of dat je vindt dat er voor mensen met andere denkbeelden of
gebruiken niet zoveel ruimte hoeft te zijn of dat die denkbeelden of gebruiken misschien
zelfs verboden moeten worden.
-
• Autonomie betekent dat iedereen zelf kan bepalen wie hij/zij wil zijn en hoe hij/zij
zijn/haar leven wil leiden. Iedereen is dus bijvoorbeeld vrij om zelf te bepalen welke
denkbeelden of welk geloof voor hem/haar belangrijk zijn/is. Daarbij moet je je wel
houden aan de wet.
-
• Verantwoordelijkheidsbesef betekent dat mensen verantwoordelijkheid willen nemen voor
wat ze zeggen en doen (en wat ze niet zeggen en doen) en dat ze daarbij rekening willen
houden met wat dat voor anderen betekent. Daarbij is vooral belangrijk dat je probeert
anderen niet te schaden en dat je de samenleving en de democratie wilt helpen om goed
te functioneren. Hoe je dat doet, mag iedereen zelf weten.
Reikwijdte
Actieve bevordering van de basiswaarden van de democratische rechtsstaat neemt binnen
de wettelijke opdracht een centrale plaats in. Van scholen wordt verwacht dat zij
werken aan borging en overdracht van de basiswaarden. Ten overvloede zij daarbij opgemerkt
dat uit deze opdracht ook volgt dat onderwijs of handelen van de school niet in strijd
met basiswaarden kan zijn. Goed burgerschapsonderwijs sluit aan bij de leefwereld
van leerlingen en de interesses, problemen en risico’s die hiermee gepaard gaan. Uitgangspunt
bij het toezicht is dat scholen blijk geven van inzicht in hun leerlingenpopulatie
en hun leefwereld en dit, indien nodig, vertalen naar het onderwijs. Verder is van
belang dat basiswaarden structureel onderdeel zijn van de schoolcultuur en dat deze
daarmee in overeenstemming is. De inspectie ziet toe op de naleving daarvan via de
zorg van het bestuur voor een schoolcultuur waarin alle betrokkenen basiswaarden als
centrale spelregels hanteren en voorleven en voor een omgeving waarin leerlingen worden
gestimuleerd actief te oefenen met de omgang met basiswaarden.
Bijlage 2. Onderzoekskader 2021 voor het toezicht op het voortgezet onderwijs
Terugwerkende kracht
Voor
deze
bijlage is een wijziging met terugwerkende kracht gepubliceerd. Zie
opmerking onder de tekst voor nadere informatie.
Versie per 1 augustus 2023
Inhoud
Samenvatting
|
1
|
Inleiding
|
|
1.1
|
Inleiding
|
|
1.2
|
Waar houden we toezicht op?
|
|
1.3
|
Begripsbepalingen
|
|
1.4
|
Niveaus in het toezicht
|
|
1.5
|
Werking en evaluatie
|
2.
|
Visie en uitgangspunten voor het toezicht
|
|
2.1
|
Inleiding
|
|
2.2
|
Visie
|
|
2.3
|
Uitgangspunten voor het toezicht
|
|
|
2.3.1
|
Verbeteren stelselkwaliteit
|
|
|
2.3.2
|
Verantwoordelijkheid bij besturen
|
|
|
2.3.3
|
Waarborgen
|
|
|
2.3.4
|
Stimuleren
|
|
|
2.3.5
|
Proportionaliteit en maatwerk
|
3.
|
Stelseltoezicht
|
|
3.1
|
Inleiding
|
|
3.2
|
Stelselkwaliteit en stelseltoezicht
|
|
|
3.2.1
|
Een stelsel van onderwijsvoorzieningen
|
|
|
3.2.2
|
Stelseltoezicht
|
|
3.3
|
Raamwerk voor stelselkwaliteit
|
4.
|
Waarderingskader besturen
|
|
4.1
|
Inleiding
|
|
4.2
|
Opbouw van het kader
|
|
4.3
|
Kwaliteitsgebied en standaarden
|
5
|
Waarderingskader scholen
|
|
5.1
|
Inleiding
|
|
5.2
|
Opbouw van het kader
|
|
5.3
|
Kwaliteitsgebieden en standaarden
|
|
5.4
|
Overige wettelijke vereisten
|
6
|
Oordelen en waarderen
|
|
6.1
|
Inleiding
|
|
6.2
|
Stimuleren op stelselniveau
|
|
6.3
|
Oordelen en waarderen standaarden bestuur en school
|
|
6.4
|
Oordelen en waarderen op bestuursniveau
|
|
6.5
|
Oordelen en waarderen op schoolniveau
|
|
|
6.5.1
|
Wettelijke norm zeer zwak onderwijs
|
|
|
6.5.2
|
Normering bij niet te beoordelen resultaten
|
|
|
6.5.3
|
Extra normering voor nieuwe scholen
|
|
|
6.5.4
|
Normering per 1 augustus 2024
|
|
6.6
|
Oordeelsvorming
|
|
|
6.6.1
|
Beoordelen naleving deugdelijkheidseisen
|
|
|
6.6.2
|
Waarderen van ambities
|
|
|
6.6.3
|
Omgeving van bestuur en school
|
7.
|
Werkwijze toezicht
|
|
7.1
|
Inleiding
|
|
7.2
|
Stelseltoezicht
|
|
|
7.2.1
|
Werkwijze van het stelseltoezicht
|
|
|
7.2.2
|
Monitoring en analyse van ontwikkelingen
|
|
|
7.2.3
|
Agenderen en interveniëren
|
|
7.3
|
Toezicht op besturen en scholen
|
|
|
7.3.1
|
Werkwijze toezicht op besturen en scholen
|
|
|
7.3.2
|
Proportionaliteit en maatwerk
|
|
|
7.3.3
|
Jaarlijkse prestatie- en risicoanalyse
|
|
7.4
|
Toezichtsactiviteiten bij besturen en scholen
|
|
|
7.4.1
|
Vierjaarlijks onderzoek bestuur en scholen
|
|
|
7.4.2
|
Onderzoeken op schoolniveau
|
|
|
7.4.3
|
Onderzoeken specifiek gericht op financieel beheer
|
|
|
7.4.4
|
Overige toezichtsactiviteiten
|
|
7.5
|
Vervolgtoezicht, intensivering en sancties
|
|
|
7.5.1
|
Vervolgtoezicht bij herstelperiode
|
|
|
7.5.2
|
Escaleren
|
8.
|
Communicatie en rapportage
|
|
8.1
|
Inleiding
|
|
8.2
|
Communicatie
|
|
8.3
|
Rapportage
|
|
|
8.3.1
|
Stelselniveau
|
|
|
8.3.2
|
Bestuursniveau
|
|
|
8.3.3
|
Schoolniveau
|
|
8.4
|
Openbaarmaking, zienswijze en bezwaar
|
9.
|
Specifieke toepassingen van het onderzoekskader
|
|
9.1
|
Inleiding
|
|
|
9.2
|
Besturen samenwerkingsverbanden passend onderwijs
|
|
|
9.2.1
|
Inleiding
|
|
|
9.2.2
|
Aanpassingen waarderingskader en normering
|
|
|
9.2.3
|
Werkwijze
|
|
9.3
|
Praktijkonderwijs
|
|
|
9.3.1
|
Inleiding
|
|
|
9.3.2
|
Aanpassingen waarderingskader en normering
|
|
|
9.3.3
|
Werkwijze
|
|
9.4
|
Eerste opvang anderstaligen
|
|
|
9.4.1
|
Inleiding
|
|
|
9.4.2
|
Aanpassingen waarderingskader en normering
|
|
|
9.4.3
|
Werkwijze
|
|
9.5
|
Internationaal georiënteerd voortgezet onderwijs
|
|
|
9.5.1
|
Inleiding
|
|
|
9.5.2
|
Aanpassingen waarderingskader en normering
|
|
|
9.5.3
|
Werkwijze
|
|
9.6
|
Toezicht op vavo en particuliere zelfstandige exameninstellingen (B2-scholen)
|
|
|
9.6.1
|
Inleiding
|
|
|
9.6.2
|
Aanpassingen waarderingskader en normering
|
|
|
9.6.3
|
Werkwijze
|
|
|
9.6.4
|
Werkwijze start kwaliteitsonderzoek
|
|
9.7
|
Doorlopende leerroutes vmbo-mbo
|
|
|
9.7.1
|
Inleiding
|
|
|
9.7.2
|
Aanpassingen waarderingskader en normering
|
|
|
9.7.3
|
Werkwijze
|
|
9.8
|
Onderwijs in Caribisch Nederland
|
|
|
9.8.1
|
Inleiding
|
|
|
9.8.2
|
Aanpassing waarderingskader en normering
|
|
|
9.8.3
|
Werkwijze
|
Bijlage 1 Waarderingskader besturen samenwerkingsverbanden passend onderwijs
|
Bijlage 2 Waarderingskader praktijkonderwijs
|
Bijlage 3 Waarderingskader eerste opvang anderstaligen
|
Bijlage 4 Waarderingskader internationaal georiënteerd voortgezet onderwijs (igvo)
|
Bijlage 5 Waarderingskader vavo en particuliere zelfstandige exameninstellingen (B2)
|
Bijlage 6 Waarderingskader doorlopende leerroutes vmbo-mbo
|
Bijlage 7 Waarderingskader voortgezet onderwijs Caribisch Nederland
|
Bijlage 8 Uitwerking burgerschap en basiswaarden
|
Samenvatting
Inleiding
Toezicht vereist actualisatie en continue verbetering om effectief te zijn en te blijven.
Op basis van evaluaties, ervaringen en actuele ontwikkelingen heeft de Inspectie van
het Onderwijs daarom het Onderzoekskader 2017 aangepast. Het vernieuwde toezicht dat toen in werking trad nam de verantwoordelijkheid van
besturen voor de kwaliteit van hun scholen en opleidingen als uitgangspunt. Die ontwikkeling
zetten we (hiermee wordt in dit document de inspectie bedoeld) door en wordt met dit
aangepaste kader verder verstevigd.
In het onderzoekskader is beschreven hoe het toezicht op het onderwijs is ingericht.
Het omvat het waarderingskader op grond waarvan we oordelen en waarderen en omschrijft
de werkwijze daarvoor.
Visie
Centraal in het toezicht op het onderwijs staan de belangen van de leerlingen en studenten.
Het doel is het stelsel zo te laten functioneren dat het voorziet in de bagage die
voor leerlingen en studenten nu en in hun verdere onderwijsloopbaan en leven essentieel
is. Iedereen heeft recht op onderwijs van voldoende kwaliteit en moet erop kunnen
vertrouwen dat het onderwijs op een school op orde is. Onze missie, ‘Effectief toezicht
voor beter onderwijs’, sluit daarop aan. In ons toezicht waarborgen we de kwaliteit
van het onderwijs en stimuleren we de verbetering ervan.
Onze missie wordt gedragen door vijf uitgangspunten. De uitgangspunten hangen met
elkaar samen en borduren op elkaar voort. Met elk uitgangspunt afzonderlijk, maar
vooral in die samenhang beoogt het toezicht bij te dragen aan de verbetering van de
kwaliteit van het onderwijsstelsel. Daarnaast sluit het toezicht aan bij de verantwoordelijkheid
die besturen hebben voor het onderwijs, bewaakt het in aanvulling daarop de basiskwaliteit
(waarborgen) en wil het beter onderwijs bevorderen (stimuleren). We bepalen de intensiteit
van het toezicht per bestuur (proportionaliteit) en houden bij de uitvoering rekening
met de organisatiekenmerken en omstandigheden van het bestuur (maatwerk).
Toezicht op de kwaliteit van het onderwijs richt zich op drie niveaus, die voortvloeien
uit onze wettelijke opdracht(en): op het stelsel, op besturen en op hun scholen. Hierna
wordt per niveau toegelicht hoe het toezicht is ingericht.
Toezicht op het onderwijsstelsel
Toezicht op de kwaliteit van het onderwijs richt zich op de context waarbinnen besturen
en hun scholen hun werk doen: we spreken dan over het onderwijsstelsel als geheel.
Voor de werking en de kwaliteit van het stelsel beschouwen we onderdelen ervan en
de verbanden daartussen. We geven daarmee invulling aan de reflectieve functie van
het toezicht: vanwege onze wettelijke taak op stelselniveau reflecteren we op de kwaliteit
van het stelsel.
Het stelseltoezicht gaat uit van het belang dat de samenleving als geheel heeft bij
het onderwijs: het publieke belang. Als onderdeel daarvan geven we in het toezicht
aandacht aan specifieke kansen en bedreigingen, specifieke onderdelen van het stelsel
of groepen leerlingen. Als toezichthouder moeten we daarom weten hoe het onderwijs
zich ontwikkelt en, als er iets niet goed loopt, de samenleving informeren. De kernfuncties
van het onderwijs (kwalificatie, socialisatie en allocatie, waaronder selectie en
gelijke kansen) nemen we in ons toezicht als uitgangspunt voor de omschrijving van
de kwaliteit van het onderwijsstelsel.
Stelseltoezicht was al onderdeel van het toezicht van de inspectie, maar nieuw is
dat we de kwaliteit hebben gedefinieerd in een raamwerk. Dat is geen kader waarmee
we een individueel bestuur of een individuele school beoordelen of waarderen, het
is een raamwerk om het onderwijs als geheel te beschouwen. Het biedt sturing en focus
voor het krijgen van zicht op trends en knelpunten in het stelsel. Op basis daarvan
agenderen we de risico’s en interveniëren we, op het niveau van het stelsel, wanneer
dat vanuit de stimulerende functie van het toezicht passend of nodig is.
We duiden en waarderen jaarlijks in ‘De Staat van het Onderwijs’ hoe het met de kernfuncties
en voorwaarden van het onderwijsstelsel is gesteld. Daarnaast maken we vaak aparte
themarapporten.
Toezicht op het bestuur en zijn scholen
Besturen zijn ervoor verantwoordelijk dat het onderwijs op hun scholen van voldoende
kwaliteit is en dat het financieel beheer op orde is. Door het aangepaste onderzoekskader
worden besturen daarnaast nog nadrukkelijker gestimuleerd om na te denken over hun
eigen ambities. Elke vier jaar onderzoekt de inspectie in het ‘Vierjaarlijks onderzoek
bij bestuur en scholen’ de mate waarin het bestuur deze verantwoordelijkheid neemt
en of de (be)sturing op de kwaliteit van de scholen op orde is.
We beoordelen de kwaliteit van de besturing in het kwaliteitsgebied Besturing, kwaliteitszorg
en ambitie. De kern van het kwaliteitsgebied is dat het bestuur zorgt voor besturing
van de onderwijskwaliteit op de scholen en voor een goede organisatie en kwaliteitscultuur.
Uit het oordeel op dit kwaliteitsgebied blijkt of het bestuur in staat is om met zijn
(be)sturing de kwaliteit en het financieel beheer van het onderwijs op de scholen
te waarborgen en verder te ontwikkelen. Wat nieuw is, is dat het financieel beheer
integraal onderdeel van de standaarden in dit kwaliteitsgebied is.
Om te onderzoeken in hoeverre de besturing door het bestuur op orde is, ondernemen
we onderzoeksactiviteiten op bestuurs- en schoolniveau die we vooraf vastleggen in
een onderzoeksplan. Met verificatie-activiteiten toetsen we bij besturen en scholen
in hoeverre het bestuur zicht heeft op de kwaliteit van zijn onderwijs, het financieel
beheer en hoe het bestuur daarop stuurt. Zo spreken we onder andere met de medezeggenschapsraad
of studentenraad en het interne toezicht. Daarnaast voeren we activiteiten op scholen
uit, zoals het voeren van gesprekken met leerlingen, ouders en schoolleiders of het
afleggen van lesbezoeken. Ook kunnen we een risico-onderzoek uitvoeren. Het onderzoek
leidt tot een oordeel of waardering per standaard. Op basis van de beslisregels beoordelen
we de besturing ook op het niveau van het gehele kwaliteitsgebied. Dit laatste is
voor sommige sectoren nieuw ten opzichte van 2017. De waardering Goed kunnen we zowel
op het niveau van de standaard als op het niveau van het kwaliteitsgebied toekennen
als het bestuur niet alleen voldoet aan de deugdelijkheidseisen, maar ook ambities
realiseert die daarboven uitstijgen. Het rapport van het onderzoek, inclusief de oordelen
en waarderingen, maken we openbaar via onze website.
Afhankelijk van de kwaliteit van de besturing en eventuele tekortkomingen bepalen
we het vervolgtoezicht. Er kan gekozen worden om het toezicht te intensiveren of juist
minder intensief te laten zijn. Dit vervolgtoezicht kan uitgevoerd worden door het
bestuur of door de inspectie. Daarnaast is het mogelijk dat er een tussentijds onderzoek
plaatsvindt, als dit op basis van bepaalde informatie, zoals signalen of financiële
kengetallen, nodig blijkt. Bij een bestuur dat er niet in slaagt zijn besturing op
(delen van) de kwaliteit van scholen te waarborgen, voeren wij zelf (delen van) het
tussentijds onderzoek uit.
Toezicht op individuele scholen
Het bestuur is verantwoordelijk voor de kwaliteit van het onderwijs op zijn scholen,
waarbinnen schoolleiders hun verantwoordelijkheid voor de sturing van de kwaliteit
op school vormgeven. De waarborgfunctie van de inspectie sluit daarop aan. Deze waarborgfunctie
wordt versterkt door meer en beter gebruik te maken van signalen en andere gegevens
en informatie, waaronder schooleigen informatie zoals het schoolplan. Het toezicht
op individuele scholen is daarmee ook aanvullend op wat het bestuur zelf uitvoert
en waarover het bestuur zich verantwoordt. Naast verificatie-activiteiten op scholen
waar we onderdelen van de kwaliteit onderzoeken, is het mogelijk dat we op het niveau
van een school op (een selectie van) standaarden oordelen geven of een waardering
uitspreken. Dit doen we bij een onderzoek naar risico’s en bij een onderzoek naar
de waardering Goed. Wanneer wij risico’s signaleren, voeren wij (afhankelijk van de
aard van de risico’s) het onderzoek op de school geheel of gedeeltelijk uit. Dit kan
zowel binnen als buiten het vierjaarlijks onderzoek plaatsvinden.
Wanneer we een onderzoek naar risico’s of naar de waardering Goed uitvoeren, gebruiken
we standaarden uit het waarderingskader voor scholen. We beoordelen standaarden binnen
de kwaliteitsgebieden Onderwijsproces, Veiligheid en schoolklimaat, Onderwijsresultaten
en Sturen, kwaliteitszorg en ambitie. De standaarden krijgen een oordeel of waardering. Daarnaast kan een school, op basis
van een beslisregel, het eindoordeel Zeer zwak, Onvoldoende of Voldoende (basiskwaliteit)
krijgen. De oordelen en/of waarderingen, die vaak onderdeel zijn van het rapport van
het vierjaarlijks onderzoek, maken we openbaar via onze website.
Net zoals bij besturen is ook op scholen vervolgtoezicht mogelijk bij tekortkomingen
en bij het oordeel Onvoldoende of Zeer zwak. Ook bij scholen is het, zoals hierboven
aangegeven, mogelijk dat we tussentijds een onderzoek naar risico’s uitvoeren, bijvoorbeeld
bij ernstige signalen. De intensiteit van het vervolgtoezicht hangt net als bij besturen
af van de kwaliteit van het bestuur. We gaan er namelijk van uit dat het bestuur er
in eerste instantie zelf voor zorgt dat er effectieve maatregelen worden getroffen.
Een laatste type onderzoek waarbij we scholen bezoeken, is het themaonderzoek. De
uitkomsten van themaonderzoeken brengen we op verschillende manieren onder de aandacht
van besturen, scholen en de samenleving.
Afsluiting
Hierboven is het toezicht op het funderend onderwijs en het middelbaar beroepsonderwijs
beschreven. Voor elke sector is een specifiek onderzoekskader gemaakt op basis van
de relevante wet- en regelgeving en de ontwikkelingen in de sector. Daarnaast zijn
er specifieke toepassingen van en uitzonderingen op het reguliere onderzoekskader,
zoals bij de samenwerkingsverbanden voor passend onderwijs en bij onderwijssoorten
en voorzieningen waarvoor specifieke wet- en regelgeving geldt.
In het onderzoekskader is beschreven hoe het toezicht is vormgegeven en wat de inspectie
verwacht van het onderwijs. Uiteindelijk begint de verantwoordelijkheid voor beter
onderwijs voor alle leerlingen op de school zelf. Het bestuur kan scholen daarin activeren
en dit borgen. De inspectie zal hierop toezien, zo nodig ingrijpen en verdere kwaliteitsverbetering
stimuleren.
1. Inleiding
1.1. Inleiding
Het onderwijs verandert voortdurend door nieuwe ontwikkelingen in de samenleving.
Daarom is het nodig het toezicht op (de kwaliteit van) het onderwijs regelmatig aan
te passen. In 2017 is het toezicht vernieuwd. Sinds die tijd is de verantwoordelijkheid
van besturen voor de kwaliteit van hun scholen het uitgangspunt voor het toezicht.
In het toezicht op het onderwijs in Nederland gaat het om de leerlingen en studenten.
De inspectie heeft inmiddels enkele jaren ervaring opgedaan met het onderzoekskader
van 2017. Na evaluatie stellen we het toezicht bij. Dit doen we niet alleen op grond
van de opgedane ervaringen, maar ook op basis van actuele ontwikkelingen, verbetersuggesties
vanuit het onderwijsveld en aanpassingen in beleid en wet- en regelgeving. In het
voorliggende onderzoekskader zijn deze bijstellingen verwerkt. Hierin gaan we uit
van de wettelijke taken van de inspectie en de voorschriften in wet- en regelgeving
zoals deze voor de desbetreffende sectoren gelden. Daarnaast zijn de uitgangspunten
voor het toezicht, zoals al geformuleerd in het Onderzoekskader 2017, verder verankerd
in dit herziene onderzoekskader.
Het door de minister vastgestelde Onderzoekskader 2021 (hierna: onderzoekskader) van
de Inspectie van het Onderwijs (hierna: inspectie) beschrijft hoe het toezicht op
het voortgezet onderwijs is ingericht. Het onderzoekskader omvat het kader, op grond
waarvan we oordelen en waarderen, en de werkwijze. Het onderzoekskader is bedoeld
om de werkwijze van de inspectie voor anderen inzichtelijk te maken en het toezicht
transparant uit te voeren.
In dit eerste hoofdstuk beschrijven we de wettelijke basis van het onderzoekskader
en geven we de belangrijke begrippen in het toezicht weer. In hoofdstuk 2 gaan we
in op de visie en de uitgangspunten voor ons toezicht. Daarna volgt in hoofdstuk 3
de invulling van het stelseltoezicht en in de hoofdstukken 4 en 5 de waarderingskaders
voor het toezicht op bestuurs- en schoolniveau. Vervolgens beschrijven we hoe we tot
oordelen en waarderingen komen (hoofdstuk 6), onze werkwijze (hoofdstuk 7) en communicatie
(hoofdstuk 8). Tot slot geven we een overzicht van onderwijsvoorzieningen waarvoor
specifieke wetgeving geldt en waar het waarderingskader en de werkwijze afwijken (hoofdstuk 9).
Deze afwijkende waarderingskaders zijn te vinden in de bijlagen.
1.2. Waar houden we toezicht op?
In de Wet op het onderwijstoezicht (WOT) staat in artikel 3, eerste lid, onder meer dat de inspectie toeziet op de naleving van de onderwijswet- en regelgeving,
de taak heeft om de ontwikkeling van het onderwijs en de kwaliteit daarvan te bevorderen,
en de taak heeft om de financiële rechtmatigheid, – doelmatigheid en -continuïteit
te beoordelen en bevorderen.
Het onderzoekskader heeft betrekking op alle besturen en scholen die onderwijs verzorgen
op basis van de onderwijswetten, zoals in onderstaand tekstkader weergegeven. Daarnaast houdt de inspectie toezicht op de besturen van samenwerkingsverbanden passend
onderwijs. Besturen, scholen, opleidingen en besturen van samenwerkingsverbanden zijn
onze objecten van toezicht.
1 We doelen hier op de taak van de inspectie zoals bedoeld in artikel 3, eerste lid, sub c, WOT.
1.3. Begripsbepalingen
Hieronder definiëren we een aantal begrippen die belangrijk zijn voor het toezicht.
Toezicht
De activiteiten van de inspectie, ten aanzien van scholen en samenwerkingsverbanden,
die redelijkerwijs voortvloeien uit de taken op grond van artikel 3 van de WOT.
Besturen
Onder het begrip ‘bestuur’ wordt volgens artikel 1, onderdeel k, van de Wet op het onderwijstoezicht (WOT) verstaan het bevoegd gezag in de zin van een onderwijswet.
Daarnaast kennen we besturen van samenwerkingsverbanden passend onderwijs.
Deugdelijkheidseisen
Deugdelijkheidseisen zijn bij of krachtens de wet geregelde algemene kwaliteitsnormen,
gericht aan besturen. Deugdelijkheidseisen hebben betrekking op de onderwijskwaliteit
(in ruime zin) en het financieel beheer.
Waarborgen
Vanuit de waarborgfunctie van het toezicht ziet de inspectie erop toe dat de bij of
krachtens een onderwijswet gegeven voorschriften (de deugdelijkheidseisen) worden
nageleefd. Dit gaat over wat het bestuur en de school moeten. Een school die niet
voldoet aan die voorschriften, biedt onderwijs van onvoldoende kwaliteit. Onvoldoende
onderwijskwaliteit en/of onvoldoende financieel beheer kan leiden tot vervolgtoezicht
en sancties.
Stimuleren
Vanuit de stimuleringsfunctie onderzoekt de inspectie hoe eigen ambities bijdragen
aan (de continue en duurzame verbetering van) de onderwijskwaliteit. Hiermee bevorderen
we de kwaliteit op het niveau van scholen, besturen en zo ook het stelsel. Eigen ambities
hebben betrekking op de ambities en doelen die een bestuur/school zichzelf stelt.
De school beschrijft deze in haar schoolplan.
Interventies
Bij alle handelingen die we ondernemen, spreken we van interventies. We onderscheiden:
-
– Interventies vanuit onze waarborgfunctie: het gaat dan om het naleven van de wet;
-
– Interventies vanuit onze stimuleringsfunctie: gericht op de eigen ambities;
-
– Interventies op stelselniveau: het agenderen van stelselproblemen.
Stelseltoezicht
Het beschouwen van de werking van het stelsel noemen we de reflectieve functie van
het toezicht, oftewel stelseltoezicht.
1.4. Niveaus in het toezicht
We onderscheiden verschillende niveaus in het toezicht: onderwijsstelsel, besturen
en scholen.
Onderwijsstelsel
Omdat de kwaliteit van het onderwijsstelsel als geheel meer is dan de optelsom van
de kwaliteit van de besturen en scholen, richten we ons op de werking van het onderwijsstelsel.
Vraagstukken overstijgen in toenemende mate de reikwijdte van individuele scholen
en besturen en vergen, om deze het hoofd te bieden, bredere samenwerking. We definiëren
het onderwijsstelsel als het geheel van scholen, instellingen, besturen, schooltypen
en opleidingen. Als inspectie kijken we wat daarin goed gaat en waar zich knelpunten
voordoen. Deze knelpunten analyseren en agenderen we op landelijk en regionaal niveau.
Het beschouwen van de werking van het stelsel als geheel noemen we de reflectieve
functie van het toezicht. ‘De Staat van het Onderwijs’ is daarvan een voorbeeld.
Besturen
Besturen zijn ervoor verantwoordelijk dat het onderwijs van hun scholen van voldoende
kwaliteit is. En ook dat het financieel beheer op orde is. In het toezicht gaan wij
na of besturen hier zicht op hebben en of zij hieraan sturing geven, zodat besturen
waarborgen dat de leerlingen op hun scholen onderwijs krijgen van voldoende kwaliteit.
Besturen vormen een belangrijk schakelpunt: door te werken aan de kwaliteit van hun
scholen dragen zij bij aan de werking en de kwaliteit van het onderwijsstelsel als
geheel. Zo moeten leerlingen, om zelfstandig te kunnen functioneren, in de samenleving
in staat worden gesteld om te kunnen slagen in het vervolgonderwijs en op de arbeidsmarkt.
Het onderwijs zorgt ervoor dat leerlingen de school voldoende geletterd en gecijferd
en met de benodigde kennis en vaardigheden verlaten. Bovendien is het belangrijk dat
zij gelijke kansen krijgen op een passend aanbod, waarbij het geen verschil maakt
wie hun ouders zijn, waar zij vandaan komen of waar zij onderwijs volgen Ook is het
belangrijk dat leerlingen en studenten zich als persoon ontwikkelen; het onderwijs
draagt eraan bij dat ze zichzelf en hun omgeving kennen en zelfstandig keuzes kunnen
maken. Zo leren zij ook zelf om bij te dragen aan de sociale samenhang in de samenleving.
Scholen
De schoolleider geeft samen met het team het onderwijs op hun school vorm. Samen met
het bestuur streven zij kwaliteitsdoelen en ambities voor het onderwijs aan hun leerlingen
na. Hoe ze dat doen, beschrijven zij in hun schoolplan. Het schoolplan beschrijft
het onderwijskundig beleid, het personeelsbeleid en het stelsel van kwaliteitszorg.
In ons toezicht sluiten we aan bij deze schooleigen informatie. Kernvragen voor de
kwaliteit van het onderwijs zijn: leren leerlingen genoeg, krijgen ze goed les en
zijn ze veilig?
1.5. Werking en evaluatie
Dit onderzoekskader is van kracht met ingang van 1 augustus 2023. Het is overeenkomstig
artikel 13, derde lid, van de WOT bekendgemaakt in de Staatscourant en is gepubliceerd op de website van de Inspectie
van het Onderwijs en op www.wetten.nl.
Het onderzoekskader is vastgesteld op grond van artikel 13 van de WOT en is een beleidsregel als bedoeld in artikel 1:3, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap legt met dit onderzoekskader
de werkwijze van de inspectie vast met betrekking tot de uitoefening van haar onderzoekstaken
en -bevoegdheden. Ook is het onderzoekskader een wetsinterpreterende beleidsregel.
Bij de uitwerking van de deugdelijkheidseisen in het waarderingskader is uitgegaan
van een redelijke uitleg van de wet en de daarop gebaseerde lagere regelgeving. Over zowel de uitleg van wettelijke voorschriften als de werkwijze is overleg gevoerd
met het onderwijsveld conform artikel 13, tweede lid van de WOT.
Lopende afspraken en toezichtsinterventies, waaronder die op basis van het Onderzoekskader
2021 in de versie per 1 augustus 2022, blijven van kracht. (Herstel)onderzoeken die
ná 1 augustus 2023 starten worden uitgevoerd op basis van Onderzoekskader 2021 in de versie per 1 augustus 2023.
Wetsartikelen die op de dag van publicatie van dit kader in de Staatscourant nog niet
in werking zijn getreden, zijn tussen blokhaken ([]) geplaatst.
Vóór 1 januari 2025 evalueren we de werking en de effecten van het onderzoekskader.
Ervaringen met dit onderzoekskader en ontwikkelingen in de samenleving, in de verschillende
sectoren of in politiek en beleid kunnen leiden tot eerdere bijstelling van (delen
van) het onderzoekskader. In beginsel is de geldigheidsduur van het Onderzoekskader
2021 vier jaar.
Ieder jaar wordt het onderzoekskader in ieder geval geactualiseerd naar aanleiding
van wijzigingen in de wet- en regelgeving. Om zicht te hebben op ervaringen en ontwikkelingen
raadpleegt de inspectie periodiek het onderwijsveld.
2. Visie en uitgangspunten voor het toezicht
2.1. Inleiding
Beter onderwijs voor alle leerlingen, daar staan wij als inspectie voor. We gaan uit
van onderwijs in brede zin: het onderwijs óp school en ook op afstand door school.
In de wet staat aan welke eisen het onderwijs ten minste moet voldoen. Als inspectie
zien we erop toe dat deze basiskwaliteit, via besturen, wordt gewaarborgd: besturen
waarborgen de kwaliteit van de scholen, wij waarborgen op onze beurt de kwaliteit
van de sturing door besturen (het bestuurlijk handelen). Dit doen we door het beoordelen
van hun zicht op kwaliteit en op de sturing op kwaliteit die we van elk bestuur verwachten.
Waar nodig intensiveren we het toezicht op de besturen. Daarnaast stimuleren we besturen
en scholen om hun ambities waar te maken en om een hogere kwaliteit dan basiskwaliteit
te realiseren. Als inspectie willen we laten zien wat er goed gaat bij besturen, scholen
en ook in het onderwijsstelsel. We reflecteren dan ook op de werking van het stelsel
als geheel. In dit hoofdstuk beschrijven we onze visie op het toezicht (paragraaf 2.2).
Daarna beschrijven we de uitgangspunten die we in de uitvoering van het toezicht hanteren
(paragraaf 2.3).
2.2. Visie
Onderwijs vervult een belangrijke taak in de samenleving. Het onderwijs begeleidt
leerlingen naar vervolgonderwijs of werk, als werknemer of ondernemer. Ook moet het
onderwijs ervoor zorgen dat kinderen leren hoe zij als burger volwaardig deel kunnen
uitmaken van de samenleving. Om elke leerling daadwerkelijk in staat te stellen te
werken en mee te doen, geeft het onderwijs hun de benodigde kennis en vaardigheden
mee. Het is immers aan het onderwijs om de talenten van álle leerlingen tot bloei
te laten komen. Anders gezegd: het leren (kwalificatie), de vaardigheden aanleren
om mee te doen en bij te dragen aan de samenleving (socialisatie), en de weg vrijmaken
naar vervolgonderwijs en arbeidsmarkt (allocatie, waaronder selectie en gelijke kansen),
zijn de kernfuncties van het Nederlandse onderwijs.
Visie en missie
Iedereen heeft recht op onderwijs van voldoende kwaliteit. Elke dag zetten leraren,
besturen en andere professionals zich met dit doel in voor hun leerlingen en studenten.
Al deze inspanningen dragen bij aan de werking en daarmee de kwaliteit van het onderwijsstelsel
om zo een goede onderwijsloopbaan voor alle leerlingen te realiseren. Onze missie,
'Effectief toezicht voor beter onderwijs', sluit daarop aan. In ons toezicht waarborgen
én stimuleren we de kwaliteit van het onderwijs. We richten ons daarbij op de werking
van het stelsel als geheel (stimuleren) en op besturen en hun scholen (waarborgen
en stimuleren). Besturen waarborgen de kwaliteit van hun scholen en het onderwijs
aan de leerlingen. De intensiteit van het toezicht en het vervolgtoezicht stemmen
we af op de mate waarin het bestuur de deugdelijkheidseisen naleeft en de kwaliteit
van zijn scholen waarborgt.
Alle besturen en scholen maken deel uit van het onderwijsstelsel en dragen daarmee
bij aan de werking ervan. Het beschouwen van de werking van het stelsel noemen we
de reflectieve functie van het toezicht, oftewel stelseltoezicht. De versterking van de rol van het toezicht hierin is bepleit door de Wettenschappelijke
Raad voor het Regeringsbeleid (WRR) en wordt ondersteund door het kabinet.
2.3. Uitgangspunten voor het toezicht
Onze missie, ‘Effectief toezicht voor beter onderwijs’, wordt gedragen door vijf uitgangspunten
(zie figuur 2.3a). De uitgangspunten hangen met elkaar samen en borduren op elkaar
voort. Met elk uitgangspunt afzonderlijk, maar vooral in die samenhang beoogt het
toezicht bij te dragen aan de verbetering van de kwaliteit van het onderwijs(stelsel).
Daarnaast sluit het toezicht aan bij de verantwoordelijkheid die besturen hebben voor
het onderwijs, bewaakt het in aanvulling daarop de basiskwaliteit (waarborgen) en
wil het beter onderwijs bevorderen (stimuleren). We bepalen de intensiteit van het
toezicht per bestuur (proportionaliteit) en houden bij de uitvoering rekening met
de organisatiekenmerken en omstandigheden van het bestuur (maatwerk). We lichten de
uitgangspunten hierna toe.
Figuur 2.3a Uitgangspunten voor het toezicht
2.3.1. Verbeteren stelselkwaliteit
Scholen en besturen maken onderdeel uit van het onderwijsstelsel. Het stelsel vormt
ook de context waarbinnen zij hun werk doen. Onder stelselkwaliteit verstaan we de
mate waarin alle besturen en scholen er samen met anderen in slagen om voor alle leerlingen
bij te dragen aan de realisatie van de kernfuncties van het onderwijs. Zij zorgen
er samen voor dat deze kernfuncties van onderwijs (kwalificatie, socialisatie en allocatie,
waaronder selectie en gelijke kansen) met succes én in evenwicht gerealiseerd worden.
Stelseltoezicht (stimuleren) en het toezicht op besturen en scholen (stimuleren en
waarborgen) hangen met elkaar samen, elk met een eigen plaats in het toezicht. Besturen
en scholen zijn afzonderlijke objecten van toezicht. Het stelseltoezicht richt zich
vanuit een stimulerende en agenderende invalshoek vooral op de samenhang: zowel de
inspanningen van besturen, scholen en samenwerkingsverbanden als andere zaken die
meespelen bij de totstandkoming van de kernfuncties van het onderwijs, zijn daarin
belangrijk. We gebruiken de kernfuncties van het onderwijsstelsel om inhoud te geven
aan het stelseltoezicht. Dat kan leiden tot stimulerende interventies op stelsel-,
bestuurs- en schoolniveau.
De werking van het stelsel omvat dus meer dan de optelsom van de resultaten van het
toezicht op besturen en scholen. Daarom monitoren we ook de ontwikkelingen op stelselniveau,
bijvoorbeeld de mate waarin alle kinderen gelijke kansen krijgen in het onderwijs.
We onderzoeken en agenderen positieve voorbeelden en knelpunten en kijken hoe we in
afstemming met het onderwijsveld de kwaliteit van het stelsel kunnen verhogen. Jaarlijks
rapporteren we over de kwaliteit van het stelsel in ‘De Staat van het Onderwijs’,
een taak die ons in de Wet op het onderwijstoezicht (WOT) is toebedeeld. Ook bespreken we tijdens onderzoeken met besturen, in een open
dialoog, hoe zij met de scholen aan de kwaliteit van het stelsel bijdragen, zonder
dat dit tot oordelen of een waardering leidt. Op scholen onderzoeken we via themaonderzoeken
thema’s die de kernfuncties raken. Dit alles samen noemen we stelseltoezicht.
2.3.2. Verantwoordelijkheid bij besturen
Onder ‘bestuur’ verstaan we het bevoegd gezag van een of meer scholen. Dit omvat ook
het interne toezicht. Omdat we besturen aanspreken op hun verantwoordelijkheid voor
de kwaliteit van het onderwijs op hun scholen, noemen we het toezicht bestuursgericht.
Besturen waarborgen de kwaliteit van hun scholen en het onderwijs aan de leerlingen.
In de uitoefening van hun taken zijn zij ervoor verantwoordelijk dat het onderwijs
op hun scholen van voldoende kwaliteit is en dat het financieel beheer deugdelijk
is.
Besturen hebben daarnaast een wettelijke verantwoordelijkheid voor passend onderwijs.
De kern daarvan is dat voor alle leerlingen met een specifieke onderwijsbehoefte zo
passend mogelijk onderwijs wordt gerealiseerd. Schoolbesturen hebben in dat verband
een zorgplicht voor leerlingen die extra ondersteuning nodig hebben. Alle schoolbesturen
zijn verplicht aangesloten bij een of meer (regionale) samenwerkingsverbanden passend
onderwijs. We houden toezicht op de uitvoering van de afspraken binnen het samenwerkingsverband
door de schoolbesturen. Daarnaast houden we toezicht op het bestuur van het samenwerkingsverband.
Dit lichten we verder toe in hoofdstuk 9.
Wij zien erop toe dat besturen hun taken (het bewaken en bevorderen van de basiskwaliteit
en de continuïteit) voldoende uitvoeren. Gebeurt dat niet of in onvoldoende mate,
dan houden we verscherpt toezicht op het bestuur en de scholen. Dat maakt onderdeel
uit van onze waarborgfunctie. In aanvulling op dit bestuursgerichte toezicht, onderzoeken
en beoordelen we ook scholen als het besturen niet lukt de basiskwaliteit te realiseren.
Verder geeft het bestuur met het onderwijs ook invulling aan eigen ambities, waaronder
vaak ook ambities die de kernfuncties van het onderwijsstelsel raken. Daarop sluiten
we aan vanuit onze stimulerende rol.
2.3.3. Waarborgen
De samenleving moet erop kunnen vertrouwen dat leerlingen onderwijs volgen dat van
voldoende kwaliteit is. Temeer omdat er een leerplicht geldt voor leerlingen tot 16 jaar
en een kwalificatieplicht tot 23 jaar. De norm voor basiskwaliteit is dat besturen en scholen voldoen aan de deugdelijkheidseisen
voor de onderwijskwaliteit, de kwaliteitszorg en het financieel beheer. Deze eisen
hebben we in het waarderingskader voor besturen en scholen opgenomen (zie hoofdstuk 4
en 5).
Zo spreken we besturen die het onvoldoende lukt om de basiskwaliteit van hun scholen
te waarborgen, aan. Waarborgen zij de basiskwaliteit niet of onvoldoende, dan geven
wij het bestuur een of meerdere herstelopdrachten. Dat kan betekenen dat we ons dan
ook op scholen richten. Bij een of meerdere onvoldoendes op standaarden krijgen scholen,
na toepassing van de beslisregels, een eindoordeel Onvoldoende of Zeer zwak. Waar
nodig intensiveren we het toezicht.
2.3.4. Stimuleren
Naast ingrijpen waar het niet goed gaat, stimuleren we ook verdere ontwikkeling van
het onderwijs en de kwaliteit ervan. We doen dit op meerdere niveaus. Op stelselniveau
monitoren we met onderzoek en gegevensverzameling hoe de kernfuncties van het onderwijs
zich ontwikkelen. Als we hierin risico’s signaleren, agenderen we deze, passend bij
de urgentie ervan. We signaleren en agenderen belangrijke onderwerpen in bijvoorbeeld
‘De Staat van het Onderwijs’ en in themarapportages. Op stelselniveau geven we kansen
en mogelijkheden voor verbetering aan, waarmee we het stelsel beogen te stimuleren.
We brengen de uitkomsten en analyses van onderzoek op verschillende manieren en bij
verschillende betrokkenen onder de aandacht, om zo bij te dragen aan inzicht en oplossingen
voor gesignaleerde problemen. Soms is het belangrijk dat betrokkenen rond een thema
samen in gesprek gaan. Zo kunnen bijvoorbeeld besturen, gemeenten en samenwerkingsverbanden
samen een rol spelen bij jeugdzorg. We brengen de uitkomsten ook onder de aandacht
van besturen en scholen door met hen in een open dialoog te bespreken of zij kansen
zien om bij te dragen aan het verbeteren van een stelselknelpunt.
Naast stimuleren door aan te geven wat er beter kan, doen we dat ook door goede kwaliteit
zichtbaar te maken. We onderzoeken ook de kwaliteit van besturen en scholen die boven
basiskwaliteit uitstijgt. We kunnen daarvoor de waardering Goed toekennen op standaardniveau.
We geven deze waardering op het moment dat een school of bestuur niet alleen voldoet
aan de wettelijke vereisten maar ook aanvullende ambities realiseert. Ten slotte nemen
we de (realisatie van de) ambities van het bestuur mee in de onderzoeken en streven
we ernaar om tijdens het uitvoeren van onze onderzoeken en in de rapportage daarvan
stimulerend te werk te gaan: we geven op een positieve manier feedback en benoemen
naast wat er beter moet of kan, ook wat er goed gaat.
2.3.5. Proportionaliteit en maatwerk
Besturen en scholen verschillen van elkaar. De kwaliteit die ze realiseren is anders
en ook kunnen ze anders georganiseerd zijn. De manier van ontwikkelen en hun omstandigheden
kunnen ook verschillend zijn. Wij sluiten daar in ons toezicht op aan: de intensiteit
van het toezicht bepalen we proportioneel in relatie tot de kwaliteit van het bestuur.
Daarnaast is de uitvoering van het onderzoek op maat, rekening houdend met de kenmerken
van het bestuur en de scholen. Zo komen we zo effectief mogelijk tot een deugdelijk
oordeel en beperken we de toezichtslast.
De samenleving verwacht dat besturen en scholen voldoen aan de basiskwaliteit. Voor
het toezicht is het belangrijk hoe effectief het bestuur is in het zorgen voor basiskwaliteit
op zijn scholen. Het gaat dan om de kwaliteit van het onderwijs, de wijze waarop de
professionaliteit van de instelling en het bestuur is gewaarborgd, om de mate van
naleving van wettelijke voorschriften en de financiële situatie van de instelling.
Naarmate een bestuur er beter in slaagt de kwaliteit van de scholen te bewaken en
te bevorderen, is het toezicht minder intensief. Dan ligt het accent bijvoorbeeld
meer op gesprekken over ambities over hun maatschappelijke opdracht en vragen we het
bestuur vanuit zijn zicht op de kwaliteit te rapporteren over kwaliteitsontwikkeling
en -verbetering. Indien dit aan de orde is, vragen we het bestuur ook over herstel
van tekortkomingen te rapporteren.
Wanneer een bestuur er minder of niet in slaagt de kwaliteit van scholen te realiseren,
intensiveren we het toezicht (proportioneel). We kunnen dan bijvoorbeeld in een kort
tijdsbestek meerdere onderzoeken naar onderwijskwaliteit uitvoeren of meerdere personen
of instanties binnen of rondom het bestuur bij het onderzoek betrekken.
In het kader van onze waarborgfunctie monitoren we jaarlijks de ontwikkeling en de
prestaties van een bestuur en de scholen. Op basis van eerder toezicht en kwaliteitsgegevens
die we hebben vanuit monitoring, houden we de kwaliteit van bestuur en scholen in
beeld. Dit is van belang voor de uitvoering van onze waarborgfunctie.
Bij de uitvoering van het (proportionele) toezicht stemmen we de onderzoeksactiviteiten
af op de omstandigheden van het bestuur. Dat is het maatwerk. Hoe we proportionaliteit
en maatwerk inzetten, beschrijven we in hoofdstuk 7. Dat hoofdstuk gaat over onze
werkwijze.
3. Stelseltoezicht
3.1. Inleiding
Toezicht op de kwaliteit van het onderwijs richt zich ook op de context waarbinnen
besturen en hun scholen hun werk doen: we spreken dan over het onderwijsstelsel als
geheel. Voor de werking en de kwaliteit van het stelsel beschouwen we onderdelen ervan
en de verbanden daartussen. We geven daarmee invulling aan de reflectieve functie
van het toezicht: vanwege onze wettelijke taak op stelselniveau, reflecteren we op
de kwaliteit van het stelsel. Uitkomsten daarvan gebruiken we voor stimulerende interventies
op stelsel-, bestuurs- en schoolniveau. In dit hoofdstuk geven we in een raamwerk
weer wat we verstaan onder stelselkwaliteit. Dit raamwerk is opgebouwd aan de hand van de kernfuncties van het onderwijs.
In paragraaf 3.2 definiëren we eerst wat we verstaan onder stelselkwaliteit en stelseltoezicht.
We geven aan welke wettelijke taken daarbij van belang zijn. Paragraaf 3.3 bevat het
raamwerk voor stelselkwaliteit.
3.2. Stelselkwaliteit en stelseltoezicht
3.2.1. Een stelsel van onderwijsvoorzieningen
In Nederland zorgt de overheid voor de inrichting en het functioneren van een stelsel
van onderwijsvoorzieningen. We willen als samenleving dat leerlingen kennis en vaardigheden
opdoen die bij hun mogelijkheden en talenten passen, zodat zij kunnen bijdragen aan
de samenleving en de arbeidsmarkt. Goed onderwijs is essentieel om ervoor te zorgen
dat alle kernfuncties van het onderwijs gerealiseerd worden. Dit is nodig voor een
pluriforme samenleving. Onderdeel van goed onderwijs is dat álle leerlingen zich maximaal
kunnen ontwikkelen en gelijke kansen hebben. Het gaat erom dat ons onderwijsstelsel
goed werkt en er voor alle leerlingen en studenten in slaagt de kernfuncties van het
onderwijs te realiseren: kwalificatie, socialisatie en allocatie, waaronder selectie
en gelijke kansen.
Binnen het stelsel van onderwijsvoorzieningen is er sprake van wederzijdse afhankelijkheid:
onderwijssectoren zijn nauw met elkaar en met andere voorzieningen in de samenleving
verweven. Belangrijke maatschappelijke problemen raken onderwijsinstellingen en ook
knelpunten op instellingsniveau en vragen om een breder stelselperspectief.
Om de werking van het stelsel te kunnen duiden, beschrijven we de kwaliteit van het
onderwijs als geheel aan de hand van de kernfuncties van het onderwijs (paragraaf 3.3).
Zowel stelselkwaliteit als stelseltoezicht vindt een basis in de stelselverantwoordelijkheid
van de overheid (artikel 23, Grondwet en artikel 3, eerste lid, sub d, 4, vierde lid, en artikel 8, eerste lid, WOT). Hierbij gaat het om een stimulerende rol en de reflectieve functie van het toezicht.
We omschrijven stelselkwaliteit als de mate waarin het stelsel van besturen, scholen
en andere actoren erin slaagt de kernfuncties van het onderwijs (kwalificatie, socialisatie
en allocatie waaronder selectie en gelijke kansen) met succes én in evenwicht te realiseren.
Deze kernfuncties nemen we in ons toezicht als uitgangspunt voor de omschrijving van
de kwaliteit van het onderwijsstelsel.
3.2.2. Stelseltoezicht
Het toezicht gaat uit van het belang dat de samenleving als geheel heeft bij het onderwijs:
het publieke belang. Als onderdeel daarvan geven we in het toezicht aandacht aan specifieke
kansen en bedreigingen, specifieke onderdelen van het stelsel of groepen leerlingen.
Als toezichthouder moeten we daarom weten hoe het onderwijs zich ontwikkelt, daarop
reflecteren en, als er iets niet goed loopt, de samenleving informeren. Wij vatten
stelseltoezicht dan ook op als het beschouwen van de werking en de kwaliteit van het
stelsel als geheel. Omdat dit het niveau van individuele besturen overstijgt, ondernemen
we activiteiten die tot doel hebben de werking en de kwaliteit van het stelsel te
stimuleren. We doorlopen een cyclus van waarnemen (monitoren), analyseren, agenderen
en stimulerend interveniëren en zien daarmee toe op de kwaliteit van het stelsel.
De uitkomsten van het stelseltoezicht zijn van belang voor de samenleving, het parlement
en de regering en helpen ons om gericht en slagvaardig toezicht uit te oefenen. Informatie
op stelselniveau laat zo zien hoe het totale onderwijsstelsel functioneert en met
welke problemen besturen en scholen te maken hebben. Bij besturen en scholen stellen
we deze problemen aan de orde en bespreken we hoe zij hiermee omgaan in een open gesprek.
Onderzoeken naar de kwaliteit van het stelsel doen we ook in samenhang met de onderzoeken
naar besturen en scholen. De informatie daaruit vormt een bron voor ‘De Staat van
het Onderwijs’, voor afzonderlijke publicaties (bijvoorbeeld themarapporten) en voor
stimulerende interventies.
Het stelseltoezicht is gebaseerd op de taken van de inspectie zoals beschreven in
de WOT. Zo ligt er een taak voor de inspectie in het rapporteren over de ontwikkeling van,
in bijzonder van de kwaliteit van, het onderwijs en over de uitoefening van de taken
door de instellingen, de samenwerkingsverbanden en de Samenwerkingsorganisatie Beroepsonderwijs
Bedrijfsleven, in het bijzonder over de kwaliteit daarvan (artikel 3, eerste lid, sub d, WOT).
Vanuit onze ervaring in de onderwijspraktijk zien wij hierbij het verband met een
andere inspectietaak: het bevorderen van de ontwikkeling, in het bijzonder van de
kwaliteit, van het onderwijs aan en het bestuur van instellingen als bedoeld in de
onderwijswetten (artikel 3, eerste lid, sub b, WOT).
Ook is de taakuitoefening van de inspectie er mede op gericht betrokkenen te informeren
over de ontwikkeling, in het bijzonder van de kwaliteit, van het onderwijs (artikel 4, vierde lid, WOT). Verder is omschreven dat ‘de inspectie [...] desgevraagd en uit eigen beweging
[rapporteert] aan Onze Minister over de ontwikkeling, in het bijzonder van de kwaliteit,
van het onderwijs en doet op grond daarvan voorstellen die zij in het belang van het
onderwijs nodig acht’ (artikel 8, eerste lid, WOT).
Hoewel stelseltoezicht een grondslag heeft in de WOT, verschilt het van het toezicht op besturen en scholen. In het toezicht op besturen
en scholen gaat het om toezicht op de naleving van onderwijswet- en regelgeving. Daarmee
kunnen we besturen en scholen, waar nodig, met onze oordelen en herstelopdrachten
aanzetten om het onderwijs te verbeteren. In het stelseltoezicht daarentegen kunnen
we stelselproblemen signaleren, agenderen en op diverse manieren stimuleren, maar daarbij geven we geen opdrachten tot herstel. Het gaat hierbij immers niet
om toezicht op naleving.
In hoofdstuk 2 gaven we aan dat het stelseltoezicht raakvlakken heeft met het toezicht
op besturen en scholen, vooral waar het de ambities van besturen en scholen raakt.
Knelpunten op stelselniveau, zoals bijvoorbeeld blijkt uit een themaonderzoek, kunnen
in dat geval aan de orde komen in het stimulerende toezicht op besturen en scholen.
3.3. Raamwerk voor stelselkwaliteit
Om de kwaliteit van het stelsel te monitoren, hanteren we een raamwerk. Dit raamwerk
beschrijft de werking en de kwaliteit van het stelsel aan de hand van de kernfuncties
van het onderwijs. Dit biedt focus voor het krijgen van zicht op de kwaliteit van
de werking van het stelsel als geheel en op de trends en knelpunten. Het raamwerk
geeft de thema’s aan voor de activiteiten die we ondernemen op het gebied van waarnemen,
analyseren en agenderen. Om de kwaliteit van het onderwijsstelsel op niveau te houden
en te bevorderen, zijn inspanningen nodig van alle betrokkenen samen. Daarbij helpt
het om de aandacht te richten op wat belangrijk is met het oog op de leerlingen en
de samenleving, maar ook op wat urgent is, gegeven de actuele ontwikkelingen en trends
op de langere termijn. We formuleren daarom focuspunten om andere actoren te stimuleren
om samen aan het oplossen van knelpunten te werken. Enkele voorbeelden: ‘Elke leerling
is (digitaal) geletterd en gecijferd’, ‘Elke leerling krijgt gelijke kansen op een
passend aanbod’, ‘Leerlingen zijn toegerust om bij te dragen aan de samenleving’,
‘Leerlingen slagen in het vervolgonderwijs en op de arbeidsmarkt’ en ‘Leerlingen kennen
zichzelf en hun omgeving, en kunnen zelfstandig keuzes maken’. Deze vormen ook onderwerp
van gesprek met besturen en raken het onderwijs op de scholen.
In het onderstaande Raamwerk voor stelselkwaliteit hebben we de kernfuncties weergegeven.
In de beschrijving onderscheiden we drie kernfuncties: kwalificatie, socialisatie
en allocatie, waaronder selectie en gelijke kansen. Persoonsvorming maakt daarbij
onderdeel uit van de kernfunctie socialisatie. Naast de drie kernfuncties beschrijven
we ook de voorwaarden die cruciaal zijn voor realisatie van de kernfuncties. De beschrijving
geeft de essentie van de kernfunctie weer. In hoofdstuk 7 (Werkwijze) werken we uit
hoe we invulling geven aan het stelseltoezicht.
RAAMWERK VOOR STELSELKWALITEIT
Kernfunctie Kwalificatie
Het onderwijs brengt leerlingen kennis, houdingen en vaardigheden bij die aansluiten
bij de behoeften van de samenleving en bij de mogelijkheden en talenten van leerlingen.
|
Beschrijving
De leerprestaties en het bereikte niveau van alle leerlingen samen hebben een optimaal
niveau, voor diverse groepen en voor deelgebieden (vakken). Onderdeel daarvan is dat
elke leerling, naar zijn mogelijkheden, geletterd en gecijferd is. De leerprestaties
sluiten aan bij de behoefte van de samenleving, zodat elke leerling uiteindelijk goed
kan functioneren in de samenleving. In vergelijking met (eerdere) trends, nationaal
en internationaal, is er stabiliteit of een ontwikkeling in de richting van de ambities
van de samenleving. De kwaliteit van toetsing en examinering leidt tot relevante en
betrouwbare uitspraken op stelselniveau over niveau, prestaties en referentieniveaus
van leerlingen. De kwaliteit van het onderwijsaanbod omvat kennis, houding en (digitale)
vaardigheden en wordt regelmatig getoetst aan de actualiteit en aan (internationale)
wetenschappelijke maatstaven.
|
Kernfunctie Socialisatie
Het onderwijs draagt bij aan de verwerving van de sociale en maatschappelijke competenties
die nodig zijn om optimaal te kunnen deelnemen en bijdragen aan de samenleving.
|
Beschrijving
De kennis, houding en vaardigheden van leerlingen liggen op het niveau dat nodig is
om goed te kunnen functioneren in de pluriforme samenleving en de democratische rechtsstaat.
Het gaat daarbij om de sociale en maatschappelijke competenties en om de basiswaarden1 van de democratische rechtsstaat die nodig zijn om hieraan succesvol te kunnen deelnemen.
Bij de waardering van de bijdrage aan de samenleving zijn eerdere resultaten van het
onderwijsstelsel, internationale vergelijking en inhoudelijke eisen leidend, net als
de behoeften en ambities van de samenleving. Een vrije en pluriforme samenleving vraagt
om burgers die de democratische spelregels in acht nemen, zelfstandig kunnen oordelen,
verantwoordelijkheid willen nemen en die toegerust zijn om op een goede manier met
diversiteit om te gaan.
|
1 Zie bijlage 8 voor de uitwerking van burgerschap en basiswaarden.
Kernfunctie Allocatie, waaronder selectie en gelijke kansen
Leerlingen volgen een onderwijsloopbaan die past bij hun mogelijkheden en talenten
én bij de arbeidsbehoeften van de samenleving.
|
Beschrijving
Het onderwijs zorgt ervoor dat leerlingen een passende onderwijsloopbaan volgen en
een gelijke kans hebben om terecht te komen op het onderwijstype dat bij hen past.
Het onderwijs zorgt ervoor dat leerlingen slagen in het (vervolg)onderwijs en een
diploma halen waarmee ze een passende plek op de arbeidsmarkt of een passende vervolgbestemming
vinden. De advisering, schoolkeuze, overgangen en aansluiting binnen het (passend)
onderwijs zijn doelmatig en werpen geen belemmeringen op voor doorstroom. Met andere
woorden: het onderwijs is in gelijke mate toegankelijk en beschikbaar voor alle leerlingen
die er gezien hun mogelijkheden thuishoren. In vergelijking met (eerdere) trends,
nationaal en internationaal, is er stabiliteit of een ontwikkeling in de richting
van de ambities van de samenleving.
|
Voorwaarden voor realisatie van de kernfuncties
Het onderwijs is zodanig toegerust en georganiseerd dat het voor continuïteit kan
zorgen en kan bijdragen aan de drie kernfuncties.
|
Beschrijving
Het onderwijs heeft zich zo georganiseerd dat het in staat is in een gezamenlijke
dynamiek en samenwerking de drie kernfuncties van het stelsel te realiseren. Goede
sturing en visie op wat bereikt moet worden zijn daarbij van belang. Ook samenwerking
tussen instellingen, zoals bijvoorbeeld ten gunste van de realisatie van passend onderwijs,
is zodanig dat ze bijdraagt aan de kwaliteit van het onderwijs aan leerlingen. Middelen
en mogelijkheden worden voldoende ingezet en benut. Er is voldoende personeel dat
is toegerust voor de gevraagde onderwijstaken. Het niveau van middelen, organisatiewijze
en personeel ligt op een geaccepteerd niveau in vergelijking met (eerdere) trends,
nationaal en internationaal, of ontwikkelt zich in de richting van de ambities van
de samenleving.
|
4. Waarderingskader besturen
4.1. Inleiding
In dit hoofdstuk beschrijven we het kader voor de beoordeling van de besturing door
het bevoegd gezag. Het bevoegd gezag bestaat uit het uitvoerend deel van het bestuur
en het interne toezicht. Hoewel de functies gescheiden zijn, zorgt men er, ieder vanuit
zijn eigen rol en verantwoordelijkheid, samen voor dat de kwaliteit van hun scholen
gewaarborgd is en er sprake is van deugdelijk financieel beheer. Voor de leesbaarheid
spreken we over het bestuur als aanduiding voor het bevoegd gezag.
We willen nagaan of het bestuur in staat is de basiskwaliteit van het onderwijs op
zijn scholen te borgen, verder te verbeteren en te zorgen voor deugdelijk financieel
beheer voor continuïteit in de toekomst. We beoordelen de kwaliteit van de besturing
op basis van de geldende wet- en regelgeving (hierna: wettelijke vereisten) die is
genoemd in het kwaliteitsgebied Besturing, kwaliteitszorg en ambitie. Ook de invulling
van de kernfuncties van het stelsel door het bestuur (zie hoofdstuk 3) heeft hier
een plek.
Uit het oordeel op dit kwaliteitsgebied blijkt of het bestuur in staat is om met zijn
(be)sturing de kwaliteit van het onderwijs op de scholen te waarborgen en verder te
ontwikkelen. Met deze kennis over de kwaliteit van de sturing, richten we het (vervolg)toezicht
proportioneel in (zie hoofdstuk 7).
Naast het waarderingskader met standaarden voor besturing, kwaliteitszorg en ambitie
op bestuursniveau (BKA), zijn er ook standaarden voor sturen, kwaliteitszorg en ambitie
op schoolniveau (SKA). Deze standaarden zijn opgenomen in het waarderingskader voor
scholen en beschrijven we in hoofdstuk 5. We maken onderscheid tussen besturen en
scholen, omdat de besturing (van een of meerdere scholen) door het bestuur en de sturing
(op een school) door schoolleiders van elkaar verschillen. Met dit onderscheid kunnen
we het toezicht beter laten aansluiten bij de verantwoordelijkheden en werkwijzen
van besturen en scholen. Deze niveaus staan allerminst los van elkaar. Het bestuur
geeft de kaders voor kwaliteit en financieel beheer aan waarbinnen de schoolleiders
hun verantwoordelijkheid voor de sturing van de kwaliteit op school vormgeven. Het
bestuur en de scholen zorgen gezamenlijk voor het behalen van beoogde resultaten rondom
onderwijskwaliteit en financiële kwaliteit.
In paragraaf 4.2 lichten we toe hoe het waarderingskader voor besturen is opgebouwd.
In aansluiting daarop beschrijven we in paragraaf 4.3 de inhoud van dat waarderingskader.
4.2. Opbouw van het kader
De kern van het kwaliteitsgebied Besturing, kwaliteitszorg en ambitie (BKA) is dat
het bestuur zorgt voor besturing van de onderwijskwaliteit op de scholen en voor een
goede organisatie en kwaliteitscultuur. Dat maakt dat leerlingen kunnen leren en zich
kunnen ontwikkelen in een veilige omgeving. Ook het financieel beheer, waaronder financiële
continuïteit, rechtmatigheid en doelmatigheid, is hiervan integraal onderdeel. Wij
beschouwen de besturing als een cyclisch proces. De drie standaarden van het waarderingskader
samen geven zicht op de kwaliteitscyclus van het bestuur. Als deze cyclus op orde
is, is het bestuur in staat de basiskwaliteit te realiseren en te borgen, het onderwijs
te verbeteren en te zorgen voor deugdelijk financieel beheer. Hiermee draagt het bestuur
bij aan de kernfuncties van het stelsel. Bovendien bestaat er dan een ontwikkelingsgerichte
kwaliteitscultuur: beleid wordt opgevolgd en na evaluatie bijgesteld.
Figuur 4.2a Opbouw kwaliteitsgebied
In de eerste standaard (BKA1) beoordelen we de manier waarop het bestuur de besturing
en de randvoorwaarden inricht aan de hand van een visie op onderwijs, uitgewerkt in
ambities en doelen. Dit raakt ook de kernfuncties van het stelsel, zoals verwoord
in hoofdstuk 3. In de tweede standaard (BKA2) staat de uitvoering centraal: hoe stuurt
het bestuur op het realiseren van de visie, ambities en doelen en wat voor kwaliteitscultuur
is er? In de derde standaard (BKA3), ten slotte, onderzoeken we hoe het bestuur evalueert
en analyseert, verantwoording aflegt aan anderen en de samenleving, reflecteert op
de resultaten en erover in gesprek gaat. Dit leidt tot bijstelling en verdere ontwikkeling
van de visie, ambities en doelen, zoals bedoeld in de eerste standaard, en maakt de
cyclus van (in)richten, uitvoeren en evalueren compleet. De kwaliteitscultuur is van
belang voor een effectieve sturing op deze cyclus (de standaarden samen). Daardoor
wordt de kwaliteit van het onderwijs gewaarborgd.
4.3. Kwaliteitsgebied en standaarden
Het waarderingskader voor besturen, het kwaliteitsgebied Besturing, kwaliteitszorg
en ambitie (BKA), is onderverdeeld in drie standaarden die (in)richting, uitvoering
en evaluatie omvatten. Deze standaarden zijn met elkaar verbonden en vertegenwoordigen
samen het stelsel van kwaliteitszorg. Dit betekent dat we deze standaarden in samenhang
onderzoeken.
Bij elke standaard geven we aan wat we onder basiskwaliteit verstaan en wat de wet
van besturen vraagt (wat moet het bestuur?). Gezien het belang van de basisvaardigheden taal, rekenen en burgerschap, noemen we
deze expliciet bij de standaarden BKA1, BKA2 en BKA3. We gaan ervan uit dat besturen
(be)sturen vanuit visie en ambitie. Naast de ambities die besturen hebben om de wettelijke
verplichtingen na te leven, zijn er ambities die meer omvatten dan de basiskwaliteit.
Wij noemen dit de aanvullende ambities. Ook over deze ambities gaan we met besturen
in gesprek. We kunnen daaraan een waardering koppelen, namelijk de waardering Goed.
Het is de invulling van de stimulerende functie van het toezicht. In het waarderingskader
komt dit tot uitdrukking in vragen naar de realisatie van aanvullende ambities van
het bestuur. Met het geheel aan ambities dragen besturen bij aan de kernfuncties van
het onderwijsstelsel.
KWALITEITSGEBIED BESTURING, KWALITEITSZORG EN AMBITIE (BKA)
|
BKA1. Visie, ambities en doelen
Het bestuur heeft een visie op kwaliteit, heeft hiervoor ambities en doelen opgesteld
en stuurt op het behalen daarvan.
|
Basiskwaliteit
Het bestuur heeft een visie op goed onderwijs en op de besturing daarvan. De visie
is concreet en passend vertaald naar ambities, doelen en daarmee samenhangend beleid.
Deze vertaling maakt sturing mogelijk op de kwaliteit en resultaten van het onderwijs
en de voorwaarden. Daartoe is een stelsel van kwaliteitszorg ingericht dat het bestuur
in staat stelt de basiskwaliteit van het onderwijs te waarborgen.
De doelen betreffen in elk geval de naleving van wettelijke eisen, waaronder de wettelijke
vereisten voor het onderwijsaanbod, het onderwijsleerproces en de manier van toetsen
en examineren, onder meer op het gebied van basisvaardigheden taal, rekenen en burgerschap.
De visie, ambities en doelen omvatten uitwerkingen van eerdere evaluatieresultaten
en resultaten van interne en externe dialoog.
Het bestuur zorgt er met betrokkenheid van de scholen voor dat de visie, ambities,
doelen en het beleid sturend zijn voor de verbetering van het onderwijs aan leerlingen.
Scholen formuleren op hun beurt doelen die aansluiten bij wat leerlingen nodig hebben
met het oog op hun doorgaande onderwijsloopbaan.
Het bestuur richt de voorwaarden in om de doelen te bereiken, waaronder de inzet en
het beheer van de (financiële) middelen voor het waarborgen van de kwaliteit van het
onderwijsproces, de diplomering, het schoolklimaat en de resultaten. Het bestuur heeft
daartoe een meerjarenbegroting waarin de relatie met het beleid en de doelen duidelijk
zijn toegelicht. Er is voor de sturing op (financiële) kwaliteit een functionerende
verantwoordelijkheidsverdeling tussen de interne toezichthouder, het bestuur en de
scholen afgesproken, op basis van de geldende wet- en regelgeving.
|
Aanvullende ambities
• Zijn er aanvullende ambities in relatie tot de visie en doelen en (hoe) worden deze
gerealiseerd?
|
Wettelijke vereisten
• Artikel 1.4, tweede lid, WVO 2020: Het onderwijs wordt zodanig ingericht dat de leerlingen een ononderbroken ontwikkelingsproces
kunnen doorlopen en wordt afgestemd op de voortgang in de ontwikkeling van de leerlingen.
• Artikel 2.87 en artikel 2.91 WVO 2020: Het bestuur zorgt voor de kwaliteit van het onderwijs op de scholen via een stelsel
van kwaliteitszorg. Dat houdt onder andere in dat er toetsbare doelen zijn geformuleerd.
• Artikel 2.88, artikel 2.89 en artikel 2.90 WVO 2020: Het bestuur zorgt ervoor dat alle scholen een schoolplan hebben. Het schoolplan
omvat in elk geval het onderwijskundig beleid, het personeelsbeleid en het stelsel
van kwaliteitszorg. Bij de beschrijving van het onderwijskundig beleid wordt het schoolondersteuningsprofiel
betrokken. Dit bevat een beschrijving van de voorzieningen die zijn getroffen voor
leerlingen die extra ondersteuning behoeven.
• Artikel 3.1, eerste en tweede lid, WVO 2020: Er moet sprake zijn van een functionele of organieke scheiding tussen uitvoerend
deel van het bestuur en intern toezicht.
• Artikel 3.3, tweede lid, sub c, WVO 2020: De interne toezichthouder ziet erop toe dat het bestuur de middelen doelmatig en
rechtmatig besteedt en aanwendt.
• Artikel 7.2, vijfde lid, WVO 2020: Het bestuur stelt jaarlijks het beleid vast met betrekking tot de formatie van de
verschillende categorieën personeel van de scholen.
• Artikel 7.6 WVO 2020: Het bestuur stelt een managementstatuut vast waaruit de verantwoordelijkheidsverdeling
in de aansturing van de school blijkt.
• Artikel 5.39 en artikel 5.49 WVO 2020 en artikel 6.21 Uitvoeringsbesluit WVO 2020: Het bestuur moet de rijksbekostiging rechtmatig aanwenden en moet evident ondoelmatige
aanwending van beschikbare (financiële) middelen voorkomen.
• Artikel 5.46 WVO 2020 en artikel 6.19, eerste, tweede en vijfde lid, Uitvoeringsbesluit WVO 2020 en artikel 4, vierde lid, RJO: Het bestuur maakt jaarlijks een jaarverslag waarin de resultaten van het financieel
beleid en de continuïteitsparagraaf staan opgenomen.
• RJO jo. artikel 5.46 WVO 2020: De wijze waarop door het bestuur verslag wordt gedaan van het financieel beheer
gebeurt overeenkomstig de daarvoor in de RJO gestelde regels.
|
BKA2. Uitvoering en kwaliteitscultuur
Het bestuur realiseert samen met de scholen de doelen voor kwaliteit, bevordert een
kwaliteitscultuur, zorgt voor randvoorwaarden en stuurt, waar nodig, tussentijds bij.
|
Basiskwaliteit
Het bestuur geeft als onderdeel van zijn stelsel van kwaliteitszorg met de scholen
effectief uitvoering aan de visie en de doelen voor onderwijskwaliteit. Aan de transparante,
integere kwaliteitscultuur is zichtbaar dat deze bijdraagt aan de gestelde doelen.
Het bestuur bevordert een op samenwerken, leren en verbeteren gerichte kwaliteitscultuur,
zodat de doelen en ambities gerealiseerd kunnen worden. Het bestuur zorgt ervoor dat
het onderwijskundig leiderschap op alle niveaus herkenbaar verankerd is in de organisatie.
Ook bevordert het bestuur dat de schoolleiding en teams gezamenlijk werken aan hun
professionaliteit in relatie tot de bekwaamheidseisen en aan een verbetercultuur.
Binnen de kwaliteitscultuur geeft het bestuur uitvoering aan kwaliteitszorg gericht
op de kwaliteit van het onderwijs, onder meer op het gebied van de basisvaardigheden
taal, rekenen en burgerschap, de afspraken uit het ondersteuningsplan van het samenwerkingsverband
passend onderwijs en de naleving van wettelijke voorschriften. Het bestuur bewaakt
en bevordert dat de uitvoering in overeenstemming is met het beleid, zodat de doelen
worden bereikt. Het bestuur houdt zicht op de uitvoering van het beleid en op de nagestreefde
verbeteringen en stuurt daarop, zo nodig, tussentijds bij.
De beschikbare (financiële) middelen dragen bij aan de realisatie van de door het
bestuur gestelde doelen en worden doelmatig en rechtmatig aangewend. Als onderdeel
van zijn taak ziet de interne toezichthouder daarop toe. Het bestuur voorkomt evident
ondoelmatige aanwending van beschikbare (financiële) middelen. Daarnaast stuurt het
bestuur op effectief financieel beheer, zodat de continuïteit van het onderwijs gewaarborgd
is en bekostiging rechtmatig verkregen wordt.
Het interne toezicht geeft voorts onafhankelijk en deugdelijk invulling aan zijn taak
en wordt daarin gefaciliteerd door het uitvoerend deel van het bestuur. Het bestuur
zorgt voor goed functionerende medezeggenschap en opereert volgens een code Goed Bestuur
of legt in het jaarverslag1 uit als het daar eventueel van afwijkt en waarom dat het geval is. Het bestuur komt
haar verplichtingen na omtrent de onverwijlde overleg- en aangifteplicht en zorgt
ervoor dat een personeelslid het bestuur van een redelijk vermoeden van een zedenmisdrijf
onverwijld in kennis kan stellen. Als laatste zorgt het bestuur voor een doeltreffende
verwerking van interne en externe signalen en klachten.
|
Aanvullende ambities
• Zijn er aanvullende ambities voor de sturing op uitvoering en kwaliteitscultuur
en (hoe) worden deze gerealiseerd?
|
Wettelijke vereisten
• Artikel 2.87 en artikel 2.91 WVO 2020: Bestuur en schoolleiding zorgen ervoor dat de wet wordt nageleefd en dat er wanneer
nodig verbetermaatregelen komen voor de kwaliteit. Dat houdt onder andere in dat het
bestuur en de scholen zicht hebben op de kwaliteit van het onderwijs. Daarbij moet
het functioneren van de kwaliteitscyclus centraal staan.
• Artikel 2.88 en artikel 2.90, artikel 7.3, artikel 7.9 tot en met 7.20 en artikel 7.37 en artikel 7.37a WVO 2020: Het bestuur zorgt voor bevoegd personeel en maakt het onderhouden en uitbreiden
van de bekwaamheid mogelijk.
• Artikel 2.92, tweede lid, sub g jo. artikel 3.35 en artikel 3.36, WVO 2020: Het bestuur communiceert over de klachtenregeling in de schoolgids(en). Voor leerlingen
kan worden volstaan met vermelding van de rechten en plichten in het leerlingenstatuut.
• Artikel 3.35 en artikel 3.36 WVO 2020: Het bestuur heeft een klachtenregeling die leidt tot een deugdelijke klachtbehandeling
waarbij voldaan wordt aan de specifieke vereisten die dit artikel noemt.
• Artikel 3.39 WVO 2020: Het bestuur meldt en overlegt onverwijld bij een (redelijk vermoeden van een) zedenmisdrijf
en doet daar zo nodig aangifte van. Het bestuur treedt hierbij onverwijld in contact
met de vertrouwensinspecteur.
• Artikel 3.1, eerste lid, WVO 2020: Het bestuur draagt zorg voor een goed bestuurde school met een scheiding tussen
het uitvoerend deel van het bestuur en het toezicht en met een rechtmatig bestuur
en beheer.
• Artikel 3.1, derde lid, WVO 2020: De interne toezichthouder (of lid daarvan) functioneert onafhankelijk van het uitvoerend
deel van het bestuur.
• Artikel 3.3, eerste en tweede lid, WVO 2020 jo. artikel 3.2, eerste lid, WVO 2020: De interne toezichthouder houdt toezicht op de uitvoering van de taken en de uitoefening
van de bevoegdheden door het uitvoerend deel van het bestuur, staat het uitvoerend
deel van het bestuur met raad ter zijde en heeft ten minste de bij de wet bepaalde
taken.
• Artikel 3.3, derde lid, WVO 2020: De taken en bevoegdheden van de interne toezichthouder of het intern toezichthoudend
orgaan zijn zodanig dat hij een deugdelijk en onafhankelijk intern toezicht kan uitoefenen.
• Artikel 7.8 WVO 2020: Het bestuur dient leraren een zelfstandige verantwoordelijkheid te geven bij de
beoordeling van de onderwijsprestaties van leerlingen en voldoende zeggenschap te
geven waar het gaat om het vakinhoudelijke, vakdidactische en pedagogische proces
in de school. De afspraken hierover worden vastgelegd in een professioneel statuut.
• Artikel 2.60d WVO 2020: Het bestuur stelt een of meerdere onafhankelijke en deskundig functionerende examencommissie(s)
in ten behoeve van de kwaliteit van de toetsing en examinering op de school, waarbij
voldaan wordt aan de specifieke vereisten die dit artikel noemt.
• Artikel 5.39 en artikel 5.49 WVO 2020 [jo. AMvB] en artikel 6.21 Uitvoeringsbesluit WVO 2020: Het bestuur moet de rijksbegroting rechtmatig aanwenden en moet evident ondoelmatige
aanwending van beschikbare (financiële) middelen voorkomen.
• Artikel 5.43a WVO 2020: Het bestuur beheert de middelen van de school op zodanige wijze dat het voortbestaan
van de school is verzekerd.
• Artikel 3.2, eerste lid, en artikel 5.46, eerste lid, onder a, WVO 2020: Het bestuur dient een code Goed Bestuur te hanteren en verantwoordt zich over eventuele
afwijkingen in het jaarverslag.
• Artikel 5.49 WVO 2020: Als sprake is van evident ondoelmatige aanwending, kunnen daar financiële gevolgen
aan worden verbonden, zoals wijziging van de bekostiging en het terugvorderen van
het onverschuldigd betaalde deel van de bekostiging.2
• Artikel 5.49, vijfde lid, WVO 2020: Bij of krachtens AMvB worden nadere regels gesteld over de wijze waarop wordt vastgesteld
dat sprake is van evident ondoelmatige aanwending van de bekostiging.
• Artikel 4, vierde lid, RJO: Het bestuur zorgt voor een continuïteitsparagraaf in de jaarverslaggeving.
|
BKA3. Evaluatie, verantwoording en dialoog
Het bestuur evalueert en analyseert systematisch of het de doelen realiseert en verantwoordt
zich hierover. Het stelt wanneer dat nodig is het beleid bij en betrekt daartoe interne
en externe belanghebbenden in een goed functionerende dialoog.
|
Basiskwaliteit
Het bestuur evalueert en beoordeelt als onderdeel van zijn stelsel van kwaliteitszorg
in hoeverre de ambities, de doelen en het beleid worden gerealiseerd. Op deze manier
krijgt het bestuur zicht op de gerealiseerde (financiële) kwaliteit en de resultaten
van het onderwijs aan leerlingen. Bij de evaluatie en beoordeling van het beleid en
de onderwijskwaliteit haalt het bestuur actief externe informatie op en gebruikt deze
informatie bij de evaluatie en beoordeling. Op basis van de evaluatie reageert het
bestuur tijdig op mogelijke kansen en bedreigingen, stelt wanneer nodig (verbeter)beleid
op en treft passende maatregelen om de kwaliteit van het onderwijs op de scholen te
borgen.
Het bestuur legt verantwoording af door middel van accurate, actuele en openbaar toegankelijke
informatie over de gerealiseerde kwaliteit. Het brengt minimaal jaarlijks verslag
uit aan zijn in- en externe belanghebbenden over zijn doelen en de resultaten van
de opleidingen. De verantwoording in het jaarverslag is betrouwbaar en (de inhoud
van) het jaarverslag voldoet aan de wettelijke vereisten.
Het bestuur verantwoordt zich daarbij ten minste over het onderwijsaanbod, het onderwijsleerproces,
de manier van toetsen en examineren en het financieel beheer, onder meer op het gebied
van de basisvaardigheden taal, rekenen en burgerschap. De reflectie op de uitkomsten
van de evaluatie geeft alle lagen van de organisatie, intern toezicht en de medezeggenschap
voldoende inzicht in de effectiviteit van de besturing en uitvoering. Het bestuur
analyseert en beoordeelt de uitkomsten van de evaluatie en verantwoording. Vervolgens
verwerkt het bestuur deze wanneer nodig in bijstelling van ambities, (verbeter)doelen
en beleid of nieuwe ambities zodat de opbrengst van de dialoog bijdraagt aan ontwikkeling
en verbetering van het onderwijs en de sturing daarop. Het bestuur organiseert ook
de dialoog hierover met interne en externe belanghebbenden, waarbij in elk geval leerlingen,
personeel, het regionale bedrijfsleven en de interne toezichthouder zijn betrokken.
Het bestuur werkt bovendien actief samen met andere partijen aan doelen die het bestuurlijk
belang overstijgen en de kernfuncties raken. Zo komt het bestuur de afspraken uit
het ondersteuningsplan van het samenwerkingsverband passend onderwijs na en verantwoordt
zich hierover.
|
Aanvullende ambities
• Zijn er aanvullende ambities voor de evaluatie, verantwoording en dialoog en (hoe)
worden deze gerealiseerd?
|
Wettelijke vereisten
• Artikel 1 en artikel 3, sub f, RJO jo. artikel 5.46 WVO 2020: Het bestuur informeert jaarlijks interne en externe belanghebbenden over het gevoerde
en voorgenomen beleid en over de uitkomsten van het gevoerde beleid.
• Artikel 3, onderdeel f2, RJO: het bestuur neemt, indien het publieke eigen vermogen boven de signaleringswaarde
uitstijgt, een toelichting in het bestuursverslag op.
• Artikel 4, vierde lid, RJO jo. artikel 5.46 WVO 2020: Het bestuur maakt jaarlijks een jaarverslag waarin naast de resultaten van het financieel
beleid ook verantwoording wordt gegeven over toekomstige ontwikkelingen van het onderwijs.
• Artikel 8 WMS: De (gemeenschappelijke) medezeggenschapsraad ((G)MR) ontvangt tijdig alle inlichtingen
van het bestuur die redelijkerwijs nodig zijn om zijn taak te kunnen vervullen en
ontvangt in elk geval bepaalde in de wet beschreven informatie.
• Artikel 10 WMS: In bepaalde gevallen heeft het bevoegde gezag voorafgaand instemming van de (G)MR
nodig voor besluiten die op dat geval betrekking hebben (bijvoorbeeld bij verandering
van de onderwijskundige doelstellingen van de school).
• Artikel 11 WMS: Het bestuur moet de (G)MR vooraf in de gelegenheid stellen om te adviseren over
besluiten bij bepaalde aangelegenheden (bijvoorbeeld vaststelling of wijziging van
de hoofdlijnen van het meerjarig financieel beleid voor de school).
• Artikel 12 WMS: Het bestuur heeft voorafgaande instemming nodig van het personeelsdeel van de (G)MR
bij besluiten bij bepaalde aangelegenheden (bijvoorbeeld bij de vaststelling of wijziging
van de samenstelling van de formatie).
• Artikel 14 WMS: Het bestuur heeft voorafgaande instemming nodig van het ouder- en leerlingdeel van
de (G)MR over bepaalde besluiten (bijvoorbeeld bij de vaststelling van de schoolgids).
• Artikel 2.87 en artikel 2.91 WVO 2020: Het bestuur zorgt voor de kwaliteit van het onderwijs op de scholen via een stelsel
van kwaliteitszorg. Dat houdt onder andere in dat er regelmatig wordt geëvalueerd
of deze doelen worden gehaald.
• Artikel 3.2, eerste lid, en artikel 5.46, eerste lid, onder a, WVO 2020: Het bestuur dient een code Goed Bestuur te hanteren en verantwoordt zich over eventuele
afwijkingen in het jaarverslag.
• Artikel 3.3 WVO 2020: De interne toezichthouder houdt toezicht op de uitvoering van de taken en de uitoefening
van de bevoegdheden door het uitvoerend deel van het bestuur, staat het uitvoerend
deel van het bestuur met raad ter zijde en heeft ten minste de bij de wet bepaalde
taken. De interne toezichthouder legt jaarlijks in het jaarverslag verantwoording
af over de uitvoering van deze taken en de uitoefening van de bevoegdheden.
• Artikel 3.3, tweede lid, sub c en e, WVO 2020: De interne toezichthouder ziet erop toe dat het bestuur de middelen doelmatig en
rechtmatig besteedt en aanwendt. De interne toezichthouder legt jaarlijks in het jaarverslag
hierover verantwoording af.
• Artikel 5.46, zevende en achtste lid, WVO 2020 jo. artikel 3, onderdeel b, RJO: Het bestuur maakt het jaarverslag openbaar. Bij ministeriële regeling kunnen nadere
voorschriften worden gegeven over de wijze en het tijdstip waarop openbaarmaking van
het jaarverslag plaatsvindt.
• RJO jo. artikel 5.46 WVO 2020: De wijze waarop door het bestuur verslag wordt gedaan van het financieel beheer
gebeurt overeenkomstig de daarvoor in de RJO gestelde regels.
• Artikel 3.42 WVO 2020: De bevoegde gezagsorganen van de scholen voeren jaarlijks overleg met elkaar en
met de gemeente over het voorkomen van segregatie, het bevorderen van integratie en
het bestrijden van achterstanden.
|
1 Volgens artikel 1, sub c, RJO: het geheel van verslaggevingsdocumenten bestaande uit de jaarrekening, het bestuursverslag
en de overige gegevens, bedoeld in artikel 392, titel 9, boek 2, BW.
2 Met het amendement (Tweede Kamer, vergaderjaar 2019–2020, 35 102, nr. 11) is geregeld
dat een bekostigingssanctie alleen kan worden opgelegd aan het bestuur nadat bij AMvB
een nadere invulling wordt gegeven aan het begrip ‘evident ondoelmatige besteding’.
Zonder deze algemene maatregel van bestuur is handhaving op ‘evident ondoelmatige
besteding’ niet mogelijk. Tot de datum van inwerkingtreding van de AMvB richt de inspectie
zich op haar stimulerende taak op dit gebied en zal alleen een Onvoldoende worden
gegeven als een bestuur niet voldoet aan de op dit moment bij de basiskwaliteit opgenomen
elementen.
5. Waarderingskader scholen
5.1. Inleiding
In het vorige hoofdstuk beschreven we het kader voor de beoordeling van de besturing
door het bestuur. In dit hoofdstuk beschrijven we het waarderingskader voor het beoordelen
van de kwaliteit op scholen. Deze kaders hangen nauw met elkaar samen. Het bestuur
geeft de kaders voor kwaliteit en financieel beheer aan waarbinnen schoolleiders hun
verantwoordelijkheid voor de sturing van de kwaliteit op school vormgeven. Dit waarderingskader
bevat naast standaarden over sturen en kwaliteit ook standaarden over het onderwijsproces,
het schoolklimaat en de onderwijsresultaten. De standaarden over sturen, kwaliteitszorg
en ambitie op schoolniveau (SKA) hangen samen met die over besturing, kwaliteitszorg
en ambitie op bestuursniveau (BKA) en zijn toegespitst op de wettelijke eisen op schoolniveau.
We gebruiken het waarderingskader voor scholen wanneer we onderzoek doen op schoolniveau.
We beschrijven de opbouw van het kader in paragraaf 5.2. In paragraaf 5.3 is vervolgens
het waarderingskader op schoolniveau opgenomen. In de laatste paragraaf, 5.4, gaan
we in op de overige wettelijke vereisten, die niet aan een standaard zijn gekoppeld.
5.2. Opbouw van het kader
In het waarderingskader op schoolniveau onderscheiden we vier kwaliteitsgebieden:
Onderwijsproces, Veiligheid en schoolklimaat, Onderwijsresultaten, en Sturen, kwaliteitszorg
en ambitie. Met het waarderingskader krijgen we antwoord op de drie elementaire vragen
over het onderwijs voor leerlingen: krijgen ze goed onderwijs (Onderwijsproces), voelen
ze zich veilig (Veiligheid en schoolklimaat), en leren ze genoeg (Onderwijsresultaten)?
Daarnaast kijken we naar de sturing op en de verbetering van de kwaliteit (Sturen,
kwaliteitszorg en ambitie). Dit zijn belangrijke aspecten voor de kwaliteit en ontwikkeling
van het onderwijs aan leerlingen. We beoordelen bij de kwaliteit van het onderwijs
het geheel van de prestaties van de school op deze vier gebieden. Het financieel beheer
beoordeelt de inspectie op het niveau van het bestuur.
Het waarderingskader voortgezet onderwijs heeft de volgende opbouw:
KWALITEITSGEBIEDEN EN STANDAARDEN VO SCHOOLNIVEAU
|
OP ONDERWIJSPROCES
|
OP0
|
Basisvaardigheden
|
OP1
|
Aanbod
|
OP2
|
Zicht op ontwikkeling en begeleiding
|
OP3
|
Pedagogisch-didactisch handelen
|
OP4
|
Onderwijstijd
|
OP6
|
Afsluiting
|
VS VEILIGHEID EN SCHOOLKLIMAAT
|
VS1
|
Veiligheid
|
VS2
|
Schoolklimaat
|
OR ONDERWIJSRESULTATEN
|
OR1
|
Resultaten
|
OR2
|
Sociale en maatschappelijke competenties
|
SKA STUREN, KWALITEITSZORG EN AMBITIE
|
SKA1
|
Visie, ambities en doelen
|
SKA2
|
Uitvoering en kwaliteitscultuur
|
SKA3
|
Evaluatie, verantwoording en dialoog
|
5.3. Kwaliteitsgebieden en standaarden
Het waarderingskader voortgezet onderwijs op schoolniveau telt per gebied een aantal
standaarden, in totaal dertien. Bij elke standaard is aangegeven wat we verstaan onder de basiskwaliteit (wat móet
de school op orde hebben?). Gezien het belang van de basisvaardigheden taal, rekenen en burgerschap, noemen we
deze expliciet bij de standaarden SKA1, SKA2 en SKA3. Ter onderbouwing van de eisen
voor basiskwaliteit geven we per standaard de wettelijke eisen weer die van toepassing
zijn. We noemen de wettelijke eisen ook wel deugdelijkheidseisen.
In de praktijk hebben scholen ambities die raken aan basiskwaliteit. Scholen doen
echter vaak meer. Naast de ambities binnen de basiskwaliteit hebben scholen ook ambities
die daarboven uitstijgen en die scholen met het bestuur hebben geformuleerd. Voor
deze eigen ambities vormt het schoolplan de basis. Over het geheel aan ambities gaan
we met de scholen in gesprek. We kunnen daaraan een waardering koppelen, namelijk
de waardering Goed op standaardniveau. Dit is de invulling van de stimulerende functie
van ons toezicht. In het waarderingskader komt dit tot uitdrukking in vragen naar
de realisatie van aanvullende ambities.
Met het geheel aan ambities, zowel voor de basiskwaliteit als ambities die daarboven
uitstijgen, dragen scholen met hun besturen bij aan de kwaliteit van de kernfuncties
van het onderwijsstelsel.
KWALITEITSGEBIED ONDERWIJSPROCES (OP)
|
OP0. Basisvaardigheden
Het onderwijs in basisvaardigheden bereidt de leerlingen voor op het vervolgonderwijs,
de arbeidsmarkt en de samenleving.
|
Basiskwaliteit
De school heeft voor het onderwijs in de basisvaardigheden Nederlandse taal (mondelinge
taalvaardigheid, lezen, schrijven, begrippenlijst en taalverzorging), rekenen/wiskunde
(getallen, verhoudingen, meten en meetkunde, en verbanden) en burgerschap een doelgericht
en samenhangend curriculum dat past bij de leerlingenpopulatie van de school.
Voor Nederlandse taal en rekenen/wiskunde is de inhoud van het curriculum ten minste
dekkend voor de kerndoelen en werkt het toe naar de referentieniveaus. Het curriculum
kent een logisch doorlopende opbouw van doelen en bereidt leerlingen voor op de volgende
leerjaren, het vervolgonderwijs, de arbeidsmarkt en de samenleving. De uitvoering
van het curriculum is herkenbaar in de onderwijspraktijk.
Burgerschap richt zich ten minste op bevordering van de basiswaarden van de democratische
rechtsstaat en de kennis, houdingen en vaardigheden die daarbij van belang zijn. Dat
geldt evenzo voor de sociale en maatschappelijke competenties die nodig zijn in de
pluriforme democratische samenleving, en de kerndoelen1 die daaraan gerelateerd zijn.
|
Aanvullende ambities:
• Zijn er aanvullende ambities voor het onderwijs in de basisvaardigheden en (hoe)
worden deze gerealiseerd?
|
Wettelijke vereisten:
• Artikel 2 en 3, Besluit referentieniveaus Nederlandse taal en rekenen, jo. artikel 2 Wet referentieniveaus Nederlandse taal en rekenen: Het onderwijs neemt de referentieniveaus van taal en rekenen als uitgangspunt.
• Artikel 1.4, tweede lid, WVO 2020: Het onderwijs is afgestemd op de voortgang in de ontwikkeling van leerlingen en
zij kunnen een ononderbroken ontwikkelingsproces doorlopen.
• Artikel 2.2 WVO 2020: Het onderwijs bevordert actief burgerschap en sociale cohesie (kennis van en respect
voor basiswaarden en de ontwikkeling van sociale en maatschappelijke competenties).
• Artikel 2.4 tot en met 2.8 WVO 2020: De school bereidt de leerlingen voor op het vervolgonderwijs.
• Artikel 2.13 en 2.14 WVO 2020, jo. artikel 2.1 en bijlage 1 Uitvoeringsbesluit WVO 2020: Het onderwijsaanbod voor de eerste twee leerjaren voldoet aan de kerndoelen en is
samenhangend ingericht.
• Artikel 2.19 WVO 2020: Het onderwijsaanbod voor het derde leerjaar havo en vwo voldoet aan de kerndoelen
en is samenhangend ingericht.
• Artikel 2.89 en 2.90 WVO 2020: De school heeft haar beleid over het pedagogisch-didactisch handelen in het schoolplan
geformuleerd.
|
OP1
Het aanbod bereidt de leerlingen voor op het vervolgonderwijs, de arbeidsmarkt en
de samenleving.
|
Basiskwaliteit
De school bereidt de leerlingen voor op het vervolgonderwijs en de samenleving. Zij
biedt een breed en op de kerndoelen2 gebaseerd aanbod. Het aanbod is dekkend voor examenprogramma’s. Onder aanbod verstaan
we alle leerinhouden, ook die digitaal zijn of online aangeboden worden. Het aanbod
van de school is afgestemd op de leerlingenpopulatie en sluit aan bij het (taal)niveau
en de onderwijsbehoeften van de leerlingen. Het aanbod wordt waar nodig gedurende
de schoolloopbaan verdiept en verbreed, zodanig dat leerlingen een ononderbroken ontwikkeling
kunnen doorlopen. Het aanbod is doelgericht, samenhangend en herkenbaar. Bovendien
heeft de school de leerinhouden evenwichtig en in samenhang over de leerjaren verdeeld.
Het aanbod omvat mede activiteiten voor loopbaanoriëntatie en -begeleiding. Stages
kunnen, met name in het vmbo, onderdeel uitmaken van het aanbod. Wanneer een school
stages aanbiedt, zorgt ze ervoor dat de inhoud en vormgeving van de stage bijdraagt
aan de voorbereiding van de leerling op het vervolgonderwijs en de samenleving.
|
Aanvullende ambities
• Zijn er aanvullende ambities voor het aanbod en (hoe) worden deze gerealiseerd?
|
Wettelijke vereisten
• Artikel 1.4, tweede lid, WVO 2020: Het onderwijs is afgestemd op de voortgang in de ontwikkeling van leerlingen en
zij kunnen een ononderbroken ontwikkelingsproces doorlopen.
• Artikel 2.32 WVO 2020: Het onderwijsprogramma in het voortgezet onderwijs kan een maatschappelijke stage
omvatten.
• Artikel 2.4 tot en met 2.9 WVO 2020: De school bereidt de leerlingen voor op het vervolgonderwijs.
• Artikel 2.13 en 2.14, eerste lid, WVO 2020, jo. artikel 2.1 en bijlage 1 Uitvoeringsbesluit WVO 2020: Het onderwijsaanbod voor de eerste twee leerjaren voldoet aan de kerndoelen en is
samenhangend ingericht.
• Artikel 2.20 tot en met 2.24 WVO 2020: De school biedt profielen aan die de verplichte vakken omvatten.
• Artikel 2.89 WVO 2020: Het schoolplan bevat de uitwerking van de wettelijke opdrachten voor de uitgangspunten,
doelstellingen en inhoud van het onderwijs.
• Artikel 2.34 en 2.39 Uitvoeringsbesluit WVO 2020: De school kan in het derde en vierde leerjaar van de basisberoepsgerichte, kaderberoepsgerichte
of gemengde leerweg in het vmbo én voor praktijkonderwijsleerlingen lessen besteden
aan stage.
• Artikel 2.35 Uitvoeringsbesluit WVO 2020: De school omschrijft doel, inhoud, omvang, opbouw en organisatie van de stage in
een stageplan.
• Artikel 2.36 Uitvoeringsbesluit WVO 2020: Het bestuur sluit met de leerling en de stagegever gezamenlijk een schriftelijke
stageovereenkomst waarin onder andere de begeleiding en de wijze van beoordeling aan
bod komen.
• Bijlage 3 Regeling examenprogramma’s voortgezet onderwijs: De kandidaat is in staat zijn eigen loopbaanontwikkeling vorm te geven. Hij doet
dat met een oriëntatie op een toekomstige opleiding en (loop)baan door middel van
reflectie op het eigen handelen en reflectie op ervaringen.
|
OP2. Zicht op ontwikkeling en begeleiding
De school volgt de ontwikkeling van de leerlingen en biedt waar nodig passende begeleiding
en extra ondersteuning.
|
Basiskwaliteit
De school verzamelt vanaf binnenkomst systematisch informatie over de kennis en vaardigheden
van leerlingen op alle voor het onderwijs belangrijke domeinen. Het verzamelen van
(toets)informatie gebeurt systematisch en zorgvuldig. De school vergelijkt de informatie
met de verwachte ontwikkeling van de leerling, waarbij voor taal en rekenen in ieder
geval de referentieniveaus taal en rekenen als uitgangspunt gelden. Dit maakt het
mogelijk om het onderwijs af te stemmen op de onderwijsbehoeften van zowel groepen
als individuele leerlingen. Het stelt de school in staat zorg te dragen voor de ontwikkeling
en begeleiding van de leerling. De school heeft daarbij hoge verwachtingen van leerlingen.
De school waarborgt daarmee voor leerlingen de ononderbroken ontwikkeling en voortgang
daarin en heeft daarbij oog voor de bevordering van gelijke kansen. De school informeert
ouders regelmatig over de ontwikkeling en vorderingen van hun kind.
Wanneer individuele of groepen leerlingen niet genoeg lijken te profiteren van het
onderwijs, analyseert de school waar de ontwikkeling stagneert en wat mogelijke verklaringen
hiervoor zijn. Vervolgens bepaalt zij wat er nodig is om op eventuele achterstanden
of voorsprongen in de ontwikkeling van leerlingen in te spelen. De school biedt de
begeleiding vervolgens gestructureerd aan. Waar nodig betrekt de school het samenwerkingsverband,
de gemeente en zorginstanties bij de begeleiding van de leerlingen.
De leerlingen krijgen daarmee de begeleiding die zij nodig hebben om het onderwijsprogramma
beter te kunnen doorlopen. De school besteedt op een structurele en herkenbare manier
aandacht aan het bestrijden van (taal)achterstanden.
De school heeft in het schoolondersteuningsprofiel vastgelegd wat zij onder extra
ondersteuning verstaat en welke voorzieningen de school kan bieden. Voor de leerlingen
die deze extra ondersteuning nodig hebben, legt de school in het ontwikkelingsperspectief
vast hoe zij het onderwijs afstemt op de behoefte van de leerling en registreert het
ontwikkelingsperspectief in het ROD. De school voert de geplande ondersteuning uit.
De inhoud en uitvoering van dit plan wordt minimaal eenmaal per schooljaar met de
ouders geëvalueerd. De school vervult de zorgplicht passend onderwijs. Wanneer de
school de extra ondersteuning voor een leerling niet kan bieden, zoekt de school in
samenwerking met ouders en zo nodig het samenwerkingsverband een passende onderwijsplek.
|
Aanvullende ambities
• Zijn er aanvullende ambities voor zicht op ontwikkeling en begeleiding en (hoe)
worden deze gerealiseerd?
|
Wettelijke vereisten
• Artikel 1.1 WVO 2020: In het schoolondersteuningsprofiel is vastgelegd welke voorzieningen zijn getroffen
voor leerlingen die extra ondersteuning nodig hebben.
• Artikel 1.4, tweede lid, WVO 2020: Het onderwijs is afgestemd op de voortgang in de ontwikkeling van leerlingen en
zij kunnen een ononderbroken ontwikkelingsproces doorlopen.
• Artikel 2.34 WVO 2020: De school werkt herkenbaar en gestructureerd aan de bestrijding van achterstanden.
• Artikel 2.49 Uitvoeringsbesluit WVO 2020: In het ontwikkelingsperspectief is informatie opgenomen over de begeleiding die
de leerling wordt geboden, in welke onderwijssoort in het voortgezet onderwijs de
leerling naar verwachting het examen zal halen en over de belemmerende en de bevorderende
factoren die van invloed zijn op het onderwijs aan de leerling.
• Artikel 2.2, eerste lid, WVO 2020: Het onderwijs bevordert actief burgerschap en sociale cohesie op doelgerichte en
samenhangende wijze. Dat omvat onder meer regelmatig monitoren van de ontwikkeling
van burgerschapscompetenties, om het onderwijs af te stemmen op de actuele leerbehoefte
van leerlingen.
• Artikel 2.41, eerste lid, WVO 2020: De school biedt individuele begeleiding die is afgestemd op de behoeften van de
leerlingen die extra ondersteuning nodig hebben.
• Artikel 2.41, tweede lid, WVO 2020: Het bestuur stelt ten minste eenmaal in de vier jaar het schoolondersteuningsprofiel
vast.
• Artikel 2.97 WVO 2020: De school rapporteert over de vorderingen van de leerlingen aan hun ouders, voogden
of verzorgers, dan wel aan de leerlingen zelf wanneer zij meerderjarig en handelingsbekwaam
zijn.
• Artikel 2.89 WVO 2020: De school heeft in het schoolplan beschreven op welke wijze het schoolondersteuningsprofiel
wordt betrokken bij het onderwijskundig beleid.
• Artikel 2.91 WVO 2020: De school heeft de wijze waarop het onderwijs wordt afgestemd op de voortgang in
de ontwikkeling van leerlingen in het schoolplan beschreven.
• Artikel 2.44, eerste lid, WVO 2020: Het bestuur stelt binnen zes weken, na op overeenstemming gericht overleg met de
ouders, een ontwikkelingsperspectief vast voor een leerling die extra ondersteuning
nodig heeft.
• Artikel 2.44, tweede lid, WVO 2020: Over het handelingsdeel van het ontwikkelperspectief dient door het bestuur overeenstemming
met de ouders te worden bereikt.
• Artikel 2.44, derde lid, WVO 2020: Het bestuur evalueert het ontwikkelingsperspectief minimaal eens per schooljaar
met de ouders.
• Artikel 2.44, vierde lid, WVO 2020: Het bestuur kan het ontwikkelingsperspectief bijstellen.
• Artikel 8.9, eerste lid, WVO 2020: De school beoordeelt of de leerling extra ondersteuning nodig heeft.
• Artikel 8.9, tweede lid, WVO 2020: De school houdt zich aan de zorgplicht passend onderwijs.
• Artikel 12 Wet register onderwijsdeelnemers jo. artikel 8, vijfde lid, Besluit register onderwijsdeelnemers: Het bestuur registreert in het Register Onderwijsdeelnemers (ROD) voor welke periode
er voor een leerling een ontwikkelingsperspectief is vastgesteld en, indien van toepassing,
welke periode een leerling in een orthopedagogisch-didactisch centrum (opdc) is geplaatst.
|
OP3. Pedagogisch-didactisch handelen
Het pedagogisch-didactisch handelen van de leraren is afgestemd op de voortgang in
de ontwikkeling van de leerlingen en draagt eraan bij dat leerlingen een ononderbroken
ontwikkelingsproces kunnen doorlopen.
|
Basiskwaliteit
De leraren creëren in hun lessen een pedagogisch en didactisch passend en stimulerend
leerklimaat, waardoor de leerlingen zich veilig voelen en actief betrokken zijn. De
leraren tonen hoge verwachtingen van alle leerlingen. Zij zorgen voor een ordelijk
verloop van de les en benutten de lestijd efficiënt. De leraren maken het lesdoel
duidelijk. Zij monitoren tijdens de les of de leerlingen het beoogde lesdoel al dan
niet halen en passen hun onderwijs waar nodig aan. De leraren leggen de lesstof duidelijk
uit en geven de leerlingen voldoende tijd om te oefenen met de lesstof. Zij stemmen
daarbij de instructie, de verwerking en het tempo van hun onderwijs af op de onderwijsbehoeften
van individuele en groepen leerlingen. De leraren geven hun leerlingen gerichte feedback
op hun gemaakte werk en op hun leerproces. Zij stimuleren de leerlingen na te denken
over hun eigen ontwikkeling.
|
Aanvullende ambities
• Zijn er aanvullende ambities voor het pedagogisch-didactisch handelen en (hoe) worden
deze gerealiseerd?
|
Wettelijke vereisten
• Artikel 1.4, tweede lid, WVO 2020: Het onderwijs is afgestemd op de voortgang in de ontwikkeling van leerlingen en
zij kunnen een ononderbroken ontwikkelingsproces doorlopen. Voor deze ononderbroken
ontwikkeling is het nodig dat het onderwijs aansluit bij het ontwikkelingsniveau van
de leerling.
• Artikel 2.2, eerste lid, WVO 2020: Het onderwijs bevordert actief burgerschap en sociale cohesie (kennis van en respect
voor basiswaarden en de ontwikkeling van sociale en maatschappelijke competenties).
• Artikel 2.89 en artikel 2.90 WVO 2020: De school heeft haar beleid over het pedagogisch-didactisch handelen in het schoolplan
geformuleerd. Het beleid over het pedagogisch-didactisch handelen is zichtbaar in
het dagelijks handelen van de leraren.
|
OP4. Onderwijstijd
De leerlingen krijgen voldoende tijd om zich het aanbod eigen te maken.
|
Basiskwaliteit
De school biedt een programma aan dat voldoet aan de wettelijk verplichte onderwijstijd.
De school stelt daartoe, met instemming van de medezeggenschapsraad, vast welke activiteiten
onder de onderwijstijd vallen. De school plant de onderwijsactiviteiten weloverwogen
over het schooljaar en deze worden uitgevoerd onder verantwoordelijkheid van bevoegde
leraren.
De school verdeelt de tijd zo over de vakken dat leerlingen in staat zijn het verplichte
onderwijsprogramma tot zich te nemen. De school heeft beleid om ongeoorloofd verzuim
en voortijdig schoolverlaten van leerlingen tegen te gaan, zodat ook op leerlingniveau
gestreefd wordt de onderwijstijd te behalen.
De school maakt, zo nodig, volgens de wettelijke voorschriften gebruik van de mogelijkheden
om, in het belang van de individuele leerling, af te wijken van de verplichte onderwijstijd
en/of van de mogelijkheid om een leerling een deel van de onderwijstijd door te laten
brengen op een andere school.
|
Aanvullende ambities
• Zijn er aanvullende ambities voor de onderwijstijd en (hoe) worden deze gerealiseerd?
|
Wettelijke vereisten
• Artikel 2.38 WVO 2020: De school verzorgt minimaal het wettelijk verplichte aantal uren en dagen onderwijs.
• Artikel 2.38, vijfde lid, WVO 2020: De onderwijstijd wordt ingevuld met activiteiten die worden verzorgd in het onderwijsprogramma.
• Artikel 2.38, elfde lid, WVO 2020 jo. Beleidsregel inzake het instemmen met afwijking onderwijstijd WVO: Voor het afwijken van de onderwijstijd vraagt het bestuur in bepaalde gevallen instemming
van de inspectie.
• Artikel 2.40 WVO 2020 jo. artikel 2.45 Uitvoeringsbesluit WVO 2020: Als een leerling voor een deel van het onderwijsprogramma onderwijs ontvangt op
een andere school en het bestuur voldoet aan de voorwaarden daarvoor, dan telt die
tijd mee voor het aantal uren onderwijs dat de leerling ten minste moet ontvangen.
• Artikel 2.38, zevende lid, WVO 2020: De onderwijstijd voor het praktijkonderwijs wordt ingericht conform de voorschriften.
• Artikel 14, vierde lid, WMS: De medezeggenschapsraad (het ouder-/leerlingendeel) moet vooraf instemmen met:
– welke soorten onderwijsactiviteiten binnen de onderwijstijd vallen;
– wat het beleid is voor lesuitval;
– op welke dagen de school geen onderwijs verzorgt.
• Artikel 2.92, tweede lid, sub k, WVO 2020: De school heeft haar verzuimbeleid opgenomen in de schoolgids.
• Artikel 7.8 tot en met artikel 7.13a WVO 2020: Bij onderwijstijd moet het gaan om (onderwijs)activiteiten die worden verzorgd onder
verantwoordelijkheid van diegenen die op grond van deze artikelen onderwijs mogen
verzorgen.
|
OP6. Afsluiting
De afsluiting van het onderwijs verloopt zorgvuldig.
|
Basiskwaliteit
De school zorgt ervoor dat alle leerlingen goed worden voorbereid op de afsluiting
van het onderwijs. Een onafhankelijke en deskundige examencommissie borgt de kwaliteit
van de toetsing en de examinering. De school heeft een Programma van Toetsing en Afsluiting
(PTA) en een examenreglement, die beide voldoen aan de eisen van de wetgeving. Met
deze documenten maakt de school tijdig aan leerlingen en ouders duidelijk hoe het
schoolexamen en het centraal examen georganiseerd zijn, welke regels daarbij gelden
en welke maatregelen de school hanteert bij leerlingen die zich niet aan de regels
houden. Ook moet duidelijk zijn welke examens leerlingen op welke manier kunnen herkansen,
welke stof wanneer wordt geëxamineerd, hoe het examen meeweegt en welke vrijstellingen
gelden. De examinering verloopt volgens het PTA en het examenreglement.
|
Aanvullende ambities
• Zijn er aanvullende ambities voor de afsluiting en (hoe) worden deze gerealiseerd?
|
Wettelijke vereisten
• Artikel 2.51, derde lid, WVO 2020: De directeur en de examinatoren van de school nemen onder verantwoordelijkheid van
het bestuur het (deel)eindexamen af.
• Artikel 2.51a WVO 2020: De directeur van de school wijst een personeelslid aan als secretaris van het eindexamen;
deze is ook secretaris van de deeleindexamens.
• Artikel 2.60, eerste en tweede lid, WVO 2020: Het bestuur stelt een examenreglement en een PTA vast waarin in elk geval de voorgeschreven
onderdelen moeten zijn opgenomen.
• Artikel 2.60, vijfde lid, WVO 2020: Deze beide documenten moeten voor 1 oktober worden toegezonden aan de inspectie
en verstrekt worden aan de examenkandidaten.
• Artikel 2.60d WVO 2020: Het bestuur stelt een of meerdere onafhankelijke en deskundig functionerende examencommissie(s)
in ten behoeve van de kwaliteit van de toetsing en de examinering op de school, waarbij
voldaan wordt aan de specifieke vereisten die dit artikel noemt.
• Artikel 2.60e WVO 2020: De examencommissie heeft tot doel het borgen van de kwaliteit van de toetsing en
de examinering en van het afsluitend karakter van het schoolexamen.
|
1 De wettelijke opdracht tot bevordering is ook herkenbaar in een aantal kerndoelen
voor de onderbouw van het voortgezet onderwijs, die eveneens op sociale en maatschappelijke
competenties betrekking hebben. Te denken valt met name aan de kerndoelen 35, 36,
38, 43, 44, 45 en 47.
2 Scholen in Friesland geven het vak Fries, met inachtneming van de daarvoor vastgestelde
kerndoelen, tenzij zij hiervoor een ontheffing hebben van gedeputeerde staten.
KWALITEITSGEBIED VEILIGHEID EN SCHOOLKLIMAAT (VS)
|
VS1. Veiligheid
De school zorgt voor een veilige omgeving voor leerlingen.
|
Basiskwaliteit
De school zorgt voor de sociale, fysieke en psychische veiligheid van de leerlingen
op school gedurende de schooldag. Een school is veilig als de sociale, fysieke en
psychische veiligheid van leerlingen niet door handelingen van anderen wordt aangetast.
Dit blijkt onder andere uit de beleving van de veiligheid en het welbevinden van de
leerlingen op school. De school monitort dit ten minste jaarlijks met een gestandaardiseerd
instrument.
De school heeft een veiligheidsbeleid beschreven dat bestaat uit een samenhangende
set van maatregelen. Het beleid is gericht op het voorkomen, afhandelen, registreren
en evalueren van incidenten, en de school voert dat beleid ook uit. Als de uitkomsten
van de monitoring daartoe aanleiding geven, treft de school maatregelen om de situatie
te verbeteren. De school voorkomt, zoveel als mogelijk, (digitaal) pesten, agressie
en geweld in elke vorm en treedt zo nodig snel en adequaat op. Dat geldt ook bij uitingen
die strijdig zijn met basiswaarden van de democratische rechtsstaat, zoals discriminatie
en onverdraagzaamheid. De school heeft een persoon aangesteld die voor ouders en leerlingen
het aanspreekpunt is in geval van pesten en die het beleid tegen pesten coördineert.
De school hanteert de meldcode Huiselijk geweld en kindermishandeling. Daarnaast komt
de school de verplichtingen na rond het melden, overleggen en aangifte doen van zedenmisdrijven.
|
Aanvullende ambities
• Zijn er aanvullende ambities voor de veiligheid en (hoe) worden deze gerealiseerd?
|
Wettelijke vereisten
• Artikel 3.39 WVO 2020: Het bestuur meldt en overlegt onverwijld bij een (redelijk vermoeden van een) zedenmisdrijf
en doet daar zo nodig aangifte van. Het bestuur treedt hierbij onverwijld in contact
met de vertrouwensinspecteur.
• Artikel 3.41 WVO 2020: Het bestuur stelt voor het personeel een meldcode vast die aangeeft hoe met signalen
van huiselijk geweld of kindermishandeling wordt omgegaan. Daarnaast moet het bestuur
de kennis en het gebruik van de meldcode bevorderen.
• Artikel 3.40, eerste lid, sub a, WVO 2020: Het bestuur heeft beleid ten aanzien van de veiligheid van leerlingen en voert dat
ook uit.
• Artikel 3.40, eerste lid, sub b, WVO 2020: Het bestuur monitort de veiligheid van leerlingen met een instrument dat een representatief
en actueel beeld geeft.
• Artikel 3.40, eerste lid, sub c, WVO 2020: Het bestuur heeft de volgende taken belegd bij een persoon:
– coördinatie van het beleid in het kader van het tegengaan van pesten op school;
– fungeren als aanspreekpunt in het kader van pesten.
• Artikel 3.40, tweede lid, WVO 2020: Onder veiligheid, bedoeld in artikel 3.40, eerste lid, wordt de sociale, psychische
en fysieke veiligheid van leerlingen verstaan.
• Artikel 3.40, vierde lid, WVO 2020: Het bestuur zendt de resultaten van de monitor, nadat de resultaten beschikbaar
zijn, aan de inspectie.
• Artikel 2.2, eerste lid, WVO 2020: Het onderwijs richt zich op het bijbrengen van respect voor en kennis van de basiswaarden
van de democratische rechtsstaat. Dat omvat onder meer dat de school actie onderneemt
als er onvoldoende sprake is van een cultuur die in overeenstemming is met basiswaarden.
|
VS2. Schoolklimaat
De school heeft een schoolklimaat dat bijdraagt aan het ontwikkelen van sociale en
maatschappelijke competenties.
|
Basiskwaliteit
De school bereidt de leerlingen voor op het leven in de maatschappij. Zij creëert
daarvoor een oefenplaats die leerlingen ondersteunt bij het ontwikkelen van sociale
en maatschappelijke competenties. In de school doen leerlingen ervaring op met de
omgang met de basiswaarden van de democratische rechtsstaat en de pluriforme samenleving.
Het bestuur ziet erop toe dat de school zorg draagt voor een schoolklimaat dat in
overeenstemming is met de basiswaarden van de democratische rechtsstaat en bijdraagt
aan de bevordering daarvan.
Het personeel van de school is in zijn gedrag een voorbeeld voor de leerlingen: personeelsleden
leven de basiswaarden zichtbaar na.
De school stemt aanpak en aanbod af op de leerlingenpopulatie van de school en de
leefwereld van de leerlingen. Ook signaleert en corrigeert de school uitingen van
leerlingen die met de basiswaarden in strijd zijn.
|
Aanvullende ambities
• Zijn er aanvullende ambities voor het schoolklimaat en (hoe) worden deze gerealiseerd?
|
Wettelijke vereisten
• Artikel 2.2, eerste lid, WVO 2020: Het onderwijs bevordert actief burgerschap en sociale cohesie op doelgerichte en
samenhangende wijze, richt zich onder andere op het bijbrengen van respect voor en
kennis van de basiswaarden en het ontwikkelen van sociale en maatschappelijke competenties.
• Artikel 2.2, tweede lid, WVO 2020: Het bestuur draagt zorg voor een schoolcultuur die in overeenstemming is met de
basiswaarden van de democratische rechtsstaat en creëert een omgeving waarin leerlingen
worden gestimuleerd actief te oefenen met de omgang met deze waarden.
|
KWALITEITSGEBIED ONDERWIJSRESULTATEN (OR)
|
OR1. Resultaten
De school behaalt met haar leerlingen leerresultaten die ten minste in overeenstemming
zijn met de gestelde norm.
|
Basiskwaliteit
De leerresultaten liggen op het niveau dat op grond van de kenmerken van de leerlingenpopulatie
mag worden verwacht. Dit betekent dat de gemiddelde eindexamenresultaten en de doorstroom
in de bovenbouw op of boven de normering liggen die daarvoor geldt. Bovendien behalen
leerlingen in de onderbouw minimaal het opleidingsniveau dat overeenkomt met hun basisschooladvies
en lopen zij gedurende hun schoolloopbaan weinig vertraging op.
|
Aanvullende ambities
• Zijn er aanvullende ambities voor de onderwijsresultaten en (hoe) worden deze gerealiseerd?
|
Wettelijke vereisten
• Artikel 2.94 WVO 2020 en Regeling leerresultaten VO: Er is sprake van voldoende leerresultaten wanneer de gemiddelde eindexamenresultaten
en het doorstroomrendement, gemeten over een periode van drie schooljaren, op of boven
de normering zoals vastgelegd in de Regeling leerresultaten VO liggen.
|
OR2. Sociale en maatschappelijke competenties
De leerlingen behalen sociale en maatschappelijke competenties op het niveau dat ten
minste in overeenstemming is met de verwachtingen van het vervolgonderwijs en de maatschappij.
|
Basiskwaliteit
De school heeft een goed beeld van de kenmerken van haar leerlingenpopulatie en heeft
ambitieuze verwachtingen over het niveau dat de leerlingen voor de sociale en maatschappelijke
competenties kunnen bereiken. Ze neemt de aansluiting op het vervolgonderwijs en de
maatschappij als uitgangspunt voor de competenties voor leerlingen.
De school onderbouwt welke resultaten ze op dit gebied wil bereiken. De school brengt
de resultaten op een betrouwbare en inzichtelijke manier in kaart. De school spant
zich zichtbaar in om ervoor te zorgen dat leerlingen die de school verlaten daaraan
voldoen. Daarmee laat de school zien dat zij haar doelstellingen voor deze competenties
behaald heeft.
|
Aanvullende ambities
• Zijn er aanvullende ambities voor de sociale en maatschappelijke competenties en
(hoe) worden deze gerealiseerd?
|
Wettelijke vereisten
• Artikel 2.4 tot en met artikel 2.9 WVO 2020: De school bereidt de leerlingen voor op het vervolgonderwijs.
• Artikel 2.2, eerste lid, WVO 2020: Het onderwijs richt zich herkenbaar op het ontwikkelen van de sociale en maatschappelijke
competenties die de leerling in staat stellen deel uit te maken van en bij te dragen
aan de pluriforme, democratische Nederlandse samenleving.
|
KWALITEITSGEBIED STUREN, KWALITEITSZORG EN AMBITIE (SKA)
|
SKA1. Visie, ambities en doelen
De school heeft een gedragen visie op goed onderwijs, heeft daarvoor ambities en doelen
en stuurt op het behalen daarvan.
|
Basiskwaliteit
De school heeft, als onderdeel van het stelsel van kwaliteitszorg, een gedragen visie,
ambities en doelen gericht op goed onderwijs die ervoor zorgen dat leerlingen een
ononderbroken ontwikkeling kunnen doorlopen. De schoolleiding vertaalt haar visie,
ambities en doelen in onderwijskundig beleid en stuurt daarop om de beoogde resultaten
te behalen. De schoolleiding beschrijft op welke manier ze zorgt voor het realiseren,
borgen en verbeteren van de onderwijskwaliteit en hoe ze de naleving van de wettelijke
eisen realiseert, onder meer op het gebied van de basisvaardigheden taal, rekenen
en burgerschap.
De schoolleiding sluit met haar visie, ambities en doelen aan op die van haar bestuur
en op de kenmerken van de leerlingenpopulatie van de school. Dit doet zij onder meer
door aan te geven hoe ze rekening houdt met (taal)achterstanden, de wettelijke opdracht
tot bevordering van burgerschap en specifieke leerbehoeften om bij te dragen aan gelijke
kansen voor alle leerlingen. Resultaten van eerdere evaluaties, interne en externe
dialoog zijn zichtbaar in de doelen voor het onderwijskundig beleid.
De schoolleiding richt de voorwaarden in om de onderwijskundige ambities en doelen
te bereiken, waaronder het personeelsbeleid en de organisatie van het onderwijs. Daarbij
is de interne verantwoordelijkheidsverdeling duidelijk.
|
Aanvullende ambities
• Zijn er aanvullende ambities in relatie tot de visie en doelen en (hoe) worden deze
gerealiseerd?
|
Wettelijke vereisten
• Artikel 2.34 WVO 2020 Het onderwijs wordt zodanig ingericht dat daarbij op structurele en herkenbare wijze
aandacht wordt besteed aan het bestrijden van achterstanden, in het bijzonder in de
beheersing van de Nederlandse taal.
• Artikel 2.2, eerste lid, WVO 2020: Het onderwijs bevordert actief burgerschap en sociale cohesie (kennis van en respect
voor basiswaarden en de ontwikkeling van sociale en maatschappelijke competenties).
• Artikel 2.87 WVO 2020: Het bestuur moet zorgen voor de kwaliteit van het onderwijs op een school. Onder
zorg dragen voor wordt in elk geval verstaan: het naleven van de wet en het uitvoeren
van het stelsel van kwaliteitszorg. Dat houdt onder andere in dat er toetsbare doelen
zijn geformuleerd.
• Artikel 2.88, tweede lid, WVO 2020: Het schoolplan bevat een beschrijving van het beleid met betrekking tot de kwaliteit
van het onderwijs dat binnen de school wordt gevoerd en omvat in elk geval het onderwijskundig
beleid, het personeelsbeleid en het stelsel van kwaliteitszorg.
• Artikel 2.89 WVO 2020: De beschrijving van het onderwijskundig beleid omvat in elk geval de inhoud van
het onderwijs, de eigen opdrachten voor het onderwijs, het pedagogisch-didactisch
klimaat en de veiligheid. Daarbij betrekt de school het schoolondersteuningsprofiel.
• Artikel 2.91 WVO 2020: De school moet door haar stelsel van kwaliteitszorg zorg dragen voor de ononderbroken
ontwikkeling van leerlingen en de afstemming van het onderwijs op de voortgang in
de ontwikkeling van leerlingen. Ook moet worden vastgesteld waar verbetermaatregelen
nodig zijn.
• Artikel 7.6 WVO 2020: Het bestuur stelt een managementstatuut vast waaruit de verantwoordelijkheidsverdeling
in de aansturing van de school blijkt.
|
SKA2. Uitvoering en kwaliteitscultuur
De school realiseert de doelen voor goed onderwijs, bevordert een kwaliteitscultuur,
zorgt voor randvoorwaarden en stuurt, waar nodig, tussentijds bij.
|
Basiskwaliteit
De school realiseert de doelen voor goed onderwijs, die voortkomen uit haar visie
en ambities. De schoolleiding zorgt daartoe voor een professionele en veilige leer-
en verbetercultuur in de school. Binnen deze kwaliteitscultuur geven schoolleiding
en het (bevoegd) onderwijspersoneel samen uitvoering aan het stelsel van kwaliteitszorg,
zodat de school als geheel gericht werkt aan het bereiken van de onderwijskundige
doelen. Waar nodig stuurt de schoolleiding tussentijds bij.
De schoolleiding zorgt ervoor dat de deskundigheidsbevordering van het personeel binnen
de gestelde doelen gestalte krijgt. Leraren(teams) oefenen daarbij de eigen verantwoordelijkheid
bij het inrichten van hun onderwijs uit.
De schoolleiding toont in haar sturing onderwijskundig leiderschap en zorgt voor een
gerichte inzet van middelen om gestelde doelen te realiseren, onder meer op het gebied
van de basisvaardigheden taal, rekenen en burgerschap. De school geeft uitvoering
aan het schoolondersteuningsprofiel. Zij werkt samen met andere scholen, het samenwerkingsverband
en andere organisaties, zodat geen leerling tussen wal en schip valt.
|
Aanvullende ambities
• Zijn er aanvullende ambities voor de sturing op uitvoering en kwaliteitscultuur
en (hoe) worden deze gerealiseerd?
|
Wettelijke vereisten
• Artikel 2.47 en artikel 2.41 WVO 2020: Voor leerlingen met extra ondersteuning werkt de school samen met het samenwerkingsverband
passend onderwijs en partners in de zorg.
• Artikel 2.41, tweede lid, WVO 2020: Het bestuur stelt ten minste eenmaal in de vier jaar het schoolondersteuningsprofiel
vast.
• Artikel 2.87 WVO 2020: Het bestuur moet zorgen voor de kwaliteit van het onderwijs op een school. Onder
‘zorg dragen voor’ wordt in elk geval verstaan: het naleven van de wet en het uitvoeren
van het stelsel van kwaliteitszorg. Dat houdt onder andere in dat het bestuur en de
scholen zicht hebben op de kwaliteit van het onderwijs. Daarbij moet het functioneren
van de kwaliteitscyclus centraal staan.
• Artikel 2.90 WVO 2020: Het schoolplan bevat een beschrijving van het personeelsbeleid. Dit personeelsbeleid
gaat in elk geval over hoe wordt voldaan aan de eisen van bevoegdheid en onderhoud
van bekwaamheid, de bijdrage van het personeel aan het onderwijskundig beleid, het
pedagogisch-didactisch handelen, de evenredige vertegenwoordiging van vrouwen in de
schoolleiding, bedoeld in artikel 32d, en de wijze waarop rekening wordt gehouden
met de inbreng van leerlingen op het beleid.
• Artikel 7.8, eerste tot en met derde lid, WVO 2020: De school dient leraren een zelfstandige verantwoordelijkheid te geven bij de beoordeling
van de onderwijsprestaties van leerlingen en voldoende zeggenschap waar het gaat om
het vakinhoudelijke, vakdidactische en pedagogische proces in de school. De afspraken
hierover worden vastgelegd in een professioneel statuut.
• Artikel 7.14 tot en met 7.22 WVO 2020: Daar waar nog niet bevoegd wordt lesgegeven, moet het bestuur afspraken maken die
ertoe leiden dat de leraar de juiste bevoegdheid behaalt.
• Artikel 7.20 en artikel 7.37a WVO 2020: Het bestuur beschikt bij elk personeelslid waarvoor bekwaamheidseisen gelden over
geordende gegevens over de bekwaamheid en het onderhouden daarvan.
|
SKA3. Evaluatie, verantwoording en dialoog
De school evalueert en analyseert systematisch of zij de doelen realiseert en verantwoordt
zich daarover. Ze stelt, wanneer nodig, het schoolbeleid bij en betrekt interne en
externe belanghebbenden in een goed functionerende dialoog.
|
Basiskwaliteit
De schoolleiding evalueert, analyseert en beoordeelt als onderdeel van het stelsel
van kwaliteitszorg in hoeverre de doelen en het beleid worden gerealiseerd en informeert
het bestuur daarover. Zij haalt intern en extern actief informatie op om zicht te
krijgen op de uitvoering, de resultaten van het onderwijs voor de leerlingen en mogelijke
kansen en bedreigingen voor de verdere ontwikkeling van het onderwijs, onder meer
op het gebied van de basisvaardigheden taal, rekenen en burgerschap.
Voor een goede overdracht en om zicht te houden op het vervolgsucces van haar leerlingen,
onderhoudt de school contact met de scholen/instellingen waar deze naartoe uitstromen.
De schoolleiding organiseert tegenspraak. Daarvoor gaat zij actief een dialoog aan
met in ieder geval ouders, personeel, de (gemeenschappelijke) medezeggenschapsraad
((G)MR) en, wanneer van toepassing, leerlingen, gemeenten en/of (regionale)werkgevers.
De school informeert belanghebbenden minimaal jaarlijks op toegankelijke manier over
haar doelen en werkwijze, en over de resultaten die zij heeft behaald.
De schoolleiding analyseert en beoordeelt de uitkomsten van de evaluatie en verwerkt
deze wanneer nodig in het (verbeter)beleid, zodat dit bijdraagt aan ontwikkeling en
verbetering van het onderwijs. Daarnaast gebruikt de school de uitkomsten van de evaluatie
om de sturing te verbeteren. Zij maakt daarbij duidelijk welk effect de inbreng van
belanghebbenden heeft op het borgen en bijstellen van het schoolbeleid.
|
Aanvullende ambities
• Zijn er aanvullende ambities voor de evaluatie, verantwoording en dialoog en (hoe)
worden deze gerealiseerd?
|
Wettelijke vereisten
• Artikel 1.4, tweede lid, WVO 2020: Het onderwijs wordt zodanig ingericht dat de leerlingen een ononderbroken ontwikkelingsproces
kunnen doorlopen.
• Artikel 8 WMS: De (G)MR ontvangt tijdig alle inlichtingen van het bestuur die redelijkerwijs nodig
zijn om zijn taak te kunnen vervullen en ontvangt in elk geval bepaalde in de wet
beschreven informatie.
• Artikel 10 WMS: Het bestuur heeft in bepaalde gevallen voorafgaande instemming nodig van de (G)MR
voor elk besluit dat betrekking heeft op dat geval, bijvoorbeeld bij verandering van
de onderwijskundige doelstellingen van de school.
• Artikel 11 WMS: Het bestuur moet de (G)MR vooraf in de gelegenheid stellen om te adviseren over
besluiten bij bepaalde aangelegenheden, bijvoorbeeld bij de vaststelling of wijziging
van de hoofdlijnen van het meerjarig financieel beleid voor de school.
• Artikel 12 WMS: Het bestuur heeft voorafgaande instemming nodig van het personeelsdeel van de (G)MR
bij besluiten bij bepaalde aangelegenheden, bijvoorbeeld bij de vaststelling of wijziging
van de samenstelling van de formatie.
• Artikel 14 WMS: Het bestuur heeft voorafgaande instemming nodig van het ouder- en leerlingdeel van
de (G)MR over bepaalde besluiten, bijvoorbeeld over de vaststelling van de schoolgids.
• Artikel 2.87 en artikel 2.91 WVO 2020: Het bestuur zorgt voor de kwaliteit van het onderwijs op de scholen via een stelsel
van kwaliteitszorg. Dat houdt onder andere in dat er regelmatig wordt geëvalueerd
of deze doelen worden gehaald.
• Artikel 2.92 WVO 2020: De school maakt in de schoolgids duidelijk wat de doelen van het onderwijs zijn
en welke resultaten met het onderwijsleerproces worden bereikt. Dat geldt ook voor
de bevindingen ten aanzien van het stelsel van kwaliteitszorg, evenals de maatregelen
die naar aanleiding daarvan zijn getroffen. Ook leerlingen worden betrokken bij de
besluitvorming.
|
5.4. Overige wettelijke vereisten
Niet alle deugdelijkheidseisen zoals die in de onderwijswet- en regelgeving staan
vermeld, zijn opgenomen in het onderzoekskader. Dit geldt bijvoorbeeld voor die over
de Verklaring Omtrent het Gedrag (VOG) en de vrijwillige ouderbijdrage. De deugdelijkheidseisen
die niet aan een standaard in het waarderingskader zijn verbonden, vatten we samen
onder de noemer ‘overige wettelijke vereisten’. Het schoolplan is voor het schoolbeleid,
vaak ook in relatie tot overige wettelijke eisen, een belangrijk verantwoordingsdocument.
In ons jaarwerkplan, dat op de website van de inspectie wordt gepubliceerd, geven
we aan welke thema’s we in dat jaar onderzoeken. Ook op grond van meldingen en signalen
kunnen we besturen en scholen bevragen op het mogelijk niet-naleven van de overige
wettelijke vereisten. Niet-naleving van (een of meer van) de overige wettelijke vereisten
kan op schoolniveau in dat geval niet leiden tot een oordeel Onvoldoende of tot het
oordeel Zeer zwak. Wel moet de school/het bestuur de tekortkoming binnen een door
de inspectie te bepalen termijn herstellen.
6. Oordelen en waarderen
6.1. Inleiding
In dit hoofdstuk beschrijven we hoe we oordelen en waarderen. We doen dat zo transparant
mogelijk, aan de hand van het waarderingskader op bestuurs- en schoolniveau en met
de beschrijving van de oordeelsvorming, zoals opgenomen in dit hoofdstuk. Onze oordelen
gaan altijd over de gerealiseerde kwaliteit van de (be)sturing en over het onderwijs
dat leerlingen ontvangen.
We gaan in dit hoofdstuk eerst in op hoe we omgaan met het raamwerk van de kernfuncties
op stelselniveau (paragraaf 6.2), zoals opgenomen in hoofdstuk 3. Dat hanteren we
uitsluitend vanuit onze stimulerende rol. Daarna leggen we uit hoe we op basis van
de waarderingskaders voor besturen en scholen (hoofdstuk 4 en 5) oordelen en waarderen.
In het algemeen bepaalt het al dan niet voldoen aan de deugdelijkheidseisen of een
standaard Voldoende of Onvoldoende is. De waardering Goed spreken we uit als ambities,
rondom basiskwaliteit en/of daarboven uitstijgend, gerealiseerd worden. We beschrijven
dit in paragraaf 6.3. In paragraaf 6.4 zijn beslisregels voor de beoordeling van de
standaarden voor het bestuur beschreven, gevolgd door de beslisregels voor de beoordeling
van onderwijskwaliteit van scholen in paragraaf 6.5.
De standaard basisvaardigheden krijgt per 1 augustus 2024 het gewicht van de standaarden
Resultaten, Zicht op ontwikkeling en begeleiding, Pedagogisch-didactisch handelen
en Veiligheid en telt vanaf die datum dus net als deze standaarden zwaarder dan de
andere standaarden mee in het oordeel op schoolniveau. Tot 1 augustus 2024 telt de
standaard basisvaardigheden wel mee in het oordeel op schoolniveau, maar nog niet
met het gewicht van de standaarden Resultaten, Zicht op ontwikkeling en begeleiding,
Pedagogisch-didactisch handelen en Veiligheid.
6.2. Stimuleren op stelselniveau
In hoofdstuk 3 is het stelseltoezicht beschreven. We reflecteren daarop en spreken
geen oordelen uit. We gebruiken het raamwerk om de drie kernfuncties van het onderwijs,
namelijk kwalificatie, socialisatie en allocatie, waaronder selectie en gelijke kansen
en daarnaast de belangrijke voorwaarden daarvoor te beschouwen. We beschrijven jaarlijks
in ‘De Staat van het Onderwijs’ (paragraaf 7.2) hoe het met de kernfuncties en voorwaarden
van het onderwijsstelsel is gesteld.
We bespreken deze thema’s bij onderzoeken bij besturen en scholen. Uit onze gegevens
op stelselniveau kan blijken dat de kwaliteit van (een deel van) de kernfuncties in
een bepaalde regio in hoge of juist mindere mate gerealiseerd wordt. Door ambities
van besturen rondom kernfuncties in een open dialoog te bespreken en te verkennen,
leggen we een verbinding tussen scholen en hun invulling van de kernfuncties.
6.3. Oordelen en waarderen standaarden bestuur en school
Voor het beoordelen en waarderen van de kwaliteit van besturen en scholen gebruiken
we de standaarden zoals beschreven in de hoofdstukken 4 en 5. Een standaard bestaat
uit een beschrijving van de basiskwaliteit, gebaseerd op de deugdelijkheidseisen.
Per standaard besteden we daarnaast aandacht aan de vragen naar aanvullende ambities.
Of een standaard als Voldoende of Onvoldoende wordt beoordeeld, is gebaseerd op de
vraag of het bestuur/de school voldoet aan de deugdelijkheidseisen en daarmee basiskwaliteit
realiseert. Voor de waardering Goed wordt de realisatie van ambities betrokken. Onderstaande
tabel geeft aan hoe het oordeel en de waardering op standaardniveau tot stand komt:
Oordeel/waardering standaard
|
Norm voor standaarden
|
Goed
|
Het bestuur of de school voldoet aan de deugdelijkheidseisen en realiseert ook ambities
die daarboven uitstijgen.
|
Voldoende
|
Het bestuur of de school voldoet aan de deugdelijkheidseisen en realiseert daarmee
basiskwaliteit.
|
Onvoldoende
|
Het bestuur of de school voldoet niet aan de deugdelijkheidseisen.
|
6.4. Oordelen en waarderen op bestuursniveau
Om basiskwaliteit op de scholen te kunnen waarborgen, gaan we ervan uit dat het bestuur
in staat is om de kwaliteitscyclus, zoals uitgedrukt in de wettelijke eisen van de
drie standaarden van het kwaliteitsgebied Besturing, kwaliteitszorg en ambitie (zie
hoofdstuk 4), uit te voeren. Daar waar dat niet het geval is, leidt dit tot een Onvoldoende
op het kwaliteitsgebied Besturing, kwaliteitszorg en ambitie. Als het bestuur aan
de deugdelijkheidseisen voldoet en ambities realiseert, waarderen we het kwaliteitsgebied
als Goed. Hoe het oordeel of de waardering op bestuursniveau tot stand komt, ziet
er als volgt uit:
Oordeel/waardering bestuursniveau
|
Norm kwaliteitsgebied
Besturing, kwaliteitszorg en ambitie
|
Goed
|
Twee standaarden uit het kwaliteitsgebied Besturing, kwaliteitszorg en ambitie zijn
Goed en de derde is ten minste Voldoende.
|
Voldoende
|
Alle drie de standaarden uit het kwaliteitsgebied Besturing, kwaliteitszorg en ambitie
zijn ten minste Voldoende.
|
Onvoldoende
|
Een of meer standaarden uit het kwaliteitsgebied Besturing, kwaliteitszorg en ambitie
is/zijn Onvoldoende.
|
Het niet voldoen aan een deugdelijkheidseis van financiële continuïteit of rechtmatigheid
leidt in alle gevallen tot een herstelopdracht voor het bestuur. Dit geldt ook als
de jaarstukken van het bestuur niet zijn ingediend zoals wettelijk vereist is. De
mate waarin het oordeel of waardering van de betreffende standaard binnen het kwaliteitsgebied
Besturing, kwaliteitszorg en ambitie wordt aangepast is afhankelijk van de ernst van
de tekortkoming.
6.5. Oordelen en waarderen op schoolniveau
Het oordeel of de waardering over de kwaliteit van de school (eindoordeel) komt tot stand op basis van de volgende normen.
Eindoordeel/waardering schoolniveau
|
Norm
|
Voldoende
(basiskwaliteit)
|
De standaarden Resultaten, Zicht op ontwikkeling en begeleiding, Pedagogisch-didactisch
handelen en Veiligheid zijn Voldoende, én niet meer dan één andere standaard in de
gebieden Onderwijsproces of Veiligheid en schoolklimaat is Onvoldoende.
|
Onvoldoende1
|
De standaard Resultaten of Zicht op ontwikkeling en begeleiding of Pedagogisch-didactisch
handelen of Veiligheid is Onvoldoende, óf twee of meer andere standaarden in de gebieden
Onderwijsproces en/of Veiligheid en schoolklimaat zijn Onvoldoende.
|
Zeer zwak
|
De standaard Resultaten is Onvoldoende én een of meer van de volgende standaarden
Zicht op ontwikkeling en begeleiding en/óf Pedagogisch-didactisch handelen en/óf Veiligheid
is/zijn Onvoldoende.
|
1 In het geval er sprake is van een situatie met alleen onvoldoende leerresultaten
(zonder een of meerdere andere onvoldoende(s) op standaarden) zal dat geen aanleiding
zijn om over te gaan tot het opleggen van een bekostigingsmaatregel, zoals opschorten
of inhouden van (een deel van) de rijksbekostiging.
6.5.1. Wettelijke norm zeer zwak onderwijs
De norm voor het oordeel Zeer zwak is bij wet bepaald. Artikel 2.94 WVO 2020 stelt dat het onderwijs zeer zwak is als de resultaten ernstig en langdurig tekortschieten
en er in verband met dit tekortschieten ook tekortkomingen zijn in de naleving van
een of meer bij of krachtens deze wet gegeven voorschriften. In de tabel hierboven
is aangegeven hoe we deze wettelijke norm in het waarderingskader hebben vertaald.
Het inspectierapport waarin de inspectie tot het oordeel komt dat de kwaliteit van
het onderwijs Zeer zwak is, geldt na de vaststelling daarvan als een besluit in de
zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Een bestuur kan tegen het oordeel Zeer zwak bezwaar maken en vervolgens tegen
de beslissing op bezwaar beroep aantekenen (artikel 20, zesde lid, WOT).
6.5.2. Normering bij niet te beoordelen resultaten
In de wet (artikel 2.94, derde lid, WVO 2020) is bepaald dat wanneer de leerresultaten van de school niet kunnen worden beoordeeld,
het volgende geldt: ‘De kwaliteit van het onderwijs is zeer zwak als de school tekortschiet
in de naleving van twee of meer bij of krachtens deze wet gegeven voorschriften en
de school dientengevolge tekortschiet in het zorg dragen voor de veiligheid op de
school, bedoeld in artikel 3.40 WVO 2020, of het zodanig inrichten van het onderwijs dat leerlingen een ononderbroken ontwikkelproces
kunnen doorlopen dan wel het afstemmen van het onderwijs op de voortgang in de ontwikkeling
van de leerlingen, bedoeld in artikel 1.4, tweede lid, WVO 2020.’
In alle gevallen dat de resultaten niet te beoordelen zijn, hanteren we, als voldaan
is aan artikel 2.94, derde lid, WVO 2020, de volgende normering voor Zeer zwak.
Normering bij niet te beoordelen resultaten
|
Onvoldoende
|
De standaard Zicht op ontwikkeling en begeleiding of Pedagogisch-didactisch handelen
of Veiligheid of Visie, ambities en doelen is Onvoldoende, óf twee andere standaarden
in de gebieden Onderwijsproces en/of Veiligheid en schoolklimaat zijn Onvoldoende.
|
Zeer zwak
|
Twee of meer van de vier volgende standaarden zijn Onvoldoende: Zicht op ontwikkeling
en begeleiding, Pedagogisch-didactisch handelen, Veiligheid en Visie, ambities en
doelen.
|
6.5.3. Extra normering voor nieuwe scholen
Nieuwe scholen hebben vaak nog geen representatieve eindresultaten beschikbaar. Deze
kunnen net als bij scholen met niet te beoordelen eindresultaten dan ook geen rol
spelen in de beoordeling. Voor nieuwe scholen gelden net als voor andere scholen de
beslisregels ’Normering bij niet te beoordelen eindresultaten’ (paragraaf 6.5.2).
Daar bovenop gelden voor nieuwe scholen ook de volgende wettelijke regels. In artikel 2.95 WVO 2020 is geregeld dat een school die minder dan twee jaar bekostiging ontvangt en die slechte
kwaliteit levert, gesloten kan worden of dat de bekostiging kan worden beëindigd.
Dit kan alleen als de school al in het eerste jaar én na een verbetertermijn van een
jaar nog steeds niet voldoet aan drie of meer belangrijke bij of krachtens de wet
gegeven voorschriften (deugdelijkheidseisen). Daardoor draagt de school geen zorg
voor de veiligheid, kunnen de leerlingen geen ononderbroken ontwikkelingsproces doorlopen
of wordt het onderwijs niet afgestemd op de voortgang in de ontwikkeling van de leerlingen.
Dat betekent dat de sluiting van een nieuwe school een uitzonderlijk instrument is,
dat alleen gebruikt kan worden als de kwaliteit van een school ver beneden peil is.
Daarom moet in dit geval sprake zijn van een extra tekortkoming in de naleving van
de deugdelijkheidseisen ten opzichte van de normering Zeer zwak bij andere scholen.
Sluiting of beëindiging van bekostiging is dan in het belang van de leerlingen wettelijk
mogelijk.
Bovengenoemde wettelijke regels brengen de volgende extra normering met zich mee voor
nieuwe scholen.
Extra normering voor nieuwe scholen
|
Zeer zwak
|
Veiligheid, Zicht op ontwikkeling en begeleiding én Pedagogisch-didactisch handelen
zijn Onvoldoende.
|
Het oordeel Voldoende volgt de beslisregels voor de scholen (paragraaf 6.5 en/of paragraaf 6.5.2).
6.5.4. Normering per 1 augustus 2024
Per 1 augustus 2024 komt het oordeel over de kwaliteit van de school tot stand op
basis van de normen in onderstaand tabel.
Eindoordeel/waardering
|
Norm
|
Voldoende
|
De standaarden Resultaten, Basisvaardigheden, Zicht op ontwikkeling en begeleiding,
Pedagogisch-didactisch handelen en Veiligheid zijn voldoende, én niet meer dan één
andere standaard in de gebieden Onderwijsproces of Veiligheid en schoolklimaat is
Onvoldoende.
|
Onvoldoende
|
De standaard Resultaten of Basisvaardigheden of Zicht op ontwikkeling en begeleiding
of Pedagogisch didactisch handelen of Veiligheid is Onvoldoende, óf twee of meer andere
standaarden in de gebieden Onderwijsproces en/of Veiligheid en schoolklimaat zijn
Onvoldoende.
|
Zeer zwak
|
De standaard Resultaten is Onvoldoende én een of meer van de volgende standaarden
Basisvaardigheden en/óf Zicht op ontwikkeling en begeleiding en/óf Pedagogisch didactisch
handelen en/óf Veiligheid is/zijn Onvoldoende.
|
In alle gevallen dat de resultaten niet te beoordelen zijn, hanteren we per 1 augustus
2024, als voldaan is aan artikel 2.94, derde lid, WVO 2020, de volgende normering voor Zeer zwak.
Normering bij niet te beoordelen resultaten
|
Onvoldoende
|
De standaard Basisvaardigheden, Zicht op ontwikkeling en begeleiding of Pedagogisch-didactisch
handelen of Veiligheid of Visie, ambities en doelen is Onvoldoende, óf twee andere
standaarden in de gebieden Onderwijsproces en/of Veiligheid en schoolklimaat zijn
Onvoldoende.
|
Zeer zwak
|
Twee of meer van de vijf volgende standaarden zijn Onvoldoende: Basisvaardigheden,
Zicht op ontwikkeling en begeleiding, Pedagogische didactisch handelen, Veiligheid
en Visie, ambities en doelen.
|
De in 6.5.3 genoemde wettelijke regels brengen per 1 augustus 2024 de volgende extra
normering met zich mee voor nieuwe scholen.
Extra normering voor nieuwe scholen
|
Zeer zwak
|
Basisvaardigheden, Veiligheid, Zicht op ontwikkeling en begeleiding én Pedagogisch-didactisch
handelen zijn Onvoldoende.
|
6.6. Oordeelsvorming
6.6.1. Beoordelen naleving deugdelijkheidseisen
Bij onze oordeelsvorming hanteren we bovengenoemde normering als richtlijn. De mate
waarin de onderwijspraktijk de essentie en de bedoeling van met name de deugdelijkheidseisen
tentoonspreidt, is bepalend voor ons oordeel. Voor het oordeel Voldoende gaan we er
in principe van uit dat aan alle deugdelijkheidseisen die horen bij de standaard is
voldaan. We beoordelen de kwaliteit zoals in de standaard is omschreven integraal
en niet elke deugdelijkheidseis van de standaard op zichzelf. Het kan zijn dat een
bestuur of school op een standaard een positief beeld laat zien, maar op een bepaald
element van de standaard (nog) niet. Als dit beperkt van invloed is op de aangetroffen
kwaliteit van de school of voor leerlingen én als de tekortkoming eenvoudig en op
korte termijn kan worden hersteld, dan geven we het oordeel Voldoende op de standaard.
Het bestuur krijgt dan een opdracht tot herstel (herstelopdracht) voor dit bepaalde
onderdeel van de standaard en zorgt voor de naleving. Wanneer niet is voldaan aan
de deugdelijkheidseisen van financiële continuïteit of rechtmatigheid, kan de betreffende
standaard binnen het kwaliteitsgebied Besturing, kwaliteitszorg en ambities niet als
Voldoende worden beoordeeld of als Goed worden gewaardeerd.
6.6.2. Waarderen van ambities
Zowel besturen als scholen hebben vanuit hun visie ambities. Deze ambities kunnen
gaan over de basiskwaliteit en er zijn ambities die daarboven uitstijgen. Naast het
voldoen aan de deugdelijkheidseisen, baseren we een waardering Goed op het geheel
aan gerealiseerde ambities door het bestuur of door de school bij een betreffende
standaard. We onderzoeken of het bestuur (bij een vierjaarlijks onderzoek) of de school
(bij een onderzoek op schoolniveau) de voorgenomen ambities uitvoert en realiseert.
De visie en de plannen op bestuursniveau en de vertaling daarvan door de schoolleiding
op schoolniveau, vastgelegd in het schoolplan, spelen hierbij een belangrijke rol.
6.6.3. Omgeving van bestuur en school
De omgeving en de condities waarin het bestuur en de school opereren, kunnen in positieve
of negatieve zin de onderwijskwaliteit en het financieel beheer beïnvloeden. Omgevingsfactoren
en condities zijn bijvoorbeeld de kenmerken en de ontwikkeling van de leerlingenpopulatie,
de beschikbaarheid van personeel, een fusiegeschiedenis, de huisvesting, de organisatieontwikkeling
en de ontwikkeling van het bestuur. We verwachten dat besturen en scholen met hun
visie, ambities, doelen en beleid op deze factoren inspelen om de kernfuncties voor
het onderwijs voor al hun leerlingen te realiseren. Onze oordelen gaan altijd over
de gerealiseerde kwaliteit van de (be)sturing en van het onderwijs dat leerlingen
ontvangen.
Omgeving en condities spelen hoofdzakelijk een rol bij het bepalen van de invulling
van het onderzoek en eventueel bij het vervolgtoezicht.
7. Werkwijze toezicht
7.1. Inleiding
In dit hoofdstuk beschrijven we hoe we het toezicht uitvoeren. We beschrijven in paragraaf 7.2
eerst onze werkwijze voor het stelseltoezicht. Aan de kernfuncties van het stelsel
geven besturen en scholen invulling. Daarnaast waarborgen besturen de uitvoering en
kwaliteit van het onderwijs op de scholen onder hun bestuur. In paragraaf 7.3 beschrijven
we de werkwijze voor het toezicht op besturen en scholen. In paragraaf 7.4 staat welke
activiteiten we hiervoor ondernemen. In de laatste paragraaf van dit hoofdstuk gaan
we in op onze werkwijze bij het vervolgtoezicht.
7.2. Stelseltoezicht
7.2.1. Werkwijze van het stelseltoezicht
Via het stelseltoezicht geven we een beeld van de kwaliteit van het Nederlandse onderwijsstelsel.
We signaleren waar het goed gaat en waar niet, agenderen thema’s en dragen bij aan
het oplossen van knelpunten. Door het stelsel als geheel in ogenschouw te nemen, krijgen
we bijvoorbeeld zicht op onderwijsloopbanen, knelpunten bij overgangen tussen sectoren
en (on)gelijkheid van kansen.
Figuur 7.2.1a Cyclus stelseltoezicht
Zo kunnen we bevorderen dat het onderwijs aan leerlingen steeds beter wordt. In hoofdstuk 3
is hiervoor een raamwerk met een beschrijving van stelselkwaliteit opgenomen.
In het stelseltoezicht zetten we een aantal stappen (zie figuur 7.2.1a):
-
• We monitoren trends en ontwikkelingen in het Nederlandse onderwijs.
-
• We analyseren waar het goed gaat, maar reflecteren ook op de knelpunten die risico’s
vormen voor de kwaliteit van het stelsel.
-
• We agenderen welke belangrijke risicovolle knelpunten we zien voor het onderwijsstelsel
en rapporteren daarover onder andere jaarlijks in ‘De Staat van het Onderwijs’.
-
• We interveniëren wanneer dat vanuit de stimulerende functie van het toezicht passend
is. We doen dat via het stelsel-, bestuurs- en schooltoezicht, maar ook door andere
activiteiten om het onderwijsveld te stimuleren de kwaliteit te verhogen.
In paragraaf 7.2.2 gaan we verder in op hoe we monitoren en analyseren. In paragraaf 7.2.3
beschrijven we hoe we agenderen en interveniëren.
7.2.2. Monitoring en analyse van ontwikkelingen
Aan de hand van het raamwerk van de kwaliteitsbeschrijving van het stelsel (zie hoofdstuk 3)
volgen we systematisch de ontwikkelingen in het onderwijsstelsel. We kijken naar hoe
het geheel van besturen en scholen samen de drie kernfuncties vervult: kwalificatie,
socialisatie en allocatie, waaronder selectie en gelijke kansen. Ook kijken we naar
de essentiële voorwaarden om deze te verwezenlijken: de doelmatigheid, zoals te zien
aan beschikbaarheid en besteding van financiële middelen, het personeelsbeleid, de
kwaliteitszorg en het bestuurlijk handelen.
Voor de monitoring en aansluitende analyse verzamelen we gegevens uit verschillende
bronnen. We gebruiken bestaande gegevens, gegevens uit stelsel- en instellingstoezicht,
signalen en we verzamelen zelf gegevens door thematisch onderzoek.
Bestaande gegevens, gegevens uit stelsel- en instellingstoezicht en signalen
We gebruiken gegevens uit het toezicht op besturen en scholen, waaronder gegevens
die het bestuur zelf beschikbaar heeft. Daarnaast gebruiken we signalen die we over
het onderwijs ontvangen. Verder maken we gebruik van gegevens van andere organisaties
en van wetenschappelijk onderzoek. We analyseren het grootste gedeelte van de gegevens
minimaal jaarlijks, maar het kan ook zijn dat we meerdere keren per jaar analyses
maken. We analyseren ook prestaties in brede zin en kijken specifiek naar risico’s
voor de kwaliteit van onderwijs.
Themaonderzoek
We monitoren ontwikkelingen door besturen en scholen te onderzoeken of door samen
te werken met anderen om gegevens te verzamelen. We noemen dit themaonderzoek. Verschillende
doelstellingen voor een themaonderzoek zijn bijvoorbeeld:
-
• het krijgen van een beeld van de ontwikkeling van de kwaliteit van een bepaald (stelsel)aspect
bij besturen of scholen;
-
• het verkrijgen van inzichten en, waar mogelijk, het vinden van verklaringen voor risico’s
of stelselknelpunten, zoals bij een regionaal probleem of voor een specifieke doelgroep.
We richten het themaonderzoek in op basis van actuele vraagstukken of gesignaleerde
stelselproblemen. Dit doen we soms bij een bestuur of een school. In dat geval combineren
we het themaonderzoek eventueel met het vierjaarlijks onderzoek bij het bestuur en
scholen, zoals beschreven in paragraaf 7.3. Ook is het mogelijk dat we op een andere
manier onderzoek doen, bijvoorbeeld door vragenlijsten uit te zetten, mee te kijken
in het onderwijsproces, gesprekken te voeren met meerdere besturen of scholen tegelijk
of gesprekken te voeren met bijvoorbeeld wetenschappers en deskundigen.
Met ons thematisch onderzoek willen we in kaart brengen in hoeverre het onderwijsstelsel
erin slaagt de eerdergenoemde kernfuncties van het onderwijs te realiseren. Daarbij
zoeken we naar verklaringen voor wat niet goed gaat en willen we laten zien wat wel
en niet bijdraagt aan het realiseren van de kernfuncties. Hierover gaan we actief
de dialoog aan met betrokkenen.
Wat we willen onderzoeken, nemen we op in het Jaarwerkplan. Hierin beschrijven we
meerjarige onderzoeksprogramma’s en eenmalige themaonderzoeken die gericht zijn op
het in beeld brengen van de kernfuncties of gesignaleerde knelpunten in het stelsel.
Urgente thema’s kunnen leiden tot verschuiving of uitbreiding van onze onderzoeksagenda.
7.2.3. Agenderen en interveniëren
Voor het agenderen en interveniëren in het stelseltoezicht onderscheiden we vier soorten
activiteiten. Deze beschrijven we hierna. Agenderen en interveniëren liggen soms dicht
bij elkaar, omdat agenderen een vorm van interveniëren is.
De Staat van het Onderwijs
Jaarlijks brengen we ‘De Staat van het Onderwijs’ uit. Hierin geven we weer hoe het
onderwijsstelsel in Nederland ervoor staat. Wat gaat er goed en waar zijn knelpunten,
kansen en risico’s? Ook de informatie over onze verrichte (thema)onderzoeken maakt
deel uit van ‘De Staat van het Onderwijs’. Deze rapportagetaak van de inspectie is
vastgelegd in de Grondwet (artikel 23, achtste lid) en in de Wet op het onderwijstoezicht (WOT).
Thematisch rapporteren
De uitkomsten van themaonderzoeken brengen we op verschillende manieren onder de aandacht
van besturen, scholen en de samenleving. Het doel hiervan is om de stand van zaken
over het betreffende thema weer te geven en om risico’s en knelpunten te agenderen.
Ook stimuleren we samenwerking zodat (verdere) verbeteringen kunnen plaatsvinden.
Dat doen we vaak in de vorm van een onderzoeksrapport, maar ook in de vorm van een
symposium, een bezoek van inspecteurs, een podcast of een webinar. We richten ons
hierbij zo direct mogelijk op de doelgroep die het meest betrokken is, zoals leraren
of bijvoorbeeld op alle partners in een specifieke regio.
Thema’s als onderdeel van het toezicht bij besturen en scholen
Bij de uitvoering van ons toezicht bij besturen en scholen bespreken we soms thema’s,
specifieke knelpunten en goede voorbeelden vanuit de regionale of lokale context.
Zo hebben we aanknopingspunten om met bestuur en scholen over hun ambities die de
kernfuncties raken in gesprek te gaan in aansluiting op hun omgeving, of risico’s.
Interventies op maat
Naast de hiervoor genoemde activiteiten zetten we waar dat passend is ook specifieke
interventies in. Uit diverse bronnen komen onderwerpen van het onderwijsstelsel naar
voren die we, met het oog op het publiek belang, willen adresseren. Zo kan er een
knelpunt zijn waar op lokaal niveau meerdere besturen, een samenwerkingsverband, groepen
werkgevers en de gemeente een rol in hebben. En dan loont het om het knelpunt bij
deze actoren samen te agenderen. Voorbeelden daarvan zijn regionale gesprekken over
de aanpak van het lerarentekort, krimp of zorg voor specifieke groepen leerlingen.
7.3. Toezicht op besturen en scholen
Bij het toezicht op de besturen en scholen staat centraal hoe besturen de (financiële)
kwaliteit van het onderwijs waarborgen en bevorderen. Om deze vragen te beantwoorden
doen we onderzoek op het niveau van bestuur en scholen. We lichten hieronder eerst
onze werkwijze toe en gaan vervolgens in op de toezichtsactiviteiten.
7.3.1. Werkwijze toezicht op besturen en scholen
De eindverantwoordelijkheid voor de onderwijskwaliteit op de scholen ligt bij de besturen.
Bij de uitvoering van het toezicht op besturen en scholen gaan we uit van proportionaliteit,
maatwerk, transparantie en verantwoording. We lichten in paragraaf 7.3.2 proportionaliteit
en maatwerk verder toe.
-
• proportionaliteit: we stemmen de intensiteit van het toezicht op het bestuur en de
scholen af op de kwaliteit van het bestuur. Dit lichten we in paragraaf 7.3.2 toe;
-
• maatwerk: omdat besturen en scholen sterk verschillen in grootte, (regionale en lokale)
omstandigheden en ontwikkeling, bepalen we bij elk onderzoek de inrichting en de opzet.
We zetten verschillende onderzoeks- en verificatie-activiteiten in;
-
• transparantie en verantwoording: bij de start van een onderzoek gaan we in gesprek
met het bestuur en onderbouwen we de gekozen onderzoeksopzet. Gedurende het onderzoek
informeren we het bestuur over eventuele aanpassingen hierin. We onderbouwen na afloop
van het onderzoek de uitkomsten in de rapportage en passen hoor en wederhoor toe.
We baseren onze oordelen, voor zover mogelijk, op minimaal drie verschillende bronnen.
Dit noemen we triangulatie en daarmee waarborgen we onze onderzoekskwaliteit.
7.3.2. Proportionaliteit en maatwerk
We stemmen de intensiteit van het toezicht af op de kwaliteit van het bestuur. Het
toezicht is daarmee proportioneel. Hoe effectiever het bestuur in staat is om te sturen
op de kwaliteit van het onderwijs en het financieel beheer, de kwaliteit waarborgt
op zijn scholen en zich daarover verantwoordt, hoe minder intensief het toezicht.
Het omgekeerde geldt ook: hoe minder goed het bestuur in staat is de (financiële)
kwaliteit te waarborgen en zich erover te verantwoorden, hoe intensiever we het toezicht
inrichten. Urgente signalen of klachten kunnen in alle gevallen aanleiding zijn voor
onderzoek, ook als de eerdere kwaliteitsbeoordeling van het bestuur Voldoende of Goed
was. Om te bepalen of dit nodig is, zullen wij, indien mogelijk, het signaal eerst
bespreken met het bestuur.
We bepalen de intensiteit van het toezicht op basis van onze gegevens over de kwaliteit
van het bestuur. Deze inschatting bouwen we op uit een analyse van de bij ons beschikbare
gegevens en aanvullende andere bronnen:
-
• We hebben alle besturen in de afgelopen vier jaar onderzocht en beoordeeld. De uitkomsten
daarvan en van andere momenten van onderzoek of contact vormen de start van ons beeld
van de kwaliteit van het bestuur en van de kwaliteit van de invulling van hun (interne)
waarborgfunctie.
-
• Dit beeld vullen we aan op basis van gegevens uit de prestatie- en risicoanalyse die
we jaarlijks per bestuur en voor alle scholen uitvoeren (zie paragraaf 7.3.3). We
analyseren de ontwikkeling van deze gegevens in de tijd en ten opzichte van andere
besturen.
-
• Signalen die over een bestuur en de scholen bij de inspectie binnenkomen, betrekken
we bij de analyse om de kwaliteit van het bestuur in beeld te brengen. Denk hierbij
aan actuele ontwikkelingen, zoals mogelijke incidenten of andere berichten.
De analyse van het geheel aan informatie gebruiken we om de intensiteit van het toezicht
te bepalen. Het geeft ons zicht op het al dan niet aanwezig zijn van (mogelijke) risico’s
voor de onderwijskwaliteit en/of risico’s voor de kwaliteit van het bestuur. Dit is
de basis van waaruit we de proportionaliteit van het toezicht bepalen: het toezicht
kan intensief zijn, maar ook minder intensief.
Daarna werken we de toezichtsactiviteiten uit die aansluiten op de omstandigheden
van het bestuur. Welke onderzoekinstrumenten hebben we nodig om bij het desbetreffende
bestuur de kwaliteit te beoordelen? Is er sprake van een eenpitter of vallen er meerdere
scholen onder het bestuur? Bij kleine besturen en eenpitters houden we in onze benadering
rekening met de gekozen samenhang van de sturing tussen het school- en bestuursniveau.
Met wie voeren we gesprekken, waar en hoe kijken we mee in het onderwijs? Dit is het
maatwerk in het toezicht.
Hoe dit intensieve en minder intensieve (vervolg)toezicht eruitziet, lichten we toe
in paragraaf 7.4 en 7.5.
7.3.3. Jaarlijkse prestatie- en risicoanalyse
De monitoring van de prestaties op het niveau van het bestuur en hun scholen helpt
ons om tijdig eventuele risico’s op het spoor te komen en inzicht te krijgen in het
functioneren van het bestuur. We doen dit conform artikel 11 van de WOT aan de hand van een aantal indicatoren. Die indicatoren betreffen onder andere financiële
gegevens, gegevens over het personeel, over de veiligheid op scholen en de resultaten
en doorstroom van leerlingen. Ten minste eenmaal per jaar voeren we een analyse uit
op de data die we met de monitor verkrijgen. Als er een vermoeden van risico’s is,
voeren we een risicoanalyse uit.
Deze zogeheten expertanalyse bevestigt al dan niet de vermoedens van tekortkomingen
ten aanzien van de onderwijskwaliteit en/of het financieel beheer. De analyse wordt
uitgevoerd door een expertteam, waarin kennis en deskundigheid op het terrein van
data-analyse, onderwijskwaliteit en financieel beheer aanwezig zijn. Zo ontstaat een
integraal beeld van de onderwijskwaliteit, de sturingskwaliteit en de financiën.
7.4. Toezichtsactiviteiten bij besturen en scholen
Het toezicht op besturen en scholen omvat meerdere activiteiten. We onderzoeken besturen
eens in de vier jaar. Dit onderzoek heet ‘Het vierjaarlijks onderzoek bij bestuur
en scholen’ (hierna: vierjaarlijks onderzoek). Zoals in paragraaf 7.3 is beschreven,
doen we dat proportioneel en op maat. Binnen het vierjaarlijks onderzoek kijken we
ook naar scholen want op schoolniveau verifiëren we of de besturing door het bestuur
effectief is en of het bestuur (be)stuurt op basis van een actueel beeld van de kwaliteit.
We beschrijven dit type onderzoek in paragraaf 7.4.1.
Ook tussentijds doen we onderzoek op scholen. Dit doen we als er risico’s zijn en
bij themaonderzoeken die in relatie staan tot het stelseltoezicht. Onderzoeken kunnen
zowel aangekondigd als onaangekondigd plaatsvinden. We beschrijven de onderzoeken
op schoolniveau in paragraaf 7.4.2.
Er kunnen zowel binnen het vierjaarlijks onderzoek bij bestuur en scholen als tussentijds
onderzoeken plaatsvinden rondom financieel beheer. Dit beschrijven we in paragraaf 7.4.3.
Ten slotte zijn er nog enkele andere onderzoeksactiviteiten; die zijn beschreven in
paragraaf 7.4.4.
7.4.1. Vierjaarlijks onderzoek bestuur en scholen
In het vierjaarlijks onderzoek willen we weten of de (be)sturing door het bestuur
op de kwaliteit van de scholen op orde is, of er sprake is van deugdelijk financieel
beheer en hoe dit bijdraagt aan de kernfuncties van het onderwijs (stelselthema’s).
We hanteren daarvoor het waarderingskader voor besturen, zoals beschreven in hoofdstuk 4.
Het vierjaarlijks onderzoek bestaat doorgaans uit de onderdelen die in figuur 7.4.1a
zijn beschreven. We bepalen de intensiteit van het toezicht (proportionaliteit) op
basis van onze gegevens en we houden in de uitvoering van het onderzoek rekening met
de specifieke inrichting en context van het bestuur en de scholen (maatwerk).
Figuur 7.4.1a Stappen van het vierjaarlijks onderzoek bestuur en scholen
1. Analyse
Met de analyse krijgen we een voorlopig beeld van de kwaliteitszorg, de onderwijskwaliteit
en het financieel beheer. We analyseren de beschikbare monitoringsinformatie en betrekken
hierbij gegevens van het bestuur, zoals openbare of eerder ingezonden documenten.
Zo komen we tot onderzoeksvragen die nodig zijn om de kwaliteit te beoordelen volgens
het waarderingskader voor besturen (hoofdstuk 4).
|
2. Startgesprek met het bestuur
In het startgesprek geeft het bestuur ons een beeld van de eigen (financiële) kwaliteit,
de kwaliteitszorg, de resultaten en de ontwikkelingen en bespreken we de bevindingen
van onze analyse. Op basis hiervan bepalen we de onderzoeksactiviteiten.
|
3. Onderzoeksplan
Het onderzoeksplan bevat de inrichting en verantwoording van het vierjaarlijks onderzoek.
Dit geeft inzicht in het doel, de onderzoeksvragen, de opzet, de inhoud en de intensiteit
van het vierjaarlijks onderzoek voor het bestuur. We beschrijven welke verificatie-activiteiten
(zie tekstkader hieronder) we gaan uitvoeren. Van tevoren bespreken we dit plan met
het bestuur.
|
4. Uitvoeren onderzoeksactiviteiten
Het onderzoek bestaat uit verificatie-activiteiten op school- en bestuursniveau. Daarbij
kunnen we ook andere belanghebbenden betrekken. Op bestuursniveau voeren we in elk
geval een gesprek met de gemeenschappelijke medezeggenschapsraad (GMR) en het interne
toezicht. Ook kunnen we aanvullende gesprekken met het bestuur en andere geledingen
voeren of andere onderzoeksactiviteiten op bestuursniveau uitvoeren. Daarnaast kunnen
risico-onderzoeken (zie paragraaf 7.4.2) onderdeel uitmaken van het vierjaarlijks
onderzoek.
|
5. Rapportage
In het (concept)rapport leggen we onze bevindingen en oordelen vast. We geven een
oordeel op bestuursniveau en doen daarmee een uitspraak over de kwaliteit van het
bestuur. We rapporteren en onderbouwen onze oordelen en waarderingen: op welk gebied
is de waardering Goed van toepassing? En waar kan het beter en op welke onderdelen
móet het beter?
|
6. Eindgesprek
In het eindgesprek informeren we het bestuur over de conclusies van het onderzoek
en maken we (zo nodig) afspraken over herstel en verbetering (herstelopdrachten en
-onderzoeken) en bespreken we (verbeter)plannen van het bestuur. Ook vragen we feedback
op hoe het onderzoek is verlopen.
|
7. Afronding en vervolgtoezicht
Na het eindgesprek sturen we het definitieve rapport naar het bestuur en maken we
het rapport openbaar op onze website. Naar aanleiding van het vierjaarlijks onderzoek
kan er vervolgtoezicht plaatsvinden (zie paragraaf 7.5).
|
Een belangrijk onderdeel van onze werkwijze in het vierjaarlijks onderzoek is verificatie.
Met verificatie-activiteiten toetsen we bij besturen, scholen en andere betrokkenen
in hoeverre het bestuur zicht heeft op de kwaliteit van het onderwijs en het financieel
beheer en hoe het bestuur daarop stuurt.
Verificatie-activiteiten
Om te bepalen of het bestuur voldoende stuurt op de kwaliteit van scholen en financiële
ontwikkelingen voeren we verificatie-activiteiten uit. We verifiëren het gegeven beeld
van de kwaliteit en de sturing van het bestuur. We zetten proportioneel diverse verificatie-activiteiten
in en passen maatwerk toe. Deze beschrijven we in het onderzoeksplan. Zo verifiëren
we het gegeven kwaliteitsbeeld onder andere door lessen te bezoeken en met leerlingen,
ouders of de schoolleiders te spreken. Ook kunnen onderzoeken op schoolniveau (zie
paragraaf 7.4.2) bijdragen aan verificatie van het kwaliteitsbeeld. Voor een beeld
van financiële of andere ontwikkelingen in relatie tot de ambities, doelstellingen
en kwaliteitszorg van het bestuur, kunnen we managementinformatie opvragen. Ook kunnen
we hierover gesprekken met het bestuur of bijvoorbeeld de controller voeren.
De verificatie-activiteiten dragen bij aan de doelstellingen van het onderzoek, namelijk
om de bestuurlijke kwaliteit vast te stellen op basis van het waarderingskader besturen.
Anders dan bij onderzoeken naar risico’s en de waardering Goed geven we bij verificatie-activiteiten
geen oordeel op het niveau van de standaarden of de school. De verificatie draagt
namelijk bij aan het oordeel op het niveau van het bestuur. Wel delen we met de school
onze bevindingen over de mate waarin de bestuurlijke kwaliteit zichtbaar is op de
school. Signaleren we bij een school risico’s, dan bespreken we deze met het bestuur.
Wanneer nodig voeren wij een kwaliteitsonderzoek naar risico’s uit.
|
7.4.2. Onderzoeken op schoolniveau
Op schoolniveau zetten we verschillende typen onderzoeken in, zowel binnen het vierjaarlijks
onderzoek (zie paragraaf 7.4.1) als daarbuiten. Wanneer een onderzoek op schoolniveau
binnen het vierjaarlijks onderzoek plaatsvindt, worden de activiteiten opgenomen in
het onderzoeksplan. Dit plan bevat in elk geval verificatie-activiteiten zoals in
de voorgaande paragraaf beschreven.
Risico-onderzoek
Onderzoeken naar risico’s nemen we mee in het vierjaarlijks onderzoek. Maar ze kunnen
ook daarbuiten plaatsvinden, naar aanleiding van de jaarlijkse prestatieanalyse en
signalen. We houden hiermee zicht op mogelijke risico’s, maar we verwachten dat besturen
die te allen tijde zelf ook in beeld hebben, als onderdeel van de kwaliteitscyclus.
Bij een bestuur dat de verantwoordelijkheid voor de kwaliteit goed invult, verwachten
we dat als wij mogelijke risico’s detecteren, het bestuur zelf de oorzaken onderzoekt,
passende maatregelen neemt en zich hierover verantwoordt aan de inspectie. Bij een
bestuur dat er niet in slaagt de kwaliteit van het onderwijs te waarborgen, voeren
wij (afhankelijk van de aard van de risico’s) zelf het risico-onderzoek geheel of
gedeeltelijk uit. We onderzoeken en beoordelen dan een of meerdere standaarden van
het waarderingskader op schoolniveau (zie hoofdstuk 5) en maken afspraken over de
rapportage en verantwoording van de bevindingen.
Themaonderzoeken
Meer informatie over thematische onderzoeken is te vinden in paragraaf 7.2, maar we
nemen ze hier voor de volledigheid op. Vanuit het stelseltoezicht zijn er thema’s
die we verder onderzoeken. Hiervoor bezoeken we scholen en/of besturen. Deze themaonderzoeken
kunnen samenvallen met het vierjaarlijks onderzoek en ook los plaatsvinden. Bij themaonderzoeken
geven we in een themarapport oordelen op het niveau van het geheel van de onderzochte
instellingen (niet op instellingsniveau). Daarbij is geen sprake van een oordeel en
herstelopdracht aan individuele besturen. In specifieke gevallen kunnen echter wel
oordelen en herstelopdrachten worden gegeven aan individuele besturen. In die gevallen
gebeurt dat dus in een rapport op instellingsniveau. Het bestuur wordt hierover bij
de aankondiging van het onderzoek geïnformeerd.
7.4.3. Onderzoeken specifiek gericht op financieel beheer
Toezicht op financiële continuïteit
Besturen leveren elk jaar een jaarrekening inclusief een bestuursverslag met daarin
een meerjarenbegroting aan bij de Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO). Op basis daarvan
analyseren we de actuele en toekomstgerichte financiële kengetallen jaarlijks van
elk bestuur. Bij mogelijke risico’s voor de continuïteit van het onderwijs starten
we een onderzoek naar de financiële continuïteit op bestuursniveau. Dit onderzoek
kan ook plaatsvinden tijdens een vierjaarlijks onderzoek. Als daar vanuit de monitoring
van financiële kengetallen of vanuit signalen aanleiding voor is, kunnen we op elk
moment een onderzoek naar de financiële continuïteit starten.
We stellen aangepast financieel toezicht in wanneer blijkt dat de continuïteit van
het onderwijs binnen afzienbare termijn in het geding is en onvoldoende wordt voldaan
aan de wet- en regelgeving op dit gebied. In het rapport nemen we op welke herstelopdrachten
worden gegeven en welke afspraken met het bestuur worden gemaakt, zoals welke informatie
het bestuur op welk moment aanlevert. Deze interventie is erop gericht dat de risico’s
of tekorten binnen afzienbare termijn zijn opgeheven. Als het bestuur niet in staat
blijkt om herstel te realiseren, dan wordt het toezicht geïntensiveerd (zie paragraaf 7.5).
Toezicht op financiële rechtmatigheid
Het bestuur legt verantwoording af over de verwerving en besteding van de rijksbekostiging.
Deze verantwoording wordt beoordeeld door een accountant die wordt aangesteld door
het interne toezicht. Deze accountant moet opereren volgens de beroepsmaatstaven van
de Nederlandse Beroepsorganisatie van Accountants (NBA) en volgens het Onderwijsaccountantsprotocol
dat door de inspectie in overleg met belanghebbenden is opgesteld. Elk jaar controleren wij bij een selectie van accountants of hun controle
voldoet aan de regels. Aandachtspunten uit deze toezichtactiviteit worden jaarlijks
besproken met de NBA en kunnen aanleiding zijn het Onderwijsaccountantsprotocol aan
te passen.
Bij signalen van mogelijk onrechtmatige verkrijging of besteding van middelen voeren
we onderzoek uit bij een bestuur. Als we oordelen dat sprake is van onrechtmatige
verkrijging of besteding, dan volgen daarna in de regel een wijziging in de bekostiging
en een terugvordering van de bekostiging.
De inspectie is, naast het toezicht op onderwijswetgeving in een vierjaarlijks onderzoek,
ook belast met het toezicht op en de handhaving van de Wet normering topinkomens (WNT) binnen het onderwijs. De WNT is geen onderwijswet, maar wetgeving die van toepassing
is op de gehele publieke en semipublieke sector. Het toezicht op onderwijswetgeving
in een vierjaarlijks onderzoek en het toezicht op de WNT worden daarom door de inspectie
gescheiden van elkaar uitgevoerd.
7.4.4. Overige toezichtsactiviteiten
Onderzoek bij nieuwe scholen
Bij nieuwe scholen, die vanaf 1 augustus 2023 zijn gestart nadat zij een aanvraag
als bedoeld in de Wet Meer Ruimte voor Nieuwe scholen hebben ingediend waarop de minister
heeft besloten om de school te bekostigen, voeren we binnen een jaar na de start een
kwaliteitsonderzoek naar risico’s uit. Hoe we dit onderzoek inrichten, hangt af van
de (aard van de aangeleverde) informatie die beschikbaar is over deze school en hoe
de adviesprocedure voorafgaand aan de start van de nieuwe school verliep. Ook is dit afhankelijk van
de vraag of de school start onder een bestaand bestuur (en wat de kwaliteit van dat
bestuur is), of dat er ook sprake is van een nieuw bestuur.
Specifiek onderzoek
Ernstige signalen of andere informatie kunnen aanleiding zijn om een onderzoek over
een specifiek onderwerp in te stellen bij een bestuur of een school. Dit kan tijdens
het vierjaarlijks onderzoek of daarbuiten. Bij urgente signalen en ernstige incidenten
interveniëren we vanzelfsprekend meteen op een passende manier.
Wij onderzoeken bij een specifiek onderzoek bepaalde aspecten van het besturen, het
financieel beheer of het onderwijs (artikel 15, WOT). Ook hier geldt dat we de intensiteit van het onderzoek afstemmen op de kwaliteit
van het bestuur.
Bestuursgesprekken
Besturen en inspectie hebben de mogelijkheid om periodiek een gesprek met elkaar te
voeren. Aan elk bestuur is een contactinspecteur gekoppeld die het contact onderhoudt.
Dit gaat in ieder geval over onderzoeken en vervolgtoezicht (inclusief herstelopdrachten,
zie paragraaf 7.5). Ook heeft de contactinspecteur gesprekken met het bestuur over
risico’s, signalen en incidenten. Het bestuur kan de contactinspecteur hierover informeren.
Het kan ook zijn dat de contactinspecteur het bestuur bevraagt of (afhankelijk van
de kwaliteit van het bestuur) verzoekt om zelf nader onderzoek te doen bij mogelijke
risico’s. Daarnaast kan het gesprek gaan over relevante ontwikkelingen binnen of buiten
de onderwijsinstelling. We betrekken daarbij ook vraagstukken op het niveau van het
onderwijsstelsel als geheel.
Het leggen van het contact is een gezamenlijke verantwoordelijkheid. Het bestuur kan
ervoor kiezen de contactinspecteur gedurende het jaar op de hoogte te houden van relevante
ontwikkelingen en hem te informeren bij urgente zaken, zoals (ernstige) signalen.
Ook kan de contactinspecteur geregeld contact leggen met het bestuur om een vinger
aan de pols te houden of urgente zaken te bespreken. De informatie uit deze contacten
nemen we mee in de eerdergenoemde monitoring.
7.5. Vervolgtoezicht, intensivering en sancties
Vervolgtoezicht is nodig wanneer er tijdens een vierjaarlijks onderzoek tekortkomingen
worden vastgesteld bij het bestuur en de scholen, of wanneer andere onderzoeken of
toezichtsactiviteiten hiertoe aanleiding geven.
7.5.1. Vervolgtoezicht bij herstelperiode
Natuurlijk is vervolgtoezicht lang niet altijd nodig. Als tijdens een onderzoek tekortkomingen
zijn geconstateerd, wordt vervolgtoezicht afgesproken. De intensiteit hiervan is ook
hier afhankelijk van de kwaliteit van het bestuur. We kunnen tekortkomingen constateren
op bestuursniveau en/of op schoolniveau.
Geen tekortkomingen
Als uit een onderzoek blijkt dat het bestuur voor basiskwaliteit heeft gezorgd en
dat het daarmee aan de deugdelijkheidseisen en financiële voorwaarden voor bestuur
en school voldoet, is er geen vervolgtoezicht. Het bestuur en de scholen vallen dan
onder het reguliere toezicht, waarbij we prestaties en risico’s jaarlijks monitoren
en elke vier jaar het bestuur beoordelen. Wanneer nodig of gewenst, is er tussentijds
contact.
Tekortkomingen bij het bestuur
Bij tekortkomingen op bestuursniveau, bijvoorbeeld bij onvoldoende (financiële) basiskwaliteit
en daardoor niet voldoen aan wet- en regelgeving, spreken we met het bestuur af binnen
welke termijn de geconstateerde tekortkomingen hersteld moeten zijn. Afhankelijk van
de zwaarte en omvang van de tekortkoming verantwoordt het bestuur zich over het herstel
aan de inspectie en gaan wij na of de tekortkoming is hersteld. De intensiteit waarmee
we dat doen, bepalen we ook in relatie tot de kwaliteit van het bestuur.
Tekortkomingen op scholen
Bij tekortkomingen in de basiskwaliteit op een school maken we met het bestuur afspraken
over de termijn waarbinnen de kwaliteit hersteld moet zijn. Wanneer de zwaarte en
omvang van de tekortkomingen hiertoe aanleiding geven, bijvoorbeeld bij het oordeel
Zeer zwak, stellen we een toezichtsplan op om het verloop van het herstel te monitoren
en voeren we een herstelonderzoek uit. Bij kleinere tekortkomingen en als de kwaliteit
van het besturen op orde is, verantwoordt het bestuur zich bij ons over het herstel.
We spreken, afhankelijk van de kwaliteit van het bestuur, af hoe we omgaan met het
herstelonderzoek.
Proportionaliteit en maatwerk bij herstel
Proportionaliteit en maatwerk beïnvloeden ook hoe we in de herstelperiode ons toezicht
inrichten. Zo kunnen we voortgangsgesprekken voeren of een plan op (laten) stellen
met afspraken over de stappen waarlangs het herstel op een school zal plaatsvinden.
Bij een bestuur waar de sturing ruimschoots op orde is, leggen we de verantwoordelijkheid
voor het waarborgen van de kwaliteit en het herstellen van eventuele tekortkomingen
bij een school neer bij het bestuur. Dit betekent dat wij niet altijd zelf een herstelonderzoek
uitvoeren, maar dit aan het bestuur overlaten. We vragen vervolgens het bestuur te
verantwoorden hoe en met welk resultaat het herstel op de school plaatsvond.
Bij een bestuur dat er niet in slaagt zijn sturing op (delen van) de kwaliteit van
scholen te waarborgen, voeren wij zelf (delen van) herstelonderzoeken uit.
|
Gevolgen uitkomst herstelonderzoek
Wanneer het herstel of de kwaliteit van de gevraagde verantwoording ontoereikend is,
heeft dit gevolgen voor welke toezichtsinterventies we kiezen en hoe we de kwaliteit
van het bestuur inschatten. Wanneer we concluderen dat het vermogen van het bestuur
om zelf de kwaliteit te waarborgen niet voldoende is, neemt de intensiteit van ons
vervolgtoezicht toe. Ook dit is proportioneel.
Bovenstaande geven we in tabel 7.5.1a schematisch weer. De invulling is maatwerk per
onderzoek.
Tabel 7.5.1a Inrichting vervolgtoezicht
Uitkomsten onderzoek
|
Inrichting vervolgtoezicht
|
Voldoet ten minste aan basiskwaliteit
|
Geen vervolgtoezicht; regulier toezicht
|
Tekortkomingen bestuur
|
Monitoring voortgang herstel door inspectie
en/of
verantwoording herstel door bestuur
en
herstelonderzoek door inspectie
|
Tekortkomingen school
|
Monitoring voortgang herstel door inspectie
en/of
verantwoording herstel door bestuur
en/of
herstelonderzoek door inspectie
|
7.5.2. Escaleren
Escaleren heeft betrekking op interventies om besturen aan te sporen de door ons noodzakelijk
geachte verbeteringen door te voeren. Escalatie gaat stapsgewijs, waarbij steeds wordt
gekeken welk middel nodig is. Dit zodat de verbeteringen plaatsvinden. Naarmate een
bestuur of een school daar minder goed in slaagt, intensiveren we het toezicht. Dit
kan verder en verdiepend onderzoek inhouden, bijvoorbeeld een specifiek onderzoek
naar het bestuurlijk handelen. In het uiterste geval, wanneer we zien dat verbetering
uitblijft, kunnen we verschillende sancties inzetten of maatregelen nemen.
Naarmate verbetering uitblijft en de risico’s op kwaliteitsverlies groter worden,
treedt een volgende fase van escalatie in werking. De escalatie sluit aan op de bevoegdheden
van de inspectie en vervolgens op die van de minister. De minister heeft de bevoegdheid
om direct over te gaan tot inhouden van (een deel van de) bekostiging bij het niet
naleven van een wettelijke voorschrift. Dat kan de minister alleen nadat het schoolbestuur
een redelijke termijn heeft gekregen om de tekortkoming te herstellen. Een escalatietraject is bij elke toezichtsituatie anders. De volgorde van interventie
en escalatiestappen wordt per situatie bepaald.
Interventies kunnen variëren van een herstelopdracht om tekortkomingen op te heffen
op schoolniveau tot zeer ingrijpende maatregelen op het niveau van bekostiging van
scholen en op het niveau van besturen. Vanzelfsprekend wegen we in alle gevallen af
wat de ernst en de langdurigheid van de risico’s zijn en of het bestuur voldoende
perspectief op verbetering van de situatie biedt.
8. Communicatie en rapportage
8.1. Inleiding
Als inspectie hebben we een publieke taak om ouders en de samenleving te informeren
over onze bevindingen en oordelen over de kwaliteit van de (be)sturing en het onderwijs.
Daarom geven we op verschillende manieren actief inzicht in onze onderzoeksresultaten
en oordelen. Zo dragen we bij aan de informatie die over het onderwijsstelsel, de
besturen en scholen beschikbaar is. Naast de informatie waarin de inspectie voorziet,
leveren besturen, scholen en anderen, elk vanuit hun rol en (publieke) verantwoordelijkheid,
een bijdrage aan de informatie die over de scholen en het onderwijs beschikbaar is.
Naast communicatie via het meldpunt van de inspectie, de website en ‘De Staat van
het Onderwijs’ zijn er rapportages over themaonderzoeken en onderzoeken bij besturen
en scholen beschikbaar. Al onze rapporten zijn in beginsel openbaar. We zijn daarmee transparant in onze werkwijze en onze oordelen en waarderingen. Onze
website is de centrale plek waar onze rapporten terug te vinden zijn. In dit hoofdstuk
beschrijven we hoe we communiceren en geven we een toelichting op de verschillende
rapportagevormen.
8.2. Communicatie
Onze communicatie over de resultaten van onderzoeken kent meerdere vormen. We richten
ons ten eerste op de vraag welke doelgroep het meest zou kunnen doen met onze toezichtsinformatie.
We bepalen wie mogelijk betrokken is bij het verhogen van de onderwijskwaliteit of
bij het oplossen van problemen. Vervolgens stemmen we de vorm van de communicatie
daarop af. Naast de verschillende – meer formele – vormen van rapportage die hierna
zijn beschreven, maken we gebruik van andere vormen van communicatie. Bijvoorbeeld
van infographics of animaties. Ook de inzet van sociale media, bijdragen aan relevante
congressen, het geven van lezingen en het zelf organiseren van conferenties of rondetafelgesprekken,
maken deel uit van onze communicatie. Een belangrijke communicatievorm daarin is ons
jaarlijkse congres, waar we ‘De Staat van het Onderwijs’ presenteren.
We communiceren over de uitkomsten van onze onderzoeken, maar hebben daarnaast ook
een informatiefunctie. Via het meldpunt van de inspectie kunnen ouders, besturen en
scholen bijvoorbeeld vragen stellen over het onderwijs, ons toezicht in het algemeen
of specifieke scholen. Ook kunnen hier zorgen over het onderwijs worden gemeld. Vertrouwenskwesties
kunnen worden gemeld bij vertrouwensinspecteurs.
Meldingen over het onderwijs hebben voor ons een signaalfunctie en we nemen deze mee
bij de jaarlijkse prestatieanalyse en de expertanalyse ter voorbereiding van het vierjaarlijks
onderzoek. Soms is de signalering zo ernstig van aard dat deze meteen aanleiding voor
onderzoek vormt.
8.3. Rapportage
We rapporteren op stelselniveau en op het niveau van besturen en scholen. In beginsel
maken we onze rapporten over besturen en scholen in de vijfde week na vaststelling
openbaar (artikel 21, eerste lid, WOT).
8.3.1. Stelselniveau
Onderzoeken op stelselniveau kennen de volgende rapportagevormen.
De Staat van het Onderwijs
Jaarlijks rapporteren we over het onderwijsstelsel als geheel in ‘De Staat van het
Onderwijs’. Dit rapport publiceren we elk voorjaar. Hierin beschrijven we hoe het
staat met de realisatie van de kernfuncties van het onderwijsstelsel. Ook geven we
een beeld van de kwaliteit van de besturen en instellingen, de positieve ontwikkelingen
en de mogelijke zorgen. Voor ‘De Staat van het Onderwijs’ gebruiken we onder andere
de onderzoeksgegevens uit onze vierjaarlijkse onderzoeken, themaonderzoeken en gegevens
uit (internationaal) wetenschappelijk onderzoek. Zo geven we een actueel beeld van
de prestaties van het stelsel als geheel (zie hoofdstuk 7).
Jaarlijks rapporteren we ook over de financiële toestand van de instellingen en het
onderwijsstelsel. Wij baseren ons daarbij op financiële gegevens van de instellingen
zelf en verder op toezichtactiviteiten en onderzoeken die wij uitvoeren rond het financieel
beheer van instellingen. Daarbij geven we aan wat goed gaat en wijzen we op risico’s.
Themarapporten
We rapporteren op diverse manieren over onze themaonderzoeken. Zo rapporteren we hier
over in ‘De Staat van het Onderwijs’. Vaak brengen we daarnaast een apart themarapport
uit.
8.3.2. Bestuursniveau
Over onderzoeken op bestuursniveau rapporteren we in het rapport van het vierjaarlijks
onderzoek. Dit rapport is gericht aan het bestuur en geeft een totaalbeeld van de
bevindingen en oordelen op bestuursniveau en van de onderzoeksactiviteiten die in
dit kader op scholen plaatsvonden. We rapporteren in dit rapport kort over verificatie-activiteiten
en – wanneer uitgevoerd – kwaliteitsonderzoeken naar risico’s en/of onderzoeken naar
financiële risico’s. Bij verificatie-activiteiten op schoolniveau geven we geen oordelen
of waarderingen. De rapportage hierover is daarom beknopt.
In het rapport maken we onderscheid tussen enerzijds de beoordeling van de naleving
van de deugdelijkheidseisen (voldoen het bestuur en zijn scholen aan de basiskwaliteit?)
en anderzijds onze waardering van de ambities. Tot slot worden in beginsel in het
rapport eventuele herstelopdrachten en -onderzoeken vastgelegd die betrekking hebben
op het herstel van niet-naleving van de deugdelijkheidseisen. Dan leggen we ook de
termijnen vast waarbinnen de tekortkoming(en) moet(en) zijn hersteld (zie paragraaf 7.5).
De oordelen op bestuursniveau presenteren we samen met het betreffende onderzoeksrapport
op onze website. Het doel hiervan is om belanghebbenden over de resultaten van het
toezicht te informeren. Als daarna uit herstelonderzoek blijkt dat een bestuur de
aangetroffen tekortkomingen heeft hersteld, dan wordt dit nieuwe oordeel ook zichtbaar
gemaakt op de website.
Specifieke onderzoeken
Als uit eerder onderzoek blijkt dat een bestuur niet in staat is noodzakelijke verbetermaatregelen
te treffen of als uit signalen problemen naar voren komen die direct om onderzoek
naar een specifiek knelpunt vragen, voert de inspectie een specifiek onderzoek uit.
Deze onderzoeken worden uitgevoerd in het kader van artikel 15 van de Wet op het onderwijstoezicht (WOT). Over de bevindingen en conclusies wordt een rapport gemaakt dat in beginsel
op de website van de inspectie openbaar wordt gemaakt.
Onderzoeken naar financieel beheer
We rapporteren apart op bestuursniveau over de onderzoeken die buiten een vierjaarlijks
onderzoek vallen en uitgevoerd worden bij financiële risico’s.
8.3.3. Schoolniveau
We rapporteren over onze bevindingen uit onderzoeken op scholen vaak als onderdeel
van andere rapportages over besturen of het stelsel. In themaonderzoeken presenteren
we een algemeen beeld, waardoor bevindingen van een individuele school niet herkenbaar
zijn in het rapport. Het rapport ‘Vierjaarlijks onderzoek bij bestuur en scholen’
bevat deelrapportages over onderzoeks- en verificatie-activiteiten die binnen het
bestuursonderzoek op scholen plaatsvonden. We rapporteren afzonderlijk over onderzoeken
die we op scholen uitvoeren, buiten de thema- en bestuursonderzoeken om. Zo kunnen
ouders en andere belangstellenden, naast de informatie die vanuit het bestuur beschikbaar
is, van onze toezichtsresultaten kennisnemen. Dat doen we in de volgende gevallen.
Kwaliteitsonderzoek naar risico’s
Als we een kwaliteitsonderzoek naar risico’s hebben uitgevoerd, rapporteren we over
de uitkomsten in een rapport gericht aan het bestuur. Bij het oordeel Zeer zwak zenden
we het bestuur ook een rapport toe dat bedoeld is voor ouders. Naast een beschrijving
van de bevindingen worden de oordelen op de standaarden weergegeven. Ook wordt het
eindoordeel toegevoegd. Het rapport van de school plaatsen we op onze website.
Wanneer het bestuur in opdracht van de inspectie zelf een (herstel)onderzoek uitvoert,
worden de resultaten na herstel op de inspectiewebsite in principe vermeld via een
verwijzing naar de website van het bestuur.
Specifieke onderzoeken
Net als bij besturen kunnen we ook op schoolniveau een specifiek onderzoek uitvoeren.
Dit kan met het onderzoek op bestuursniveau samenhangen, maar ook afzonderlijk worden
uitgevoerd. Dergelijke onderzoeken worden uitgevoerd in het kader van artikel 15, WOT. Over de bevindingen en conclusies schrijven we een rapport, dat op de website van
de inspectie openbaar wordt gemaakt.
8.4. Openbaarmaking, zienswijze en bezwaar
Zoals in de inleiding van dit hoofdstuk staat, maken we al onze rapporten in beginsel
openbaar. Nadat we het bestuur gevraagd hebben op basis van het conceptrapport een (beleids)reactie
op te stellen, voegen we deze aan het rapport toe en stellen we het rapport definitief
vast.
Als met het bestuur geen overeenstemming is bereikt over de door het bestuur gewenste
wijzigingen van het conceptrapport, heeft het bestuur een andere zienswijze op de
oordelen en waarderingen. Deze zienswijze voegen we als bijlage toe aan het definitieve
rapport.
Een bestuur kan bezwaar maken tegen de openbaarmaking van een rapport als het een
onderzoek is dat wordt uitgevoerd op basis van artikel 15 van de WOT (specifiek onderzoek, paragraaf 5.3) en daarnaast kan een bestuur bezwaar maken tegen
het eindoordeel Zeer zwak.
In bepaalde gevallen is het mogelijk om een klacht in te dienen over een gedraging
van de inspectie. Wij verwijzen u voor de klachtenprocedure naar onze website (www.onderwijsinspectie.nl).
9. Specifieke toepassingen van het onderzoekskader
9.1. Inleiding
In dit hoofdstuk beschrijven we enkele specifieke toepassingen van en uitzonderingen
op het reguliere onderzoekskader. Het betreffen samenwerkingsverbanden passend onderwijs
en onderwijssoorten en -voorzieningen waarvoor specifieke wet- en regelgeving geldt,
zodat aanpassingen van het waarderingskader of de werkwijze nodig zijn.
Er zijn ook onderwijssoorten en -voorzieningen waar we wel toezicht op houden, maar
niet op grond van de Wet op het onderwijstoezicht (WOT), bijvoorbeeld het Nederlands onderwijs in het buitenland (NOB)) en niet-bekostigde
instellingen (B3-scholen in primair en voortgezet onderwijs). Daarvoor zijn aparte
waarderingskaders opgesteld. Hoe het toezicht op deze vormen eruitziet, is te vinden
op onze website.
Ook zijn er onderwijssoorten of -voorzieningen in de vorm van een pilot. In die gevallen
is er wel sprake van inspectiebetrokkenheid, maar is de wet- en regelgeving nog niet
volledig uitgekristalliseerd. Vanwege het tijdelijke karakter van pilots en experimenten
zijn deze niet beschreven in dit onderzoekskader.
Het onderwijsstelsel laat de afgelopen jaren ontwikkelingen zien naar meer variatie
in bijvoorbeeld onderwijsroutes, diplomering en samengestelde trajecten. Besturen
hebben de verantwoordelijkheid voor al het onderwijs dat zij aanbieden. De beoordeling
van de kwaliteit hiervan vindt in beginsel plaats binnen de reikwijdte van het vierjaarlijks
onderzoek. Wij baseren ons hierbij op geldende wet- en regelgeving die voor deze routes
van toepassing zijn.
Achtereenvolgens beschrijven we het toezicht op: besturen van samenwerkingsverbanden
passend onderwijs en orthopedagogisch-didactische centra (paragraaf 9.2), praktijkonderwijs
(paragraaf 9.3), eerste opvang anderstaligen (paragraaf 9.4), internationaal georiënteerd
voortgezet onderwijs (paragraaf 9.5), particuliere zelfstandige exameninstellingen
(paragraaf 9.6), de doorlopende leerroutes vmbo-mbo (paragraaf 9.7) en onderwijs in
Caribisch Nederland (paragraaf 9.8).
In de tekst hieronder staat een overzicht van de standaarden uit het waarderingskader
(hoofdstuk 4 en/of 5) die al dan niet, of met wijziging, van toepassing zijn op genoemde
voorzieningen. De overige wettelijke vereisten (paragraaf 5.4) zijn ook van toepassing
op de bijlagen. Verder zijn afwijkingen in de normering (hoofdstuk 6) en de werkwijze
(hoofdstuk 7) opgenomen. Voor de leesbaarheid zijn de volledige waarderingskaders
per onderwijssoort in de bijlagen opgenomen.
9.2. Besturen samenwerkingsverbanden passend onderwijs
9.2.1. Inleiding
Schoolbesturen zijn verplicht aangesloten bij een of meer samenwerkingsverbanden passend
onderwijs. Het bestuur van het samenwerkingsverband en de aangesloten schoolbesturen
zijn beide en gezamenlijk verantwoordelijk voor de realisatie van passend onderwijs.
Het samenwerkingsverband heeft eigen wettelijke taken en deze zijn erop gericht om
te zorgen voor een dekkend netwerk van voorzieningen, zodat aangesloten schoolbesturen
kunnen voldoen aan de zorgplicht passend onderwijs. Het samenwerkingsverband moet
afspraken maken over de manier waarop voor alle leerlingen zo goed mogelijk passend
onderwijs wordt georganiseerd. Deze afspraken legt het samenwerkingsverband vast in
het ondersteuningsplan. Waar deze afspraken het beleid van schoolbesturen en scholen
betreffen, zijn de schoolbesturen verantwoordelijk voor de uitvoering van deze afspraken.
De wet laat veel ruimte voor samenwerkingsverbanden en schoolbesturen om passend onderwijs
naar regionale kenmerken en eigen visie te organiseren. Die vrijheid is ook bedoeld
om ruimte te creëren voor meer maatwerk en om keuzes te maken die passen bij de extra
onderwijsbehoeften van leerlingen in de regio. Dit vraagt om een goede afstemming
met gemeentelijke partners en is gericht op de aansluiting van het onderwijs op het
jeugdbeleid van de gemeente(n), waaronder de jeugdhulp. Ook hierover legt het samenwerkingsverband
afspraken vast in het ondersteuningsplan en voert hierover overleg met de gemeente(n)
en andere samenwerkingsverbanden in de regio.
Een andere belangrijke taak van het samenwerkingsverband is de verantwoordelijkheid
voor de advisering over extra ondersteuning en toeleiding tot speciale scholen en
voorzieningen. Hiermee vervult het samenwerkingsverband een centrale rol in de toewijzing
van extra ondersteuning.
Het toezicht moet inzicht geven in de mate waarin samenwerkingsverbanden erin slagen
hun taak te vervullen.
Orthopedagogisch-didactische centra
Een samenwerkingsverband kan ervoor kiezen om, met het oog op de doelstelling om te
zorgen voor een dekkend netwerk van voorzieningen, een orthopedagogisch-didactisch
centrum (opdc) onderdeel te laten zijn van het samenwerkingsverband. Een opdc is een
onderwijsvoorziening voor leerlingen voor wie een orthopedagogische en orthodidactische
benadering nodig is. Voor hen is het tijdelijk niet mogelijk om onderwijs te volgen
op de reguliere school, ook niet met extra ondersteuning. Hiermee biedt de voorziening
schoolbesturen de mogelijkheid om voor specifieke leerlingen aan de zorgplicht te
kunnen voldoen. Omdat de leerling ingeschreven blijft staan bij de reguliere school
en het schoolbestuur daarmee verantwoordelijk blijft voor de resultaten van de leerling,
is ook het schoolbestuur gebaat bij een voorziening van voldoende kwaliteit.
De kwaliteit van het onderwijs op een opdc is de verantwoordelijkheid van het bestuur
van het samenwerkingsverband waartoe het opdc behoort. In het ondersteuningsplan staat
wat de positie en functie zijn van het opdc binnen het dekkend netwerk van het samenwerkingsverband
en welke leerlingen in aanmerking kunnen komen voor het volgen van (een deel van)
het onderwijsprogramma op een opdc.
Het toezicht richt zich op de beoordeling van de onderwijskwaliteit van het opdc en
gaat na in hoeverre het bestuur van het samenwerkingsverband zicht heeft op de kwaliteit
en stuurt op verbetering. Voor schoolbesturen is het van belang dat het onderwijs
van voldoende kwaliteit is, omdat zij verantwoordelijk zijn voor de resultaten van
de leerling. De leerling blijft immers ingeschreven op de reguliere school.
9.2.2. Aanpassingen waarderingskader en normering
Waarderingskader en normering besturen samenwerkingsverbanden
Het waarderingskader voor besturen van samenwerkingsverbanden passend onderwijs bestaat
uit twee kwaliteitsgebieden die ieder onderverdeeld zijn in drie standaarden.
Het kwaliteitsgebied Besturing, kwaliteitszorg en ambitie (BKA) is onderverdeeld in
drie standaarden die (in)richting, uitvoering en evaluatie omvatten. Deze standaarden
zijn met elkaar verbonden en richten zich op het stelsel van kwaliteitszorg en governance.
Dit betekent dat we deze standaarden in samenhang onderzoeken. Als een samenwerkingsverband
een opdc heeft ingericht, dan nemen we bij de beoordeling van deze standaarden mee
of het bestuur voldoet aan de zorgplicht voor de kwaliteit van het onderwijs op het
opdc.
Het kwaliteitsgebied Realisatie passend onderwijs (RPO) richt zich op de wettelijke
taken die specifiek zijn voorbehouden aan samenwerkingsverbanden passend onderwijs
en die zijn gericht op de realisatie van de maatschappelijke opdracht voor passend
onderwijs. Deze wettelijke taken zijn gevat in de drie standaarden in het kwaliteitsgebied
Realisatie passend onderwijs.
Uit de beoordeling van de standaarden uit de twee kwaliteitsgebieden blijkt of het
bestuur in staat is om met zijn (be)sturing de basiskwaliteit van het samenwerkingsverband
te realiseren, te waarborgen en verder te ontwikkelen. Met deze kennis over het resultaat
en de kwaliteit van de sturing richten we het (vervolg)toezicht proportioneel in (zie
hoofdstuk 7).
In onderstaande figuur staat de beoordeling/normering schematisch weergegeven.
Oordeel/waardering bestuursniveau
|
Norm
|
Goed
|
Twee standaarden uit het kwaliteitsgebied Besturing, kwaliteitszorg en ambitie zijn
Goed en de derde is ten minste Voldoende én twee standaarden uit het kwaliteitsgebied
Realisatie passend onderwijs, waaronder in elk geval de standaard Dekkend netwerk
van voorzieningen, zijn Goed en de derde is ten minste Voldoende.
|
Voldoende
|
Alle drie standaarden uit het kwaliteitsgebied Besturing, kwaliteitszorg en ambitie
zijn ten minste Voldoende én uit het kwaliteitsgebied Realisatie passend onderwijs
zijn minimaal de standaard Dekkend netwerk van voorzieningen én een andere standaard
Voldoende.
|
Onvoldoende
|
Een of meer standaarden uit het kwaliteitsgebied Besturing, kwaliteitszorg en ambitie
is/zijn Onvoldoende. Of de standaard Dekkend netwerk van voorzieningen uit het kwaliteitsgebied
Realisatie passend onderwijs is Onvoldoende, of de standaard Regionale samenwerking
én de standaard Advisering en beoordeling toelaatbaarheid zijn beide Onvoldoende.
|
Waarderingskader en normering opdc’s
Voor de beoordeling van de kwaliteit van het onderwijs op het opdc maken we gebruik
van de waarderingskaders primair onderwijs (voor opdc’s in het primair onderwijs)
en voortgezet onderwijs (voor opdc’s in het voortgezet onderwijs), zoals beschreven
in hoofdstuk 5 van de betreffende kaders. Omdat de leerlingen op het opdc ingeschreven
staan op een reguliere school, tellen hun (onderwijs)resultaten mee op de school van
inschrijving. We geven dus bij het opdc geen oordeel op de standaard OR1 (Resultaten).
Voor de beoordeling en waardering van de kwaliteit van het opdc geldt dan ook de beslisregel
voor scholen waarvan de resultaten niet te beoordelen zijn (zie paragraaf 6.5.2 van
de betreffende kaders).
9.2.3. Werkwijze
Werkwijze toezicht op besturen samenwerkingsverbanden passend onderwijs
De werkwijze voor het toezicht op de besturen van samenwerkingsverbanden komt in grote
mate overeen met de werkwijze bij schoolbesturen. Het verschil is dat we bij het toezicht
op een samenwerkingsverband tijdens de expertanalyse (paragraaf 7.4.1, onderdeel 1.
Analyse) belanghebbenden bij het samenwerkingsverband raadplegen. Dit doen we in de
vorm van rondetafelgesprekken. Deze gesprekken zijn medebepalend voor de inrichting
van het onderzoek.
Tijdens een onderzoek kunnen we ook gesprekken voeren met regionale partners, zoals
de gemeente(n), de jeugdhulp en leerplicht.
Bij het toezicht op het samenwerkingsverband bekijken we ook of aangesloten scholen
het beleid van het samenwerkingsverband in de praktijk uitvoeren. Dit beleid staat
beschreven in het ondersteuningsplan van het samenwerkingsverband. De uitvoering van
het beleid van het samenwerkingsverband en de resultaten die scholen hiermee bereiken,
stellen we (ook) vast aan de hand van verificatie-activiteiten.
Een dergelijke activiteit is onderdeel van het onderzoek naar de werking van de kwaliteitszorg
van het samenwerkingsverband. We gaan na of scholen de afspraken uit het ondersteuningsplan
nakomen. We verwachten van het bestuur van het samenwerkingsverband dat het zicht
heeft op deze uitvoering in de praktijk en dat het hierop stuurt. Daarnaast geeft
het ons zicht op enkele aspecten van passend onderwijs op de bezochte scholen. De
uitkomsten van de verificatie-activiteiten levert geen oordeel op over de scholen,
maar een signaal of zij de onderzochte afspraken uit het ondersteuningsplan naleven
en over de uitwerking van het beleid van het samenwerkingsverband.
Werkwijze toezicht op opdc’s
Voor de werkwijze voor het toezicht op de kwaliteit van het onderwijs op het opdc gelden de uitgangspunten
zoals genoemd in hoofdstuk 7.
9.3. Praktijkonderwijs
9.3.1. Inleiding
Het doel van het praktijkonderwijs is leerlingen toe te leiden naar werk of een vervolgopleiding.
Maatwerk en gepersonaliseerd leren zijn kenmerkend voor het praktijkonderwijs: elke
leerling volgt een eigen leerroute, die aansluit bij wat hij of zij kan en graag wil.
Theorie wordt tot leven gebracht en verdiept door middel van praktische vakken en
stages. Alle leerlingen in het praktijkonderwijs beschikken over een toelaatbaarheidsverklaring
van het samenwerkingsverband voor deze vorm van onderwijs.
Het praktijkonderwijs richt zich vooral op het voorbereiden op thema’s die belangrijk
zijn voor de leerlingen: wonen, werken, vrije tijd, burgerschap en leren. Leerlingen
leren binnen deze thema’s zo goed en zo zelfstandig mogelijk te functioneren binnen
de school en in de maatschappij. Leerlingen die het praktijkonderwijs succesvol hebben
doorlopen, ontvangen een diploma van de school.
9.3.2. Aanpassingen waarderingskader en normering
De aanpassingen in het waarderingskader betreffen de standaarden Aanbod, Zicht op
ontwikkeling en begeleiding en Resultaten:
-
• De standaard Aanbod is aangepast, omdat de inhoud van het onderwijs afwijkt van het
aanbod in het reguliere voortgezet onderwijs.
-
• Voor elke leerling maakt de school een ontwikkelingsperspectief waarin beschreven
is welk (eind)perspectief wordt nagestreefd en op welke manier het onderwijs wordt
aangepast om dit doel te bereiken. De standaard Zicht op ontwikkeling en begeleiding
is daarop aangepast.
-
• De standaard Pedagogisch-didactisch handelen is aangevuld met de term ‘ortho’ om duidelijk
te maken dat het hier gaat om specifiek handelen met het oog op de doelgroep.
-
• De standaard Afsluiting is aangepast, omdat de leerlingen geen examen doen maar een
schooldiploma of een verklaring ontvangen.
-
• De standaard Resultaten is aangepast, omdat er geen normen zijn voor praktijkonderwijs.
In plaats daarvan wordt er gekeken naar de eigen streefdoelen.
Alle overige standaarden zijn ongewijzigd van toepassing. De standaard Praktijkvorming/stage
is toegevoegd aan het waarderingskader vanwege het belang hiervan voor het praktijkonderwijs.
Normering
Bij een onderzoek op schoolniveau trekken we op basis van onze oordelen op de standaarden
een conclusie over de kwaliteit van het onderwijs volgens de beslisregels uit hoofdstuk 6.
Omdat voor de resultaten van leerlingen van een praktijkschool geen normen beschikbaar
zijn, gelden daarmee de beslisregels voor scholen waarvan de resultaten niet te beoordelen
zijn (paragraaf 6.5.2).
Bijlage 2 bevat het volledige waarderingskader voor het praktijkonderwijs.
9.3.3. Werkwijze
De werkwijze van het toezicht is zoals beschreven in hoofdstuk 7.
9.4. Eerste opvang anderstaligen
9.4.1. Inleiding
Kinderen die vanuit het buitenland naar Nederland komen en die het Nederlands nog
onvoldoende beheersen om regulier voortgezet onderwijs te volgen, kunnen terecht in
de zogeheten eerste opvang anderstaligen (eoa). Het gaat onder andere om asielzoekers,
vluchtelingen, kinderen die naar Nederland zijn gekomen in het kader van gezinsherenigingen
en arbeidsmigranten (ook wel minderjarige vreemdelingen). De verblijfsduur van leerlingen
op de eoa is in principe twee jaar. Daarna stromen zij door naar het regulier voortgezet
onderwijs of een vervolgopleiding.
Er zijn eoa’s die een eigen vestigings- of BRIN-nummer hebben, maar de meeste eoa’s
zijn gekoppeld aan een onderwijssoort of afdeling van een school voor voortgezet onderwijs.
Het toezicht op de eerste opvang anderstaligen maakt integraal onderdeel uit van het
toezicht op scholen voor voortgezet onderwijs. De werkwijze zoals in dit onderzoekskader
staat beschreven is dan ook van toepassing.
9.4.2. Aanpassingen waarderingskader en normering
De aanpassingen in het waarderingskader betreffen de volgende standaarden:
-
• De standaard Aanbod is aangepast. Leerlingen in een eoa volgen een intensief programma
om Nederlands te leren en worden voorbereid op instroom in het reguliere onderwijs.
-
• De standaard Zicht op ontwikkeling en begeleiding is aangepast, omdat voor anderstalige
leerlingen andere ontwikkeldoelen gelden en afstemming op onderwijsbehoeften anders
verloopt dan in het reguliere voortgezet onderwijs.
-
• De standaard Pedagogisch-didactisch handelen is aangepast, omdat het hier specifiek
(ortho)pedagogisch-didactisch handelen voor nieuwkomers betreft.
-
• De standaard Afsluiting is aangepast, omdat bij het onderwijs aan anderstaligen soms
sprake is van een overgang naar het regulier voortgezet onderwijs, maar veel vaker
van de afsluiting van de voortgezet onderwijsloopbaan en een overgang naar het middelbaar
beroepsonderwijs.
-
• De standaard Resultaten is aangepast, omdat er geen normen zijn voor anderstaligen.
In plaats daarvan wordt gekeken naar de eigen streefdoelen.
De wettelijke vereisten voor het schoolplan, de schoolgids en de medezeggenschap gelden
alleen voor de moederschool als de eerste opvang anderstaligen verbonden is aan een
afdeling van een school voor voortgezet onderwijs. In de betreffende documenten en
regelingen moet de eoa wel geadresseerd worden.
Normering
Bij een onderzoek op eoa’s met een eigen vestigings- of BRIN-nummer trekken we op
basis van onze oordelen op de standaarden een conclusie over de kwaliteit van het
onderwijs volgens de beslisregels uit hoofdstuk 6. Omdat voor de resultaten van leerlingen
in een eoa geen normen beschikbaar zijn, gelden daarmee de beslisregels voor scholen
waarvan de resultaten niet te beoordelen zijn (paragraaf 6.5.2).
Voor eoa’s die gekoppeld zijn aan een onderwijssoort of afdeling van een school voor
voortgezet onderwijs beoordelen we ook de standaarden zoals vermeld in de bijlage.
Het bestuur van de school voor voortgezet onderwijs is verantwoordelijk voor de onderwijskwaliteit
op de eoa. Zo nodig geven we herstelopdrachten aan het bestuur.
Bijlage 3 bevat het volledige waarderingskader eoa’s.
9.4.3. Werkwijze
De werkwijze van het toezicht is zoals beschreven in hoofdstuk 7.
9.5. Internationaal georiënteerd voortgezet onderwijs
9.5.1. Inleiding
Internationaal georiënteerd voortgezet onderwijs (igvo) is toegankelijk voor leerlingen
die:
-
• een andere dan de Nederlandse nationaliteit bezitten en van wie ten minste een van
de ouders, voogden of verzorgers voor een tijdelijke periode in Nederland of een grensgebied
van Nederland werkzaam is;
-
• de Nederlandse nationaliteit bezitten en twee jaar of langer in het buitenland onderwijs
hebben genoten omdat ten minste een van de ouders, voogden of verzorgers voor een
bepaalde tijd in het buitenland werkzaam was;
-
• de Nederlandse nationaliteit bezitten, van wie ten minste een van de ouders, voogden
of verzorgers blijkens een schriftelijke verklaring van de werkgever binnen twee jaar
na het tijdstip van toelating voor ten minste twee jaar in het buitenland werkzaam
zal zijn, en die in deze periode bij die ouder, voogd of verzorger zal wonen;
-
• een geschikte vooropleiding (havo 5 of vwo 4 succesvol afgerond) hebben doorlopen
en voldoende kennis van de Engelse taal hebben.
De inspectie houdt bij het igvo, in alle gevallen een afdeling of nevenvestiging van
een reguliere (Nederlandstalige) school, toezicht op de bekostigingseisen en de aanvullende
regels voor internationaal georiënteerd voortgezet onderwijs (Beleidsregel IGVO 2010).
9.5.2. Aanpassingen waarderingskader en normering
In principe gebruiken we bij de beoordeling van het igvo het reguliere waarderingskader
voor het voortgezet onderwijs. Gezien de specifieke situatie en het karakter van de
internationale afdelingen zijn onderstaande standaarden aangepast:
-
• De standaard Aanbod is aangepast, omdat deze scholen met een ander curriculum werken.
-
• De standaard Zicht op ontwikkeling en begeleiding is veranderd, omdat door het ontbreken
van internationaal georiënteerd praktijkonderwijs en speciaal onderwijs soms aanvullende
externe begeleiding nodig is.
-
• De standaard Afsluiting kent enkele wijzigingen, omdat de afsluiting van het onderwijs
op een andere manier verloopt.
-
• De standaard Resultaten is aangepast, omdat de resultaten vanwege het niet-afnemen
van de Nederlandse eindexamens en veel tussentijdse in- en uitstroom niet te beoordelen
zijn.
Daarnaast gelden er enkele aanpassingen in de overige wettelijke vereisten. De belangrijkste
is de ouderbijdrage. Toelating tot de internationale afdeling is namelijk afhankelijk
van de voldoening van deze bijdrage. Het bestuur bepaalt de hoogte van deze ouderbijdrage.
Normering
Voor het eindoordeel worden de beslisregels gevolgd, zoals beschreven in hoofdstuk 6.
Omdat voor de resultaten van leerlingen in een igvo geen normen beschikbaar zijn,
gelden daarmee de beslisregels voor scholen waarvan de resultaten niet te beoordelen
zijn (paragraaf 6.5.2).
Bijlage 4 bevat het volledige waarderingskader igvo.
9.5.3. Werkwijze
De werkwijze van het toezicht is zoals beschreven in hoofdstuk 7.
9.6. Toezicht op vavo en particuliere zelfstandige exameninstellingen (B2-scholen)
9.6.1. Inleiding
In deze paragraaf beschrijven wij het toezicht op voortgezet onderwijs dat wordt uitgevoerd
door:
-
– bekostigde opleidingen voor voortgezet algemeen volwassenenonderwijs (vavo) op roc’s;
-
– niet-bekostigde opleidingen vavo;
-
– niet-bekostigde/particuliere zelfstandige exameninstellingen.
De twee laatste soorten worden in samenhang verzorgd door particuliere instellingen.
Bekostigde (op grond van artikel 1.3.1, eerste en tweede lid, WEB) en niet-bekostigde vavo-opleidingen (op grond van artikel 1.4a.1, WEB) leiden op tot het behalen van een geheel diploma of een of meer certificaten.
Particuliere zelfstandige exameninstellingen, ook wel B2-scholen genoemd (op grond
van artikel 2.66 WVO 2020), leiden op tot het behalen van een geheel diploma voortgezet onderwijs. Deze opleidingen
worden in de praktijk vaak verzorgd door besturen die ook voor niet-bekostigde opleidingen
vavo een diploma-erkenning hebben. De leerlingen van B2 en niet-bekostigd vavo zitten
vaak in dezelfde klas en volgen hetzelfde onderwijs.
Voor deze typen scholen zijn twee wetten van toepassing: de Wet op het voortgezet onderwijs 2020 (WVO 2020) en de Wet educatie en beroepsonderwijs (WEB).
Vavo-opleidingen op roc’s voldoen aan de eisen van de WEB voor zover die betrekking hebben op vavo. Niet-bekostigde VO-scholen voldoen aan
de WVO 2020 (op grond van artikel 2.66 WVO 2020). Niet-bekostigd vavo voldoet aan de WEB (op grond van artikel 1.4a.1).
Vanwege de grote overeenkomsten tussen deze vormen van onderwijs is één waarderingskader
opgesteld. Onder basiskwaliteit wordt ten eerste beschreven aan welke basiskwaliteit
beide onderwijsvormen moeten voldoen. Daaronder geven we, voor zover van toepassing,
de aanvullende eisen voor de basiskwaliteit voor vavo, dan wel de B2-scholen. Bij
vavo kan er onderscheid gemaakt worden tussen de wettelijke eisen voor particuliere
vavo-scholen en voor bekostigde vavo-scholen onder een roc-bestuur. Ook is in de wettelijke
onderbouwing, waar van toepassing, onderscheid aangegeven.
Op bestuursniveau sluit het waarderingskader grotendeels aan op de kaders voor middelbaar
beroepsonderwijs en voortgezet onderwijs; voor B2-instellingen sluit het waarderingskader
grotendeels aan bij het waarderingskader voor niet-bekostigde instellingen middelbaar
beroepsonderwijs. Dit laatste waarderingskader is opgenomen in bijlage 2 van het Onderzoekskader
2021 voor middelbaar beroepsonderwijs.
9.6.2. Aanpassingen waarderingskader en normering
Vavo-opleidingen op roc’s moeten voldoen aan de eisen van de WEB, voor zover die betrekking hebben op vavo, en niet bekostigde (particuliere) opleidingen
moeten voldoen aan de WVO 2020 en de WEB.
De aanpassingen in het waarderingskader ten opzichte van het waarderingskader middelbaar
beroepsonderwijs en voortgezet onderwijs betreffen alle standaarden. Voor vavo en
B2-scholen zijn er vanuit de onderwijswetten gezien geen wettelijke eisen rond burgerschapsvorming,
achterstandsbestrijding, deelname aan een samenwerkingsverband passend onderwijs en
– voor zover het betreft niet-bekostigd vavo en de per definitie niet bekostigde B2-scholen –
medezeggenschap.
Enkele standaarden zijn niet in dit waarderingskader opgenomen, te weten Schoolklimaat
en Sociale en maatschappelijke competenties. De standaard Stage/praktijkvorming geldt
alleen voor B2-instellingen voor zover het de onderwijssoort vmbo-b, -k en -g betreft.
Ook zijn met deze scholen andere afspraken gemaakt over de leerresultaten. Voor de
Resultaten (standaard OR1) zijn twee indicatoren vastgesteld, over de vakken die met
een voldoende zijn afgesloten en het verschil tussen de cijfers voor het schoolexamen
en het centraal examen. Bijlage 5 bevat het volledige waarderingskader.
Daarnaast is een aantal wettelijke bepalingen dat van toepassing is op vavo-opleidingen
op roc’s niet van toepassing op niet-bekostigde vavo-opleidingen. Deze artikelen staan
in onderstaande tabel.
Tabel 1: Uitgezonderde wettelijke bepalingen (uit de WEB) per standaard voor niet-bekostigd
vavo
Standaarden uit het waarderingskader
|
Uitgezonderde wettelijke bepalingen
|
OP1 Aanbod
|
Artikel 1.3.5, sub c, WEB
|
OP2 Ontwikkeling en begeleiding
|
Artikel 1.3.5, sub a, artikel 7.1.5, artikel 8.1.3a, artikel 8.1.7a WEB
|
VS1 Veiligheid
|
Artikel 8a.2.2, derde lid, onderdeel k, WEB
|
SKA1 Visie, doelen en ambities
|
Artikel 3.1.3 eerste lid, artikel 4.1a.1, vierde lid, artikel 7.5.1, artikel 7.5.7, eerste lid WEB
|
SKA2 Uitvoering en kwaliteitscultuur
|
Artikel 1.3.6a; artikel 4.1a.1, eerste, derde en vierde lid, WEB
|
BKA2 Uitvoering en kwaliteitscultuur (bestuursniveau)
|
Artikel 7.5.7, eerste lid, WEB
|
Normering
Voor het bepalen van een oordeel over de kwaliteit van het onderwijs gelden de beslisregels
uit paragraaf 6.5. B2-scholen en niet-bekostigd vavo komen niet in aanmerking voor
de waardering Goed.
Normering vavo
Eindoordeel/waardering opleiding
|
Norm
|
Voldoende
(basiskwaliteit)
|
De standaarden Resultaten, Pedagogisch-didactisch handelen en Veiligheid zijn Voldoende
én niet meer dan één andere standaard in het gebied Onderwijsproces of Veiligheid
en schoolklimaat is Onvoldoende. Ook is de standaard Borging diplomering als Voldoende
beoordeeld.
|
Onvoldoende
|
Onvoldoende examenkwaliteit: de standaard Borging diplomering en/of Afsluiting is
Onvoldoende.
|
Onvoldoende
|
De standaarden Resultaten of Pedagogisch-didactisch handelen of Veiligheid is Onvoldoende,
óf twee of meer andere standaarden binnen het gebied Onderwijsproces en/of Veiligheid
en schoolklimaat zijn Onvoldoende.
|
Zeer zwak1
|
De standaard Resultaten is Onvoldoende, én Pedagogisch-didactisch handelen of Veiligheid
zijn Onvoldoende.
|
1 Het oordeel Zeer zwak kan worden gegeven aan niet-bekostigd vavo als een invulling
van onderwijs en/of examinering van onvoldoende kwaliteit op basis van artikel 6a.1.2 jo 1.4a.1, eerste lid, WEB. Het oordeel Zeer zwak kan worden gegeven aan niet-bekostigd vavo als een invulling
van onderwijs en/of examinering van onvoldoende kwaliteit op basis van artikel 6a.1.2
jo 1.4a.1, eerste lid, WEB
Normering vavo als de standaard Resultaten niet wordt beoordeeld
Eindoordeel/waardering opleiding
|
Norm
|
Voldoende
(basiskwaliteit)
|
De standaarden Ontwikkeling en begeleiding, Pedagogisch-didactisch handelen en Veiligheid
zijn Voldoende én niet meer dan één andere standaard in de gebieden Onderwijsproces
of Veiligheid en schoolklimaat is Onvoldoende. Ook is de standaard Borging diplomering
als Voldoende beoordeeld.
|
Onvoldoende
|
Onvoldoende examenkwaliteit: de standaard Borging diplomering en/of Afsluiting is
Onvoldoende.
|
Onvoldoende
|
De standaard Ontwikkeling en begeleiding of Pedagogisch-didactisch handelen of Veiligheid
is Onvoldoende, óf meer dan één van de andere standaarden binnen de gebieden Onderwijsproces
of Veiligheid en schoolklimaat zijn Onvoldoende.
|
Zeer zwak1
|
Twee van de volgende standaarden zijn Onvoldoende: Ontwikkeling en begeleiding, Pedagogisch-didactisch
handelen, Veiligheid.
|
1 Het oordeel Zeer zwak kan worden gegeven aan niet-bekostigd vavo als een invulling
van onderwijs en/of examinering van onvoldoende kwaliteit op basis van artikel 6a.1.2 jo 1.4a.1, eerste lid, WEB. Het oordeel Zeer zwak kan worden gegeven aan niet-bekostigd vavo als een invulling
van onderwijs en/of examinering van onvoldoende kwaliteit op basis van artikel 6a.1.2
jo 1.4a.1, eerste lid, WEB
9.6.3. Werkwijze
De werkwijze van het toezicht is zoals beschreven in hoofdstuk 7. De maatregelen in
het kader van herstel en verbetering zijn in voorkomende situaties ook van toepassing
op deze scholen. Als escalatie van het toezicht noodzakelijk blijkt, kunnen bevoegdheden
worden ingetrokken door de minister.
Ten aanzien van bekostigd vavo geldt dat de examenlicentie bij onvoldoende examinering
kan worden ingetrokken op basis van artikel 6a.2.1 WEB.
Ten aanzien van niet-bekostigd vavo geldt dat ook de diploma-erkenning kan worden
ontnomen bij onderwijs van onvoldoende kwaliteit op basis van artikel 6a.1.2 WEB.
Daarnaast kan óók de examenlicentie worden ingetrokken bij onvoldoende examenkwaliteit
op grond van 6a.2.1 WEB.
Voor onbekostigde scholen met examenlicentie kan de aanwijzing om diploma’s te mogen
uitreiken worden ingetrokken (artikel 2.70 WVO 2020).
9.6.4. Werkwijze start kwaliteitsonderzoek
Bij nieuwe instellingen voeren we een kwaliteitsonderzoek uit op drie of vier kwaliteitsgebieden:
het gebied Onderwijsproces, het gebied Veiligheid en schoolklimaat en, indien de instelling
reeds deelnemers heeft gediplomeerd, het gebied Diplomering. Tevens onderzoeken we
de stand van zaken op het gebied van Besturing, kwaliteitszorg en ambitie. Het toezicht
bestaat uit een kwaliteitsonderzoek bij één opleiding. De uitkomst van dit onderzoek
bepaalt de planning van het vierjaarlijks onderzoek.
9.7. Doorlopende leerroutes vmbo-mbo
9.7.1. Inleiding
Een doorlopende of geïntegreerde leerroute is een gezamenlijk onderwijsprogramma vanaf
het derde leerjaar van het vmbo tot en met een mbo-diploma (op niveau 2, 3 of 4).
Een doorlopende leerroute vmbo-mbo leidt uiteindelijk tot een mbo-diploma op niveau
2, 3 of 4. De leerling behaalt daarnaast ook een vmbo-diploma. De geïntegreerde leerroute
die opleidt tot een diploma op niveau 2 kan afgerond worden zonder het behalen van
een vmbo-diploma. De examenleerstof moet wel behandeld zijn.
Bij een doorlopende of geïntegreerde leerroute vmbo-mbo is de leerling in de eerste
twee jaar van de leerroute (het derde en vierde leerjaar van het vmbo) ingeschreven
bij de vmbo-school. Vanaf het derde jaar van de leerroute wordt de leerling ingeschreven
bij de mbo-instelling.
De vmbo-school en de mbo-instelling werken samen op basis van een samenwerkingsovereenkomst
en leggen daarin onder meer de inhoud van de leerroute vast en hoe de dagelijkse leiding
over de leerroute is vormgegeven. Het onderwijs- en examenprogramma wordt vastgelegd
in de gecombineerde PTA/OER.
9.7.2. Aanpassingen waarderingskader en normering
We beschouwen doorlopende leerroutes vmbo-mbo als een afzonderlijk object van toezicht,
waarop de wetgeving van toepassing is die ook geldt voor de sectorale kaders voortgezet
onderwijs en middelbaar beroepsonderwijs (zie hoofdstuk 1 van beide kaders).
Wanneer we een doorlopende leerroute onderzoeken, doen we dat met een speciaal daarvoor
ontwikkeld waarderingskader dat kenmerken bevat van zowel het waarderingskader voor
voortgezet onderwijs als het waarderingskader voor middelbaar beroepsonderwijs.
Vanwege de verschillen in wetgeving zijn enkele standaarden en kwaliteitsgebieden
specifiek aangepast op (wetgeving voor) de doorlopende leerroutes vmbo-mbo. Dit betreffen:
-
• Het kwaliteitsgebied Sturen, kwaliteitszorg en ambitie: op de onderliggende standaarden
SKA1, SKA2 en SKA3 zijn wettelijke vereisten voor de samenwerkingsovereenkomst doorlopende
leerroutes vmbo-mbo van toepassing. Daarom zijn die standaarden vanuit de sectorspecifieke
waarderingskaders in het waarderingskader voor de doorlopende leerroutes vmbo-mbo
uitgebreid met deze wettelijke vereisten;
-
• Zowel de standaard Afsluiting uit het sectorkader voor voortgezet onderwijs en het
kwaliteitsgebied Borging en afsluiting uit het sectorkader middelbaar beroepsonderwijs
kunnen van toepassing zijn op de doorlopende leerroutes vmbo-mbo. In het waarderingskader
zijn deze standaarden aangepast voor de leerroute vmbo-mbo voor wat betreft de gecombineerde
PTA/OER. OP6 geldt voor het vmbo; BA1 en BA2 gelden voor het middelbaar beroepsonderwijs;
-
• Hetzelfde geldt voor de standaard Resultaten uit het sectorale kader voor het voortgezet
onderwijs en Studiesucces uit het sectorale kader middelbaar beroepsonderwijs. Ook
hier zijn beide standaarden van toepassing op de doorlopende leerroutes vmbo-mbo.
In het waarderingskader is specifiek aangegeven wanneer aan welke vereisten moet zijn
voldaan;
-
• De doorlopende leerroute vmbo-mbo kent specifieke wettelijke vereisten voor de onderwijstijd.
De leerroute kent dan ook een specifieke standaard Onderwijstijd.
-
• Voor de standaard Basisvaardigheden (OP0) voor de doorlopende leerroute vmbo-mbo geldt
dat uit de beide afzonderlijke sectoren verschillende wettelijke vereisten van toepassing
zijn. Daarom is de standaard Basisvaardigheden vanuit de sectorspecifieke waarderingskaders
in het waarderingskader voor de doorlopende leerroute vmbo-mbo aangepast en uitgebreid
met deze specifieke sectorale wettelijke vereisten.
De standaarden Aanbod, (Zicht op) Ontwikkeling en begeleiding, Pedagogisch-didactisch
handelen, (Beroeps)Praktijkvorming/stage, Veiligheid en Schoolklimaat kennen slechts
nuanceverschillen tussen de sectorale kaders vo en mbo. De omschrijving van deze standaarden
is – op basis van de sectorale kaders – aangepast aan de specifieke situaties van
de doorlopende leerroutes vmbo-mbo.
De standaarden OR2 (Sociale en maatschappelijke competenties) en OR3 (Vervolgsucces)
zijn beide opgenomen in het waarderingskader voor de doorlopende leerroutes vmbo-mbo,
met dien verstande dat de standaard OR2 alleen van toepassing is in het voortgezet
onderwijs en de standaard OR3 alleen in het middelbaar beroepsonderwijs.
Normering
Bij een onderzoek op niveau van de leerroute vmbo-mbo trekken we op basis van onze
oordelen op de standaarden een conclusie over de kwaliteit van het onderwijs volgens
de volgende beslisregels.
Eindoordeel/waardering opleiding
|
Norm
|
Voldoende
(basiskwaliteit)
|
De standaarden Ontwikkeling en begeleiding, Pedagogisch-didactisch handelen, Beroepspraktijkvorming
en Veiligheid zijn Voldoende én niet meer dan één andere standaard in de gebieden
Onderwijsproces of Veiligheid en schoolklimaat is Onvoldoende. Ook is de standaard
Borging diplomering als Voldoende beoordeeld.
|
Onvoldoende1
|
Onvoldoende examenkwaliteit: de standaard Borging diplomering en/of Afsluiting is
Onvoldoende.
|
Onvoldoende
|
De standaard Zicht op ontwikkeling en begeleiding of Pedagogisch-didactisch handelen
of Veiligheid of Visie, ambities en doelen is Onvoldoende, óf twee andere standaarden
in de gebieden Onderwijsproces en/of Veiligheid en schoolklimaat zijn Onvoldoende.
|
1 Onvoldoende examenkwaliteit is alleen van toepassing op het mbo-deel.
Het oordeel Zeer zwak kunnen we – op basis van de huidige wetgeving (anno 2023) –
niet vellen over de doorlopende leerroutes vmbo-mbo.
Bijlage 6 bevat het volledige waarderingskader voor de leerroutes vmbo-mbo.
9.7.3. Werkwijze
We beschouwen de doorlopende leerroutes als een eigenstandig object van toezicht,
vergelijkbaar met een afdeling in het voortgezet onderwijs of een opleiding in het
middelbaar beroepsonderwijs. De route wordt onderzocht of beoordeeld volgens het waarderingskader.
We onderzoeken een doorlopende leerroute in het kader van een vierjaarlijks onderzoek
dat we bij een voortgezetonderwijs- of middelbaarberoepsonderwijsbestuur uitvoeren
of in het kader van stelsel- of risico-onderzoeken. We stellen beide besturen vooraf
in kennis van het onderzoek van de doorlopende leerroute. We adresseren de oordelen
met betrekking tot het onderzoek bij de doorlopende leerroute aan beide besturen,
ook al wordt het vierjaarlijks onderzoek bij één van hen uitgevoerd.
De samenwerkingsovereenkomst die ten grondslag ligt aan de doorlopende leerroute en
de gecombineerde PTA/OER vormen de basis voor ons toezicht. Hierin zijn de onderlinge
afspraken en de verantwoordelijkheidsverdeling vastgelegd. We agenderen eventuele
tekortkomingen in de doorlopende leerroute bij beide partijen. Bij concreet aantoonbare
tekortkomingen die enkel en alleen onder verantwoordelijkheid van een van de twee
partijen voorkomen, behouden we ons het recht voor om met het sectorspecifieke waarderingskader
nader onderzoek bij het betreffende deel van de doorlopende leerroute vmbo-mbo uit
te voeren.
9.8. Onderwijs in Caribisch Nederland
9.8.1. Inleiding
Sinds 10 oktober 2010 zijn Bonaire, Sint-Eustatius en Saba (BES) bijzondere gemeenten
van Nederland. De eilanden worden samen Caribisch Nederland genoemd. We houden toezicht
op het onderwijs in Caribisch Nederland (primair onderwijs, voortgezet onderwijs, middelbaar beroepsonderwijs,
hoger onderwijs) en op hieraan gerelateerde specifieke voorzieningen (sociale kanstrajecten
jongeren en expertisecentra onderwijszorg). Ook hebben we de taak van vertrouwensinspecteur
voor Caribisch Nederland.
9.8.2. Aanpassing waarderingskader en normering
Het onderwijs in Caribisch Nederland beoordelen wij zoveel mogelijk aan de hand van
dezelfde onderzoekskaders als in Europees Nederland (zie hoofdstuk 1 tot en met 8).
Er zijn echter enkele verschillen in het waarderingskader, de normering en de werkwijze.
Dat is noodzakelijk omdat voor Caribisch Nederland specifieke wet- en regelgeving
geldt. Ook kunnen wij met een enigszins aangepaste werkwijze beter aansluiten op de
onderwijskundige context in Caribisch Nederland. Zo is voor het overgrote deel van
de leerlingen en studenten in Caribisch Nederland het Nederlands een vreemde taal.
Ook kent Caribisch Nederland geen scholen voor speciaal onderwijs of samenwerkingsverbanden
passend onderwijs.
Waarderingskader
Het waarderingskader voor Caribisch Nederland is gebaseerd op de Wet primair onderwijs BES (WPO BES), de Wet voortgezet onderwijs 2020 (WVO 2020) en de Wet educatie en beroepsonderwijs BES (WEB BES). Deze wetten wijken af van de sectorwetten voor Europees Nederland. Tot
slot is er nog aanvullende regelgeving voor het voortgezet onderwijs en beroepsonderwijs
op Sint Eustatius en Saba als het gaat om het Engelstalige onderwijs op deze eilanden.
Het volledige waarderingskader is te vinden in bijlage 7. Het bevat dezelfde standaarden
als het waarderingskader voor Europees Nederland. Op enkele plaatsen is de beschrijving
van de basiskwaliteit aangepast vanwege de afwijkende wet- en regelgeving.
Normering
Wij willen, zodra dat mogelijk, is voor Caribisch Nederland dezelfde normen hanteren
in het waarderingskader als voor Europees Nederland. Voor de standaard Onderwijsresultaten
kunnen wij echter nog geen oordeel uitspreken, omdat de basis voor deze standaard
in de wet- en regelgeving voor Caribisch Nederland nog niet is geregeld: er zijn geen
normen vastgesteld. Wij streven ernaar om de onderwijsresultaten in Caribisch Nederland
op termijn wél te beoordelen. Dit zal gebeuren zodra de aangepaste wet- en regelgeving
op dit punt van kracht is en er in overleg met alle betrokkenen wel eilandelijke normen
voor de resultaten zijn afgesproken en in de wet- en regelgeving zijn vastgelegd.
Behalve op standaardniveau geeft de inspectie ook een eindoordeel op schoolniveau.
We beperken ons vooralsnog tot het eindoordeel Voldoende of Onvoldoende. Dit oordeel
komt tot stand op basis van de bestaande beslisregels die wij hanteren wanneer wij
de onderwijsresultaten nog niet kunnen beoordelen. Tekortkomingen op de wettelijke
eisen kunnen leiden tot een oordeel Onvoldoende op standaarden en eventueel ook op
het eindoordeel over de school/opleiding. Een Onvoldoende op een standaard leidt tot
een herstelopdracht, conform het toezicht in Europees Nederland (paragraaf 7.5).
Vanwege het niet kunnen beoordelen van de onderwijsresultaten is het eindoordeel Zeer
zwak in Caribisch Nederland nog niet wettelijk verankerd. Een dergelijk oordeel laten
we daarom vooralsnog achterwege. Zodra die verankering wel het geval is, zal ook het
oordeel Zeer zwak door ons afgegeven kunnen worden.
Praktijkonderwijs
In Caribisch Nederland zijn er enkele scholen en speciale lesplaatsen waar praktijkonderwijs
wordt verzorgd. Praktijkonderwijs richt zich vooral op wonen, werken, burgerschap,
leren en vrije tijd. Leerlingen leren binnen deze thema’s zo goed mogelijk functioneren
binnen de school en in de maatschappij. Dat betekent dat de inhoud van enkele standaarden
iets is aangescherpt voor toepassing op het praktijkonderwijs, conform de aanpassingen
voor praktijkonderwijs in Europees Nederland (zie voor de bijgestelde standaarden
bijlage 2):
-
• De standaard Aanbod is aangepast, omdat de inhoud van het onderwijs afwijkt van het
aanbod in het reguliere voortgezet onderwijs.
-
• Voor elke leerling maakt de school een ontwikkelingsperspectief waarin beschreven
is welk (eind)perspectief wordt nagestreefd en op welke manier het onderwijs wordt
aangepast om dit doel te bereiken. De standaard Zicht op ontwikkeling en begeleiding
is daarop aangepast.
-
• De standaard Pedagogisch-didactisch handelen is aangevuld met de term ‘ortho’ om duidelijk
te maken dat het hier gaat om specifiek handelen met het oog op de doelgroep.
-
• De standaard Afsluiting is aangepast, omdat de leerlingen geen examen doen maar een
schooldiploma of een verklaring ontvangen.
-
• De standaard Resultaten is aangepast, omdat er geen normen zijn voor praktijkonderwijs.
In plaats daarvan wordt er gekeken naar de eigen streefdoelen.
Alle overige standaarden zijn ongewijzigd van toepassing. De standaard Praktijkvorming/stage
is toegevoegd aan het waarderingskader vanwege het belang hiervan voor het praktijkonderwijs.
9.8.3. Werkwijze
Het bestuursgerichte toezicht in Caribisch Nederland wijkt enigszins af van de reguliere
aanpak. We hanteren in dit stadium een tweejaarlijkse cyclus voor de kwaliteitsonderzoeken
op school- of opleidingsniveau. In principe doen we het ene jaar een voortgangsgesprek
met het bestuur en de schoolleiding en in het andere jaar een kwaliteitsonderzoek.
Tijdens deze onderzoeken geven we dan ook een oordeel over (minimaal) die standaarden
die nodig zijn voor het oordeel over basiskwaliteit. Het onderzoek naar deze standaarden
kan proportioneel uitgevoerd worden.
Daarnaast streven we ernaar om op termijn ook eens in de vier jaar de kwaliteitszorg
van de besturen te beoordelen, zoals we dat ook doen in Europees Nederland.
Bijlage 1 Waarderingskader besturen samenwerkingsverbanden passend onderwijs
In deze bijlage is het waarderingskader voor het toezicht op besturen van samenwerkingsverbanden
passend onderwijs opgenomen. De toelichting hierop is te vinden in paragraaf 9.2.
KWALITEITSGEBIED REALISATIE PASSEND ONDERWIJS (RPO)
|
RPO1. Dekkend netwerk van voorzieningen
Het samenwerkingsverband heeft voor alle leerlingen in het samenwerkingsverband die
extra ondersteuning nodig hebben een passende onderwijsplek beschikbaar.
|
Basiskwaliteit
Het samenwerkingsverband voert de aan hem opgedragen taken uit en realiseert een samenhangend
geheel van ondersteuningsvoorzieningen binnen en tussen de scholen, zodanig dat alle
leerlingen die extra ondersteuning behoeven een zo passend mogelijke plaats in het
onderwijs krijgen. Het samenwerkingsverband doet al het mogelijke om passende ondersteuningsvoorzieningen
te organiseren voor leerlingen die extra ondersteuning nodig hebben en benut hiervoor
de mogelijkheden die de wet biedt. Het samenwerkingsverband kan hiervoor onder andere
gebruikmaken van de mogelijkheid om een orthopedagogisch-didactisch centrum (opdc)
in te richten.
|
Aanvullende ambities
• Zijn er aanvullende ambities voor het dekkend netwerk van voorzieningen en (hoe)
worden deze gerealiseerd?
|
Wettelijke vereisten
• Artikel 18a, tweede lid, WPO / artikel 2.47, tweede lid, WVO 2020: Het samenwerkingsverband stelt zich ten doel een samenhangend geheel van ondersteuningsvoorzieningen
binnen en tussen de scholen te realiseren en wel zodanig dat leerlingen een ononderbroken
ontwikkelingsproces kunnen doormaken en leerlingen die extra ondersteuning behoeven
een zo passend mogelijke plaats krijgen.
• Artikel 18a, zesde lid, WPO / artikel 2.47, zevende lid, WVO 2020: Het samenwerkingsverband heeft onder andere de taak om middelen en voorzieningen
te verdelen over en toe te wijzen aan de scholen ten behoeve van het dekkend netwerk.
• Artikel 18a, lid 10a, WPO / artikel 2.47, twaalfde lid, WVO 2020: Het samenwerkingsverband kan met het oog op het dekkend netwerk een opdc inrichten.
Hier zijn voorwaarden aan verbonden (artikel 3.4 Inrichtingsbesluit WPO / artikel 2.50 Uitvoeringsbesluit WVO 2020).
|
RPO2. Regionale samenwerking
Het samenwerkingsverband werkt samen in de regio en zorgt voor een doorgaande leerlijn
en realiseert een aansluiting tussen het onderwijs en de jeugdhulp in de regio.
|
Basiskwaliteit
Het samenwerkingsverband en de gemeente(n) hebben een gezamenlijke taak in het afstemmen
van het jeugdbeleid. Het samenwerkingsverband werkt hiervoor samen met de gemeente(n)
en ketenpartners om de ondersteuning af te stemmen op de jeugdhulp1 die door de gemeente wordt gerealiseerd. Dit heeft als doel dat alle leerlingen die
extra ondersteuning nodig hebben een zo passend mogelijke plaats in het onderwijs
krijgen en er geen leerlingen thuiszitten.
Het samenwerkingsverband legt de afspraken hierover vast in het ondersteuningsplan.
Hierover voert het samenwerkingsverband op overeenstemming gericht overleg (oogo)
met het college van burgemeester en wethouders van de desbetreffende gemeente of gemeenten.
Met het oog op de doorgaande leerlijn van het primair onderwijs (inclusief het speciaal
(basis)onderwijs) naar het voortgezet onderwijs (inclusief het praktijkonderwijs (pro)
en voortgezet speciaal onderwijs (vso)) stemt het samenwerkingsverband zijn beleid
af met het samenwerkingsverband dat (geheel of gedeeltelijk) samenvalt met de eigen
regio. Ook deze afspraken legt het samenwerkingsverband vast in het ondersteuningsplan.
|
Aanvullende ambities
• Zijn er aanvullende ambities voor de regionale samenwerking en (hoe) worden deze
gerealiseerd?
|
Wettelijke vereisten
• Artikel 18a, tweede en achtste lid, WPO / artikel 2.47, tweede en negende lid, WVO 2020: Het ondersteuningsplan omvat onder andere de wijze waarop wordt voldaan aan het
realiseren van een samenhangend geheel van ondersteuningsvoorzieningen binnen en tussen
de scholen.
• Artikel 18a, negende lid, WPO / artikel 2.47, achtste en tiende lid, WVO 2020: Na op overeenstemming gericht overleg over het conceptondersteuningsplan met de
gemeente(n) en het samenwerkingsverband waarmee de regio samenvalt (en het bestuur
van instelling(en) voor middelbaar beroepsonderwijs in dit gebied) stelt het bestuur
het ondersteuningsplan vast.
|
RPO3. Advisering en beoordeling toelaatbaarheid
Het samenwerkingsverband voorziet in een zorgvuldige advisering en besluitvorming
bij de beoordeling van aanvragen voor de toelaatbaarheid tot speciale onderwijsvoorzieningen.
|
Basiskwaliteit
Op verzoek van het bestuur van een school adviseert het samenwerkingsverband over
de ondersteuningsbehoefte van een leerling als deze bij de school is aangemeld of
ingeschreven.
Voor leerlingen voor wie een speciale vorm van onderwijs (voor het primair onderwijs:
speciaal basisonderwijs (sbo) en speciaal onderwijs (so); voor het voortgezet onderwijs:
leerwegondersteunend onderwijs (lwoo), praktijkonderwijs (pro) en voortgezet speciaal
onderwijs (vso)) de best passende plek is, is een toelaatbaarheidsverklaring van het
samenwerkingsverband nodig (voor het lwoo geldt een aanwijzing). Het toelaatbaar verklaren
tot deze scholen is een wettelijke taak van het samenwerkingsverband en is aan voorschriften
gebonden. Wanneer voor een leerling een toelaatbaarheidsverklaring is aangevraagd,
dan handelt het samenwerkingsverband deze aanvraag volgens een zorgvuldige procedure
af binnen een redelijke termijn, opdat de leerling een ononderbroken ontwikkeling
kan doormaken.
|
Aanvullende ambities
• Zijn er aanvullende ambities voor de advisering en beoordeling toelaatbaarheid en
(hoe) worden deze gerealiseerd?
|
Wettelijke vereisten
• Artikel 18a, zesde lid, sub d, WPO / artikel 2.47, zevende lid, sub d, WVO 2020,: Het samenwerkingsverband heeft onder andere tot taak om te adviseren over de ondersteuningsbehoefte
van een leerling op verzoek van het bestuur van een bij het samenwerkingsverband aangesloten
school waar de leerling is aangemeld of ingeschreven.
• Artikel 18a, zesde lid, sub c, WPO / artikel 2.47, zevende lid, sub c, WVO 2020: Het samenwerkingsverband heeft onder andere tot taak het beoordelen of een leerling
toelaatbaar is tot het sbo en het so, respectievelijk het pro en vso, of aangewezen
is op het lwoo.
• Artikel 18a, lid 10a, WPO / artikel 2.47, twaalfde lid, WVO 2020: Het samenwerkingsverband kan met het oog op het dekkend netwerk een opdc inrichten.
Hier zijn voorwaarden aan verbonden (zie artikel 3.4 Inrichtingsbesluit WPO / artikel 2.50 Uitvoeringsbesluit WVO 2020.
• Artikel 18a, elfde lid, WPO en artikel 3.2 Inrichtingsbesluit WPO / artikel 2.47, veertiende lid, WVO 2020 en artikel 2.51 Uitvoeringsbesluit WVO 2020: Het samenwerkingsverband betrekt de adviezen van wettelijk verplichte deskundigen
bij de beoordeling of een leerling toelaatbaar is tot het sbo en so, respectievelijk
het pro en vso, of aangewezen is op het lwoo.
• Artikel 18a, twaalfde lid, WPO / artikel 2.47, vijftiende lid, WVO 2020: Het samenwerkingsverband stelt een adviescommissie in die adviseert over bezwaarschriften
betreffende besluiten van het samenwerkingsverband over de toelaatbaarheid van leerlingen
tot speciale scholen (sbo, v(s)o en pro).
• Artikel 18a, veertiende lid, WPO / artikel 2.47, zeventiende lid, WVO 2020: Het samenwerkingsverband kent aan elke toelaatbaarheidsverklaring een volgnummer
toe en verstrekt van elk advies over de ondersteuningsbehoefte van een leerling een
afschrift aan de ouders.
|
1 Jeugdhulp en eventuele andere domeinen uit artikel 2.2 van de Jeugdwet zoals beschreven in het jeugdplan van de gemeente.
KWALITEITSGEBIED BESTURING, KWALITEITSZORG EN AMBITIE (BKA)
|
BKA1. Visie, ambities en doelen
Het bestuur heeft een visie op kwaliteit, heeft hiervoor ambities en doelen opgesteld
en stuurt op het behalen daarvan.
|
Basiskwaliteit
Het bestuur heeft een visie op de uitvoering van de wettelijke taken en op de besturing
daarvan. De visie is concreet en passend vertaald naar ambities, doelen en daarmee
samenhangende beleid. Deze vertaling maakt sturing mogelijk op de kwaliteit en resultaten
van beleid van het samenwerkingsverband en de voorwaarden. Daartoe is een stelsel
van kwaliteitszorg ingericht dat het bestuur in staat stelt de basiskwaliteit van
de taakuitvoering te waarborgen. Wanneer het samenwerkingsverband een opdc in stand
houdt, valt hieronder ook het zorg dragen voor de kwaliteit van het onderwijs op het
opdc.
De doelen betreffen in elk geval de naleving van de wettelijke eisen, waaronder het
zorg dragen voor de dienstverlening aan de aangeslotenen, het realiseren van een samenhangend
geheel van voorzieningen en de beoogde kwalitatieve en kwantitatieve resultaten van
het onderwijs aan leerlingen die extra ondersteuning behoeven en de daarmee samenhangende
bekostiging. De visie, ambities en doelen omvatten uitwerkingen van eerdere evaluatieresultaten
en resultaten van interne en externe dialoog. De doelen, het beleid en de afspraken
zijn vastgelegd in het ondersteuningsplan. Het ondersteuningsplan wordt eenmaal in
de vier jaar door het bestuur vastgesteld en vormt de basis voor de sturing op de
uitvoering van de taken en de verbetering van de kwaliteit.
Het bestuur richt de voorwaarden in om de doelen te bereiken, waaronder de inzet en
het beheer van de (financiële) middelen voor het waarborgen van de uitvoering van
de wettelijke taken van het samenwerkingsverband en de realisatie van de zorgplicht
passend onderwijs door schoolbesturen. Het bestuur heeft daartoe een meerjarenbegroting
waarin de relatie met het beleid, de doelen en de gemaakte keuzes voor het verdelen
van de middelen duidelijk zijn toegelicht. Er is voor de sturing op (financiële) kwaliteit
een functionerende verantwoordelijkheidsverdeling tussen de interne toezichthouder
en het bestuur afgesproken, op basis van de geldende wet- en regelgeving.
|
Aanvullende ambities
• Zijn er aanvullende ambities in relatie tot de visie en doelen en (hoe) worden deze
gerealiseerd?
|
Wettelijke vereisten
• Artikel 14a WMS: Het samenwerkingsverband behoeft de voorafgaande instemming van de ondersteuningsplanraad
voor elk door het samenwerkingsverband te nemen besluit met betrekking tot vaststelling
van het ondersteuningsplan.
• Artikel 17a, eerste en derde lid, WPO jo. artikel 10 WPO / artikel 3.1, eerste, derde en vijfde lid, WVO 2020 jo. artikel 2.87 WVO 2020: Het samenwerkingsverband dient zorg te dragen voor de kwaliteit van de dienstverlening
aan de aangeslotenen. Onder ‘zorg dragen voor de kwaliteit van de taken’ valt in elk
geval het naleven van de wettelijke bepalingen, waaronder indien van toepassing die
voor de kwaliteit van het onderwijs op het opdc en het uitvoeren van het stelsel van
kwaliteitszorg.
• Artikel 17a, eerste en derde lid, WPO jo. artikel 10 WPO jo. artikel 12, vierde lid, WPO / artikel 3.1, eerste, derde en vijfde lid, WVO 2020 jo. artikel 2.87 WVO 2020 jo. artikel 2.91 WVO 2020: Het stelsel van kwaliteitszorg omvat in elk geval het zorg dragen voor het bewaken
dat leerlingen een ononderbroken ontwikkelingsproces kunnen doorlopen en het vaststellen
welke maatregelen ter verbetering nodig zijn.
• Artikel 17a, eerste en derde lid, WPO / artikel 3.1, eerste en vijfde lid, WVO 2020: Het bestuur draagt zorg voor een goed bestuurd samenwerkingsverband met een scheiding
tussen bestuur en toezicht en met een rechtmatig bestuur en beheer.
• Artikel 17b, eerste en derde lid, WPO / artikel 3.1, tweede en vijfde lid, WVO 2020: Er moet sprake zijn van een functionele of organieke scheiding tussen het uitvoerend
deel van het bestuur en het intern toezicht.
• Artikel 17c, eerste lid, sub c, en vijfde lid, WPO / artikel 3.3, eerste en tweede lid, sub c, en zesde lid, WVO 2020: De interne toezichthouder ziet erop toe dat het bestuur de middelen rechtmatig verwerft
en doelmatig en rechtmatig besteedt en aanwendt.
• Artikel 18a, tweede lid, WPO / artikel 2.47, tweede lid, WVO 2020: Het samenwerkingsverband stelt zich ten doel een samenhangend geheel van ondersteuningsvoorzieningen
binnen en tussen de scholen te realiseren en wel zodanig dat leerlingen een ononderbroken
ontwikkelingsproces kunnen doormaken en leerlingen die extra ondersteuning behoeven
een zo passend mogelijke plaats in het onderwijs krijgen.
• Artikel 18a, zevende en achtste lid, WPO / artikel 2.47, achtste en negende lid, WVO 2020: Het samenwerkingsverband stelt ten minste eenmaal in de vier jaar een ondersteuningsplan
vast. Het ondersteuningsplan omvat bepaalde onderdelen, waaronder de beoogde kwalitatieve
en kwantitatieve resultaten van het onderwijs aan leerlingen die extra ondersteuning
behoeven en de daarmee samenhangende bekostiging.
• Artikel 69, artikel 122, artikel 124 en artikel 169 WPO / artikel 5.1, artikel 5.13, artikel 5.15 en artikel 5.49 WVO 2020 en artikel 6.21 Uitvoeringsbesluit WVO 2020: Het bestuur moet de rijksbekostiging rechtmatig aanwenden.
• Artikel 165 WPO jo. artikel 4, vierde lid, RJO / artikel 3.2 en artikel 5.46 WVO 2020 jo. artikel 6.19, eerste, tweede en vijfde lid, Uitvoeringsbesluit WVO 2020 jo. artikel 4, vierde lid, RJO: Het bestuur maakt jaarlijks een jaarverslag waarin
de resultaten van het financieel beleid en de continuïteitsparagraaf staan opgenomen.
|
BKA2. Uitvoering en kwaliteitscultuur
Het bestuur realiseert samen met de aangesloten schoolbesturen de doelen voor kwaliteit,
bevordert een kwaliteitscultuur, zorgt voor randvoorwaarden en stuurt, waar nodig,
tussentijds bij.
|
Basiskwaliteit
Het bestuur geeft als onderdeel van zijn stelsel van kwaliteitszorg met de schoolbesturen
uitvoering aan de visie en de doelen voor het realiseren van de wettelijke taken (indien
van toepassing: inclusief het zorgdragen voor de kwaliteit van het onderwijs op het
opdc).
Aan de transparante, integere kwaliteitscultuur is zichtbaar dat deze bijdraagt aan
de gestelde doelen.
Het bestuur bevordert een op samenwerken, leren en verbeteren gerichte kwaliteitscultuur,
zodat de doelen en ambities gerealiseerd kunnen worden en de aangesloten schoolbesturen
de afspraken in het ondersteuningsplan nakomen. Het bestuur spreekt de schoolbesturen
aan op het nakomen van de afspraken voortkomend uit het ondersteuningsplan. Ook aangesloten
schoolbesturen kunnen elkaar aanspreken op het nakomen van de afspraken in het ondersteuningsplan.
Binnen de kwaliteitscultuur geeft het bestuur uitvoering aan kwaliteitszorg gericht
op de realisatie van de wettelijke taken, de afspraken uit het ondersteuningsplan
en de naleving van wettelijke voorschriften. Het bestuur bewaakt en bevordert dat
de uitvoering in overeenstemming is met het beleid en de afspraken in het ondersteuningsplan,
zodat de doelen worden bereikt. Het bestuur houdt zicht op de uitvoering van het beleid,
de afspraken en op de nagestreefde verbeteringen en stuurt daarop, zo nodig, tussentijds
bij.
De beschikbare (financiële) middelen worden doelmatig en rechtmatig aangewend conform
de gemaakte keuzes in het ondersteuningsplan en dragen bij aan de realisatie van de
door het bestuur gestelde doelen. Het bestuur stuurt op effectief financieel beheer,
zodat de continuïteit van het samenwerkingsverband en de dienstverlening aan de aangeslotenen
gewaarborgd is en bekostiging rechtmatig verkregen wordt.
Het interne toezicht geeft onafhankelijk en deugdelijk invulling aan zijn taak en
wordt daarin gefaciliteerd door het bestuur. Het bestuur zorgt ook voor een goede
facilitering van de ondersteuningsplanraad, betrekt deze tijdig en legt besluiten
voor conform wettelijke vereisten. Het bestuur opereert volgens een code Goed Bestuur
of legt in het jaarverslag1 uit als het daar eventueel van afwijkt en waarom dat het geval is.
|
Aanvullende ambities
• Zijn er aanvullende ambities voor de sturing op uitvoering en kwaliteitscultuur
en (hoe) worden deze gerealiseerd?
|
Wettelijke vereisten
• Artikel 4, vierde lid, RJO: Het bestuur zorgt voor een continuïteitsparagraaf in de jaarverslaggeving.
• Artikel 4a WMS: Het samenwerkingsverband stelt een ondersteuningsplanraad in en de inrichting voldoet
aan de wettelijke voorschriften.
• Artikel 8 WMS (jo. artikel 9 WMS): De ondersteuningsplanraad en de (gemeenschappelijke) medezeggenschapsraad ((G)MR)
ontvangt tijdig alle inlichtingen van het samenwerkingsverband die redelijkerwijs
nodig zijn om zijn taak te kunnen vervullen en ontvangt in elk geval bepaalde in de
wet beschreven informatie.
• Artikel 14a WMS: Het samenwerkingsverband behoeft de voorafgaande instemming van de ondersteuningsplanraad
voor elk door het samenwerkingsverband te nemen besluit met betrekking tot vaststelling
of wijziging van het ondersteuningsplan.
• Artikel 17a, eerste en derde lid, WPO jo. artikel 10 WPO jo. artikel 12, vierde lid, WPO / artikel 3.1, eerste en vijfde lid, WVO 2020 jo. artikel 2.87 WVO 2020 jo. artikel 2.91 WVO 2020: Het stelsel van kwaliteitszorg omvat in elk geval het zorg dragen voor het bewaken
dat leerlingen een ononderbroken ontwikkelingsproces kunnen doorlopen en het vaststellen
welke maatregelen ter verbetering nodig zijn.
• Artikel 17a, eerste en derde lid, WPO / artikel 3.1, eerste en vijfde lid, WVO 2020: Het bestuur draagt zorg voor een goed bestuurd samenwerkingsverband met een scheiding
tussen bestuur en toezicht en met een rechtmatig bestuur en beheer.
• Artikel 17a, tweede lid, WPO / artikel 3.1, vierde en vijfde lid, WVO 2020: Benoeming van bestuur en intern toezicht geschiedt op vooraf openbaar gemaakte profielen.
De ondersteuningsplanraad (en indien van toepassing de medezeggenschapsraad) krijgt
de gelegenheid een bindende voordracht te doen bij het benoemen van leden van de raad
van toezicht.
• Artikel 17b, eerste en derde lid, WPO / artikel 3.1, tweede en vijfde lid, WVO 2020: Er moet sprake zijn van een functionele of organieke scheiding tussen het uitvoerend
deel van het bestuur en het intern toezicht.
• Artikel 17b, tweede en derde lid, WPO / artikel 3.1, derde en vijfde lid, WVO 2020: De interne toezichthouder (of lid daarvan) functioneert onafhankelijk van het bestuur.
• Artikel 17c, eerste lid, WPO / artikel 3.3, eerste en tweede lid, WVO 2020 jo. artikel 3.2, eerste lid, WVO 2020: De interne toezichthouder houdt toezicht op de uitvoering van de taken en de uitoefening
van de bevoegdheden door het bestuur, staat het bestuur met raad terzijde en heeft
ten minste de bij de wet bepaalde taken. Artikel 17c, tweede, vierde en vijfde lid, WPO / artikel 3.3, derde, vierde, vijfde en zesde lid, WVO 2020: De taken en bevoegdheden van de interne toezichthouder of het intern toezichthoudend
orgaan zijn zodanig dat hij een deugdelijk en onafhankelijk intern toezicht kan uitoefenen.
Wanneer een samenwerkingsverband werkt met een raad van toezicht, dan is deze belast
met het benoemen, schorsen en ontslaan van de leden van het bestuur. De interne toezichthouder
of het intern toezichthoudend orgaan van het samenwerkingsverband pleegt ten minste
tweemaal per jaar overleg met de ondersteuningsplanraad.
• Artikel 69, artikel 122, artikel 124 en artikel 169 WPO / artikel 5.1, artikel 5.13, artikel 5.15 en artikel 5.49 WVO 2020 en artikel 6.21 Uitvoeringsbesluit WVO 2020: Het bestuur moet de rijksbekostiging rechtmatig aanwenden.
• Artikel 165, eerste lid, WPO / artikel 3.2, eerste en derde lid, en artikel 5.46, eerste lid, onder a WVO 2020: Het bestuur van het samenwerkingsverband dient een code Goed Bestuur te hanteren
en verantwoordt zich over eventuele afwijkingen in het jaarverslag.
|
BKA3. Evaluatie, verantwoording en dialoog
Het bestuur evalueert en analyseert systematisch of het de doelen realiseert en verantwoordt
zich hierover. Het stelt wanneer dat nodig is het beleid bij en betrekt daartoe interne
en externe belanghebbenden in een goed functionerende dialoog.
|
Basiskwaliteit
Het bestuur evalueert en beoordeelt als onderdeel van zijn stelsel van kwaliteitszorg
in hoeverre de ambities, de doelen en het beleid worden gerealiseerd. Op deze manier
krijgt het bestuur zicht op de gerealiseerde (financiële) kwaliteit en de bereikte
resultaten. Bij de evaluatie en beoordeling van het beleid, de naleving van de afspraken
en indien van toepassing de onderwijskwaliteit op het opdc, haalt het bestuur actief
externe informatie op en gebruikt deze informatie bij de evaluatie en beoordeling.
Op basis van de evaluatie reageert het bestuur tijdig op mogelijke kansen en bedreigingen,
stelt wanneer nodig (verbeter)beleid op en treft passende maatregelen om de kwaliteit
van de uitvoering van de taken te borgen.
Het bestuur legt verantwoording af door middel van accurate, actuele en openbaar toegankelijke
informatie over de gerealiseerde kwaliteit. Het brengt minimaal jaarlijks verslag
uit aan zijn in- en externe belanghebbenden over zijn doelen en de realisatie van
de wettelijke taken. De verantwoording in het jaarverslag is betrouwbaar en (de inhoud
van) het jaarverslag voldoet aan de wettelijke vereisten.
Het bestuur verantwoordt zich daarbij ten minste over het zorg dragen voor de dienstverlening
aan de aangeslotenen, het realiseren van een samenhangend geheel van voorzieningen
en de bereikte kwantitatieve en kwalitatieve resultaten van het onderwijs aan leerlingen
die extra ondersteuning behoeven en de daarmee samenhangende bekostiging en de gemaakte
keuzes voor het verdelen van de middelen. De reflectie op de uitkomsten van de evaluatie
geeft alle lagen van de organisatie, het interne toezicht, de ondersteuningsplanraad
en de medezeggenschapsraad voldoende inzicht in de effectiviteit van de besturing
en de uitvoering. Het bestuur analyseert en beoordeelt de uitkomsten van de evaluatie
en verantwoording, onder andere op basis van de verantwoording door de aangesloten
schoolbesturen. Vervolgens verwerkt het bestuur deze wanneer nodig in bijstelling
van ambities, (verbeter)doelen, afspraken en beleid of in nieuwe ambities zodat de
opbrengst van de dialoog bijdraagt aan ontwikkeling en verbetering van de uitvoering
van de taken en de sturing daarop.
Het bestuur organiseert ook de dialoog hierover met interne en externe belanghebbenden
uit de regionale context. Het samenwerkingsverband voert periodiek een dialoog met
de ondersteuningsplanraad en organiseert het overleg tussen het interne toezicht en
de ondersteuningsplanraad. Daarbij verantwoordt het bestuur zich ten minste bij de
vaststelling van het ondersteuningsplan over de bereikte kwantitatieve en kwalitatieve
resultaten van het onderwijs aan leerlingen die extra ondersteuning behoeven.
|
Aanvullende ambities
• Zijn er aanvullende ambities voor de evaluatie, verantwoording en dialoog en (hoe)
worden deze gerealiseerd?
|
Wettelijke vereisten
• Artikel 1 en artikel 3, sub f, RJO jo. artikel 165, WPO / artikel 1 en artikel 3, sub f, RJO jo. artikel 5.46 WVO 2020: Het samenwerkingsverband informeert jaarlijks interne en externe belanghebbenden
over het gevoerde en voorgenomen beleid en de uitkomsten van het gevoerde beleid.
Artikel 3, onderdeel f2 RJO: het bestuur neemt, indien het publieke eigen vermogen boven de signaleringswaarde
uitstijgt, een toelichting in het bestuursverslag op.
• Artikel 4, vierde lid, RJO jo. artikel 165, WPO / artikel 4, vierde lid, RJO jo. artikel 5.46 WVO 2020 en artikel 6.19, vijfde lid, Uitvoeringsbesluit WVO 2020: Het bestuur maakt jaarlijks een jaarverslag, waarin naast de resultaten van het
financieel beleid ook verantwoording wordt gegeven over toekomstige ontwikkelingen
van het samenwerkingsverband. Artikel 8 WMS (jo. artikel 9 WMS): De ondersteuningsplanraad en de medezeggenschapraad ontvangen tijdig alle inlichtingen
van het samenwerkingsverband die redelijkerwijs nodig zijn om zijn taak te kunnen
vervullen en ontvangen in elk geval bepaalde in de wet beschreven informatie.
• Artikel 11a WMS: Het samenwerkingsverband moet de ondersteuningsplanraad vooraf in de gelegenheid
stellen om te adviseren over besluiten bij bepaalde aangelegenheden.
• Artikel 14a WMS: Het samenwerkingsverband behoeft de voorafgaande instemming van de ondersteuningsplanraad
voor elk door het samenwerkingsverband te nemen besluit met betrekking tot vaststelling
en wijziging van het ondersteuningsplan.
• Artikel 17a, eerste en derde lid, WPO jo. artikel 10 WPO jo. artikel 12, vierde lid, WPO / artikel 3.1, eerste en vijfde lid, WVO 2020 jo. artikel 2.87 WVO 2020 jo. artikel 2.91 WVO 2020: Het stelsel van kwaliteitszorg omvat in elk geval het zorg dragen voor het bewaken
dat leerlingen een ononderbroken ontwikkelingsproces kunnen doorlopen en het vaststellen
welke maatregelen ter verbetering nodig zijn.
• Artikel 17c, eerste lid en eerste lid sub e, WPO jo. artikel 165, eerste lid WPO / artikel 3.3, eerste lid en tweede lid, sub e, WVO 2020, jo. artikel 5.46, eerste lid, WVO 2020: De interne toezichthouder houdt toezicht op de uitvoering van de taken en de uitoefening
van de bevoegdheden door het uitvoerend deel van het bestuur, staat het uitvoerend
deel van het bestuur met raad ter zijde en heeft ten minste de bij de wet bepaalde
taken. De interne toezichthouder legt jaarlijks in het jaarverslag verantwoording
af over de uitvoering van deze taken en de uitoefening van de bevoegdheden.
• Artikel 17c, eerste lid, sub c en e, en vijfde lid WPO / artikel 3.3, eerste lid en tweede lid, sub c en e, WVO 2020: De interne toezichthouder ziet erop toe dat het bestuur de middelen doelmatig en
rechtmatig besteedt en aanwendt. De interne toezichthouder legt jaarlijks in het jaarverslag
hierover verantwoording af.
• Artikel 17c, vijfde lid, WPO / artikel 3.3, vijfde en zesde lid, WVO 2020: Het interne toezicht overlegt minimaal twee keer per jaar met de ondersteuningsplanraad.
• Artikel 18a, tweede lid, WPO / artikel 2.47, tweede lid, WVO 2020: Het samenwerkingsverband stelt zich ten doel een samenhangend geheel van ondersteuningsvoorzieningen
binnen en tussen de scholen te realiseren, en wel zodanig dat leerlingen een ononderbroken
ontwikkelingsproces kunnen doormaken en leerlingen die extra ondersteuning behoeven
een zo passend mogelijke plaats in het onderwijs krijgen.
• Artikel 18a, zevende en achtste lid, sub e, WPO / artikel 2.47, achtste en negende lid, sub e, WVO 2020: Het samenwerkingsverband stelt ten minste eenmaal in de vier jaar een ondersteuningsplan
vast. Het ondersteuningsplan omvat bepaalde onderdelen waaronder de bereikte kwalitatieve
en kwantitatieve resultaten van het onderwijs aan leerlingen die extra ondersteuning
behoeven en de daarmee samenhangende bekostiging.
• Artikel 165, eerste lid, WPO / artikel 3.2, eerste en derde lid jo. artikel 5.46, eerste lid, onder a, WVO 2020: Het bestuur van het samenwerkingsverband dient een code Goed Bestuur te hanteren
en verantwoordt zich over eventuele afwijkingen in het jaarverslag.
• Artikel 165, zevende en achtste lid, WPO jo. artikel 3, onderdeel b, RJO / artikel 5.46, zevende en achtste lid, WVO 2020 jo. artikel 3, onderdeel b, RJO: Het bestuur maakt het jaarverslag openbaar. Bij
ministeriële regeling kunnen nadere voorschriften worden gegeven over de wijze en
het tijdstip waarop openbaarmaking van het jaarverslag plaatsvindt.
• RJO, jo. artikel 165 WPO / RJO jo. artikel 5.46 WVO 2020: De wijze waarop door het bestuur verslag wordt gedaan van het financieel beheer
gebeurt overeenkomstig de daarvoor in de RJO gestelde regels.
|
1 Volgens artikel 1, sub c, RJO: het geheel van verslaggevingsdocumenten bestaande uit de jaarrekening, het bestuursverslag
en de overige gegevens, bedoeld in artikel 392, titel 9, boek 2, BW.
Bijlage 2 Waarderingskader praktijkonderwijs
In deze bijlage is het waarderingskader voor het toezicht op het praktijkonderwijs
opgenomen. De toelichting hierop is te vinden in paragraaf 9.3.
KWALITEITSGEBIED BESTURING, KWALITEITSZORG EN AMBITIE (BKA)
|
BKA1. Visie, ambities en doelen
Het bestuur heeft een visie op kwaliteit, heeft hiervoor ambities en doelen opgesteld
en stuurt op het behalen daarvan.
|
Basiskwaliteit
Het bestuur heeft een visie op goed onderwijs en op de besturing daarvan. De visie
is concreet en passend vertaald naar ambities, doelen en daarmee samenhangend beleid.
Deze vertaling maakt sturing mogelijk op de kwaliteit en resultaten van het onderwijs
en de voorwaarden. Daartoe is een stelsel van kwaliteitszorg ingericht dat het bestuur
in staat stelt de basiskwaliteit van het onderwijs te waarborgen.
De doelen betreffen in elk geval de naleving van wettelijke eisen, waaronder de wettelijke
vereisten voor het onderwijsaanbod, het onderwijsleerproces en de manier van toetsen
en examineren, onder meer op het gebied van de basisvaardigheden taal, rekenen en
burgerschap. De visie, ambities en doelen omvatten uitwerkingen van eerdere evaluatieresultaten
en resultaten van interne en externe dialoog.
Het bestuur zorgt er met betrokkenheid van de scholen voor dat de visie, ambities,
doelen en het beleid sturend zijn voor de verbetering van het onderwijs aan leerlingen.
Scholen formuleren op hun beurt doelen die aansluiten bij wat leerlingen nodig hebben
met het oog op hun doorgaande onderwijsloopbaan.
Het bestuur richt de voorwaarden in om de doelen te bereiken, waaronder de inzet en
het beheer van de (financiële) middelen voor het waarborgen van de kwaliteit van het
onderwijsproces, de diplomering, het schoolklimaat en de resultaten. Het bestuur heeft
daartoe een meerjarenbegroting waarin de relatie met het beleid en de doelen duidelijk
zijn toegelicht. Er is voor de sturing op (financiële) kwaliteit een functionerende
verantwoordelijkheidsverdeling tussen de interne toezichthouder, het bestuur en de
scholen afgesproken, op basis van de geldende wet- en regelgeving.
|
Aanvullende ambities
• Zijn er aanvullende ambities in relatie tot de visie en doelen en (hoe) worden deze
gerealiseerd?
|
Wettelijke vereisten
• Artikel 1.4, tweede lid, WVO 2020: Het onderwijs wordt zodanig ingericht dat de leerlingen een ononderbroken ontwikkelingsproces
kunnen doorlopen en wordt afgestemd op de voortgang in de ontwikkeling van de leerlingen.
• Artikel 2.87 en artikel 2.91 WVO 2020: Het bestuur zorgt voor de kwaliteit van het onderwijs op de scholen via een stelsel
van kwaliteitszorg. Dat houdt onder andere in dat er toetsbare doelen zijn geformuleerd.
• Artikel 2.88, artikel 2.89 en artikel 2.90 WVO 2020: Het bestuur zorgt ervoor dat alle scholen een schoolplan hebben. Het schoolplan
omvat in elk geval het onderwijskundig beleid, het personeelsbeleid en het stelsel
van kwaliteitszorg. Bij de beschrijving van het onderwijskundig beleid wordt het schoolondersteuningsprofiel
betrokken. Dit bevat een beschrijving van de voorzieningen die zijn getroffen voor
leerlingen die extra ondersteuning behoeven.
• Artikel 3.1, eerste en tweede lid, WVO 2020: Er moet sprake zijn van een functionele of organieke scheiding tussen uitvoerend
deel van het bestuur en intern toezicht.
• Artikel 3.3, tweede lid, sub c, WVO 2020: De interne toezichthouder ziet erop toe dat het bestuur de middelen doelmatig en
rechtmatig besteedt en aanwendt.
• Artikel 7.2, vijfde lid, WVO 2020: Het bestuur stelt jaarlijks het beleid vast met betrekking tot de formatie van de
verschillende categorieën personeel van de scholen.
• Artikel 7.6 WVO 2020: Het bestuur stelt een managementstatuut vast waaruit de verantwoordelijkheidsverdeling
in de aansturing van de school blijkt.
• Artikel 5.39 en artikel 5.49 WVO 2020 [jo. AMvB] en artikel 6.21 Uitvoeringsbesluit WVO 2020: Het bestuur moet de rijksbekostiging rechtmatig aanwenden en moet evident ondoelmatige
aanwending van beschikbare (financiële) middelen voorkomen.
• Artikel 5.46 WVO 2020 en artikel 6.19, eerste, tweede en vijfde lid, WVO 2020,en artikel 4, vierde lid, RJO: Het bestuur maakt jaarlijks een jaarverslag waarin de resultaten van het financieel
beleid en de continuïteitsparagraaf staan opgenomen.
• RJO jo. artikel 5.46 WVO 2020: De wijze waarop door het bestuur verslag wordt gedaan van het financieel beheer
gebeurt overeenkomstig de daarvoor in de RJO gestelde regels.
|
BKA2. Uitvoering en kwaliteitscultuur
Het bestuur realiseert samen met de scholen de doelen voor kwaliteit, bevordert een
kwaliteitscultuur, zorgt voor randvoorwaarden en stuurt, waar nodig, tussentijds bij.
|
Basiskwaliteit
Het bestuur geeft als onderdeel van zijn stelsel van kwaliteitszorg met de scholen
effectief uitvoering aan de visie en de doelen voor onderwijskwaliteit. Aan de transparante,
integere kwaliteitscultuur is zichtbaar dat deze bijdraagt aan de gestelde doelen.
Het bestuur bevordert een op samenwerken, leren en verbeteren gerichte kwaliteitscultuur,
zodat de doelen en ambities gerealiseerd kunnen worden. Het bestuur zorgt ervoor dat
het onderwijskundig leiderschap op alle niveaus herkenbaar verankerd is in de organisatie.
Ook bevordert het bestuur dat de schoolleiding en teams gezamenlijk werken aan hun
professionaliteit in relatie tot de bekwaamheidseisen en aan een verbetercultuur.
Binnen de kwaliteitscultuur geeft het bestuur uitvoering aan kwaliteitszorg gericht
op de kwaliteit van het onderwijs, onder meer op het gebied van de basisvaardigheden
taal, rekenen en burgerschap, de afspraken uit het ondersteuningsplan van het samenwerkingsverband
passend onderwijs en de naleving van wettelijke voorschriften. Het bestuur bewaakt
en bevordert dat de uitvoering in overeenstemming is met het beleid, zodat de doelen
worden bereikt. Het bestuur houdt zicht op de uitvoering van het beleid en op de nagestreefde
verbeteringen en stuurt daarop, zo nodig, tussentijds bij.
De beschikbare (financiële) middelen dragen bij aan de realisatie van de door het
bestuur gestelde doelen en worden doelmatig en rechtmatig aangewend. Als onderdeel
van zijn taak ziet de interne toezichthouder daarop toe. Het bestuur voorkomt evident
ondoelmatige aanwending van beschikbare (financiële) middelen. Daarnaast stuurt het
bestuur op effectief financieel beheer, zodat de continuïteit van het onderwijs gewaarborgd
is en bekostiging rechtmatig verkregen wordt.
Het interne toezicht geeft voorts onafhankelijk en deugdelijk invulling aan zijn taak
en wordt daarin gefaciliteerd door het uitvoerend deel van het bestuur. Het bestuur
zorgt voor goed functionerende medezeggenschap en opereert volgens een code Goed Bestuur
of legt in het jaarverslag1 uit als het daar eventueel van afwijkt en waarom dat het geval is. Het bestuur komt
haar verplichtingen na omtrent de onverwijlde overleg- en aangifteplicht en zorgt
ervoor dat een personeelslid het bestuur van een redelijk vermoeden van een zedenmisdrijf
onverwijld in kennis kan stellen. Als laatste zorgt het bestuur voor een doeltreffende
verwerking van interne en externe signalen en klachten.
|
Aanvullende ambities
• Zijn er aanvullende ambities voor de sturing op uitvoering en kwaliteitscultuur
en (hoe) worden deze gerealiseerd?
|
Wettelijke vereisten
• Artikel 4, vierde lid, RJO: het bestuur zorgt voor een continuïteitsparagraaf in de jaarverslaggeving.
• Artikel 2.87 en artikel 2.91 WVO 2020: Bestuur en schoolleiding zorgen ervoor dat de wet wordt nageleefd en dat er wanneer
nodig verbetermaatregelen komen voor de kwaliteit. Dat houdt onder andere in dat het
bestuur en de scholen zicht hebben op de kwaliteit van het onderwijs. Daarbij moet
het functioneren van de kwaliteitscyclus centraal staan.
• Artikel 2.88 en artikel 2.90, artikel 7.3, artikel 7.9 tot en met 7.20, artikel 7.37 en artikel 7.37a WVO 2020: Het bestuur zorgt voor bevoegd personeel en maakt het onderhouden en uitbreiden
van de bekwaamheid mogelijk.
• Artikel 2.92, tweede lid, sub g jo. artikel 3.35 en artikel 3.36 WVO 2020: Het bestuur communiceert over de klachtenregeling in de schoolgids(en). Voor leerlingen
kan worden volstaan met vermelding van de rechten en plichten in het leerlingenstatuut.
• Artikel 3.35 en artikel 3.36 WVO 2020: Het bestuur heeft een klachtenregeling die leidt tot een deugdelijke klachtbehandeling
waarbij voldaan wordt aan de specifieke vereisten die dit artikel noemt.
• Artikel 3.39 WVO 2020: Het bestuur meldt en overlegt onverwijld bij een (redelijk vermoeden van een) zedenmisdrijf
en doet daar zo nodig aangifte van. Het bestuur treedt hierbij onverwijld in contact
met de vertrouwensinspecteur.
• Artikel 3.1, eerste lid, WVO 2020: Het bestuur draagt zorg voor een goed bestuurde school met een scheiding tussen
het uitvoerend deel van het bestuur en het toezicht en met een rechtmatig bestuur
en beheer.
• Artikel 3.1, derde lid, WVO 2020: De interne toezichthouder (of lid daarvan) functioneert onafhankelijk van het uitvoerend
deel van het bestuur.
• Artikel 3.3 WVO 2020: De interne toezichthouder houdt toezicht op de uitvoering van de taken en de uitoefening
van de bevoegdheden door het uitvoerend deel van het bestuur, staat het uitvoerend
deel van het bestuur met raad ter zijde en heeft ten minste de bij de wet bepaalde
taken.
• Artikel 3.3, derde, vierde en vijfde lid, WVO 2020: De taken en bevoegdheden van de interne toezichthouder of het intern toezichthoudend
orgaan zijn zodanig dat hij een deugdelijk en onafhankelijk intern toezicht kan uitoefenen.
• Artikel 7.8 WVO 2020: Het bestuur dient leraren een zelfstandige verantwoordelijkheid te geven bij de
beoordeling van de onderwijsprestaties van leerlingen en voldoende zeggenschap te
geven waar het gaat om het vakinhoudelijke, vakdidactische en pedagogische proces
in de school. De afspraken hierover worden vastgelegd in een professioneel statuut.
• Artikel 2.60d WVO 2020: Het bestuur stelt een of meerdere onafhankelijke en deskundig functionerende examencommissie(s)
in ten behoeve van de kwaliteit van de toetsing en examinering op de school, waarbij
voldaan wordt aan de specifieke vereisten die dit artikel noemt.
• Artikel 5.39 en artikel 5.49 WVO 2020 [jo. AMvB] en artikel 6.21 Uitvoeringsbesluit WVO 2020: Het bestuur moet de rijksbekostiging rechtmatig aanwenden en moet evident ondoelmatige
aanwending van beschikbare (financiële) middelen voorkomen.
• Artikel 5.43a WVO 2020: Het bestuur beheert de middelen van de school op zodanige wijze dat het voortbestaan
van de school is verzekerd.
• Artikel 3.2, eerste lid, en artikel 5.46, eerste lid, onder a, WVO 2020: Het bestuur dient een code Goed Bestuur te hanteren en verantwoordt zich over eventuele
afwijkingen in het jaarverslag.
• Artikel 5.49 WVO 2020: Als sprake is van evident ondoelmatige aanwending, kunnen daar financiële gevolgen
aan worden verbonden, zoals wijziging van de bekostiging en het terugvorderen van
het onverschuldigd betaalde deel van de bekostiging.2
• Artikel 5.49, vijfde lid, WVO 2020 [jo. AMvB]: Bij of krachtens AMvB worden nadere regels gesteld over de wijze waarop
wordt vastgesteld dat sprake is van evident ondoelmatige aanwending van de bekostiging.
|
BKA3. Evaluatie, verantwoording en dialoog
Het bestuur evalueert en analyseert systematisch of het de doelen realiseert en verantwoordt
zich hierover. Het stelt wanneer dat nodig is het beleid bij en betrekt daartoe interne
en externe belanghebbenden in een goed functionerende dialoog.
|
Basiskwaliteit
Het bestuur evalueert en beoordeelt als onderdeel van zijn stelsel van kwaliteitszorg
in hoeverre de ambities, de doelen en het beleid worden gerealiseerd. Op deze manier
krijgt het bestuur zicht op de gerealiseerde (financiële) kwaliteit en de resultaten
van het onderwijs aan leerlingen. Bij de evaluatie en beoordeling van het beleid en
de onderwijskwaliteit haalt het bestuur actief externe informatie op en gebruikt deze
informatie bij de evaluatie en beoordeling. Op basis van de evaluatie reageert het
bestuur tijdig op mogelijke kansen en bedreigingen, stelt wanneer nodig (verbeter)beleid
op en treft passende maatregelen om de kwaliteit van het onderwijs op de scholen te
borgen.
Het bestuur legt verantwoording af door middel van accurate, actuele en openbaar toegankelijke
informatie over de gerealiseerde kwaliteit. Het brengt minimaal jaarlijks verslag
uit aan zijn in- en externe belanghebbenden over zijn doelen en de resultaten van
de opleidingen. De verantwoording in het jaarverslag is betrouwbaar en (de inhoud
van) het jaarverslag voldoet aan de wettelijke vereisten.
Het bestuur verantwoordt zich daarbij ten minste over het onderwijsaanbod, het onderwijsleerproces,
de manier van toetsen en examineren en het financieel beheer, onder meer op het gebied
van de basisvaardigheden taal, rekenen en burgerschap. De reflectie op de uitkomsten
van de evaluatie geeft alle lagen van de organisatie, intern toezicht en de medezeggenschap
voldoende inzicht in de effectiviteit van de besturing en uitvoering. Het bestuur
analyseert en beoordeelt de uitkomsten van de evaluatie en verantwoording. Vervolgens
verwerkt het bestuur deze wanneer nodig in bijstelling van ambities, (verbeter)doelen
en beleid of nieuwe ambities zodat de opbrengst van de dialoog bijdraagt aan ontwikkeling
en verbetering van het onderwijs en de sturing daarop. Het bestuur organiseert ook
de dialoog hierover met interne en externe belanghebbenden, waarbij in elk geval leerlingen,
personeel, het regionale bedrijfsleven en de interne toezichthouder zijn betrokken.
Het bestuur werkt bovendien actief samen met andere partijen aan doelen die het bestuurlijk
belang overstijgen en de kernfuncties raken. Zo komt het bestuur de afspraken uit
het ondersteuningsplan van het samenwerkingsverband passend onderwijs na en verantwoordt
zich hierover.
|
Aanvullende ambities
• Welke onderdelen van de evaluatie, verantwoording en dialoog stijgen uit boven de
basiskwaliteit?
• In welke mate zijn deze gerealiseerd en welke effecten neemt het bestuur daarbij
waar?
|
Wettelijke vereisten
• Artikel 1 en artikel 3, sub f, RJO jo. artikel 5.46 WVO 2020: Het bestuur informeert jaarlijks interne en externe belanghebbenden over het gevoerde
en voorgenomen beleid en over de uitkomsten van het gevoerde beleid.
• Artikel 3, onderdeel f2 RJO: het bestuur neemt, indien het publieke eigen vermogen boven de signaleringswaarde
uitstijgt, een toelichting in het bestuursverslag op.
• Artikel 4, vierde lid, RJO jo. artikel 5.46 WVO 2020: Het bestuur maakt jaarlijks een jaarverslag waarin naast de resultaten van het financieel
beleid ook verantwoording wordt gegeven over toekomstige ontwikkelingen van het onderwijs.
• Artikel 8 WMS: De (gemeenschappelijke) medezeggenschapsraad ((G)MR) ontvangt tijdig alle inlichtingen
van het bestuur die redelijkerwijs nodig zijn om zijn taak te kunnen vervullen en
ontvangt in elk geval bepaalde in de wet beschreven informatie.
• Artikel 10 WMS: In bepaalde gevallen heeft het bevoegde gezag voorafgaand instemming van de (G)MR
nodig voor besluiten die op dat geval betrekking hebben (bijvoorbeeld bij verandering
van de onderwijskundige doelstellingen van de school).
• Artikel 11 WMS: Het bestuur moet de (G)MR vooraf in de gelegenheid stellen om te adviseren over
besluiten bij bepaalde aangelegenheden (bijvoorbeeld vaststelling of wijziging van
de hoofdlijnen van het meerjarig financieel beleid voor de school).
• Artikel 12 WMS: Het bestuur heeft voorafgaande instemming nodig van het personeelsdeel van de (G)MR
bij besluiten bij bepaalde aangelegenheden (bijvoorbeeld bij de vaststelling of wijziging
van de samenstelling van de formatie).
• Artikel 14 WMS: Het bestuur heeft voorafgaande instemming nodig van het ouder- en leerlingdeel van
de (G)MR over bepaalde besluiten (bijvoorbeeld bij de vaststelling van de schoolgids).
• Artikel 2.87 en artikel 2.91 WVO 2020: Het bestuur zorgt voor de kwaliteit van het onderwijs op de scholen via een stelsel
van kwaliteitszorg. Dat houdt onder andere in dat er regelmatig wordt geëvalueerd
of deze doelen worden gehaald.
• Artikel 3.2, eerste lid, en artikel 5.46, eerste lid, WVO 2020: Het bestuur dient een code Goed Bestuur te hanteren en verantwoordt zich over eventuele
afwijkingen in het jaarverslag.
• Artikel 3.3 WVO: De interne toezichthouder houdt toezicht op de uitvoering van de taken en de uitoefening
van de bevoegdheden door het uitvoerend deel van het bestuur, staat het uitvoerend
deel van het bestuur met raad ter zijde en heeft ten minste de bij de wet bepaalde
taken. De interne toezichthouder legt jaarlijks in het jaarverslag verantwoording
af over de uitvoering van deze taken en de uitoefening van de bevoegdheden.
• Artikel 3.3, tweede lid, sub c en e, WVO: De interne toezichthouder ziet erop toe dat het bestuur de middelen doelmatig en
rechtmatig besteedt en aanwendt. De interne toezichthouder legt jaarlijks in het jaarverslag
hierover verantwoording af.
• Artikel 5.46, zevende en achtste lid, WVO 2020 jo. artikel 3, onderdeel b, RJO: Het bestuur maakt het jaarverslag openbaar. Bij ministeriële regeling kunnen nadere
voorschriften worden gegeven over de wijze en het tijdstip waarop openbaarmaking van
het jaarverslag plaatsvindt.
• RJO jo. artikel 5.46 WVO 2020: De wijze waarop door het bestuur verslag wordt gedaan van het financieel beheer
gebeurt overeenkomstig de daarvoor in de RJO gestelde regels.
• Artikel 3.42 WVO 2020: De bevoegde gezagsorganen van de scholen voeren jaarlijks overleg met elkaar en
met de gemeente over het voorkomen van segregatie, het bevorderen van integratie en
het bestrijden van achterstanden.
|
1 Volgens artikel 1, sub c, RJO: het geheel van verslaggevingsdocumenten bestaande uit de jaarrekening, het bestuursverslag
en de overige gegevens, bedoeld in artikel 392, titel 9, boek 2, BW.
2 Met het amendement (Tweede Kamer, vergaderjaar 2019–2020, 35 102, nr. 11) is geregeld
dat een bekostigingssanctie alleen kan worden opgelegd aan het bestuur nadat bij AMvB
een nadere invulling wordt gegeven aan het begrip ‘evident ondoelmatige besteding’.
Zonder deze algemene maatregel van bestuur is handhaving op ‘evident ondoelmatige
besteding’ niet mogelijk. Tot de datum van inwerkingtreding van de AMvB richt de inspectie
zich op haar stimulerende taak op dit gebied en zal alleen een Onvoldoende worden
gegeven als een bestuur niet voldoet aan de op dit moment bij de basiskwaliteit opgenomen
elementen.
KWALITEITSGEBIEDEN EN STANDAARDEN VO SCHOOLNIVEAU
|
OP
|
ONDERWIJSPROCES
|
OP0
|
Basisvaardigheden
|
OP1
|
Aanbod
|
OP2
|
Zicht op ontwikkeling en begeleiding
|
OP3
|
Pedagogisch-didactisch handelen
|
OP4
|
Onderwijstijd
|
OP5
|
Praktijkvorming/Stage
|
OP6
|
Afsluiting
|
VS
|
VEILIGHEID EN SCHOOLKLIMAAT
|
VS1
|
Veiligheid
|
VS2
|
Schoolklimaat
|
OR
|
ONDERWIJSRESULTATEN
|
OR1
|
Resultaten
|
OR2
|
Sociale en maatschappelijke competenties
|
SKA
|
STUREN, KWALITEITSZORG EN AMBITIE
|
SKA1
|
Visie, ambities en doelen
|
SKA2
|
Uitvoering en kwaliteitscultuur
|
SKA3
|
Evaluatie, verantwoording en dialoog
|
KWALITEITSGEBIED ONDERWIJSPROCES (OP)
|
OP0. Basisvaardigheden
Het onderwijs in basisvaardigheden bereidt de leerlingen voor op arbeid, dagbesteding
of vervolgonderwijs en de samenleving.
|
Basiskwaliteit
De school heeft voor het onderwijs in de basisvaardigheden Nederlandse taal (mondelinge
taalvaardigheid, lezen, schrijven en luisteren), rekenen/wiskunde (getallen, verhoudingen,
meten en meetkunde, en verbanden) en burgerschap een doelgericht en samenhangend curriculum
dat past bij de leerlingenpopulatie van de school.
Voor Nederlandse taal en rekenen/wiskunde is de inhoud van het curriculum ten minste
dekkend voor de kerndoelen en werkt het toe naar de referentieniveaus. Het curriculum
kent een logisch doorlopende opbouw van doelen en bereidt leerlingen voor op arbeid,
dagbesteding of vervolgonderwijs en de samenleving. De uitvoering van het curriculum
is herkenbaar in de onderwijspraktijk.
Wanneer een school afwijkt van de kerndoelen en referentieniveaus, wordt dit vermeld
en onderbouwd in het ontwikkelingsperspectief van de leerling.
Burgerschap richt zich ten minste op bevordering van de basiswaarden van de democratische
rechtsstaat en de kennis, houdingen en vaardigheden die daarbij van belang zijn. Dat
geldt evenzo voor de sociale en maatschappelijke competenties die nodig zijn in de
pluriforme democratische samenleving, en de kerndoelen1 die daaraan gerelateerd zijn.
|
Aanvullende ambities:
• Zijn er aanvullende ambities voor het onderwijs in de basisvaardigheden en (hoe)
worden deze gerealiseerd?
|
Wettelijke vereisten:
• Artikel 2 en 3, Besluit referentieniveaus Nederlandse taal en rekenen, jo. artikel 2 Wet referentieniveaus Nederlandse taal en rekenen: Het onderwijs neemt de referentieniveaus van taal en rekenen als uitgangspunt.
• Artikel 1.4, tweede lid, WVO 2020: Het onderwijs is afgestemd op de voortgang in de ontwikkeling van leerlingen en
zij kunnen een ononderbroken ontwikkelingsproces doorlopen.
• Artikel 2.2 WVO 2020: Het onderwijs bevordert actief burgerschap en sociale cohesie (kennis van en respect
voor basiswaarden en de ontwikkeling van sociale en maatschappelijke competenties).
• Artikel 2.4 tot en met 2.8 WVO 2020: De school bereidt de leerlingen voor op het vervolgonderwijs.
• Artikel 2.13 en 2.14 WVO 2020, jo. artikel 2.1 en bijlage 1 Uitvoeringsbesluit WVO 2020: Het onderwijsaanbod voor de eerste twee leerjaren voldoet aan de kerndoelen en is
samenhangend ingericht.
• Artikel 2.19 WVO 2020: Het onderwijsaanbod voor het derde leerjaar havo en vwo voldoet aan de kerndoelen
en is samenhangend ingericht.
• Artikel 2.31, tweede en derde lid, WVO 2020: Praktijkonderwijs wordt zoveel mogelijk op basis van de kerndoelen verzorgd en is
erop gericht dat leerlingen zoveel mogelijk de referentieniveaus Nederlandse taal
en rekenen bereiken die voor het praktijkonderwijs zijn vastgesteld.
• Artikel 2.31, vierde lid, WVO 2020: Het bevoegd gezag van een school voor praktijkonderwijs richt voor dat onderwijs
een samenhangend onder verantwoordelijkheid van het bevoegd gezag verzorgd onderwijsprogramma
in.
• Artikel 2.89 en 2.90 WVO 2020: De school heeft haar beleid over het pedagogisch-didactisch handelen in het schoolplan
geformuleerd.
|
OP1. Aanbod
Het aanbod bereidt de leerlingen voor op arbeid, dagbesteding of vervolgonderwijs
en de samenleving.
|
Basiskwaliteit
De school bereidt de leerlingen voor op arbeid, dagbesteding of vervolgonderwijs en
de samenleving. Zij biedt een breed aanbod op de vier domeinen wonen, werken, vrije
tijd en burgerschap, dat zoveel mogelijk op de kerndoelen2 is gebaseerd. Onder aanbod verstaan we alle leerinhouden, ook die digitaal zijn of
online aangeboden worden. Het aanbod van de school is afgestemd op de leerlingenpopulatie
en sluit aan bij het (taal)niveau en de onderwijsbehoeften van de leerlingen. Het
aanbod wordt waar nodig gedurende de schoolloopbaan verdiept en verbreed, zodanig
dat leerlingen een ononderbroken ontwikkeling kunnen doorlopen. Het aanbod is doelgericht,
samenhangend en herkenbaar. Bovendien heeft de school de leerinhouden evenwichtig
en in samenhang over de leerjaren verdeeld. Het aanbod omvat mede activiteiten voor
loopbaanoriëntatie en -begeleiding.
Wanneer een school afwijkt van de kerndoelen wordt dit vermeld en onderbouwd in het
ontwikkelingsperspectief van de leerling
|
Aanvullende ambities
• Zijn er aanvullende ambities voor het aanbod en (hoe) worden deze gerealiseerd?
|
Wettelijke vereisten:
• Artikel 1.4, tweede lid, WVO 2020: Het onderwijs is afgestemd op de voortgang in de ontwikkeling van leerlingen en
zij kunnen een ononderbroken ontwikkelingsproces doorlopen.
• Artikel 2.32 WVO 2020: Het onderwijsprogramma in het voortgezet onderwijs kan een maatschappelijke stage
omvatten.
• Artikel 2.4 tot en met 2.9 WVO 2020: De school bereidt de leerlingen voor op het vervolgonderwijs.
• Artikel 2.13 en 2.14, eerste lid, WVO 2020, jo. artikel 2.1 en bijlage 1 Uitvoeringsbesluit WVO 2020: Het onderwijsaanbod voor de eerste twee leerjaren voldoet aan de kerndoelen en is
samenhangend ingericht.
• Artikel 2.20 tot en met 2.24 WVO 2020: De school biedt profielen aan die de verplichte vakken omvatten.
• Artikel 2.89 WVO 2020: Het schoolplan bevat de uitwerking van de wettelijke opdrachten voor de uitgangspunten,
doelstellingen en inhoud van het onderwijs.
• Artikel 2.34 en 2.39 Uitvoeringsbesluit WVO 2020: De school kan in het derde en vierde leerjaar van de basisberoepsgerichte, kaderberoepsgerichte
of gemengde leerweg in het vmbo én voor praktijkonderwijsleerlingen lessen besteden
aan stage.
• Artikel 2.35 Uitvoeringsbesluit WVO 2020: De school omschrijft doel, inhoud, omvang, opbouw en organisatie van de stage in
een stageplan.
• Artikel 2.36 Uitvoeringsbesluit WVO 2020: Het bestuur sluit met de leerling en de stagegever
gezamenlijk een schriftelijke stageovereenkomst waarin onder andere de begeleiding
en de wijze van beoordeling aan bod komen.
• Bijlage 3 Regeling examenprogramma’s voortgezet onderwijs: De kandidaat is in staat zijn eigen loopbaanontwikkeling vorm te geven. Hij doet
dat met een oriëntatie op een toekomstige opleiding en (loop)baan door middel van
reflectie op het eigen handelen en reflectie op ervaringen.
|
OP2. Zicht op ontwikkeling en begeleiding
De school volgt de ontwikkeling van de leerlingen en biedt waar nodig passende begeleiding
en extra ondersteuning.
|
De school verzamelt vanaf binnenkomst systematisch informatie over de kennis en vaardigheden
van leerlingen op alle voor het onderwijs belangrijke domeinen. De school stelt voor
elke leerling, op basis van alle leerlinggegevens, een passend ontwikkelingsperspectief
op. De school legt in het ontwikkelingsperspectief vast hoe zij het onderwijs afstemt
op de behoefte van de leerling. De school voert de geplande ondersteuning uit. De
inhoud en uitvoering van dit plan wordt minimaal eenmaal per schooljaar met de ouders
geëvalueerd. Het onderwijs is erop gericht dat leerlingen doorstromen naar arbeid,
dagbesteding of vervolgonderwijs.
Het verzamelen van (toets)informatie gebeurt systematisch en zorgvuldig. De school
vergelijkt de informatie met de verwachte ontwikkeling van de leerling, waarbij voor
taal en rekenen in ieder geval de referentieniveaus taal en rekenen (streefniveau
1F) als uitgangspunt gelden. Dit maakt het mogelijk om het onderwijs af te stemmen
op de onderwijsbehoeften van zowel groepen als individuele leerlingen. Het stelt de
school in staat zorg te dragen voor de ontwikkeling en begeleiding van de leerling.
De school waarborgt daarmee voor leerlingen de ononderbroken ontwikkeling en voortgang
daarin en heeft daarbij oog voor de bevordering van gelijke kansen. De school heeft
daarbij hoge verwachtingen van leerlingen. De school informeert ouders regelmatig
over de ontwikkeling en vorderingen van hun kind.
Wanneer individuele of groepen leerlingen niet genoeg lijken te profiteren van het
onderwijs, analyseert de school waar de ontwikkeling stagneert en wat mogelijke verklaringen
hiervoor zijn. Vervolgens bepaalt zij wat er nodig is om op eventuele achterstanden
of voorsprongen in de ontwikkeling van leerlingen in te spelen. De school biedt de
begeleiding vervolgens gestructureerd aan. Waar nodig betrekt de school het samenwerkingsverband,
de gemeente en zorginstanties bij de begeleiding van leerlingen. De leerlingen krijgen
daarmee de begeleiding die zij nodig hebben om het onderwijsprogramma beter te kunnen
doorlopen. De school besteedt op een structurele en herkenbare manier aandacht aan
het bestrijden van (taal)achterstanden.
De school heeft in het schoolondersteuningsprofiel vastgelegd wat zij onder extra
ondersteuning verstaat en welke voorzieningen de school kan bieden. De school vervult
de zorgplicht passend onderwijs. Wanneer de school de extra ondersteuning voor de
leerlingen niet kan bieden, zoekt de school in samenwerking met ouders en het samenwerkingsverband
een passende onderwijsplek.
|
Aanvullende ambities
• Zijn er aanvullende ambities voor zicht op ontwikkeling en begeleiding en (hoe)
worden deze gerealiseerd?
|
Wettelijke vereisten
• Artikel 1.1 WVO 2020: In het schoolondersteuningsprofiel is vastgelegd welke voorzieningen zijn getroffen
voor leerlingen die extra ondersteuning nodig hebben.
• Artikel 1.4, tweede lid, WVO 2020: Het onderwijs is afgestemd op de voortgang in de ontwikkeling van leerlingen en
zij kunnen een ononderbroken ontwikkelingsproces doorlopen.
• Artikel 2.34 WVO 2020: De school werkt herkenbaar en gestructureerd aan de bestrijding van achterstanden.
• Artikel 2.49 Uitvoeringsbesluit WVO 2020: In het ontwikkelingsperspectief is informatie opgenomen over de begeleiding die
de leerling wordt geboden, in welke onderwijssoort in het voortgezet onderwijs de
leerling naar verwachting het examen zal halen en over de belemmerende en de bevorderende
factoren die van invloed zijn op het onderwijs aan de leerling.
• Artikel 2.2, eerste lid, WVO 2020: Het onderwijs bevordert actief burgerschap en sociale cohesie op doelgerichte en
samenhangende wijze. Dat omvat onder meer regelmatig monitoren van de ontwikkeling
van burgerschapscompetenties, om het onderwijs af te stemmen op de actuele leerbehoefte
van leerlingen.
• Artikel 2.41, eerste lid, WVO 2020: De school biedt individuele begeleiding die is afgestemd op de behoeften van de
leerlingen die extra ondersteuning nodig hebben.
• Artikel 2.41, tweede lid, WVO 2020: Het bestuur stelt ten minste eenmaal in de vier jaar het schoolondersteuningsprofiel
vast.
• Artikel 2.97 WVO 2020: De school rapporteert over de vorderingen van de leerlingen aan hun ouders, voogden
of verzorgers, dan wel aan de leerlingen zelf wanneer zij meerderjarig en handelingsbekwaam
zijn.
• Artikel 2.89 WVO 2020: De school heeft in het schoolplan beschreven op welke wijze het schoolondersteuningsprofiel
wordt betrokken bij het onderwijskundig beleid.
• Artikel 2.91 WVO 2020: De school heeft de wijze waarop het onderwijs wordt afgestemd op de voortgang in
de ontwikkeling van leerlingen in het schoolplan beschreven.
• Artikel 2.44, eerste lid, WVO 2020: Het bestuur stelt binnen zes weken, na op overeenstemming gericht overleg met de
ouders, een ontwikkelingsperspectief vast voor een leerling die extra ondersteuning
nodig heeft.
• Artikel 2.44, tweede lid, WVO 2020: Over het handelingsdeel van het ontwikkelperspectief dient door het bestuur overeenstemming
met de ouders te worden bereikt.
• Artikel 2.44, derde lid, WVO 2020: Het bestuur evalueert het ontwikkelingsperspectief minimaal eens per schooljaar
met de ouders.
• Artikel 2.44, vierde lid, WVO 2020: Het bestuur kan het ontwikkelingsperspectief bijstellen.
• Artikel 8.9, eerste lid, WVO 2020: De school beoordeelt of de leerling extra ondersteuning nodig heeft.
• Artikel 8.9, tweede lid, WVO 2020: De school houdt zich aan de zorgplicht passend onderwijs.
|
OP3. Pedagogisch-didactisch handelen
Het (ortho-)pedagogisch-didactisch handelen van de leraren is afgestemd op de voortgang
in de ontwikkeling van de leerlingen en draagt eraan bij dat leerlingen een ononderbroken
ontwikkelingsproces kunnen doorlopen.
|
Basiskwaliteit
De leraren creëren in hun lessen een (ortho-)pedagogisch en didactisch passend en
stimulerend leerklimaat, waardoor de leerlingen zich veilig voelen en actief betrokken
zijn. De leraren tonen hoge verwachtingen van alle leerlingen. Zij zorgen voor een
ordelijk verloop van de les en benutten de lestijd efficiënt. De leraren maken het
lesdoel duidelijk. Zij monitoren tijdens de les of de leerlingen het beoogde lesdoel
al dan niet halen en passen hun onderwijs waar nodig aan. De leraren leggen de lesstof
duidelijk uit en geven de leerlingen voldoende tijd om te oefenen met de lesstof.
Zij stemmen daarbij de instructie, de verwerking en het tempo van hun onderwijs af
op de onderwijsbehoeften van individuele en groepen leerlingen. De leraren geven hun
leerlingen gerichte feedback op hun gemaakte werk en op hun leerproces. Zij stimuleren
de leerlingen na te denken over hun eigen ontwikkeling.
|
Aanvullende ambities
• Zijn er aanvullende ambities voor het pedagogisch-didactisch handelen en (hoe) worden
deze gerealiseerd?
|
Wettelijke vereisten
• Artikel 1.4, tweede lid, WVO 2020: Het onderwijs is afgestemd op de voortgang in de ontwikkeling van leerlingen en
zij kunnen een ononderbroken ontwikkelingsproces doorlopen. Voor deze ononderbroken
ontwikkeling is het nodig dat het onderwijs aansluit bij het ontwikkelingsniveau van
de leerling.
• Artikel 2.2, eerste lid, WVO 2020: Het onderwijs bevordert actief burgerschap en sociale cohesie (kennis van en respect
voor basiswaarden en de ontwikkeling van sociale en maatschappelijke competenties).
• Artikel 2.89 en artikel 2.90 WVO 2020: De school heeft haar beleid over het pedagogisch-didactisch handelen in het schoolplan
geformuleerd. Het beleid over het pedagogisch-didactisch handelen is zichtbaar in
het dagelijks handelen van de leraren.
|
OP4. Onderwijstijd
De leerlingen krijgen voldoende tijd om zich het aanbod eigen te maken.
|
Basiskwaliteit
De school biedt een programma aan dat voldoet aan de wettelijk verplichte onderwijstijd.
De school stelt daartoe, met instemming van de medezeggenschapsraad, vast welke activiteiten
onder de onderwijstijd vallen. De school plant de onderwijsactiviteiten weloverwogen
over het schooljaar en deze worden uitgevoerd onder verantwoordelijkheid van bevoegde
leraren.
De school verdeelt de tijd zo over de vakken dat leerlingen in staat zijn het verplichte
onderwijsprogramma tot zich te nemen. De school heeft beleid om ongeoorloofd verzuim
en voortijdig schoolverlaten van leerlingen tegen te gaan, zodat ook op leerlingniveau
gestreefd wordt de onderwijstijd te behalen.
De school maakt, zo nodig, volgens de wettelijke voorschriften gebruik van de mogelijkheden
om, in het belang van de individuele leerling, af te wijken van de verplichte onderwijstijd
en/of van de mogelijkheid om een leerling een deel van de onderwijstijd door te laten
brengen op een andere school.
|
Aanvullende ambities
• Zijn er aanvullende ambities voor de onderwijstijd en (hoe) worden deze gerealiseerd?
|
Wettelijke vereisten
• Artikel 2.38 WVO 2020: De school verzorgt minimaal het wettelijk verplichte aantal uren en dagen onderwijs.
• Artikel 2.38, vijfde lid, WVO 2020: De onderwijstijd wordt ingevuld met activiteiten die worden verzorgd in het onderwijsprogramma.
• Artikel 2.38, elfde lid, WVO 2020 jo. Beleidsregel inzake het instemmen met afwijking onderwijstijd WVO: Voor het afwijken
van de onderwijstijd vraagt het bestuur in bepaalde gevallen instemming van de inspectie.
• Artikel 2.40 WVO 2020 jo. artikel 2.45 Uitvoeringsbesluit WVO 2020: Als een leerling voor een deel van het onderwijsprogramma onderwijs ontvangt op
een andere school en het bestuur voldoet aan de voorwaarden daarvoor, dan telt die
tijd mee voor het aantal uren onderwijs dat de leerling ten minste moet ontvangen.
• Artikel 2.38, zevende lid, WVO 2020: De onderwijstijd voor het praktijkonderwijs wordt ingericht conform de voorschriften.
• Artikel 14, vierde lid, WMS: De medezeggenschapsraad (het ouder-/leerlingendeel) moet vooraf instemmen met:
– welke soorten onderwijsactiviteiten binnen de onderwijstijd vallen;
– wat het beleid is voor lesuitval;
– op welke dagen de school geen onderwijs verzorgt.
• Artikel 2.92, tweede lid, sub k, WVO 2020: De school heeft haar verzuimbeleid opgenomen in de schoolgids.
• Artikel 7.8 tot en met artikel 7.13a WVO 2020: Bij onderwijstijd moet het gaan om (onderwijs)activiteiten die worden verzorgd onder
verantwoordelijkheid van diegenen die op grond van deze artikelen onderwijs mogen
verzorgen.
|
OP5. Praktijkvorming/stage
De voorbereiding, uitvoering en begeleiding van de praktijkvorming/stage zijn doeltreffend.
|
Basiskwaliteit
De stages in het kader van de beroepspraktijkvorming en/of de maatschappelijke stage
dragen bij aan de geplande leeractiviteiten. Het doel, de inhoud, de omvang en de
organisatie van de stage worden beschreven in het stageplan. De school maakt afspraken
met de leerling over welke leeractiviteiten de leerling ontplooit in het kader van
het stageplan. De school begeleidt de leerling bij de voorbereiding en bij de keuze
van een stageplek, stelt hiervoor samen met de leerling en het stagebedrijf de vereiste
stageovereenkomst op en draagt zorg voor het regelen in de overeenkomst van de verzekering
van de leerling. De begeleiding en de wijze van beoordeling verlopen op de afgesproken
manier, en de school is op de hoogte van het functioneren van de leerling op de stageplek
en stuurt zo nodig bij.
De school maakt afspraken met de leerling over welke leeractiviteiten de leerling
ontplooit in het kader van maatschappelijke en/of beroepsstages en hoe die activiteiten
bijdragen aan de voorbereiding op arbeid, dagbesteding of het vervolgonderwijs en
op de samenleving.
|
Aanvullende ambities
• Zijn er aanvullende ambities voor de praktijkvorming/stage en (hoe) worden deze
gerealiseerd?
|
Wettelijke vereisten
• Artikel 2.32 WVO 2020: Het onderwijsprogramma in het voortgezet onderwijs kan een maatschappelijke stage
omvatten.
• Artikel 2.34 en artikel 2.39 Uitvoeringsbesluit WVO 2020: De school kan in het derde en vierde leerjaar van de basisberoepsgerichte, kaderberoepsgerichte
of gemengde leerweg in het vmbo én voor praktijkonderwijsleerlingen lessen besteden
aan stage.
• Artikel 2.35 Uitvoeringsbesluit WVO 2020: De school omschrijft doel, inhoud, omvang, opbouw en organisatie van de stage in
een stageplan.
• Artikel 2.36 Uitvoeringsbesluit WVO 2020: Het bestuur sluit met de leerling en de stagegever gezamenlijk een schriftelijke
stageovereenkomst, waarin onder andere de begeleiding, de verzekering en de wijze
van beoordeling aan bod komen.
|
OP6. Afsluiting
De afsluiting van het onderwijs verloopt zorgvuldig.
|
Basiskwaliteit
De school zorgt ervoor dat alle leerlingen goed worden voorbereid op de afsluiting
van het onderwijs.
Leerlingen die daarvoor in aanmerking komen, ontvangen een schooldiploma inclusief
een portfolio met de behaalde resultaten. Leerlingen die een deel van het programma
hebben voltooid, de school voor praktijkonderwijs verlaten en die niet in aanmerking
komen voor een schooldiploma, ontvangen een verklaring.
|
Aanvullende ambities
• Zijn er aanvullende ambities voor de afsluiting en (hoe) worden deze gerealiseerd?
|
Wettelijke vereisten
• Artikel 2.59, tweede lid, WVO 2020: De directeur reikt een schooldiploma uit aan de leerling die de school verlaat en
als de directeur oordeelt dat de leerling daarvoor in aanmerking komt. De directeur
baseert zijn oordeel op een, door het bestuur vastgesteld, reglement.
• Artikel 2.58, derde lid, WVO 2020: Een portfolio waarin de behaalde resultaten zijn opgenomen, maakt deel uit van het
schooldiploma.
• Artikel 2.59, derde lid, WVO 2020: Om verschillen te voorkomen tussen door individuele scholen afgegeven schooldiploma’s
wordt bij ministeriële regeling een model voor het schooldiploma vastgesteld.
• Artikel 2.59, eerste lid, WVO 2020: Als de leerling geen schooldiploma krijgt uitgereikt terwijl hij een deel van het
programma heeft voltooid en de school verlaat, ontvangt hij een verklaring.
|
1 De wettelijke opdracht tot bevordering is ook herkenbaar in een aantal kerndoelen
voor de onderbouw van het voortgezet onderwijs, die eveneens op sociale en maatschappelijke
competenties betrekking hebben. Te denken valt met name aan de kerndoelen 35, 36,
38, 43, 44, 45 en 47.
2 Scholen in Friesland geven het vak Fries, met inachtneming van de daarvoor vastgestelde
kerndoelen, tenzij zij hiervoor een ontheffing hebben van gedeputeerde staten.
KWALITEITSGEBIED VEILIGHEID EN SCHOOLKLIMAAT (VS)
|
VS1. Veiligheid
De school zorgt voor een veilige omgeving voor leerlingen.
|
Basiskwaliteit
De school zorgt voor de sociale, fysieke en psychische veiligheid van de leerlingen
op school gedurende de schooldag. Een school is veilig als de sociale, fysieke en
psychische veiligheid van leerlingen niet door handelingen van anderen wordt aangetast.
Dit blijkt onder andere uit de beleving van de veiligheid en het welbevinden van de
leerlingen op school. De school monitort dit ten minste jaarlijks met een gestandaardiseerd
instrument.
De school heeft een veiligheidsbeleid beschreven dat bestaat uit een samenhangende
set van maatregelen. Het beleid is gericht op het voorkomen, afhandelen, registreren
en evalueren van incidenten, en de school voert dat beleid ook uit. Als de uitkomsten
van de monitoring daartoe aanleiding geven, treft de school maatregelen om de situatie
te verbeteren. De school voorkomt, zoveel als mogelijk, (digitaal) pesten, agressie
en geweld in elke vorm en treedt zo nodig snel en adequaat op. Dat geldt ook bij uitingen
die strijdig zijn met basiswaarden van de democratische rechtsstaat, zoals discriminatie
en onverdraagzaamheid. De school heeft een persoon aangesteld die voor ouders en leerlingen
het aanspreekpunt is in geval van pesten en die het beleid tegen pesten coördineert.
De school hanteert de meldcode Huiselijk geweld en kindermishandeling. Daarnaast komt
de school de verplichtingen na rond het melden, overleggen en aangifte doen van zedenmisdrijven.
|
Aanvullende ambities
• Zijn er aanvullende ambities voor de veiligheid en (hoe) worden deze gerealiseerd?
|
Wettelijke vereisten
• Artikel 3.39 WVO 2020: Het bestuur meldt en overlegt onverwijld bij een (redelijk vermoeden van een) zedenmisdrijf
en doet daar zo nodig aangifte van. Het bestuur treedt hierbij onverwijld in contact
met de vertrouwensinspecteur.
• Artikel 3.41 WVO 2020: Het bestuur stelt voor het personeel een meldcode vast die aangeeft hoe met signalen
van huiselijk geweld of kindermishandeling wordt omgegaan. Daarnaast moet het bestuur
de kennis en het gebruik van de meldcode bevorderen.
• Artikel 3.40, eerste lid, sub a, WVO 2020: Het bestuur heeft beleid ten aanzien van de veiligheid van leerlingen en voert dat
ook uit.
• Artikel 3.40, eerste lid, sub b, WVO 2020: Het bestuur monitort de veiligheid van leerlingen met een instrument dat een representatief
en actueel beeld geeft.
• Artikel 3.40, eerste lid, sub c, WVO 2020: Het bestuur heeft de volgende taken belegd bij een persoon:
– coördinatie van het beleid in het kader van het tegengaan van pesten op school;
– fungeren als aanspreekpunt in het kader van pesten.
• Artikel 3.40, tweede lid, WVO 2020: Onder veiligheid, bedoeld in 3.40, eerste lid, wordt de sociale, psychische en fysieke
veiligheid van leerlingen verstaan.
• Artikel 3.40, vierde lid, WVO 2020: Het bestuur zendt de resultaten van de monitor, nadat de resultaten beschikbaar
zijn, aan de inspectie.
• Artikel 2.2, eerste lid, WVO 2020: Het onderwijs richt zich op het bijbrengen van respect voor en kennis van de basiswaarden
van de democratische rechtsstaat. Dat omvat onder meer dat de school actie onderneemt
als er onvoldoende sprake is van een cultuur die in overeenstemming is met basiswaarden.
|
VS2. Schoolklimaat
De school heeft een schoolklimaat dat bijdraagt aan het ontwikkelen van sociale en
maatschappelijke competenties.
|
Basiskwaliteit
De school bereidt de leerlingen voor op het leven in de maatschappij. Zij creëert
daarvoor een oefenplaats die leerlingen ondersteunt bij het ontwikkelen van sociale
en maatschappelijke competenties. In de school doen leerlingen ervaring op met de
omgang met de basiswaarden van de democratische rechtsstaat en de pluriforme samenleving.
Het bestuur ziet erop toe dat de school zorg draagt voor een schoolklimaat dat in
overeenstemming is met de basiswaarden van de democratische rechtsstaat en bijdraagt
aan de bevordering daarvan.
Het personeel van de school is in zijn gedrag een voorbeeld voor de leerlingen: personeelsleden
leven de basiswaarden zichtbaar na.
De school stemt aanpak en aanbod af op de leerlingenpopulatie van de school en de
leefwereld van de leerlingen. Ook signaleert en corrigeert de school uitingen van
leerlingen die met de basiswaarden in strijd zijn.
|
Aanvullende ambities
• Zijn er aanvullende ambities voor het schoolklimaat en (hoe) worden deze gerealiseerd?
|
Wettelijke vereisten
• Artikel 2.2, eerste lid, WVO 2020: Het onderwijs bevordert actief burgerschap en sociale cohesie op doelgerichte en
samenhangende wijze, richt zich onder andere op het bijbrengen van respect voor en
kennis van de basiswaarden en het ontwikkelen van sociale en maatschappelijke competenties.
• Artikel 2.2, tweede lid, WVO 2020: Het bestuur draagt zorg voor een schoolcultuur die in overeenstemming is met de
basiswaarden van de democratische rechtsstaat en creëert een omgeving waarin leerlingen
worden gestimuleerd actief te oefenen met de omgang met deze waarden.
|
KWALITEITSGEBIED ONDERWIJSRESULTATEN (OR)
|
OR1. Resultaten
De school behaalt met haar leerlingen leerresultaten die ten minste in overeenstemming
zijn met de gestelde streefniveaus.
|
Beschrijving
De school heeft een goed beeld van de kenmerken van haar leerlingenpopulatie en heeft
op basis daarvan ambitieuze streefniveaus vastgesteld voor de resultaten die de leerlingen
kunnen bereiken. Daarbij neemt ze de arbeidsmarkt, de dagbesteding of de aansluiting
op het vervolgonderwijs als uitgangspunt. De school toont aan dat deze ambitieuze
streefniveaus behaald worden.
|
Eisen die samenhangen met (aanvullende) ambities
• Artikel 1.4, tweede lid, WVO 2020: Het onderwijs is afgestemd op de voortgang in de ontwikkeling van leerlingen en
zij kunnen een ononderbroken ontwikkelingsproces doorlopen.
• Artikel 2 en artikel 3 Besluit referentieniveaus Nederlandse taal en rekenen: Het onderwijs neemt de referentieniveaus van taal en rekenen als uitgangspunt.
• Artikel 2.34 WVO 2020: De school werkt herkenbaar en gestructureerd aan de bestrijding van achterstanden.
• Artikelen 2.4 tot en met 2.9 WVO 2020: De school bereidt de leerlingen voor op het vervolgonderwijs.
• Artikel 2.44, eerste lid WVO 2020: Het bestuur stelt binnen zes weken, na op overeenstemming gericht overleg met de
ouders, een ontwikkelingsperspectief vast voor een leerling die extra ondersteuning
nodig heeft.
|
OR2. Sociale en maatschappelijke competenties
De leerlingen behalen sociale en maatschappelijke competenties op het niveau dat ten
minste in overeenstemming is met de verwachtingen van het vervolgonderwijs en de maatschappij.
|
Basiskwaliteit
De school heeft een goed beeld van de kenmerken van haar leerlingenpopulatie en heeft
ambitieuze verwachtingen over het niveau dat de leerlingen voor de sociale en maatschappelijke
competenties kunnen bereiken. Ze neemt de aansluiting op het vervolgonderwijs en de
maatschappij als uitgangspunt voor de competenties voor leerlingen.
De school onderbouwt welke resultaten ze op dit gebied wil bereiken. De school brengt
de resultaten op een betrouwbare en inzichtelijke manier in kaart. De school spant
zich zichtbaar in om ervoor te zorgen dat leerlingen die de school verlaten daaraan
voldoen. Daarmee laat de school zien dat zij haar doelstellingen voor deze competenties
behaald heeft.
|
Aanvullende ambities
• Zijn er aanvullende ambities voor de sociale en maatschappelijke competenties en
(hoe) worden deze gerealiseerd?
|
Wettelijke vereisten
• Artikel 2.4 tot en met artikel 2.9 WVO 2020: De school bereidt de leerlingen voor op het vervolgonderwijs.
• Artikel 2.2, eerste lid, WVO 2020: Het onderwijs richt zich herkenbaar op het ontwikkelen van de sociale en maatschappelijke
competenties die de leerling in staat stellen deel uit te maken van en bij te dragen
aan de pluriforme, democratische Nederlandse samenleving.
|
KWALITEITSGEBIED STUREN, KWALITEITSZORG EN AMBITIE (SKA)
|
SKA1. Visie, ambities en doelen
De school heeft een gedragen visie op goed onderwijs, heeft daarvoor ambities en doelen
en stuurt op het behalen daarvan.
|
Basiskwaliteit
De school heeft, als onderdeel van het stelsel van kwaliteitszorg, een gedragen visie,
ambities en doelen gericht op goed onderwijs die ervoor zorgen dat leerlingen een
ononderbroken ontwikkeling kunnen doorlopen. De schoolleiding vertaalt haar visie,
ambities en doelen in onderwijskundig beleid en stuurt daarop om de beoogde resultaten
te behalen. De schoolleiding beschrijft op welke manier ze zorgt voor het realiseren,
borgen en verbeteren van de onderwijskwaliteit en hoe ze de naleving van de wettelijke
eisen realiseert, onder meer op het gebied van de basisvaardigheden taal, rekenen
en burgerschap.
De schoolleiding sluit met haar visie, ambities en doelen aan op die van haar bestuur
en op de kenmerken van de leerlingenpopulatie van de school. Dit doet zij onder meer
door aan te geven hoe ze rekening houdt met (taal)achterstanden, de wettelijke opdracht
tot bevordering van burgerschap en specifieke leerbehoeften om bij te dragen aan gelijke
kansen voor alle leerlingen. Resultaten van eerdere evaluaties, interne en externe
dialoog zijn zichtbaar in de doelen voor het onderwijskundig beleid.
De schoolleiding richt de voorwaarden in om de onderwijskundige ambities en doelen
te bereiken, waaronder het personeelsbeleid en de organisatie van het onderwijs. Daarbij
is de interne verantwoordelijkheidsverdeling duidelijk.
|
Aanvullende ambities
• Zijn er aanvullende ambities in relatie tot de visie en doelen en (hoe) worden deze
gerealiseerd?
|
Wettelijke vereisten
• Artikel 2.34 WVO 2020: Het onderwijs wordt zodanig ingericht dat daarbij op structurele en herkenbare wijze
aandacht wordt besteed aan het bestrijden van achterstanden, in het bijzonder in de
beheersing van de Nederlandse taal.
• Artikel 2.2, eerste lid, WVO 2020: Het onderwijs bevordert actief burgerschap en sociale cohesie (kennis van en respect
voor basiswaarden en de ontwikkeling van sociale en maatschappelijke competenties).
• Artikel 2.87 WVO 2020: Het bestuur moet zorgen voor de kwaliteit van het onderwijs op een school. Onder
zorg dragen voor wordt in elk geval verstaan: het naleven van de wet en het uitvoeren
van het stelsel van kwaliteitszorg. Dat houdt onder andere in dat er toetsbare doelen
zijn geformuleerd.
• Artikel 2.88, tweede lid, WVO 2020: Het schoolplan bevat een beschrijving van het beleid met betrekking tot de kwaliteit
van het onderwijs dat binnen de school wordt gevoerd en omvat in elk geval het onderwijskundig
beleid, het personeelsbeleid en het stelsel van kwaliteitszorg.
• Artikel 2.89, eerste lid, WVO 2020: De beschrijving van het onderwijskundig beleid omvat in elk geval de inhoud van
het onderwijs, de eigen opdrachten voor het onderwijs, het pedagogisch-didactisch
klimaat en de veiligheid. Daarbij betrekt de school het schoolondersteuningsprofiel.
• Artikel 2.91 WVO 2020: De school moet door haar stelsel van kwaliteitszorg zorg dragen voor de ononderbroken
ontwikkeling van leerlingen en de afstemming van het onderwijs op de voortgang in
de ontwikkeling van leerlingen. Ook moet worden vastgesteld waar verbetermaatregelen
nodig zijn.
• Artikel 7.6 WVO 2020: Het bestuur stelt een managementstatuut vast waaruit de verantwoordelijkheidsverdeling
in de aansturing van de school blijkt.
|
SKA2. Uitvoering en kwaliteitscultuur
De school realiseert de doelen voor goed onderwijs, bevordert een kwaliteitscultuur,
zorgt voor randvoorwaarden en stuurt, waar nodig, tussentijds bij.
|
Basiskwaliteit
De school realiseert de doelen voor goed onderwijs, die voortkomen uit haar visie
en ambities. De schoolleiding zorgt daartoe voor een professionele en veilige leer-
en verbetercultuur in de school. Binnen deze kwaliteitscultuur geven schoolleiding
en het (bevoegd) onderwijspersoneel samen uitvoering aan het stelsel van kwaliteitszorg,
zodat de school als geheel gericht werkt aan het bereiken van de onderwijskundige
doelen. Waar nodig stuurt de schoolleiding tussentijds bij.
De schoolleiding zorgt ervoor dat de deskundigheidsbevordering van het personeel binnen
de gestelde doelen gestalte krijgt. Leraren(teams) oefenen daarbij de eigen verantwoordelijkheid
bij het inrichten van hun onderwijs uit.
De schoolleiding toont in haar sturing onderwijskundig leiderschap en zorgt voor een
gerichte inzet van middelen om gestelde doelen te realiseren, onder meer op het gebied
van de basisvaardigheden taal, rekenen en burgerschap. De school geeft uitvoering
aan het schoolondersteuningsprofiel. Zij werkt samen met andere scholen, het samenwerkingsverband
en andere organisaties, zodat geen leerling tussen wal en schip valt.
|
Aanvullende ambities
• Zijn er aanvullende ambities voor de sturing op uitvoering en kwaliteitscultuur
en (hoe) worden deze gerealiseerd?
|
Wettelijke vereisten
• Artikel 2.47 en artikel 2.41 WVO 2020: Voor leerlingen met extra ondersteuning werkt de school samen met het samenwerkingsverband
passend onderwijs en partners in de zorg.
• Artikel 2.41, tweede lid, WVO 2020: Het bestuur stelt ten minste eenmaal in de vier jaar het schoolondersteuningsprofiel
vast.
• Artikel 2.87 WVO 2020: Het bestuur moet zorgen voor de kwaliteit van het onderwijs op een school. Onder
‘zorg dragen voor’ wordt in elk geval verstaan: het naleven van de wet en het uitvoeren
van het stelsel van kwaliteitszorg. Dat houdt onder andere in dat het bestuur en de
scholen zicht hebben op de kwaliteit van het onderwijs. Daarbij moet het functioneren
van de kwaliteitscyclus centraal staan.
• Artikel 2.90 WVO 2020: Het schoolplan bevat een beschrijving van het personeelsbeleid. Dit personeelsbeleid
gaat in elk geval over hoe wordt voldaan aan de eisen van bevoegdheid en onderhoud
van bekwaamheid, de bijdrage van het personeel aan het onderwijskundig beleid, het
pedagogisch-didactisch handelen, de evenredige vertegenwoordiging van vrouwen in de
schoolleiding, bedoeld in artikel 32d, en de wijze waarop rekening wordt gehouden
met de inbreng van leerlingen op het beleid.
• Artikel 7.8, eerste tot en met derde lid, WVO 2020: De school dient leraren een zelfstandige verantwoordelijkheid te geven bij de beoordeling
van de onderwijsprestaties van leerlingen en voldoende zeggenschap waar het gaat om
het vakinhoudelijke, vakdidactische en pedagogische proces in de school. De afspraken
hierover worden vastgelegd in een professioneel statuut.
• Artikel 7.14 tot en met artikel 7.22 WVO 2020: Daar waar nog niet bevoegd wordt lesgegeven, moet het bestuur afspraken maken die
ertoe leiden dat de leraar de juiste bevoegdheid behaalt.
• Artikel 7.20 en artikel 7.37a WVO 2020: Het bestuur beschikt bij elk personeelslid waarvoor bekwaamheidseisen gelden over
geordende gegevens over de bekwaamheid en het onderhouden daarvan.
|
SKA3. Evaluatie, verantwoording en dialoog
De school evalueert en analyseert systematisch of zij de doelen realiseert en verantwoordt
zich daarover. Ze stelt, wanneer nodig, het schoolbeleid bij en betrekt interne en
externe belanghebbenden in een goed functionerende dialoog.
|
Basiskwaliteit
De schoolleiding evalueert, analyseert en beoordeelt als onderdeel van het stelsel
van kwaliteitszorg in hoeverre de doelen en het beleid worden gerealiseerd en informeert
het bestuur daarover. Zij haalt intern en extern actief informatie op om zicht te
krijgen op de uitvoering, de resultaten van het onderwijs voor de leerlingen en mogelijke
kansen en bedreigingen voor de verdere ontwikkeling van het onderwijs, onder meer
op het gebied van de basisvaardigheden taal, rekenen en burgerschap.
Voor een goede overdracht en om zicht te houden op het vervolgsucces van haar leerlingen,
onderhoudt de school contact met de scholen/instellingen waar deze naartoe uitstromen.
De schoolleiding organiseert tegenspraak. Daarvoor gaat zij actief een dialoog aan
met in ieder geval ouders, personeel, de (gemeenschappelijke) medezeggenschapsraad
((G)MR) en, wanneer van toepassing, leerlingen, gemeenten en/of (regionale)werkgevers.
De school informeert belanghebbenden minimaal jaarlijks op toegankelijke manier over
haar doelen en werkwijze, en over de resultaten die zij heeft behaald.
De schoolleiding analyseert en beoordeelt de uitkomsten van de evaluatie en verwerkt
deze wanneer nodig in het (verbeter)beleid, zodat dit bijdraagt aan ontwikkeling en
verbetering van het onderwijs. Daarnaast gebruikt de school de uitkomsten van de evaluatie
om de sturing te verbeteren. Zij maakt daarbij duidelijk welk effect de inbreng van
belanghebbenden heeft op het borgen en bijstellen van het schoolbeleid.
|
Aanvullende ambities
• Zijn er aanvullende ambities voor de evaluatie, verantwoording en dialoog en (hoe)
worden deze gerealiseerd?
|
Wettelijke vereisten
• Artikel 1.4, tweede lid, WVO 2020: Het onderwijs wordt zodanig ingericht dat de leerlingen een ononderbroken ontwikkelingsproces
kunnen doorlopen.
• Artikel 8 WMS: De (G)MR ontvangt tijdig alle inlichtingen van het bestuur die redelijkerwijs nodig
zijn om zijn taak te kunnen vervullen en ontvangt in elk geval bepaalde in de wet
beschreven informatie.
• Artikel 10 WMS: Het bestuur heeft in bepaalde gevallen voorafgaande instemming nodig van de (G)MR
voor elk besluit dat betrekking heeft op dat geval, bijvoorbeeld bij verandering van
de onderwijskundige doelstellingen van de school.
• Artikel 11 WMS: Het bestuur moet de (G)MR vooraf in de gelegenheid stellen om te adviseren over
besluiten bij bepaalde aangelegenheden, bijvoorbeeld bij de vaststelling of wijziging
van de hoofdlijnen van het meerjarig financieel beleid voor de school.
• Artikel 12 WMS: Het bestuur heeft voorafgaande instemming nodig van het personeelsdeel van de (G)MR
bij besluiten bij bepaalde aangelegenheden, bijvoorbeeld bij de vaststelling of wijziging
van de samenstelling van de formatie.
• Artikel 14 WMS: Het bestuur heeft voorafgaande instemming nodig van het ouder- en leerlingdeel van
de (G)MR over bepaalde besluiten, bijvoorbeeld over de vaststelling van de schoolgids.
• Artikel 2.87 en artikel 2.91 WVO 2020 Het bestuur zorgt voor de kwaliteit van het onderwijs op de scholen via een stelsel
van kwaliteitszorg. Dat houdt onder andere in dat er regelmatig wordt geëvalueerd
of deze doelen worden gehaald.
• Artikel 2.92 WVO 2020: De school maakt in de schoolgids duidelijk wat de doelen van het onderwijs zijn
en welke resultaten met het onderwijsleerproces worden bereikt. Dat geldt ook voor
de bevindingen ten aanzien van het stelsel van kwaliteitszorg, evenals de maatregelen
die naar aanleiding daarvan zijn getroffen. Ook leerlingen worden betrokken bij de
besluitvorming.
|
Bijlage 3 Waarderingskader eerste opvang anderstaligen
In deze bijlage is het waarderingskader voor het toezicht op de eerste opvang anderstaligen
(eoa) opgenomen. De toelichting hierop is te vinden in paragraaf 9.4.
KWALITEITSGEBIED BESTURING, KWALITEITSZORG EN AMBITIE (BKA)
|
BKA1. Visie, ambities en doelen
Het bestuur heeft een visie op kwaliteit, heeft hiervoor ambities en doelen opgesteld
en stuurt op het behalen daarvan.
|
Basiskwaliteit
Het bestuur heeft een visie op goed onderwijs en op de besturing daarvan. De visie
is concreet en passend vertaald naar ambities, doelen en daarmee samenhangend beleid.
Deze vertaling maakt sturing mogelijk op de kwaliteit en resultaten van het onderwijs
en de voorwaarden. Daartoe is een stelsel van kwaliteitszorg ingericht dat het bestuur
in staat stelt de basiskwaliteit van het onderwijs te waarborgen.
De doelen betreffen in elk geval de naleving van wettelijke eisen, waaronder de wettelijke
vereisten voor het onderwijsaanbod, het onderwijsleerproces en de manier van toetsen
en examineren, onder meer op het gebied van de basisvaardigheden taal, rekenen en
burgerschap. De visie, ambities en doelen omvatten uitwerkingen van eerdere evaluatieresultaten
en resultaten van interne en externe dialoog.
Het bestuur zorgt er met betrokkenheid van de scholen voor dat de visie, ambities,
doelen en het beleid sturend zijn voor de verbetering van het onderwijs aan leerlingen.
Scholen formuleren op hun beurt doelen die aansluiten bij wat leerlingen nodig hebben
met het oog op hun doorgaande onderwijsloopbaan.
Het bestuur richt de voorwaarden in om de doelen te bereiken, waaronder de inzet en
het beheer van de (financiële) middelen voor het waarborgen van de kwaliteit van het
onderwijsproces, de diplomering, het schoolklimaat en de resultaten. Het bestuur heeft
daartoe een meerjarenbegroting waarin de relatie met het beleid en de doelen duidelijk
zijn toegelicht. Er is voor de sturing op (financiële) kwaliteit een functionerende
verantwoordelijkheidsverdeling tussen de interne toezichthouder, het bestuur en de
scholen afgesproken, op basis van de geldende wet- en regelgeving.
|
Aanvullende ambities
• Zijn er aanvullende ambities in relatie tot de visie en doelen en (hoe) worden deze
gerealiseerd?
|
Wettelijke vereisten
• Artikel 1.4, tweede lid, WVO 2020: Het onderwijs wordt zodanig ingericht dat de leerlingen een ononderbroken ontwikkelingsproces
kunnen doorlopen en wordt afgestemd op de voortgang in de ontwikkeling van de leerlingen.
• Artikel 2.87 en artikel 2.91 WVO 2020: Het bestuur zorgt voor de kwaliteit van het onderwijs op de scholen via een stelsel
van kwaliteitszorg. Dat houdt onder andere in dat er toetsbare doelen zijn geformuleerd.
• Artikel 2.88, artikel 2.89 en artikel 2.90 WVO 2020: Het bestuur zorgt ervoor dat alle scholen een schoolplan hebben. Het schoolplan
omvat in elk geval het onderwijskundig beleid, het personeelsbeleid en het stelsel
van kwaliteitszorg. Bij de beschrijving van het onderwijskundig beleid wordt het schoolondersteuningsprofiel
betrokken. Dit bevat een beschrijving van de voorzieningen die zijn getroffen voor
leerlingen die extra ondersteuning behoeven.
• Artikel 3.1, eerste en tweede lid, WVO 2020: Er moet sprake zijn van een functionele of organieke scheiding tussen uitvoerend
deel van het bestuur en intern toezicht.
• Artikel 3.3, tweede lid, sub c, WVO 2020: De interne toezichthouder ziet erop toe dat het bestuur de middelen doelmatig en
rechtmatig besteedt en aanwendt.
• Artikel 7.2, vijfde lid, WVO 2020: Het bestuur stelt jaarlijks het beleid vast met betrekking tot de formatie van de
verschillende categorieën personeel van de scholen.
• Artikel 7.6 WVO 2020: Het bestuur stelt een managementstatuut vast waaruit de verantwoordelijkheidsverdeling
in de aansturing van de school blijkt.
• Artikel 5.39 en artikel 5.49 WVO 2020 [jo. AMvB] en artikel 6.21 Uitvoeringsbesluit WVO 2020: Het bestuur moet de rijksbekostiging rechtmatig aanwenden en moet evident ondoelmatige
aanwending van beschikbare (financiële) middelen voorkomen.
• Artikel 5.46 WVO 2020 en artikel 6.19, eerste, tweede en vijfde lid, Uitvoeringsbesluit WVO 2020 en artikel 4, vierde lid, RJO: Het bestuur maakt jaarlijks een jaarverslag waarin de resultaten van het financieel
beleid en de continuïteitsparagraaf staan opgenomen.
• RJO jo. artikel 5.46 WVO 2020: De wijze waarop door het bestuur verslag wordt gedaan van het financieel beheer
gebeurt overeenkomstig de daarvoor in de RJO gestelde regels.
|
BKA2. Uitvoering en kwaliteitscultuur
Het bestuur realiseert samen met de scholen de doelen voor kwaliteit, bevordert een
kwaliteitscultuur, zorgt voor randvoorwaarden en stuurt, waar nodig, tussentijds bij.
|
Basiskwaliteit
Het bestuur geeft als onderdeel van zijn stelsel van kwaliteitszorg met de scholen
effectief uitvoering aan de visie en de doelen voor onderwijskwaliteit. Aan de transparante,
integere kwaliteitscultuur is zichtbaar dat deze bijdraagt aan de gestelde doelen.
Het bestuur bevordert een op samenwerken, leren en verbeteren gerichte kwaliteitscultuur,
zodat de doelen en ambities gerealiseerd kunnen worden. Het bestuur zorgt ervoor dat
het onderwijskundig leiderschap op alle niveaus herkenbaar verankerd is in de organisatie.
Ook bevordert het bestuur dat de schoolleiding en teams gezamenlijk werken aan hun
professionaliteit in relatie tot de bekwaamheidseisen en aan een verbetercultuur.
Binnen de kwaliteitscultuur geeft het bestuur uitvoering aan kwaliteitszorg gericht
op de kwaliteit van het onderwijs, onder meer op het gebied van de basisvaardigheden
taal, rekenen en burgerschap, de afspraken uit het ondersteuningsplan van het samenwerkingsverband
passend onderwijs en de naleving van wettelijke voorschriften. Het bestuur bewaakt
en bevordert dat de uitvoering in overeenstemming is met het beleid, zodat de doelen
worden bereikt. Het bestuur houdt zicht op de uitvoering van het beleid en op de nagestreefde
verbeteringen en stuurt daarop, zo nodig, tussentijds bij.
De beschikbare (financiële) middelen dragen bij aan de realisatie van de door het
bestuur gestelde doelen en worden doelmatig en rechtmatig aangewend. Als onderdeel
van zijn taak ziet de interne toezichthouder daarop toe. Het bestuur voorkomt evident
ondoelmatige aanwending van beschikbare (financiële) middelen. Daarnaast stuurt het
bestuur op effectief financieel beheer, zodat de continuïteit van het onderwijs gewaarborgd
is en bekostiging rechtmatig verkregen wordt.
Het interne toezicht geeft voorts onafhankelijk en deugdelijk invulling aan zijn taak
en wordt daarin gefaciliteerd door het uitvoerend deel van het bestuur. Het bestuur
zorgt voor goed functionerende medezeggenschap en opereert volgens een code Goed Bestuur
of legt in het jaarverslag1 uit als het daar eventueel van afwijkt en waarom dat het geval is. Het bestuur komt
haar verplichtingen na omtrent de onverwijlde overleg- en aangifteplicht en zorgt
ervoor dat een personeelslid het bestuur van een redelijk vermoeden van een zedenmisdrijf
onverwijld in kennis kan stellen. Als laatste zorgt het bestuur voor een doeltreffende
verwerking van interne en externe signalen en klachten.
|
Aanvullende ambities
• Zijn er aanvullende ambities voor de sturing op uitvoering en kwaliteitscultuur
en (hoe) worden deze gerealiseerd?
|
Wettelijke vereisten
• Artikel 4, vierde lid, RJO: het bestuur zorgt voor een continuïteitsparagraaf in de jaarverslaggeving.
• Artikel 2.87 en artikel 2.91 WVO 2020: Bestuur en schoolleiding zorgen ervoor dat de wet wordt nageleefd en dat er wanneer
nodig verbetermaatregelen komen voor de kwaliteit. Dat houdt onder andere in dat het
bestuur en de scholen zicht hebben op de kwaliteit van het onderwijs. Daarbij moet
het functioneren van de kwaliteitscyclus centraal staan.
• Artikel 2.88, artikel 2.90, artikel 7.3, artikel 7.9 tot en met 7.20, artikel 7.37 en artikel 7.37a WVO 2020: Het bestuur zorgt voor bevoegd personeel en maakt het onderhouden en uitbreiden
van de bekwaamheid mogelijk.
• Artikel 2.92, tweede lid, sub g jo. artikel 3.35 en artikel 3.36 WVO 2020: Het bestuur communiceert over de klachtenregeling in de schoolgids(en). Voor leerlingen
kan worden volstaan met vermelding van de rechten en plichten in het leerlingenstatuut.
• Artikel 3.35 en artikel 3.36 WVO 2020: Het bestuur heeft een klachtenregeling die leidt tot een deugdelijke klachtbehandeling
waarbij voldaan wordt aan de specifieke vereisten die dit artikel noemt.
• Artikel 3.39 WVO 2020: Het bestuur meldt en overlegt onverwijld bij een (redelijk vermoeden van een) zedenmisdrijf
en doet daar zo nodig aangifte van. Het bestuur treedt hierbij onverwijld in contact
met de vertrouwensinspecteur.
• Artikel 3.1, eerste lid, WVO 2020: Het bestuur draagt zorg voor een goed bestuurde school met een scheiding tussen
het uitvoerend deel van het bestuur en het toezicht en met een rechtmatig bestuur
en beheer.
• Artikel 3.1, derde lid, WVO 2020: De interne toezichthouder (of lid daarvan) functioneert onafhankelijk van het uitvoerend
deel van het bestuur.
• Artikel 3.3 WVO 2020: De interne toezichthouder houdt toezicht op de uitvoering van de taken en de uitoefening
van de bevoegdheden door het uitvoerend deel van het bestuur, staat het uitvoerend
deel van het bestuur met raad ter zijde en heeft ten minste de bij de wet bepaalde
taken.
• Artikel 3.3, derde, vierde en vijfde lid, WVO 2020: De taken en bevoegdheden van de interne toezichthouder of het intern toezichthoudend
orgaan zijn zodanig dat hij een deugdelijk en onafhankelijk intern toezicht kan uitoefenen.
• Artikel 7.8 WVO 2020: Het bestuur dient leraren een zelfstandige verantwoordelijkheid te geven bij de
beoordeling van de onderwijsprestaties van leerlingen en voldoende zeggenschap te
geven waar het gaat om het vakinhoudelijke, vakdidactische en pedagogische proces
in de school. De afspraken hierover worden vastgelegd in een professioneel statuut.
• Artikel 2.60d WVO 2020: Het bestuur stelt een of meerdere onafhankelijke en deskundig functionerende examencommissie(s)
in ten behoeve van de kwaliteit van de toetsing en examinering op de school, waarbij
voldaan wordt aan de specifieke vereisten die dit artikel noemt.
• Artikel 5.39 en artikel 5.49 WVO 2020 [jo. AMvB] en artikel 6.21 Uitvoeringsbesluit WVO 2020: Het bestuur moet de rijksbekostiging rechtmatig aanwenden en moet evident ondoelmatige
aanwending van beschikbare (financiële) middelen voorkomen.
• Artikel 5.43a WVO 2020: Het bestuur beheert de middelen van de school op zodanige wijze dat het voortbestaan
van de school is verzekerd.
• Artikel 3.2, eerste lid, en artikel 5.46, eerste lid, sub a, WVO 2020: Het bestuur dient een code Goed Bestuur te hanteren en verantwoordt zich over eventuele
afwijkingen in het jaarverslag.
• Artikel 5.49 WVO 2020: Als sprake is van evident ondoelmatige aanwending, kunnen daar financiële gevolgen
aan worden verbonden, zoals wijziging van de bekostiging en het terugvorderen van
het onverschuldigd betaalde deel van de bekostiging.2
• Artikel 5.49, vijfde lid, WVO 2020 [jo. AMvB]: Bij of krachtens AMvB worden nadere regels gesteld over de wijze waarop
wordt vastgesteld dat sprake is van evident ondoelmatige aanwending van de bekostiging.
|
BKA3. Evaluatie, verantwoording en dialoog
Het bestuur evalueert en analyseert systematisch of het de doelen realiseert en verantwoordt
zich hierover. Het stelt wanneer dat nodig is het beleid bij en betrekt daartoe interne
en externe belanghebbenden in een goed functionerende dialoog.
|
Basiskwaliteit
Het bestuur evalueert en beoordeelt als onderdeel van zijn stelsel van kwaliteitszorg
in hoeverre de ambities, de doelen en het beleid worden gerealiseerd. Op deze manier
krijgt het bestuur zicht op de gerealiseerde (financiële) kwaliteit en de resultaten
van het onderwijs aan leerlingen. Bij de evaluatie en beoordeling van het beleid en
de onderwijskwaliteit haalt het bestuur actief externe informatie op en gebruikt deze
informatie bij de evaluatie en beoordeling. Op basis van de evaluatie reageert het
bestuur tijdig op mogelijke kansen en bedreigingen, stelt wanneer nodig (verbeter)beleid
op en treft passende maatregelen om de kwaliteit van het onderwijs op de scholen te
borgen.
Het bestuur legt verantwoording af door middel van accurate, actuele en openbaar toegankelijke
informatie over de gerealiseerde kwaliteit. Het brengt minimaal jaarlijks verslag
uit aan zijn in- en externe belanghebbenden over zijn doelen en de resultaten van
de opleidingen. De verantwoording in het jaarverslag is betrouwbaar en (de inhoud
van) het jaarverslag voldoet aan de wettelijke vereisten.
Het bestuur verantwoordt zich daarbij ten minste over het onderwijsaanbod, het onderwijsleerproces,
de manier van toetsen en examineren en het financieel beheer, onder meer op het gebied
van de basisvaardigheden taal, rekenen en burgerschap. De reflectie op de uitkomsten
van de evaluatie geeft alle lagen van de organisatie, intern toezicht en de medezeggenschap
voldoende inzicht in de effectiviteit van de besturing en uitvoering. Het bestuur
analyseert en beoordeelt de uitkomsten van de evaluatie en verantwoording. Vervolgens
verwerkt het bestuur deze wanneer nodig in bijstelling van ambities, (verbeter)doelen
en beleid of nieuwe ambities zodat de opbrengst van de dialoog bijdraagt aan ontwikkeling
en verbetering van het onderwijs en de sturing daarop. Het bestuur organiseert ook
de dialoog hierover met interne en externe belanghebbenden, waarbij in elk geval leerlingen,
personeel, het regionale bedrijfsleven en de interne toezichthouder zijn betrokken.
Het bestuur werkt bovendien actief samen met andere partijen aan doelen die het bestuurlijk
belang overstijgen en de kernfuncties raken. Zo komt het bestuur de afspraken uit
het ondersteuningsplan van het samenwerkingsverband passend onderwijs na en verantwoordt
zich hierover.
|
Aanvullende ambities
• Zijn er aanvullende ambities voor de evaluatie, verantwoording en dialoog en (hoe)
worden deze gerealiseerd?
|
Wettelijke vereisten
• Artikel 1 en artikel 3, sub f, RJO jo. artikel 5.46 WVO 2020: Het bestuur informeert jaarlijks interne en externe belanghebbenden over het gevoerde
en voorgenomen beleid en over de uitkomsten van het gevoerde beleid.
• Artikel 3, onderdeel f2, RJO: het bestuur neemt, indien het publieke eigen vermogen boven de signaleringswaarde
uitstijgt, een toelichting in het bestuursverslag op.
• Artikel 4, vierde lid, RJO jo. artikel 5.46 WVO 2020: Het bestuur maakt jaarlijks een jaarverslag waarin naast de resultaten van het financieel
beleid ook verantwoording wordt gegeven over toekomstige ontwikkelingen van het onderwijs.
• Artikel 8 WMS: De (gemeenschappelijke) medezeggenschapsraad ((G)MR) ontvangt tijdig alle inlichtingen
van het bestuur die redelijkerwijs nodig zijn om zijn taak te kunnen vervullen en
ontvangt in elk geval bepaalde in de wet beschreven informatie.
• Artikel 10 WMS: In bepaalde gevallen heeft het bevoegde gezag voorafgaand instemming van de (G)MR
nodig voor besluiten die op dat geval betrekking hebben (bijvoorbeeld bij verandering
van de onderwijskundige doelstellingen van de school).
• Artikel 11 WMS: Het bestuur moet de (G)MR vooraf in de gelegenheid stellen om te adviseren over
besluiten bij bepaalde aangelegenheden (bijvoorbeeld vaststelling of wijziging van
de hoofdlijnen van het meerjarig financieel beleid voor de school).
• Artikel 12 WMS: Het bestuur heeft voorafgaande instemming nodig van het personeelsdeel van de (G)MR
bij besluiten bij bepaalde aangelegenheden (bijvoorbeeld de bij vaststelling of wijziging
van de samenstelling van de formatie).
• Artikel 14 WMS: Het bestuur heeft voorafgaande instemming nodig van het ouder- en leerlingdeel van
de (G)MR over bepaalde besluiten (bijvoorbeeld bij de vaststelling van de schoolgids).
• Artikel 2.87 en artikel 2.91 WVO 2020: Het bestuur zorgt voor de kwaliteit van het onderwijs op de scholen via een stelsel
van kwaliteitszorg. Dat houdt onder andere in dat er regelmatig wordt geëvalueerd
of deze doelen worden gehaald.
• Artikel 3.2, eerste lid, en artikel 5.46, eerste lid, sub a WVO 2020: Het bestuur dient een code Goed Bestuur te hanteren en verantwoordt zich over eventuele
afwijkingen in het jaarverslag.
• Artikel 5.46, zevende en achtste lid, WVO 2020 jo. artikel 3, onderdeel b, RJO: Het bestuur maakt het jaarverslag openbaar. Bij ministeriële regeling kunnen nadere
voorschriften worden gegeven over de wijze en het tijdstip waarop openbaarmaking van
het jaarverslag plaatsvindt.
• RJO jo. artikel 5.46 WVO 2020: De wijze waarop door het bestuur verslag wordt gedaan van het financieel beheer
gebeurt overeenkomstig de daarvoor in de RJO gestelde regels.
• Artikel 3.42 WVO 2020: De bevoegde gezagsorganen van de scholen voeren jaarlijks overleg met elkaar en
met de gemeente over het voorkomen van segregatie, het bevorderen van integratie en
het bestrijden van achterstanden.
|
1 Volgens artikel 1, sub c, RJO: het geheel van verslaggevingsdocumenten bestaande uit de jaarrekening, het bestuursverslag
en de overige gegevens, bedoeld in artikel 392, titel 9, boek 2, BW.
2 Met het amendement (Tweede Kamer, vergaderjaar 2019–2020, 35 102, nr. 11) is geregeld
dat een bekostigingssanctie alleen kan worden opgelegd aan het bestuur nadat bij AMvB
een nadere invulling wordt gegeven aan het begrip ‘evident ondoelmatige besteding’.
Zonder deze algemene maatregel van bestuur is handhaving op ‘evident ondoelmatige
besteding’ niet mogelijk. Tot de datum van inwerkingtreding van de AMvB richt de inspectie
zich op haar stimulerende taak op dit gebied en zal alleen een Onvoldoende worden
gegeven als een bestuur niet voldoet aan de op dit moment bij de basiskwaliteit opgenomen
elementen.
KWALITEITSGEBIEDEN EN STANDAARDEN VO SCHOOLNIVEAU
|
OP
|
ONDERWIJSPROCES
|
OP0
|
Basisvaardigheden
|
OP1
|
Aanbod
|
OP2
|
Zicht op ontwikkeling en begeleiding
|
OP3
|
Pedagogisch-didactisch handelen
|
OP4
|
Onderwijstijd
|
OP6
|
Afsluiting
|
VS
|
VEILIGHEID EN SCHOOLKLIMAAT
|
VS1
|
Veiligheid
|
VS2
|
Schoolklimaat
|
OR
|
ONDERWIJSRESULTATEN
|
OR1
|
Resultaten
|
OR2
|
Sociale en maatschappelijke competenties
|
SKA
|
STUREN, KWALITEITSZORG EN AMBITIE
|
SKA1
|
Visie, ambities en doelen
|
SKA2
|
Uitvoering en kwaliteitscultuur
|
SKA3
|
Evaluatie, verantwoording en dialoog
|
KWALITEITSGEBIED ONDERWIJSPROCES (OP)
|
OP0. Basisvaardigheden
Het onderwijs in basisvaardigheden bereidt de leerlingen voor op het vervolgonderwijs
en de samenleving.
|
Basiskwaliteit
De school heeft voor het onderwijs in de basisvaardigheden Nederlandse taal (mondelinge
taalvaardigheid, lezen, schrijven, begrippenlijst en taalverzorging), rekenen/wiskunde
(getallen, verhoudingen, meten en meetkunde, en verbanden) en burgerschap een doelgericht
en samenhangend curriculum dat past bij de leerlingenpopulatie van de school.
Voor Nederlandse taal en rekenen/wiskunde is de inhoud van het curriculum gebaseerd
op de kerndoelen en werkt het toe naar de referentieniveaus. Het curriculum kent een
logisch doorlopende opbouw van doelen en bereidt leerlingen voor op de volgende leerjaren,
het vervolgonderwijs en de samenleving. De uitvoering van het curriculum is herkenbaar
in de onderwijspraktijk.
Burgerschap richt zich ten minste op bevordering van de basiswaarden van de democratische
rechtsstaat en de kennis, houdingen en vaardigheden die daarbij van belang zijn, passend
bij de leerlingenpopulatie van de voorziening. Dat geldt evenzo voor de sociale en
maatschappelijke competenties die nodig zijn in de pluriforme democratische samenleving,
en de kerndoelen1 die daaraan gerelateerd zijn.
|
Aanvullende ambities:
• Zijn er aanvullende ambities voor het onderwijs in de basisvaardigheden en (hoe)
worden deze gerealiseerd?
|
Wettelijke vereisten:
• Artikel 2 en 3, Besluit referentieniveaus Nederlandse taal en rekenen, jo. artikel 2 Wet referentieniveaus Nederlandse taal en rekenen: Het onderwijs neemt de referentieniveaus van taal en rekenen als uitgangspunt.
• Artikel 1.4, tweede lid, WVO 2020: Het onderwijs is afgestemd op de voortgang in de ontwikkeling van leerlingen en
zij kunnen een ononderbroken ontwikkelingsproces doorlopen.
• Artikel 2.2 WVO 2020: Het onderwijs bevordert actief burgerschap en sociale cohesie (kennis van en respect
voor basiswaarden en de ontwikkeling van sociale en maatschappelijke competenties).
• Artikel 2.4 tot en met 2.8 WVO 2020: De school bereidt de leerlingen voor op het vervolgonderwijs.
• Artikel 2.13 en 2.14 WVO 2020, jo. artikel 2.1 en bijlage 1 Uitvoeringsbesluit WVO 2020: Het onderwijsaanbod voor de eerste twee leerjaren voldoet aan de kerndoelen en is
samenhangend ingericht.
• Artikel 2.19 WVO 2020: Het onderwijsaanbod voor het derde leerjaar havo en vwo voldoet aan de kerndoelen
en is samenhangend ingericht.
• Artikel 2.31, tweede en derde lid, WVO 2020: Praktijkonderwijs wordt zoveel mogelijk op basis van de kerndoelen verzorgd en is
erop gericht dat leerlingen zoveel mogelijk de referentieniveaus Nederlandse taal
en rekenen bereiken die voor het praktijkonderwijs zijn vastgesteld.
• Artikel 2.31, vierde lid, WVO 2020: Het bevoegd gezag van een school voor praktijkonderwijs richt voor dat onderwijs
een samenhangend onder verantwoordelijkheid van het bevoegd gezag verzorgd onderwijsprogramma
in.
• Artikel 2.89 en 2.90 WVO 2020: De school heeft haar beleid over het pedagogisch-didactisch handelen in het schoolplan
geformuleerd.
|
OP1. Aanbod
Het aanbod bereidt de leerlingen voor op het vervolgonderwijs, de arbeidsmarkt en
de samenleving.
|
Basiskwaliteit
De school bereidt de leerlingen voor op het vervolgonderwijs en de samenleving. Zij
biedt een breed en op de kerndoelen2 gebaseerd aanbod. Het aanbod is dekkend voor examenprogramma’s. Onder aanbod verstaan
we alle leerinhouden, ook die digitaal zijn of online aangeboden worden. Het aanbod
van de school is afgestemd op de leerlingenpopulatie en sluit aan bij het (taal)niveau
en de onderwijsbehoeften van de leerlingen. Het aanbod wordt waar nodig gedurende
de schoolloopbaan verdiept en verbreed, zodanig dat leerlingen een ononderbroken ontwikkeling
kunnen doorlopen. Het aanbod is doelgericht, samenhangend en herkenbaar. Bovendien
heeft de school de leerinhouden evenwichtig en in samenhang verdeeld over de periode
die de leerlingen in de nieuwkomersvoorziening verblijven.
Het aanbod omvat mede activiteiten voor loopbaanoriëntatie en -begeleiding. Stages
kunnen, met name in het vmbo, onderdeel uitmaken van het aanbod. Wanneer een school
stages aanbiedt, zorgt ze ervoor dat de inhoud en vormgeving van de stage bijdraagt
aan de voorbereiding van de leerling op het vervolgonderwijs en de samenleving.
|
Aanvullende ambities
• Zijn er aanvullende ambities voor het aanbod en (hoe) worden deze gerealiseerd?
|
Wettelijke vereisten:
• Artikel 1.4, tweede lid, WVO 2020: Het onderwijs is afgestemd op de voortgang in de ontwikkeling van leerlingen en
zij kunnen een ononderbroken ontwikkelingsproces doorlopen.
• Artikel 2.32 WVO 2020: Het onderwijsprogramma in het voortgezet onderwijs kan een maatschappelijke stage
omvatten.
• Artikel 2.4 tot en met 2.9 WVO 2020: De school bereidt de leerlingen voor op het vervolgonderwijs.
• Artikel 2.13 en 2.14, eerste lid, WVO 2020, jo. artikel 2.1 en bijlage 1 Uitvoeringsbesluit WVO 2020: Het onderwijsaanbod voor de eerste twee leerjaren voldoet aan de kerndoelen en is
samenhangend ingericht.
• Artikel 2.20 tot en met 2.24 WVO 2020: De school biedt profielen aan die de verplichte vakken omvatten.
• Artikel 2.89 WVO 2020: Het schoolplan bevat de uitwerking van de wettelijke opdrachten voor de uitgangspunten,
doelstellingen en inhoud van het onderwijs.
• Artikel 2.34 en 2.39 Uitvoeringsbesluit WVO 2020: De school kan in het derde en vierde leerjaar van de basisberoepsgerichte, kaderberoepsgerichte
of gemengde leerweg in het vmbo én voor praktijkonderwijsleerlingen lessen besteden
aan stage.
• Artikel 2.35 Uitvoeringsbesluit WVO 2020: De school omschrijft doel, inhoud, omvang, opbouw en organisatie van de stage in
een stageplan.
• Artikel 2.36 Uitvoeringsbesluit WVO 2020: Het bestuur sluit met de leerling en de stagegever
gezamenlijk een schriftelijke stageovereenkomst waarin onder andere de begeleiding
en de wijze van beoordeling aan bod komen.
• Bijlage 3 Regeling examenprogramma’s voortgezet onderwijs: De kandidaat is in staat zijn eigen loopbaanontwikkeling vorm te geven. Hij doet
dat met een oriëntatie op een toekomstige opleiding en (loop)baan door middel van
reflectie op het eigen handelen en reflectie op ervaringen.
|
OP2. Zicht op ontwikkeling en begeleiding
De school volgt de ontwikkeling van de leerlingen en biedt waar nodig passende begeleiding
en extra ondersteuning.
|
Basiskwaliteit
De school verzamelt vanaf binnenkomst systematisch informatie over de kennis en vaardigheden
van leerlingen op alle voor het onderwijs belangrijke domeinen. Het verzamelen van
(toets)informatie gebeurt systematisch en zorgvuldig. De school vergelijkt de informatie
met de verwachte ontwikkeling van de leerling, waarbij voor taal en rekenen in ieder
geval de referentieniveaus taal en rekenen als uitgangspunt gelden. Dit maakt het
mogelijk om het onderwijs af te stemmen op de onderwijsbehoeften van zowel groepen
als individuele leerlingen. Het stelt de school in staat zorg te dragen voor de ontwikkeling
en begeleiding van de leerling. De school heeft daarbij hoge verwachtingen van leerlingen.
De school waarborgt daarmee voor leerlingen de ononderbroken ontwikkeling en voortgang
daarin en heeft daarbij oog voor de bevordering van gelijke kansen. De school informeert
ouders regelmatig over de ontwikkeling en vorderingen van hun kind.
Wanneer individuele of groepen leerlingen niet genoeg lijken te profiteren van het
onderwijs, analyseert de school waar de ontwikkeling stagneert en wat mogelijke verklaringen
hiervoor zijn. Vervolgens bepaalt zij wat er nodig is om op eventuele achterstanden
of voorsprongen in de ontwikkeling van leerlingen in te spelen. De school biedt de
begeleiding vervolgens gestructureerd aan. Waar nodig betrekt de school het samenwerkingsverband,
de gemeente en zorginstanties bij de begeleiding van de leerlingen. De leerlingen
krijgen daarmee de begeleiding die zij nodig hebben om het onderwijsprogramma beter
te kunnen doorlopen. De school besteedt op een structurele en herkenbare manier aandacht
aan het bestrijden van (taal)achterstanden.
De school heeft in het schoolondersteuningsprofiel vastgelegd wat zij onder extra
ondersteuning verstaat en welke voorzieningen de school kan bieden. Voor de leerlingen
die deze extra ondersteuning nodig hebben, legt de school in het ontwikkelingsperspectief
vast hoe zij het onderwijs afstemt op de behoefte van de leerling en registreert het
ontwikkelingsperspectief in het ROD. De school voert de geplande ondersteuning uit.
De inhoud en uitvoering van dit plan wordt minimaal eenmaal per schooljaar met de
ouders geëvalueerd. De school vervult de zorgplicht passend onderwijs. Wanneer de
school de extra ondersteuning voor een leerling niet kan bieden, zoekt de school in
samenwerking met ouders en zo nodig het samenwerkingsverband een passende onderwijsplek.
|
Aanvullende ambities
• Zijn er aanvullende ambities voor zicht op ontwikkeling en begeleiding en (hoe)
worden deze gerealiseerd?
|
Wettelijke vereisten
• Artikel 1.1 WVO 2020: In het schoolondersteuningsprofiel is vastgelegd welke voorzieningen zijn getroffen
voor leerlingen die extra ondersteuning nodig hebben.
• Artikel 1.4, tweede lid, WVO 2020: Het onderwijs is afgestemd op de voortgang in de ontwikkeling van leerlingen en
zij kunnen een ononderbroken ontwikkelingsproces doorlopen.
• Artikel 2.34 WVO 2020: De school werkt herkenbaar en gestructureerd aan de bestrijding van achterstanden.
• Artikel 2.49 Uitvoeringsbesluit WVO 2020: In het ontwikkelingsperspectief is informatie opgenomen over de begeleiding die
de leerling wordt geboden, in welke onderwijssoort in het voortgezet onderwijs de
leerling naar verwachting het examen zal halen en over de belemmerende en de bevorderende
factoren die van invloed zijn op het onderwijs aan de leerling.
• Artikel 2.2, eerste lid, WVO 2020: Het onderwijs bevordert actief burgerschap en sociale cohesie op doelgerichte en
samenhangende wijze. Dat omvat onder meer regelmatig monitoren van de ontwikkeling
van burgerschapscompetenties, om het onderwijs af te stemmen op de actuele leerbehoefte
van leerlingen.
• Artikel 2.41, eerste lid, WVO 2020: De school biedt individuele begeleiding die is afgestemd op de behoeften van de
leerlingen die extra ondersteuning nodig hebben.
• Artikel 2.41, tweede lid, WVO 2020: Het bestuur stelt ten minste eenmaal in de vier jaar het schoolondersteuningsprofiel
vast.
• Artikel 2.97 WVO 2020: De school rapporteert over de vorderingen van de leerlingen aan hun ouders, voogden
of verzorgers, dan wel aan de leerlingen zelf wanneer zij meerderjarig en handelingsbekwaam
zijn.
• Artikel 2.41, tweede lid, WVO 2020: De school heeft in het schoolplan beschreven op welke wijze het schoolondersteuningsprofiel
wordt betrokken bij het onderwijskundig beleid.
• Artikel 2.91 WVO 2020: De school heeft de wijze waarop het onderwijs wordt afgestemd op de voortgang in
de ontwikkeling van leerlingen in het schoolplan beschreven.
• Artikel 2.44, eerste lid, WVO 2020: Het bestuur stelt binnen zes weken, na op overeenstemming gericht overleg met de
ouders, een ontwikkelingsperspectief vast voor een leerling die extra ondersteuning
nodig heeft.
• Artikel 2.44, tweede lid, WVO 2020: Over het handelingsdeel van het ontwikkelperspectief moet door het bestuur overeenstemming
met de ouders worden bereikt.
• Artikel 2.44, derde lid, WVO 2020: Het bestuur evalueert het ontwikkelingsperspectief minimaal eens per schooljaar
met de ouders.
• Artikel 2.44, vierde lid, WVO 2020: Het bestuur kan het ontwikkelingsperspectief bijstellen.
• Artikel 8.9, eerste lid, WVO 2020: De school beoordeelt of de leerling extra ondersteuning nodig heeft.
• Artikel 8.9, tweede lid, WVO 2020: De school houdt zich aan de zorgplicht passend onderwijs.
• Artikel 12 van de Wet register onderwijsdeelnemers jo. artikel 8, vijfde lid, Besluit register onderwijsdeelnemers: Het bestuur registreert in het Register Onderwijsdeelnemers (ROD) voor welke periode
er voor een leerling een ontwikkelingsperspectief is vastgesteld en, indien van toepassing,
welke periode een leerling in een orthopedagogisch-didactisch centrum (opdc) is geplaatst.
|
OP3. Pedagogisch-didactisch handelen
Het pedagogisch-didactisch handelen van de leraren is afgestemd op de voortgang in
de ontwikkeling van de leerlingen en draagt eraan bij dat leerlingen een ononderbroken
ontwikkelingsproces kunnen doorlopen.
|
Basiskwaliteit
De leraren creëren in hun lessen een (ortho-)pedagogisch en didactisch passend en
stimulerend leerklimaat, waardoor de leerlingen zich veilig voelen en actief betrokken
zijn. De leraren tonen hoge verwachtingen van alle leerlingen. Zij zorgen voor een
ordelijk verloop van de les en benutten de lestijd efficiënt. De leraren maken het
lesdoel duidelijk. Zij monitoren tijdens de les of de leerlingen het beoogde lesdoel
al dan niet halen en passen hun onderwijs waar nodig aan. De leraren leggen de lesstof
duidelijk uit en geven de leerlingen voldoende tijd om te oefenen met de lesstof.
Zij stemmen daarbij de instructie, de verwerking en het tempo van hun onderwijs af
op de onderwijsbehoeften van individuele en groepen leerlingen. De leraren geven hun
leerlingen gerichte feedback op hun gemaakte werk en op hun leerproces. Zij stimuleren
de leerlingen na te denken over hun eigen ontwikkeling.
|
Aanvullende ambities
• Zijn er aanvullende ambities voor het pedagogisch-didactisch handelen en (hoe) worden
deze gerealiseerd?
|
Wettelijke vereisten
• Artikel 1.4, tweede lid, WVO 2020: Het onderwijs is afgestemd op de voortgang in de ontwikkeling van leerlingen en
zij kunnen een ononderbroken ontwikkelingsproces doorlopen.
• Artikel 2.2, eerste lid, WVO 2020: Het onderwijs bevordert actief burgerschap en sociale cohesie (kennis van en respect
voor basiswaarden en de ontwikkeling van sociale en maatschappelijke competenties).
• Artikel 2.89 en artikel 2.90 WVO 2020: De school heeft haar beleid over het pedagogisch-didactisch handelen in het schoolplan
geformuleerd.
|
OP4. Onderwijstijd
De leerlingen krijgen voldoende tijd om zich het aanbod eigen te maken.
|
Basiskwaliteit
De school biedt een programma aan dat voldoet aan de wettelijk verplichte onderwijstijd.
De school stelt daartoe, met instemming van de medezeggenschapsraad, vast welke activiteiten
onder de onderwijstijd vallen. De school plant de onderwijsactiviteiten weloverwogen
over het schooljaar en deze worden uitgevoerd onder verantwoordelijkheid van bevoegde
leraren.
De school verdeelt de tijd zo over de vakken dat leerlingen in staat zijn het verplichte
onderwijsprogramma tot zich te nemen. De school heeft beleid om ongeoorloofd verzuim
en voortijdig schoolverlaten van leerlingen tegen te gaan, zodat ook op leerlingniveau
gestreefd wordt de onderwijstijd te behalen.
De school maakt, zo nodig, volgens de wettelijke voorschriften gebruik van de mogelijkheden
om, in het belang van de individuele leerling, af te wijken van de verplichte onderwijstijd
en/of van de mogelijkheid om een leerling een deel van de onderwijstijd door te laten
brengen op een andere school.
|
Aanvullende ambities
• Zijn er aanvullende ambities voor de onderwijstijd en (hoe) worden deze gerealiseerd?
|
Wettelijke vereisten
• Artikel 2.38 WVO: De school verzorgt minimaal het wettelijk verplichte aantal uren en dagen onderwijs.
• Artikel 2.38, vijfde lid, WVO 2020: De onderwijstijd wordt ingevuld met activiteiten die worden verzorgd in het onderwijsprogramma.
• Artikel 2.38, elfde lid, WVO 2020 jo. Beleidsregel inzake het instemmen met afwijking onderwijstijdWVO: Voor het afwijken van de onderwijstijd vraagt het bestuur in bepaalde gevallen instemming
van de inspectie.
• Artikel 2.40 WVO 2020 jo. artikel 2.45 Uitvoeringsbesluit WVO 2020: Als een leerling voor een deel van het onderwijsprogramma onderwijs ontvangt op
een andere school en het bestuur voldoet aan de voorwaarden daarvoor, dan telt die
tijd mee voor het aantal uren onderwijs dat de leerling ten minste moet ontvangen.
• Artikel 2.38, zevende lid, WVO 2020 De onderwijstijd voor het praktijkonderwijs wordt ingericht conform de voorschriften.
• Artikel 14, vierde lid, WMS: De medezeggenschapsraad (het ouder-/leerlingendeel) moet vooraf instemmen met:
– welke soorten onderwijsactiviteiten binnen de onderwijstijd vallen;
– wat het beleid is voor lesuitval;
– op welke dagen de school geen onderwijs verzorgt.
• Artikel 2.92, tweede lid, sub k, WVO 2020: De school heeft haar verzuimbeleid opgenomen in de schoolgids.
• Artikel 7.8 tot en met artikel 7.13a WVO 2020 Bij onderwijstijd moet het gaan om (onderwijs)activiteiten die worden verzorgd onder
verantwoordelijkheid van diegenen die op grond van deze artikelen onderwijs mogen
verzorgen.
|
OP6. Afsluiting
De afsluiting van het onderwijs verloopt zorgvuldig.
|
Basiskwaliteit
De eoa zorgt ervoor dat alle leerlingen goed worden voorbereid op de overgang naar
het reguliere voortgezet onderwijs of het vervolgonderwijs.
Alle leerlingen krijgen een passende plek in het vervolgonderwijs. De eoa hanteert
hierbij een zorgvuldige procedure, waaruit blijkt dat zij ernaar streeft leerlingen
gelijke kansen en een ononderbroken ontwikkeling te bieden.
|
Aanvullende ambities
• Zijn er aanvullende ambities voor de afsluiting en (hoe) worden deze gerealiseerd?
|
Wettelijke vereisten
• Artikel 2.34 WVO 2020: De school werkt herkenbaar en gestructureerd aan de bestrijding van achterstanden.
• Artikel 2.4 tot en met artikel 2.9 WVO 2020 De school bereidt de leerlingen voor op het vervolgonderwijs.
|
1 De wettelijke opdracht tot bevordering is ook herkenbaar in een aantal kerndoelen
voor de onderbouw van het voortgezet onderwijs, die eveneens op sociale en maatschappelijke
competenties betrekking hebben. Te denken valt met name aan de kerndoelen 35, 36,
38, 43, 44, 45 en 47.
2 Scholen in Friesland geven het vak Fries, met inachtneming van de daarvoor vastgestelde
kerndoelen, tenzij zij hiervoor een ontheffing hebben van gedeputeerde staten.
KWALITEITSGEBIED VEILIGHEID EN SCHOOLKLIMAAT (VS)
|
VS1. Veiligheid
De school zorgt voor een veilige omgeving voor leerlingen.
|
Basiskwaliteit
De school zorgt voor de sociale, fysieke en psychische veiligheid van de leerlingen
op school gedurende de schooldag. Een school is veilig als de sociale, fysieke en
psychische veiligheid van leerlingen niet door handelingen van anderen wordt aangetast.
Dit blijkt onder andere uit de beleving van de veiligheid en het welbevinden van de
leerlingen op school. De school monitort dit ten minste jaarlijks met een gestandaardiseerd
instrument.
De school heeft een veiligheidsbeleid beschreven dat bestaat uit een samenhangende
set van maatregelen. Het beleid is gericht op het voorkomen, afhandelen, registreren
en evalueren van incidenten, en de school voert dat beleid ook uit. Als de uitkomsten
van de monitoring daartoe aanleiding geven, treft de school maatregelen om de situatie
te verbeteren. De school voorkomt, zoveel als mogelijk, (digitaal) pesten, agressie
en geweld in elke vorm en treedt zo nodig snel en adequaat op. Dat geldt ook bij uitingen
die strijdig zijn met basiswaarden van de democratische rechtsstaat, zoals discriminatie
en onverdraagzaamheid. De school heeft een persoon aangesteld die voor ouders en leerlingen
het aanspreekpunt is in geval van pesten en die het beleid tegen pesten coördineert.
De school hanteert de meldcode Huiselijk geweld en kindermishandeling. Daarnaast komt
de school de verplichtingen na rond het melden, overleggen en aangifte doen van zedenmisdrijven.
|
Aanvullende ambities
• Zijn er aanvullende ambities voor de veiligheid en (hoe) worden deze gerealiseerd?
|
Wettelijke vereisten
• Artikel 3.39 WVO 2020: Het bestuur meldt en overlegt onverwijld bij een (redelijk vermoeden van een) zedenmisdrijf
en doet daar zo nodig aangifte van. Het bestuur treedt hierbij onverwijld in contact
met de vertrouwensinspecteur.
• Artikel 3.41 WVO 2020: Het bestuur stelt voor het personeel een meldcode vast die aangeeft hoe met signalen
van huiselijk geweld of kindermishandeling wordt omgegaan. Daarnaast moet het bestuur
de kennis en het gebruik van de meldcode bevorderen.
• Artikel 3.40, eerste lid, sub a, WVO 2020: Het bestuur heeft beleid ten aanzien van de veiligheid van leerlingen en voert dat
ook uit.
• Artikel 3.40, eerste lid, sub b, WVO 2020: Het bestuur monitort de veiligheid van leerlingen met een instrument dat een representatief
en actueel beeld geeft.
• Artikel 3.40, eerste lid, sub c, WVO 2020: Het bestuur heeft de volgende taken belegd bij een persoon:
– coördinatie van het beleid in het kader van het tegengaan van pesten op school;
– fungeren als aanspreekpunt in het kader van pesten.
• Artikel 3.40, tweede lid, WVO 2020: Onder veiligheid, bedoeld in artikel 3.40, eerste lid, wordt de sociale, psychische
en fysieke veiligheid van leerlingen verstaan.
• Artikel 3.40, vierde lid, WVO 2020: Het bestuur zendt de resultaten van de monitor, nadat de resultaten beschikbaar
zijn, aan de inspectie.
• Artikel 2.2, eerste lid, WVO 2020: Het onderwijs richt zich op het bijbrengen van respect voor en kennis van de basiswaarden
van de democratische rechtsstaat. Dat omvat onder meer dat de school actie onderneemt
als er onvoldoende sprake is van een cultuur die in overeenstemming is met basiswaarden.
|
VS2. Schoolklimaat
De school heeft een schoolklimaat dat bijdraagt aan het ontwikkelen van sociale en
maatschappelijke competenties.
|
Basiskwaliteit
De school bereidt de leerlingen voor op het leven in de maatschappij. Zij creëert
daarvoor een oefenplaats die leerlingen ondersteunt bij het ontwikkelen van sociale
en maatschappelijke competenties. In de school doen leerlingen ervaring op met de
omgang met de basiswaarden van de democratische rechtsstaat en de pluriforme samenleving.
Het bestuur ziet erop toe dat de school zorg draagt voor een schoolklimaat dat in
overeenstemming is met de basiswaarden van de democratische rechtsstaat en bijdraagt
aan de bevordering daarvan.
Het personeel van de school is in zijn gedrag een voorbeeld voor de leerlingen: personeelsleden
leven de basiswaarden zichtbaar na.
De school stemt aanpak en aanbod af op de leerlingenpopulatie van de school en de
leefwereld van de leerlingen. Ook signaleert en corrigeert de school uitingen van
leerlingen die met de basiswaarden in strijd zijn.
|
Aanvullende ambities
• Zijn er aanvullende ambities voor het schoolklimaat en (hoe) worden deze gerealiseerd?
|
Wettelijke vereisten
• Artikel 2.2, eerste lid, WVO 2020: Het onderwijs bevordert actief burgerschap en sociale cohesie op doelgerichte en
samenhangende wijze, richt zich onder andere op het bijbrengen van respect voor en
kennis van de basiswaarden en het ontwikkelen van sociale en maatschappelijke competenties.
• Artikel 2.2, tweede lid, WVO 2020: Het bestuur draagt zorg voor een schoolcultuur die in overeenstemming is met de
basiswaarden van de democratische rechtsstaat en creëert een omgeving waarin leerlingen
worden gestimuleerd actief te oefenen met de omgang met deze waarden.
|
KWALITEITSGEBIED ONDERWIJSRESULTATEN (OR)
|
OR1. Resultaten
De eoa behaalt met haar leerlingen leerresultaten die passen bij de kenmerken van
de leerlingenpopulatie.
|
Beschrijving
De leerresultaten liggen op het niveau dat op grond van de kenmerken van de leerlingenpopulatie
mag worden verwacht. Dit betekent dat de leerlingen na twee jaar de Nederlandse taal
voldoende beheersen om hun schoolloopbaan te vervolgen in het reguliere voortgezet
onderwijs of het vervolgonderwijs. De eoa onderbouwt welke doelen ze nastreeft en
laat zien in hoeverre ze deze bereikt met de leerlingen.
|
Eisen die samenhangen met (aanvullende) ambities
• Artikel 1.4, tweede lid, WVO 2020: Het onderwijs is afgestemd op de voortgang in de ontwikkeling van leerlingen en
zij kunnen een ononderbroken ontwikkelingsproces doorlopen.
• Artikel 2 en artikel 3, Besluit referentieniveaus Nederlandse taal en rekenen: Het onderwijs neemt de referentieniveaus van taal en rekenen als uitgangspunt.
• Artikel 2.34 WVO 2020: De school werkt herkenbaar en gestructureerd aan de bestrijding van achterstanden.
• Artikel 2.4 tot en met artikel 2.9 WVO 2020: De school bereidt de leerlingen voor op het vervolgonderwijs.
|
OR2. Sociale en maatschappelijke competenties
De leerlingen behalen sociale en maatschappelijke competenties op het niveau dat ten
minste in overeenstemming is met de verwachtingen van het vervolgonderwijs en de maatschappij.
|
Basiskwaliteit
De school heeft een goed beeld van de kenmerken van haar leerlingenpopulatie en heeft
ambitieuze verwachtingen over het niveau dat de leerlingen voor de sociale en maatschappelijke
competenties kunnen bereiken. Ze neemt de aansluiting op het vervolgonderwijs en de
maatschappij als uitgangspunt voor de competenties voor leerlingen.
De school onderbouwt welke resultaten ze op dit gebied wil bereiken. De school brengt
de resultaten op een betrouwbare en inzichtelijke manier in kaart. De school spant
zich zichtbaar in om ervoor te zorgen dat leerlingen die de school verlaten daaraan
voldoen. Daarmee laat de school zien dat zij haar doelstellingen voor deze competenties
behaald heeft.
|
Aanvullende ambities
• Zijn er aanvullende ambities voor de sociale en maatschappelijke competenties en
(hoe) worden deze gerealiseerd?
|
Wettelijke vereisten
• Artikel 2.4 tot en met artikel 2.9 WVO 2020: De school bereidt de leerlingen voor op het vervolgonderwijs.
• Artikel 2.2, eerste lid, WVO 2020: Het onderwijs richt zich herkenbaar op het ontwikkelen van de sociale en maatschappelijke
competenties die de leerling in staat stellen deel uit te maken van en bij te dragen
aan de pluriforme, democratische Nederlandse samenleving.
|
KWALITEITSGEBIED STUREN, KWALITEITSZORG EN AMBITIE (SKA)
|
SKA1. Visie, ambities en doelen
De school heeft een gedragen visie op goed onderwijs, heeft daarvoor ambities en doelen
en stuurt op het behalen daarvan.
|
Basiskwaliteit
De school heeft, als onderdeel van het stelsel van kwaliteitszorg, een gedragen visie,
ambities en doelen gericht op goed onderwijs die ervoor zorgen dat leerlingen een
ononderbroken ontwikkeling kunnen doorlopen. De schoolleiding vertaalt haar visie,
ambities en doelen in onderwijskundig beleid en stuurt daarop om de beoogde resultaten
te behalen. De schoolleiding beschrijft op welke manier ze zorgt voor het realiseren,
borgen en verbeteren van de onderwijskwaliteit en hoe ze de naleving van de wettelijke
eisen realiseert, onder meer op het gebied van de basisvaardigheden taal, rekenen
en burgerschap.
De schoolleiding sluit met haar visie, ambities en doelen aan op die van haar bestuur
en op de kenmerken van de leerlingenpopulatie van de school. Dit doet zij onder meer
door aan te geven hoe ze rekening houdt met (taal)achterstanden, de wettelijke opdracht
tot bevordering van burgerschap en specifieke leerbehoeften om bij te dragen aan gelijke
kansen voor alle leerlingen. Resultaten van eerdere evaluaties, interne en externe
dialoog zijn zichtbaar in de doelen voor het onderwijskundig beleid.
De schoolleiding richt de voorwaarden in om de onderwijskundige ambities en doelen
te bereiken, waaronder het personeelsbeleid en de organisatie van het onderwijs. Daarbij
is de interne verantwoordelijkheidsverdeling duidelijk.
|
Aanvullende ambities
• Zijn er aanvullende ambities in relatie tot de visie en doelen en (hoe) worden deze
gerealiseerd?
|
Wettelijke vereisten
• Artikel 2.34 WVO 2020: Het onderwijs wordt zodanig ingericht dat daarbij op structurele en herkenbare wijze
aandacht wordt besteed aan het bestrijden van achterstanden, in het bijzonder in de
beheersing van de Nederlandse taal.
• Artikel 2.2, eerste lid, WVO 2020: Het onderwijs bevordert actief burgerschap en sociale cohesie (kennis van en respect
voor basiswaarden en de ontwikkeling van sociale en maatschappelijke competenties).
• Artikel 2.87 WVO 2020: Het bestuur moet zorgen voor de kwaliteit van het onderwijs op een school. Onder
zorg dragen voor wordt in elk geval verstaan: het naleven van de wet en het uitvoeren
van het stelsel van kwaliteitszorg. Dat houdt onder andere in dat er toetsbare doelen
zijn geformuleerd.
• Artikel 2.88, tweede lid, WVO 2020: Het schoolplan bevat een beschrijving van het beleid met betrekking tot de kwaliteit
van het onderwijs dat binnen de school wordt gevoerd en omvat in elk geval het onderwijskundig
beleid, het personeelsbeleid en het stelsel van kwaliteitszorg.
• Artikel 2.89, eerste lid, WVO 2020: De beschrijving van het onderwijskundig beleid omvat in elk geval de inhoud van
het onderwijs, de eigen opdrachten voor het onderwijs, het pedagogisch-didactisch
klimaat en de veiligheid. Daarbij betrekt de school het schoolondersteuningsprofiel.
• Artikel 2.91 WVO 2020: De school moet door haar stelsel van kwaliteitszorg zorg dragen voor de ononderbroken
ontwikkeling van leerlingen en de afstemming van het onderwijs op de voortgang in
de ontwikkeling van leerlingen. Ook moet worden vastgesteld waar verbetermaatregelen
nodig zijn.
• Artikel 7.6 WVO 2020: Het bestuur stelt een managementstatuut vast waaruit de verantwoordelijkheidsverdeling
in de aansturing van de school blijkt.
|
SKA2. Uitvoering en kwaliteitscultuur
De school realiseert de doelen voor goed onderwijs, bevordert een kwaliteitscultuur,
zorgt voor randvoorwaarden en stuurt, waar nodig, tussentijds bij.
|
Basiskwaliteit
De school realiseert de doelen voor goed onderwijs, die voortkomen uit haar visie
en ambities. De schoolleiding zorgt daartoe voor een professionele en veilige leer-
en verbetercultuur in de school. Binnen deze kwaliteitscultuur geven schoolleiding
en het (bevoegd) onderwijspersoneel samen uitvoering aan het stelsel van kwaliteitszorg,
zodat de school als geheel gericht werkt aan het bereiken van de onderwijskundige
doelen. Waar nodig stuurt de schoolleiding tussentijds bij.
De schoolleiding zorgt ervoor dat de deskundigheidsbevordering van het personeel binnen
de gestelde doelen gestalte krijgt. Leraren(teams) oefenen daarbij de eigen verantwoordelijkheid
bij het inrichten van hun onderwijs uit.
De schoolleiding toont in haar sturing onderwijskundig leiderschap en zorgt voor een
gerichte inzet van middelen om gestelde doelen te realiseren, onder meer op het gebied
van de basisvaardigheden taal, rekenen en burgerschap. De school geeft uitvoering
aan het schoolondersteuningsprofiel. Zij werkt samen met andere scholen, het samenwerkingsverband
en andere organisaties, zodat geen leerling tussen wal en schip valt.
|
Aanvullende ambities
• Zijn er aanvullende ambities voor de sturing op uitvoering en kwaliteitscultuur
en (hoe) worden deze gerealiseerd?
|
Wettelijke vereisten
• Artikel 2.47 en artikel 2.41 WVO 2020: Voor leerlingen met extra ondersteuning werkt de school samen met het samenwerkingsverband
passend onderwijs en partners in de zorg.
• Artikel 2.41, tweede lid, WVO 2020: Het bestuur stelt ten minste eenmaal in de vier jaar het schoolondersteuningsprofiel
vast.
• Artikel 2.87 WVO 2020: Het bestuur moet zorgen voor de kwaliteit van het onderwijs op een school. Onder
‘zorg dragen voor’ wordt in elk geval verstaan: het naleven van de wet en het uitvoeren
van het stelsel van kwaliteitszorg. Dat houdt onder andere in dat het bestuur en de
scholen zicht hebben op de kwaliteit van het onderwijs. Daarbij moet het functioneren
van de kwaliteitscyclus centraal staan.
• Artikel 2.90 WVO 2020: Het schoolplan bevat een beschrijving van het personeelsbeleid. Dit personeelsbeleid
gaat in elk geval over hoe wordt voldaan aan de eisen van bevoegdheid en onderhoud
van bekwaamheid, de bijdrage van het personeel aan het onderwijskundig beleid, het
pedagogisch-didactisch handelen, de evenredige vertegenwoordiging van vrouwen in de
schoolleiding, bedoeld in artikel 32d, en de wijze waarop rekening wordt gehouden
met de inbreng van leerlingen op het beleid.
• Artikel 7.8, eerste tot en met derde lid, WVO 2020: De school dient leraren een zelfstandige verantwoordelijkheid te geven bij de beoordeling
van de onderwijsprestaties van leerlingen en voldoende zeggenschap waar het gaat om
het vakinhoudelijke, vakdidactische en pedagogische proces in de school. De afspraken
hierover worden vastgelegd in een professioneel statuut.
• Artikel 7.14 tot en met artikel 7.22 WVO 2020: Daar waar nog niet bevoegd wordt lesgegeven, moet het bestuur afspraken maken die
ertoe leiden dat de leraar de juiste bevoegdheid behaalt.
• Artikel 7.20 en artikel 7.37a WVO 2020: Het bestuur beschikt bij elk personeelslid waarvoor bekwaamheidseisen gelden over
geordende gegevens over de bekwaamheid en het onderhouden daarvan.
|
SKA3. Evaluatie, verantwoording en dialoog
De school evalueert en analyseert systematisch of zij de doelen realiseert en verantwoordt
zich daarover. Ze stelt, wanneer nodig, het schoolbeleid bij en betrekt interne en
externe belanghebbenden in een goed functionerende dialoog.
|
Basiskwaliteit
De schoolleiding evalueert, analyseert en beoordeelt als onderdeel van het stelsel
van kwaliteitszorg in hoeverre de doelen en het beleid worden gerealiseerd en informeert
het bestuur daarover. Zij haalt intern en extern actief informatie op om zicht te
krijgen op de uitvoering, de resultaten van het onderwijs voor de leerlingen en mogelijke
kansen en bedreigingen voor de verdere ontwikkeling van het onderwijs, onder meer
op het gebied van de basisvaardigheden taal, rekenen en burgerschap.
Voor een goede overdracht en om zicht te houden op het vervolgsucces van haar leerlingen,
onderhoudt de school contact met de scholen/instellingen waar deze naartoe uitstromen.
De schoolleiding organiseert tegenspraak. Daarvoor gaat zij actief een dialoog aan
met in ieder geval ouders, personeel, de (gemeenschappelijke) medezeggenschapsraad
((G)MR) en, wanneer van toepassing, leerlingen, gemeenten en/of (regionale)werkgevers.
De school informeert belanghebbenden minimaal jaarlijks op toegankelijke manier over
haar doelen en werkwijze, en over de resultaten die zij heeft behaald.
De schoolleiding analyseert en beoordeelt de uitkomsten van de evaluatie en verwerkt
deze wanneer nodig in het (verbeter)beleid, zodat dit bijdraagt aan ontwikkeling en
verbetering van het onderwijs. Daarnaast gebruikt de school de uitkomsten van de evaluatie
om de sturing te verbeteren. Zij maakt daarbij duidelijk welk effect de inbreng van
belanghebbenden heeft op het borgen en bijstellen van het schoolbeleid.
|
Aanvullende ambities
• Zijn er aanvullende ambities voor de evaluatie, verantwoording en dialoog en (hoe)
worden deze gerealiseerd?
|
Wettelijke vereisten
• Artikel 1.4, tweede lid, WVO 2020: Het onderwijs wordt zodanig ingericht dat de leerlingen een ononderbroken ontwikkelingsproces
kunnen doorlopen.
• Artikel 8 WMS: De (G)MR ontvangt tijdig alle inlichtingen van het bestuur die redelijkerwijs nodig
zijn om zijn taak te kunnen vervullen en ontvangt in elk geval bepaalde in de wet
beschreven informatie.
• Artikel 10 WMS: Het bestuur heeft in bepaalde gevallen voorafgaande instemming nodig van de (G)MR
voor elk besluit dat betrekking heeft op dat geval, bijvoorbeeld bij verandering van
de onderwijskundige doelstellingen van de school.
• Artikel 11 WMS: Het bestuur moet de (G)MR vooraf in de gelegenheid stellen om te adviseren over
besluiten bij bepaalde aangelegenheden, bijvoorbeeld bij de vaststelling of wijziging
van de hoofdlijnen van het meerjarig financieel beleid voor de school.
• Artikel 12 WMS: Het bestuur heeft voorafgaande instemming nodig van het personeelsdeel van de (G)MR
bij besluiten bij bepaalde aangelegenheden, bijvoorbeeld bij de vaststelling of wijziging
van de samenstelling van de formatie.
• Artikel 14 WMS: Het bestuur heeft voorafgaande instemming nodig van het ouder- en leerlingdeel van
de (G)MR over bepaalde besluiten, bijvoorbeeld over de vaststelling van de schoolgids.
• Artikel 2.87 en artikel 2.91 WVO 2020: Het bestuur zorgt voor de kwaliteit van het onderwijs op de scholen via een stelsel
van kwaliteitszorg. Dat houdt onder andere in dat er regelmatig wordt geëvalueerd
of deze doelen worden gehaald.
• Artikel 2.92 WVO 2020: De school maakt in de schoolgids duidelijk wat de doelen van het onderwijs zijn
en welke resultaten met het onderwijsleerproces worden bereikt. Dat geldt ook voor
de bevindingen ten aanzien van het stelsel van kwaliteitszorg, evenals de maatregelen
die naar aanleiding daarvan zijn getroffen. Ook leerlingen worden betrokken bij de
besluitvorming.
|
Bijlage 4 Waarderingskader internationaal georiënteerd voortgezet onderwijs (igvo)
In deze bijlage is het waarderingskader voor het toezicht op het internationaal georiënteerd
voortgezet onderwijs opgenomen. De toelichting hierop is te vinden in paragraaf 9.5.
KWALITEITSGEBIED BESTURING, KWALITEITSZORG EN AMBITIE (BKA)
|
BKA1. Visie, ambities en doelen
Het bestuur heeft een visie op kwaliteit, heeft hiervoor ambities en doelen opgesteld
en stuurt op het behalen daarvan.
|
Basiskwaliteit
Het bestuur heeft een visie op goed onderwijs en op de besturing daarvan. De visie
is concreet en passend vertaald naar ambities, doelen en daarmee samenhangend beleid.
Deze vertaling maakt sturing mogelijk op de kwaliteit en resultaten van het onderwijs
en de voorwaarden. Daartoe is een stelsel van kwaliteitszorg ingericht dat het bestuur
in staat stelt de basiskwaliteit van het onderwijs te waarborgen.
De doelen betreffen in elk geval de naleving van wettelijke eisen, waaronder de wettelijke
vereisten voor het onderwijsaanbod, het onderwijsleerproces en de manier van toetsen
en examineren, onder meer op het gebied van de basisvaardigheden taal, rekenen en
burgerschap. De visie, ambities en doelen omvatten uitwerkingen van eerdere evaluatieresultaten
en resultaten van interne en externe dialoog.
Het bestuur zorgt er met betrokkenheid van de scholen voor dat de visie, ambities,
doelen en het beleid sturend zijn voor de verbetering van het onderwijs aan leerlingen.
Scholen formuleren op hun beurt doelen die aansluiten bij wat leerlingen nodig hebben
met het oog op hun doorgaande onderwijsloopbaan.
Het bestuur richt de voorwaarden in om de doelen te bereiken, waaronder de inzet en
het beheer van de (financiële) middelen voor het waarborgen van de kwaliteit van het
onderwijsproces, de diplomering, het schoolklimaat en de resultaten. Het bestuur heeft
daartoe een meerjarenbegroting waarin de relatie met het beleid en de doelen duidelijk
zijn toegelicht. Er is voor de sturing op (financiële) kwaliteit een functionerende
verantwoordelijkheidsverdeling tussen de interne toezichthouder, het bestuur en de
scholen afgesproken, op basis van de geldende wet- en regelgeving.
|
Aanvullende ambities
• Zijn er aanvullende ambities in relatie tot de visie en doelen en (hoe) worden deze
gerealiseerd?
|
Wettelijke vereisten
• Artikel 1.4, tweede lid, WVO 2020: Het onderwijs wordt zodanig ingericht dat de leerlingen een ononderbroken ontwikkelingsproces
kunnen doorlopen en wordt afgestemd op de voortgang in de ontwikkeling van de leerlingen.
• Artikel 2.87 en artikel 2.91 WVO 2020: Het bestuur zorgt voor de kwaliteit van het onderwijs op de scholen via een stelsel
van kwaliteitszorg. Dat houdt onder andere in dat er toetsbare doelen zijn geformuleerd.
• Artikel 2.88, artikel 2.89 en artikel 2.90 WVO 2020: Het bestuur zorgt ervoor dat alle scholen een schoolplan hebben. Het schoolplan
omvat in elk geval het onderwijskundig beleid, het personeelsbeleid en het stelsel
van kwaliteitszorg. Bij de beschrijving van het onderwijskundig beleid wordt het schoolondersteuningsprofiel
betrokken. Dit bevat een beschrijving van de voorzieningen die zijn getroffen voor
leerlingen die extra ondersteuning behoeven.
• Artikel 3.1, eerste en tweede lid, WVO 2020: Er moet sprake zijn van een functionele of organieke scheiding tussen uitvoerend
deel van het bestuur en intern toezicht.
• Artikel 3.3, tweede lid, sub c, WVO 2020: De interne toezichthouder ziet erop toe dat het bestuur de middelen doelmatig en
rechtmatig besteedt en aanwendt.
• Artikel 7.2, vijfde lid, WVO 2020: Het bestuur stelt jaarlijks het beleid vast met betrekking tot de formatie van de
verschillende categorieën personeel van de scholen.
• Artikel 7.6 WVO 2020: Het bestuur stelt een managementstatuut vast waaruit de verantwoordelijkheidsverdeling
in de aansturing van de school blijkt.
• Artikel 5.39 en artikel 5.49 WVO 2020 [jo. AMvB] en artikel 6.21 Uitvoeringsbesluit WVO 2020: Het bestuur moet de rijksbekostiging rechtmatig aanwenden en moet evident ondoelmatige
aanwending van beschikbare (financiële) middelen voorkomen.
• Artikel 5.46 WVO 2020 en artikel 6.19, eerste, tweede en vijfde lid, WVO 2020 en artikel 4, vierde lid, RJO: Het bestuur maakt jaarlijks een jaarverslag waarin de resultaten van het financieel
beleid en de continuïteitsparagraaf staan opgenomen.
• RJO jo. artikel 5.46 WVO 2020: De wijze waarop door het bestuur verslag wordt gedaan van het financieel beheer
gebeurt overeenkomstig de daarvoor in de RJO gestelde regels.
|
BKA2. Uitvoering en kwaliteitscultuur
Het bestuur realiseert samen met de scholen de doelen voor kwaliteit, bevordert een
kwaliteitscultuur, zorgt voor randvoorwaarden en stuurt, waar nodig, tussentijds bij.
|
Basiskwaliteit
Het bestuur geeft als onderdeel van zijn stelsel van kwaliteitszorg met de scholen
effectief uitvoering aan de visie en de doelen voor onderwijskwaliteit. Aan de transparante,
integere kwaliteitscultuur is zichtbaar dat deze bijdraagt aan de gestelde doelen.
Het bestuur bevordert een op samenwerken, leren en verbeteren gerichte kwaliteitscultuur,
zodat de doelen en ambities gerealiseerd kunnen worden. Het bestuur zorgt ervoor dat
het onderwijskundig leiderschap op alle niveaus herkenbaar verankerd is in de organisatie.
Ook bevordert het bestuur dat de schoolleiding en teams gezamenlijk werken aan hun
professionaliteit in relatie tot de bekwaamheidseisen en aan een verbetercultuur.
Binnen de kwaliteitscultuur geeft het bestuur uitvoering aan kwaliteitszorg gericht
op de kwaliteit van het onderwijs, onder meer op het gebied van de basisvaardigheden
taal, rekenen en burgerschap, de afspraken uit het ondersteuningsplan van het samenwerkingsverband
passend onderwijs en de naleving van wettelijke voorschriften. Het bestuur bewaakt
en bevordert dat de uitvoering in overeenstemming is met het beleid, zodat de doelen
worden bereikt. Het bestuur houdt zicht op de uitvoering van het beleid en op de nagestreefde
verbeteringen en stuurt daarop, zo nodig, tussentijds bij.
De beschikbare (financiële) middelen dragen bij aan de realisatie van de door het
bestuur gestelde doelen en worden doelmatig en rechtmatig aangewend. Als onderdeel
van zijn taak ziet de interne toezichthouder daarop toe. Het bestuur voorkomt evident
ondoelmatige aanwending van beschikbare (financiële) middelen. Daarnaast stuurt het
bestuur op effectief financieel beheer, zodat de continuïteit van het onderwijs gewaarborgd
is en bekostiging rechtmatig verkregen wordt.
Het interne toezicht geeft voorts onafhankelijk en deugdelijk invulling aan zijn taak
en wordt daarin gefaciliteerd door het uitvoerend deel van het bestuur. Het bestuur
zorgt voor goed functionerende medezeggenschap en opereert volgens een code Goed Bestuur
of legt in het jaarverslag1 uit als het daar eventueel van afwijkt en waarom dat het geval is. Het bestuur komt
haar verplichtingen na omtrent de onverwijlde overleg- en aangifteplicht en zorgt
ervoor dat een personeelslid het bestuur van een redelijk vermoeden van een zedenmisdrijf
onverwijld in kennis kan stellen. Als laatste zorgt het bestuur voor een doeltreffende
verwerking van interne en externe signalen en klachten.
|
Aanvullende ambities
• Zijn er aanvullende ambities voor de sturing op uitvoering en kwaliteitscultuur
en (hoe) worden deze gerealiseerd?
|
Wettelijke vereisten
• Artikel 4, vierde lid, RJO: het bestuur zorgt voor een continuïteitsparagraaf in de jaarverslaggeving.
• Artikel 2.87 en artikel 2.91 WVO 2020: Bestuur en schoolleiding zorgen ervoor dat de wet wordt nageleefd en dat er wanneer
nodig verbetermaatregelen komen voor de kwaliteit. Dat houdt onder andere in dat het
bestuur en de scholen zicht hebben op de kwaliteit van het onderwijs. Daarbij moet
het functioneren van de kwaliteitscyclus centraal staan.
• Artikel 2.88 en artikel 2.90, artikel 7.3, artikel 7.9 tot en met 7.20, artikel 7.37 en artikel 7.37a WVO 2020: Het bestuur zorgt voor bevoegd personeel en maakt het onderhouden en uitbreiden
van de bekwaamheid mogelijk.
• Artikel 2.92, tweede lid, sub g jo. artikel 3.35 en artikel 3.36 WVO 2020: Het bestuur communiceert over de klachtenregeling in de schoolgids(en). Voor leerlingen
kan worden volstaan met vermelding van de rechten en plichten in het leerlingenstatuut.
• Artikel 3.35 en artikel 3.36 WVO 2020: Het bestuur heeft een klachtenregeling die leidt tot een deugdelijke klachtbehandeling
waarbij voldaan wordt aan de specifieke vereisten die dit artikel noemt.
• Artikel 3.39 WVO 2020: Het bestuur meldt en overlegt onverwijld bij een (redelijk vermoeden van een) zedenmisdrijf
en doet daar zo nodig aangifte van. Het bestuur treedt hierbij onverwijld in contact
met de vertrouwensinspecteur.
• Artikel 3.1, eerste lid, WVO 2020: Het bestuur draagt zorg voor een goed bestuurde school met een scheiding tussen
het uitvoerend deel van het bestuur en het toezicht en met een rechtmatig bestuur
en beheer.
• Artikel 3.1, derde lid, WVO 2020: De interne toezichthouder (of lid daarvan) functioneert onafhankelijk van het uitvoerend
deel van het bestuur.
• Artikel 3.3 WVO 2020: De interne toezichthouder houdt toezicht op de uitvoering van de taken en de uitoefening
van de bevoegdheden door het uitvoerend deel van het bestuur, staat het uitvoerend
deel van het bestuur met raad ter zijde en heeft ten minste de bij de wet bepaalde
taken.
• Artikel 3.3, derde, vierde en vijfde lid, WVO 2020: De taken en bevoegdheden van de interne toezichthouder of het intern toezichthoudend
orgaan zijn zodanig dat hij een deugdelijk en onafhankelijk intern toezicht kan uitoefenen.
• Artikel 7.8 WVO 2020: Het bestuur dient leraren een zelfstandige verantwoordelijkheid te geven bij de
beoordeling van de onderwijsprestaties van leerlingen en voldoende zeggenschap te
geven waar het gaat om het vakinhoudelijke, vakdidactische en pedagogische proces
in de school. De afspraken hierover worden vastgelegd in een professioneel statuut.
• Artikel 2.60d WVO 2020: Het bestuur stelt een of meerdere onafhankelijke en deskundig functionerende examencommissie(s)
in ten behoeve van de kwaliteit van de toetsing en examinering op de school, waarbij
voldaan wordt aan de specifieke vereisten die dit artikel noemt.
• Artikel 5.39 en artikel 5.49 WVO 2020 [jo. AMvB] en artikel 6.21 Uitvoeringsbesluit WVO 2020: Het bestuur moet de rijksbekostiging rechtmatig aanwenden en moet evident ondoelmatige
aanwending van beschikbare (financiële) middelen voorkomen.
• Artikel 5.43a WVO 2020: Het bestuur beheert de middelen van de school op zodanige wijze dat het voortbestaan
van de school is verzekerd.
• Artikel 3.2, eerste lid, en artikel 5.46, eerste lid, sub a, WVO 2020: Het bestuur dient een code Goed Bestuur te hanteren en verantwoordt zich over eventuele
afwijkingen in het jaarverslag.
• Artikel 5.49 WVO 2020: Als sprake is van evident ondoelmatige aanwending, kunnen daar financiële gevolgen
aan worden verbonden, zoals wijziging van de bekostiging en het terugvorderen van
het onverschuldigd betaalde deel van de bekostiging.2
• Artikel 5.49, vijfde lid, WVO 2020 [jo. AMvB]: Bij of krachtens AMvB worden nadere regels gesteld over de wijze waarop
wordt vastgesteld dat sprake is van evident ondoelmatige aanwending van de bekostiging.
|
BKA3. Evaluatie, verantwoording en dialoog
Het bestuur evalueert en analyseert systematisch of het de doelen realiseert en verantwoordt
zich hierover. Het stelt wanneer dat nodig is het beleid bij en betrekt daartoe interne
en externe belanghebbenden in een goed functionerende dialoog.
|
Basiskwaliteit
Het bestuur evalueert en beoordeelt als onderdeel van zijn stelsel van kwaliteitszorg
in hoeverre de ambities, de doelen en het beleid worden gerealiseerd. Op deze manier
krijgt het bestuur zicht op de gerealiseerde (financiële) kwaliteit en de resultaten
van het onderwijs aan leerlingen. Bij de evaluatie en beoordeling van het beleid en
de onderwijskwaliteit haalt het bestuur actief externe informatie op en gebruikt deze
informatie bij de evaluatie en beoordeling. Op basis van de evaluatie reageert het
bestuur tijdig op mogelijke kansen en bedreigingen, stelt wanneer nodig (verbeter)beleid
op en treft passende maatregelen om de kwaliteit van het onderwijs op de scholen te
borgen.
Het bestuur legt verantwoording af door middel van accurate, actuele en openbaar toegankelijke
informatie over de gerealiseerde kwaliteit. Het brengt minimaal jaarlijks verslag
uit aan zijn in- en externe belanghebbenden over zijn doelen en de resultaten van
de opleidingen. De verantwoording in het jaarverslag is betrouwbaar en (de inhoud
van) het jaarverslag voldoet aan de wettelijke vereisten.
Het bestuur verantwoordt zich daarbij ten minste over het onderwijsaanbod, het onderwijsleerproces,
de manier van toetsen en examineren en het financieel beheer, onder meer op het gebied
van de basisvaardigheden taal, rekenen en burgerschap. De reflectie op de uitkomsten
van de evaluatie geeft alle lagen van de organisatie, intern toezicht en de medezeggenschap
voldoende inzicht in de effectiviteit van de besturing en uitvoering. Het bestuur
analyseert en beoordeelt de uitkomsten van de evaluatie en verantwoording. Vervolgens
verwerkt het bestuur deze wanneer nodig in bijstelling van ambities, (verbeter)doelen
en beleid of nieuwe ambities zodat de opbrengst van de dialoog bijdraagt aan ontwikkeling
en verbetering van het onderwijs en de sturing daarop. Het bestuur organiseert ook
de dialoog hierover met interne en externe belanghebbenden, waarbij in elk geval leerlingen,
personeel, het regionale bedrijfsleven en de interne toezichthouder zijn betrokken.
Het bestuur werkt bovendien actief samen met andere partijen aan doelen die het bestuurlijk
belang overstijgen en de kernfuncties raken. Zo komt het bestuur de afspraken uit
het ondersteuningsplan van het samenwerkingsverband passend onderwijs na en verantwoordt
zich hierover.
|
Aanvullende ambities
• Zijn er aanvullende ambities voor de evaluatie, verantwoording en dialoog en (hoe)
worden deze gerealiseerd?
|
Wettelijke vereisten
• Artikel 1 en artikel 3, sub f, RJO jo. artikel 5.46 WVO 2020: Het bestuur informeert jaarlijks interne en externe belanghebbenden over het gevoerde
en voorgenomen beleid en over de uitkomsten van het gevoerde beleid.
• Artikel 3, onderdeel f2, RJO: het bestuur neemt, indien het publieke eigen vermogen boven de signaleringswaarde
uitstijgt, een toelichting in het bestuursverslag op.
• Artikel 4, vierde lid, RJO jo. artikel 5.46 WVO 2020: Het bestuur maakt jaarlijks een jaarverslag waarin naast de resultaten van het financieel
beleid ook verantwoording wordt gegeven over toekomstige ontwikkelingen van het onderwijs.
• Artikel 8 WMS: De (gemeenschappelijke) medezeggenschapsraad ((G)MR) ontvangt tijdig alle inlichtingen
van het bestuur die redelijkerwijs nodig zijn om zijn taak te kunnen vervullen en
ontvangt in elk geval bepaalde in de wet beschreven informatie.
• Artikel 10 WMS: In bepaalde gevallen heeft het bevoegde gezag voorafgaand instemming van de (G)MR
nodig voor besluiten die op dat geval betrekking hebben (bijvoorbeeld bij verandering
van de onderwijskundige doelstellingen van de school).
• Artikel 11 WMS: Het bestuur moet de (G)MR vooraf in de gelegenheid stellen om te adviseren over
besluiten bij bepaalde aangelegenheden (bijvoorbeeld vaststelling of wijziging van
de hoofdlijnen van het meerjarig financieel beleid voor de school).
• Artikel 12 WMS: Het bestuur heeft voorafgaande instemming nodig van het personeelsdeel van de (G)MR
bij besluiten bij bepaalde aangelegenheden (bijvoorbeeld bij de vaststelling of wijziging
van de samenstelling van de formatie).
• Artikel 14 WMS: Het bestuur heeft voorafgaande instemming nodig van het ouder- en leerlingdeel van
de (G)MR over bepaalde besluiten (bijvoorbeeld bij de vaststelling van de schoolgids).
• Artikel 2.87 en artikel 2.91 WVO 2020: Het bestuur zorgt voor de kwaliteit van het onderwijs op de scholen via een stelsel
van kwaliteitszorg. Dat houdt onder andere in dat er regelmatig wordt geëvalueerd
of deze doelen worden gehaald.
• Artikel 3.2, eerste lid, en artikel 5.46, eerste lid, onder a, WVO 2020: Het bestuur dient een code Goed Bestuur te hanteren en verantwoordt zich over eventuele
afwijkingen in het jaarverslag.
• Artikel 5.46, zevende en achtste lid, WVO 2020 jo. artikel 3, onderdeel b, RJO: Het bestuur maakt het jaarverslag openbaar. Bij ministeriële regeling kunnen nadere
voorschriften worden gegeven over de wijze en het tijdstip waarop openbaarmaking van
het jaarverslag plaatsvindt.
• RJO jo. artikel 5.46 WVO 2020: De wijze waarop door het bestuur verslag wordt gedaan van het financieel beheer
gebeurt overeenkomstig de daarvoor in de RJO gestelde regels.
• Artikel 3.42 WVO 2020: De bevoegde gezagsorganen van de scholen voeren jaarlijks overleg met elkaar en
met de gemeente over het voorkomen van segregatie, het bevorderen van integratie en
het bestrijden van achterstanden.
|
1Volgens artikel 1, sub c, RJO: het geheel van verslaggevingsdocumenten bestaande uit de jaarrekening, het bestuursverslag
en de overige gegevens, bedoeld in artikel 392, titel 9, boek 2, BW.
2 Met het amendement (Tweede Kamer, vergaderjaar 2019–2020, 35 102, nr. 11) is geregeld
dat een bekostigingssanctie alleen kan worden opgelegd aan het bestuur nadat bij AMvB
een nadere invulling wordt gegeven aan het begrip ‘evident ondoelmatige besteding’.
Zonder deze algemene maatregel van bestuur is handhaving op ‘evident ondoelmatige
besteding’ niet mogelijk. Tot de datum van inwerkingtreding van de AMvB richt de inspectie
zich op haar stimulerende taak op dit gebied en zal alleen een Onvoldoende worden
gegeven als een bestuur niet voldoet aan de op dit moment bij de basiskwaliteit opgenomen
elementen.
KWALITEITSGEBIEDEN EN STANDAARDEN VO SCHOOLNIVEAU
|
OP
|
ONDERWIJSPROCES
|
OP1
|
Aanbod
|
OP2
|
Zicht op ontwikkeling en begeleiding
|
OP3
|
Pedagogisch-didactisch handelen
|
OP4
|
Onderwijstijd
|
OP6
|
Afsluiting
|
VS
|
VEILIGHEID EN SCHOOLKLIMAAT
|
VS1
|
Veiligheid
|
VS2
|
Schoolklimaat
|
OR
|
ONDERWIJSRESULTATEN
|
OR1
|
Resultaten
|
OR2
|
Sociale en maatschappelijke competenties
|
SKA
|
STUREN, KWALITEITSZORG EN AMBITIE
|
SKA1
|
Visie, ambities en doelen
|
SKA2
|
Uitvoering en kwaliteitscultuur
|
SKA3
|
Evaluatie, verantwoording en dialoog
|
KWALITEITSGEBIED ONDERWIJSPROCES (OP)
|
OP1. Aanbod
Het aanbod bereidt de leerlingen voor op vervolgonderwijs en de samenleving.
|
Basiskwaliteit
De school bereidt de leerlingen voor op het vervolgonderwijs en de samenleving. Zij
biedt een breed aanbod dat voldoet aan de standaarden van het desbetreffende buitenlandse
of internationale curriculum (International Baccalaureate (IB) of European Baccalaureate
(EB) diploma program) en dat ook de basisvaardigheden taal en rekenen omvat. Onder
aanbod verstaan we alle lesinhouden, ook die digitaal zijn of online aangeboden worden.
Het aanbod van de school is afgestemd op de leerlingenpopulatie en sluit aan bij het
(taal)niveau en de onderwijsbehoeften van de leerlingen. Het aanbod wordt waar nodig
gedurende de schoolloopbaan verdiept en verbreed, zodanig dat leerlingen een ononderbroken
ontwikkeling kunnen doorlopen. Het aanbod is doelgericht, samenhangend en herkenbaar.
Bovendien heeft de school de leerinhouden evenwichtig en in samenhang over de leerjaren
verdeeld.
Het aanbod draagt bij aan het bijbrengen van respect voor en kennis van de basiswaarden
van de democratische rechtsstaat en aan het ontwikkelen van sociale en maatschappelijke
competenties die leerlingen in staat stellen deel uit te maken en bij te dragen aan
de pluriforme, democratische samenleving.
|
Aanvullende ambities
• Zijn er aanvullende ambities voor het aanbod en (hoe) worden deze gerealiseerd?
|
Wettelijke vereisten
• Artikel 1.4, tweede lid, WVO 2020: Het onderwijs is afgestemd op de voortgang in de ontwikkeling van leerlingen en
zij kunnen een ononderbroken ontwikkelingsproces doorlopen.
• Artikel 2 en artikel 3 Besluit referentieniveaus Nederlandse taal en rekenen jo. artikel 2, Wet referentieniveaus Nederlandse taal en rekenen: Het onderwijs neemt de referentieniveaus van taal en rekenen als uitgangspunt.
• Artikel 2.4 tot en met artikel 2.9 WVO 2020: De school bereidt de leerlingen voor op het vervolgonderwijs.
• Artikel 2.13 en artikel 2.14, eerste lid, WVO 2020: Het onderwijsaanbod voor de eerste twee leerjaren voldoet aan de kerndoelen en is
samenhangend ingericht.
• Artikel 13 en artikel 14 Beleidsregel IGVO 2010: De inrichting van de cursussen International Baccalaureate Middle Years Program
(IB MYP) en International Baccalaureate Diploma Programme (IB DP) voldoen aan de eisen
voor toepassing in het igvo.
• Artikel 2.2, eerste lid, WVO 2020: Het onderwijs bevordert actief burgerschap en sociale cohesie (kennis van en respect
voor basiswaarden en de ontwikkeling van sociale en maatschappelijke competenties).
• Artikel 2.89 WVO 2020: Het schoolplan bevat de uitwerking van de wettelijke opdrachten voor de uitgangspunten,
doelstellingen en inhoud van het onderwijs.
|
OP2. Zicht op ontwikkeling en begeleiding
De school volgt de ontwikkeling van de leerlingen en biedt waar nodig passende begeleiding
en extra ondersteuning.
|
Basiskwaliteit
De school verzamelt vanaf binnenkomst systematisch informatie over de kennis en vaardigheden
van leerlingen op alle voor het onderwijs belangrijke domeinen. Het verzamelen van
(toets)informatie gebeurt systematisch en zorgvuldig. De school vergelijkt de informatie
met de verwachte ontwikkeling van de leerling. Dit maakt het mogelijk om het onderwijs
af te stemmen op de onderwijsbehoeften van zowel groepen als individuele leerlingen.
Het stelt de school in staat zorg te dragen voor de ontwikkeling en begeleiding van
de leerling. De school heeft daarbij hoge verwachtingen van leerlingen. De school
waarborgt daarmee voor leerlingen de ononderbroken ontwikkeling en voortgang daarin
en heeft daarbij oog voor de bevordering van gelijke kansen. De school informeert
ouders regelmatig over de ontwikkeling en vorderingen van hun kind.
Wanneer individuele of groepen leerlingen niet genoeg lijken te profiteren van het
onderwijs, analyseert de school waar de ontwikkeling stagneert en wat mogelijke verklaringen
hiervoor zijn. Vervolgens bepaalt zij wat er nodig is om op eventuele achterstanden
of voorsprongen in de ontwikkeling van leerlingen in te spelen. De school biedt de
begeleiding vervolgens gestructureerd aan. Waar nodig betrekt de school het samenwerkingsverband,
de gemeente en zorginstanties bij de begeleiding van de leerlingen. De leerlingen
krijgen daarmee de begeleiding die zij nodig hebben om het onderwijsprogramma beter
te kunnen doorlopen. De school besteedt op een structurele en herkenbare manier aandacht
aan het bestrijden van (taal)achterstanden.
De school heeft in het schoolondersteuningsprofiel vastgelegd wat zij onder extra
ondersteuning verstaat en welke voorzieningen de school kan bieden. Voor de leerlingen
die deze extra ondersteuning nodig hebben, legt de school in het ontwikkelingsperspectief
vast hoe zij het onderwijs afstemt op de behoefte van de leerling en registreert het
ontwikkelingsperspectief in het ROD. De school voert de geplande ondersteuning uit.
De inhoud en uitvoering van dit plan wordt minimaal eenmaal per schooljaar met de
ouders geëvalueerd. De school vervult de zorgplicht passend onderwijs. Wanneer de
school de extra ondersteuning voor een leerling niet kan bieden, zoekt de school in
samenwerking met ouders en zo nodig het samenwerkingsverband een passende onderwijsplek.
|
Aanvullende ambities
• Zijn er aanvullende ambities voor zicht op ontwikkeling en begeleiding en (hoe)
worden deze gerealiseerd?
|
Wettelijke vereisten
• Artikel 1.1 WVO 2020: In het schoolondersteuningsprofiel is vastgelegd welke voorzieningen zijn getroffen
voor leerlingen die extra ondersteuning nodig hebben.
• Artikel 1.4, tweede lid, WVO 2020: Het onderwijs is afgestemd op de voortgang in de ontwikkeling van leerlingen en
zij kunnen een ononderbroken ontwikkelingsproces doorlopen.
• Artikel 2.34 WVO 2020: De school werkt herkenbaar en gestructureerd aan de bestrijding van achterstanden.
• Artikel 2.49 Uitvoeringsbesluit WVO 2020: In het ontwikkelingsperspectief is informatie opgenomen over de begeleiding die
de leerling wordt geboden, in welke onderwijssoort in het voortgezet onderwijs de
leerling naar verwachting het examen zal halen en over de belemmerende en de bevorderende
factoren die van invloed zijn op het onderwijs aan de leerling.
• Artikel 2.2, eerste lid WVO 2020: Het onderwijs bevordert actief burgerschap en sociale cohesie op doelgerichte en
samenhangende wijze. Dat omvat onder meer regelmatig monitoren van de ontwikkeling
van burgerschapscompetenties, om het onderwijs af te stemmen op de actuele leerbehoefte
van leerlingen.
• Artikel 2.41, eerste lid, WVO 2020: De school biedt individuele begeleiding die is afgestemd op de behoeften van de
leerlingen die extra ondersteuning nodig hebben.
• Artikel 2.41, tweede lid, WVO 2020: Het bestuur stelt ten minste eenmaal in de vier jaar het schoolondersteuningsprofiel
vast.
• Artikel 2.97 WVO 2020: De school rapporteert over de vorderingen van de leerlingen aan hun ouders, voogden
of verzorgers, dan wel aan de leerlingen zelf wanneer zij meerderjarig en handelingsbekwaam
zijn.
• Artikel 2.89 WVO 2020: De school heeft in het schoolplan beschreven op welke wijze het schoolondersteuningsprofiel
wordt betrokken bij het onderwijskundig beleid.
• Artikel 2.91 WVO 2020: De school heeft de wijze waarop het onderwijs wordt afgestemd op de voortgang in
de ontwikkeling van leerlingen in het schoolplan beschreven.
• Artikel 2.44, eerste lid, WVO 2020: Het bestuur stelt binnen zes weken, na op overeenstemming gericht overleg met de
ouders, een ontwikkelingsperspectief vast voor een leerling die extra ondersteuning
nodig heeft.
• Artikel 2.44, tweede lid, WVO 2020: Over het handelingsdeel van het ontwikkelperspectief dient door het bestuur overeenstemming
met de ouders te worden bereikt.
• Artikel 2.44, derde lid, WVO 2020: Het bestuur evalueert het ontwikkelingsperspectief minimaal eens per schooljaar
met de ouders.
• Artikel 2.44, vierde lid, WVO 2020: Het bestuur kan het ontwikkelingsperspectief bijstellen.
• Artikel 8.9, eerste lid, WVO 2020: De school beoordeelt of de leerling extra ondersteuning nodig heeft.
• Artikel 8.9, tweede lid, WVO 2020: De school houdt zich aan de zorgplicht passend onderwijs.
• Artikel 12 Wet register onderwijsdeelnemers jo. artikel 8, vijfde lid, Besluit register onderwijsdeelnemers: Het bestuur registreert in het Register Onderwijsdeelnemers (ROD) voor welke periode
er voor een leerling een ontwikkelingsperspectief is vastgesteld en, indien van toepassing,
welke periode een leerling in een orthopedagogisch-didactisch centrum (opdc) is geplaatst.
|
OP3. Pedagogisch-didactisch handelen
Het pedagogisch-didactisch handelen van de leraren is afgestemd op de voortgang in
de ontwikkeling van de leerlingen en draagt eraan bij dat leerlingen een ononderbroken
ontwikkelingsproces kunnen doorlopen.
|
Basiskwaliteit
De leraren creëren in hun lessen een pedagogisch en didactisch passend en stimulerend
leerklimaat, waardoor de leerlingen zich veilig voelen en actief betrokken zijn. De
leraren tonen hoge verwachtingen van alle leerlingen. Zij zorgen voor een ordelijk
verloop van de les en benutten de lestijd efficiënt. De leraren maken het lesdoel
duidelijk. Zij monitoren tijdens de les of de leerlingen het beoogde lesdoel al dan
niet halen en passen hun onderwijs waar nodig aan. De leraren leggen de lesstof duidelijk
uit en geven de leerlingen voldoende tijd om te oefenen met de lesstof. Zij stemmen
daarbij de instructie, de verwerking en het tempo van hun onderwijs af op de onderwijsbehoeften
van individuele en groepen leerlingen. De leraren geven hun leerlingen gerichte feedback
op hun gemaakte werk en op hun leerproces. Zij stimuleren de leerlingen na te denken
over hun eigen ontwikkeling.
|
Aanvullende ambities
• Zijn er aanvullende ambities voor het pedagogisch-didactisch handelen en (hoe) worden
deze gerealiseerd?
|
Wettelijke vereisten
• Artikel 1.4, tweede lid, WVO 2020: Het onderwijs is afgestemd op de voortgang in de ontwikkeling van leerlingen en
zij kunnen een ononderbroken ontwikkelingsproces doorlopen. Voor deze ononderbroken
ontwikkeling is het nodig dat het onderwijs aansluit bij het ontwikkelingsniveau van
de leerling.
• Artikel 2.2, eerste lid, WVO 2020: Het onderwijs bevordert actief burgerschap en sociale cohesie (kennis van en respect
voor basiswaarden en de ontwikkeling van sociale en maatschappelijke competenties).
• Artikel 2.89 en artikel 2.90 WVO 2020: De school heeft haar beleid over het pedagogisch-didactisch handelen in het schoolplan
geformuleerd. Het beleid over het pedagogisch-didactisch handelen is zichtbaar in
het dagelijks handelen van de leraren.
|
OP4. Onderwijstijd
De leerlingen krijgen voldoende tijd om zich het aanbod eigen te maken.
|
Basiskwaliteit
De school biedt een programma aan dat voldoet aan de wettelijk verplichte onderwijstijd.
De school stelt daartoe, met instemming van de medezeggenschapsraad, vast welke activiteiten
onder de onderwijstijd vallen. De school plant de onderwijsactiviteiten weloverwogen
over het schooljaar en deze worden uitgevoerd onder verantwoordelijkheid van bevoegde
leraren.
De school verdeelt de tijd zo over de vakken dat leerlingen in staat zijn het verplichte
onderwijsprogramma tot zich te nemen. De school heeft beleid om ongeoorloofd verzuim
en voortijdig schoolverlaten van leerlingen tegen te gaan, zodat ook op leerlingniveau
gestreefd wordt de onderwijstijd te behalen.
De school maakt, zo nodig, volgens de wettelijke voorschriften gebruik van de mogelijkheden
om, in het belang van de individuele leerling, af te wijken van de verplichte onderwijstijd
en/of van de mogelijkheid om een leerling een deel van de onderwijstijd door te laten
brengen op een andere school.
|
Aanvullende ambities
• Zijn er aanvullende ambities voor de onderwijstijd en (hoe) worden deze gerealiseerd?
|
Wettelijke vereisten
• Artikel 2.38 WVO 2020: De school verzorgt minimaal het wettelijk verplichte aantal uren en dagen onderwijs.
• Artikel 2.38, vijfde lid, WVO 2020: De onderwijstijd wordt ingevuld met activiteiten die worden verzorgd in het onderwijsprogramma.
• Artikel 2.38, elfde lid, WVO 2020 jo. Beleidsregel inzake het instemmen met afwijking onderwijstijdWVO: Voor het afwijken van de onderwijstijd vraagt het bestuur in bepaalde gevallen instemming
van de inspectie.
• Artikel 2.40 WVO 2020 jo. artikel 2.45 Uitvoeringsbesluit WVO 2020: Als een voor leerling een deel van het onderwijsprogramma onderwijs ontvangt op
een andere school en het bestuur voldoet aan de voorwaarden daarvoor, dan telt die
tijd mee voor het aantal uren onderwijs dat de leerling ten minste moet ontvangen.
• Artikel 2.38, zevende lid, WVO 2020: De onderwijstijd voor het praktijkonderwijs wordt ingericht conform de voorschriften.
• Artikel 14, vierde lid, WMS: De medezeggenschapsraad (het ouder-/leerlingendeel) moet vooraf instemmen met:
– welke soorten onderwijsactiviteiten binnen de onderwijstijd vallen;
– wat het beleid is voor lesuitval;
– op welke dagen de school geen onderwijs verzorgt.
• Artikel 2.92, tweede lid, sub k, WVO 2020: De school heeft haar verzuimbeleid opgenomen in de schoolgids.
• Artikel 7.8 tot en met artikel 7.13a WVO 2020: Bij onderwijstijd moet het gaan om (onderwijs)activiteiten die worden verzorgd onder
verantwoordelijkheid van diegenen die op grond van deze artikelen onderwijs mogen
verzorgen.
|
OP6. Afsluiting
De afsluiting van het onderwijs verloopt zorgvuldig.
|
Basiskwaliteit
De school zorgt ervoor dat alle leerlingen goed worden voorbereid op de afsluiting
van het onderwijs. De school stelt leerlingen in staat om examens en proeven af te
leggen en heeft een examenreglement dat voldoet aan de eisen van de wetgeving. De
school maakt tijdig aan leerlingen en ouders duidelijk hoe het examen georganiseerd
is, welke regels daarbij gelden en welke maatregelen de school hanteert bij leerlingen
die zich niet aan de regels houden. Ook moet duidelijk zijn welke examens leerlingen
op welke manier kunnen herkansen, welke stof wanneer wordt geëxamineerd, hoe het examen
meeweegt en welke vrijstellingen gelden. De examinering verloopt volgens het examenreglement.
|
Aanvullende ambities
• Zijn er aanvullende ambities voor de afsluiting en (hoe) worden deze gerealiseerd?
|
Wettelijke vereisten
• Artikel 15, eerste lid, Beleidsregel IGVO 2010: Het bestuur stelt een examenreglement vast.
• Artikel 15, tweede en derde lid, Beleidsregel IGVO 2010: Het bestuur stelt leerlingen in staat om examens en proeven af te leggen ter afsluiting
van hun cursus.
|
KWALITEITSGEBIED VEILIGHEID EN SCHOOLKLIMAAT (VS)
|
VS1. Veiligheid
De school zorgt voor een veilige omgeving voor leerlingen.
|
Basiskwaliteit
De school zorgt voor de sociale, fysieke en psychische veiligheid van de leerlingen
op school gedurende de schooldag. Een school is veilig als de sociale, fysieke en
psychische veiligheid van leerlingen niet door handelingen van anderen wordt aangetast.
Dit blijkt onder andere uit de beleving van de veiligheid en het welbevinden van de
leerlingen op school. De school monitort dit ten minste jaarlijks met een gestandaardiseerd
instrument.
De school heeft een veiligheidsbeleid beschreven dat bestaat uit een samenhangende
set van maatregelen. Het beleid is gericht op het voorkomen, afhandelen, registreren
en evalueren van incidenten, en de school voert dat beleid ook uit. Als de uitkomsten
van de monitoring daartoe aanleiding geven, treft de school maatregelen om de situatie
te verbeteren. De school voorkomt, zoveel als mogelijk, (digitaal) pesten, agressie
en geweld in elke vorm en treedt zo nodig snel en adequaat op. Dat geldt ook bij uitingen
die strijdig zijn met basiswaarden van de democratische rechtsstaat, zoals discriminatie
en onverdraagzaamheid. De school heeft een persoon aangesteld die voor ouders en leerlingen
het aanspreekpunt is in geval van pesten en die het beleid tegen pesten coördineert.
De school hanteert de meldcode Huiselijk geweld en kindermishandeling. Daarnaast komt
de school de verplichtingen na rond het melden, overleggen en aangifte doen van zedenmisdrijven.
|
Aanvullende ambities
• Zijn er aanvullende ambities voor de veiligheid en (hoe) worden deze gerealiseerd?
|
Wettelijke vereisten
• Artikel 3.39 WVO 2020: Het bestuur meldt en overlegt onverwijld bij een (redelijk vermoeden van een) zedenmisdrijf
en doet daar zo nodig aangifte van. Het bestuur treedt hierbij onverwijld in contact
met de vertrouwensinspecteur.
• Artikel 3.41 WVO 2020: Het bestuur stelt voor het personeel een meldcode vast die aangeeft hoe met signalen
van huiselijk geweld of kindermishandeling wordt omgegaan. Daarnaast moet het bestuur
de kennis en het gebruik van de meldcode bevorderen.
• Artikel 3.40, eerste lid, sub a, WVO 2020: Het bestuur heeft beleid ten aanzien van de veiligheid van leerlingen en voert dat
ook uit.
• Artikel 3.40, eerste lid, sub b, WVO 2020: Het bestuur monitort de veiligheid van leerlingen met een instrument dat een representatief
en actueel beeld geeft.
• Artikel 3.40, eerste lid, sub c, WVO 2020: Het bestuur heeft de volgende taken belegd bij een persoon:
– coördinatie van het beleid in het kader van het tegengaan van pesten op school;
– fungeren als aanspreekpunt in het kader van pesten.
• Artikel 3.40, tweede lid, WVO 2020: Onder veiligheid, bedoeld in artikel 3.40, eerste lid, wordt de sociale, psychische
en fysieke veiligheid van leerlingen verstaan.
• Artikel 3.40, vierde lid, WVO 2020: Het bestuur zendt de resultaten van de monitor, nadat de resultaten beschikbaar
zijn, aan de inspectie.
• Artikel 2.2, eerste lid, WVO 2020: Het onderwijs richt zich op het bijbrengen van respect voor en kennis van de basiswaarden
van de democratische rechtsstaat. Dat omvat onder meer dat de school actie onderneemt
als er onvoldoende sprake is van een cultuur die in overeenstemming is met basiswaarden.
|
VS2. Schoolklimaat
De school heeft een schoolklimaat dat bijdraagt aan het ontwikkelen van sociale en
maatschappelijke competenties.
|
Basiskwaliteit
De school bereidt de leerlingen voor op het leven in de maatschappij. Zij creëert
daarvoor een oefenplaats die leerlingen ondersteunt bij het ontwikkelen van sociale
en maatschappelijke competenties. In de school doen leerlingen ervaring op met de
omgang met de basiswaarden van de democratische rechtsstaat en de pluriforme samenleving.
Het bestuur ziet erop toe dat de school zorg draagt voor een schoolklimaat dat in
overeenstemming is met de basiswaarden van de democratische rechtsstaat en bijdraagt
aan de bevordering daarvan.
Het personeel van de school is in zijn gedrag een voorbeeld voor de leerlingen: personeelsleden
leven de basiswaarden zichtbaar na.
De school stemt aanpak en aanbod af op de leerlingenpopulatie van de school en de
leefwereld van de leerlingen. Ook signaleert en corrigeert de school uitingen van
leerlingen die met de basiswaarden in strijd zijn.
|
Aanvullende ambities
• Zijn er aanvullende ambities voor het schoolklimaat en (hoe) worden deze gerealiseerd?
|
Wettelijke vereisten
• Artikel 2.2, eerste lid, WVO 2020: Het onderwijs bevordert actief burgerschap en sociale cohesie op doelgerichte en
samenhangende wijze, richt zich onder andere op het bijbrengen van respect voor en
kennis van de basiswaarden en het ontwikkelen van sociale en maatschappelijke competenties.
• Artikel 2.2, tweede lid, WVO 2020: Het bestuur draagt zorg voor een schoolcultuur die in overeenstemming is met de
basiswaarden van de democratische rechtsstaat en creëert een omgeving waarin leerlingen
worden gestimuleerd actief te oefenen met de omgang met deze waarden.
|
KWALITEITSGEBIED ONDERWIJSRESULTATEN (OR)
|
OR1. Resultaten
De school behaalt met haar leerlingen leerresultaten die ten minste in overeenstemming
zijn met de kenmerken van de leerlingenpopulatie.
|
Beschrijving
De leerresultaten liggen op het niveau dat op grond van de kenmerken van de leerlingenpopulatie
mag worden verwacht. Dit betekent dat de school zorgt dat zoveel mogelijk leerlingen
zonder vertraging het examen halen op het niveau dat past bij hun competenties.
|
Eisen die samenhangen met (aanvullende) ambities
• Artikel 1.4, tweede lid, WVO 2020: Het onderwijs is afgestemd op de voortgang in de ontwikkeling van leerlingen en
zij kunnen een ononderbroken ontwikkelingsproces doorlopen.
• Artikel 2.4 tot en met artikel 2.9 WVO 2020: De school bereidt de leerlingen voor op het vervolgonderwijs.
|
OR2. Sociale en maatschappelijke competenties
De leerlingen behalen sociale en maatschappelijke competenties op het niveau dat ten
minste in overeenstemming is met de verwachtingen van het vervolgonderwijs en de maatschappij.
|
Basiskwaliteit
De school heeft een goed beeld van de kenmerken van haar leerlingenpopulatie en heeft
ambitieuze verwachtingen over het niveau dat de leerlingen voor de sociale en maatschappelijke
competenties kunnen bereiken. Ze neemt de aansluiting op het vervolgonderwijs en de
maatschappij als uitgangspunt voor de competenties voor leerlingen.
De school onderbouwt welke resultaten ze op dit gebied wil bereiken. De school brengt
de resultaten op een betrouwbare en inzichtelijke manier in kaart. De school spant
zich zichtbaar in om ervoor te zorgen dat leerlingen die de school verlaten daaraan
voldoen. Daarmee laat de school zien dat zij haar doelstellingen voor deze competenties
behaald heeft.
|
Aanvullende ambities
• Zijn er aanvullende ambities voor de sociale en maatschappelijke competenties en
(hoe) worden deze gerealiseerd?
|
Wettelijke vereisten
• Artikel 2.4 tot en met artikel 2.9 WVO 2020 De school bereidt de leerlingen voor op het vervolgonderwijs.
• Artikel 2.2, eerste lid, WVO 2020: Het onderwijs richt zich herkenbaar op het ontwikkelen van de sociale en maatschappelijke
competenties die de leerling in staat stellen deel uit te maken van en bij te dragen
aan de pluriforme, democratische Nederlandse samenleving.
|
KWALITEITSGEBIED STUREN, KWALITEITSZORG EN AMBITIE (SKA)
|
SKA1. Visie, ambities en doelen
De school heeft een gedragen visie op goed onderwijs, heeft daarvoor ambities en doelen
en stuurt op het behalen daarvan.
|
Basiskwaliteit
De school heeft, als onderdeel van het stelsel van kwaliteitszorg, een gedragen visie,
ambities en doelen gericht op goed onderwijs die ervoor zorgen dat leerlingen een
ononderbroken ontwikkeling kunnen doorlopen. De schoolleiding vertaalt haar visie,
ambities en doelen in onderwijskundig beleid en stuurt daarop om de beoogde resultaten
te behalen. De schoolleiding beschrijft op welke manier ze zorgt voor het realiseren,
borgen en verbeteren van de onderwijskwaliteit en hoe ze de naleving van de wettelijke
eisen realiseert, onder meer op het gebied van de basisvaardigheden taal, rekenen
en burgerschap.
De schoolleiding sluit met haar visie, ambities en doelen aan op die van haar bestuur
en op de kenmerken van de leerlingenpopulatie van de school. Dit doet zij onder meer
door aan te geven hoe ze rekening houdt met (taal)achterstanden, de wettelijke opdracht
tot bevordering van burgerschap en specifieke leerbehoeften om bij te dragen aan gelijke
kansen voor alle leerlingen. Resultaten van eerdere evaluaties, interne en externe
dialoog zijn zichtbaar in de doelen voor het onderwijskundig beleid.
De schoolleiding richt de voorwaarden in om de onderwijskundige ambities en doelen
te bereiken, waaronder het personeelsbeleid en de organisatie van het onderwijs. Daarbij
is de interne verantwoordelijkheidsverdeling duidelijk.
|
Aanvullende ambities
• Zijn er aanvullende ambities in relatie tot de visie en doelen en (hoe) worden deze
gerealiseerd?
|
Wettelijke vereisten
• Artikel 2.34 WVO 2020: Het onderwijs wordt zodanig ingericht dat daarbij op structurele en herkenbare wijze
aandacht wordt besteed aan het bestrijden van achterstanden, in het bijzonder in de
beheersing van de Nederlandse taal.
• Artikel 2.2, eerste lid, WVO 2020: Het onderwijs bevordert actief burgerschap en sociale cohesie (kennis van en respect
voor basiswaarden en de ontwikkeling van sociale en maatschappelijke competenties).
• Artikel 2.87 WVO 2020: Het bestuur moet zorgen voor de kwaliteit van het onderwijs op een school. Onder
zorg dragen voor wordt in elk geval verstaan: het naleven van de wet en het uitvoeren
van het stelsel van kwaliteitszorg. Dat houdt onder andere in dat er toetsbare doelen
zijn geformuleerd.
• Artikel 2.88, tweede lid, WVO 2020: Het schoolplan bevat een beschrijving van het beleid met betrekking tot de kwaliteit
van het onderwijs dat binnen de school wordt gevoerd en omvat in elk geval het onderwijskundig
beleid, het personeelsbeleid en het stelsel van kwaliteitszorg.
• Artikel 2.89, eerste lid, WVO 2020: De beschrijving van het onderwijskundig beleid omvat in elk geval de inhoud van
het onderwijs, de eigen opdrachten voor het onderwijs, het pedagogisch-didactisch
klimaat en de veiligheid. Daarbij betrekt de school het schoolondersteuningsprofiel.
• Artikel 2.91 WVO 2020: De school moet door haar stelsel van kwaliteitszorg zorg dragen voor de ononderbroken
ontwikkeling van leerlingen en de afstemming van het onderwijs op de voortgang in
de ontwikkeling van leerlingen. Ook moet worden vastgesteld waar verbetermaatregelen
nodig zijn.
• Artikel 7.6 WVO 2020: Het bestuur stelt een managementstatuut vast waaruit de verantwoordelijkheidsverdeling
in de aansturing van de school blijkt.
|
SKA2. Uitvoering en kwaliteitscultuur
De school realiseert de doelen voor goed onderwijs, bevordert een kwaliteitscultuur,
zorgt voor randvoorwaarden en stuurt, waar nodig, tussentijds bij.
|
Basiskwaliteit
De school realiseert de doelen voor goed onderwijs, die voortkomen uit haar visie
en ambities. De schoolleiding zorgt daartoe voor een professionele en veilige leer-
en verbetercultuur in de school. Binnen deze kwaliteitscultuur geven schoolleiding
en het (bevoegd) onderwijspersoneel samen uitvoering aan het stelsel van kwaliteitszorg,
zodat de school als geheel gericht werkt aan het bereiken van de onderwijskundige
doelen. Waar nodig stuurt de schoolleiding tussentijds bij.
De schoolleiding zorgt ervoor dat de deskundigheidsbevordering van het personeel binnen
de gestelde doelen gestalte krijgt. Leraren(teams) oefenen daarbij de eigen verantwoordelijkheid
bij het inrichten van hun onderwijs uit.
De schoolleiding toont in haar sturing onderwijskundig leiderschap en zorgt voor een
gerichte inzet van middelen om gestelde doelen te realiseren, onder meer op het gebied
van de basisvaardigheden taal, rekenen en burgerschap. De school geeft uitvoering
aan het schoolondersteuningsprofiel. Zij werkt samen met andere scholen, het samenwerkingsverband
en andere organisaties, zodat geen leerling tussen wal en schip valt.
|
Aanvullende ambities
• Zijn er aanvullende ambities voor de sturing op uitvoering en kwaliteitscultuur
en (hoe) worden deze gerealiseerd?
|
Wettelijke vereisten
• Artikel 2.47 en artikel 2.41 WVO 2020: Voor leerlingen met extra ondersteuning werkt de school samen met het samenwerkingsverband
passend onderwijs en partners in de zorg.
• Artikel 2.41, tweede lid, WVO 2020: Het bestuur stelt ten minste eenmaal in de vier jaar het schoolondersteuningsprofiel
vast.
• Artikel 2.87 WVO 2020: Het bestuur moet zorgen voor de kwaliteit van het onderwijs op een school. Onder
‘zorg dragen voor’ wordt in elk geval verstaan: het naleven van de wet en het uitvoeren
van het stelsel van kwaliteitszorg. Dat houdt onder andere in dat het bestuur en de
scholen zicht hebben op de kwaliteit van het onderwijs. Daarbij moet het functioneren
van de kwaliteitscyclus centraal staan.
• Artikel 2.90 WVO 2020: Het schoolplan bevat een beschrijving van het personeelsbeleid. Dit personeelsbeleid
gaat in elk geval over hoe wordt voldaan aan de eisen van bevoegdheid en onderhoud
van bekwaamheid, de bijdrage van het personeel aan het onderwijskundig beleid, het
pedagogisch-didactisch handelen, de evenredige vertegenwoordiging van vrouwen in de
schoolleiding, bedoeld in artikel 32d, en de wijze waarop rekening wordt gehouden
met de inbreng van leerlingen op het beleid.
• Artikel 7.8, eerste tot en met derde lid, WVO 2020: De school dient leraren een zelfstandige verantwoordelijkheid te geven bij de beoordeling
van de onderwijsprestaties van leerlingen en voldoende zeggenschap waar het gaat om
het vakinhoudelijke, vakdidactische en pedagogische proces in de school. De afspraken
hierover worden vastgelegd in een professioneel statuut.
• Artikel 7.14 tot en met artikel 7.22 WVO 2020: Daar waar nog niet bevoegd wordt lesgegeven, moet het bestuur afspraken maken die
ertoe leiden dat de leraar de juiste bevoegdheid behaalt.
• Artikel 7.20 en artikel 7.37a WVO 2020: Het bestuur beschikt bij elk personeelslid waarvoor bekwaamheidseisen gelden over
geordende gegevens over de bekwaamheid en het onderhouden daarvan.
|
SKA3. Evaluatie, verantwoording en dialoog
De school evalueert en analyseert systematisch of zij de doelen realiseert en verantwoordt
zich daarover. Ze stelt, wanneer nodig, het schoolbeleid bij en betrekt interne en
externe belanghebbenden in een goed functionerende dialoog.
|
Basiskwaliteit
De schoolleiding evalueert, analyseert en beoordeelt als onderdeel van het stelsel
van kwaliteitszorg in hoeverre de doelen en het beleid worden gerealiseerd en informeert
het bestuur daarover. Zij haalt intern en extern actief informatie op om zicht te
krijgen op de uitvoering, de resultaten van het onderwijs voor de leerlingen en mogelijke
kansen en bedreigingen voor de verdere ontwikkeling van het onderwijs, onder meer
op het gebied van de basisvaardigheden taal, rekenen en burgerschap.
Voor een goede overdracht en om zicht te houden op het vervolgsucces van haar leerlingen,
onderhoudt de school contact met de scholen/instellingen waar deze naartoe uitstromen.
De schoolleiding organiseert tegenspraak. Daarvoor gaat zij actief een dialoog aan
met in ieder geval ouders, personeel, de (gemeenschappelijke) medezeggenschapsraad
((G)MR) en, wanneer van toepassing, leerlingen, gemeenten en/of (regionale)werkgevers.
De school informeert belanghebbenden minimaal jaarlijks op toegankelijke manier over
haar doelen en werkwijze, en over de resultaten die zij heeft behaald.
De schoolleiding analyseert en beoordeelt de uitkomsten van de evaluatie en verwerkt
deze wanneer nodig in het (verbeter)beleid, zodat dit bijdraagt aan ontwikkeling en
verbetering van het onderwijs. Daarnaast gebruikt de school de uitkomsten van de evaluatie
om de sturing te verbeteren. Zij maakt daarbij duidelijk welk effect de inbreng van
belanghebbenden heeft op het borgen en bijstellen van het schoolbeleid.
|
Aanvullende ambities
• Zijn er aanvullende ambities voor de evaluatie, verantwoording en dialoog en (hoe)
worden deze gerealiseerd?
|
Wettelijke vereisten
• Artikel 1.4, tweede lid, WVO 2020: Het onderwijs wordt zodanig ingericht dat de leerlingen een ononderbroken ontwikkelingsproces
kunnen doorlopen.
• Artikel 8 WMS: De (G)MR ontvangt tijdig alle inlichtingen van het bestuur die redelijkerwijs nodig
zijn om zijn taak te kunnen vervullen en ontvangt in elk geval bepaalde in de wet
beschreven informatie.
• Artikel 10 WMS: Het bestuur heeft in bepaalde gevallen voorafgaande instemming nodig van de (G)MR
voor elk besluit dat betrekking heeft op dat geval, bijvoorbeeld bij verandering van
de onderwijskundige doelstellingen van de school.
• Artikel 11 WMS: Het bestuur moet de (G)MR vooraf in de gelegenheid stellen om te adviseren over
besluiten bij bepaalde aangelegenheden, bijvoorbeeld bij de vaststelling of wijziging
van de hoofdlijnen van het meerjarig financieel beleid voor de school.
• Artikel 12 WMS: Het bestuur heeft voorafgaande instemming nodig van het personeelsdeel van de (G)MR
bij besluiten bij bepaalde aangelegenheden, bijvoorbeeld bij de vaststelling of wijziging
van de samenstelling van de formatie).
• Artikel 14 WMS: Het bestuur heeft voorafgaande instemming nodig van het ouder- en leerlingdeel van
de (G)MR over bepaalde besluiten, bijvoorbeeld over de vaststelling van de schoolgids.
• Artikel 2.87 en artikel 2.91 WVO 2020: Het bestuur zorgt voor de kwaliteit van het onderwijs op de scholen via een stelsel
van kwaliteitszorg. Dat houdt onder andere in dat er regelmatig wordt geëvalueerd
of deze doelen worden gehaald.
• Artikel 2.92 WVO 2020: De school maakt in de schoolgids duidelijk wat de doelen van het onderwijs zijn
en welke resultaten met het onderwijsleerproces worden bereikt. Dat geldt ook voor
de bevindingen ten aanzien van het stelsel van kwaliteitszorg, evenals de maatregelen
die naar aanleiding daarvan zijn getroffen. Ook leerlingen worden betrokken bij de
besluitvorming.
|
Bijlage 5 Waarderingskader vavo en particuliere zelfstandige exameninstellingen (B2)
In deze bijlage is het waarderingskader voor voortgezet algemeen volwassenenonderwijs
(vavo) en particuliere zelfstandige exameninstellingen (B2) opgenomen. De toelichting hierop
is te vinden in paragraaf 9.6.
KWALITEITSGEBIED BESTURING, KWALITEITSZORG EN AMBITIE (BKA)
|
BKA1. Visie, ambities en doelen
Het bestuur heeft een visie op kwaliteit, heeft hiervoor ambities en doelen opgesteld
en stuurt op het behalen daarvan.
|
Basiskwaliteit
Het bestuur heeft een visie op goed onderwijs en op de besturing daarvan. De visie
is concreet en passend vertaald naar ambities, doelen en daarmee samenhangend beleid
en is gericht op de ononderbroken ontwikkeling van leerlingen. Deze vertaling maakt
sturing mogelijk op de kwaliteit en resultaten van het onderwijs en de voorwaarden.
Daartoe is een stelsel van kwaliteitszorg ingericht dat het bestuur in staat stelt
de basiskwaliteit van het onderwijs te waarborgen.
De doelen betreffen in elk geval het zorg dragen voor de kwaliteit van het onderwijs,
waaronder de wettelijke vereisten voor het onderwijsaanbod, het onderwijsleerproces
en de wijze van afsluiten en diplomeren. De visie, ambities en doelen omvatten uitwerkingen
van eerdere evaluatieresultaten en resultaten van interne en externe dialoog.
Het bestuur zorgt er met betrokkenheid van de scholen voor dat de visie, ambities,
doelen en het beleid sturend zijn voor de verbetering van het onderwijs aan leerlingen.
Het bestuur richt de voorwaarden in om de doelen te bereiken voor het waarborgen van
de kwaliteit van het onderwijsproces, de diplomering, het schoolklimaat en de resultaten.
|
Aanvullende ambities
• Zijn er aanvullende ambities in relatie tot de visie en doelen en (hoe) worden deze
gerealiseerd?
|
Wettelijke vereisten
• Artikel 1.3.6, eerste lid, WEB: Het bestuur richt een stelsel van kwaliteitszorg in en verbetert aan de hand daarvan
het onderwijs.
• Artikel 1.3.6, tweede lid, WEB: Het bestuur maakt jaarlijks een verslag openbaar waarin in ieder geval de kwaliteit
van de examens is opgenomen.
• Artikel 1.4, tweede lid, WVO 2020: Het onderwijs wordt zodanig ingericht dat de leerlingen een ononderbroken ontwikkelingsproces
kunnen doorlopen en wordt afgestemd op de voortgang in de ontwikkeling van de leerlingen.
• Artikel 2.87 WVO 2020: Het bestuur moet zorgen voor de kwaliteit van het onderwijs op een school. Onder
‘zorg dragen voor’ wordt in elk geval verstaan: het naleven van de wet en het uitvoeren
van het stelsel van kwaliteitszorg.
• Artikel 2.87 en artikel 2.91 WVO 2020: Het bestuur zorgt voor de kwaliteit van het onderwijs op de scholen via een stelsel
van kwaliteitszorg. Dat houdt onder andere in dat er toetsbare doelen zijn geformuleerd.
• Artikel 2.88, 2.89 en 2.90 WVO 2020: Het bestuur zorgt ervoor dat alle scholen een schoolplan hebben. Het schoolplan
omvat in elk geval het onderwijskundig beleid, het personeelsbeleid en het stelsel
van kwaliteitszorg. Bij de beschrijving van het onderwijskundig beleid wordt het schoolondersteuningsprofiel
betrokken. Dit bevat een beschrijving van de voorzieningen die zijn getroffen voor
leerlingen die extra ondersteuning behoeven.
|
BKA2. Uitvoering en kwaliteitscultuur
Het bestuur realiseert samen met de opleidingen de doelen voor kwaliteit, bevordert
een kwaliteitscultuur, zorgt voor randvoorwaarden en stuurt, waar nodig, tussentijds
bij.
|
Basiskwaliteit
Het bestuur geeft als onderdeel van zijn stelsel van kwaliteitszorg met de opleidingen
effectief uitvoering aan de visie en de doelen voor onderwijskwaliteit. Aan de transparante,
integere kwaliteitscultuur is zichtbaar dat deze bijdraagt aan de gestelde doelen.
Het bestuur bevordert een op samenwerken, leren en verbeteren gerichte kwaliteitscultuur,
zodat de doelen en ambities gerealiseerd kunnen worden. Het bestuur zorgt ervoor dat
het onderwijskundig leiderschap op alle niveaus herkenbaar verankerd is in de organisatie.
Binnen de kwaliteitscultuur geeft het bestuur uitvoering aan kwaliteitszorg, gericht
op de kwaliteit van het onderwijs en de naleving van wettelijke voorschriften. Het
bestuur bewaakt en bevordert dat de uitvoering in overeenstemming is met het beleid,
zodat de (verbeter)doelen worden bereikt. Het bestuur houdt zicht op en stuurt daarop,
zo nodig, tussentijds bij.
Het bestuur komt haar verplichtingen na omtrent de onverwijlde overleg- en aangifteplicht
en zorgt ervoor dat een personeelslid het bestuur van een redelijk vermoeden van een
zedenmisdrijf onverwijld in kennis kan stellen. Het bestuur zorgt voor een doeltreffende
verwerking van interne en externe signalen en klachten.
Ook stelt het bestuur de examencommissie in en benoemt de leden.
|
Aanvullende ambities
• Zijn er aanvullende ambities voor de sturing op uitvoering en kwaliteitscultuur
en (hoe) worden deze gerealiseerd?
|
Wettelijke vereisten
• Artikel 1.3.6, eerste lid, WEB: De kwaliteit van het onderwijs wordt regelmatig beoordeeld, er worden maatregelen
en instrumenten gebruikt om te waarborgen dat het personeel zijn bekwaamheid onderhoudt.
• Artikel 7.4.5 WEB: Het bestuur zorgt voor een examencommissie die voldoet aan de inrichtingsvereisten.
• Artikel 7.4.8, vierde lid, WEB:Het bestuur zorgt ervoor dat de instelling beschikt over een toegankelijk en begrijpelijk
studentenstatuut waarin de rechten en plichten van de studenten zijn opgenomen en
stelt de actuele versie van het studentenstatuut voor de studenten beschikbaar. Het
bestuur bevordert voorts de kennis van het studentenstatuut. Het studentenstatuut
bevat in elk geval de bij wet bepaalde onderdelen, waaronder bijvoorbeeld een beschrijving
van de procedures voor de behandeling van klachten en geschillen, de nadere regels
over het bindend studieadvies en het beleid met betrekking tot verzuim, schorsing
en verwijdering van studenten.
• Artikel 7.5.7, eerste lid, WEB: Het bestuur stelt, al dan niet in samenwerking met een of meer bevoegde gezagsorganen
van andere instellingen, een geschillenadviescommissie in of sluit zich bij een dergelijke
commissie aan.
• Artikel 7.5.7, eerste lid, WEB: Het bestuur stelt, al dan niet in samenwerking met een of meer bevoegde gezagsorganen
van andere instellingen, een geschillenadviescommissie in of sluit zich bij een dergelijke
commissie aan.
• Artikel 2.87 en artikel 2.91 WVO 2020: Bestuur en schoolleiding zorgen ervoor dat de wet wordt nageleefd en dat er wanneer
nodig verbetermaatregelen komen voor de kwaliteit. Dat houdt onder andere in dat het
bestuur en de scholen zicht hebben op de kwaliteit van het onderwijs. Daarbij moet
het functioneren van de kwaliteitscyclus centraal staan.
• Artikel 2.88 en 2.90, artikel 7.3, 7.9 t/m 7.20 en artikel 7.37 en 7.37a WVO 2020: Het bestuur zorgt voor bevoegd personeel en maakt het onderhouden en uitbreiden
van de bekwaamheid mogelijk.
• Artikel 2.60d WVO 2020: Het bestuur stelt een onafhankelijke en deskundige examencommissie in.
• Artikel 3.39 WVO 2020 en artikel 1.3.8 WEB: Het bestuur houdt zich aan de wettelijke verplichtingen ten aanzien van het melden
van een mogelijk zedenmisdrijf en het overleggen daarover, en het aangifte doen in
het geval van een (redelijk vermoeden van een) zedenmisdrijf. Het bestuur treedt hierbij
onverwijld in contact met de vertrouwensinspecteur.
|
BKA3. Evaluatie, verantwoording en dialoog
Het bestuur evalueert en analyseert systematisch of het de doelen realiseert en verantwoordt
zich hierover. Het stelt indien nodig het beleid bij en betrekt daartoe interne en
externe belanghebbenden in een goed functionerende dialoog.
|
Basiskwaliteit
Het bestuur evalueert en beoordeelt als onderdeel van zijn stelsel van kwaliteitszorg
in hoeverre de ambities, de doelen en het beleid worden gerealiseerd. Op deze manier
krijgt het bestuur zicht op de gerealiseerde (financiële) kwaliteit en de resultaten
van het onderwijs aan leerlingen. Bij de evaluatie en beoordeling van het beleid en
de onderwijskwaliteit betrekt het bestuur interne en externe belanghebbenden en deskundigen
en gebruikt deze informatie bij de evaluatie en beoordeling. Op basis van de evaluatie
reageert het bestuur tijdig op kansen en bedreigingen, stelt wanneer nodig (verbeter)beleid
op en treft passende maatregelen om de kwaliteit van het onderwijs op de opleidingen
te borgen.
Het bestuur verantwoordt zich in het jaarverslag dat betrouwbaar is en dat voldoet
aan de wettelijke vereisten.
Het bestuur verantwoordt zich daarbij ten minste over het onderwijsaanbod, het onderwijsleerproces,
de wijze van afsluiten en diplomeren. De reflectie op de uitkomsten van de evaluatie
geeft voldoende inzicht in de effectiviteit van de besturing en uitvoering. Het bestuur
analyseert en beoordeelt de uitkomsten van de evaluatie en verantwoording. Vervolgens
verwerkt het bestuur deze wanneer nodig in bijstelling van ambities, (verbeter)doelen
en beleid of nieuwe ambities zodat de opbrengst van de dialoog bijdraagt aan ontwikkeling
en verbetering van het onderwijs en de sturing daarop.
|
Aanvullende ambities
• Zijn er aanvullende ambities voor de evaluatie, verantwoording en dialoog en (hoe)
worden deze gerealiseerd?
|
Wettelijke vereisten
• Artikel 1.3.6, eerste lid, WEB: Het bestuur betrekt bij de beoordeling van de onderwijskwaliteit ten minste het
oordeel van studenten en betrekt daarbij ook onafhankelijke en deskundigen en belanghebbenden.
• Artikel 1.3.6, tweede lid, WEB: Het bestuur maakt regelmatig een openbaar verslag over de beoordeling van de uitkomsten
van de beoordeling bedoeld in lid 1, en van het voorgenomen beleid in het licht van
de uitkomsten.
• Artikel 1.3.6, tweede lid, WEB: Het verslag over de kwaliteit van de examens wordt jaarlijks openbaar gemaakt.
|
KWALITEITSGEBIEDEN EN STANDAARDEN SCHOOLNIVEAU
|
OR
|
ONDERWIJSRESULTATEN
|
OP0
|
Basisvaardigheden1
|
OP1
|
Aanbod
|
OP2
|
Ontwikkeling en begeleiding
|
OP3
|
Pedagogisch-didactisch handelen
|
OP4
|
Onderwijstijd (alleen voor B2)
|
OP6
|
Afsluiting (alleen voor B2)
|
VS
|
VEILIGHEID EN SCHOOLKLIMAAT
|
VS1
|
Veiligheid
|
BA
|
BORGING EN AFSLUITING
|
BA1
|
Borging diplomering (alleen voor vavo)
|
BA2
|
Afsluiting (alleen voor vavo)
|
OR
|
ONDERWIJSRESULTATEN
|
OR1
|
Resultaten
|
SKA
|
STUREN, KWALITEITSZORG EN AMBITIE
|
SKA1
|
Visie, ambities en doelen
|
SKA2
|
Uitvoering en kwaliteitscultuur
|
SKA3
|
Evaluatie, verantwoording en dialoog
|
1 OP0 wordt niet beoordeeld bij vavo.
KWALITEITSGEBIED ONDERWIJSPROCES (OP)
|
OP0. Basisvaardigheden1
Het onderwijs in basisvaardigheden bereidt de studenten voor op het vervolgonderwijs,
de arbeidsmarkt en de samenleving.
|
Basiskwaliteit
Het onderwijsprogramma voor Nederlandse taal en rekenen is ten minste dekkend voor
de referentieniveaus of het rekenniveau die zijn vastgesteld voor de betreffende opleiding.
Het onderwijsprogramma voor burgerschap voldoet ten minste aan de eisen zoals die
in de dimensies beschreven staan.
De opleiding stelt de studenten in staat om zich de kennis en vaardigheden voor Nederlandse
taal, rekenen en burgerschap eigen te maken, die hen voorbereiden op het vervolgonderwijs,
de arbeidsmarkt en de samenleving.
De opleiding heeft voor het onderwijs in de basisvaardigheden Nederlandse taal, rekenen
en burgerschap een doelgericht en evenwichtig onderwijsprogramma. Het onderwijsprogramma
is afgestemd op de toetsing en examinering. Voor burgerschap geldt dat de opleiding
het onderwijsprogramma zo inricht, zodat de student aan de door de opleiding gestelde
eisen kan voldoen.
|
Aanvullende ambities:
• Zijn er aanvullende ambities voor het onderwijs in de basisvaardigheden en (hoe)
worden deze gerealiseerd?
|
Wettelijke vereisten:
• Artikel 2.2, eerste lid, WVO 2020: Het onderwijs bevordert actief burgerschap en sociale cohesie (kennis van en respect
voor basiswaarden en de ontwikkeling van sociale en maatschappelijke competenties).
• Artikel 1.3.5, sub b, WEB: Instellingen dragen zorg voor het aanbieden van doelmatige leerwegen en stemmen
daartoe in het bijzonder af tussen vavo-opleidingen en beroepsopleidingen.
• Artikel 7.1.2, tweede lid, WEB: Een beroepsopleiding is een onderwijstraject dat voor een student is ingericht overeenkomstig
de eisen van hoofdstuk 7, titel 2, en dat is gericht op het behalen van een kwalificatie
in het beroepsonderwijs alsmede een of meer daarbij behorende keuzedelen, ten bewijze
waarvan een diploma wordt uitgereikt.
• Artikel 7.2.7, eerste lid, WEB: Beroepsopleidingen zijn zodanig ingericht dat studenten de kwalificatie en daarbij
behorende keuzedelen binnen de vastgestelde studieduur kunnen bereiken en dat het
onderwijsprogramma evenwichtig is ingedeeld, alsmede voldoende begeleide onderwijsuren
en uren beroepspraktijkvorming omvat.
• Artikel 7.2.7, vijfde lid, WEB: Het onderwijsprogramma omvat alle onderwijsactiviteiten gericht op het bereiken
van de onderwijs- en vormingsdoelen van de opleiding, waaraan door de student wordt
deelgenomen onder verantwoordelijkheid en toezicht van het bestuur en bestaat uitsluitend
uit voldoende begeleide onderwijsuren en beroepspraktijkvorming.
• Artikel 7.4.2, tweede lid, WEB: Het examen omvat een onderzoek naar de kennis, het inzicht, de vaardigheden en,
in voorkomende gevallen, de beroepshoudingen die de examinandus zich bij voltooiing
van de opleiding moet hebben eigen gemaakt, alsmede de beoordeling van de uitkomsten
van dat onderzoek aan de hand van de eindtermen of aan de hand van de kwalificatie-eisen
in het kwalificatiedossier en de eisen van het keuzedeel of de keuzedelen.
• Artikel 7.4.8, eerste lid, WEB: Het bestuur zorgt voor een goede organisatie en kwaliteit van het onderwijsprogramma
en de examinering.
• Artikel 3, eerste lid, tweede lid, aanhef en onderdeel a (taal), b (rekenen) en c
(burgerschap), vierde lid en bijlage I (dimensies), Examen- en kwalificatiebesluit WEB: Nederlandse taal, rekenen en burgerschap zijn generieke examenonderdelen. Wat betreft
burgerschap stelt het bevoegd gezag de eisen vast waaraan de student moet voldoen
met inachtneming van het kwalificatiedossier.
|
OP1. Aanbod
Het aangeboden onderwijsprogramma bereidt de leerlingen2 voor op de beroepspraktijk, het vervolgonderwijs en de samenleving.
|
Basiskwaliteit
De school biedt een onderwijsprogramma dat is toegespitst op de doelgroep en het diploma
waartoe de school3 opleidt. Het aanbod is dekkend voor examenprogramma’s. Het aanbod bereidt de leerlingen
inhoudelijk goed voor op het vervolgonderwijs en kent een evenwichtige opbouw en samenhang.
Het aanbod is zodanig dat leerlingen een ononderbroken ontwikkeling kunnen doorlopen.
Onder aanbod verstaan we alle lesinhouden, ook die digitaal zijn of online aangeboden
worden. Dit aanbod omvat mede activiteiten op het gebied van loopbaanoriëntatie en
-begeleiding (LOB). Het aanbod sluit aan bij het (taal)niveau en de onderwijsbehoeften
van de leerlingen. Het aanbod biedt mogelijkheden voor maatwerk waaronder verdieping
en verbreding. De school legt de lesdoelen en de opbouw van het aanbod vast (in het
schoolplan) en de leerlingen en ouders worden daarover tijdig geïnformeerd.
B2-instellingen dienen ook aan het volgende te voldoen voor het voldoen aan basiskwaliteit:
De school biedt een breed en op de kerndoelen gebaseerd aanbod dat ook de referentieniveaus
taal en rekenen omvat. Stages kunnen, met name in het vmbo, onderdeel uitmaken van
het aanbod. Wanneer een school stages aanbiedt, zorgt ze ervoor dat de inhoud en vormgeving
van de stage bijdragen aan de voorbereiding van de leerling op het vervolgonderwijs
en de samenleving.
|
Aanvullende ambities
Zijn er aanvullende ambities voor het aanbod en (hoe) worden deze gerealiseerd?
|
Wettelijke vereisten
• Artikel 2 en artikel 3, Besluit referentieniveaus Nederlandse taal en rekenen, jo. artikel 2, Wet referentieniveaus Nederlandse taal en rekenen: Het onderwijs neemt de referentieniveaus van taal en rekenen als uitgangspunt.
• Artikel 1.4, tweede lid, WVO 2020: Het onderwijs is afgestemd op de voortgang in de ontwikkeling van leerlingen en
zij kunnen een ononderbroken ontwikkelingsproces doorlopen.
• Artikel 2.32 WVO 2020: Het onderwijsprogramma in het voortgezet onderwijs kan een maatschappelijke stage
omvatten.
• Artikel 2.13 en 2.14, eerste lid, WVO 2020: Het onderwijsaanbod voor de eerste twee leerjaren voldoet aan de kerndoelen en is
samenhangend ingericht.
• Artikel 2.89 WVO 2020: Het schoolplan bevat de uitwerking van de wettelijke opdrachten voor de uitgangspunten,
doelstellingen en inhoud van het onderwijs.
• Bijlage 3 Regeling examenprogramma’s voortgezet onderwijs: De kandidaat is in staat zijn eigen loopbaanontwikkeling vorm te geven. Hij doet
dat met een oriëntatie op een toekomstige opleiding en (loop)baan door middel van
reflectie op het eigen handelen en reflectie op ervaringen.
• Artikel 1.2.1, tweede lid, WEB: Het beroepsonderwijs bevordert de algemene vorming en de persoonlijke ontplooiing
van de studenten en draagt bij tot het maatschappelijk functioneren.
• Artikel 1.3.5, sub c, jo. artikel 6.1.3a, eerste lid, sub c, jo., WEB: Kennis van de (regionale) arbeidsmarkt is noodzakelijk om aspirant-studenten over
het arbeidsmarktperspectief van de opleiding te kunnen informeren en loopbaanoriëntatie
en -begeleiding te kunnen bieden.
• Artikel 3, eerste lid, tweede lid, aanhef en onderdeel c (loopbaan), vierde lid en bijlage I, Examen- en kwalificatiebesluit WEB: Loopbaan is een generiek examenonderdeel. Wat betreft loopbaan stelt het bevoegd
gezag de eisen vast waaraan de student moet voldoen met inachtneming van het kwalificatiedossier.
• Artikel 6.1.3a, eerste lid, WEB: Het bevoegd gezag verstrekt de in dit lid genoemde informatie aan aspirant-studenten
van beroepsopleidingen.
• Artikel 7.1.2, tweede lid, WEB: Een beroepsopleiding is een onderwijstraject dat voor een student is ingericht overeenkomstig
de eisen van hoofdstuk 7, titel 2, en dat is gericht op het behalen van een kwalificatie
in het beroepsonderwijs alsmede een of meer daarbij behorende keuzedelen, ten bewijze
waarvan een diploma wordt uitgereikt.
• Artikel 7.2.4a WEB: Het bestuur stelt de studieduur van de opleiding vast met inachtneming van de gestelde
regels.
• Artikel 7.2.6, tweede lid, WEB: Als er voor een beroepsopleiding wettelijke beroepsvereisten zijn vastgesteld, worden
studenten in de gelegenheid gesteld om hieraan te voldoen.
• Artikel 7.2.7, vijfde lid, WEB: Het onderwijsprogramma omvat alle onderwijsactiviteiten gericht op het bereiken
van de onderwijs- en vormingsdoelen van de opleiding, waaraan door de student wordt
deelgenomen onder verantwoordelijkheid en toezicht van het bestuur en bestaat uitsluitend
uit voldoende begeleide onderwijsuren en beroepspraktijkvorming.
• Artikel 7.2.7, eerste lid, WEB: Beroepsopleidingen zijn zodanig ingericht dat studenten de kwalificatie en daarbij
behorende keuzedelen binnen de vastgestelde studieduur kunnen bereiken en dat het
onderwijsprogramma evenwichtig is ingedeeld, alsmede voldoende begeleide onderwijsuren
en uren beroepspraktijkvorming omvat.
• Artikel 7.4.8, eerste lid, WEB: Het bestuur zorgt voor een goede organisatie en kwaliteit van het onderwijsprogramma
en de examinering.
• Artikel 7.4.8, tweede lid, WEB: Studenten worden tijdig geïnformeerd over het onderwijsprogramma, de examens en
het ondersteuningsaanbod voor gehandicapte studenten die extra ondersteuning behoeven.
• Artikel 7.4.8, lid 2a, WEB: De onderwijs- en examenregeling omvat in elk geval de bij wet bepaalde onderdelen.
|
OP2. Ontwikkeling en begeleiding
De school zorgt voor een passende intake en plaatsing. De opleiding houdt de ontwikkeling
en voortgang van de leerlingen in de gaten en biedt waar nodig passende begeleiding
en extra ondersteuning.
|
Basiskwaliteit
Leerlingen worden voorafgaand aan de aanmelding zo voorgelicht dat zij in staat zijn
een passende opleiding te kiezen. De opleiding stemt daartoe, indien van toepassing,
af met voorafgaand onderwijs. De school verzamelt vanaf binnenkomst informatie over
de kennis en vaardigheden van haar leerlingen. Het verzamelen van (toets)informatie
gebeurt systematisch en zorgvuldig. De school vergelijkt de informatie met de verwachte
ontwikkeling van de leerling. Dit maakt het mogelijk om het onderwijs af te stemmen
op de onderwijsbehoefte van zowel groepen als individuele leerlingen, zodat zij een
ononderbroken ontwikkeling kunnen doormaken.
Wanneer individuele of groepen leerlingen niet genoeg lijken te profiteren van het
onderwijs, analyseert de school waar de ontwikkeling stagneert en wat mogelijke verklaringen
hiervoor zijn. Vervolgens bepaalt zij wat er nodig is om op eventuele achterstanden
of voorsprongen in de ontwikkeling van leerlingen in te spelen. De school biedt de
begeleiding vervolgens gestructureerd aan.
De leerlingen krijgen daarmee de begeleiding die zij nodig hebben om het onderwijsprogramma
beter te kunnen doorlopen. Gedurende de studieloopbaan vindt er gestructureerde en
zorgvuldige voortgangsbegeleiding plaats. Daarbij staat de behoefte van de leerling
in combinatie met de eindtermen centraal.
De opleiding informeert leerlingen (en indien van toepassing ouders/verzorgers) volledig
en tijdig over de mogelijkheden voor extra ondersteuning.
|
Aanvullende ambities
Zijn er aanvullende ambities voor het pedagogisch-didactisch handelen en (hoe) worden
deze gerealiseerd?
|
Wettelijke vereisten
• Artikel 1.4, tweede lid WVO 2020: Het onderwijs is afgestemd op de voortgang in de ontwikkeling van leerlingen en
zij kunnen een ononderbroken ontwikkelingsproces doorlopen.
• Artikel 7.1.2, derde lid, WEB: Een opleiding is een samenhangend geheel van onderwijseenheden gericht op de verwezenlijking
van eindtermen of het behalen van een diploma of onderdelen daarvan.
• Artikel 7.3.4 eerste lid, WEB: Opleidingen vavo omvatten het onderwijs dat noodzakelijk is voor het behalen van
het diploma mavo, havo of vwo.
• Artikel 7.4.8, eerste lid, WEB, jo. artikel 7.4.11, zesde lid, WEB: De instelling dient te zorgen voor een goede organisatie en kwaliteit van het onderwijsprogramma
en de examinering.
• Artikel 2.89 en 2.90 WVO 2020: De school heeft haar beleid over het pedagogisch-didactisch handelen in het schoolplan
geformuleerd.
|
OP3. Pedagogisch-didactisch handelen
Het pedagogisch-didactisch handelen van de leraren4 stelt leerlingen in staat om te leren en zich te ontwikkelen.
|
Basiskwaliteit
De beoogde pedagogisch-didactische visie van de school is zichtbaar in het dagelijks
handelen van de leraren. De leraren plannen en structureren hun handelen met behulp
van informatie die zij over leerlingen hebben. Zij maken pedagogische en didactische
keuzes en stemmen daarbij het niveau van hun onderwijs af op het beoogde eindniveau
van de leerlingen. De leerstof omvat kennis, vaardigheden en attitudes en wordt in
een logische opbouw aangeboden. De leraren creëren een pedagogisch en didactisch passend
en stimulerend leerklimaat, waardoor leerlingen actief en betrokken zijn. Met geschikte
opdrachten en heldere uitleg structureren de leraren het onderwijsaanbod zo dat de
leerlingen zich het leerstofaanbod eigen kunnen maken. Leraren hebben hoge verwachtingen
van leerlingen en geven leerlingen feedback op hun leerproces. De leraren stemmen
de instructies, begeleiding, opdrachten en onderwijstijd doelgericht af op de onderwijsbehoeften
van groepen en individuele leerlingen, inclusief op de sociale en maatschappelijke
competenties. De afstemming is zowel gericht op (pedagogische) ondersteuning als op
uitdaging, afhankelijk van de onderwijsbehoeften van leerlingen
|
Aanvullende ambities
Zijn er aanvullende ambities voor het pedagogisch-didactisch handelen en (hoe) worden
deze gerealiseerd?
|
Wettelijke vereisten
• Artikel 1.4, tweede lid, WVO 2020: Het onderwijs is afgestemd op de voortgang in de ontwikkeling van leerlingen en
zij kunnen een ononderbroken ontwikkelingsproces doorlopen.
• Artikel 7.1.2, derde lid, WEB: Een opleiding is een samenhangend geheel van onderwijseenheden gericht op de verwezenlijking
van eindtermen of het behalen van een diploma of onderdelen daarvan.
• Artikel 7.3.4 eerste lid, WEB: Opleidingen vavo omvatten het onderwijs dat noodzakelijk is voor het behalen van
het diploma mavo, havo of vwo.
• Artikel 7.4.8, eerste lid, WEB, jo. artikel 7.4.11, zesde lid, WEB: De instelling dient te zorgen voor een goede organisatie en kwaliteit van het onderwijsprogramma
en de examinering.
• Artikel 4.1a.1, eerste lid, WEB en artikel 7.8, eerste lid, WVO 2020: De docent draagt verantwoordelijkheid voor het vakinhoudelijke, vakdidactische en
pedagogische proces in de instelling.
• Artikel 2.2, eerste lid, WVO 2020: Het onderwijs bevordert actief burgerschap en sociale cohesie (kennis en respect
voor basiswaarden en de ontwikkeling van sociale en maatschappelijke competenties).
• Artikel 2.89 en 2.90 WVO 2020: De school heeft haar beleid over het pedagogisch-didactisch handelen in het schoolplan
geformuleerd.
|
OP4 Onderwijstijd (alleen voor B2)
De leerlingen krijgen voldoende tijd om zich het aanbod eigen te maken.
|
Basiskwaliteit
De school biedt een programma aan dat voldoet aan de wettelijk verplichte onderwijstijd.
De school stelt daartoe vast welke activiteiten onder de onderwijstijd vallen. De
school plant de onderwijsactiviteiten weloverwogen over het schooljaar en deze worden
uitgevoerd onder verantwoordelijkheid van bevoegde leraren.
De school verdeelt de tijd zodanig over de vakken dat leerlingen in staat zijn het
verplichte onderwijsprogramma tot zich te nemen. De school heeft beleid om ongeoorloofd
verzuim en voortijdig schoolverlaten van leerlingen tegen te gaan, zodat ook op leerling
niveau gestreefd wordt om de onderwijstijd te behalen.
|
Aanvullende ambities
Zijn er aanvullende ambities voor de realisatie van onderwijstijd en (hoe) worden
deze gerealiseerd?
|
Wettelijke vereisten
• Artikel 2.38 WVO 2020: De school verzorgt minimaal het wettelijk verplichte aantal uren en dagen onderwijs.
• Artikel 2.38, vijfde lid, WVO 2020: De onderwijstijd wordt ingevuld met activiteiten die worden verzorgd in het onderwijsprogramma.
• Artikel 2.38, elfde lid, WVO 2020: Voor het afwijken van de onderwijstijd vraagt het bestuur in bepaalde gevallen instemming
van de inspectie.
• Artikel 7.8 tot en met artikel 7.13a WVO 2020: Bij onderwijstijd moet het gaan om (onderwijs)activiteiten die worden verzorgd onder
verantwoordelijkheid van diegenen die op grond van deze artikelen onderwijs mogen
verzorgen.
|
OP6. Afsluiting (alleen voor B2)
De opleiding onderbouwt dat de leerling voldaan heeft aan de voorwaarden voor het
diploma of een certificaat.
|
Basiskwaliteit
De opbouw en inrichting van de afsluiting kent samenhang met het onderwijsprogramma
en voldoen aan de voorwaarden voor een betrouwbare diplomering en certificering en
sluiten aan op de onderwijsvisie van het team.
De school zorgt ervoor dat alle leerlingen goed worden voorbereid op de afsluiting
van het onderwijs.
De school heeft een Programma van Toetsing en Afsluiting (PTA) en een examenreglement,
die beide voldoen aan de eisen van de wetgeving. Met deze documenten maakt de school
tijdig aan leerlingen en ouders duidelijk hoe het schoolexamen en het centraal examen
georganiseerd zijn, welke regels daarbij gelden en welke maatregelen de school hanteert
bij leerlingen die zich niet aan de regels houden. Ook moet duidelijk zijn welke examens
leerlingen op welke manier kunnen herkansen, welke stof wanneer wordt geëxamineerd,
hoe het examen meeweegt en welke vrijstellingen gelden. De examinering verloopt volgens
het PTA en het examenreglement.
|
Aanvullende ambities
Zijn er aanvullende ambities voor de afsluiting en (hoe) worden deze gerealiseerd?
|
Wettelijke vereisten
• Artikel 2.51, derde lid, WVO 2020: De directeur en de examinatoren van de school nemen onder verantwoordelijkheid van
het bestuur het (deel)eindexamen af. De directeur van de school wijst een personeelslid
aan als secretaris van het eindexamen; deze is ook secretaris van de deeleindexamens.
• Artikel 2.51a WVO 2020: De directeur van de school wijst een personeelslid aan als secretaris van het eindexamen;
deze is ook secretaris van de deeleindexamens.
• Artikel 2.60, eerste en tweede lid, WVO 2020: Het bestuur stelt een examenreglement en een PTA vast waarin in elk geval de voorgeschreven
onderdelen moeten zijn opgenomen.
• Artikel 2.60, vijfde lid, WVO 2020: Deze beide documenten moeten voor 1 oktober worden toegezonden aan de inspectie
en verstrekt worden aan de examenkandidaten.
• Artikel 2.60d WVO 2020: Het bestuur stelt een of meerdere onafhankelijke en deskundig functionerende examencommissie(s)
in ten behoeve van de kwaliteit van de toetsing en de examinering op de school, waarbij
voldaan wordt aan de specifieke vereisten die dit artikel noemt.
• Artikel 2.60e WVO 2020 De examencommissie heeft tot doel het borgen van de kwaliteit van de toetsing en
de examinering en van het afsluitend karakter van het schoolexamen.
• Artikel 7.4.11, WEB: Het bestuur dient te zorgen voor een goede organisatie en kwaliteit van het onderwijsprogramma
en de examinering.
• Artikel 2.60, eerste en tweede lid, WVO 2020: Het bestuur stelt een examenreglement en een PTA vast waarin in elk geval de voorgeschreven
onderdelen moeten zijn opgenomen.
• Artikel 2.60, vijfde lid, WVO 2020: Deze beide documenten moeten voor 1 oktober worden toegezonden aan de inspectie
en verstrekt aan de examenkandidaten.
|
1 OP0 wordt niet beoordeeld bij vavo.
2 In plaats van leerlingen kan hier ook studenten worden gelezen.
3 In plaats van ‘scholen’ kan ook ‘afdelingen vavo’ gelezen worden.
4 In plaats van leraren kan ook docenten worden gelezen.
KWALITEITSGEBIED VEILIGHEID EN SCHOOLKLIMAAT (VS)
|
VS1. Veiligheid
De opleiding zorgt voor een veilige omgeving voor leerlingen.
|
Basiskwaliteit
De school zorgt voor een veilig leer- en werkklimaat. Ze biedt veiligheid bij incidenten
en zorgt voor fysieke veiligheid. Van de school mag worden verwacht dat zij inzicht
heeft in de fysieke en sociale veiligheid(sbeleving) van de leerlingen, hier beleid
op voert en effectief handelt bij signalen die de sociale en/of fysieke veiligheid
bedreigen.
De school hanteert de meldcode Huiselijk geweld en kindermishandeling. Daarnaast komt
zij de verplichtingen na rond het melden, overleggen en aangifte doen van zedenmisdrijven.
B2-instellingen dienen ook aan het volgende te voldoen voor het voldoen aan basiskwaliteit:
De school monitort de veiligheidsbeleving en het welbevinden van de leerlingen ten
minste jaarlijks met een gestandaardiseerd instrument. De school heeft een veiligheidsbeleid
beschreven, dat bestaat uit een samenhangende set van maatregelen. Het beleid is gericht
op het voorkomen, afhandelen, registreren en evalueren van incidenten, en de school
voert dat beleid ook uit. Als de uitkomsten van de monitoring daartoe aanleiding geven,
treft de school maatregelen om de situatie te verbeteren. De school voorkomt (digitaal)
pesten, agressie en geweld in elke vorm en treedt zo nodig snel en adequaat op. Dat
geldt ook bij uitingen die strijdig zijn met basiswaarden van de democratische rechtsstaat,
zoals discriminatie en onverdraagzaamheid. De school heeft een persoon aangesteld
die voor ouders en leerlingen het aanspreekpunt is in geval van pesten en die het
beleid tegen pesten coördineert.
|
Aanvullende ambities
Zijn er aanvullende ambities voor de veiligheid en (hoe) worden deze gerealiseerd?
|
Wettelijke vereisten
• Artikel 1.3.6 WEB: De instelling dient een stelsel van kwaliteitszorg in te richten en daarbij onder
andere het oordeel van de studenten te betrekken.
• Artikel 1.3.9 WEB: Het bestuur stelt voor het personeel een meldcode vast die aangeeft hoe met signalen
van huiselijk geweld of kindermishandeling wordt omgegaan.
• Artikel 3.39 WVO 2020: Het bestuur houdt zich aan de wettelijke verplichtingen ten aanzien van het melden,
overleggen en aangifte doen in het geval van een (redelijk vermoeden van een) zedenmisdrijf.
Het bestuur treedt hierbij onverwijld in contact met de vertrouwensinspecteur.
• Artikel 3.41 WVO 2020: Het bestuur stelt voor het personeel een meldcode vast die aangeeft hoe met signalen
van huiselijk geweld of kindermishandeling wordt omgegaan. Daarnaast moet het bestuur
de kennis en het gebruik van de meldcode bevorderen.
• Artikel 3.40, eerste lid, sub a, WVO 2020: Het bestuur heeft beleid ten aanzien van de veiligheid van leerlingen en voert dat
ook uit.
• Artikel 3.40, eerste lid, sub b, WVO 2020: Het bestuur monitort de veiligheid van leerlingen met een instrument dat een representatief
en actueel beeld geeft.
• Artikel 3.40, eerste lid, sub c, WVO 2020: Het bestuur heeft de volgende taken belegd bij een persoon:
° coördinatie van het beleid in het kader van het tegengaan van pesten op school;
° fungeren als aanspreekpunt in het kader van pesten.
• Artikel 3.40, tweede lid, WVO 2020: Onder veiligheid, bedoeld in artikel 3.40, eerste lid, wordt verstaan de sociale,
psychische en fysieke veiligheid van leerlingen.
• Artikel 7.4.8, eerste lid, WEB, jo. artikel 7.4.11, zesde lid, WEB: Het bestuur dient te zorgen voor een goede organisatie en kwaliteit van het onderwijsprogramma
en de examinering.
• Artikel 8a.2.2, derde lid, sub k, WEB: De deelnemersraad heeft instemmingsbevoegdheid met betrekking tot voorgenomen beslissingen
van het bestuur ten aanzien van regels op het gebied van veiligheid, gezondheid en
welzijn voor zover deze de deelnemers betreffen.
|
KWALITEITSGEBIED BORGING EN AFSLUITING (BA)
|
BA1. Borging diplomering (alleen voor vavo)
De examencommissie borgt deugdelijke diplomering.
|
Basiskwaliteit
Het onafhankelijk en deskundig functioneren van de examencommissie is voldoende gewaarborgd
door het bestuur.
De examencommissie stelt op objectieve en deskundige wijze vast of een leerling voldoet
aan de voorwaarden voor het verkrijgen van een diploma of een certificaat. Zij bewaakt,
monitort en analyseert de kwaliteit van de processen die hieraan ten grondslag liggen.
Hierdoor zijn het niveau, de complexiteit en de inhoud van de door de leerling geleverde
prestaties, afgestemd op de examenprogramma’s geborgd.
De examencommissie borgt in alle fasen van de afsluiting en diplomering de deskundigheid
van de betrokken personen.
De examencommissie bewaakt op cyclische wijze haar eigen werkwijze en kwaliteit met
betrekking tot de borging van de afsluiting en diplomering en certificering voor de
opleidingen waarvoor zij verantwoordelijk is. Zij geeft betekenis aan de uitkomsten
hiervan en acteert hierop. Hierbij betrekt zij eventueel onafhankelijke deskundigen.
In voorkomende gevallen worden verbetermaatregelen genomen en wordt toegezien op de
realisatie ervan. Hierover wordt jaarlijks verslag gedaan.
De examencommissie borgt de kwaliteit van het PTA en van het examenreglement. Tevens
geeft zij op deugdelijke gronden vrijstellingen voor examenonderdelen.
|
Aanvullende ambities
• Zijn er aanvullende ambities voor de borging van de diplomering en (hoe) worden
deze gerealiseerd?
|
Wettelijke vereisten
• Artikel 1.3.6, tweede lid, WEB: Openbaarmaking van een jaarverslag waarin de beoordeling en het voorgenomen beleid
op grond van die beoordeling omtrent de kwaliteit van de examinering zijn opgenomen.
• Artikel 2.51, derde lid, WVO 2020: De directeur en de examinatoren van de school nemen onder verantwoordelijkheid van
het bestuur het (deel)eindexamen af. De directeur van de school wijst een personeelslid
aan als secretaris van het eindexamen; deze is ook secretaris van de deeleindexamens.
• Artikel 2.54 WVO 2020: De minister stelt examenprogramma’s vast waarin de examenstof voor het schoolexamen
en het centraal examen is vastgelegd.
• Artikel 2.54 en 2.57 WVO 2020, artikel 3.1 t/m 3.7 Uitvoeringsbesluit WVO 2020 en artikel 3.64 en 3.65 WVO 2020: De examencommissie gaat pas over tot het afgeven van vrijstellingen en/of diploma’s
of certificaten, als de student voldoet aan de vereisten.
• Artikel 7.4.5, derde lid, jo. artikel 7.4.11, tweede lid, WEB: Het bestuur zorgt ervoor dat het onafhankelijk en deskundig functioneren van de
examencommissie is geborgd.
• Artikel 7.4.5a WEB: De examencommissie heeft minimaal een aantal taken, waaronder het op een objectieve
en deskundige manier vaststellen of een deelnemer voldoet aan de voorwaarden voor
een diploma.
• Artikel 7.4.8, eerste lid, jo. artikel 7.4.11, zesde lid, WEB: Het bestuur dient te zorgen voor een goede organisatie en kwaliteit van het onderwijsprogramma
en de examinering.
• Artikel 2.60, eerste en tweede lid, WVO 2020: Het bestuur stelt een examenreglement en een PTA vast, waarin in elk geval de voorgeschreven
onderdelen moeten zijn opgenomen.
• Artikel 2.60, vijfde lid, WVO 2020: Deze beide documenten moeten voor 1 oktober worden toegezonden aan de inspectie
en verstrekt aan de examenkandidaten.
• Artikel 3.11 Uitvoeringsbesluit WVO 2020: Het schoolexamen bestaat uit een examendossier. Het examendossier is het geheel
van de onderdelen van het schoolexamen zoals gedocumenteerd in een door het bestuur
gekozen vorm.
• Artikel 2.60d WVO 2020: Het bestuur stelt een onafhankelijke en deskundige examencommissie in.
• Artikel 2.60e WVO 2020: De examencommissie borgt de kwaliteit van de toetsing en examinering.
|
BA2. Afsluiting (alleen voor vavo)
De opleiding1 onderbouwt dat de leerling voldaan heeft aan de voorwaarden voor het diploma of een
certificaat.
|
Basiskwaliteit
De opbouw en inrichting van de afsluiting kent samenhang met het onderwijsprogramma
en voldoet aan de voorwaarden voor een betrouwbare diplomering, certificering en sluit
aan op de onderwijsvisie van het team.
De school zorgt ervoor dat alle leerlingen goed worden voorbereid op de afsluiting
van het onderwijs.
De school heeft een Programma van Toetsing en Afsluiting (PTA) en een examenreglement
die beide voldoen aan de eisen van de wetgeving. Met deze documenten maakt de school
tijdig aan leerlingen en ouders duidelijk hoe het schoolexamen en het centraal examen
georganiseerd zijn, welke regels daarbij gelden en welke maatregelen de school hanteert
bij leerlingen die zich niet aan de regels houden. Ook moet duidelijk zijn welke examens
leerlingen op welke manier kunnen herkansen, welke stof wanneer wordt geëxamineerd,
hoe het examen meeweegt en welke vrijstellingen gelden. De examinering verloopt volgens
het PTA en het examenreglement.
|
Aanvullende ambities
Zijn er aanvullende ambities voor de afsluiting en (hoe) worden deze gerealiseerd?
|
Wettelijke vereisten
• Artikel 2.51, derde lid, WVO 2020: De directeur en de examinatoren van de school nemen onder verantwoordelijkheid van
het bestuur het (deel)eindexamen af.
• Artikel 2.51a WVO 2020: De directeur van de school wijst een personeelslid aan als secretaris van het eindexamen;
deze is ook secretaris van de deeleindexamens.
• Artikel 2.51a, derde lid, WVO 2020: De examensecretaris ondersteunt de directeur bij het organiseren en afnemen van
het eindexamen of deeleindexamen. Ook ondersteunt de examensecretaris de directeur
bij de correcte uitvoering van het examenreglement en het programma van toetsing en
afsluiting.
• Artikel 2.51a, vierde lid, WVO 2020: De directeur moet een duidelijke taakomschrijving voor de examensecretaris vaststellen.
• Artikel 7.4.8, eerste lid, WEB: Het bestuur heeft de plicht om te zorgen voor een goede organisatie en kwaliteit
van het onderwijsprogramma en de examinering.
• Artikel 7.4.8, tweede lid, WEB: Studenten worden tijdig geïnformeerd over het onderwijsprogramma en de examens.
• Artikel 7.4.11 WEB: Het bestuur dient te zorgen voor een goede organisatie en kwaliteit van het onderwijsprogramma
en de examinering.
• Artikel 2.60, eerste en tweede lid, WVO 2020: Het bestuur stelt een examenreglement en een PTA vast, waarin in elk geval de voorgeschreven
onderdelen moeten zijn opgenomen.
Artikel 2.60, vijfde lid, WVO 2020: Deze beide documenten moeten voor 1 oktober worden toegezonden aan de inspectie
en verstrekt aan de examenkandidaten.
|
1 Waar we opleiding schrijven, kan ook team worden gelezen.
KWALITEITSGEBIED ONDERWIJSRESULTATEN (OR)
|
OR1. Resultaten
De school behaalt met haar leerlingen leerresultaten die ten minste in overeenstemming
zijn met de gestelde norm.1
|
Basiskwaliteit
De leerresultaten liggen op het niveau dat op grond van de kenmerken van de leerlingenpopulatie
mag worden verwacht. Dit betekent dat de gemiddelde eindexamenresultaten op of boven
de normering liggen die daarvoor geldt. Daarbij is het verschil (op opleidingsniveau)
tussen het cijfer voor het schoolexamen en het centraal examen op een aanvaardbaar
niveau.
|
Aanvullende ambities
Zijn er aanvullende ambities voor de onderwijsresultaten en (hoe) worden deze gerealiseerd?
|
Wettelijke vereisten
• Artikel 1.3.6 WEB: Het bestuur richt een stelsel voor kwaliteitszorg in, analyseert in dit kader de
oorzaken van achterblijvende resultaten en verantwoordt dit.
• Artikel 7.1.2, derde lid, jo. artikel 7.3.4, eerste lid, WEB: Een vavo-opleiding is een samenhangend geheel van onderwijseenheden en bevat het
onderwijs dat noodzakelijk is voor het behalen van een diploma mavo, havo of vwo.
• Artikel 7.4.8, eerste lid, jo. artikel 7.4.11, zesde lid, WEB: Het bestuur zorgt voor een goede organisatie en kwaliteit van het onderwijsprogramma.
• Artikel 2.94 WVO 2020: Er is sprake van voldoende leerresultaten indien de gemiddelde eindexamenresultaten[...],
gemeten over een periode van drie schooljaren, liggen op of boven de normering [...].
• Artikel 2.62 WVO 2020: Ten aanzien van een schoolsoort of leerweg mag het gemiddelde verschil tussen de
cijfers van het centraal examen en het schoolexamen over een periode van drie jaar
niet meer dan een half punt bedragen.
|
1 De norm voor Resultaten is uitgewerkt in bijlage 1 van dit onderzoekskader.
KWALITEITSGEBIED STUREN, KWALITEITSZORG EN AMBITIE (SKA)
|
SKA1. Visie, ambities en doelen
De school heeft een gedragen visie op goed onderwijs, heeft daarvoor ambities en doelen
en stuurt op het behalen daarvan.
|
Basiskwaliteit
De school heeft, als onderdeel van het stelsel van kwaliteitszorg, een gedragen visie,
ambities en doelen gericht op goed onderwijs. De school stuurt systematisch op de
doelen om de beoogde resultaten te behalen.
De school sluit haar visie, ambities en doelen aan op die van het bestuur, op de resultaten
van eerdere evaluaties en op bevindingen uit de interne en externe dialoog. De school
richt voorwaarden in om de onderwijskundige ambities en doelen te bereiken waaronder
het personeelsbeleid en de organisatie van het onderwijs. Daarbij is de interne verantwoordelijkheidsverdeling
duidelijk.
B2-instellingen dienen ook aan het volgende te voldoen voor het voldoen aan basiskwaliteit:
De doelen zijn gericht op goed onderwijs dat zorgt voor een ononderbroken ontwikkeling
van leerlingen. De school vertaalt haar visie, ambities en doelen in onderwijskundig
beleid. De school beschrijft op welke wijze ze zorgt voor het realiseren, borgen en
verbeteren van de onderwijskwaliteit en hoe we ze naleving van de wettelijke eisen
realiseert.
|
Aanvullende ambities
• Zijn er aanvullende ambities in relatie tot de visie en doelen en (hoe) worden deze
gerealiseerd?
|
Wettelijke vereisten
• Artikel 1.3.6, eerste lid, WEB: Het bestuur richt een stelsel van kwaliteitszorg in en verbetert aan de hand daarvan
het onderwijs.
• Artikel 4.1a.1, vierde lid, WEB: Het bestuur maakt met de docenten afspraken over de wijze waarop de zeggenschap
van docenten wordt georganiseerd, waarbij de professionele standaard van de beroepsgroep
in acht wordt genomen.
• Artikel 7.4.8, eerste lid, jo. artikel 7.4.11, zesde lid, WEB: Het bestuur zorgt voor een goede organisatie en kwaliteit van het onderwijsprogramma.
• Artikel 7.4.8, derde lid, jo. artikel 7.2.7, vijfde lid, WEB: Het bestuur zorgt ervoor dat opleidingen aantoonbaar voldoen aan enkele eisen, waaronder
artikel 7.2.7, vijfde lid, waaruit blijkt dat het onderwijsprogramma moet zijn gericht
op het bereiken van onderwijs- en vormingsdoelen van de beroepsopleiding.
|
SKA2. Uitvoering en kwaliteitscultuur
De school realiseert de doelen voor goed onderwijs, bevordert een kwaliteitscultuur,
zorgt voor randvoorwaarden en stuurt, waar nodig, tussentijds bij.
|
Basiskwaliteit
De school geeft als onderdeel van het stelsel van kwaliteitszorg effectief uitvoering
aan de onderwijskundige ambities en doelen en schept de daarvoor benodigde voorwaarden.
De school zorgt op basis van de interne verantwoordelijkheidsverdeling voor een op
samenwerken, leren en verbeteren gerichte kwaliteitscultuur, waarin doelen en ambities
gerealiseerd kunnen worden. Daarbij is onderwijskundig leiderschap herkenbaar. Leraren(teams)
oefenen daarbij de eigen verantwoordelijkheid bij het inrichten van hun onderwijs
uit.
Binnen deze kwaliteitscultuur geeft de school uitvoering aan het stelsel van kwaliteitszorg,
zodat gericht wordt gewerkt aan de kwaliteit van het onderwijs en de naleving van
wettelijke voorschriften. Waar nodig stuurt de school tussentijds bij.
De school zorgt ervoor dat de deskundigheidsbevordering van het personeel binnen de
gestelde doelen gestalte krijgt.
|
Aanvullende ambities
• Zijn er aanvullende ambities voor de sturing op uitvoering en kwaliteitscultuur
en (hoe) worden deze gerealiseerd?
|
Wettelijke vereisten
• Artikel 1.3.6, eerste lid, WEB: Het bestuur richt een stelsel van kwaliteitszorg in en verbetert aan de hand daarvan
het onderwijs.
• Artikel 1.3.6, eerste lid, WEB: De kwaliteit van het onderwijs wordt regelmatig beoordeeld. Er worden maatregelen
en instrumenten gebruikt om te waarborgen dat het personeel zijn bekwaamheid onderhoudt.
• Artikel 1.3.6a WEB: Het bestuur zorgt voor personeelsbeleid, voor zover het de duurzame borging van
de kwaliteit van het onderwijspersoneel betreft.
• Artikel 4.1a.1, eerste lid, WEB: Docenten zijn binnen het onderwijskundig beleid verantwoordelijk voor het vakinhoudelijke,
vakdidactische en pedagogische proces van de instelling.
• Artikel 4.1a.1, derde lid, WEB: Docenten beschikken over voldoende zeggenschap, waaronder de zeggenschap over de
inhoud van de lesstof en de wijze waarop de lesstof wordt aangeboden.
• Artikel 4.1a.1, vierde lid, WEB: Het bestuur maakt met de docenten afspraken over de wijze waarop de zeggenschap
van docenten wordt georganiseerd, waarbij de professionele standaard van de beroepsgroep
in acht wordt genomen.
• Artikel 7.4.8, eerste lid, WEB: Het bestuur zorgt voor een goede organisatie en kwaliteit van het onderwijsprogramma
en de examinering.
• Artikel 7.4.8, derde lid, jo. artikel 7.2.7, vijfde lid, WEB: Het bestuur zorgt ervoor dat opleidingen aantoonbaar voldoen aan enkele eisen, waaronder
artikel 7.2.7, vijfde lid, waaruit blijkt dat het onderwijsprogramma moet zijn gericht
op het bereiken van onderwijs- en vormingsdoelen van de beroepsopleiding.
• Artikel 2.90 WVO 2020: Het schoolplan bevat een beschrijving van het personeelsbeleid. Dit personeelsbeleid
gaat in elk geval over hoe wordt voldaan aan de eisen van bevoegdheid en onderhoud
van bekwaamheid, de bijdrage van het personeel aan het onderwijskundig beleid, het
pedagogisch-didactisch handelen, de evenredige vertegenwoordiging van vrouwen in de
schoolleiding en de wijze waarop rekening wordt gehouden met de inbreng van leerlingen
op het beleid.
• Artikel 7.9 WVO 2020: Daar waar nog niet bevoegd wordt lesgegeven, moet het bestuur afspraken maken die
ertoe leiden dat de leraar de juiste bevoegdheid behaalt.
• Artikel 7.20 WVO 2020: Het bestuur beschikt bij elk personeelslid waarvoor bekwaamheidseisen gelden, over
geordende gegevens over de bekwaamheid en het onderhouden daarvan.
|
SKA3. Evaluatie, verantwoording en dialoog
De opleiding evalueert en analyseert systematisch of zij de doelen realiseert en verantwoordt
zich daarover. Ze stelt, wanneer nodig, het beleid bij en betrekt interne en externe
belanghebbenden in een goed functionerende dialoog.
|
Basiskwaliteit
De opleiding monitort, evalueert, analyseert en beoordeelt als onderdeel van het stelsel
van kwaliteitszorg in hoeverre de doelen en het beleid worden gerealiseerd en informeert
het bestuur daarover. Zij haalt intern en extern actief informatie op om zicht te
krijgen op de uitvoering, de resultaten van het onderwijs voor de studenten en de
kansen en bedreigingen voor de verdere ontwikkeling van het onderwijs.
Bij de beoordeling van de kwaliteit betrekt de opleiding het oordeel van de studenten,
onafhankelijk deskundigen en andere hiervoor relevante betrokkenen.
De opleiding analyseert en beoordeelt de uitkomsten van de evaluatie en verwerkt deze
indien nodig in het (verbeter)beleid, zodat dit bijdraagt aan ontwikkeling en verbetering
van het onderwijs. Daarnaast gebruikt de opleiding de uitkomsten van de evaluatie
om de sturing te verbeteren.
|
Aanvullende ambities
• Zijn er aanvullende ambities voor de evaluatie, verantwoording en dialoog en (hoe)
worden deze gerealiseerd?
|
Wettelijke vereisten
• Artikel 1.3.6, eerste lid, WEB: Het bestuur richt een stelsel van kwaliteitszorg in en verbetert aan de hand daarvan
het onderwijs.
• Artikel 1.3.6, eerste lid, WEB: De kwaliteit van het onderwijs wordt regelmatig beoordeeld. De beoordeling geschiedt
mede aan de hand van het oordeel van studenten en met betrokkenheid van onafhankelijke
deskundigen en belanghebbenden.
• Artikel 1.3.6, tweede lid, WEB: Het bestuur verantwoordt zich over de beoordeling en het voorgenomen beleid in het
licht van de beoordeling.
• Artikel 1.4, tweede lid, WVO 2020: Het onderwijs wordt zodanig ingericht dat de leerlingen een ononderbroken ontwikkelingsproces
kunnen doorlopen.
• Artikel 2.92 WVO 2020: De school maakt in de schoolgids duidelijk wat de doelen van het onderwijs zijn
en welke resultaten met het onderwijsleerproces worden bereikt. Ook de bevindingen
ten aanzien van het stelsel van kwaliteitszorg, evenals de maatregelen die naar aanleiding
daarvan zijn getroffen. Ook leerlingen worden betrokken bij de besluitvorming.
|
Bijlage 6 Waarderingskader doorlopende leerroutes vmbo-mbo
In deze bijlage is het waarderingskader voor de leerroutes vmbo-mbo opgenomen. De
toelichting hierop is te vinden in paragraaf 9.7.
KWALITEITSGEBIEDEN EN STANDAARDEN SCHOOLNIVEAU
|
OP
|
ONDERWIJSPROCES
|
OP0
|
Basisvaardigheden
|
OP1
|
Aanbod
|
OP2
|
Ontwikkeling en begeleiding
|
OP3
|
Pedagogisch-didactisch handelen
|
OP4
|
Onderwijstijd
|
OP5
|
Beroepspraktijkvorming
|
OP6
|
Afsluiting (van toepassing op afsluiting voortgezet onderwijs)
|
VS
|
VEILIGHEID EN SCHOOLKLIMAAT
|
VS1
|
Veiligheid
|
VS2
|
Schoolklimaat
|
BA
|
BORGING EN AFSLUITING (van toepassing op diploma, certificaat of verklaring middelbaar
beroepsonderwijs)
|
BA1
|
Borging diplomering
|
BA2
|
Afsluiting
|
OR
|
ONDERWIJSRESULTATEN
|
OR1
|
Resultaten en studiesucces
|
OR2
|
Sociale en maatschappelijke competenties
|
OR3
|
Vervolgsucces
|
SKA
|
STUREN, KWALITEITSZORG EN AMBITIE
|
SKA1
|
Visie, ambities en doelen
|
SKA2
|
Uitvoering en kwaliteitscultuur
|
SKA3
|
Evaluatie, verantwoording en dialoog
|
KWALITEITSGEBIED ONDERWIJSPROCES (OP)
|
OP0. Basisvaardigheden
Het onderwijs in basisvaardigheden bereidt de studenten voor op het vervolgonderwijs,
de arbeidsmarkt en de samenleving.
|
Basiskwaliteit
Het onderwijsprogramma voor Nederlandse taal en rekenen is ten minste dekkend voor
de kerndoelen, de referentieniveaus en het rekenniveau die zijn vastgesteld voor de
betreffende leerroute. Het onderwijsprogramma voor burgerschap voldoet aan de eisen
zoals die in de dimensies beschreven staan voor het mbo. Eveneens richt het burgerschapsonderwijs
zich ten minste op bevordering van de basiswaarden van de democratische rechtsstaat
en de kennis, houdingen en vaardigheden die daarbij van belang zijn. Dat geldt evenzo
voor de sociale en maatschappelijke competenties die nodig zijn in de pluriforme democratische
samenleving, en de kerndoelen1 die daaraan gerelateerd zijn.
De leerroute stelt de leerlingen in staat om zich de kennis en vaardigheden voor Nederlandse
taal, rekenen en burgerschap eigen te maken, die hen voorbereiden op het vervolgonderwijs,
de arbeidsmarkt en de democratische samenleving.
De leerroute heeft voor het onderwijs in de basisvaardigheden Nederlandse taal, rekenen
en burgerschap een doelgericht, samenhangend en evenwichtig onderwijsprogramma. De
uitvoering ervan is herkenbaar in de onderwijspraktijk. Het onderwijsprogramma is
afgestemd op de afsluiting en examinering. Voor burgerschap geldt dat de leerroute
het onderwijsprogramma zo inricht, zodat de leerling aan de gestelde eisen kan voldoen.
|
Aanvullende ambities:
• Zijn er aanvullende ambities voor het onderwijs in de basisvaardigheden en (hoe)
worden deze gerealiseerd?
|
Wettelijke vereisten:
• Artikel 2 en 3, Besluit referentieniveaus Nederlandse taal en rekenen, jo. artikel 2 Wet referentieniveaus Nederlandse taal en rekenen: Het onderwijs neemt de referentieniveaus van taal en rekenen als uitgangspunt.
• Artikel 1.4, tweede lid, WVO 2020: Het onderwijs is afgestemd op de voortgang in de ontwikkeling van leerlingen en
zij kunnen een ononderbroken ontwikkelingsproces doorlopen.
• Artikel 2.2 WVO 2020: Het onderwijs bevordert actief burgerschap en sociale cohesie (kennis van en respect
voor basiswaarden en de ontwikkeling van sociale en maatschappelijke competenties).
• Artikel 2.4 tot en met 2.8 WVO 2020: De school bereidt de leerlingen voor op het vervolgonderwijs.
• Artikel 2.13 en 2.14 WVO 2020, jo. artikel 2.1 en bijlage 1 Uitvoeringsbesluit WVO 2020: Het onderwijsaanbod voor de eerste twee leerjaren voldoet aan de kerndoelen en is
samenhangend ingericht.
• Artikel 2.19 WVO 2020: Het onderwijsaanbod voor het derde leerjaar havo en vwo voldoet aan de kerndoelen
en is samenhangend ingericht.
• Artikel 2.31, tweede en derde lid, WVO 2020: Praktijkonderwijs wordt zoveel mogelijk op basis van de kerndoelen verzorgd en is
erop gericht dat leerlingen zoveel mogelijk de referentieniveaus Nederlandse taal
en rekenen bereiken die voor het praktijkonderwijs zijn vastgesteld.
• Artikel 2.31, vierde lid, WVO 2020: Het bevoegd gezag van een school voor praktijkonderwijs richt voor dat onderwijs
een samenhangend onder verantwoordelijkheid van het bevoegd gezag verzorgd onderwijsprogramma
in.
• Artikel 2.89 en 2.90 WVO 2020: De school heeft haar beleid over het pedagogisch-didactisch handelen in het schoolplan
geformuleerd.
• Artikel 1.3.5, sub b, WEB: Instellingen dragen zorg voor het aanbieden van doelmatige leerwegen en stemmen
daartoe in het bijzonder af tussen vavo-opleidingen en beroepsopleidingen.
• Artikel 7.1.2, tweede lid, WEB: Een beroepsopleiding is een onderwijstraject dat voor een student is ingericht overeenkomstig
de eisen van hoofdstuk 7, titel 2, en dat is gericht op het behalen van een kwalificatie
in het beroepsonderwijs alsmede een of meer daarbij behorende keuzedelen, ten bewijze
waarvan een diploma wordt uitgereikt.
• Artikel 7.2.7, eerste lid, WEB: Beroepsopleidingen zijn zodanig ingericht dat studenten de kwalificatie en daarbij
behorende keuzedelen binnen de vastgestelde studieduur kunnen bereiken en dat het
onderwijsprogramma evenwichtig is ingedeeld, alsmede voldoende begeleide onderwijsuren
en uren beroepspraktijkvorming omvat.
• Artikel 7.2.7, vijfde lid, WEB: Het onderwijsprogramma omvat alle onderwijsactiviteiten gericht op het bereiken
van de onderwijs- en vormingsdoelen van de opleiding, waaraan door de student wordt
deelgenomen onder verantwoordelijkheid en toezicht van het bestuur en bestaat uitsluitend
uit voldoende begeleide onderwijsuren en beroepspraktijkvorming.
• Artikel 7.4.2, tweede lid, WEB: Het examen omvat een onderzoek naar de kennis, het inzicht, de vaardigheden en,
in voorkomende gevallen, de beroepshoudingen die de examinandus zich bij voltooiing
van de opleiding moet hebben eigen gemaakt, alsmede de beoordeling van de uitkomsten
van dat onderzoek aan de hand van de eindtermen of aan de hand van de kwalificatie-eisen
in het kwalificatiedossier en de eisen van het keuzedeel of de keuzedelen.
• Artikel 7.4.8, eerste lid, WEB: Het bestuur zorgt voor een goede organisatie en kwaliteit van het onderwijsprogramma
en de examinering.
• Artikel 3, eerste lid, tweede lid, aanhef en onderdeel a (taal), b (rekenen) en c
(burgerschap), vierde lid en bijlage I (dimensies), Examen- en kwalificatiebesluit WEB: Nederlandse taal, rekenen en burgerschap zijn generieke examenonderdelen. Wat betreft
burgerschap stelt het bevoegd gezag de eisen vast waaraan de student moet voldoen
met inachtneming van het kwalificatiedossier.
|
OP1. Aanbod
Het aangeboden onderwijsprogramma bereidt de leerlingen2 voor op de beroepspraktijk en het vervolgonderwijs.
|
Basiskwaliteit
Het aangeboden onderwijsprogramma van de leerroute bereidt de leerlingen voor op de
beroepspraktijk en het vervolgonderwijs.
De leerroute biedt een programma aan dat op de kerndoelen gebaseerd is, en eveneens
dekkend is voor de examenprogramma’s voor het voortgezet onderwijs en het kwalificatiedossier
voor het mbo. In het aangeboden programma zijn ook de beroepspraktijkvorming, de keuzedelen
en eventuele wettelijke beroepsvereisten opgenomen en de opleidings- en vormingsdoelen
die de leerroute zelf formuleert. In het onderwijsprogramma wordt ook aandacht besteed
aan activiteiten in het kader van loopbaanoriëntatie en -begeleiding.
Het programma kent samenhang met de toetsing, afsluiting en examinering op basis waarvan
de leerroute kwalificeert en diplomeert. Onder het programma verstaan we alle lesinhouden,
ook die digitaal zijn of online aangeboden worden. Het onderwijsprogramma van de leerroute
is afgestemd op de leerlingpopulatie, sluit aan bij het (taal)niveau en de onderwijsbehoeften
van de leerlingen. Ook sluit het aan op het vereiste niveau van het kwalificatiedossier.
Bovendien heeft de leerroute de leerinhouden evenwichtig en in samenhang over de leerjaren
verdeeld. Waar nodig wordt het aanbod gedurende de leerroute verdiept en verbreed,
zodanig dat leerlingen een ononderbroken ontwikkeling kunnen doorlopen. De leerlingen
worden tijdig geïnformeerd over de opbouw en de doelen van de leerroute.
|
Aanvullende ambities
• Zijn er aanvullende ambities voor het aanbod en (hoe) worden deze gerealiseerd?
|
Wettelijke vereisten:
• Artikel 1.2.1, tweede lid, WEB: Het beroepsonderwijs bevordert de algemene vorming en de persoonlijke ontplooiing
van de studenten en draagt bij tot het maatschappelijk functioneren.
• Artikel 1.3.5, sub c, jo. artikel 6.1.3a, eerste lid, sub c, jo., WEB: Kennis van de (regionale) arbeidsmarkt is noodzakelijk om aspirant-studenten over
het arbeidsmarktperspectief van de opleiding te kunnen informeren en loopbaanoriëntatie
en -begeleiding te kunnen bieden.
• Artikel 3, eerste lid, tweede lid, aanhef en onderdeel c (loopbaan), vierde lid en bijlage I, Examen- en kwalificatiebesluit WEB: Loopbaan is een generiek examenonderdeel. Wat betreft loopbaan stelt het bevoegd
gezag de eisen vast waaraan de student moet voldoen met inachtneming van het kwalificatiedossier.
• Artikel 7.1.2, tweede lid, WEB: Een beroepsopleiding is een onderwijstraject dat voor een student is ingericht overeenkomstig
de eisen van hoofdstuk 7, titel 2, en dat is gericht op het behalen van een kwalificatie
in het beroepsonderwijs alsmede een of meer daarbij behorende keuzedelen, ten bewijze
waarvan een diploma wordt uitgereikt.
• Artikel 7.2.6, tweede lid, WEB: Als er voor een beroepsopleiding wettelijke beroepsvereisten zijn vastgesteld, worden
studenten in de gelegenheid gesteld om hieraan te voldoen.
• Artikel 7.2.7, vijfde lid, WEB: Het onderwijsprogramma omvat alle onderwijsactiviteiten gericht op het bereiken
van de onderwijs- en vormingsdoelen van de opleiding, waaraan door de student wordt
deelgenomen onder verantwoordelijkheid en toezicht van het bestuur en bestaat uitsluitend
uit voldoende begeleide onderwijsuren en beroepspraktijkvorming. (derde leerweg uitgezonderd)
• Artikel 7.2.7, eerste lid, WEB: Beroepsopleidingen zijn zodanig ingericht dat studenten de kwalificatie en daarbij
behorende keuzedelen binnen de vastgestelde studieduur kunnen bereiken en dat het
onderwijsprogramma evenwichtig is ingedeeld, alsmede voldoende begeleide onderwijsuren
en uren beroepspraktijkvorming omvat.
• Artikel 7.2.8, eerste lid, WEB: Van elke beroepsopleiding maakt onderricht in de praktijk van het beroep deel uit.
• Artikel 7.4.8, eerste lid, WEB: Het bestuur zorgt voor een goede organisatie en kwaliteit van het onderwijsprogramma
en de examinering.
• Artikel 7.4.8, tweede lid, jo. artikel 8.5a.9, eerste lid, WEB: Studenten worden volledig en tijdig geïnformeerd over het onderwijsprogramma, de
examens en het ondersteuningsaanbod voor studenten met een handicap of chronische
ziekte en studenten die extra ondersteuning behoeven.
• Artikel 7.4.8, lid 2a, WEB: De onderwijs- en examenregeling omvat in elk geval de bij wet bepaalde onderdelen.
• Artikel 8.5a.8, eerste lid, sub a en b, WEB: Het bestuur van de instelling is verantwoordelijk voor de uitvoering van de delen
van het onderwijsprogramma die behoren tot de beroepsopleiding, waaronder ook de beroepspraktijkvorming
en de examinering.
• Artikel 8.5a.10, eerste lid, WEB: De studieduur van een doorlopende leerroute vmbo-mbo bedraagt vanaf het derde (school)jaar,
afhankelijk van het niveau van de opleiding, minimaal twee jaar en maximaal zes jaar.
• Artikel 2.4 tot en met 2.9 WVO 2020De school bereidt de leerlingen voor op het
vervolgonderwijs.
• Artikel 2.107d, tweede lid, WVO 2020 en artikel 8.5a.9, eerste lid, WEB: Het bestuur van de school en het bestuur van de instelling voor beroepsonderwijs
beschrijven voor de gehele doorlopende leerroute vmbo-mbo het onderwijsprogramma en
de examinering per leerjaar. Daarbij wordt vermeld welke delen van het onderwijsprogramma
en van het examen (a) voortgezet onderwijs betreffen en welk deel daarbinnen vakoverstijgend
is; (b) beroepsonderwijs betreffen; (c) een combinatie van voortgezet onderwijs en
beroepsonderwijs betreffen en welk deel daarbinnen voortgezet onderwijs onderscheidenlijk
beroepsonderwijs betreft.
• Artikel 2.107f, eerste lid, sub a en b, WVO 2020: Het bestuur van de school draagt zorgt voor het onderwijsprogramma en de examinering
van die onderdelen van de doorlopende leerroute die tot het voortgezet onderwijs behoren.
• Bijlage 3 Regeling examenprogramma’s VO: De kandidaat is in staat zijn eigen loopbaanontwikkeling vorm te geven. Hij doet
dat met een oriëntatie op een toekomstige opleiding en (loop)baan door middel van
reflectie op het eigen handelen en reflectie op ervaringen.
|
OP2. Ontwikkeling en begeleiding
In de leerroute wordt gezorgd voor een passende intake en plaatsing. Tijdens de leerroute
wordt de ontwikkeling van de leerlingen gevolgd en worden waar nodig passende begeleiding
en extra ondersteuning geboden.
|
Basiskwaliteit
Vanaf binnenkomst van de leerlingen in de leerroute wordt informatie verzameld over
de kennis en vaardigheden van leerlingen op alle voor het onderwijs belangrijke domeinen.
Het verzamelen van (toets)informatie gebeurt systematisch en zorgvuldig. De informatie
wordt vergeleken met de verwachte ontwikkeling van de leerling. Daarbij staat de behoefte
van de leerling in combinatie met de vereiste competentieontwikkeling centraal. Dit
maakt het mogelijk om het onderwijs af te stemmen op de onderwijsbehoeften van zowel
groepen als individuele leerlingen. Het stelt de school en de instelling in staat
zorg te dragen voor de ontwikkeling en begeleiding van de leerling tijdens de leerroute.
De school en de instelling waarborgen daarmee tijdens de leerroute voor leerlingen
de ononderbroken ontwikkeling en voortgang daarin en hebben daarbij oog voor de bevordering
van gelijke kansen.
Wanneer individuele of groepen leerlingen niet genoeg lijken te profiteren van het
onderwijs, wordt binnen de leerroute geanalyseerd waar de ontwikkeling stagneert en
wat mogelijke verklaringen hiervoor zijn. Vervolgens bepalen de school en de instelling
wat er nodig is om in te spelen op eventuele achterstanden of voorsprongen in de ontwikkeling
van leerlingen. De school en de instelling bieden de begeleiding vervolgens gestructureerd
aan tijdens de leerroute. De leerlingen krijgen daarmee de begeleiding die zij nodig
hebben om het onderwijsprogramma beter te kunnen doorlopen. In de leerroute wordt
op structurele en herkenbare manier aandacht besteed aan het bestrijden van (taal)achterstanden.
Er is een aanvullend ondersteuningsaanbod voor leerlingen met extra ondersteuningsbehoeften
en leerlingen (en ouders) zijn volledig en tijdig geïnformeerd over de mogelijkheden
voor extra ondersteuning. Voor de leerlingen die deze extra ondersteuning nodig hebben
in de eerste twee jaar, legt de leerroute in het ontwikkelingsperspectief vast hoe
zij het onderwijs afstemt op de behoefte van de leerling. De geplande ondersteuning
wordt binnen de leerroute uitgevoerd. De inhoud en uitvoering van dit plan wordt minimaal
eenmaal per schooljaar met de ouders geëvalueerd. De leerroute vervult de zorgplicht
passend onderwijs. Wanneer binnen de leerroute de extra ondersteuning voor de leerlingen
niet kan worden geboden, zoeken de school en de instelling in samenwerking met de
ouders en het samenwerkingsverband een passende onderwijsplek.
|
Aanvullende ambities
• Zijn er aanvullende ambities voor zicht op ontwikkeling en begeleiding en (hoe)
worden deze gerealiseerd?
|
Wettelijke vereisten
• Artikel 1 WVO 2020: In het schoolondersteuningsprofiel is vastgelegd welke voorzieningen zijn getroffen
voor leerlingen die extra ondersteuning nodig hebben.
• Artikel 1.3.5, sub a, WEB: Instellingen dragen mede zorg voor de toegankelijkheid van het onderwijs, met name
voor kansarme groepen.
• Artikel 1.4, tweede lid, WVO 2020: Het onderwijs is afgestemd op de voortgang in de ontwikkeling van leerlingen en
zij kunnen een ononderbroken ontwikkelingsproces doorlopen.
• Artikel 2.34 WVO 2020: De school werkt herkenbaar en gestructureerd aan de bestrijding van achterstanden.
• Artikel 6.1.3a, eerste lid, WEB: Het bestuur verstrekt aan aspirant-studenten zodanige informatie dat zij in staat
zijn een passende opleiding te kiezen.
• Artikel 7.1.2, tweede lid, WEB: Een beroepsopleiding is een onderwijstraject dat voor een student is ingericht en
dat is gericht op het behalen van een kwalificatie en een of meer keuzedelen.
• Artikel 7.1.5. WEB: Het bestuur rapporteert over de vorderingen van de studenten aan hun ouders, voogden
of verzorgers, dan wel aan de studenten zelf indien zij meerderjarig en handelingsbekwaam
zijn. Artikel 7.2.7, eerste lid en artikel 7.4.8, eerste lid, WEB: Het bestuur zorgt voor een goede organisatie en kwaliteit van het onderwijsprogramma
en dient dit programma zodanig in te richten dat leerlingen de kwalificatie en de
daarbij behorende keuzedelen binnen de vastgestelde studieduur kunnen behalen.
• Artikel 7.4.8, tweede lid, WEB: Het bestuur legt de beschrijving van het onderwijsprogramma, met vermelding van
het aantal begeleide onderwijsuren (als bedoeld in artikel 7.2.7, WEB) per programmaonderdeel per studiejaar en het aantal klokuren beroepspraktijkvorming
per studiejaar, en de regels met betrekking tot het examen tijdig voor aanvang van
de opleiding vast in de onderwijs- en examenregeling van de instelling, en zorgt ervoor
dat studenten volledig en tijdig worden geïnformeerd over het onderwijsprogramma,
de examens en het ondersteuningsaanbod voor studenten met een handicap of chronische
ziekte en studenten die extra ondersteuning behoeven.
• Artikel 8.0.1, eerste lid, WEB: Leerlingen melden zich uiterlijk op 1 april aan, maar de aanmelding kan na 1 april
nog gewijzigd worden.
• Artikel 8.0.4, eerste lid, WEB: Als de leerling zich uiterlijk op 1 april aanmeldt en deelneemt aan de intake-activiteiten,
dan heeft hij recht op een studiekeuzeadvies. Dit advies is niet bindend.
• Artikel 8.1.3a WEB: Het bestuur beoordeelt voorafgaand aan de inschrijving van een student of deze extra
ondersteuning behoeft in verband met handicap of chronische ziekte en onderzoekt daartoe
zijn mogelijkheden, behoeften en omstandigheden. Is dat het geval, dan vindt de inschrijving
slechts plaats nadat schriftelijke afspraken zijn gemaakt over deze ondersteuning.
De afspraken worden ten minste één keer per studiejaar met de student geëvalueerd
op hun doeltreffendheid. Indien de noodzaak van extra ondersteuning in verband met
handicap of chronische ziekte na de inschrijving ontstaat, moeten ook schriftelijke
afspraken worden gemaakt, die jaarlijks moeten worden geëvalueerd.
• Artikel 2.107b, tweede lid, sub f, jo. artikel 2.107k WVO 2020 en artikel 8.5a.3, tweede lid, jo. artikel 8.5a.15 WEB: In de samenwerkingsovereenkomst moet worden vastgelegd hoe inhoud wordt gegeven
aan de overstapoptie.
• Artikel 2.107k WVO 2020: Indien deelname van de leerling aan een doorlopende leerroute vmbo-mbo wordt beëindigd
voordat hij deze met succes heeft afgerond wordt hij door het bevoegd gezag van de
school of het bevoegd gezag van de instelling voor beroepsonderwijs in staat gesteld
een vmbo-diploma of het diploma van een beroepsopleiding te behalen, passend bij het
naar het gezamenlijk oordeel van beide betrokken bevoegde gezagsorganen bereikte onderwijsniveau
en de leeftijd van de leerling.
• Artikel 2.49 Uitvoeringsbesluit WVO 2020: In het ontwikkelingsperspectief is informatie opgenomen over de begeleiding die
de leerling wordt geboden, in welke onderwijssoort in het voortgezet onderwijs de
leerling naar verwachting het examen zal halen en over de belemmerende en de bevorderende
factoren die van invloed zijn op het onderwijs aan de leerling.
• Artikel 2.2 WVO 2020: Het onderwijs bevordert actief burgerschap en sociale cohesie op doelgerichte en
samenhangende wijze. Dat omvat onder meer regelmatig monitoren van de ontwikkeling
van burgerschapscompetenties, om het onderwijs af te stemmen op de actuele leerbehoefte
van leerlingen.
• Artikel 2.41 WVO 2020: De school biedt individuele begeleiding die is afgestemd op de behoeften van de
leerlingen die extra ondersteuning nodig hebben.
• Artikel 2.91 WVO 2020: De school heeft de wijze waarop het onderwijs wordt afgestemd op de voortgang in
de ontwikkeling van leerlingen in het schoolplan beschreven.
• Artikel 2.44, eerste lid, WVO 2020: Het bestuur stelt, na op overeenstemming gericht overleg met de ouders, een ontwikkelingsperspectief
vast voor een leerling die extra ondersteuning nodig heeft.
• Artikel 2.44, tweede lid, WVO 2020: Over het handelingsdeel van het ontwikkelperspectief dient door het bestuur overeenstemming
met de ouders te worden bereikt.
• Artikel 2.44, derde lid, WVO 2020: Het bestuur evalueert het ontwikkelingsperspectief minimaal eens per schooljaar
met de ouders.
• Artikel 2.44, vierde lid, WVO 2020: Het bestuur kan het ontwikkelingsperspectief bijstellen.
• Artikel 8.9, tweede lid, WVO 2020: De school houdt zich aan de zorgplicht passend onderwijs.
• Artikel 8.9, eerste lid, WVO 2020: De school beoordeelt of de leerling extra ondersteuning nodig heeft.
|
OP3. Pedagogisch-didactisch handelen
Het pedagogisch-didactisch handelen van het onderwijsteam stelt leerlingen in staat
om te leren en zich te ontwikkelen.
|
Basiskwaliteit
De pedagogisch-didactische visie die van toepassing is voor de leerroute is zichtbaar
in het dagelijks handelen van het onderwijsteam.
Het onderwijsteam zorgt voor effectieve leersituaties. Het team plant en structureert
zijn handelen met behulp van informatie die het over leerlingen heeft. Het team maakt
didactische keuzes waarbij het niveau en de complexiteit van het onderwijs in lijn
zijn met het onderliggende kwalificatiedossier. De leerstof omvat kennis, vaardigheden
en attitudes en wordt in een logische opbouw aangeboden. Het team realiseert bovendien
een evenwichtige verbinding tussen het leren in de beroepspraktijkvorming en het leren
op de school of instelling.
Het team creëert een pedagogisch en didactisch passend en stimulerend leerklimaat,
waardoor leerlingen actief en betrokken zijn. Met geschikte opdrachten en heldere
uitleg structureert het team het onderwijsaanbod zo dat leerlingen zich het leerstofaanbod
eigen kunnen maken. Het team heeft hoge verwachtingen van leerlingen en geeft hun
gerichte feedback op hun leerproces.
Het team stemt de instructies, begeleiding, opdrachten en onderwijstijd doelgericht
af op de onderwijsbehoeften van groepen en individuele leerlingen. De afstemming is
zowel gericht op (pedagogische) ondersteuning als op uitdaging, afhankelijk van de
onderwijsbehoeften van groepen en individuele leerlingen.
|
Aanvullende ambities
• Zijn er aanvullende ambities voor het pedagogisch-didactisch handelen en (hoe) worden
deze gerealiseerd?
|
Wettelijke vereisten
• Artikel 1.4, tweede lid, WVO 2020: Het onderwijs is afgestemd op de voortgang in de ontwikkeling van leerlingen en
zij kunnen een ononderbroken ontwikkelingsproces doorlopen.
• Artikel 7.1.2, tweede lid, WEB: Een beroepsopleiding is een onderwijstraject dat voor een student is ingericht en
dat is gericht op het behalen van een kwalificatie en een of meer keuzedelen.
• Artikel 7.2.7, eerste lid, jo. 7.4.8, eerste lid, WEB: Het bestuur zorgt voor een goede organisatie en kwaliteit van het onderwijsprogramma
en zorgt ervoor dat dit onderwijsprogramma evenwichtig is ingedeeld, zodat de studenten
de kwalificatie binnen de vastgestelde studieduur kunnen behalen.
• Artikel 7.2.7, vijfde lid, WEB: Het onderwijsprogramma omvat alle onderwijsactiviteiten gericht op het bereiken
van de onderwijs- en vormingsdoelen van de opleiding. De student neemt deel aan het
onderwijsprogramma onder verantwoordelijkheid en toezicht van het bestuur. Dit onderwijsprogramma
bestaat uitsluitend uit begeleide onderwijsuren en beroepspraktijk.
• Artikel 7.4.8, eerste lid, WEB: Het bestuur zorgt voor een goede organisatie en kwaliteit van het onderwijsprogramma
en de examinering.
• Artikel 4.1a.1, eerste lid, WEB en artikel 7.8, eerste lid, WVO 2020: De docent draagt verantwoordelijkheid voor het vakinhoudelijke, vakdidactische en
pedagogische proces in de instelling.
• Artikel 2.109a, tweede en derde lid, artikel 2.107a, WVO 2020 en artikel 8a.5a.2, derde lid, WEB: Als een doorlopende leerroute wordt aangeboden, moet die uiteindelijk leiden tot
een diploma waarbij de in de wet opgesomde onderdelen tot één onderwijsprogramma worden
geïntegreerd.
• Artikel 2.2, eerste lid, WVO 2020: Het onderwijs bevordert actief burgerschap en sociale cohesie (kennis van en respect
voor basiswaarden en de ontwikkeling van sociale en maatschappelijke competenties).
• Artikel 2.89 en 2.90 WVO 2020: De school heeft haar beleid over het pedagogisch-didactisch handelen in het schoolplan
geformuleerd.
|
OP4. Onderwijstijd
De leerlingen krijgen voldoende tijd om zich het aanbod eigen te maken, zowel op de
school of instelling als in de praktijk.
|
Basiskwaliteit
De leerroute biedt een programma aan dat voldoet aan de wettelijk verplichte onderwijstijd.
Voor de leerroute is vastgesteld welke activiteiten onder de onderwijstijd vallen,
met instemming van de medezeggenschaps- en de studentenraad. Binnen de leerroute zijn
de onderwijsactiviteiten weloverwogen gepland over het schooljaar en deze worden uitgevoerd
onder verantwoordelijkheid van een bevoegd onderwijsteam.
In de leerroute is de tijd zo verdeeld over theorie en praktijkvorming dat leerlingen
in staat zijn het verplichte onderwijsprogramma tot zich te nemen. Er is in de leerroute
beleid om ongeoorloofd verzuim en voortijdig schoolverlaten van leerlingen tegen te
gaan, zodat ook op leerlingniveau gestreefd wordt om de onderwijstijd te behalen.
|
Aanvullende ambities
• Zijn er aanvullende ambities voor de onderwijstijd en (hoe) worden deze gerealiseerd?
|
Wettelijke vereisten
• Artikel 2.107h, eerste lid, WVO 2020 en artikel 8.5a.11, eerste lid, WEB: Er is een wettelijk vastgestelde onderwijstijd voor de onderwijstijd van de doorlopende
leerroute vmbo-mbo (beroepsopleidende leerweg (BOL).
• Artikel 2.107h, tweede lid, WVO 2020 en artikel 8.5a.11, tweede lid, WEB: Het bestuur van de instelling en het bestuur van de school kunnen gezamenlijk een
onderwijsprogramma (BOL) verzorgen dat minder uren omvat, mits de opleiding aantoonbaar
van voldoende kwaliteit is en verantwoording wordt afgelegd in het bestuursverslag,
dan wel in het schoolplan/de schoolgids.
• Artikel 2.107i, eerste lid, WVO 2020 en artikel 8.5a.12, eerste lid, WEB: Er is een wettelijk vastgestelde onderwijstijd voor de doorlopende leerroute vmbo-mbo
(beroepsbegeleidende leerweg (BBL)).
• Artikel 2.107i, tweede lid, WVO 2020 en artikel 8.5a.12, tweede lid, WEB: Het bestuur van de instelling en het bestuur van de school kunnen gezamenlijk een
onderwijsprogramma (BBL) verzorgen dat minder uren omvat, mits de opleiding aantoonbaar
van voldoende kwaliteit is en verantwoording wordt afgelegd in het bestuursverslag,
dan wel in het schoolplan/de schoolgids.
|
OP5. Beroepspraktijkvorming
De voorbereiding, uitvoering en begeleiding van de beroepspraktijkvorming zijn doeltreffend.
|
Basiskwaliteit
In de leerroute zijn afspraken gemaakt met de leerling over welke leeractiviteiten
de leerling ontplooit in het kader van de beroepspraktijkvorming en hoe deze bijdragen
aan de ontwikkeling van de benodigde competenties en vaardigheden van de leerling.
Binnen de leerroute krijgt de leerling begeleiding bij de voorbereiding en bij de
keuze van een beroepspraktijkplaats en de leerroute stelt hiervoor samen met de leerling
en het leerbedrijf de vereiste stage- en praktijkovereenkomst op.
Tijdens de leerroute wordt ervoor gezorgd dat het leerbedrijf de leerling op de afgesproken
manier begeleidt. De school en de instelling zijn op de hoogte van het functioneren
van de leerling op de beroepspraktijkplaats en sturen zo nodig bij. Ook wordt beoordeeld
of de leerling de beroepspraktijkvorming met een positieve beoordeling heeft afgerond.
De school en de instelling dragen zorg voor erkende en adequate stageplekken/praktijkplaatsen.
|
Aanvullende ambities
• Zijn er aanvullende ambities voor de praktijkvorming en (hoe) worden deze gerealiseerd?
|
Wettelijke vereisten
• Artikel 7.1.2, tweede lid, jo. artikel 7.2.8, tweede lid, sub c, WEB: Een deel van de opleiding vindt plaats in de beroepspraktijk.
• Artikel 7.2.7, eerste lid, jo. artikel 7.4.8, eerste lid, WEB: Het bestuur zorgt voor een goede organisatie en kwaliteit van het onderwijsprogramma,
en zorgt ervoor dat het programma evenwichtig is ingedeeld, zodat studenten de kwalificatie
binnen de vastgestelde studieduur kunnen behalen.
• Artikel 7.2.8, tweede lid, WEB: De beroepspraktijkvorming wordt verzorgd op grondslag van een overeenkomst, gesloten
door de student, de instelling en het leerbedrijf, waarin de rechten en verplichtingen
van partijen worden geregeld, en bevat ten minste de wettelijk voorgeschreven onderwerpen.
Artikel 7.2.8, derde lid, WEB: Het bedrijf dat of de organisatie die de beroepspraktijkvorming
verzorgt, draagt zorg voor de begeleiding van de studenten binnen het bedrijf. Het
bestuur beoordeelt of de studenten de beroepspraktijkvorming met een positieve beoordeling
hebben voltooid.
• Artikel 7.2.8, vierde lid, WEB: De beroepspraktijkvorming vindt plaats bij een bedrijf of organisatie met een erkenning
op grond van artikel 1.5.3 WEB
• Artikel 7.2.9, eerste lid, WEB: Het bestuur van de instelling draagt zorg voor de beschikbaarheid van de praktijkplaats
en de totstandkoming van de in artikel 7.2.8 bedoelde overeenkomst.
• Artikel 7.4.8, tweede lid, WEB: Het bestuur dient de student te informeren over de inrichting van de beroepspraktijkvorming.
• Artikel 7.2.9, tweede lid, WEB: Het bestuur bevordert in overleg met de Samenwerkingsorganisatie Beroepsonderwijs
Bedrijfsleven (SBB) een toereikende vervangende voorziening, als er omstandigheden
zijn waardoor de beroepspraktijkvorming (bpv) niet naar behoren zal kunnen plaatsvinden.
• Artikel 8.5a.8, eerste lid, sub a, WEB: Het bestuur van de instelling is verantwoordelijk voor de beroepspraktijkvorming.
• Artikel 2.109a, tweede en derde lid, artikel 2.107a, WVO 2020 en artikel 8a.5a.2, derde lid, WEB: Als een doorlopende leerroute wordt aangeboden, moet die uiteindelijk leiden tot
een diploma waarbij de in de wet opgesomde onderdelen tot één onderwijsprogramma worden
geïntegreerd.
• Artikel 2.26, derde lid en 2.27, derde lid, Uitvoeringsbesluit WVO 2020: De school kan in het derde en vierde leerjaar van de basisberoepsgerichte, kaderberoepsgerichte
of gemengde leerweg in het vmbo én voor praktijkonderwijsleerlingen lessen besteden
aan stage.
• Artikel 2.35 Uitvoeringsbesluit WVO 2020: De school omschrijft doel, inhoud, omvang, opbouw en organisatie van de stage in
een stageplan.
• Artikel 2.36 Uitvoeringsbesluit WVO 2020: Het bestuur sluit met de leerling en de stagegever gezamenlijk een schriftelijke
stageovereenkomst waarin onder andere de begeleiding en de wijze van beoordeling aan
bod komen.
|
OP6. Afsluiting (van toepassing op afsluiting voortgezet onderwijs)
De afsluiting van het voortgezet onderwijs verloopt, indien van toepassing, zorgvuldig.
|
Basiskwaliteit
Binnen de leerroute worden alle leerlingen goed voorbereid op de afsluiting van het
onderwijs. De examinering van de leerroute is duidelijk. Hierbij wordt vermeld welke
delen de afsluiting van het voortgezet onderwijs betreffen, welke delen de afsluiting
van het beroepsonderwijs en welke delen een gecombineerde afsluiting.
Afsluiting voortgezet onderwijs
De leerroute zorgt ervoor dat alle leerlingen goed worden voorbereid op de afsluiting
van het onderwijs. De leerroute heeft een gecombineerd Programma van Toetsing en Afsluiting
(PTA) en Onderwijs- en Examenregeling (OER), die beide voldoen aan de eisen van de
wetgeving. Dit document maakt leerlingen en ouders tijdig duidelijk hoe het schoolexamen,
het centraal examen en het examen van de beroepsopleiding georganiseerd zijn, welke
regels daarbij gelden en welke maatregelen de school hanteert bij leerlingen die zich
niet aan de regels houden. Ook moet duidelijk zijn welke examens leerlingen op welke
manier kunnen herkansen, welke stof wanneer wordt geëxamineerd, hoe het examen meeweegt
en welke vrijstellingen gelden. De examinering verloopt volgens het gecombineerde
PTA/OER. Een onafhankelijke en deskundige examencommissie borgt de kwaliteit van de
toetsing en de examinering.
|
Aanvullende ambities
• Zijn er aanvullende ambities voor de afsluiting en (hoe) worden deze gerealiseerd?
|
Wettelijke vereisten
• Artikel 2.51, derde lid, WVO 2020: De directeur en de examinatoren van de school nemen onder verantwoordelijkheid van
het bestuur het (deel)eindexamen af.
• Artikel 2.51a WVO 2020: De directeur van de school wijst een personeelslid aan als secretaris van het eindexamen;
deze is ook secretaris van de deeleindexamens.
• Artikel 2.34 WVO 2020: De school werkt herkenbaar en gestructureerd aan de bestrijding van achterstanden.
• Artikel 7.4.8, tweede lid, WEB: Het bestuur legt regels met betrekking tot het examen tijdig voor aanvang van de
opleiding vast in de onderwijs- en examenregeling van de instelling en zorgt ervoor
dat deelnemers volledig en tijdig worden geïnformeerd.
• Artikel 2.107d, tweede lid, WVO 2020: De beschrijving van het onderwijsprogramma en de examinering van het voortgezet
onderwijsdeel en het mbo-deel van de doorlopende leerroute vmbo-mbo wordt niet in
afzonderlijke documenten opgenomen, maar in één document.
• Artikel 2.107f, eerste lid, sub b, WVO 2020 en 8.5a.8, eerste lid, sub b, WEB: Het bestuur van de school draagt zorgt voor het onderwijsprogramma en de examinering
van die onderdelen van de doorlopende leerroute die tot het voortgezet onderwijs behoren.
Het bestuur van de instelling zorgt voor een goede organisatie en kwaliteit van het
onderwijsprogramma en de examinering van het mbo-diploma.
• Artikel 2.60, eerste en tweede lid, WVO 2020: Het bestuur stelt een examenreglement en een PTA vast, waarin in elk geval de voorgeschreven
onderdelen moeten zijn opgenomen.
• Artikel 2.60, vijfde lid, WVO 2020: Deze beide documenten moeten voor 1 oktober worden toegezonden aan de inspectie
en worden verstrekt aan de examenkandidaten.
• Artikel 2.60d WVO 2020: Het bestuur stelt een of meerdere onafhankelijke en deskundig functionerende examencommissie(s)
in ten behoeve van de kwaliteit van de toetsing en de examinering op de school, waarbij
voldaan wordt aan de specifieke vereisten die dit artikel noemt.
• Artikel 2.60e WVO 2020: De examencommissie heeft tot doel het borgen van de kwaliteit van de toetsing en
de examinering en van het afsluitend karakter van het schoolexamen.
|
1 De wettelijke opdracht tot bevordering is ook herkenbaar in een aantal kerndoelen
voor de onderbouw van het voortgezet onderwijs, die eveneens op sociale en maatschappelijke
competenties betrekking hebben. Te denken valt met name aan de kerndoelen 35, 36,
38, 43, 44, 45 en 47.
2 In plaats van leerlingen kan hier ook studenten gelezen worden.
KWALITEITSGEBIED VEILIGHEID EN SCHOOLKLIMAAT (VS)
|
VS1. Veiligheid
Binnen de leerroute is sprake van een veilige omgeving voor leerlingen.
|
Basiskwaliteit
Er is een veilig leer- en werkklimaat binnen de leerroute. Een leerroute is veilig
als de psychische, sociale en fysieke veiligheid van leerlingen niet door handelingen
van anderen wordt aangetast.
Van de leerroute wordt verwacht dat er inzicht is in de fysieke en sociale veiligheid(sbeleving)
van de leerlingen, hier beleid op voert en effectief handelt bij signalen die de sociale
en/of fysieke veiligheid bedreigen, zodat de leerlingen kunnen profiteren van het
geboden onderwijs. In de eerste twee jaar wordt ten minste jaarlijks met een gestandaardiseerd
instrument gemonitord wat de beleving van de veiligheid en het welbevinden van de
leerlingen is.
Voor de leerroute is (in elk geval voor de eerste twee jaar) een veiligheidsbeleid
beschreven, dat bestaat uit een samenhangende set van maatregelen. Het beleid is gericht
op het voorkomen, afhandelen, registreren en evalueren van incidenten, en de leerroute
voert dat beleid ook uit. Binnen de leerroute worden (digitaal) pesten, agressie en
geweld in elke vorm voorkomen en wordt zo nodig snel en adequaat opgetreden. Binnen
de leerroute is voor de eerste twee jaar een persoon aangesteld die voor ouders en
leerlingen het aanspreekpunt is in geval van pesten en die het beleid tegen pesten
coördineert.
Tijdens de leerroute wordt de meldcode Huiselijk geweld en kindermishandeling gehanteerd.
Daarnaast worden de verplichtingen nagekomen rond het melden, overleggen en aangifte
doen van zedenmisdrijven.
|
Aanvullende ambities
• Zijn er aanvullende ambities voor de veiligheid en (hoe) worden deze gerealiseerd?
|
Wettelijke vereisten
• Artikel 1.3.6 WEB: De instelling dient een stelsel van kwaliteitszorg in te richten en te beoordelen
en daarbij onder andere het oordeel van de studenten te betrekken.
• Artikel 1.3.8 WEB: Het bestuur meldt en overlegt onverwijld bij een (redelijk vermoeden van een) zedenmisdrijf
en doet daar zo nodig aangifte van. Het bestuur treedt hierbij onverwijld in contact
met de vertrouwensinspecteur.
• Artikel 3.39 WVO 2020: Het bestuur meldt en overlegt onverwijld bij een (redelijk vermoeden van een) zedenmisdrijf
en doet daar zo nodig aangifte van. Het bestuur treedt hierbij onverwijld in contact
met de vertrouwensinspecteur.
• Artikel 3.41 WVO 2020: Het bestuur stelt voor het personeel een meldcode vast die aangeeft hoe met signalen
van huiselijk geweld of kindermishandeling wordt omgegaan. Daarnaast moet het bestuur
de kennis en het gebruik van de meldcode bevorderen.
• Artikel 3.40, eerste lid, sub a, WVO 2020: Het bestuur heeft beleid ten aanzien van de veiligheid van leerlingen en voert dat
ook uit.
• Artikel 3.40, eerste lid, sub b, WVO 2020: Het bestuur monitort de veiligheid van leerlingen met een instrument dat een representatief
en actueel beeld geeft.
• Artikel 3.40, eerste lid, sub c, WVO 2020: Het bestuur heeft de volgende taken belegd bij een persoon:
– coördinatie van het beleid in het kader van het tegengaan van pesten op school;
– fungeren als aanspreekpunt in het kader van pesten.
• Artikel 3.40, tweede lid, WVO 2020: Onder veiligheid, bedoeld in artikel 3.40, eerste lid, wordt de sociale, psychische
en fysieke veiligheid van leerlingen verstaan.
• Artikel 7.4.8, eerste lid, jo. artikel 7.2.7, vijfde en zesde lid, WEB: Het bestuur is verantwoordelijk voor de kwaliteit van het onderwijsprogramma. De
begeleide onderwijstijd vindt plaats onder verantwoordelijkheid en met actieve betrokkenheid
van het onderwijspersoneel.
• Artikel 8a.2.2, derde lid, sub k, WEB: De studentenraad heeft instemmingsrecht met betrekking tot voorgenomen beslissingen
van het bestuur ten aanzien van de regels op het gebied van veiligheid, gezondheid
en welzijn van studenten.
• Artikel 1.3.9, WEB: Het bestuur stelt voor het personeel een meldcode vast die aangeeft hoe met signalen
van huiselijk geweld of kindermishandeling wordt omgegaan. Daarnaast moet het bestuur
de kennis en het gebruik van de meldcode bevorderen.
• Artikel 2.2, eerste lid, WVO 2020: Het onderwijs richt zich op het bijbrengen van respect voor en kennis van de basiswaarden
van de democratische rechtsstaat. Dat omvat onder meer dat de school actie onderneemt
als er onvoldoende sprake is van een cultuur die in overeenstemming is met basiswaarden.
|
VS2. Schoolklimaat
Binnen de leerroute is er een schoolklimaat dat bijdraagt aan het ontwikkelen van
sociale en maatschappelijke competenties en aan de bevordering van de basiswaarden
van de democratische rechtsstaat.
|
Basiskwaliteit
De leerroute bereidt de leerlingen voor op het leven in de maatschappij. De leerroute
is daarbij een oefenplaats die leerlingen ondersteunt bij het ontwikkelen van sociale
en maatschappelijke competenties. Tijdens de leerroute doen leerlingen ervaring op
met de omgang met de basiswaarden van de democratische rechtsstaat.
Het personeel draagt bij aan de bevordering van sociale en maatschappelijke competenties,
en aan de bevordering van de basiswaarden van de democratische rechtsstaat.
Het personeel van de school is in zijn gedrag een voorbeeld voor de leerlingen: personeelsleden
leven de basiswaarden zichtbaar na. De leerroute signaleert en corrigeert uitingen
van leerlingen die met de basiswaarden in strijd zijn.
|
Aanvullende ambities
• Zijn er aanvullende ambities voor het schoolklimaat en (hoe) worden deze gerealiseerd?
|
Wettelijke vereisten
• Artikel 7.1.2, tweede lid, WEB: Een beroepsopleiding is een onderwijstraject dat voor een student is ingericht en
dat is gericht op het behalen van een kwalificatie en een of meer keuzedelen, waaronder
ook de generieke eisen met betrekking tot burgerschap.
• Artikel 7.2.7, vijfde en zesde lid, WEB: Het onderwijsprogramma omvat uitsluitend begeleide onderwijsuren en beroepspraktijkvorming
onder verantwoordelijkheid en toezicht van het bestuur, en met actieve betrokkenheid
van het onderwijspersoneel.
• Artikel 7.4.8, eerste lid, WEB: Het bestuur van de instelling zorgt voor een goede organisatie en kwaliteit van
het onderwijsprogramma en de examinering van het mbo-diploma.
• Artikel 2.2, eerste lid, WVO 2020: Het onderwijs bevordert actief burgerschap en sociale cohesie op doelgerichte en
samenhangende wijze, richt zich onder andere op het bijbrengen van respect voor en
kennis van de basiswaarden (zie hieronder) en het ontwikkelen van sociale en maatschappelijke
competenties.
• Artikel 2.2, tweede lid, WVO 2020: Het bestuur draagt zorg voor een schoolcultuur die in overeenstemming is met de
basiswaarden van de democratische rechtsstaat en creëert een omgeving waarin leerlingen
worden gestimuleerd actief te oefenen met de omgang met deze waarden.
|
KWALITEITSGEBIED BORGING EN AFLSUITING (BA) (van toepassing op diploma, certificaat
of verklaring middelbaar beroepsonderwijs)
|
BA1. Borging diplomering
De examencommissie borgt deugdelijke diplomering.
|
Basiskwaliteit
Het onafhankelijk en deskundig functioneren van de examencommissie is voldoende gewaarborgd
door het bestuur.
De examencommissie stelt op objectieve en deskundige wijze vast of een student voldoet
aan de voorwaarden voor het verkrijgen van een diploma of een certificaat. Zij bewaakt,
monitort en analyseert de kwaliteit van de processen die hieraan ten grondslag liggen.
Hierdoor zijn het niveau, de complexiteit en de inhoud van de door de student geleverde
prestaties, afgestemd op de kwalificatievereisten of het certificaat, geborgd.
De examencommissie borgt in alle fasen van de examinering en diplomering de deskundigheid
van de betrokken personen.
De examencommissie bewaakt op een cyclische manier haar eigen werkwijze en eigen kwaliteit
met betrekking tot de borging van de examinering en diplomering, certificering voor
de opleidingen waarvoor zij verantwoordelijk is. Zij geeft betekenis aan de uitkomsten
hiervan en acteert hierop. Hierbij betrekt zij eventueel onafhankelijke deskundigen.
In voorkomende gevallen worden verbetermaatregelen genomen en wordt toegezien op de
realisatie ervan. Hierover wordt jaarlijks verslag gedaan.
De examencommissie geeft op deugdelijke gronden mbo-verklaringen af. Tevens geeft
zij op deugdelijke gronden vrijstellingen voor examenonderdelen.
|
Aanvullende ambities
• Zijn er aanvullende ambities voor de borging van de diplomering en (hoe) worden
deze gerealiseerd?
|
Wettelijke vereisten
De twee standaarden op het gebied van diplomering en afsluiting en de bijbehorende
normering in dit waarderingskader komen overeen met de standaarden en normering in
de Regeling standaarden examenkwaliteit WEB.
|
BA2. Afsluiting
De leerroute onderbouwt dat de leerling1 voldaan heeft aan de voorwaarden voor het diploma, een certificaat of een verklaring
middelbaar beroepsonderwijs.
|
Basiskwaliteit
De leerroute heeft een gecombineerd Programma van Toetsing en Afsluiting (PTA) en
Onderwijs- en Examenregeling (OER) dat voldoet aan de eisen van de wetgeving.
Binnen de leerroute worden alle leerlingen goed voorbereid op de afsluiting van het
onderwijs. De examinering van de leerroute is duidelijk. Hierbij wordt vermeld welke
delen de afsluiting van het voortgezet onderwijs betreffen, welke de afsluiting van
het beroepsonderwijs en welke delen een gecombineerde afsluiting betreffen.
Voor de afsluiting van het mbo-deel geldt het volgende:
De opbouw en inrichting van de afsluiting voldoen aan de eigen vastgestelde kwaliteitseisen
voor een betrouwbare diplomering en certificering. Dit sluit aan op de visie op het
onderwijs van het team. De examinering is afgestemd op de kwalificatie-eisen wanneer
het gaat om diplomering. Dit is inclusief de keuzedelen en de eisen ten aanzien van
generieke examenonderdelen.
De examinering is valide en betrouwbaar en zorgt ervoor dat de student voldoet aan
de voorwaarden voor diplomering of certificering. De afnamecondities en de beoordelingen
zijn voor studenten gelijkwaardig. De opleiding betrekt de beroepspraktijk bij de
examinering. De opleiding beoordeelt de bewijzen ten behoeve van de examinering onafhankelijk
en deskundig. Deze bewijzen laten in samenhang een passende balans zien tussen vereiste
kennis, houding en vaardigheden, waarbij onderdelen van de examinering in de reële
beroepspraktijk plaatsvinden. Op basis van de bewijzen stelt de opleiding vast of
een student in voldoende mate voldoet aan de kwalificatie-eisen.
De student is volledig en tijdig geïnformeerd over de kwalificatie-eisen en de eisen
die de opleiding stelt aan de examinering en diplomering. Deze informatie is voor
alle betrokkenen transparant en eenduidig.
|
Aanvullende ambities
• Zijn er aanvullende ambities voor de afsluiting en (hoe) worden deze gerealiseerd?
|
Wettelijke vereisten
De twee standaarden op het gebied van borging en afsluiting en de bijbehorende normering
in dit waarderingskader komen overeen met de standaarden en normering in de Regeling standaarden examenkwaliteit WEB.
|
1 Waar leerling staat, kan ook student worden gelezen.
KWALITEITSGEBIED ONDERWIJSRESULTATEN (OR)
|
OR1. Resultaten en studiesucces1
De leerlingen behalen in deze leerroute leerresultaten die ten minste in overeenstemming
zijn met de gestelde norm.2
|
Basiskwaliteit
De resultaten liggen op het niveau dat op grond van de kenmerken van de leerlingenpopulatie
mag worden verwacht.
Dit betekent dat de doorstroom in de eerste twee jaren van de leerroute (vergelijkbaar
met de bovenbouw in een regulier vmbo) en, indien van toepassing, de gemiddelde eindexamenresultaten
op of boven de normering liggen die daarvoor geldt.
Daarnaast laten de onderwijsresultaten over de afgelopen drie jaar zien dat de leerroute
leerlingen voldoende in staat stelt een diploma op het gewenste niveau te behalen.
De leerroute zorgt ervoor dat leerlingen de leerroute binnen de vastgestelde studieduur
doorlopen. De resultaten laten ook zien dat er doorstroom is naar hogere opleidingsniveaus.
|
Aanvullende ambities
• Zijn er aanvullende ambities voor de onderwijsresultaten en (hoe) worden deze gerealiseerd?
|
Wettelijke vereisten
• Artikel 1.3.6, jo. artikel 1.3.5, sub b, WEB: Instellingen dienen voorts zorg te dragen voor het aanbieden van doelmatige leerwegen,
onder andere door ervoor te zorgen dat de opleiding aansluit op het voorafgaand onderwijs
en vervolgonderwijs.
• Artikel 7.4.8, eerste lid, jo. artikel 7.2.7, eerste lid, WEB: Het bestuur zorgt ervoor dat beroepsopleidingen zo zijn ingericht dat studenten
de kwalificatie en de daarbij behorende keuzedelen binnen de vastgestelde studieduur
kunnen behalen en zorgt voor een goede organisatie en kwaliteit van het onderwijsprogramma.
• Artikel 2.94 WVO 2020 en Regeling leerresultaten VO: Er is sprake van voldoende leerresultaten wanneer de gemiddelde eindexamenresultaten
en het doorstroomrendement, gemeten over een periode van drie schooljaren, op of boven
de normering zoals vastgelegd in de Regeling leerresultaten VO liggen.
|
OR2. Sociale en maatschappelijke competenties
De leerlingen behalen sociale en maatschappelijke competenties op het niveau dat ten
minste in overeenstemming is met de verwachtingen van het vervolgonderwijs en de maatschappij.
|
Basiskwaliteit
Tijdens de leerroute is er een goed beeld van de kenmerken van de leerlingenpopulatie
en zijn er ambitieuze verwachtingen over het niveau dat de leerlingen voor de sociale
en maatschappelijke competenties kunnen bereiken. De aansluiting op het vervolgonderwijs
en de maatschappij is het uitgangspunt voor de competenties voor leerlingen.
Binnen de leerroute wordt onderbouwd welke resultaten de school op dit gebied wil
bereiken. De school spant zich zichtbaar in om ervoor te zorgen dat leerlingen die
de leerroute verlaten daaraan voldoen. Daarmee laat de school zien dat zij haar doelstellingen
voor deze competenties binnen deze leerroute behaald heeft.
|
Aanvullende ambities
• Zijn er aanvullende ambities voor de sociale en maatschappelijke competenties en
(hoe) worden deze gerealiseerd?
|
Wettelijke vereisten
• Artikel 2.4 tot en met artikel 2.9 WVO 2020: De school bereidt de leerlingen voor op het vervolgonderwijs.
• Artikel 2.2, eerste lid, WVO 2020: Het onderwijs richt zich herkenbaar op het ontwikkelen van de sociale en maatschappelijke
competenties die de leerling in staat stellen deel uit te maken van en bij te dragen
aan de pluriforme, democratische Nederlandse samenleving.
|
OR3. Vervolgsucces3
De bestemming van de leerlingen na het (gediplomeerd) verlaten van de opleiding is
bekend en voldoet ten minste aan de verwachtingen van de opleiding.
|
Basiskwaliteit
De instelling betrekt de ontwikkelingen op de (regionale) arbeidsmarkt bij het beleid
en de uitvoering daarvan. Zij beschikt over gegevens over het vervolg van de loopbaan
van leerlingen die de opleiding (voortijdig of) met een diploma hebben verlaten. Daarbij
kan het gaan om de overstap naar vervolgonderwijs (mbo of hbo), een plek op de arbeidsmarkt,
dan wel een passend vervolg voor leerlingen met een specifieke onderwijsbehoefte.
Gezien de relatie tussen vervolgsucces en de onderwijskwaliteit mag in het kader van
de kwaliteitszorg verder van de instelling worden verwacht dat zij hier inzicht in
heeft en beleid op voert.
Het vervolgsucces voldoet ten minste aan de verwachtingen van de leerroute in relatie
tot de gemiddelde landelijke resultaten van vergelijkbare leerroutes en de situatie
op de regionale arbeidsmarkt.
|
Aanvullende ambities
• Zijn er aanvullende ambities voor vervolgsucces en (hoe) worden deze gerealiseerd?
|
Wettelijke vereisten
• Artikel 1.3.5, sub c, jo. artikel 6.1.3a, eerste lid, sub c, jo. artikel 7.1.2, tweede lid, WEB: Kennis van de (regionale) arbeidsmarkt is noodzakelijk om aspirant-studenten over
het arbeidsmarktperspectief van de opleiding te kunnen informeren en loopbaanoriëntatie
en -begeleiding te kunnen bieden.
• Artikel 1.3.6 WEB: Het bestuur richt een stelsel van kwaliteitszorg voor de instelling in en draagt
er in dat verband zorg voor dat zo veel mogelijk in samenwerking met andere instellingen
wordt voorzien in een regelmatige beoordeling van de kwaliteit van het onderwijs.
• Artikel 6.1.3, eerste lid, jo. artikel 1.3.5, sub b, WEB: Het bestuur zorgt voor doelmatige leerwegen en zorgt dat een beroepsopleiding alleen
wordt aangeboden als er na beëindiging van de opleiding voldoende arbeidsmarktperspectief
is voor de deelnemers. Onder arbeidsmarktperspectief wordt in ieder geval verstaan
het perspectief voor gediplomeerde schoolverlaters op het binnen een redelijke termijn
vinden van werk op het niveau van de gevolgde opleiding.
• Artikel 7.4.8, eerste lid, WEB: Het bestuur dient te zorgen voor een goede organisatie en kwaliteit van het onderwijsprogramma
en de examinering.
|
1 Voorlopig beoordelen we deze standaard niet. De komende tijd gebruiken we om expertise
op te bouwen over de resultaten van de doorlopende leerroutes vmbo-mbo en het veld
te consulteren over welke normen en beslisregels we in de toekomst zouden willen hanteren.
2 De norm voor studiesucces wordt voor vier jaar vastgesteld, zoals uitgewerkt in bijlage 1
van het onderzoekskader voor het middelbaar beroepsonderwijs. We beoordelen het studiesucces
aan de hand van deze norm op het niveau van het kwalificatiedossier.
3 Deze standaard is nieuw; we doen er van 2021 tot 2025 ervaring mee op. Tijdens deze
periode zullen we niet oordelen op deze standaard. Bij de doorontwikkeling van deze
standaard en het gebruik van de data zullen we aansluiten bij de ontwikkelingen in
de sector.
KWALITEITSGEBIED STUREN, KWALITEITSZORG EN AMBITIE (SKA)
|
SKA1. Visie, ambities en doelen
De voor de leerroute verantwoordelijke school en instelling hebben een visie op goed
onderwijs in de leerroute, hebben daarvoor ambities en doelen opgesteld en sturen
op het behalen daarvan.
|
Basiskwaliteit
De school en de instelling hebben afspraken over de organisatie en de vormgeving van
de leerroute vastgelegd in een samenwerkingsovereenkomst.
De school en de instelling laten zien dat hun visie, ambities en doelen voor de leerroute
aansluiten op die van hun bestuur en op de kenmerken van de leerlingenpopulatie. Dit
doen zij onder meer door aan te geven hoe ze rekening houden met (taal)achterstanden
en specifieke leerbehoeften om bij te dragen aan gelijke kansen voor alle leerlingen.
Resultaten van eerdere evaluaties en interne en externe dialoog zijn zichtbaar in
de doelen voor het onderwijskundig beleid.
De opleiding richt voorwaarden in om de onderwijskundige ambities en doelen te bereiken.
Daarbij is de interne verantwoordelijkheidsverdeling duidelijk.
|
Aanvullende ambities
• Zijn er aanvullende ambities in relatie tot de visie en doelen en (hoe) worden deze
gerealiseerd?
|
Wettelijke vereisten
• Artikel 1.3.6, eerste lid, WEB: Het bestuur richt een stelsel van kwaliteitszorg in en verbetert aan de hand daarvan
het onderwijs.
• Artikel 4.1a.1, vierde lid, WEB: Het bestuur maakt met de docenten afspraken over de wijze waarop de zeggenschap
van docenten wordt georganiseerd, waarbij de professionele standaard van de beroepsgroep
in acht wordt genomen.
• Artikel 2.34 WVO 2020: Het onderwijs wordt zodanig ingericht dat daarbij op structurele en herkenbare wijze
aandacht wordt besteed aan het bestrijden van achterstanden, in het bijzonder in de
beheersing van de Nederlandse taal.
• Artikel 7.4.8, eerste lid, WEB: Het bestuur zorgt voor een goede organisatie en kwaliteit van het onderwijsprogramma
en de examinering.
• Artikel 7.4.8, derde lid, jo. artikel 7.2.7, vijfde lid, WEB: Het bestuur zorgt ervoor dat opleidingen aantoonbaar voldoen aan enkele eisen, waaronder
artikel 7.2.7, vijfde lid, waaruit blijkt dat het onderwijsprogramma moet zijn gericht
op het bereiken van onderwijs- en vormingsdoelen van de beroepsopleiding.
• Artikel 2.107c, eerste lid, WVO 2020: Het bestuur van een school en het bestuur van een instelling voor beroepsonderwijs
melden gezamenlijk dat zij een doorlopende route vmbo-mbo aanbieden.
• Artikel 2.107b, tweede lid, WVO 2020: In de samenwerkingsovereenkomst is een aantal afspraken opgenomen.
• Artikel 2.87 WVO 2020: Het bestuur moet zorgen voor de kwaliteit van het onderwijs op een school. Onder
‘zorg dragen voor’ wordt in elk geval verstaan: het naleven van de wet en het uitvoeren
van het stelsel van kwaliteitszorg.
• Artikel 2.88, tweede lid, WVO 2020: Het schoolplan bevat een beschrijving van het beleid met betrekking tot de kwaliteit
van het onderwijs dat binnen de school wordt gevoerd en omvat in elk geval het onderwijskundig
beleid, het personeelsbeleid en het stelsel van kwaliteitszorg.
• Artikel 2.89 WVO 2020: De beschrijving van het onderwijskundig beleid omvat in elk geval de inhoud van
het onderwijs, de eigen opdrachten voor het onderwijs, het pedagogisch-didactisch
klimaat en de veiligheid. Daarbij betrekt de school het schoolondersteuningsprofiel.
• Artikel 2.91 WVO 2020: De school moet door haar stelsel van kwaliteitszorg zorg dragen voor de ononderbroken
ontwikkeling van leerlingen en de afstemming van het onderwijs op de voortgang in
de ontwikkeling van leerlingen. Ook moet worden vastgesteld waar verbetermaatregelen
nodig zijn.
• Artikel 7.6 WVO 2020: De verantwoordelijkheidsverdeling wordt beschreven in het managementstatuut.
|
SKA2. Uitvoering en kwaliteitscultuur
De school en de instelling realiseren binnen de leerroute de doelen voor goed onderwijs,
bevorderen randvoorwaarden en sturen, waar nodig, tussentijds bij.
|
Basiskwaliteit
De school en de instelling geven uitvoering aan de afspraken in de samenwerkingsovereenkomst
over de organisatie en de vormgeving van de leerroute.
De school en de instelling realiseren de doelen voor goed onderwijs, die voortkomen
uit hun visie en ambities, binnen de leerroute. De school en instelling zorgen daartoe
voor een professionele en veilige leer- en verbetercultuur in de leerroute. Binnen
deze kwaliteitscultuur geven de leiding en het onderwijsteam samen uitvoering aan
het stelsel van kwaliteitszorg, zodat binnen de leerroute als geheel gericht wordt
gewerkt aan het bereiken van de onderwijskundige doelen. Waar nodig sturen de school
en de instelling tussentijds bij.
De school en de instelling zorgen ervoor dat de deskundigheidsbevordering van het
onderwijsteam van de leerroute binnen de gestelde doelen gestalte krijgt. Het onderwijsteam
oefent daarbij zijn eigen verantwoordelijkheid bij het inrichten van het onderwijs
in de leerroute uit.
De school en de instelling tonen in hun sturing onderwijskundig leiderschap en zorgen
voor een doelmatige inzet van middelen om gestelde doelen in de leerroute te realiseren.
|
Aanvullende ambities
• Zijn er aanvullende ambities voor de sturing op uitvoering en kwaliteitscultuur
en (hoe) worden deze gerealiseerd?
|
Wettelijke vereisten
• Artikel 1.3.6, eerste lid, WEB: Het bestuur richt een stelsel van kwaliteitszorg in en verbetert aan de hand daarvan
het onderwijs.
• Artikel 1.3.6, eerste lid, WEB: De kwaliteit van het onderwijs wordt regelmatig beoordeeld, er worden maatregelen
en instrumenten gebruikt om te waarborgen dat het personeel zijn bekwaamheid onderhoudt.
• Artikel 1.3.6a WEB: Het bestuur zorgt voor personeelsbeleid voor zover het de duurzame borging van de
kwaliteit van het onderwijspersoneel betreft.
• Artikel 4.1.a1, eerste lid, WEB: Docenten zijn binnen het onderwijskundig beleid verantwoordelijk voor het vakinhoudelijke,
vakdidactische en pedagogische proces van de instelling.
• Artikel 4.1.a1, derde lid, WEB: Docenten beschikken over voldoende zeggenschap, waaronder de zeggenschap over de
inhoud van de lesstof en de wijze waarop de lesstof wordt aangeboden.
• Artikel 4.1a.1, vierde lid, WEB: Het bestuur maakt met de docenten afspraken over de wijze waarop de zeggenschap
van docenten wordt georganiseerd, waarbij de professionele standaard van de beroepsgroep
in acht wordt genomen.
• Artikel 7.4.8, eerste lid, WEB: Het bestuur zorgt voor een goede organisatie en kwaliteit van het onderwijsprogramma
en de examinering.
• Artikel 7.4.8, derde lid, jo. artikel 7.2.7, vijfde lid, WEB: Het bestuur zorgt ervoor dat opleidingen aantoonbaar voldoen aan enkele eisen, waaronder
artikel 7.2.7, vijfde lid, waaruit blijkt dat het onderwijsprogramma moet zijn gericht
op het bereiken van onderwijs- en vormingsdoelen van de beroepsopleiding.
• Artikel 7.13a eerste tot en met vierde lid, WEB (Werken in teams bij vak- en sectoroverstijgende programmaonderdelen in doorlopende
leerroutes vmbo-mbo): Indien in het onderwijsprogramma van een doorlopende leerroute
vmbo-mbo, als bedoeld in artikel 2.107a, of de geïntegreerde route vmbo-basisberoepsopleiding, als bedoeld in artikel 2.107l sprake is van vak- en sectoroverstijgende programmaonderdelen, als bedoeld in artikel 2.107d, tweede lid, onderdeel a, respectievelijk c, kan worden gewerkt met teams die verantwoordelijk zijn voor de kwaliteit van het
onderwijsprogramma voor die vak- en sectoroverstijgende programmaonderdelen.
• Artikel 2.107b, tweede lid, WVO 2020: In de samenwerkingsovereenkomst zijn afspraken opgenomen over de verantwoordelijkheidsverdeling
tussen school en instelling over de vormgeving en uitvoering van de doorlopende leerroute.
• Artikel 2.47 en artikel2.41, WVO 2020: Voor leerlingen met extra ondersteuning werkt de school samen met het samenwerkingsverband
passend onderwijs en partners in de zorg.
• Artikel 2.41, tweede lid, WVO 2020: Het bestuur stelt ten minste eenmaal in de vier jaar het schoolondersteuningsprofiel
vast.
• Artikel 2.87 WVO 2020: Het bestuur moet zorgen voor de kwaliteit van het onderwijs op een school. Onder
‘zorg dragen voor’ wordt in elk geval verstaan: het naleven van de wet en het uitvoeren
van het stelsel van kwaliteitszorg.
• Artikel 2.91 WVO 2020: Het schoolplan bevat een beschrijving van het personeelsbeleid. Dit personeelsbeleid
gaat in elk geval over hoe wordt voldaan aan de eisen van bevoegdheid en onderhoud
van bekwaamheid, de bijdrage van het personeel aan het onderwijskundig beleid, het
pedagogisch-didactisch handelen, de evenredige vertegenwoordiging van vrouwen in de
schoolleiding, en de wijze waarop rekening wordt gehouden met de inbreng van leerlingen
op het beleid.
• Artikel 7.8, eerste tot en met derde lid, WVO 2020: De school dient leraren een zelfstandige verantwoordelijkheid te geven bij de beoordeling
van de onderwijsprestaties van leerlingen en voldoende zeggenschap waar het gaat om
het vakinhoudelijke, vakdidactische en pedagogische proces in de school.
• Artikel 7.14 tot en met artikel 7.22 WVO 2020: Daar waar nog niet bevoegd wordt lesgegeven, moet het bestuur afspraken maken die
ertoe leiden dat de leraar de juiste bevoegdheid behaalt.
• Artikel 7.20 en artikel 7.37a WVO 2020: Het bestuur beschikt bij elk personeelslid waarvoor bekwaamheidseisen gelden over
geordende gegevens over de bekwaamheid en het onderhouden daarvan
|
SKA3. Evaluatie, verantwoording en dialoog
De school en de instelling evalueren en analyseren systematisch of zij de beoogde
doelen realiseren en verantwoorden zich daarover. Zij stellen, wanneer nodig, het
beleid bij en betrekken interne en externe belanghebbenden in een goed functionerende
dialoog.
|
Basiskwaliteit
De leerroute is door de school en de instelling gemeld bij de Dienst Uitvoering Onderwijs
(DUO).
De school en de instelling evalueren, analyseren en beoordelen als onderdeel van het
stelsel van kwaliteitszorg in hoeverre de doelen en het beleid in de leerroute worden
gerealiseerd en informeren het bestuur (of de besturen) daarover. Zij halen daarvoor
intern en extern actief informatie op om zicht te krijgen op de uitvoering, de resultaten
van het onderwijs in de leerroute voor de leerlingen en kansen en bedreigingen voor
de verdere ontwikkeling van het onderwijs.
De school en de instelling organiseren tegenspraak over de leerroute. Daarvoor gaan
zij actief een dialoog aan met in ieder geval ouders, personeel, de betreffende medezeggenschapsorganen
en, wanneer van toepassing, leerlingen, gemeenten en (regionale)werkgevers. De school
en de instelling informeren belanghebbenden minimaal jaarlijks op een toegankelijke
manier over doelen en werkwijze en over de resultaten die zij behaald hebben met de
leerroute.
De school en de instelling analyseren en beoordelen de uitkomsten van de evaluatie
en verwerken deze wanneer nodig in het (verbeter)beleid, zodat dit bijdraagt aan ontwikkeling
en verbetering van het onderwijs. Zij maken daarbij duidelijk welk effect de inbreng
van belanghebbenden heeft op het borgen en bijstellen van het beleid.
|
Aanvullende ambities
• Zijn er aanvullende ambities voor de evaluatie, verantwoording en dialoog en (hoe)
worden deze gerealiseerd?
|
Wettelijke vereisten
• Artikel 1.3.6, eerste lid, WEB: Het bestuur richt een stelsel van kwaliteitszorg in en verbetert aan de hand daarvan
het onderwijs.
• Artikel 1.3.6, eerste lid, WEB: De kwaliteit van het onderwijs wordt regelmatig beoordeeld. De beoordeling vindt
ook plaats aan de hand van het oordeel van studenten en met betrokkenheid van onafhankelijke
deskundigen en belanghebbenden.
• Artikel 1.3.6, tweede lid, WEB: Het bestuur verantwoordt zich over de beoordeling en het voorgenomen beleid in het
licht van de beoordeling.
• Artikel 1.4, tweede lid, WVO 2020: Het onderwijs wordt zodanig ingericht dat de leerlingen een ononderbroken ontwikkelingsproces
kunnen doorlopen.
• Artikel 8 WMS: De (gemeenschappelijke) medezeggenschapsraad ((G)MR) ontvangt tijdig alle inlichtingen
van het bestuur die redelijkerwijs nodig zijn om zijn taak te kunnen vervullen en
ontvangt in elk geval bepaalde in de wet beschreven informatie.
• Artikel 10 WMS: Het bestuur heeft in bepaalde gevallen voorafgaande instemming nodig van de (G)MR
voor elk besluit in dat geval, bijvoorbeeld bij verandering van de onderwijskundige
doelstellingen van de school.
• Artikel 2.107b, tweede lid, WVO 2020: In de samenwerkingsovereenkomst zijn afspraken opgenomen over de verantwoordelijkheidsverdeling
tussen school en instelling over de vormgeving en uitvoering van de doorlopende leerroute.
• Artikel 11 WMS: Het bestuur moet de (G)MR vooraf in de gelegenheid stellen om te adviseren over
besluiten bij bepaalde aangelegenheden, bijvoorbeeld bij vaststelling of wijziging
van het lesrooster in het voortgezet onderwijs.
• Artikel12 WMS: Het bestuur heeft voorafgaande instemming nodig van het personeelsdeel van de (G)MR
bij besluiten bij bepaalde aangelegenheden, bijvoorbeeld bij de vaststelling of wijziging
van de samenstelling van de formatie.
• Artikel 14 WMS: Het bestuur heeft voorafgaande instemming nodig van het ouder- en leerlingdeel van
de (G)MR bij bepaalde besluiten, bijvoorbeeld bij de vaststelling van de schoolgids.
• Artikel 2.92 WVO 2020: De school maakt in de schoolgids duidelijk wat de doelen van het onderwijs zijn
en welke resultaten met het onderwijsleerproces worden bereikt. Ook de bevindingen
ten aanzien van het stelsel van kwaliteitszorg, evenals de maatregelen die naar aanleiding
daarvan zijn getroffen, worden hierin opgenomen. Ook leerlingen worden betrokken bij
de besluitvorming.
• Artikel 3.42 WVO 2020: De besturen van de scholen voeren jaarlijks overleg met elkaar en met de gemeente
over het voorkomen van segregatie, het bevorderen van integratie en het bestrijden
van achterstanden.
|
Bijlage 7 Waarderingskader voortgezet onderwijs Caribisch Nederland
In deze bijlage is het waarderingskader voor het voortgezet onderwijs op Caribisch
Nederland opgenomen. De toelichting hierop is te vinden in paragraaf 9.8.
KWALITEITSGEBIED BESTURING, KWALITEITSZORG EN AMBITIE (BKA)
|
BKA1. Visie, ambities en doelen
Het bestuur heeft een visie op kwaliteit, heeft hiervoor ambities en doelen opgesteld
en stuurt op het behalen daarvan.
|
Basiskwaliteit
Het bestuur heeft een visie op goed onderwijs en op de besturing daarvan. De visie
is concreet en passend vertaald naar ambities, doelen en daarmee samenhangend beleid.
Deze vertaling maakt sturing mogelijk op de kwaliteit en resultaten van het onderwijs
en de voorwaarden. Daartoe is een stelsel van kwaliteitszorg ingericht dat het bestuur
in staat stelt de basiskwaliteit van het onderwijs te waarborgen.
De doelen betreffen in elk geval de naleving van wettelijke eisen, waaronder wettelijke
vereisten voor het onderwijsaanbod, het onderwijsleerproces en de manier van toetsen
en examineren, onder meer op het gebied van de basisvaardigheden taal, rekenen en
burgerschap. De visie, ambities en doelen omvatten uitwerkingen van eerdere evaluatieresultaten
en resultaten van interne en externe dialoog.
Het bestuur zorgt er met betrokkenheid van de scholen voor dat de visie, ambities,
doelen en het beleid sturend zijn voor de verbetering van het onderwijs aan leerlingen.
Scholen formuleren op hun beurt doelen die aansluiten bij wat leerlingen nodig hebben
met het oog op hun doorgaande onderwijsloopbaan.
Het bestuur richt de voorwaarden in om de doelen te bereiken, waaronder de inzet en
het beheer van de (financiële) middelen voor het waarborgen van de kwaliteit van het
onderwijsproces, de diplomering, het schoolklimaat en de resultaten. Het bestuur heeft
daartoe een meerjarenbegroting waarin de relatie met het beleid en de doelen duidelijk
zijn toegelicht. Er is voor de sturing op (financiële) kwaliteit een functionerende
verantwoordelijkheidsverdeling tussen de interne toezichthouder, het bestuur en de
scholen afgesproken, op basis van de geldende wet- en regelgeving.
|
Aanvullende ambities
• Zijn er aanvullende ambities in relatie tot de visie en doelen en (hoe) worden deze
gerealiseerd?
|
Wettelijke vereisten
• Artikel 1.4, tweede lid, WVO 2020: Het onderwijs wordt zodanig ingericht dat de leerlingen een ononderbroken ontwikkelingsproces
kunnen doorlopen en wordt afgestemd op de voortgang in de ontwikkeling van de leerlingen.
• Artikel 3, achtste lid, RJO BES: Het bestuur zorgt voor een continuïteitsparagraaf in de jaarverslaggeving.
• Artikel 2.87 en artikel 2.91 WVO 2020: Het bestuur zorgt voor de kwaliteit van het onderwijs op de scholen via een stelsel
van kwaliteitszorg.
• Artikel 2.88 tot en met artikel 2.90 WVO 2020: Het bestuur zorgt ervoor dat alle scholen een schoolplan hebben. Het schoolplan
omvat in elk geval het onderwijskundig beleid, het personeelsbeleid en het stelsel
van kwaliteitszorg. Bij de beschrijving van het onderwijskundig beleid wordt het schoolondersteuningsprofiel
betrokken. Dit bevat een beschrijving van de voorzieningen die zijn getroffen voor
leerlingen die extra ondersteuning behoeven.
• Artikel 3.3, tweede lid, sub c, WVO 2020: De interne toezichthouder ziet erop toe dat het bestuur de middelen rechtmatig verwerft
en doelmatig en rechtmatig bestemt en aanwendt.
• Artikel 7.2, vijfde lid, WVO 2020: Het bestuur stelt jaarlijks het beleid vast met betrekking tot de formatie van de
verschillende categorieën personeel van de scholen.
• Artikel 7.6 WVO 2020: Het bestuur stelt een managementstatuut vast waaruit de verantwoordelijkheidsverdeling
in de aansturing van de school blijkt.
• Artikel 5.39 en artikel 5.49 WVO 2020 en artikel 6.21 Uitvoeringsbesluit WVO 2020: Het bestuur moet de rijksbekostiging rechtmatig aanwenden en moet evident ondoelmatige
aanwending van beschikbare (financiële) middelen voorkomen.
• Artikel 3.2 en artikel 5.46 WVO 2020 en artikel 6.19, eerste, tweede en vijfde lid, Uitvoeringsbesluit WVO 2020 en artikel 3, achtste lid, RJO BES: Het bestuur maakt jaarlijks een jaarverslag waarin de resultaten van het financieel
beleid staan.
• RJO BES jo. Artikel 3.2 en artikel 5.46 WVO 2020: De wijze waarop door het bestuur verslag wordt gedaan van het financieel beheer
gebeurt overeenkomstig de daarvoor in de RJO BES gestelde regels.
|
BKA2. Uitvoering en kwaliteitscultuur
Het bestuur realiseert samen met de scholen de doelen voor kwaliteit, bevordert een
kwaliteitscultuur, zorgt voor randvoorwaarden en stuurt, waar nodig, tussentijds bij.
|
Basiskwaliteit
Het bestuur geeft als onderdeel van zijn stelsel van kwaliteitszorg met de scholen
effectief uitvoering aan de visie en de doelen voor onderwijskwaliteit. Aan de transparante,
integere kwaliteitscultuur is zichtbaar dat deze bijdraagt aan de gestelde doelen.
Het bestuur bevordert een op samenwerken, leren en verbeteren gerichte kwaliteitscultuur,
zodat doelen en ambities gerealiseerd kunnen worden. Het bestuur zorgt ervoor dat
het onderwijskundig leiderschap op alle niveaus herkenbaar verankerd is in de organisatie.
Ook bevordert het bestuur dat de schoolleiding en teams gezamenlijk werken aan hun
professionaliteit in relatie tot de bekwaamheidseisen en aan een verbetercultuur.
Binnen de kwaliteitscultuur geeft het bestuur uitvoering aan kwaliteitszorg gericht
op de kwaliteit van het onderwijs, onder meer op het gebied van de basisvaardigheden
taal, rekenen en burgerschap, de afspraken uit het ondersteuningsplan van het samenwerkingsverband
passend onderwijs en de naleving van de wettelijke voorschriften. Het bestuur bewaakt
en bevordert dat de uitvoering in overeenstemming is met het beleid, zodat de doelen
worden bereikt. Het bestuur houdt zicht op de uitvoering van het beleid en op de nagestreefde
verbeteringen en stuurt daarop, zo nodig, tussentijds bij.
De beschikbare (financiële) middelen dragen bij aan de realisatie van de door het
bestuur gestelde doelen en worden doelmatig en rechtmatig aangewend. Als onderdeel
van zijn taak ziet de interne toezichthouder daarop toe. Het bestuur voorkomt evident
ondoelmatige aanwending van beschikbare (financiële) middelen. Daarnaast stuurt het
bestuur op effectief financieel beheer, zodat de continuïteit van het onderwijs gewaarborgd
is en bekostiging rechtmatig verkregen wordt.
Het interne toezicht geeft voorts onafhankelijk en deugdelijk invulling aan zijn taak
en wordt daarin gefaciliteerd door het uitvoerend deel van het bestuur. Het bestuur
zorgt voor goed functionerende medezeggenschap en opereert volgens een code Goed Bestuur
of legt in het jaarverslag1 uit als het daar eventueel van afwijkt en waarom dat het geval is. Het bestuur komt
haar verplichtingen na omtrent de onverwijlde overleg- en aangifteplicht en zorgt
ervoor dat een personeelslid het bestuur van een redelijk vermoeden van een zedenmisdrijf
onverwijld in kennis kan stellen. Als laatste zorgt het bestuur voor een doeltreffende
verwerking van interne en externe signalen en klachten.
|
Aanvullende ambities
• Zijn er aanvullende ambities voor de sturing op uitvoering en kwaliteitscultuur
en (hoe) worden deze gerealiseerd?
|
Wettelijke vereisten
• Artikel 3, achtste lid, RJO BES: Het bestuur zorgt voor een continuïteitsparagraaf in de jaarverslaggeving.
• Artikel 2.60d WVO 2020: Het bestuur stelt een of meer onafhankelijke en deskundig functionerende examencommissie(s)
in ten behoeve van de kwaliteit van de toetsing en examinering op de school, waarbij
voldaan wordt aan de specifieke vereisten die dit artikel noemt.
• Artikel 2.87 en artikel 2.91 WVO 2020: Het bestuur en schoolleiding zorgen ervoor dat de wet wordt nageleefd en dat er
indien nodig verbetermaatregelen komen Dat houdt onder andere in dat het bestuur en
de scholen zicht hebben op de kwaliteit van het onderwijs. Daarbij moet het functioneren
van de kwaliteitscyclus centraal staan.
• Artikel 2.88 en artikel 2.90, artikel 7.3, artikel 7.9 tot en met 7.20, artikel 7.37 en artikel 7.37a WVO 2020: Het bestuur zorgt voor bevoegd personeel en maakt het onderhouden en uitbreiden
van de bekwaamheid mogelijk.
• Artikel 2.92, tweede lid, sub g, jo. Artikel 3.35 en artikel 3.36, WVO 2020: Het bestuur communiceert over de klachtregeling in de schoolgids(en). Voor leerlingen
kan worden volstaan met vermelding van de rechten en plichten in de leerlingenstatuur.
• Artikel 3.35 en artikel 3.36 WVO 2020: Het bestuur heeft een klachtenregeling die leidt tot een deugdelijke klachtbehandeling
waarbij voldaan wordt aan de specifieke vereisten die dit artikel noemt.
• Artikel 3.39 WVO 2020: Het bestuur meldt en overlegt onverwijld bij een (redelijk vermoeden van een) zedenmisdrijf
en doet daar zo nodig aangifte van. Het bestuur treedt hierbij onverwijld in contact
met de vertrouwensinspecteur.
• Artikel 3.1, eerste lid, WVO 2020: Het bestuur draagt zorg voor een goed bestuurde school met een scheiding tussen
uitvoerend deel van het bestuur en toezicht en met een rechtmatig bestuur en beheer.
• Artikel 3.1, derde lid, WVO 2020: De interne toezichthouder (of lid daarvan) functioneert onafhankelijk van het uitvoerend
deel van het bestuur.
• Artikel 3.3 WVO 2020 en artikel 3.2 jo. Artikel 5.46 WVO 2020: De interne toezichthouder houdt toezicht op de uitvoering van de taken en de uitoefening
van de bevoegdheden door het uitvoerend deel van het bestuur, staat het uitvoerend
deel van het bestuur met raad terzijde en heeft ten minste de bij de wet bepaalde
taken.
• Artikel 5.39 en artikel 5.49 WVO 2020 [jo. AMvB], en artikel 6.21 Uitvoeringsbesluit WVO 2020: Het bestuur moet de rijksbekostiging rechtmatig aanwenden en moet evident ondoelmatige
aanwending van beschikbare (financiële) middelen voorkomen.
• Artikel 5.43a WVO 2020: Het bestuur beheert de middelen van de school op zodanige wijze dat het voortbestaan
van de school is verzekerd.
• Artikel 3.2, eerste lid, en artikel 5.46, eerste lid, onder a, WVO 2020: Het bestuur dient een code Goed Bestuur te hanteren en verantwoordt zich over eventuele
afwijkingen in het jaarverslag.
• Artikel 5.49 WVO 2020: Als sprake is van evident ondoelmatige aanwending, kunnen daar financiële gevolgen
aan worden verbonden, zoals wijziging van de bekostiging en het terugvorderen van
het onverschuldigd betaalde deel van de bekostiging.2
• Artikel 5.49, vijfde lid, WVO 2020 [jo. AMvB]: Bij of krachtens AMvB worden nadere regels gesteld over de wijze waarop
wordt vastgesteld dat sprake is van evident ondoelmatige aanwending van de bekostiging.
|
BKA3. Evaluatie, verantwoording en dialoog
Het bestuur evalueert en analyseert systematisch of het de beoogde doelen realiseert
en verantwoordt zich hierover. Het stelt wanneer nodig het beleid bij en betrekt daartoe
interne en externe belanghebbenden in een goed functionerende dialoog.
|
Basiskwaliteit
Het bestuur evalueert en beoordeelt als onderdeel van zijn stelsel van kwaliteitszorg
in hoeverre de ambities, de doelen en het beleid worden gerealiseerd. Op deze manier
krijgt het bestuur zicht op de gerealiseerde (financiële) kwaliteit en de resultaten
van het onderwijs aan de leerlingen. Bij de evaluatie en beoordeling van het beleid
en de onderwijskwaliteit haalt het bestuur actief externe informatie op en gebruikt
deze informatie bij de evaluatie en beoordeling. Op basis van de evaluatie reageert
het bestuur tijdig op mogelijke kansen en bedreigingen, stelt wanneer nodig (verbeter)beleid
op en treft passende maatregelen om de kwaliteit van het onderwijs op de scholen te
borgen.
Het bestuur legt verantwoording af door middel van accurate, actuele en openbaar toegankelijke
informatie over de gerealiseerde kwaliteit. Het brengt minimaal jaarlijks verslag
uit aan zijn in- en externe belanghebbenden over zijn doelen en de resultaten van
zijn scholen. De verantwoording in het jaarverslag is betrouwbaar en (de inhoud van)
het jaarverslag voldoet aan de wettelijke vereisten.
Het bestuur verantwoordt zich daarbij ten minste over het onderwijsaanbod, het onderwijsleerproces,
de manier van toetsen en examineren en het financieel beheer, onder meer op het gebied
van de basisvaardigheden taal, rekenen en burgerschap. De reflectie op de uitkomsten
van de evaluatie geeft alle lagen van de organisatie, intern toezicht en de medezeggenschap
voldoende inzicht in de effectiviteit van de besturing en uitvoering. Vervolgens verwerkt
het bestuur deze wanneer nodig in bijstelling van ambities, (verbeter)doelen en beleid
of nieuwe ambities zodat de opbrengst van de dialoog bijdraagt aan ontwikkeling en
verbetering van het onderwijs en de sturing daarop. Het bestuur organiseert ook de
dialoog hierover met interne en externe belanghebbenden, waarbij in elk geval leerlingen,
ouders, personeel en interne toezichthouder zijn betrokken. Het bestuur werkt bovendien
actief samen met andere partijen aan doelen die het bestuurlijk belang overstijgen
en de kernfuncties raken. Zo komt het bestuur de afspraken uit het eilandelijk zorgplan
over passend onderwijs na en verantwoordt zich hierover.
|
Aanvullende ambities
• Zijn er aanvullende ambities voor de evaluatie, verantwoording en dialoog en (hoe)
worden deze gerealiseerd?
|
Wettelijke vereisten
• Artikel 3, achtste lid, RJO BES jo. Artikel 5.46 WVO 2020: Het bestuur maakt jaarlijks een jaarverslag waarin naast de resultaten van het financieel
beleid ook verantwoording wordt gegeven over toekomstige ontwikkelingen van het onderwijs.
• Artikel 2.87 en artikel 2.91 WVO 2020: Het bestuur zorgt voor de kwaliteit van het onderwijs op de scholen via een stelsel
van kwaliteitszorg. Dat houdt onder andere in dat er regelmatig wordt geëvalueerd
of deze doelen worden gehaald.
• Artikel 2.92 WVO 2020: De schoolgids bevat voor ouders en leerlingen informatie over de werkwijze van de
school en bevat in elk geval ook informatie over de maatregelen die in het kader van
de kwaliteitszorg getroffen zijn
• Artikel 11.33 tot en met artikel 11.37 WVO 2020: Aan de school is een (gemeenschappelijke) medezeggenschapsraad verbonden. Het bestuur
stelt de medezeggenschapsraad ten minste tweemaal per jaar in de gelegenheid de algemene
gang van zaken in de school met hem te bespreken. Verder komen zij bijeen als daarom
gemotiveerd door het bestuur, de vertegenwoordigers van ouders, de vertegenwoordigers
van leerlingen of de vertegenwoordigers van personeel wordt verzocht.
• Artikel 3.2, eerste lid, en artikel 5.46, eerste lid, onder a, WVO 2020: Het bestuur dient een code Goed Bestuur te hanteren en verantwoordt zich over eventuele
afwijkingen in het jaarverslag.
• Artikel 5.46 WVO 2020, en artikel 1 RJO BES: Het bestuur informeert jaarlijks interne en externe belanghebbenden over het gevoerde
en voorgenomen beleid en de uitkomsten van het gevoerde beleid.
• RJO BES jo. Artikel 5.46 WVO 2020: De wijze waarop door het bestuur verslag wordt gedaan van het financieel beheer
gebeurt overeenkomstig de daarvoor in de RJO BES gestelde regels.
• Artikel 5.46, zevende en achtste lid, WVO 2020: Het bestuur maakt het jaarverslag openbaar. Bij ministeriële regeling kunnen nadere
voorschriften worden gegeven over de wijze en het tijdstip waarop openbaarmaking van
het jaarverslag plaatsvindt.
|
1 Volgens artikel 1, sub c, RJO: het geheel van verslaggevingsdocumenten bestaande uit de jaarrekening, het bestuursverslag
en de overige gegevens, bedoeld in artikel 392, titel 9, boek 2, BW.
2 Met het amendement (Tweede Kamer, vergaderjaar 2019–2020, 35 102, nr. 11) is geregeld
dat een bekostigingssanctie alleen kan worden opgelegd aan het bestuur nadat bij AMvB
een nadere invulling wordt gegeven aan het begrip ‘evident ondoelmatige besteding’.
Zonder deze algemene maatregel van bestuur is handhaving op ‘evident ondoelmatige
besteding’ niet mogelijk. Tot de datum van inwerkingtreding van de AMvB richt de inspectie
zich op haar stimulerende taak op dit gebied en zal alleen een Onvoldoende worden
gegeven als een bestuur niet voldoet aan de op dit moment bij de basiskwaliteit opgenomen
elementen.
KWALITEITSGEBIEDEN EN STANDAARDEN VO SCHOOLNIVEAU
|
OP
|
ONDERWIJSPROCES
|
OP1
|
Aanbod
|
OP2
|
Zicht op ontwikkeling en begeleiding
|
OP3
|
Pedagogisch-didactisch handelen
|
OP4
|
Onderwijstijd
|
OP6
|
Afsluiting
|
VS
|
VEILIGHEID EN SCHOOLKLIMAAT
|
VS1
|
Veiligheid
|
VS2
|
Schoolklimaat
|
OR
|
ONDERWIJSRESULTATEN
|
OR1
|
Resultaten
|
OR2
|
Sociale en maatschappelijke competenties
|
SKA
|
STUREN, KWALITEITSZORG EN AMBITIE
|
SKA1
|
Visie, ambities en doelen
|
SKA2
|
Uitvoering en kwaliteitscultuur
|
SKA3
|
Evaluatie, verantwoording en dialoog
|
ONDERWIJSPROCES (OP)
|
OP1. Aanbod
Het aanbod bereidt de leerlingen voor op vervolgonderwijs en de samenleving.
|
Basiskwaliteit
De school bereidt de leerlingen voor op het vervolgonderwijs en de samenleving. Zij
biedt een breed en op de kerndoelen gebaseerd aanbod dat ook de referentieniveaus
taal en rekenen omvat. Het aanbod is dekkend voor examenprogramma’s. Onder aanbod
verstaan we alle lesinhouden, ook die digitaal zijn of online aangeboden worden. Het
aanbod van de school is afgestemd op de leerlingenpopulatie en sluit aan bij het (taal)niveau
en de onderwijsbehoeften van de leerlingen. Het aanbod wordt waar nodig gedurende
de schoolloopbaan verdiept en verbreed, zodanig dat leerlingen een ononderbroken ontwikkeling
kunnen doorlopen. Het aanbod is doelgericht, samenhangend en herkenbaar. Bovendien
heeft de school de leerinhouden evenwichtig en in samenhang over de leerjaren verdeeld.
Het aanbod draagt bij aan het bijbrengen van respect voor en kennis van de basiswaarden
van de democratische rechtsstaat en aan het ontwikkelen van de sociale en maatschappelijke
competenties die leerlingen in staat stellen deel uit te maken en bij te dragen aan
de pluriforme, democratische samenleving.
Het aanbod omvat mede activiteiten voor loopbaanoriëntatie en -begeleiding. Stages
kunnen, met name in het vmbo, onderdeel uitmaken van het aanbod. Wanneer een school
stages aanbiedt, zorgt ze ervoor dat de inhoud en vormgeving van de stage bijdraagt
aan de voorbereiding van de leerling op het vervolgonderwijs en de samenleving.
|
Aanvullende ambities
• Zijn er aanvullende ambities voor het aanbod en (hoe) worden deze gerealiseerd?
|
Wettelijke vereistenvereisten
• Artikel 1.4, tweede lid, WVO 2020: Het onderwijs is afgestemd op de voortgang in de ontwikkeling van leerlingen en
zij kunnen een ononderbroken ontwikkelingsproces doorlopen.
• Artikel 2.4 tot en met artikel 2.9 WVO 2020 De school bereidt de leerlingen voor op het vervolgonderwijs.
• Artikel 2.34 en artikel 2.39 Uitvoeringsbesluit WVO 2020: De school kan in het derde en vierde leerjaar van de basisberoepsgerichte, kaderberoepsgerichte
of gemengde leerweg in het vmbo én voor praktijkonderwijsleerlingen lessen besteden
aan stage.
• Artikel 2.31, derde lid, WVO 2020: Praktijkonderwijs wordt zo veel mogelijk op basis van de kerndoelen verzorgd en
is erop gericht dat leerlingen zo veel mogelijk de referentieniveaus Nederlandse taal
en rekenen bereiken die voor het praktijkonderwijs zijn vastgesteld op grond van artikel
47a.
• Artikel 2.35 Uitvoeringsbesluit WVO 2020: De school omschrijft doel, inhoud, omvang, opbouw en organisatie van de stage in
een stageplan.
• Artikel 2.36 Uitvoeringsbesluit WVO 2020: Het bestuur sluit met de leerling en de stagegever gezamenlijk een schriftelijke
stageovereenkomst waarin onder andere de begeleiding en de wijze van beoordeling aan
bod komen.
• Artikel 2.13 en artikel 2.14, eerste lid, WVO 2020 jo. Besluit kerndoelen onderbouw VO BES: Het onderwijsaanbod voor de eerste twee leerjaren voldoet aan de kerndoelen en is
samenhangend ingericht.
• Artikel 2.2, eerste lid, WVO 2020: Het onderwijs bevordert actief burgerschap en sociale cohesie (kennis van en respect
voor basiswaarden en de ontwikkeling van sociale en maatschappelijke competenties).
• Artikel 2.89 WVO 2020: Het schoolplan bevat de uitwerking van de wettelijke opdrachten voor de uitgangspunten,
doelstellingen en inhoud van het onderwijs.
|
OP2. Zicht op ontwikkeling en begeleiding
De school volgt de ontwikkeling van de leerlingen en biedt waar nodig passende begeleiding
en extra ondersteuning.
|
Basiskwaliteit
De school verzamelt vanaf binnenkomst systematisch informatie over de kennis en vaardigheden
van leerlingen op alle voor het onderwijs belangrijke domeinen. Het verzamelen van
(toets)informatie gebeurt systematisch en zorgvuldig. De school vergelijkt de informatie
met de verwachte ontwikkeling van de leerling. Dit maakt het mogelijk om het onderwijs
af te stemmen op de onderwijsbehoeften van zowel groepen als individuele leerlingen.
Het stelt de school in staat zorg te dragen voor de ontwikkeling en begeleiding van
de leerling. De school waarborgt daarmee voor leerlingen de ononderbroken ontwikkeling
en voortgang daarin en heeft daarbij oog voor de bevordering van gelijke kansen. De
school informeert ouders regelmatig over de ontwikkeling en vorderingen van hun kind.
Wanneer individuele of groepen leerlingen niet genoeg lijken te profiteren van het
onderwijs, analyseert de school waar de ontwikkeling stagneert en wat mogelijke verklaringen
hiervoor zijn. Vervolgens bepaalt zij wat er nodig is om op eventuele achterstanden
of voorsprongen in de ontwikkeling van leerlingen in te spelen. De school biedt de
begeleiding vervolgens gestructureerd aan.
De leerlingen krijgen daarmee de begeleiding die zij nodig hebben om het onderwijsprogramma
beter te kunnen doorlopen. De school besteedt op structurele en herkenbare wijze aandacht
aan het bestrijden van (taal)achterstanden.
Indien de school de extra ondersteuning voor de leerlingen niet kan bieden, zoekt
de school in samenwerking met ouders en het Expertisecentrum Onderwijszorg voor passende
extra ondersteuning en zo nodig een meer passende onderwijsplek.
|
Aanvullende ambities
• Zijn er aanvullende ambities voor zicht op ontwikkeling en begeleiding en (hoe)
worden deze gerealiseerd?
|
Wettelijke vereisten
• Artikel 1.4, tweede lid, WVO 2020: Het onderwijs is afgestemd op de voortgang in de ontwikkeling van leerlingen en
zij kunnen een ononderbroken ontwikkelingsproces doorlopen.
• Artikel 2.34 WVO 2020: Het onderwijs wordt zodanig ingericht dat daarbij op structurele en herkenbare wijze
aandacht wordt besteed aan het bestrijden van achterstanden in het bijzonder in de
beheersing van de Nederlandse taal.
• Artikel 2.30 WVO 2020: Het bestuur van de school voor praktijkonderwijs waaraan de leerling wordt toegelaten,
stelt, na overleg met de ouders, voor de leerling een handelingsplan op. Het handelingsplan
bevat een omschrijving van de wijze waarop voor de desbetreffende leerling het praktijkonderwijs
wordt verzorgd.
• Artikel 2.2, eerste lid WVO 2020: Het onderwijs bevordert actief burgerschap en sociale cohesie op doelgerichte en
samenhangende wijze. Dat omvat onder meer regelmatig monitoren van de ontwikkeling
van burgerschapscompetenties, om het onderwijs af te stemmen op de actuele leerbehoefte
van leerlingen.
• Artikel 2.89 WVO 2020: Bij de beschrijving van het onderwijskundig beleid worden ook de voorzieningen betrokken
die zijn getroffen voor leerlingen met specifieke onderwijsbehoeften.
• Artikel 2.91 WVO 2020: De school heeft de wijze waarop het onderwijs wordt afgestemd op de voortgang in
de ontwikkeling van leerlingen in het schoolplan beschreven.
• Artikel 2.92 WVO 2020: De school vermeldt in de schoolgids de wijze waarop de zorg voor leerlingen met
specifieke onderwijsbehoeften wordt vormgegeven,
• Artikel 2.44, eerste lid, WVO 2020: Het bestuur stelt voor leerlingen met een specifieke onderwijsbehoefte, in overeenstemming
met de ouders, voor elk schooljaar een handelingsplan op.
• Artikel 12 Wet register onderwijsdeelnemers jo. Artikel 8, vijfde lid Besluit register onderwijsdeelnemers: Er is een expertisecentrum Onderwijszorg aangewezen dat onder andere onderwijsondersteunende
activiteiten en ambulante begeleiding verzorgt. Het bestuur van de school blijft verantwoordelijk
voor de leerling tijdens het verblijf binnen het expertisecentrum onderwijszorg.
|
OP3. Pedagogisch-didactisch handelen
Het pedagogisch-didactisch handelen van de leraren stelt leerlingen in staat om te
leren en zich te ontwikkelen.
|
Basiskwaliteit
De pedagogisch-didactische visie van de school is zichtbaar in het dagelijks handelen
van de leraren.
De leraren plannen en structureren hun handelen met behulp van informatie die zij
over leerlingen hebben. Zij maken didactische keuzes en stemmen daarbij het niveau
van hun onderwijs af op het beoogde eindniveau van leerlingen. De leerstof omvat kennis,
vaardigheden en attitudes en wordt in een logische opbouw aangeboden.
De leraren creëren een pedagogisch en didactisch passend en stimulerend leerklimaat,
waardoor leerlingen actief en betrokken zijn. Met geschikte opdrachten en heldere
uitleg structureren de leraren het onderwijsaanbod zodanig dat de leerlingen zich
het leerstofaanbod eigen kunnen maken. Leraren hebben hoge verwachtingen van leerlingen
en geven leerlingen feedback op hun leerproces.
De leraren stemmen de instructies, begeleiding, opdrachten en onderwijstijd doelgericht
af op de onderwijsbehoeften van groepen en individuele leerlingen, inclusief op de
sociale en maatschappelijke competenties. De afstemming is zowel gericht op (pedagogische)
ondersteuning als op uitdaging, afhankelijk van de onderwijsbehoeften van leerlingen.
|
Aanvullende ambities
• Zijn er aanvullende ambities voor het pedagogisch-didactisch handelen en (hoe) worden
deze gerealiseerd?
|
Wettelijke vereisten
• Artikel 1.4, tweede lid, WVO 2020: Het onderwijs wordt zodanig ingericht dat de leerlingen een ononderbroken ontwikkelingsproces
kunnen doorlopen. Voor deze ‘ononderbroken ontwikkeling’ is het nodig dat het onderwijs
aansluit bij het ontwikkelingsniveau van de leerling.
• Artikel 2.2, eerste lid, WVO 2020: Het onderwijs bevordert actief burgerschap en sociale cohesie (kennis van en respect
voor basiswaarden en de ontwikkeling van sociale en maatschappelijke competenties).
• Artikel 2.89 en artikel 2.90 WVO 2020: De school heeft haar beleid over het pedagogisch-didactisch handelen in het schoolplan
geformuleerd. Het beleid over het pedagogisch-didactisch handelen is zichtbaar in
het dagelijks handelen van de leraren.
|
OP4. Onderwijstijd
De leerlingen krijgen voldoende tijd om zich het aanbod eigen te maken.
|
Basiskwaliteit
De school biedt een programma aan dat voldoet aan de wettelijk verplichte onderwijstijd.
De school stelt daartoe, met instemming van de medezeggenschapsraad, vast welke activiteiten
onder de onderwijstijd vallen. De school plant de onderwijsactiviteiten weloverwogen
over het schooljaar en deze worden uitgevoerd onder verantwoordelijkheid van bevoegde
leraren.
De school verdeelt de tijd zodanig over de vakken dat leerlingen in staat zijn het
verplichte onderwijsprogramma tot zich te nemen. De school heeft beleid om ongeoorloofd
verzuim en voortijdig schoolverlaten van leerlingen tegen te gaan, zodat ook op leerlingniveau
gestreefd wordt om de onderwijstijd te behalen.
De school maakt, zo nodig, volgens de wettelijke voorschriften gebruik van de mogelijkheden
om, in het belang van de individuele leerling, af te wijken van de verplichte onderwijstijd
en/of van de mogelijkheid om een leerling een deel van de onderwijstijd door te laten
brengen op een andere school.
|
Aanvullende ambities
• Zijn er aanvullende ambities voor de onderwijstijd en (hoe) worden deze gerealiseerd?
|
Wettelijke vereisten
• Artikel 2.38 en artikel 2.39 WVO 2020: De school verzorgt minimaal het wettelijk verplichte aantal uren en dagen onderwijs.
• Artikel 11.10a WVO 2020: De onderwijstijd wordt ingevuld met activiteiten die worden verzorgd in het onderwijsprogramma.
• Artikel 2.31, tweede en derde lid, WVO 2020: Praktijkonderwijs wordt zo veel mogelijk op basis van de kerndoelen verzorgd en
is erop gericht dat leerlingen zo veel mogelijk de referentieniveaus Nederlandse taal
en rekenen bereiken die voor het praktijkonderwijs zijn vastgesteld op grond van artikel
47a.
• Artikel 2.18 WVO 2020: Het bestuur kan na overleg met de ouders een leerling ontheffing verlenen of afwijken
van een of meer programmaonderdelen.
• Artikel 2.92, tweede lid, sub k, WVO 2020: De school heeft haar verzuimbeleid opgenomen in de schoolgids.
|
OP6. Afsluiting1
De afsluiting van het onderwijs verloopt zorgvuldig.
|
Basiskwaliteit
De school zorgt ervoor dat alle leerlingen goed worden voorbereid op de afsluiting
van het onderwijs.
Een onafhankelijke en deskundige examencommissie borgt de kwaliteit van de toetsing
en de examinering. De school heeft een Programma van Toetsing en Afsluiting (PTA)
en een examenreglement, die beiden voldoen aan de eisen van de wetgeving. Met deze
documenten maakt de school tijdig aan leerlingen en ouders duidelijk hoe het schoolexamen
en het centraal examen georganiseerd zijn, welke regels daarbij gelden en welke maatregelen
de school hanteert bij leerlingen die zich niet aan de regels houden. Ook moet duidelijk
zijn welke examens leerlingen op welke manier kunnen herkansen, welke stof wanneer
wordt geëxamineerd, hoe het examen meeweegt en welke vrijstellingen gelden. De examinering
verloopt volgens PTA en het examenreglement.
|
Aanvullende ambities
• Zijn er aanvullende ambities voor de afsluiting en (hoe) worden deze gerealiseerd?
|
Wettelijke vereisten
• Artikel 2.51 WVO 2020: De directeur en de examinatoren van de school nemen onder verantwoordelijkheid van
het bestuur het eindexamen af.
• Artikel 2.51a WVO 2020: De directeur van de school wijst een personeelslid aan als secretaris van het eindexamen.
• Artikel 2.34 WVO 2020: Het onderwijs wordt zodanig ingericht dat daarbij op structurele en herkenbare wijze
aandacht wordt besteed aan het bestrijden van achterstanden in het bijzonder in de
beheersing van de Nederlandse taal.
• Artikel 2.60, eerste lid en artikel 2.60b, eerste lid, WVO 2020: Het bestuur stelt een examenreglement en een PTA vast, waarin in elk geval de voorgeschreven
onderdelen moeten zijn opgenomen.
• Artikel 2.60, vijfde lid en artikel 2.60b, vierde lid, WVO 2020: Deze beide documenten moeten voor 1 oktober worden toegezonden aan de inspectie
en verstrekt aan de examenkandidaten.
• Artikel 2.60d WVO 2020: Het bestuur stelt een of meerdere onafhankelijke en deskundig functionerende examencommissie(s)
in ten behoeve van de kwaliteit van de toetsing en de examinering op de school, waarbij
voldaan wordt aan de specifieke vereisten die dit artikel noemt.
• Artikel 2.60e WVO 2020: De examencommissie heeft tot doel het borgen van de kwaliteit van de toetsing en
de examinering en van het afsluitend karakter van het schoolexamen.
|
1 Er is regelgeving in voorbereiding (Besluit tot wijziging van het Eindexamenbesluit VO en het Eindexamenbesluit VO BES in verband met versterking van de kwaliteit van de schoolexamenorganisatie in het
voortgezet onderwijs en het voortgezet algemeen volwassenen onderwijs) waarin besturen
in het voortgezet onderwijs onder andere verplicht worden om een examencommissie in
te stellen. De hiermee samenhangende passages worden alleen meegenomen in de beoordeling
als bovengenoemde AMvB is aangenomen en in werking is getreden.
KWALITEITSGEBIED VEILIGHEID EN SCHOOLKLIMAAT (VS)
|
VS1. Veiligheid
De school zorgt voor een veilige omgeving voor leerlingen.
|
Basiskwaliteit
De school zorgt voor de sociale, fysieke en psychische veiligheid van de leerlingen
op school gedurende de schooldag. Een school is veilig als de psychische, sociale
en fysieke veiligheid van leerlingen niet door handelingen van anderen wordt aangetast.
Dit blijkt onder andere uit de beleving van de veiligheid en het welbevinden van de
leerlingen op school. De school monitort dit ten minste jaarlijks met een gestandaardiseerd
instrument.
De school heeft een veiligheidsbeleid beschreven, dat bestaat uit een samenhangende
set van maatregelen. Het beleid is gericht op het voorkomen, afhandelen, registreren
en evalueren van incidenten, en de school voert dat beleid ook uit. Als de uitkomsten
van de monitoring daartoe aanleiding geven, treft de school maatregelen om de situatie
te verbeteren. De school voorkomt, zoveel als mogelijk, (digitaal) pesten, agressie
en geweld in elke vorm en treedt zo nodig snel en adequaat op. Dat geldt ook bij uitingen
die strijdig zijn met basiswaarden van de democratische rechtsstaat, zoals discriminatie
en onverdraagzaamheid. De school heeft een persoon aangesteld die voor ouders en leerlingen
het aanspreekpunt is in geval van pesten en die het beleid tegen pesten coördineert.
Daarnaast komt het de verplichtingen na rond het melden, overleggen en aangifte doen
van zedenmisdrijven.
|
Aanvullende ambities
• Zijn er aanvullende ambities voor de veiligheid en (hoe) worden deze gerealiseerd?
|
Wettelijke vereisten
• Artikel 3.39 WVO 2020: Het bestuur meldt en overlegt onverwijld bij een (redelijk vermoeden van een) zedenmisdrijf
en doet daar zo nodig aangifte van. Het bestuur treedt hierbij onverwijld in contact
met de vertrouwensinspecteur.
• Artikel 3.40, eerste lid, onder a, WVO 2020: Het bestuur heeft beleid ten aanzien van de veiligheid van leerlingen en voert dat
ook uit.
• Artikel 3.40, eerste lid, onder b, WVO 2020: Het bestuur monitort de veiligheid van leerlingen met een instrument dat een representatief
en actueel beeld geeft.
• Artikel 3.40, eerste lid, onder c, WVO 2020: Het bestuur heeft de volgende taken belegd bij een persoon:
– coördinatie van het beleid in het kader van het tegengaan van pesten op school;
– fungeren als aanspreekpunt in het kader van pesten.
• Artikel 3.40, tweede lid, WVO 2020: Onder veiligheid, bedoeld in het eerste lid, wordt = de sociale, psychische en fysieke
veiligheid van leerlingen verstaan.
• Artikel 3.40, vierde lid, WVO 2020: Het bestuur zendt de resultaten van de monitor, nadat de resultaten beschikbaar
zijn, aan de inspectie.
• Artikel 2.2, eerste lid, WVO 2020: Het onderwijs richt zich op het bijbrengen van respect voor en kennis van de basiswaarden
van de democratische rechtsstaat. Dat omvat onder meer dat de school actie onderneemt
als er onvoldoende sprake is van een cultuur die in overeenstemming is met basiswaarden.
|
VS2. Schoolklimaat
De school heeft een schoolklimaat dat bijdraagt aan het ontwikkelen van sociale en
maatschappelijke competenties.
|
Basiskwaliteit
De school bereidt de leerlingen voor op het leven in de maatschappij. Zij creëert
daarvoor een oefenplaats die leerlingen ondersteunt bij het ontwikkelen van sociale
en maatschappelijke competenties. In de school doen leerlingen ervaring op met de
omgang met de basiswaarden van de democratische rechtsstaat en de pluriforme samenleving.
Het bestuur ziet erop toe dat de school zorg draagt voor een schoolklimaat dat in
overeenstemming is met de basiswaarden van de democratische rechtsstaat en bijdraagt
aan de bevordering daarvan.
Het personeel van de school is in zijn gedrag een voorbeeld voor de leerlingen: personeelsleden
leven de basiswaarden zichtbaar na.
De school stemt aanpak en aanbod af op de leerlingenpopulatie van de school en de
leefwereld van de leerlingen. Ook signaleert en corrigeert de school uitingen van
leerlingen die met de basiswaarden in strijd zijn.
|
Aanvullende ambities
• Zijn er aanvullende ambities voor het schoolklimaat en (hoe) worden deze gerealiseerd?
|
Wettelijke vereisten
• Artikel 2.2, eerste lid, WVO 2020: Het onderwijs bevordert actief burgerschap en sociale cohesie op doelgerichte en
samenhangende wijze, richt zich onder andere op het bijbrengen van respect voor en
kennis van de basiswaarden en het ontwikkelen van sociale en maatschappelijke competenties.
• Artikel 2.2, tweede lid, WVO 2020: Het bestuur draagt zorg voor een schoolcultuur die in overeenstemming is met de
basiswaarden van de democratische rechtsstaat en creëert een omgeving waarin leerlingen
worden gestimuleerd actief te oefenen met de omgang met deze waarden.
|
ONDERWIJSRESULTATEN (OR)
|
OR1. Resultaten
De school behaalt met haar leerlingen leerresultaten die ten minste in overeenstemming
zijn met de streefniveaus behorend bij het beoogde vervolgonderwijs van de leerlingen.
|
Beschrijving
De school heeft een goed beeld van de kenmerken van haar leerlingenpopulatie en heeft
op basis daarvan ambitieuze streefniveaus vastgesteld voor de resultaten die de leerlingen
kunnen bereiken. Daarbij neemt ze de aansluiting op het vervolgonderwijs als uitgangspunt.
De school toont aan dat deze ambitieuze streefniveaus behaald worden.
|
Eisen die samenhangen met (aanvullende) ambities
• Artikel 1.4, tweede lid, WVO 2020: Het onderwijs is afgestemd op de voortgang in de ontwikkeling van leerlingen en
zij kunnen een ononderbroken ontwikkelingsproces doorlopen.
• Artikel 2.34 en artikel 11.10 WVO 2020: Het onderwijs wordt zodanig ingericht dat daarbij op structurele en herkenbare wijze
aandacht wordt besteed aan het bestrijden van achterstanden in het bijzonder in de
beheersing van de Nederlandse taal (Engelse taal).
• Artikel 2.4 tot en met artikel 2.9 WVO 2020 De school bereidt de leerlingen voor op het vervolgonderwijs.
|
OR2. Sociale en maatschappelijke competenties
De leerlingen behalen sociale en maatschappelijke competenties op het niveau dat ten
minste in overeenstemming is met de verwachtingen van het vervolgonderwijs en de maatschappij.
|
Basiskwaliteit
De school heeft een goed beeld van de kenmerken van haar leerlingenpopulatie en heeft
ambitieuze verwachtingen over het niveau dat de leerlingen voor de sociale en maatschappelijke
competenties kunnen bereiken. Ze neemt de aansluiting op het vervolgonderwijs en de
maatschappij als uitgangspunt voor de competenties voor leerlingen.
De school onderbouwt welke resultaten ze op dit gebied wil bereiken. De school brengt
de resultaten op een betrouwbare en inzichtelijke manier in kaart. De school spant
zich zichtbaar in om ervoor te zorgen dat leerlingen die de school verlaten daaraan
voldoen. Daarmee laat de school zien dat zij haar doelstellingen voor deze competenties
behaald heeft.
|
Aanvullende ambities
• Zijn er aanvullende ambities voor de sociale en maatschappelijke competenties en
(hoe) worden deze gerealiseerd?
|
Wettelijke vereisten
• Artikel 2.4 tot en met artikel 2.9 WVO 2020: De school bereidt de leerlingen voor op het vervolgonderwijs.
• Artikel 2.2, eerste lid, WVO 2020: Het onderwijs richt zich herkenbaar op het ontwikkelen van de sociale en maatschappelijke
competenties die de leerling in staat stellen deel uit te maken van en bij te dragen
aan de pluriforme, democratische Nederlandse samenleving.
|
KWALITEITSGEBIED STUREN, KWALITEITSZORG EN AMBITIE (SKA)
|
SKA1. Visie, ambities en doelen
De school heeft een door alle geledingen gedragen visie op goed onderwijs, heeft daarvoor
ambities en doelen opgesteld en stuurt op het behalen daarvan.
|
Basiskwaliteit
De school heeft, als onderdeel van het stelsel van kwaliteitszorg, een gedragen visie,
ambities en doelen gericht op goed onderwijs die ervoor zorgen dat leerlingen een
ononderbroken kunnen doorlopen. De schoolleiding vertaalt haar visie, ambities en
doelen in onderwijskundig beleid en stuurt daarop om de beoogde resultaten te behalen.
De schoolleiding beschrijft op welke wijze ze zorgt voor het realiseren, borgen en
verbeteren van de onderwijskwaliteit en hoe ze de naleving van de wettelijke eisen
realiseert, onder meer op het gebied van de basisvaardigheden taal, rekenen en burgerschap.
De schoolleiding sluit met haar visie, ambities en doelen aan op die van haar bestuur
en op de kenmerken van de leerlingenpopulatie van de school. Dit doet zij onder meer
door aan te geven hoe ze rekening houdt met (taal)achterstanden, de wettelijke opdracht
tot bevordering van burgerschap en specifieke leerbehoeften om bij te dragen aan gelijke
kansen voor alle leerlingen. Resultaten van eerdere evaluaties, interne en externe
dialoog zijn zichtbaar in de doelen voor het onderwijskundig beleid.
De schoolleiding richt de voorwaarden in om de onderwijskundige ambities en doelen
te bereiken, waaronder het personeelsbeleid en de organisatie van het onderwijs. Daarbij
is de interne verantwoordelijkheidsverdeling duidelijk.
|
Aanvullende ambities
• Zijn er aanvullende ambities in relatie tot de visie en doelen en (hoe) worden deze
gerealiseerd?
|
Wettelijke vereisten
• Artikel 2.34 en artikel 11.10 WVO 2020: Het onderwijs wordt zodanig ingericht dat daarbij op structurele en herkenbare wijze
aandacht wordt besteed aan het bestrijden van achterstanden in het bijzonder in de
beheersing van de Nederlandse taal.
• Artikel 2.2, eerste lid, WVO 2020: Het onderwijs bevordert actief burgerschap en sociale cohesie (kennis van en respect
voor basiswaarden en de ontwikkeling van sociale en maatschappelijke competenties).
• Artikel 2.87 WVO 2020: Het bestuur moet zorgen voor de kwaliteit van het onderwijs op een school. Onder
zorg dragen voor wordt in elk geval verstaan: het naleven van de wet en het uitvoeren
van het stelsel van kwaliteitszorg. Dat houdt onder andere in dat er toetsbare doelen
zijn geformuleerd.
• Artikel 2.88 WVO 2020: Het schoolplan bevat een beschrijving van het beleid met betrekking tot de kwaliteit
van het onderwijs dat binnen de school wordt gevoerd, en omvat in elk geval het onderwijskundig
beleid, het personeelsbeleid en het stelsel van kwaliteitszorg.
• Artikel 2.89 WVO 2020: De beschrijving van het onderwijskundig beleid omvat in elk geval: de inhoud van
het onderwijs, de eigen opdrachten voor het onderwijs, het pedagogisch-didactisch
klimaat en de veiligheid.
• Artikel 2.91 WVO 2020: De school moet door haar stelsel van kwaliteitszorg zorgdragen voor de ononderbroken
ontwikkeling van leerlingen en de afstemming van het onderwijs op de voortgang in
de ontwikkeling van leerlingen. Ook moet worden vastgesteld waar verbetermaatregelen
nodig zijn.
• Artikel 11.17 WVO 2020: Het bestuur is verantwoordelijk voor vaststellen van het eilandelijk zorgplan.
• Artikel 7.6 WVO 2020: Het bestuur stelt een managementstatuut vast waaruit de verantwoordelijkheidsverdeling
in de aansturing van de school blijkt.
|
SKA2. Uitvoering en kwaliteitscultuur
De school realiseert de doelen voor goed onderwijs, bevordert een kwaliteitscultuur,
zorgt voor randvoorwaarden en stuurt, waar nodig, tussentijds bij.
|
Basiskwaliteit
De school realiseert de doelen voor goed onderwijs, die voortkomen uit haar visie
en ambities. De schoolleiding zorgt daartoe voor een professionele en veilige leer-
en verbetercultuur in de school. Binnen deze kwaliteitscultuur geven schoolleiding
en het (bevoegd) onderwijspersoneel samen uitvoering aan het stelsel van kwaliteitszorg,
zodat de school als geheel gericht werkt aan het bereiken van de onderwijskundige
doelen. Waar nodig stuurt de schoolleiding tussentijds bij.
De schoolleiding zorgt ervoor dat de deskundigheidsbevordering van het personeel binnen
de gestelde doelen gestalte krijgt. Leraren(teams) oefenen daarbij de eigen verantwoordelijkheid
bij het inrichten van hun onderwijs uit.
De schoolleiding toont in haar sturing onderwijskundig leiderschap en zorgt voor een
gerichte inzet van middelen om gestelde doelen te realiseren, onder meer op het gebied
van de basisvaardigheden taal, rekenen en burgerschap. Zij werkt samen met het expertisecentrum
Onderwijszorg en met andere scholen en organisaties, zodat geen leerling tussen wal
en schip valt.
|
Aanvullende ambities
• Zijn er aanvullende ambities voor de sturing op uitvoering en kwaliteitscultuur
en (hoe) worden deze gerealiseerd?
|
Wettelijke vereisten
• Artikel 2.87 WVO 2020: Het bestuur moet zorgen voor de kwaliteit van het onderwijs op een school. Onder
‘zorg dragen voor’ wordt in elk geval verstaan: het naleven van de wet en het uitvoeren
van het stelsel van kwaliteitszorg. Dat houdt onder andere in dat het bestuur en de
scholen zicht hebben op de kwaliteit van het onderwijs. Daarbij moet het functioneren
van de kwaliteitscyclus centraal staan.
• Artikel 2.90 WVO 2020: Het schoolplan bevat een beschrijving van het personeelsbeleid. Dit personeelsbeleid
gaat in elk geval over hoe wordt voldaan aan de eisen van bevoegdheid en onderhoud
van bekwaamheid, de bijdragen van het personeel aan het onderwijskundig beleid, het
pedagogisch-didactisch handelen en de wijze waarop rekening wordt gehouden met de
inbreng van leerlingen op het beleid.
• Artikel 11.16 en artikel 11.18 WVO 2020: Het bestuur is voor elk van zijn scholen aangesloten bij een samenwerkingsverband.
Dat verband kan bestaan uit een expertisecentrum onderwijszorg om de leerlingen met
een specifieke onderwijsbehoefte deskundige ondersteuning te bieden.
• Artikel 11.18 WVO 2020 jo. Artikel 1.1 WVO 2020: Er is een expertisecentrum Onderwijszorg aangewezen dat onder andere onderwijsondersteunende
activiteiten en ambulante begeleiding verzorgt. Het bestuur van de school blijft verantwoordelijk
voor de leerling tijdens het verblijf binnen het expertisecentrum onderwijszorg.
• Artikel 7.20 en artikel 11.83 WVO 2020: Het bestuur beschikt bij elk personeelslid waarvoor bekwaamheidseisen gelden, over
geordende gegevens over de bekwaamheid en het onderhouden daarvan.
|
SKA3. Evaluatie, verantwoording en dialoog
De school evalueert en analyseert systematisch of zij de doelen realiseert en verantwoordt
zich daarover. Ze stelt, wanneer nodig, het schoolbeleid bij en betrekt interne en
externe belanghebbenden in een goed functionerende dialoog.
|
Basiskwaliteit
De schoolleiding evalueert, analyseert en beoordeelt als onderdeel van het stelsel
van kwaliteitszorg in hoeverre de doelen en het beleid worden gerealiseerd en informeert
het bestuur daarover. Zij haalt daarvoor intern en extern actief informatie op, om
zicht te krijgen op de uitvoering, de resultaten van het onderwijs voor de leerlingen
en de mogelijke kansen en bedreigingen voor de verdere ontwikkeling van het onderwijs.
Voor een goede overdracht en om zicht te houden op het vervolgsucces van haar leerlingen
onderhoudt de school contact met de scholen/instellingen waar deze naartoe uitstromen.
De schoolleiding organiseert tegenspraak. Daarvoor gaat zij actief een dialoog aan
met in ieder geval ouders, personeel, de (gemeenschappelijke) medezeggenschapsraad
((G)MR) en, wanneer van toepassing, gemeenten en/of (regionale)werkgevers. De school
informeert belanghebbenden minimaal jaarlijks op toegankelijke wijze over haar doelen
en werkwijze, en over de resultaten die zij heeft behaald.
De schoolleiding analyseert en beoordeelt de uitkomsten van de evaluatie en verwerkt
deze wanneer nodig in het (verbeter)beleid, zodat dit bijdraagt aan ontwikkeling en
verbetering van het onderwijs, onder meer op het gebied van de basisvaardigheden taal,
rekenen en burgerschap. Daarnaast gebruikt de school de uitkomsten van de evaluatie
om de sturing te verbeteren. Zij maakt daarbij duidelijk welk effect de inbreng van
belanghebbenden heeft op het borgen en bijstellen van het schoolbeleid.
|
Aanvullende ambities
• Zijn er aanvullende ambities voor de evaluatie, verantwoording en dialoog en (hoe)
worden deze gerealiseerd?
|
Wettelijke vereisten
• Artikel 1.4, tweede lid, WVO 2020: Het onderwijs wordt zodanig ingericht dat de leerlingen een ononderbroken ontwikkelingsproces
kunnen doorlopen.
• Artikel 2.87 en artikel 2.91 WVO 2020: het bestuur zorgt voor de kwaliteit van het onderwijs op de scholen via een stelsel
van kwaliteitszorg. Dat houdt onder andere in dat er regelmatig wordt geëvalueerd
of deze doelen worden gehaald.
• Artikel 2.92 WVO 2020: De school maakt in de schoolgids duidelijk wat de doelen van het onderwijs zijn
en welke resultaten met het onderwijsleerproces worden bereikt. Ook de bevindingen
ten aanzien van het stelsel van kwaliteitszorg, evenals de maatregelen die naar aanleiding
daarvan zijn getroffen. Ook leerlingen worden betrokken bij de besluitvorming.
• Artikel 11.35 en artikel 11.36 WVO 2020: Aan de school is een (gemeenschappelijke) medezeggenschapsraad verbonden. Het bestuur
stelt de medezeggenschapsraad ten minste tweemaal per jaar in de gelegenheid de algemene
gang van zaken in de school met hem te bespreken. Verder komen zij bijeen als daarom
gemotiveerd door het bestuur, de vertegenwoordigers van ouders, de vertegenwoordigers
van leerlingen of de vertegenwoordigers van personeel wordt verzocht.
|
Bijlage 8 Uitwerking burgerschap en basiswaarden
Uitwerking burgerschap en basiswaarden
De standaarden hebben betrekking op aspecten van kwaliteit, waaronder het onderwijs
gericht op bevordering van burgerschap. Hieronder wordt aangegeven in welke standaarden
onderdelen van burgerschap aan de orde zijn en geven we met enige nadere uitwerking
(A) een overzicht van de inrichting van het toezicht op basiswaarden (B).
Het toezicht op burgerschap is integraal onderdeel van het inspectietoezicht en omvat,
al naar gelang de situatie, aandacht voor een of meer onderdelen, en krijgt aandacht
als apart thema of in samenhang met andere aspecten van kwaliteit.
A. Bevordering burgerschap
De wettelijke burgerschapsopdracht bepaalt dat onderwijs actief burgerschap en sociale
cohesie bevordert. Bij het toezicht hanteert de inspectie geen ‘eigen’ eisen; alleen
de wet is uitgangspunt, die bevat minimumeisen. Dat betekent dat zolang scholen aan
wettelijke eisen voldoen, invullingen gekozen kunnen worden die passen bij de school.
De wettelijke eisen zijn in de standaarden verwerkt en deze zijn hieronder weergegeven.
Standaarden schoolniveau
OP0
|
Basisvaardigheden
|
OP1
|
Aanbod
|
OP2
|
Zicht op ontwikkeling en begeleiding
|
OP3
|
Pedagogisch-didactisch handelen
|
VS1
|
Veiligheid
|
VS2
|
Schoolklimaat
|
OR2
|
Sociale en maatschappelijke competenties
|
SKA1
|
Visie, ambities en doelen
|
SKA2
|
Uitvoering en kwaliteitscultuur
|
SKA3
|
Evaluatie, verantwoording en dialoog
|
Standaarden bestuursniveau
BKA1
|
Visie, ambities en doelen
|
BKA2
|
Uitvoering en kwaliteitscultuur
|
BKA3
|
Evaluatie, verantwoording en dialoog
|
De wet vraagt:
waarbij de volgende elementen op herkenbare wijze terugkomen in het onderwijs:
-
2) kennis van en het respect voor basiswaarden van de democratische rechtsstaat worden
bevorderd (standaarden OP0, VS1, VS2);
-
3) sociale en maatschappelijke competenties worden ontwikkeld (standaarden OP0, VS2);
-
4) de schoolcultuur is in overeenstemming met basiswaarden, leerlingen worden gestimuleerd
daarmee te oefenen en de school draagt zorg voor een veilige omgeving waarin leerlingen
en personeel zich geaccepteerd voelen (standaarden OP3, VS1, VS2).
Toelichting
Ad 1) Standaarden Basisvaardigheden, Zicht op ontwikkeling en begeleiding en Sociale
en maatschappelijke competenties (OP0, OP2, OR2):
De inspectie stelt vast of het onderwijs doelgericht, samenhangend en herkenbaar is,
en de school de leerresultaten op betrouwbare en inzichtelijke manier in kaart brengt.
Of het onderwijs doelgericht is, blijkt uit de formulering van geconcretiseerde leerdoelen
die de school bereiken wil voor bevordering van basiswaarden en sociale en maatschappelijke
competenties. Of het onderwijs samenhangend is, blijkt uit de logische opbouw van
de leerstof en aanpak waarmee de school de leerdoelen bereiken wil. Of het onderwijs
gericht op bevordering van burgerschap herkenbaar is, blijkt uit de realisering van
de geplande leerstof en aanpak. Of de school de leerresultaten op betrouwbare en inzichtelijke
wijze in kaart brengt, blijkt uit dat de school over gegevens beschikt die een adequaat
beeld van de resultaten geven, zodanig dat beoordeeld kan worden of de school haar
leerdoelen realiseert.
Ad 2) en 3) Standaarden Basisvaardigheden, Veiligheid, Schoolklimaat (OP0, VS1, VS2):
De inspectie stelt vast of het onderwijs gericht is op bevordering van basiswaarden
en sociale en maatschappelijke competenties, en uitgaat van het uitgangspunt van gelijke
behandeling van gelijke gevallen. Of het onderwijs gericht is op basiswaarden blijkt
uit aandacht voor bevordering van kennis van, respect voor en handelen vanuit basiswaarden
(zie B). Of het onderwijs gericht is op ontwikkeling van sociale en maatschappelijke
competenties blijkt uit aandacht van de school voor de competenties die de leerling
in staat stellen deel uit te maken van en bij te dragen aan de pluriforme, democratische
samenleving. De school kan hier eigen keuzes maken. Daarnaast zijn er de kerndoelen
op het sociale en maatschappelijke domein. Scholen geven bij de vormgeving van aanbod
en aanpak blijk van inzicht in de leerlingenpopulatie en de leefwereld van de leerlingen.
Ad 4) Standaarden Pedagogisch-didactisch handelen, Veiligheid en Schoolklimaat (OP3,
VS1, VS2):
De inspectie stelt vast of het bestuur zorg draagt voor een schoolklimaat dat in overeenstemming
is met de basiswaarden, waarin leerlingen oefenmogelijkheden wordt geboden en voor
een veilig, inclusief schoolklimaat waarin allen zich geaccepteerd voelen. Of wordt
gezorgd voor bedoeld schoolklimaat blijkt uit uitvoering van beleid waardoor het bestuur
daarin inzicht heeft en zo nodig verbeteringen realiseert. Of het schoolklimaat in
overeenstemming is met basiswaarden blijkt uit het voorleven van basiswaarden en de
afwezigheid van strijdigheid met basiswaarden. Of het schoolklimaat leerlingen oefenmogelijkheden
biedt, blijkt uit situaties waarin leerlingen worden gestimuleerd met basiswaarden
te oefenen. Of sprake is van een veilig, inclusief schoolklimaat blijkt uit informatie
die inzicht geeft in de mate waarin leerlingen en personeel zich geaccepteerd voelen.
Via de standaarden voor kwaliteitszorg van bestuur en school (standaarden SKA1-3;
BKA1-3) beoordeelt de inspectie tenslotte of het onderwijs aan de wettelijke eisen
voldoet en het bestuur haar zorgplicht hieromtrent realiseert (standaarden SKA1-3;
BKA1-3).
B. Basiswaarden van de democratische rechtsstaat
Bevordering van basiswaarden vormt een belangrijk aspect van de wettelijke burgerschapsopdracht.
Basiswaarden van de democratische rechtsstaat (hierna: basiswaarden) weerspiegelen
de algemene, breed erkende essentiële waarden waarop onze democratische manier van
samenleven is gebaseerd. Ze zijn breed gelegitimeerd, verankerd in de nationale en
internationale rechtsorde en neergelegd in onder meer de Nederlandse Grondwet en de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens. Basiswaarden zijn kort gezegd
basale, minimale en breed onderschreven waarden die de democratische rechtsstaat schragen.
De basiswaarden waarom het in het onderwijs gaat, zijn vastgelegd en uitgewerkt in
het wettelijk kader in de gewijzigde burgerschapsopdracht in de onderwijswetten voor
funderend onderwijs (Gewijzigd voorstel van wet, 17 november 2020. Tweede Kamer der
Staten-Generaal, vergaderjaar 2020-2021, 35 352 nr. 2; memorie van toelichting en
Nota naar aanleiding van het verslag, Tweede Kamer der Staten-Generaal, vergaderjaar
2019-2020, 35 352 nr. 3 en nr. 6). Die uitwerking vormt het (hiertoe begrensde) uitgangspunt
voor het inspectietoezicht op basiswaarden. De navolgende uitwerking en formuleringen
zijn aan dit wettelijk kader ontleend.
Basiswaarden van de democratische rechtsstaat
Het respect voor de menselijke waardigheid zonder onderscheid des persoons staat aan
de basis van de drie basiswaarden van de democratische, pluriforme en Nederlandse
rechtsstaat: vrijheid, gelijkwaardigheid en solidariteit. De basiswaarde vrijheid
wordt bevorderd door aandacht voor vrijheid van meningsuiting en autonomie. Gelijkwaardigheid
wordt bevorderd in de vorm van het gelijkheidsbeginsel en het afwijzen van discriminatie.
Solidariteit wordt bevorderd door verdraagzaamheid, begrip en verantwoordelijkheidsbesef
en het afwijzen van onverdraagzaamheid.
Dit betekent dat scholen aandacht besteden aan vrijheid van meningsuiting, het gelijkheidsbeginsel,
begrip, verdraagzaamheid, het afwijzen van onverdraagzaamheid en discriminatie, en
autonomie en verantwoordelijkheidsbesef. Deze elementen vormen in de onderwijspraktijk
de minimale kern waaraan een school moet voldoen bij de bevordering van respect voor
en de kennis van basiswaarden.
De burgerschapswet creëert geen nieuwe basiswaarden. Ook onder de eerdere wettelijke
opdracht was sprake van bevordering van deze basiswaarden. Wel is het gewicht daarvan
groter geworden. In aansluiting bij deze wettelijke kaders en ter bevordering van
de continuïteit voor onderwijspraktijk en inspectietoezicht wordt in de op praktijk
gerichte operationalisering uitsluitend uitgegaan van de volgende uitwerkingen. Deze
uitwerkingen zijn gericht op concrete toepassing in de dagelijkse schoolpraktijk en
geformuleerd op voor alle betrokkenen (inclusief leerlingen) toegankelijke wijze:
-
• Vrijheid van meningsuiting betekent dat je mag zeggen of schrijven wat je denkt of
tegen de opvatting van anderen in mag gaan. Iedereen mag dus ook zijn of haar geloof
uitdragen, of zijn of haar mening aan anderen voorhouden. Daarbij moet je je wel houden
aan de wet.
-
• Het gelijkheidsbeginsel(ook wel gelijkheid of gelijkwaardigheid genoemd) betekent
dat mensen van gelijke waarde zijn. Daarbij maakt het niet uit wat je denkbeelden
zijn of wat je gelooft. Je hoeft niet te vinden dat die denkbeelden of gebruiken zelf
waardevol zijn, maar wel dat mensen met andere denkbeelden en gebruiken niet minder
waard zijn dan jij of dan jouw groep.
-
• Begrip voor anderen betekent dat je probeert te begrijpen waarom mensen of groepen
bepaalde denkbeelden of gebruiken hebben: wat is de achtergrond daarvan en waarom
is dat belangrijk voor een ander?
-
• Verdraagzaamheid (ook wel tolerantie genoemd) betekent dat je de mening of het gedrag
van een ander accepteert, ook al ben je het er helemaal niet mee eens. En het betekent
ook dat je iedereen de ruimte wilt geven om zo’n mening of zulk gedrag te hebben.
Natuurlijk moet iedereen zich daarbij wel houden aan de wet.
-
• Afwijzen van onverdraagzaamheid: onverdraagzaamheid (ook wel intolerantie genoemd)
is het tegenovergestelde van tolerantie. Het betekent dat je vindt dat andere mensen
of groepen, dingen waar jij het niet mee eens bent niet zouden mogen denken of doen;
en dat je het niet nodig vindt dat ieder de ruimte krijgt om zo’n mening of zulk gedrag
te hebben.
-
• Afwijzen van discriminatie: discriminatie betekent dat mensen of groepen bij anderen
achtergesteld worden of dat je vindt dat er voor mensen met andere denkbeelden of
gebruiken niet zoveel ruimte hoeft te zijn of dat die denkbeelden of gebruiken misschien
zelfs verboden moeten worden.
-
• Autonomie betekent dat iedereen zelf kan bepalen wie hij/zij wil zijn en hoe hij/zij
zijn/haar leven wil leiden. Iedereen is dus bijvoorbeeld vrij om zelf te bepalen welke
denkbeelden of welk geloof voor hem/haar belangrijk zijn/is. Daarbij moet je je wel
houden aan de wet.
-
• Verantwoordelijkheidsbesef betekent dat mensen verantwoordelijkheid willen nemen voor
wat ze zeggen en doen (en wat ze niet zeggen en doen) en dat ze daarbij rekening willen
houden met wat dat voor anderen betekent. Daarbij is vooral belangrijk dat je probeert
anderen niet te schaden en dat je de samenleving en de democratie wilt helpen om goed
te functioneren. Hoe je dat doet, mag iedereen zelf weten.
Reikwijdte
Actieve bevordering van de basiswaarden van de democratische rechtsstaat neemt binnen
de wettelijke opdracht een centrale plaats in. Van scholen wordt verwacht dat zij
werken aan borging en overdracht van de basiswaarden. Ten overvloede zij daarbij opgemerkt
dat uit deze opdracht ook volgt dat onderwijs of handelen van de school niet in strijd
met basiswaarden kan zijn. Goed burgerschapsonderwijs sluit aan bij de leefwereld
van leerlingen en de interesses, problemen en risico’s die hiermee gepaard gaan. Uitgangspunt
bij het toezicht is dat scholen blijk geven van inzicht in hun leerlingenpopulatie
en hun leefwereld en dit, indien nodig, vertalen naar het onderwijs. Verder is van
belang dat basiswaarden structureel onderdeel zijn van de schoolcultuur en dat deze
daarmee in overeenstemming is. De inspectie ziet toe op de naleving daarvan via de
zorg van het bestuur voor een schoolcultuur waarin alle betrokkenen basiswaarden als
centrale spelregels hanteren en voorleven en voor een omgeving waarin leerlingen worden
gestimuleerd actief te oefenen met de omgang met basiswaarden.
Terugwerkende kracht
Stcrt. 2024, 1082, datum inwerkingtreding 17-01-2024, bevat een wijziging met terugwerkende
kracht van deze bijlage. Deze wijziging werkt terug tot en met 01-08-2023.
-
A. Paragraaf 4.3 Kwaliteitsgebieden en standaarden, tabel Kwaliteitsgebied besturing,
kwaliteitszorg en ambitie (BKA), blok BKA2. Uitvoering en kwaliteitscultuur wordt
als volgt gewijzigd:
Na de zin ‘Het bestuur zorgt voor goed functionerende medezeggenschap en opereert
volgens een code Goed Bestuur of legt in het jaarverslag uit als het daar eventueel
van afwijkt en waarom dat het geval is.’ wordt een nieuwe zin ingevoegd, luidende:
Ook stelt het bestuur de examencommissie in en benoemt het de leden daarvan.
-
B. Bijlage 2-Waarderingskader praktijkonderwijs, tabel Kwaliteitsgebied Besturing, kwaliteitszorg
en ambitie (BKA), blok BKA2. Uitvoering en kwaliteitscultuur wordt als volgt gewijzigd:
Na de zin ‘Het bestuur zorgt voor goed functionerende medezeggenschap en opereert
volgens een code Goed Bestuur of legt in het jaarverslag uit als het daar eventueel
van afwijkt en waarom dat het geval is.’ wordt een nieuwe zin ingevoegd, luidende:
Ook stelt het bestuur de examencommissie in en benoemt het de leden daarvan.
-
C. Bijlage 3-Waarderingskader eerste opvang anderstaligen wordt als volgt gewijzigd:
-
1. In de tabel Kwaliteitsgebied Besturing, kwaliteitszorg en ambitie (BKA), blok BKA2.
Uitvoering en kwaliteitscultuur wordt na de zin ‘Het bestuur zorgt voor goed functionerende
medezeggenschap en opereert volgens een code Goed Bestuur of legt in het jaarverslag
uit als het daar eventueel van afwijkt en waarom dat het geval is.’ een nieuwe zin
ingevoegd, luidende:
Ook stelt het bestuur de examencommissie in en benoemt het de leden daarvan.
-
2. In de tabel Kwaliteitsgebied Onderwijsproces (OP), blok OP1.Aanbod worden de volgende
wijzigingen doorgevoerd:
-
a. de tekst onder het kopje Basiskwaliteit komt te luiden:
De eoa bereidt de leerlingen voor op het vervolgonderwijs en de samenleving. Hij biedt
een breed en op de kerndoelen gebaseerd aanbod. Het aanbod stelt de leerlingen ten
minste in staat om zich het Nederlands eigen te maken op een niveau dat vereist is
voor een vervolgopleiding die past bij de capaciteiten van de leerling. Onder aanbod
verstaan we alle leerinhouden, ook die digitaal zijn of online aangeboden worden.
Het aanbod van de eoa is afgestemd op de leerlingenpopulatie en sluit aan bij het
(taal)niveau en de onderwijsbehoeften van de leerlingen. Het aanbod wordt waar nodig
gedurende het verblijf op de eoa verdiept en verbreed, zodanig dat leerlingen een
ononderbroken ontwikkeling kunnen doorlopen en er sprake is van een goede aansluiting
bij het reguliere voortgezet onderwijs op de school of het vervolgonderwijs. Het aanbod
is doelgericht, samenhangend en herkenbaar. Bovendien heeft de school de leerinhouden
evenwichtig en in samenhang verdeeld over de periode die de leerlingen in de nieuwkomersvoorziening
verblijven. Het aanbod omvat mede activiteiten voor loopbaanoriëntatie en -begeleiding.
-
b. Het woord ‘kerndoelen’ in de tekst onder Basiskwaliteit wordt voorzien van een voetnoot,
luidende:
Scholen in Friesland geven het vak Fries, met inachtneming van de daarvoor vastgestelde
kerndoelen, tenzij zij hiervoor een ontheffing hebben van gedeputeerde staten.
-
c. In de tekst onder het kopje Wettelijke vereisten worden de tweede, de vijfde en de
zevende tot en met de tiende bullet geschrapt. Aan de opsomming worden twee nieuwe
bullets toegevoegd, luidende:
-
• Artikel 2.18 WVO 2020: Het bestuur kan ontheffing verlenen van het onderwijsprogramma
in de eerste twee leerjaren. Daarbij bepaalt het bestuur welk onderwijs hiervoor in
de plaats komt en dat zal vooral Nederlands zijn.
-
• Artikel 2.34 WVO 2020: De school werkt herkenbaar en gestructureerd aan de bestrijding
van achterstanden
-
3. In de tabel Kwaliteitsgebied Onderwijsproces (OP), blok OP2.Zicht op ontwikkeling
en begeleiding, kopje Basiskwaliteit wordt de zin ‘De school heeft in het schoolondersteuningsprofiel
vastgelegd wat zij onder extra ondersteuning verstaat en welke voorzieningen de school
kan bieden.’ vervangen door ‘De (moeder)school heeft in het schoolondersteuningsprofiel
vastgelegd wat zij onder extra ondersteuning verstaat en welke voorzieningen de school
kan bieden.’
-
D. Bijlage 4-Waarderingskader internationaal georiënteerd voortgezet onderwijs (igvo),
tabel Kwaliteitsgebied besturing, kwaliteitszorg en ambitie (BKA), blok BKA2. Uitvoering
en kwaliteitscultuur wordt als volgt gewijzigd:
Na de zin ‘Het bestuur zorgt voor goed functionerende medezeggenschap en opereert
volgens een code Goed Bestuur of legt in het jaarverslag uit als het daar eventueel
van afwijkt en waarom dat het geval is.’ wordt een nieuwe zin ingevoegd, luidende:
Ook stelt het bestuur de examencommissie in en benoemt het de leden daarvan.
-
E. Bijlage 7-Waarderingskader voortgezet onderwijs Caribisch Nederland, tabel Kwaliteitsgebied
Besturing, kwaliteitszorg en ambitie (BKA), blok BKA2. Uitvoering en kwaliteitscultuur
wordt als volgt gewijzigd:
Na de zin ‘Het bestuur zorgt voor goed functionerende medezeggenschap en opereert
volgens een code Goed Bestuur of legt in het jaarverslag uit als het daar eventueel
van afwijkt en waarom dat het geval is.’ wordt een nieuwe zin ingevoegd, luidende:
Ook stelt het bestuur de examencommissie in en benoemt het de leden daarvan.
Bijlage 3. Onderzoekskader 2021 voor het toezicht op het (voortgezet) speciaal onderwijs
Versie per 1 augustus 2023
Inhoud
Samenvatting
|
1.
|
Inleiding
|
|
1.1
|
Inleiding
|
|
1.2
|
Waar houden we toezicht op?
|
|
1.3
|
Begripsbepalingen
|
|
1.4
|
Niveaus in het toezicht
|
|
1.5
|
Werking en evaluatie
|
2.
|
Visie en uitgangspunten voor het toezicht
|
|
2.1
|
Inleiding
|
|
2.2
|
Visie
|
|
2.3
|
Uitgangspunten voor het toezicht
|
|
|
2.3.1.
|
Verbeteren stelselkwaliteit
|
|
|
2.3.2.
|
Verantwoordelijkheid bij besturen
|
|
|
2.3.3.
|
Waarborgen
|
|
|
2.3.4.
|
Stimuleren
|
|
|
2.3.5.
|
Proportionaliteit en maatwerk
|
3.
|
Stelseltoezicht
|
|
3.1
|
Inleiding
|
|
3.2
|
Stelselkwaliteit en stelseltoezicht
|
|
|
3.2.1.
|
Een stelsel van onderwijsvoorzieningen
|
|
|
3.2.2.
|
Stelseltoezicht
|
|
3.3
|
Raamwerk voor stelselkwaliteit
|
4.
|
Waarderingskader besturen
|
|
4.1
|
Inleiding
|
|
4.2
|
Opbouw van het kader
|
|
4.3
|
Kwaliteitsgebied en standaarden
|
5.
|
Waarderingskader scholen
|
|
5.1
|
Inleiding
|
|
5.2
|
Opbouw van het kader
|
|
5.3
|
Kwaliteitsgebieden en standaarden
|
|
5.4
|
Overige wettelijke vereisten
|
6.
|
Oordelen en waarderen
|
|
6.1
|
Inleiding
|
|
6.2
|
Stimuleren op stelselniveau
|
|
6.3
|
Oordelen en waarderen standaarden bestuur en school
|
|
6.4
|
Oordelen en waarderen op bestuursniveau
|
|
6.5
|
Oordelen en waarderen op schoolniveau
|
|
|
6.5.1
|
Wettelijke norm zeer zwak onderwijs
|
|
6.6
|
Oordeelsvorming
|
|
|
6.6.1
|
Beoordelen naleving deugdelijkheidseisen
|
|
|
6.6.2
|
Waarderen van ambities
|
|
|
6.6.3
|
Omgeving van bestuur en school
|
7.
|
Werkwijze toezicht
|
|
7.1
|
Inleiding
|
|
7.2
|
Stelseltoezicht
|
|
|
7.2.1
|
Werkwijze van het stelseltoezicht
|
|
|
7.2.2
|
Monitoring en analyse van ontwikkelingen
|
|
|
7.2.3
|
Agenderen en interveniëren
|
|
7.3
|
Toezicht op besturen en scholen
|
|
|
7.3.1
|
Werkwijze toezicht op besturen en scholen
|
|
|
7.3.2
|
Proportionaliteit en maatwerk
|
|
|
7.3.3
|
Jaarlijkse prestatie- en risicoanalyse
|
|
7.4
|
Toezichtsactiviteiten bij besturen en scholen
|
|
|
7.4.1
|
Vierjaarlijks onderzoek bestuur en scholen
|
|
|
7.4.2
|
Onderzoeken op schoolniveau
|
|
|
7.4.3
|
Onderzoeken specifiek gericht op financieel beheer
|
|
|
7.4.4
|
Overige toezichtsactiviteiten
|
|
7.5
|
Vervolgtoezicht, intensivering en sancties
|
|
|
7.5.1
|
Vervolgtoezicht bij herstelperiode
|
|
|
7.5.2
|
Escaleren
|
8.
|
Communicatie en rapportage
|
|
8.1
|
Inleiding
|
|
8.2
|
Communicatie
|
|
8.3
|
Rapportage
|
|
|
8.3.1
|
Stelselniveau
|
|
|
8.3.2
|
Bestuursniveau
|
|
|
8.3.3
|
Schoolniveau
|
|
8.4
|
Openbaarmaking, zienswijze en bezwaar
|
9.
|
Specifieke toepassingen van het onderzoekskader
|
|
9.1
|
Inleiding
|
|
9.2
|
Besturen samenwerkingsverbanden passend onderwijs
|
|
|
9.2.1
|
Inleiding
|
|
|
9.2.2
|
Aanpassingen waarderingskader en normering
|
|
9.2.3
|
Werkwijze
|
Bijlage 1 Waarderingskader besturen samenwerkingsverbanden passend onderwijs
|
Bijlage 2 Uitwerking burgerschap en basiswaarden
|
Samenvatting
Inleiding
Toezicht vereist actualisatie en continue verbetering om effectief te zijn en te blijven.
Op basis van evaluaties, ervaringen en actuele ontwikkelingen heeft de Inspectie van
het Onderwijs daarom het Onderzoekskader 2017 aangepast. Het vernieuwde toezicht dat toen in werking trad, nam de verantwoordelijkheid van
besturen voor de kwaliteit van hun scholen en opleidingen als uitgangspunt. Die ontwikkeling
zetten we (hiermee wordt in dit document de inspectie bedoeld) door en wordt met dit
aangepaste kader verder verstevigd.
In het onderzoekskader is beschreven hoe het toezicht op het onderwijs is ingericht.
Het omvat het waarderingskader op grond waarvan we oordelen en waarderen en omschrijft
de werkwijze daarvoor.
Visie
Centraal in het toezicht op het onderwijs staan de belangen van de leerlingen en studenten.
Het doel is het stelsel zo te laten functioneren dat het voorziet in de bagage die
voor leerlingen en studenten nu en in hun verdere onderwijsloopbaan en leven essentieel
is. Iedereen heeft recht op onderwijs van voldoende kwaliteit en moet erop kunnen
vertrouwen dat het onderwijs op een school op orde is. Onze missie, ‘Effectief toezicht
voor beter onderwijs’, sluit daarop aan. In ons toezicht waarborgen we de kwaliteit
van het onderwijs en stimuleren we de verbetering ervan.
Onze missie wordt gedragen door vijf uitgangspunten. De uitgangspunten hangen met
elkaar samen en borduren op elkaar voort. Met elk uitgangspunt afzonderlijk, maar
vooral in die samenhang beoogt het toezicht bij te dragen aan de verbetering van de
kwaliteit van het onderwijsstelsel. Daarnaast sluit het toezicht aan bij de verantwoordelijkheid
die besturen hebben voor het onderwijs, bewaakt het in aanvulling daarop de basiskwaliteit
(waarborgen) en wil het beter onderwijs bevorderen (stimuleren). We bepalen de intensiteit
van het toezicht per bestuur (proportionaliteit) en houden bij de uitvoering rekening
met de organisatiekenmerken en omstandigheden van het bestuur (maatwerk).
Toezicht op de kwaliteit van het onderwijs richt zich op drie niveaus die voortvloeien
uit onze wettelijke opdracht(en): op het stelsel, op besturen en op hun scholen. Hierna
wordt per niveau toegelicht hoe het toezicht is ingericht.
Toezicht op het onderwijsstelsel
Toezicht op de kwaliteit van het onderwijs richt zich op de context waarbinnen besturen
en hun scholen hun werk doen: we spreken dan over het onderwijsstelsel als geheel.
Voor de werking en de kwaliteit van het stelsel beschouwen we onderdelen ervan en
de verbanden daartussen. We geven daarmee invulling aan de reflectieve functie van
het toezicht: vanwege onze wettelijke taak op stelselniveau reflecteren we op de kwaliteit
van het stelsel.
Het stelseltoezicht gaat uit van het belang dat de samenleving als geheel heeft bij
het onderwijs: het publieke belang. Als onderdeel daarvan geven we in het toezicht
aandacht aan specifieke kansen en bedreigingen, specifieke onderdelen van het stelsel
of groepen leerlingen. Als toezichthouder moeten we daarom weten hoe het onderwijs
zich ontwikkelt en, als er iets niet goed loopt, de samenleving informeren. De kernfuncties
van het onderwijs (kwalificatie, socialisatie en allocatie, waaronder selectie en
gelijke kansen) nemen we in ons toezicht als uitgangspunt voor de omschrijving van
de kwaliteit van het onderwijsstelsel.
Stelseltoezicht was al onderdeel van het toezicht van de inspectie, maar nieuw is
dat we de kwaliteit hebben gedefinieerd in een raamwerk. Dat is geen kader waarmee
we een individueel bestuur of een individuele school beoordelen of waarderen, het
is een raamwerk om het onderwijs als geheel te beschouwen. Het biedt sturing en focus
voor het krijgen van zicht op trends en knelpunten in het stelsel. Op basis daarvan
agenderen we de risico’s en interveniëren we, op het niveau van het stelsel, wanneer
dat vanuit de stimulerende functie van het toezicht passend of nodig is.
We duiden en waarderen jaarlijks in ‘De Staat van het Onderwijs’ hoe het met de kernfuncties
en voorwaarden van het onderwijsstelsel is gesteld. Daarnaast maken we vaak aparte
themarapporten.
Toezicht op het bestuur en zijn scholen
Besturen zijn ervoor verantwoordelijk dat het onderwijs op hun scholen van voldoende
kwaliteit is en dat het financieel beheer op orde is. Door het aangepaste onderzoekskader
worden besturen daarnaast nog nadrukkelijker gestimuleerd om na te denken over hun
eigen ambities. Elke vier jaar onderzoekt de inspectie in het ‘Vierjaarlijks onderzoek
bij bestuur en scholen’ de mate waarin het bestuur deze verantwoordelijkheid neemt
en of de (be)sturing op de kwaliteit van de scholen op orde is.
We beoordelen de kwaliteit van de besturing in het kwaliteitsgebied Besturing, kwaliteitszorg
en ambitie. De kern van het kwaliteitsgebied is dat het bestuur zorgt voor besturing
van de onderwijskwaliteit op de scholen en voor een goede organisatie en kwaliteitscultuur.
Uit het oordeel op dit kwaliteitsgebied blijkt of het bestuur in staat is om met zijn
(be)sturing de kwaliteit en het financieel beheer van het onderwijs op de scholen
te waarborgen en verder te ontwikkelen. Wat nieuw is, is dat het financieel beheer
integraal onderdeel van de standaarden in dit kwaliteitsgebied is.
Om te onderzoeken in hoeverre de besturing door het bestuur op orde is, ondernemen
we onderzoeksactiviteiten op bestuurs- en schoolniveau die we vooraf vastleggen in
een onderzoeksplan. Met verificatie-activiteiten toetsen we bij besturen en scholen
in hoeverre het bestuur zicht heeft op de kwaliteit van zijn onderwijs, het financieel
beheer en hoe het bestuur daarop stuurt. Zo spreken we onder andere met de medezeggenschapsraad
of studentenraad en het interne toezicht. Daarnaast voeren we activiteiten op scholen
uit, zoals het voeren van gesprekken met leerlingen, ouders en schoolleiders of het
afleggen van lesbezoeken. Ook kunnen we een risico-onderzoek of een onderzoek naar
de waardering Goed uitvoeren. Het onderzoek leidt tot een oordeel of waardering per
standaard. Op basis van de beslisregels beoordelen we de besturing ook op het niveau
van het gehele kwaliteitsgebied. Dit laatste is voor sommige sectoren nieuw ten opzichte
van 2017. De waardering Goed kunnen we zowel op het niveau van de standaard als op
het niveau van het kwaliteitsgebied toekennen als het bestuur niet alleen voldoet
aan de deugdelijkheidseisen, maar ook ambities realiseert die daarboven uitstijgen.
Het rapport van het onderzoek, inclusief de oordelen en waarderingen, maken we openbaar
via onze website.
Afhankelijk van de kwaliteit van de besturing en eventuele tekortkomingen bepalen
we het vervolgtoezicht. Er kan gekozen worden om het toezicht te intensiveren of juist
minder intensief te laten zijn. Dit vervolgtoezicht kan uitgevoerd worden door het
bestuur of door de inspectie. Daarnaast is het mogelijk dat er een tussentijds onderzoek
plaatsvindt, als dit op basis van bepaalde informatie, zoals signalen of financiële
kengetallen, nodig blijkt. Bij een bestuur dat er niet in slaagt zijn besturing op
(delen van) de kwaliteit van scholen te waarborgen, voeren wij zelf (delen van) het
tussentijds onderzoek uit.
Toezicht op individuele scholen
Het bestuur is verantwoordelijk voor de kwaliteit van het onderwijs op zijn scholen,
waarbinnen schoolleiders hun verantwoordelijkheid voor de sturing van de kwaliteit
op school vormgeven. De waarborgfunctie van de inspectie sluit daarop aan. Deze waarborgfunctie
wordt versterkt door meer en beter gebruik te maken van signalen en andere gegevens
en informatie, waaronder schooleigen informatie zoals het schoolplan. Het toezicht
op individuele scholen is daarmee ook aanvullend op wat het bestuur zelf uitvoert
en waarover het bestuur zich verantwoordt. Naast verificatie-activiteiten op scholen
waar we onderdelen van de kwaliteit onderzoeken, is het mogelijk dat we op het niveau
van een school op (een selectie van) standaarden oordelen geven of een waardering
uitspreken. Dit doen we bij een onderzoek naar risico’s en bij een onderzoek naar
de waardering Goed. Wanneer wij risico’s signaleren, voeren wij (afhankelijk van de
aard van de risico’s) het onderzoek op de school geheel of gedeeltelijk uit. Dit kan
zowel binnen als buiten het vierjaarlijks onderzoek plaatsvinden.
Wanneer we een onderzoek naar risico’s of naar de waardering Goed uitvoeren, gebruiken
we standaarden uit het waarderingskader voor scholen. We beoordelen standaarden binnen
de kwaliteitsgebieden Onderwijsproces, Veiligheid en schoolklimaat, Onderwijsresultaten
en Sturen, kwaliteitszorg en ambitie. De standaarden krijgen een oordeel of waardering. Daarnaast kan een school, op basis
van een beslisregel, het eindoordeel Zeer zwak, Onvoldoende of Voldoende (basiskwaliteit)
krijgen. De oordelen en/of waarderingen, die vaak onderdeel zijn van het rapport van
het vierjaarlijks onderzoek, maken we openbaar via onze website.
Net zoals bij besturen is ook op scholen vervolgtoezicht mogelijk bij tekortkomingen
en bij het oordeel Onvoldoende of Zeer zwak. Ook bij scholen is het, zoals hierboven
aangegeven, mogelijk dat we tussentijds een onderzoek naar risico’s uitvoeren, bijvoorbeeld
bij ernstige signalen. De intensiteit van het vervolgtoezicht hangt net als bij besturen
af van de kwaliteit van het bestuur. We gaan er namelijk van uit dat het bestuur er
in eerste instantie zelf voor zorgt dat er effectieve maatregelen worden getroffen.
Een laatste type onderzoek waarbij we scholen bezoeken, is het themaonderzoek. De
uitkomsten van themaonderzoeken brengen we op verschillende manieren onder de aandacht
van besturen, scholen en de samenleving.
Afsluiting
Hierboven is het toezicht op het funderend onderwijs en het middelbaar beroepsonderwijs
beschreven. Voor elke sector is een specifiek onderzoekskader gemaakt op basis van
de relevante wet- en regelgeving en de ontwikkelingen in de sector. Daarnaast zijn
er specifieke toepassingen van en uitzonderingen op het reguliere onderzoekskader,
zoals bij de samenwerkingsverbanden voor passend onderwijs en bij onderwijssoorten
en voorzieningen waarvoor specifieke wet- en regelgeving geldt.
In het onderzoekskader is beschreven hoe het toezicht is vormgegeven en wat de inspectie
verwacht van het onderwijs. Uiteindelijk begint de verantwoordelijkheid voor beter
onderwijs voor alle leerlingen op de school zelf. Het bestuur kan scholen daarin activeren
en dit borgen. De inspectie zal hierop toezien, zo nodig ingrijpen en verdere kwaliteitsverbetering
stimuleren.
1. Inleiding
1.1. Inleiding
Het onderwijs verandert voortdurend door nieuwe ontwikkelingen in de samenleving.
Daarom is het nodig het toezicht op (de kwaliteit van) het onderwijs regelmatig aan
te passen. In 2017 is het toezicht vernieuwd. Sinds die tijd is de verantwoordelijkheid
van besturen voor de kwaliteit van hun scholen het uitgangspunt voor het toezicht.
In het toezicht op het onderwijs in Nederland gaat het om de leerlingen en studenten.
De inspectie heeft inmiddels enkele jaren ervaring opgedaan met het onderzoekskader
van 2017. Na evaluatie stellen we het toezicht bij. Dit doen we niet alleen op grond
van de opgedane ervaringen, maar ook op basis van actuele ontwikkelingen, verbetersuggesties
vanuit het onderwijsveld en aanpassingen in beleid en wet- en regelgeving. In het
voorliggende onderzoekskader zijn deze bijstellingen verwerkt. Hierin gaan we uit
van de wettelijke taken van de inspectie en de voorschriften in wet- en regelgeving
zoals deze voor de desbetreffende sectoren gelden. Daarnaast zijn de uitgangspunten
voor het toezicht, zoals al geformuleerd in het Onderzoekskader 2017, verder verankerd
in dit herziene onderzoekskader.
Het door de minister vastgestelde Onderzoekskader 2021 (hierna: onderzoekskader) van
de Inspectie van het Onderwijs (hierna: inspectie) beschrijft hoe het toezicht op
het speciaal onderwijs is ingericht. Het onderzoekskader omvat het kader, op grond
waarvan we oordelen en waarderen, en de werkwijze. Het onderzoekskader is bedoeld
om de werkwijze van de inspectie voor anderen inzichtelijk te maken en het toezicht
transparant uit te voeren.
In dit eerste hoofdstuk beschrijven we de wettelijke basis van het onderzoekskader
en geven we de belangrijke begrippen in het toezicht weer. In hoofdstuk 2 gaan we
in op de visie en de uitgangspunten voor ons toezicht. Daarna volgt in hoofdstuk 3
de invulling van het stelseltoezicht en in de hoofdstukken 4 en 5 de waarderingskaders
voor het toezicht op bestuurs- en schoolniveau. Vervolgens beschrijven we hoe we tot
oordelen en waarderingen komen (hoofdstuk 6), onze werkwijze (hoofdstuk 7) en communicatie
(hoofdstuk 8). Tot slot geven we een overzicht van onderwijsvoorzieningen waarvoor
specifieke wetgeving geldt en waar het waarderingskader en de werkwijze afwijken (hoofdstuk 9).
Deze afwijkende waarderingskaders zijn te vinden in de bijlagen.
1.2. Waar houden we toezicht op?
In de Wet op het onderwijstoezicht (WOT) staat in artikel 3, eerste lid, onder meer
dat de inspectie toeziet op de naleving van de onderwijswet- en regelgeving, de taak
heeft om de ontwikkeling van het onderwijs en de kwaliteit daarvan te bevorderen,
en de taak heeft om de financiële rechtmatigheid, doelmatigheid en continuïteit te
beoordelen en bevorderen.
Het onderzoekskader heeft betrekking op alle besturen en scholen die onderwijs verzorgen
op basis van de onderwijswetten, zoals in onderstaand tekstkader weergegeven. Daarnaast houdt de inspectie toezicht op de besturen van samenwerkingsverbanden passend
onderwijs. Besturen, scholen, opleidingen en besturen van samenwerkingsverbanden zijn
onze objecten van toezicht.
Wettelijk kader toezicht op (voortgezet) speciaal onderwijs
De Wet op het onderwijstoezicht vormt de grondslag voor het toezicht. In deze wet
is het toezicht op het onderwijs opgedragen aan de inspectie en heeft de inspectie
de taak toe te zien op de naleving van wet- en regelgeving, de kwaliteit van het onderwijs
te bevorderen en het financieel beheer te beoordelen1 en te bevorderen, zoals bedoeld in de volgende wetten:
• Wet op de expertisecentra (WEC);
• Leerplichtwet 1969 (LPW 1969);
• Wet medezeggenschap op scholen (WMS);
• Wet overige OCW-subsidies.
|
1 We doelen hier op de taak van de inspectie zoals bedoeld in artikel 3, eerste lid,
sub c, WOT.
1.3. Begripsbepalingen
Hieronder definiëren we een aantal begrippen die belangrijk zijn voor het toezicht.
Toezicht
De activiteiten van de inspectie, ten aanzien van scholen en samenwerkingsverbanden,
die redelijkerwijs voortvloeien uit de taken op grond van artikel 3 van de WOT.
Besturen
Onder het begrip ‘bestuur’ wordt volgens artikel 1, onderdeel k, van de Wet op het
onderwijstoezicht (WOT) verstaan het bevoegd gezag in de zin van een onderwijswet.
Daarnaast kennen we besturen van samenwerkingsverbanden passend onderwijs.
Deugdelijkheidseisen
Deugdelijkheidseisen zijn bij of krachtens de wet geregelde algemene kwaliteitsnormen,
gericht aan besturen. Deugdelijkheidseisen hebben betrekking op de onderwijskwaliteit
(in ruime zin) en het financieel beheer.
Waarborgen
Vanuit de waarborgfunctie van het toezicht ziet de inspectie erop toe dat de bij of
krachtens een onderwijswet gegeven, voorschriften (de deugdelijkheidseisen) worden
nageleefd. Dit gaat over wat het bestuur en de school moeten. Een school die niet
voldoet aan die voorschriften, biedt onderwijs van onvoldoende kwaliteit. Onvoldoende
onderwijskwaliteit en/of onvoldoende financieel beheer kan leiden tot vervolgtoezicht
en sancties.
Stimuleren
Vanuit de stimuleringsfunctie onderzoekt de inspectie hoe eigen ambities bijdragen
aan (de continue en duurzame verbetering van) de onderwijskwaliteit. Hiermee bevorderen
we de kwaliteit op het niveau van scholen, besturen en zo ook het stelsel. Eigen ambities
hebben betrekking op de ambities en doelen die een bestuur/school zichzelf stelt.
De school beschrijft deze in haar schoolplan.
Interventies
Bij alle handelingen die we ondernemen, spreken we van interventies. We onderscheiden:
-
– interventies vanuit onze waarborgfunctie: het gaat dan om het naleven van de wet;
-
– interventies vanuit onze stimuleringsfunctie: gericht op de eigen ambities;
-
– interventies op stelselniveau: het agenderen van stelselproblemen.
Stelseltoezicht
Het beschouwen van de werking van het stelsel noemen we de reflectieve functie van
het toezicht, oftewel stelseltoezicht.
1.4. Niveaus in het toezicht
We onderscheiden verschillende niveaus in het toezicht: onderwijsstelsel, besturen
en scholen.
Onderwijsstelsel
Omdat de kwaliteit van het onderwijsstelsel als geheel meer is dan de optelsom van
de kwaliteit van de besturen en scholen, richten we ons op de werking van het onderwijsstelsel.
Vraagstukken overstijgen in toenemende mate de reikwijdte van individuele scholen
en besturen en vergen, om deze het hoofd te bieden, bredere samenwerking. We definiëren
het onderwijsstelsel als het geheel van scholen, instellingen, besturen, schooltypen
en opleidingen. Als inspectie kijken we wat daarin goed gaat en waar zich knelpunten
voordoen. Deze knelpunten analyseren en agenderen we op landelijk en regionaal niveau.
Het beschouwen van de werking van het stelsel als geheel noemen we de reflectieve
functie van het toezicht. De Staat van het Onderwijs is daarvan een voorbeeld.
Besturen
Besturen zijn ervoor verantwoordelijk dat het onderwijs van hun scholen van voldoende
kwaliteit is. En ook dat het financieel beheer op orde is. In het toezicht gaan wij
na of besturen hier zicht op hebben en of zij hieraan sturing geven, zodat besturen
waarborgen dat de leerlingen op hun scholen onderwijs krijgen van voldoende kwaliteit.
Besturen vormen een belangrijk schakelpunt: door te werken aan de kwaliteit van hun
scholen dragen zij bij aan de werking en de kwaliteit van het onderwijsstelsel als
geheel. Zo moeten leerlingen, om zelfstandig te kunnen functioneren, in de samenleving
in staat worden gesteld om te kunnen slagen in het vervolgonderwijs en op de arbeidsmarkt.
Het onderwijs zorgt ervoor dat leerlingen de school voldoende geletterd en gecijferd
en met de benodigde kennis en vaardigheden verlaten. Bovendien is het belangrijk dat
zij gelijke kansen krijgen op een passend aanbod, waarbij het geen verschil maakt
wie hun ouders zijn, waar zij vandaan komen of waar zij onderwijs volgen. Ook is het
belangrijk dat leerlingen en studenten zich als persoon ontwikkelen; het onderwijs
draagt eraan bij dat ze zichzelf en hun omgeving kennen en zelfstandig keuzes kunnen
maken. Zo leren zij ook zelf om bij te dragen aan de sociale samenhang in de samenleving.
Scholen
De schoolleider geeft samen met het team het onderwijs op hun school vorm. Samen met
het bestuur streven zij kwaliteitsdoelen en ambities voor het onderwijs aan hun leerlingen
na. Hoe ze dat doen, beschrijven zij in hun schoolplan. Het schoolplan beschrijft
het onderwijskundig beleid, het personeelsbeleid en het stelsel van kwaliteitszorg.
In ons toezicht sluiten we aan bij deze schooleigen informatie. Kernvragen voor de
kwaliteit van het onderwijs zijn: leren leerlingen genoeg, krijgen ze goed les en
zijn ze veilig?
1.5. Werking en evaluatie
Dit onderzoekskader is van kracht met ingang van 1 augustus 2023. Het is overeenkomstig
artikel 13, derde lid, van de WOT bekendgemaakt in de Staatscourant en is gepubliceerd
op de website van de Inspectie van het Onderwijs en op www.wetten.nl.
Het onderzoekskader is vastgesteld op grond van artikel 13 van de WOT en is een beleidsregel
als bedoeld in artikel 1:3, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De
Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap legt met dit onderzoekskader de werkwijze
van de inspectie vast met betrekking tot de uitoefening van haar onderzoekstaken en
-bevoegdheden. Ook is het onderzoekskader een wetsinterpreterende beleidsregel. Bij
de uitwerking van de deugdelijkheidseisen in het waarderingskader is uitgegaan van
een redelijke uitleg van de wet en de daarop gebaseerde lagere regelgeving. Over zowel de uitleg van wettelijke voorschriften als de werkwijze is overleg gevoerd
met het onderwijsveld conform artikel 13, tweede lid van de WOT.
Lopende afspraken en toezichtsinterventies, waaronder die op basis van het Onderzoekskader
2021 in de versie per 1 augustus 2022, blijven van kracht. (Herstel)onderzoeken die
ná 1 augustus 2023 starten worden uitgevoerd op basis van Onderzoekskader 2021 in de versie per 1 augustus 2023.
Wetsartikelen die op de dag van publicatie van dit kader in de Staatscourant nog niet
in werking zijn getreden, zijn tussen blokhaken ([]) geplaatst.
Vóór 1 januari 2025 evalueren we de werking en de effecten van het onderzoekskader.
Ervaringen met dit onderzoekskader en ontwikkelingen in de samenleving, in de verschillende
sectoren of in politiek en beleid kunnen leiden tot eerdere bijstelling van (delen
van) het onderzoekskader. In beginsel is de geldigheidsduur van het Onderzoekskader
2021 vier jaar.
Ieder jaar wordt het onderzoekskader in ieder geval geactualiseerd naar aanleiding
van wijzigingen in de wet- en regelgeving. Om zicht te hebben op ervaringen en ontwikkelingen
raadpleegt de inspectie periodiek het onderwijsveld.
2. Visie en uitgangspunten voor het toezicht
2.1. Inleiding
Beter onderwijs voor alle leerlingen, daar staan wij als inspectie voor. We gaan uit
van onderwijs in brede zin: het onderwijs óp school en ook op afstand door school.
In de wet staat aan welke eisen het onderwijs ten minste moet voldoen. Als inspectie
zien we erop toe dat deze basiskwaliteit, via besturen, wordt gewaarborgd: besturen
waarborgen de kwaliteit van de scholen, wij waarborgen op onze beurt de kwaliteit
van de sturing door besturen (het bestuurlijk handelen). Dit doen we door het beoordelen
van hun zicht op kwaliteit en op de sturing op kwaliteit die we van elk bestuur verwachten.
Waar nodig intensiveren we het toezicht op de besturen. Daarnaast stimuleren we besturen
en scholen om hun ambities waar te maken en om een hogere kwaliteit dan basiskwaliteit
te realiseren. Als inspectie willen we laten zien wat er goed gaat bij besturen, scholen
en ook in het onderwijsstelsel. We reflecteren dan ook op de werking van het stelsel
als geheel. In dit hoofdstuk beschrijven we onze visie op het toezicht (paragraaf 2.2).
Daarna beschrijven we de uitgangspunten die we in de uitvoering van het toezicht hanteren
(paragraaf 2.3).
2.2. Visie
Onderwijs vervult een belangrijke taak in de samenleving. Het onderwijs begeleidt
leerlingen naar vervolgonderwijs of werk, als werknemer of ondernemer. Ook moet het
onderwijs ervoor zorgen dat kinderen leren hoe zij als burger volwaardig deel kunnen
uitmaken van de samenleving. Om elke leerling daadwerkelijk in staat te stellen te
werken en mee te doen, geeft het onderwijs hun de benodigde kennis en vaardigheden
mee. Het is immers aan het onderwijs om de talenten van álle leerlingen tot bloei
te laten komen. Anders gezegd: het leren (kwalificatie), de vaardigheden aanleren
om mee te doen en bij te dragen aan de samenleving (socialisatie), en de weg vrijmaken
naar vervolgonderwijs en arbeidsmarkt (allocatie, waaronder selectie en gelijke kansen),
zijn de kernfuncties van het Nederlandse onderwijs.
Visie en missie
Iedereen heeft recht op onderwijs van voldoende kwaliteit. Elke dag zetten leraren,
besturen en andere professionals zich met dit doel in voor hun leerlingen en studenten.
Al deze inspanningen dragen bij aan de werking en daarmee de kwaliteit van het onderwijsstelsel
om zo een goede onderwijsloopbaan voor alle leerlingen te realiseren. Onze missie,
'Effectief toezicht voor beter onderwijs', sluit daarop aan. In ons toezicht waarborgen
én stimuleren we de kwaliteit van het onderwijs. We richten ons daarbij op de werking
van het stelsel als geheel (stimuleren) en op besturen en hun scholen (waarborgen
en stimuleren). Besturen waarborgen de kwaliteit van hun scholen en het onderwijs
aan de leerlingen. De intensiteit van het toezicht en het vervolgtoezicht stemmen
we af op de mate waarin het bestuur de deugdelijkheidseisen naleeft en de kwaliteit
van zijn scholen waarborgt.
Alle besturen en scholen maken deel uit van het onderwijsstelsel en dragen daarmee
bij aan de werking ervan. Het beschouwen van de werking van het stelsel noemen we
de reflectieve functie van het toezicht, oftewel stelseltoezicht. De versterking van de rol van het toezicht hierin is bepleit door de Wetenschappelijke
Raad voor het Regeringsbeleid (WRR) en wordt ondersteund door het kabinet.
2.3. Uitgangspunten voor het toezicht
Onze missie, ‘Effectief toezicht voor beter onderwijs’, wordt gedragen door vijf uitgangspunten
(zie figuur 2.3a).
Figuur 2.3a Uitgangspunten voor het toezicht
De uitgangspunten hangen met elkaar samen en borduren op elkaar voort. Met elk uitgangspunt
afzonderlijk, maar vooral in die samenhang beoogt het toezicht bij te dragen aan de
verbetering van de kwaliteit van het onderwijs(stelsel). Daarnaast sluit het toezicht
aan bij de verantwoordelijkheid die besturen hebben voor het onderwijs, bewaakt het
in aanvulling daarop de basiskwaliteit (waarborgen) en wil het beter onderwijs bevorderen
(stimuleren). We bepalen de intensiteit van het toezicht per bestuur (proportionaliteit)
en houden bij de uitvoering rekening met de organisatiekenmerken en omstandigheden
van het bestuur (maatwerk). We lichten de uitgangspunten hierna toe.
2.3.1. Verbeteren stelselkwaliteit
Scholen en besturen maken onderdeel uit van het onderwijsstelsel. Het stelsel vormt
ook de context waarbinnen zij hun werk doen. Onder stelselkwaliteit verstaan we de
mate waarin alle besturen en scholen er samen met anderen in slagen om voor alle leerlingen
bij te dragen aan de realisatie van de kernfuncties van het onderwijs. Zij zorgen
er samen voor dat deze kernfuncties van onderwijs (kwalificatie, socialisatie en allocatie,
waaronder selectie en gelijke kansen) met succes én in evenwicht gerealiseerd worden.
Stelseltoezicht (stimuleren) en het toezicht op besturen en scholen (stimuleren en
waarborgen) hangen met elkaar samen, elk met een eigen plaats in het toezicht. Besturen
en scholen zijn afzonderlijke objecten van toezicht. Het stelseltoezicht richt zich
vanuit een stimulerende en agenderende invalshoek vooral op de samenhang: zowel de
inspanningen van besturen, scholen en samenwerkingsverbanden als andere zaken die
meespelen bij de totstandkoming van de kernfuncties van het onderwijs, zijn daarin
belangrijk. We gebruiken de kernfuncties van het onderwijsstelsel om inhoud te geven
aan het stelseltoezicht. Dat kan leiden tot stimulerende interventies op stelsel-,
bestuurs- en schoolniveau.
De werking van het stelsel omvat dus meer dan de optelsom van de resultaten van het
toezicht op besturen en scholen. Daarom monitoren we ook de ontwikkelingen op stelselniveau,
bijvoorbeeld de mate waarin alle kinderen gelijke kansen krijgen in het onderwijs.
We onderzoeken en agenderen positieve voorbeelden en knelpunten en kijken hoe we in
afstemming met het onderwijsveld de kwaliteit van het stelsel kunnen verhogen. Jaarlijks
rapporteren we over de kwaliteit van het stelsel in ‘De Staat van het Onderwijs’,
een taak die ons in de Wet op het onderwijstoezicht (WOT) is toebedeeld. Ook bespreken
we tijdens onderzoeken met besturen, in een open dialoog, hoe zij met de scholen aan
de kwaliteit van het stelsel bijdragen, zonder dat dit tot oordelen of een waardering
leidt. Op scholen onderzoeken we via themaonderzoeken ook thema’s die de kernfuncties
raken. Dit alles samen noemen we stelseltoezicht.
2.3.2. Verantwoordelijkheid bij besturen
Onder ‘bestuur’ verstaan we het bevoegd gezag van een of meer scholen. Dit omvat ook
het interne toezicht. Omdat we besturen aanspreken op hun verantwoordelijkheid voor
de kwaliteit van het onderwijs op hun scholen, noemen we het toezicht bestuursgericht.
Besturen waarborgen de kwaliteit van hun scholen en het onderwijs aan de leerlingen.
In de uitoefening van hun taken zijn zij ervoor verantwoordelijk dat het onderwijs
op hun scholen van voldoende kwaliteit is en dat het financieel beheer deugdelijk
is.
Besturen hebben daarnaast een wettelijke verantwoordelijkheid voor passend onderwijs.
De kern daarvan is dat voor alle leerlingen met een specifieke onderwijsbehoefte zo
passend mogelijk onderwijs wordt gerealiseerd. Schoolbesturen hebben in dat verband
een zorgplicht voor leerlingen die extra ondersteuning nodig hebben. Alle schoolbesturen
zijn verplicht aangesloten bij een of meer (regionale) samenwerkingsverbanden passend
onderwijs. We houden toezicht op de uitvoering van de afspraken binnen het samenwerkingsverband
door de schoolbesturen. Daarnaast houden we toezicht op het bestuur van het samenwerkingsverband.
Dit lichten we verder toe in hoofdstuk 9.
Wij zien erop toe dat besturen hun taken (het bewaken en bevorderen van de basiskwaliteit
en de continuïteit) voldoende uitvoeren. Gebeurt dat niet of in onvoldoende mate,
dan houden we verscherpt toezicht op het bestuur en de scholen. Dat maakt onderdeel
uit van onze waarborgfunctie. In aanvulling op dit bestuursgerichte toezicht, onderzoeken
en beoordelen we ook scholen als het besturen niet lukt de basiskwaliteit te realiseren.
Verder geeft het bestuur met het onderwijs ook invulling aan eigen ambities, waaronder
vaak ook ambities die de kernfuncties van het onderwijsstelsel raken. Daarop sluiten
we aan vanuit onze stimulerende rol.
2.3.3. Waarborgen
De samenleving moet erop kunnen vertrouwen dat leerlingen onderwijs volgen dat van
voldoende kwaliteit is. Temeer omdat er een leerplicht geldt voor leerlingen tot 16 jaar
en een kwalificatieplicht tot 23 jaar. De norm voor basiskwaliteit is dat besturen en scholen voldoen aan de deugdelijkheidseisen
voor de onderwijskwaliteit, de kwaliteitszorg en het financieel beheer. Deze eisen
hebben we in het waarderingskader voor besturen en scholen opgenomen (zie hoofdstuk 4
en 5).
Zo spreken we besturen die het onvoldoende lukt om de basiskwaliteit van hun scholen
te waarborgen, aan. Waarborgen zij de basiskwaliteit niet of onvoldoende, dan geven
wij het bestuur een of meerdere herstelopdrachten. Dat kan betekenen dat we ons dan
ook op scholen richten. Bij een of meerdere onvoldoendes op standaarden krijgen scholen,
na toepassing van de beslisregels, een eindoordeel Onvoldoende of Zeer zwak. Waar
nodig intensiveren we het toezicht.
2.3.4. Stimuleren
Naast ingrijpen waar het niet goed gaat, stimuleren we ook verdere ontwikkeling van
het onderwijs en de kwaliteit ervan. We doen dit op meerdere niveaus. Op stelselniveau
monitoren we met onderzoek en gegevensverzameling hoe de kernfuncties van het onderwijs
zich ontwikkelen. Als we hierin risico’s signaleren, agenderen we deze, passend bij
de urgentie ervan. We signaleren en agenderen belangrijke onderwerpen in bijvoorbeeld
‘De Staat van het Onderwijs’ en in themarapportages. Op stelselniveau geven we kansen
en mogelijkheden voor verbetering aan, waarmee we het stelsel beogen te stimuleren.
We brengen de uitkomsten en analyses van onderzoek op verschillende manieren en bij
verschillende betrokkenen onder de aandacht, om zo bij te dragen aan inzicht en oplossingen
voor gesignaleerde problemen. Soms is het belangrijk dat betrokkenen rond een thema
samen in gesprek gaan. Zo kunnen bijvoorbeeld besturen, gemeenten en samenwerkingsverbanden
samen een rol spelen bij voorschoolse educatie of jeugdzorg. We brengen de uitkomsten
ook onder de aandacht van besturen en scholen door met hen in een open dialoog te
bespreken of zij kansen zien om bij te dragen aan het verbeteren van een stelselknelpunt.
Naast stimuleren door aan te geven wat er beter kan, doen we dat ook door goede kwaliteit
zichtbaar te maken. We onderzoeken ook de kwaliteit van besturen en scholen die boven
basiskwaliteit uitstijgt. We kunnen daarvoor de waardering Goed toekennen op standaardniveau.
We geven deze waardering op het moment dat een school of bestuur niet alleen voldoet
aan de wettelijke vereisten maar ook aanvullende ambities realiseert. Ten slotte nemen
we de (realisatie van de) ambities van het bestuur mee in de onderzoeken en streven
we ernaar om tijdens het uitvoeren van onze onderzoeken en in de rapportage daarvan
stimulerend te werk te gaan: we geven op een positieve manier feedback en benoemen
naast wat er beter moet of kan, ook wat er goed gaat.
2.3.5. Proportionaliteit en maatwerk
Besturen en scholen verschillen van elkaar. De kwaliteit die ze realiseren is anders
en ook kunnen ze anders georganiseerd zijn. De manier van ontwikkelen en hun omstandigheden
kunnen ook verschillend zijn. Wij sluiten daar in ons toezicht op aan: de intensiteit
van het toezicht bepalen we proportioneel in relatie tot de kwaliteit van het bestuur.
Daarnaast is de uitvoering van het onderzoek op maat, rekening houdend met de kenmerken
van het bestuur en de scholen. Zo komen we zo effectief mogelijk tot een deugdelijk
oordeel en beperken we de toezichtslast.
De samenleving verwacht dat besturen en scholen voldoen aan de basiskwaliteit. Voor
het toezicht is het belangrijk hoe effectief het bestuur is in het zorgen voor basiskwaliteit
op zijn scholen. Het gaat dan om de kwaliteit van het onderwijs, de wijze waarop de
professionaliteit van de instelling en het bestuur is gewaarborgd, om de mate van
naleving van wettelijke voorschriften en de financiële situatie van de instelling.
Naarmate een bestuur er beter in slaagt de kwaliteit van de scholen te bewaken en
te bevorderen, is het toezicht minder intensief. Dan ligt het accent bijvoorbeeld
meer op gesprekken over ambities over hun maatschappelijke opdracht en vragen we het
bestuur vanuit zijn zicht op de kwaliteit te rapporteren over kwaliteitsontwikkeling
en -verbetering. Indien dit aan de orde is, vragen we het bestuur ook over herstel
van tekortkomingen te rapporteren.
Wanneer een bestuur er minder of niet in slaagt de kwaliteit van scholen te realiseren,
intensiveren we het toezicht (proportioneel). We kunnen dan bijvoorbeeld in een kort
tijdsbestek meerdere onderzoeken naar onderwijskwaliteit uitvoeren of meerdere personen
of instanties binnen of rondom het bestuur bij het onderzoek betrekken.
In het kader van onze waarborgfunctie monitoren we jaarlijks de ontwikkeling en de
prestaties van een bestuur en de scholen. Op basis van eerder toezicht en kwaliteitsgegevens
die we hebben vanuit monitoring, houden we de kwaliteit van bestuur en scholen in
beeld. Dit is van belang voor de uitvoering van onze waarborgfunctie.
Bij de uitvoering van het (proportionele) toezicht stemmen we de onderzoeksactiviteiten
af op de omstandigheden van het bestuur. Dat is het maatwerk. Hoe we proportionaliteit
en maatwerk inzetten, beschrijven we in hoofdstuk 7. Dat hoofdstuk gaat over onze
werkwijze.
3. Stelseltoezicht
3.1. Inleiding
Toezicht op de kwaliteit van het onderwijs richt zich ook op de context waarbinnen
besturen en hun scholen hun werk doen: we spreken dan over het onderwijsstelsel als
geheel. Voor de werking en de kwaliteit van het stelsel beschouwen we onderdelen ervan
en de verbanden daartussen. We geven daarmee invulling aan de reflectieve functie
van het toezicht: vanwege onze wettelijke taak op stelselniveau, reflecteren we op
de kwaliteit van het stelsel. Uitkomsten daarvan gebruiken we voor stimulerende interventies
op stelsel-, bestuurs- en schoolniveau. In dit hoofdstuk geven we in een raamwerk
weer wat we verstaan onder stelselkwaliteit. Dit raamwerk is opgebouwd aan de hand
van de kernfuncties van het onderwijs.
In paragraaf 3.2 definiëren we eerst wat we verstaan onder stelselkwaliteit en stelseltoezicht.
We geven aan welke wettelijke taken daarbij van belang zijn. Paragraaf 3.3 bevat het
raamwerk voor stelselkwaliteit.
3.2. Stelselkwaliteit en stelseltoezicht
3.2.1. Een stelsel van onderwijsvoorzieningen
In Nederland zorgt de overheid voor de inrichting en het functioneren van een stelsel
van onderwijsvoorzieningen. We willen als samenleving dat leerlingen kennis en vaardigheden
opdoen die bij hun mogelijkheden en talenten passen, zodat zij kunnen bijdragen aan
de samenleving en de arbeidsmarkt. Goed onderwijs is essentieel om ervoor te zorgen
dat alle kernfuncties van het onderwijs gerealiseerd worden. Dit is nodig voor een
pluriforme samenleving. Onderdeel van goed onderwijs is dat álle leerlingen zich maximaal
kunnen ontwikkelen en gelijke kansen hebben. Het gaat erom dat ons onderwijsstelsel
goed werkt en er voor alle leerlingen en studenten in slaagt de kernfuncties van het
onderwijs te realiseren: kwalificatie, socialisatie en allocatie, waaronder selectie
en gelijke kansen.
Binnen het stelsel van onderwijsvoorzieningen is er sprake van wederzijdse afhankelijkheid:
onderwijssectoren zijn nauw met elkaar en met andere voorzieningen in de samenleving
verweven. Belangrijke maatschappelijke problemen raken onderwijsinstellingen en ook
knelpunten op instellingsniveau en vragen om een breder stelselperspectief.
Om de werking van het stelsel te kunnen duiden, beschrijven we de kwaliteit van het
onderwijs als geheel aan de hand van de kernfuncties van het onderwijs (paragraaf 3.3).
Zowel stelselkwaliteit als stelseltoezicht vindt een basis in de stelselverantwoordelijkheid
van de overheid (artikel 23, Grondwet en artikel 3, eerste lid, sub d, artikel 4,
vierde lid en artikel 8, eerste lid, WOT). Hierbij gaat het om een stimulerende rol
en de reflectieve functie van het toezicht.
We omschrijven stelselkwaliteit als de mate waarin het stelsel van besturen, scholen
en andere actoren erin slaagt de kernfuncties van het onderwijs (kwalificatie, socialisatie
en allocatie, waaronder selectie en gelijke kansen) met succes én in evenwicht te
realiseren. Deze kernfuncties nemen we in ons toezicht als uitgangspunt voor de omschrijving
van de kwaliteit van het onderwijsstelsel.
3.2.2. Stelseltoezicht
Het toezicht gaat uit van het belang dat de samenleving als geheel heeft bij het onderwijs:
het publieke belang. Als onderdeel daarvan geven we in het toezicht aandacht aan specifieke
kansen en bedreigingen, specifieke onderdelen van het stelsel of groepen leerlingen.
Als toezichthouder moeten we daarom weten hoe het onderwijs zich ontwikkelt, daarop
reflecteren en, als er iets niet goed loopt, de samenleving informeren. Wij vatten
stelseltoezicht dan ook op als het beschouwen van de werking en de kwaliteit van het
stelsel als geheel. Omdat dit het niveau van individuele besturen overstijgt, ondernemen
we activiteiten die tot doel hebben de werking en de kwaliteit van het stelsel te
stimuleren. We doorlopen een cyclus van waarnemen (monitoren), analyseren, agenderen
en stimulerend interveniëren en zien daarmee toe op de kwaliteit van het stelsel.
De uitkomsten van het stelseltoezicht zijn van belang voor de samenleving, het parlement
en de regering en helpen ons om gericht en slagvaardig toezicht uit te oefenen. Informatie
op stelselniveau laat zo zien hoe het totale onderwijsstelsel functioneert en met
welke problemen besturen en scholen te maken hebben. Bij besturen en scholen stellen
we deze problemen aan de orde en bespreken we hoe zij hiermee omgaan in een open gesprek.
Onderzoeken naar de kwaliteit van het stelsel doen we ook in samenhang met de onderzoeken
naar besturen en scholen. De informatie daaruit vormt een bron voor ‘De Staat van
het Onderwijs’, voor afzonderlijke publicaties (bijvoorbeeld themarapporten) en voor
stimulerende interventies.
Het stelseltoezicht is gebaseerd op de taken van de inspectie zoals beschreven in
de WOT. Zo ligt er een taak voor de inspectie in het rapporteren over de ontwikkeling
van, in bijzonder van de kwaliteit van, het onderwijs en over de uitoefening van de
taken door de instellingen, de samenwerkingsverbanden en de Samenwerkingsorganisatie
Beroepsonderwijs Bedrijfsleven, in het bijzonder over de kwaliteit daarvan (artikel 3,
eerste lid, sub d, WOT).
Vanuit onze ervaring in de onderwijspraktijk zien wij hierbij het verband met een
andere inspectietaak: het bevorderen van de ontwikkeling, in het bijzonder van de
kwaliteit, van het onderwijs aan en het bestuur van instellingen als bedoeld in de
onderwijswetten (artikel 3, eerste lid, sub b, WOT).
Ook is de taakuitoefening van de inspectie er mede op gericht betrokkenen te informeren
over de ontwikkeling, in het bijzonder van de kwaliteit, van het onderwijs (artikel 4,
vierde lid, WOT). Verder is omschreven dat ‘de inspectie [...] desgevraagd en uit
eigen beweging [rapporteert] aan Onze Minister over de ontwikkeling, in het bijzonder
van de kwaliteit, van het onderwijs en doet op grond daarvan voorstellen die zij in
het belang van het onderwijs nodig acht’ (artikel 8, eerste lid, WOT).
Hoewel stelseltoezicht een grondslag heeft in de WOT, verschilt het van het toezicht
op besturen en scholen. In het toezicht op besturen en scholen gaat het om toezicht
op de naleving van onderwijswet- en regelgeving. Daarmee kunnen we besturen en scholen,
waar nodig, met onze oordelen en herstelopdrachten aanzetten om het onderwijs te verbeteren.
In het stelseltoezicht daarentegen kunnen we stelselproblemen signaleren, agenderen
en op diverse manieren stimuleren, maar daarbij geven we geen opdrachten tot herstel. Het gaat hierbij immers niet
om toezicht op naleving.
In hoofdstuk 2 gaven we aan dat het stelseltoezicht raakvlakken heeft met het toezicht
op besturen en scholen vooral waar het de ambities van besturen en scholen raakt.
Knelpunten op stelselniveau, zoals bijvoorbeeld blijkt uit een themaonderzoek, kunnen
in dat geval aan de orde komen in het stimulerende toezicht op besturen en scholen.
3.3. Raamwerk voor stelselkwaliteit
Om de kwaliteit van het stelsel te monitoren, hanteren we een raamwerk. Dit raamwerk
beschrijft de werking en de kwaliteit van het stelsel aan de hand van de kernfuncties
van het onderwijs. Dit biedt focus voor het krijgen van zicht op de kwaliteit van
de werking van het stelsel als geheel en op de trends en knelpunten. Het raamwerk
geeft de thema’s aan voor de activiteiten die we ondernemen op het gebied van waarnemen,
analyseren en agenderen. Om de kwaliteit van het onderwijsstelsel op niveau te houden
en te bevorderen, zijn inspanningen nodig van alle betrokkenen samen. Daarbij helpt
het om de aandacht te richten op wat belangrijk is met het oog op de leerlingen en
de samenleving, maar ook op wat urgent is, gegeven de actuele ontwikkelingen en trends
op de langere termijn. We formuleren daarom focuspunten om andere actoren te stimuleren
om samen aan het oplossen van knelpunten te werken. Enkele voorbeelden: ‘Elke leerling
is (digitaal) geletterd en gecijferd’, ‘Elke leerling krijgt gelijke kansen op een
passend aanbod’, ‘Leerlingen zijn toegerust om bij te dragen aan de samenleving’,
‘Leerlingen slagen in het vervolgonderwijs en op de arbeidsmarkt’ en ‘Leerlingen kennen
zichzelf en hun omgeving, en kunnen zelfstandig keuzes maken’. Deze vormen ook onderwerp
van gesprek met besturen en raken het onderwijs op de scholen.
In het onderstaande Raamwerk voor stelselkwaliteit hebben we de kernfuncties weergegeven.
In de beschrijving onderscheiden we drie kernfuncties: kwalificatie, socialisatie
en allocatie, waaronder selectie en gelijke kansen. Persoonsvorming maakt daarbij
onderdeel uit van de kernfunctie socialisatie. Naast de drie kernfuncties beschrijven
we ook de voorwaarden die cruciaal zijn voor realisatie van de kernfuncties. De beschrijving
geeft de essentie van de kernfunctie weer. In hoofdstuk 7 (Werkwijze) werken we uit
hoe we invulling geven aan het stelseltoezicht.
RAAMWERK VOOR STELSELKWALITEIT
Kernfunctie Kwalificatie
Het onderwijs brengt leerlingen kennis, houdingen en vaardigheden bij die aansluiten
bij de behoeften van de samenleving en bij de mogelijkheden en talenten van leerlingen.
|
Beschrijving
De leerprestaties en het bereikte niveau van alle leerlingen samen hebben een optimaal
niveau, voor diverse groepen en voor deelgebieden (vakken). Onderdeel daarvan is dat
elke leerling, naar zijn mogelijkheden, geletterd en gecijferd is. De leerprestaties
sluiten aan bij de behoefte van de samenleving, zodat elke leerling uiteindelijk goed
kan functioneren in de samenleving. In vergelijking met (eerdere) trends, nationaal
en internationaal, is er stabiliteit of een ontwikkeling in de richting van de ambities
van de samenleving. De kwaliteit van toetsing en examinering leidt tot relevante en
betrouwbare uitspraken op stelselniveau over niveau, prestaties en referentieniveaus
van leerlingen. De kwaliteit van het onderwijsaanbod omvat kennis, houding en (digitale)
vaardigheden en wordt regelmatig getoetst aan de actualiteit en aan (internationale)
wetenschappelijke maatstaven.
|
Kernfunctie Socialisatie
Het onderwijs draagt bij aan de verwerving van de sociale en maatschappelijke competenties
die nodig zijn om optimaal te kunnen deelnemen en bijdragen aan de samenleving.
|
Beschrijving
De kennis, houding en vaardigheden van leerlingen liggen op het niveau dat nodig is
om goed te kunnen functioneren in de pluriforme samenleving en de democratische rechtsstaat.
Het gaat daarbij om de sociale en maatschappelijke competenties en om de basiswaarden1 van de democratische rechtsstaat die nodig zijn om hieraan succesvol te kunnen deelnemen.
Bij de waardering van de bijdrage aan de samenleving zijn eerdere resultaten van het
onderwijsstelsel, internationale vergelijking en inhoudelijke eisen leidend, net als
de behoeften en ambities van de samenleving. Een vrije en pluriforme samenleving vraagt
om burgers die de democratische spelregels in acht nemen, zelfstandig kunnen oordelen,
verantwoordelijkheid willen nemen en die toegerust zijn om op een goede manier met
diversiteit om te gaan.
|
1 Zie bijlage 2 voor een uitwerking van burgerschap en basiswaarden.
Kernfunctie Allocatie, waaronder selectie en gelijke kansen
Leerlingen volgen een onderwijsloopbaan die past bij hun mogelijkheden en talenten
én bij de arbeidsbehoeften van de samenleving.
|
Beschrijving
Het onderwijs zorgt ervoor dat leerlingen een passende onderwijsloopbaan volgen en
een gelijke kans hebben om terecht te komen op het onderwijstype dat bij hen past.
Het onderwijs zorgt ervoor dat leerlingen slagen in het (vervolg)onderwijs en een
diploma halen waarmee ze een passende plek op de arbeidsmarkt of een passende vervolgbestemming
vinden. De advisering, schoolkeuze, overgangen en aansluiting binnen het (passend)
onderwijs zijn doelmatig en werpen geen belemmeringen op voor doorstroom. Met andere
woorden: het onderwijs is in gelijke mate toegankelijk en beschikbaar voor alle leerlingen
die er gezien hun mogelijkheden thuishoren. In vergelijking met (eerdere) trends,
nationaal en internationaal, is er stabiliteit of een ontwikkeling in de richting
van de ambities van de samenleving.
|
Voorwaarden voor realisatie van de kernfuncties
Het onderwijs is zodanig toegerust en georganiseerd dat het voor continuïteit kan
zorgen en kan bijdragen aan de drie kernfuncties.
|
Beschrijving
Het onderwijs heeft zich zo georganiseerd dat het in staat is in een gezamenlijke
dynamiek en samenwerking de drie kernfuncties van het stelsel te realiseren. Goede
sturing en visie op wat bereikt moet worden zijn daarbij van belang. Ook samenwerking
tussen instellingen, zoals bijvoorbeeld ten gunste van de realisatie van passend onderwijs,
is zodanig dat ze bijdraagt aan de kwaliteit van het onderwijs aan leerlingen. Middelen
en mogelijkheden worden voldoende ingezet en benut. Er is voldoende personeel dat
is toegerust voor de gevraagde onderwijstaken. Het niveau van middelen, organisatiewijze
en personeel ligt op een geaccepteerd niveau in vergelijking met (eerdere) trends,
nationaal en internationaal, of ontwikkelt zich in de richting van de ambities van
de samenleving.
|
4. Waarderingskader besturen
4.1. Inleiding
In dit hoofdstuk beschrijven we het kader voor de beoordeling van de besturing door
het bevoegd gezag. Het bevoegd gezag bestaat uit het uitvoerend deel van het bestuur
en het interne toezicht. Hoewel de functies gescheiden zijn, zorgt men er, ieder vanuit
zijn eigen rol en verantwoordelijkheid, samen voor dat de kwaliteit van hun scholen
gewaarborgd is en er sprake is van deugdelijk financieel beheer. Voor de leesbaarheid
spreken we over het bestuur als aanduiding voor het bevoegd gezag.
We willen nagaan of het bestuur in staat is de basiskwaliteit van het onderwijs op
zijn scholen te borgen, verder te verbeteren en te zorgen voor deugdelijk financieel
beheer voor continuïteit in de toekomst. We beoordelen de kwaliteit van de besturing
op basis van de geldende wet- en regelgeving (hierna: wettelijke vereisten) die is
genoemd in het kwaliteitsgebied Besturing, kwaliteitszorg en ambitie. Ook de invulling
van de kernfuncties van het stelsel door het bestuur (zie hoofdstuk 3) heeft hier
een plek.
Uit het oordeel op dit kwaliteitsgebied blijkt of het bestuur in staat is om met zijn
(be)sturing de kwaliteit van het onderwijs op de scholen te waarborgen en verder te
ontwikkelen. Met deze kennis over de kwaliteit van de sturing, richten we het (vervolg)toezicht
proportioneel in (zie hoofdstuk 7).
Naast het waarderingskader met standaarden voor besturing, kwaliteitszorg en ambitie
op bestuursniveau (BKA) zijn er ook standaarden voor sturen, kwaliteitszorg en ambitie
op schoolniveau (SKA). Deze standaarden zijn opgenomen in het waarderingskader voor
scholen en beschrijven we in hoofdstuk 5. We maken onderscheid tussen besturen en
scholen, omdat de besturing (van een of meerdere scholen) door het bestuur en de sturing
(op een school) door schoolleiders van elkaar verschillen. Met dit onderscheid kunnen
we het toezicht beter laten aansluiten bij de verantwoordelijkheden en werkwijzen
van besturen en scholen. Deze niveaus staan allerminst los van elkaar. Het bestuur
geeft de kaders voor kwaliteit en financieel beheer aan waarbinnen de schoolleiders
hun verantwoordelijkheid voor de sturing van de kwaliteit op school vormgeven. Het
bestuur en de scholen zorgen gezamenlijk voor het behalen van beoogde resultaten rondom
onderwijskwaliteit en financiële kwaliteit.
In paragraaf 4.2 lichten we toe hoe het waarderingskader voor besturen is opgebouwd.
In aansluiting daarop beschrijven we in paragraaf 4.3 de inhoud van dat waarderingskader.
4.2. Opbouw van het kader
De kern van het kwaliteitsgebied Besturing, kwaliteitszorg en ambitie (BKA) is dat
het bestuur zorgt voor besturing van de onderwijskwaliteit op de scholen en voor een
goede organisatie en kwaliteitscultuur. Dat maakt dat leerlingen kunnen leren en zich
kunnen ontwikkelen in een veilige omgeving. Ook het financieel beheer, waaronder financiële
continuïteit, rechtmatigheid en doelmatigheid, is hiervan integraal onderdeel. Wij
beschouwen de besturing als een cyclisch proces. De drie standaarden van het waarderingskader
samen geven zicht op de kwaliteitscyclus van het bestuur. Als deze cyclus op orde
is, is het bestuur in staat de basiskwaliteit te realiseren en te borgen, het onderwijs
te verbeteren en te zorgen voor deugdelijk financieel beheer. Hiermee draagt het bestuur
bij aan de kernfuncties van het stelsel. Bovendien bestaat er dan een ontwikkelingsgerichte
kwaliteitscultuur: beleid wordt opgevolgd en na evaluatie bijgesteld.
Figuur 4.2a Opbouw kwaliteitsgebied
In de eerste standaard (BKA1) beoordelen we de manier waarop het bestuur de besturing
en de randvoorwaarden inricht aan de hand van een visie op onderwijs, uitgewerkt in
ambities en doelen. Dit raakt ook de kernfuncties van het stelsel, zoals verwoord
in hoofdstuk 3. In de tweede standaard (BKA2) staat de uitvoering centraal: hoe stuurt
het bestuur op het realiseren van de visie, ambities en doelen en wat voor kwaliteitscultuur
is er? In de derde standaard (BKA3), ten slotte, onderzoeken we hoe het bestuur evalueert
en analyseert, verantwoording aflegt aan anderen en de samenleving, reflecteert op
de resultaten en erover in gesprek gaat. Dit leidt tot bijstelling en verdere ontwikkeling
van de visie, ambities en doelen, zoals bedoeld in de eerste standaard, en maakt de
cyclus van (in)richten, uitvoeren en evalueren compleet. De kwaliteitscultuur is van
belang voor een effectieve sturing op deze cyclus (de standaarden samen). Daardoor
wordt de kwaliteit van het onderwijs gewaarborgd.
4.3. Kwaliteitsgebied en standaarden
Het waarderingskader voor besturen, het kwaliteitsgebied Besturing, kwaliteitszorg
en ambitie (BKA), is onderverdeeld in drie standaarden die (in)richting, uitvoering
en evaluatie omvatten. Deze standaarden zijn met elkaar verbonden en vertegenwoordigen
samen het stelsel van kwaliteitszorg. Dit betekent dat we deze standaarden in samenhang
onderzoeken.
Bij elke standaard geven we aan wat we onder basiskwaliteit verstaan en wat de wet
van besturen vraagt (wat moet het bestuur?). Gezien het belang van de basisvaardigheden taal, rekenen en burgerschap, noemen we
deze expliciet bij de standaarden BKA1, BKA2 en BKA3. We gaan ervan uit dat besturen
(be)sturen vanuit visie en ambitie. Naast de ambities die besturen hebben om de wettelijke
verplichtingen na te leven, zijn er ambities die meer omvatten dan de basiskwaliteit.
Wij noemen dit de aanvullende ambities. Ook over deze ambities gaan we met besturen
in gesprek. We kunnen daaraan een waardering koppelen, namelijk de waardering Goed.
Het is de invulling van de stimulerende functie van het toezicht. In het waarderingskader
komt dit tot uitdrukking in vragen naar de realisatie van aanvullende ambities van
het bestuur. Met het geheel aan ambities dragen besturen bij aan de kernfuncties van
het onderwijsstelsel.
KWALITEITSGEBIED BESTURING, KWALITEITSZORG EN AMBITIE (BKA)
|
BKA1. Visie, ambities en doelen
Het bestuur heeft een visie op kwaliteit, heeft hiervoor ambities en doelen opgesteld
en stuurt op het behalen daarvan.
|
Basiskwaliteit
Het bestuur heeft een visie op goed onderwijs en op de besturing daarvan. De visie
is concreet en passend vertaald naar ambities, doelen en daarmee samenhangend beleid.
Deze vertaling maakt sturing mogelijk op de kwaliteit en resultaten van het onderwijs
en de voorwaarden. Daartoe is een stelsel van kwaliteitszorg ingericht dat het bestuur
in staat stelt de basiskwaliteit van het onderwijs te waarborgen.
De doelen betreffen in elk geval de naleving van wettelijke eisen, waaronder de wettelijke
vereisten voor het onderwijsaanbod, het onderwijsleerproces en de manier van toetsen,
onder meer op het gebied van de basisvaardigheden taal, rekenen en burgerschap. De
visie, ambities en doelen omvatten uitwerkingen van eerdere evaluatieresultaten en
resultaten van interne en externe dialoog.
Het bestuur zorgt er met betrokkenheid van de scholen voor dat de visie, ambities,
doelen en het beleid sturend zijn voor de verbetering van het onderwijs aan leerlingen.
Scholen formuleren op hun beurt doelen die aansluiten bij wat leerlingen nodig hebben
met het oog op hun doorgaande onderwijsloopbaan.
Het bestuur richt de voorwaarden in om de doelen te bereiken, waaronder de inzet en
het beheer van de (financiële) middelen voor het waarborgen van de kwaliteit van het
onderwijsproces, het schoolklimaat en de resultaten. Het bestuur heeft daartoe een
meerjarenbegroting waarin de relatie met het beleid en de doelen duidelijk zijn toegelicht.
Er is voor de sturing op (financiële) kwaliteit een functionerende verantwoordelijkheidsverdeling
tussen de interne toezichthouder, het bestuur en de scholen afgesproken, op basis
van de geldende wet- en regelgeving.
|
Aanvullende ambities
• Zijn er aanvullende ambities in relatie tot de visie en doelen en (hoe) worden deze
gerealiseerd?
|
Wettelijke vereisten
• Artikel 11, eerste lid, WEC: Het onderwijs wordt zodanig ingericht dat de leerlingen
een ononderbroken ontwikkelingsproces kunnen doorlopen en wordt afgestemd op de voortgang
in de ontwikkeling van de leerlingen.
• Artikel 19 en artikel 21, vierde lid, WEC: Het bestuur draagt zorg voor de kwaliteit
van het onderwijs op de scholen via een stelsel van kwaliteitszorg. Dat houdt onder
andere in dat er toetsbare doelen zijn geformuleerd.
• Artikel 21, eerste, tweede, derde en vierde lid, WEC: Het bestuur zorgt ervoor dat
alle scholen een schoolplan hebben. Het schoolplan omvat in elk geval het onderwijskundig
beleid, het personeelsbeleid en het stelsel van kwaliteitszorg. Bij de beschrijving
van het onderwijskundig beleid wordt het schoolondersteuningsprofiel betrokken. Dit
bevat een beschrijving van de voorzieningen die zijn getroffen voor leerlingen die
extra ondersteuning behoeven.
• Artikel 28h, eerste lid, WEC: Er moet sprake zijn van een functionele of organieke
scheiding tussen uitvoerend deel van het bestuur en intern toezicht.
• Artikel 28i, eerste lid, sub c, WEC: De interne toezichthouder ziet erop toe dat
het bestuur de middelen doelmatig en rechtmatig besteedt en aanwendt.
• Artikel 29, zevende lid, WEC: Het bestuur stelt jaarlijks het beleid vast met betrekking
tot de formatie van de verschillende categorieën personeel van de scholen.
• Artikel 31, eerste lid, WEC: Het bestuur stelt een managementstatuut vast waaruit
de verantwoordelijkheidsverdeling in de aansturing van de school blijkt.
• Artikel 113 en artikel 145, WEC [jo. AMvB] en artikel 20 Besluit bekostiging WEC
2022: Het bestuur moet de rijksbekostiging rechtmatig besteden en moet evident ondoelmatige
aanwending van beschikbare (financiële) middelen voorkomen.
• Artikel 141 WEC jo. artikel 4, vierde lid, RJO: Het bestuur maakt jaarlijks een
jaarverslag waarin de resultaten van het financieel beleid en de continuïteitsparagraaf
staan opgenomen.
• RJO jo. artikel 141 WEC: De wijze waarop door het bestuur verslag wordt gedaan van
het financieel beheer gebeurt overeenkomstig de daarvoor in de RJO gestelde regels.
|
BKA2. Uitvoering en kwaliteitscultuur
Het bestuur realiseert samen met de scholen de doelen voor kwaliteit, bevordert een
kwaliteitscultuur, zorgt voor randvoorwaarden en stuurt, waar nodig, tussentijds bij.
|
Basiskwaliteit
Het bestuur geeft als onderdeel van zijn stelsel van kwaliteitszorg met de scholen
effectief uitvoering aan de visie en de doelen voor onderwijskwaliteit. Aan de transparante,
integere kwaliteitscultuur is zichtbaar dat deze bijdraagt aan de gestelde doelen.
Het bestuur bevordert een op samenwerken, leren en verbeteren gerichte kwaliteitscultuur,
zodat de doelen en ambities gerealiseerd kunnen worden. Het bestuur zorgt ervoor dat
het onderwijskundig leiderschap op alle niveaus herkenbaar verankerd is in de organisatie.
Ook bevordert het bestuur dat de schoolleiding en teams gezamenlijk werken aan hun
professionaliteit in relatie tot de bekwaamheidseisen en aan een verbetercultuur.
Binnen de kwaliteitscultuur geeft het bestuur uitvoering aan kwaliteitszorg gericht
op de kwaliteit van het onderwijs, onder meer op het gebied van de basisvaardigheden
taal, rekenen en burgerschap, de afspraken uit het ondersteuningsplan van het samenwerkingsverband
passend onderwijs en de naleving van wettelijke voorschriften. Het bestuur bewaakt
en bevordert dat de uitvoering in overeenstemming is met het beleid, zodat de doelen
worden bereikt. Het bestuur houdt zicht op de uitvoering van het beleid en op de nagestreefde
verbeteringen en stuurt daarop, zo nodig, tussentijds bij.
De beschikbare (financiële) middelen dragen bij aan de realisatie van de door het
bestuur gestelde doelen en worden doelmatig en rechtmatig aangewend. Als onderdeel
van zijn taak ziet de interne toezichthouder daarop toe. Het bestuur voorkomt evident
ondoelmatige aanwending van beschikbare (financiële) middelen. Daarnaast stuurt het
bestuur op effectief financieel beheer, zodat de continuïteit van het onderwijs gewaarborgd
is en bekostiging rechtmatig verkregen wordt.
Het interne toezicht geeft voorts onafhankelijk en deugdelijk invulling aan zijn taak
en wordt daarin gefaciliteerd door het uitvoerend deel van het bestuur. Het bestuur
zorgt voor goed functionerende medezeggenschap en opereert volgens een code Goed Bestuur
of legt in het jaarverslag1 uit als het daar eventueel van afwijkt en waarom dat het geval is. Het bestuur komt
haar verplichtingen na omtrent de onverwijlde overleg- en aangifteplicht en zorgt
ervoor dat een personeelslid het bestuur van een redelijk vermoeden van een zedenmisdrijf
onverwijld in kennis kan stellen. Als laatste zorgt het bestuur voor een doeltreffende
verwerking van interne en externe signalen en klachten.
|
Aanvullende ambities
• Zijn er aanvullende ambities voor de sturing op uitvoering en kwaliteitscultuur
en (hoe) worden deze gerealiseerd?
|
Wettelijke vereisten
• Artikel 4a WEC:Het bestuur meldt en overlegt onverwijld bij een (redelijk vermoeden
van een) zedenmisdrijf en doet daar zo nodig aangifte van. Het bestuur treedt hierbij
onverwijld in contact met de vertrouwensinspecteur.
• Artikel 9, eerste lid, sub b, WEC: Een taak van instellingen is het ambulant begeleiden
van leerlingen in het regulier onderwijs.
• Artikel 19 en artikel 21, vierde lid, WEC: Bestuur en schoolleiding zorgen ervoor
dat de wet wordt nageleefd en er indien nodig verbetermaatregelen komen voor de kwaliteit.
Dat houdt onder andere in dat het bestuur en de scholen zicht hebben op de kwaliteit
van het onderwijs. Daarbij moet het functioneren van de kwaliteitscyclus centraal
staan.
• Artikel 3 en artikel 21, eerste en derde lid, artikel 32b en artikel 34a, WEC: Het
bestuur zorgt voor bevoegd personeel en maakt het onderhouden en uitbreiden van de
bekwaamheid mogelijk.
• Artikel 22, eerste lid, sub e, WEC: Het bestuur communiceert over de klachtenregeling
in de schoolgids(en).
• Artikel 23 WEC: Het bestuur heeft een klachtenregeling die leidt tot een deugdelijke
klachtbehandeling waarbij voldaan wordt aan de specifieke vereisten die dit artikel
noemt.
• Artikel 28g jo. artikel 19 WEC: Het bestuur draagt zorg voor een goed bestuurde
school met een scheiding tussen het uitvoerend deel van het bestuur en het toezicht
en met een rechtmatig bestuur en beheer.
• Artikel 28h WEC: De interne toezichthouder (of lid daarvan) functioneert onafhankelijk
van het uitvoerend deel van het bestuur.
• Artikel 28i WEC: De interne toezichthouder houdt toezicht op de uitvoering van de
taken en de uitoefening van de bevoegdheden door het uitvoerend deel van het bestuur,
staat het uitvoerend deel van het bestuur met raad terzijde en heeft ten minste de
bij de wet bepaalde taken.
• Artikel 28i, tweede en vierde lid, WEC: De taken en bevoegdheden van de interne
toezichthouder of het intern toezichthoudend orgaan zijn zodanig dat hij een deugdelijk
en onafhankelijk intern toezicht kan uitoefenen.
• Artikel 31a, derde en vierde lid, WEC: De school dient leraren een zelfstandige
verantwoordelijkheid te geven bij de beoordeling van de onderwijsprestaties van leerlingen
en voldoende zeggenschap te geven waar het gaat om het vakinhoudelijke, vakdidactische
en pedagogische proces in de school. De afspraken hierover worden vastgelegd in een
professioneel statuut.
• Artikel 113 en artikel 145, WEC [jo. AMvB] en artikel 20 Besluit bekostiging WEC
2022: Het bestuur moet de rijksbekostiging rechtmatig besteden en moet evident ondoelmatige
aanwending van beschikbare (financiële) middelen voorkomen.
• Artikel 113, vijfde lid, WEC: Het bestuur beheert de middelen van de school op zodanige
wijze dat het voortbestaan van de school is verzekerd.
• Artikel 141, eerste lid, sub a, WEC: Het bestuur dient een code Goed Bestuur te
hanteren en verantwoordt zich over eventuele afwijkingen in het jaarverslag.
• Artikel 145, vierde lid, WEC: Als sprake is van evident ondoelmatige aanwending,
kunnen daar financiële gevolgen aan worden verbonden, zoals wijziging van de bekostiging
en het terugvorderen van het onverschuldigd betaalde deel van de bekostiging.2
• Artikel 145, vijfde lid, WEC [jo. AMvB]: Bij of krachtens AMvB worden nadere regels
gesteld over de wijze waarop wordt vastgesteld dat sprake is van evident ondoelmatige
aanwending van de bekostiging.
• Artikel 4, vierde lid, RJO: Het bestuur zorgt voor een continuïteitsparagraaf in
de jaarverslaggeving.
|
BKA3. Evaluatie, verantwoording en dialoog
Het bestuur evalueert en analyseert systematisch of het de doelen realiseert en verantwoordt
zich hierover. Het stelt wanneer dat nodig is het beleid bij en betrekt daartoe interne
en externe belanghebbenden in een goed functionerende dialoog.
|
Basiskwaliteit
Het bestuur evalueert en beoordeelt als onderdeel van zijn stelsel van kwaliteitszorg
in hoeverre de ambities, de doelen en het beleid worden gerealiseerd. Op deze manier
krijgt het bestuur zicht op de gerealiseerde (financiële) kwaliteit en de resultaten
van het onderwijs aan leerlingen. Bij de evaluatie en beoordeling van het beleid en
de onderwijskwaliteit haalt het bestuur actief externe informatie op en gebruikt deze
informatie bij de evaluatie en beoordeling. Op basis van de evaluatie reageert het
bestuur tijdig op mogelijke kansen en bedreigingen, stelt wanneer nodig (verbeter)beleid
op en treft passende maatregelen om de kwaliteit van het onderwijs op de scholen te
borgen.
Het bestuur legt verantwoording af door middel van accurate, actuele en openbaar toegankelijke
informatie over de gerealiseerde kwaliteit. Het brengt minimaal jaarlijks verslag
uit aan zijn in- en externe belanghebbenden over zijn doelen en de resultaten van
de opleidingen. De verantwoording in het jaarverslag is betrouwbaar en (de inhoud
van) het jaarverslag voldoet aan de wettelijke vereisten.
Het bestuur verantwoordt zich daarbij ten minste over het onderwijsaanbod, het onderwijsleerproces,
de manier van toetsen en het financieel beheer, onder meer op het gebied van de basisvaardigheden
taal, rekenen en burgerschap. De reflectie op de uitkomsten van de evaluatie geeft
alle lagen van de organisatie, intern toezicht en de medezeggenschap voldoende inzicht
in de effectiviteit van de besturing en uitvoering. Het bestuur analyseert en beoordeelt
de uitkomsten van de evaluatie en verantwoording. Vervolgens verwerkt het bestuur
deze wanneer nodig in bijstelling van ambities, (verbeter)doelen en beleid of nieuwe
ambities zodat de opbrengst van de dialoog bijdraagt aan ontwikkeling en verbetering
van het onderwijs en de sturing daarop. Het bestuur organiseert ook de dialoog hierover
met interne en externe belanghebbenden, waarbij in elk geval leerlingen, personeel,
het regionale bedrijfsleven en de interne toezichthouder zijn betrokken. Het bestuur
werkt bovendien actief samen met andere partijen aan doelen die het bestuurlijk belang
overstijgen en de kernfuncties raken. Zo komt het bestuur de afspraken uit het ondersteuningsplan
van het samenwerkingsverband passend onderwijs na en verantwoordt zich hierover.
|
Aanvullende ambities
Zijn er aanvullende ambities voor de evaluatie, verantwoording en dialoog en (hoe)
worden deze gerealiseerd?
|
Wettelijke vereisten
• Artikel 1 en artikel 3, sub f, RJO jo. artikel 141 WEC: Het bestuur informeert jaarlijks
interne en externe belanghebbenden over het gevoerde en voorgenomen beleid en over
de uitkomsten van het gevoerde beleid.
• Artikel 3, onderdeel f2, RJO: Het bestuur neemt, indien het publieke eigen vermogen
boven de signaleringswaarde uitstijgt, een toelichting in het bestuursverslag op.
• Artikel 4, vierde lid, RJO jo. artikel 141 WEC: Het bestuur maakt jaarlijks een
jaarverslag waarin naast de resultaten van het financieel beleid ook verantwoording
wordt gegeven over toekomstige ontwikkelingen van het onderwijs.
• Artikel 8 WMS: De (gemeenschappelijke) medezeggenschapsraad ((G)MR) ontvangt tijdig
alle inlichtingen van het bestuur die redelijkerwijs nodig zijn om zijn taak te kunnen
vervullen en ontvangt in elk geval bepaalde in de wet beschreven informatie.
• Artikel 10 WMS: In bepaalde gevallen heeft het bevoegde gezag voorafgaand instemming
van de (G)MR nodig voor besluiten die op dat geval betrekking hebben (bijvoorbeeld
bij verandering van de onderwijskundige doelstellingen van de school).
• Artikel 11 WMS: Het bestuur moet de (G)MR vooraf in de gelegenheid stellen om te
adviseren over besluiten bij bepaalde aangelegenheden (bijvoorbeeld vaststelling of
wijziging van de hoofdlijnen van het meerjarig financieel beleid voor de school).
• Artikel 12 WMS: Het bestuur heeft voorafgaande instemming nodig van het personeelsdeel
van de (G)MR bij besluiten bij bepaalde aangelegenheden (bijvoorbeeld bij de vaststelling
of wijziging van de samenstelling van de formatie).
• Artikel 14 WMS: Het bestuur heeft voorafgaande instemming nodig van het ouder- en
leerlingdeel van de (G)MR over bepaalde besluiten (bijvoorbeeld bij de vaststelling
van de schoolgids).
• Artikel 19 en artikel 21, vierde lid, WEC: Het bestuur zorgt voor de kwaliteit van
het onderwijs op de scholen via een stelsel van kwaliteitszorg. Dat houdt onder andere
in dat er regelmatig wordt geëvalueerd of deze doelen worden gehaald.
• Artikel 28i, eerste lid WEC: De interne toezichthouder houdt toezicht op de uitvoering
van de taken en de uitoefening van de bevoegdheden door het uitvoerend deel van het
bestuur, staat het uitvoerend deel van het bestuur met raad ter zijde en heeft ten
minste de bij de wet bepaalde taken. De interne toezichthouder legt jaarlijks in het
jaarverslag verantwoording af over de uitvoering van deze taken en de uitoefening
van de bevoegdheden.
• Artikel 28i, eerste lid, sub c en e, WEC: De interne toezichthouder ziet erop toe
dat het bestuur de middelen doelmatig en rechtmatig besteedt en aanwendt. De interne
toezichthouder legt jaarlijks in het jaarverslag hierover verantwoording af.
• Artikel 141, eerste lid, sub a, WEC: Het bestuur dient een code Goed Bestuur te
hanteren en verantwoordt zich over eventuele afwijkingen in het jaarverslag.
• Artikel 141, zevende lid, WEC jo. artikel 3, onderdeel b RJO: Het bestuur maakt
het jaarverslag openbaar. Bij ministeriële regeling kunnen nadere voorschriften worden
gegeven over de wijze en het tijdstip waarop openbaarmaking van het jaarverslag plaatsvindt.
• RJO jo. artikel 141 WEC: De wijze waarop door het bestuur verslag wordt gedaan van
het financieel beheer gebeurt overeenkomstig de daarvoor in de RJO gestelde regels.
|
1 Volgens artikel 1, sub c, RJO: het geheel van verslaggevingsdocumenten bestaande
uit de jaarrekening, het bestuursverslag en de overige gegevens, bedoeld in artikel 392,
titel 9, boek 2, BW.
2 Met het amendement (Tweede Kamer, vergaderjaar 2019–2020, 35 102, nr. 11) is geregeld
dat een bekostigingssanctie, alleen kan worden opgelegd aan het bestuur nadat bij
AMvB een nadere invulling wordt gegeven aan het begrip ‘evident ondoelmatige besteding’.
Zonder deze algemene maatregel van bestuur is handhaving op ‘evident ondoelmatige
besteding’ niet mogelijk. Tot de datum van inwerkingtreding van de AMvB richt de inspectie
zich op haar stimulerende taak op dit gebied en zal alleen een Onvoldoende worden
gegeven als een bestuur niet voldoet aan de op dit moment bij de basiskwaliteit opgenomen
elementen.
5. Waarderingskader scholen
5.1. Inleiding
In het vorige hoofdstuk beschreven we het kader voor de beoordeling van de besturing
door het bestuur. In dit hoofdstuk beschrijven we het waarderingskader voor het beoordelen
van de kwaliteit op scholen. Deze kaders hangen nauw met elkaar samen. Het bestuur
geeft de kaders voor kwaliteit en financieel beheer aan waarbinnen schoolleiders hun
verantwoordelijkheid voor de sturing van de kwaliteit op school vormgeven. Dit waarderingskader
bevat naast standaarden over sturen en kwaliteit ook standaarden over het onderwijsproces,
het schoolklimaat en de onderwijsresultaten. De standaarden over sturen, kwaliteitszorg
en ambitie op schoolniveau (SKA) hangen samen met die over besturing, kwaliteitszorg
en ambitie op bestuursniveau (BKA) en zijn toegespitst op de wettelijke eisen op schoolniveau.
We gebruiken het waarderingskader voor scholen wanneer we onderzoek doen op schoolniveau.
We beschrijven de opbouw van het kader in paragraaf 5.2. In paragraaf 5.3 is vervolgens
het waarderingskader op schoolniveau opgenomen. In de laatste paragraaf, 5.4, gaan
we in op de overige wettelijke vereisten, die niet aan een standaard zijn gekoppeld.
5.2. Opbouw van het kader
In het waarderingskader op schoolniveau onderscheiden we vier kwaliteitsgebieden:
Onderwijsproces, Veiligheid en schoolklimaat, Onderwijsresultaten, en Sturen, kwaliteitszorg
en ambitie. Met het waarderingskader krijgen we antwoord op de drie elementaire vragen
over het onderwijs voor leerlingen: krijgen ze goed onderwijs (Onderwijsproces), voelen
ze zich veilig (Veiligheid en schoolklimaat), en leren ze genoeg (Onderwijsresultaten)?
Daarnaast kijken we naar de sturing op en de verbetering van de kwaliteit (Sturen,
kwaliteitszorg en ambitie). Dit zijn belangrijke aspecten voor de kwaliteit en ontwikkeling
van het onderwijs aan leerlingen. We beoordelen bij de kwaliteit van het onderwijs
het geheel van de prestaties van de school op deze vier gebieden. Het financieel beheer
beoordeelt de inspectie op het niveau van het bestuur.
Het waarderingskader (voortgezet) speciaal onderwijs heeft de volgende opbouw:
KWALITEITSGEBIEDEN EN STANDAARDEN SO SCHOOLNIVEAU
|
OP ONDERWIJSPROCES
|
OP0
|
Basisvaardigheden
|
OP1
|
Aanbod
|
OP2
|
Zicht op ontwikkeling en begeleiding
|
OP3
|
Pedagogisch-didactisch handelen
|
OP4
|
Onderwijstijd
|
OP5
|
Praktijkvorming/stage
|
OP6
|
Afsluiting
|
VS VEILIGHEID EN SCHOOLKLIMAAT
|
VS1
|
Veiligheid
|
VS2
|
Schoolklimaat
|
OR ONDERWIJSRESULTATEN
|
OR1
|
Resultaten
|
OR2
|
Sociale en maatschappelijke competenties
|
SKA STUREN, KWALITEITSZORG EN AMBITIE
|
SKA1
|
Visie, ambities en doelen
|
SKA2
|
Uitvoering en kwaliteitscultuur
|
SKA3
|
Evaluatie, verantwoording en dialoog
|
5.3. Kwaliteitsgebieden en standaarden
Het waarderingskader (voortgezet) speciaal onderwijs op schoolniveau telt per gebied
een aantal standaarden, in totaal veertien. Bij elke standaard is aangegeven wat we verstaan onder de basiskwaliteit (wat móet
de school op orde hebben?). Gezien het belang van de basisvaardigheden taal, rekenen en burgerschap, noemen we
deze expliciet bij de standaarden SKA1, SKA2 en SKA3. Ter onderbouwing van de eisen
voor basiskwaliteit geven we per standaard de wettelijke eisen weer die van toepassing
zijn. We noemen de wettelijke eisen ook wel deugdelijkheidseisen.
In de praktijk hebben scholen ambities die raken aan basiskwaliteit. Scholen doen
echter vaak meer. Naast de ambities binnen de basiskwaliteit hebben scholen ook ambities
die daarboven uitstijgen en die scholen met het bestuur hebben geformuleerd. Voor
deze eigen ambities vormt het schoolplan de basis. Over het geheel aan ambities gaan
we met de scholen in gesprek. We kunnen daaraan een waardering koppelen, namelijk
de waardering Goed (op standaardniveau). Dit is de invulling van de stimulerende functie
van ons toezicht. In het waarderingskader komt dit tot uitdrukking in vragen naar
de realisatie van aanvullende ambities.
Met het geheel aan ambities, zowel voor de basiskwaliteit als ambities die daarboven
uitstijgen, dragen scholen met hun besturen bij aan de kwaliteit van de kernfuncties
van het onderwijsstelsel.
KWALITEITSGEBIED ONDERWIJSPROCES (OP)
|
OP0. Basisvaardigheden
Het onderwijs in basisvaardigheden bereidt de leerlingen voor op het vervolgonderwijs,
de arbeidsmarkt of dagbesteding en de samenleving.
|
Basiskwaliteit
De school heeft voor het onderwijs in de basisvaardigheden Nederlandse taal (mondelinge
taalvaardigheid, lezen, schrijven, begrippenlijst en taalverzorging), rekenen-wiskunde
(getallen, verhoudingen, meten en meetkunde, en verbanden) en burgerschap een doelgericht
en samenhangend curriculum dat past bij de leerlingenpopulatie van de school.
Voor Nederlandse taal en rekenen-wiskunde is de inhoud van het curriculum ten minste
dekkend voor de kerndoelen en werkt het in elk geval voor de uitstroomprofielen arbeidsmarkt
en vervolgonderwijs1 toe naar de daarvoor geldende referentieniveaus. Het curriculum kent een logisch
doorlopende opbouw van doelen en bereidt leerlingen voor op de volgende leerjaren,
het vervolgonderwijs, arbeid of dagbesteding en de samenleving. De uitvoering van
het curriculum is herkenbaar in de onderwijspraktijk.
Burgerschap richt zich ten minste op bevordering van de basiswaarden van de democratische
rechtsstaat en de kennis, houdingen en vaardigheden die daarbij van belang zijn. Dat
geldt evenzo voor de sociale en maatschappelijke competenties die nodig zijn in de
pluriforme democratische samenleving, en de kerndoelen2 die daaraan gerelateerd zijn.
|
Aanvullende ambities:
• Zijn er aanvullende ambities voor het onderwijs in de basisvaardigheden en (hoe)
worden deze gerealiseerd?
|
Wettelijke vereisten:
• Artikel 11, eerste lid, WEC: Het onderwijs wordt afgestemd op de ontwikkelingsmogelijkheden
van de leerlingen. Het onderwijs wordt zodanig ingericht dat de leerling een ononderbroken
ontwikkelingsproces kan doorlopen. Zo mogelijk brengt het kinderen tot het volgen
van gewoon onderwijs in basisscholen of scholen voor voortgezet onderwijs.
• Artikel 11, vierde lid, WEC: Het onderwijs bevordert actief burgerschap en sociale
cohesie (kennis van en respect voor basiswaarden en de ontwikkeling van sociale en
maatschappelijke competenties).
• Artikel 13, artikel 14a, artikel 14c, artikel 14f, WEC jo. Besluit Kerndoelen WEC:
Het onderwijs in de Nederlandse taal en rekenen-wiskunde voldoet aan de kerndoelen
en de daarvoor geldende referentieniveaus en is – waar nodig – in samenhang ingericht.
• Artikel 14a, tweede lid, WEC jo. Besluit Kerndoelen WEC: Het onderwijs in het voortgezet
speciaal onderwijs uitstroomprofiel vervolgonderwijs – is ingericht op basis van de
eindexamenprogramma’s: Het onderwijs in dit profiel wordt ingericht volgens de voorschriften
die voortvloeien uit de artikelen van de Wet op het voortgezet onderwijs 2020 die
hierop van overeenkomstige toepassing zijn.
• Artikel 14c en artikel 14f, WEC, en Besluit Kerndoelen WEC: Het onderwijs in de
uitstroomprofielen dagbesteding en arbeid besteedt aandacht aan de voorbereiding op
dagbesteding en arbeid.
• Artikel 21 WEC: De school heeft haar beleid over het pedagogisch-didactisch handelen
in het schoolplan geformuleerd.
|
OP1. Aanbod
Het aanbod bereidt de leerlingen voor op een vervolgbestemming en de samenleving.
|
Basiskwaliteit
De school bereidt de leerlingen voor op vervolgonderwijs, arbeid of dagbesteding en
op de samenleving. Zij biedt een breed en op de kerndoelen3 gebaseerd aanbod. Voor het vso-uitstroomprofiel vervolgonderwijs is het aanbod dekkend
voor de examenprogramma’s. Wanneer samenwerking met reguliere scholen noodzakelijk
is om de examenprogramma’s te realiseren, heeft de school dit georganiseerd. Onder
aanbod verstaan we alle lesinhouden, ook die digitaal zijn of online aangeboden worden.
Het aanbod van de school is afgestemd op de leerlingenpopulatie en sluit aan bij het
(taal)niveau en de onderwijsbehoeften van de leerlingen. Het aanbod wordt waar nodig
gedurende de schoolloopbaan verdiept en verbreed, zodanig dat leerlingen een ononderbroken
ontwikkeling kunnen doorlopen. Het aanbod is doelgericht, samenhangend en herkenbaar.
Bovendien heeft de school de leerinhouden evenwichtig en in samenhang over de leerjaren
verdeeld.
|
Aanvullende ambities
• Zijn er aanvullende ambities voor het aanbod en (hoe) worden deze gerealiseerd?
|
Wettelijke vereisten
• Artikel 11, eerste lid, WEC: Het onderwijs wordt afgestemd op de ontwikkelingsmogelijkheden
van de leerlingen. Het onderwijs wordt zodanig ingericht dat de leerling een ononderbroken
ontwikkelingsproces kan doorlopen. Zo mogelijk brengt het kinderen tot het volgen
van gewoon onderwijs in basisscholen of scholen voor voortgezet onderwijs.
• Artikel 11, derde en vierde lid, WEC: Het onderwijs is gericht op de emotionele
en verstandelijke ontwikkeling, op het ontwikkelen van creativiteit, het verwerven
van noodzakelijke kennis en van sociale, culturele en lichamelijke vaardigheden.
• Artikel 13, artikel 14a, artikel 14c, artikel 14f, WEC jo. Besluit Kerndoelen WEC:
Het onderwijsaanbod voldoet aan de kerndoelen en is – waar nodig – in samenhang ingericht.
• Artikel 14a, tweede lid, WEC: Het onderwijs in het voortgezet speciaal onderwijs
– uitstroomprofiel vervolgonderwijs – is ingericht op basis van de eindexamenprogramma’s:
Het onderwijs in dit profiel voldoen aan de voorschriften van de Wet op het voortgezet
onderwijs 2020 die hierop van overeenkomstige toepassing zijn.
• Artikel 14c en artikel 14f, WEC, en Besluit Kerndoelen WEC: Het onderwijs in de
uitstroomprofielen dagbesteding en arbeid besteedt aandacht aan de voorbereiding op
dagbesteding en arbeid.
• Artikel 21, tweede lid, sub a, WEC: Het schoolplan bevat de uitwerking van de wettelijke
opdrachten voor de uitgangspunten, doelstellingen en inhoud van het onderwijs.
|
OP2. Zicht op ontwikkeling en begeleiding
De school volgt de ontwikkeling van de leerlingen en biedt waar nodig passende begeleiding
en extra ondersteuning.
|
Basiskwaliteit
De school verzamelt vanaf binnenkomst systematisch informatie over de kennis en vaardigheden
van leerlingen op alle voor het onderwijs belangrijke domeinen. De school stelt voor
elke leerling op basis van alle leerlinggegevens een passend ontwikkelingsperspectief
op dat sturing geeft aan het plannen en volgen van de ontwikkeling van de leerlingen.
Voor taal en rekenen gelden bij de leerlingen in ten minste de uitstroomprofielen
arbeidsmarkt en vervolgonderwijs de referentieniveaus taal en rekenen daarbij als
uitgangspunt. Het onderwijs is erop gericht dat leerlingen indien mogelijk kunnen
doorstromen naar het regulier onderwijs. De school betrekt ouders bij de inhoud, uitvoering
en evaluatie van het ontwikkelingsperspectief. Het verzamelen van (toets)informatie
gebeurt systematisch en zorgvuldig en voor de kennisgebieden taal en rekenen/wiskunde
met behulp van genormeerde toetsen.
Voor het verzamelen en vastleggen van (toets)informatie gebruikt de school een leerling-
en onderwijsvolgsysteem. Met deze informatie is het mogelijk om het onderwijs af te
stemmen op de onderwijsbehoeften van zowel groepen als individuele leerlingen. De
school heeft daarbij hoge verwachtingen van leerlingen. Het stelt de school in staat
zorg te dragen voor de ontwikkeling en begeleiding van de leerling. De school waarborgt
daarmee voor leerlingen de ononderbroken ontwikkeling en voortgang daarin en heeft
daarbij oog voor de bevordering van gelijke kansen. De school informeert ouders regelmatig
over de ontwikkeling en vorderingen van hun kind.
Wanneer individuele of groepen leerlingen niet genoeg lijken te profiteren van het
onderwijs, analyseert de school waar de ontwikkeling stagneert en wat mogelijke verklaringen
hiervoor zijn. Vervolgens bepaalt zij wat er nodig is om op eventuele achterstanden
of voorsprongen in de ontwikkeling van leerlingen in te spelen. De school biedt de
begeleiding op cognitief, sociaal en/of motorisch gebied vervolgens gestructureerd
aan. Waar nodig betrekt de school het samenwerkingsverband, de gemeente en zorginstanties
bij de begeleiding van de leerlingen.
De leerlingen krijgen daarmee de begeleiding die zij nodig hebben om het onderwijsprogramma
beter te kunnen doorlopen. De school besteedt op een structurele en herkenbare manier
aandacht aan het bestrijden van (taal)achterstanden.
De school heeft in het schoolondersteuningsprofiel vastgelegd welke voorzieningen
de school kan bieden voor leerlingen die extra ondersteuning nodig hebben. De school
voert de geplande ondersteuning uit. De school vervult de zorgplicht passend onderwijs.
Wanneer de school de extra ondersteuning voor een leerling niet kan bieden, zoekt
de school in samenwerking met ouders en zo nodig het samenwerkingsverband een passende
onderwijsplek.
|
Aanvullende ambities
• Zijn er aanvullende ambities voor zicht op ontwikkeling en begeleiding en (hoe)
worden deze gerealiseerd?
|
Wettelijke vereisten
• Artikel 1 WEC: In het schoolondersteuningsprofiel is vastgelegd welke voorzieningen
zijn getroffen voor leerlingen die extra ondersteuning nodig hebben.
• Artikel 11, eerste lid, WEC: Het onderwijs wordt afgestemd op de ontwikkelingsmogelijkheden
van de leerling. De school waarborgt de ononderbroken ontwikkeling van de leerling.
Zo nodig treedt het bestuur hiervoor in overleg met het samenwerkingsverband, gemeentes
en zorginstanties.
• Artikel 11, tweede lid, WEC: Het bestuur stelt ten minste eenmaal in de 4 jaar een
schoolondersteuningsprofiel vast.
• Artikel 11, derde lid, WEC: De school werkt herkenbaar en gestructureerd aan de
bestrijding van achterstanden.
• Artikel 11, vierde lid, WEC: Het onderwijs bevordert actief burgerschap en sociale
cohesie op doelgerichte en samenhangende wijze. Dat omvat onder meer regelmatig monitoren
van de ontwikkeling van burgerschapscompetenties, om het onderwijs af te stemmen op
de actuele leerbehoefte van leerlingen.
• Artikel 48c, eerste lid WEC: De school volgt de vorderingen van de leerlingen in
kennis en vaardigheden door middel van een leerling- en onderwijsvolgsysteem. Bij
taal en rekenen/wiskunde gebeurt dit met genormeerde toetsen.
• Artikel 20 WEC: De school houdt de ouders (of de leerlingen als zij meerderjarig
en handelingsbekwaam zijn) op de hoogte van de vorderingen van de leerlingen.
• Artikel 21, tweede lid, WEC: De school heeft in het schoolplan beschreven op welke
wijze het schoolondersteuningsprofiel wordt betrokken bij het onderwijskundig beleid.
• Artikel 21, vierde lid, sub a, WEC: De school heeft de wijze waarop het onderwijs
wordt afgestemd op de voortgang in de ontwikkeling van leerlingen in het schoolplan
beschreven.
• Artikel 40, vierde lid, WEC: De school beoordeelt of de leerling extra ondersteuning
nodig heeft.
• Artikel 40, vijfde lid en achttiende lid, WEC: De school houdt zich aan de zorgplicht
passend onderwijs.
• Artikel 40b WEC: De samenstelling van de commissie voor de begeleiding is zodanig
dat zij, rekening houdend met de handicap van de leerling, adequaat kan adviseren
uit zowel onderwijskundig als pedagogisch, psychologisch en medisch oogpunt over de
in het artikel genoemde taken, waaronder het vaststellen en bijstellen van het ontwikkelingsperspectief.
• Artikel 41 WEC: De samenstelling van de commissie van onderzoek is zodanig dat zij,
rekening houdend met de handicap van de leerling, adequaat kan adviseren op basis
van de in het artikel genoemde deskundigheden over de in het artikel genoemde taken,
waaronder het adviseren over het vaststellen en bijstellen van het ontwikkelingsperspectief.
• Artikel 41a, eerste en derde lid, WEC: Het bestuur stelt binnen zes weken, na op
overeenstemming gericht overleg met de ouders of de leerling, een ontwikkelingsperspectief
vast voor een leerling waarvoor (voortgezet) speciaal onderwijs wordt verzorgd.
• Artikel 41a, tweede lid, WEC: Over het handelingsdeel van het ontwikkelperspectief
dient door het bestuur, na advies van de commissie voor de begeleiding of onderzoek,
overeenstemming met de ouders te worden bereikt.
• Artikel 41a, vierde lid, WEC: Het bestuur evalueert het ontwikkelingsperspectief
minimaal eens per schooljaar met de ouders of leerling.
• Artikel 41a, vijfde lid, WEC: De school kan het ontwikkelingsperspectief bijstellen
na advies van de commissie voor de begeleiding en na overleg met de ouders of leerling.
|
OP3. Pedagogisch-didactisch handelen
Het (ortho-)pedagogisch-didactisch handelen van de leraren is afgestemd op de voortgang
in de ontwikkeling van de leerlingen en draagt eraan bij dat leerlingen een ononderbroken
ontwikkelingsproces kunnen doorlopen.
|
Basiskwaliteit
De leraren creëren in hun lessen een (ortho-)pedagogisch en didactisch passend en
stimulerend leerklimaat, waardoor de leerlingen zich veilig voelen en actief betrokken
zijn. De leraren tonen hoge verwachtingen van alle leerlingen. Zij zorgen voor een
ordelijk verloop van de les en benutten de lestijd efficiënt. De leraren maken het
lesdoel duidelijk. Zij monitoren tijdens de les of de leerlingen het beoogde lesdoel
al dan niet halen en passen hun onderwijs waar nodig aan. De leraren leggen de lesstof
duidelijk uit en geven de leerlingen voldoende tijd om te oefenen met de lesstof.
Zij stemmen daarbij de instructie, de verwerking en het tempo van hun onderwijs af
op de onderwijsbehoeften van individuele en groepen leerlingen. De leraren geven hun
leerlingen gerichte feedback op hun gemaakte werk en op hun leerproces. Zij stimuleren
de leerlingen na te denken over hun eigen ontwikkeling.
|
Aanvullende ambities
• Zijn er aanvullende ambities voor het pedagogisch-didactisch handelen en (hoe) worden
deze gerealiseerd?
|
Wettelijke vereisten
• Artikel 11, eerste lid, WEC: Het onderwijs is afgestemd op de voortgang in de ontwikkeling
van leerlingen; leerlingen kunnen een ononderbroken ontwikkelingsproces doorlopen.
Voor deze ‘ononderbroken ontwikkeling’ is het nodig dat het onderwijs aansluit bij
het ontwikkelingsniveau van de leerling.
• Artikel 11, vierde lid, WEC: Het onderwijs bevordert actief burgerschap en sociale
cohesie (kennis van en respect voor basiswaarden en de ontwikkeling van sociale en
maatschappelijke competenties).
• Artikel 21, tweede en derde lid, WEC: De school heeft haar beleid over het pedagogisch-didactisch
handelen in het schoolplan geformuleerd. Het beleid over het pedagogisch-didactisch
handelen is zichtbaar in het dagelijks handelen van de leraren.
|
OP4. Onderwijstijd
De leerlingen krijgen voldoende tijd om zich het aanbod eigen te maken.
|
Basiskwaliteit
De school biedt een programma aan dat voldoet aan de wettelijk verplichte onderwijstijd.
De school stelt daartoe, met instemming van de medezeggenschapsraad, vast welke activiteiten
onder de onderwijstijd vallen. De school plant de onderwijsactiviteiten weloverwogen
over het schooljaar en deze worden uitgevoerd onder verantwoordelijkheid van bevoegde
leraren.
De school verdeelt de tijd zo over de vakken dat leerlingen in staat zijn het verplichte
onderwijsprogramma tot zich te nemen. De school heeft beleid om ongeoorloofd verzuim
en voortijdig schoolverlaten van leerlingen tegen te gaan, zodat ook op leerlingniveau
gestreefd wordt de onderwijstijd te behalen.
De school maakt, zo nodig, volgens de wettelijke voorschriften gebruik van de mogelijkheden
om, in het belang van de individuele leerling, af te wijken van de verplichte onderwijstijd
en/of van de mogelijkheid om een leerling een deel van de onderwijstijd door te laten
brengen op een andere school.
|
Aanvullende ambities
• Zijn er aanvullende ambities voor de onderwijstijd en (hoe) worden deze gerealiseerd?
|
Wettelijke vereisten
• Artikel 2.38, vijfde lid, WVO 2020: De onderwijstijd in het voortgezet speciaal
onderwijs- uitstroomprofiel vervolgonderwijs -wordt ingevuld met activiteiten die
worden verzorgd in het onderwijsprogramma.
• Artikel 12, eerste lid, WEC, artikel 14a, tweede lid, WEC, jo. artikel 2.38 en artikel 2.39
WVO 2020, artikel 25, eerste lid, WEC: De school verzorgt minimaal het wettelijk verplichte
aantal uren en dagen onderwijs.
• Artikel 12, tweede lid, artikel 14a, tweede lid, sub f, en artikel 25, vijfde lid,
WEC, jo. Beleidsregel inzake het instemmen met afwijking onderwijstijd WEC: Voor het
afwijken van de onderwijstijd vraagt het bestuur in bepaalde gevallen instemming van
de inspectie.
• Artikel 13, tweede lid, en artikel 14, vierde lid, WMS: De medezeggenschapsraad
(het ouder-/leerlingendeel) moet, voorafgaand aan instemming met de vaststelling van
de schoolgids, instemmen met:
– welke soorten onderwijsactiviteiten binnen de onderwijstijd vallen;
– wat het beleid is voor lesuitval;
– op welke dagen de school geen onderwijs verzorgt.
• Artikel 22, eerste lid, sub i, WEC: De school heeft haar verzuimbeleid opgenomen
in de schoolgids.
• Artikel 24 WEC en artikel 12, eerste en tweede lid, Onderwijskundig besluit WEC:
Een school voor (speciaal) basisonderwijs, een school voor voortgezet onderwijs of
een instelling voor educatie en beroepsonderwijs kan een deel van een schoolplan uitvoeren
voor zover het betrekking heeft op speciaal onderwijs en voortgezet speciaal onderwijs.
Hiertoe stellen de besturen een symbiose-overeenkomst op.
• Artikel 24 WEC, artikel 12 en artikel 13 Onderwijskundig besluit WEC: Als een leerling
een deel van het onderwijsprogramma onderwijs ontvangt op een andere school en het
bestuur voldoet aan de voorwaarden daarvoor, dan telt die tijd mee voor het aantal
uren onderwijs dat de leerling ten minste moet ontvangen.
• Artikel 32, vijfde lid, WEC: Leraren die voldoen aan de vereisten van artikel 3,
WEC of artikel 2.66 en artikel 2.67 WVO 2020 verzorgen het onderwijs.
|
OP5. Praktijkvorming/stage
De voorbereiding, uitvoering en begeleiding van de praktijkvorming/stage zijn doeltreffend.
|
Basiskwaliteit
De stages in het kader van de beroepspraktijkvorming en/of de maatschappelijke stage
dragen bij aan de geplande leeractiviteiten. Het doel, de inhoud, de omvang en de
organisatie van de stage worden beschreven in het stageplan. De school maakt afspraken
met de leerling over welke leeractiviteiten de leerling ontplooit in het kader van
het stageplan. De school begeleidt de leerling bij de voorbereiding en bij de keuze
van een stageplek, stelt hiervoor samen met de leerling en het stagebedrijf de vereiste
stageovereenkomst op en draagt zorg voor de verzekering van leerling en stageleraar.
De begeleiding en de wijze van beoordeling verlopen op de afgesproken wijze en de
school is op de hoogte van het functioneren van de leerling op de stageplek en stuurt
zo nodig bij.
|
Aanvullende ambities
• Zijn er aanvullende ambities voor de praktijkvorming/stage en (hoe) worden deze
gerealiseerd?
|
Wettelijke vereisten
• Artikel 7 Onderwijskundig besluit WEC: De school omschrijft doel, inhoud, omvang,
opbouw en organisatie van de stage in een stageplan.
• Artikel 9 Onderwijskundig besluit WEC: Het bestuur sluit met de leerling of diens
wettelijke vertegenwoordiger en de stagegever een schriftelijke stageovereenkomst
waarin onder andere de begeleiding en de wijze van beoordeling aan bod komen.
• Artikel 10 Onderwijskundig besluit WEC: Het bestuur draagt zorg voor een verzekering
voor de stageleerling en stagebegeleider op weg van en naar, en op het terrein van
de stage.
• Artikel 14a, tweede lid, WEC jo. artikel 2.32 WVO 2020: Een onderwijsprogramma in
het voortgezet speciaal onderwijs – uitstroomprofiel vervolgonderwijs – kan een maatschappelijke
stage omvatten.
• Artikel 17 WEC: Het voortgezet speciaal onderwijs omvat voor leerlingen in het arbeidsmarktgerichte
profiel vanaf 14 jaar een of meer stages. Voor leerlingen in de andere uitstroomprofielen
kan het onderwijs stages omvatten.
|
OP6. Afsluiting
De afsluiting van het onderwijs verloopt zorgvuldig.
|
Basiskwaliteit
De school zorgt ervoor dat alle leerlingen goed worden voorbereid op de afsluiting
van het onderwijs en de overgang naar de vervolgbestemming. Alle leerlingen krijgen
hierbij een passend advies van de school, dat zo mogelijk met behulp van genormeerde
toetsing tot stand is gekomen.
Alle leerlingen in het speciaal onderwijs (behoudens wettelijke uitzonderingen) maken
aan het einde van de schoolperiode een doorstroomtoets. Wanneer uit de uitslag van
de doorstroomtoets een hoger schooladvies blijkt dan het voorlopig advies, dan geeft
de school een hoger definitief schooladvies. Alleen als het in het belang is van de
leerling, kan de school besluiten het advies niet te verhogen. De school moet dit
besluit motiveren. De leraren nemen de toets conform de voorschriften af. De school
stelt ouders op de hoogte over de informatie die aan de ontvangende school wordt verstrekt.
Leerlingen in het voortgezet speciaal onderwijs met het uitstroomprofiel vervolgonderwijs
kunnen eindexamen doen. Aangewezen vso-scholen met een examenlicentie hebben een eigen
PTA, examenreglement en een onafhankelijke en deskundige examencommissie die de kwaliteit
van de toetsing en de examinering borgt. Vso-scholen waar leerlingen staatsexamen
doen, dienen zorg te dragen voor de aanmelding (en afwijkende wijze van examineren)
van hun leerlingen. Voor hen geldt een apart examenprogramma, examenreglement en PTA.
Met deze documenten maakt de school tijdig aan leerlingen en ouders duidelijk hoe
het schoolexamen en het centraal examen georganiseerd zijn, welke regels daarbij gelden
en welke maatregelen de school hanteert bij leerlingen die zich niet aan de regels
houden. Ook moet duidelijk zijn welke examens leerlingen op welke manier kunnen herkansen,
welke stof wanneer wordt geëxamineerd, hoe het examen meeweegt en welke vrijstellingen
gelden.
Vso-scholen die samenwerken met een vo-school geldt dat het PTA van de vo-school wordt
gehanteerd. De examinering verloopt volgens PTA en examenreglement. Wanneer vso-leerlingen
onder verantwoordelijkheid van een reguliere vo-school, mbo-instelling als extranei
examen doen of bij een opleidingscentrum voor volwassenenonderwijs (vavo), zijn afspraken
over voorbereiding en afname van het examen duidelijk vastgelegd.
Leerlingen in de uitstroomprofielen arbeid en dagbesteding die het onderwijs verlaten,
ontvangen een overgangsdocument. Leerlingen die daarvoor in aanmerking komen, ontvangen
een schooldiploma vso inclusief een portfolio met de behaalde resultaten. Leerlingen
die een deel van het programma hebben voltooid, de vso-school verlaten en die niet
in aanmerking komen voor een schooldiploma, ontvangen een verklaring.
|
Aanvullende ambities
• Zijn er aanvullende ambities voor de afsluiting en (hoe) worden deze gerealiseerd?
|
Wettelijke vereisten
• Artikel 20 WEC: De school houdt de ouders (of de leerlingen als zij meerderjarig
en handelingsbekwaam zijn) op de hoogte van de vorderingen van de leerlingen.
• Artikel 43, eerste lid, WEC: Voor de ontvangende school stelt de directeur een onderwijskundig
rapport op.
Specifiek voor het so:
• Artikel 43, eerste lid, WEC: Voor de ontvangende school stelt de directeur een onderwijskundig
rapport op.
• Artikel 48c en 48d WEC en Beleidsregel ontheffingsgronden doorstroomtoets: De wet
schrijft voor welke toetsen in het laatste leerjaar van het speciaal onderwijs verplicht
moeten worden afgenomen en in welke gevallen het bestuur kan beslissen dat een leerling
geen doorstroomtoets hoeft af te leggen.
• Artikel 48e WEC: De school stelt een schooladvies voor de leerling op. Het schooladvies
moet worden bijgesteld als het toetsadvies hoger is. Het bevoegd gezag kan hier gemotiveerd
van afwijken als dat in het belang van de leerling is.
• Toetsbesluit PO: De doorstroomtoets wordt conform voorschriften afgenomen.
Specifiek voor vso-scholen met een examenlicentie:
• Artikel 14a, eerste lid, onder b, WEC, artikel 2.71 en artikel 2.51 WVO 2020: Aangewezen
vso-scholen (met een examenlicentie) mogen het eindexamen afnemen, zoals dat ook gebeurt
in het reguliere voortgezet onderwijs. Hieronder vallen in ieder geval onderstaande
voorschriften: Artikel 2.51, derde lid, WVO 2020: De directeur en de examinatoren
van de school nemen onder verantwoordelijkheid van het bestuur het (deel)eindexamen
af.
• Artikel 2.51a WVO 2020: De directeur van de school wijst een personeelslid aan tot
secretaris van het eindexamen; deze is ook secretaris van de deeleindexamens.
• Artikel 2.51a, derde lid, WVO 2020: De examensecretaris ondersteunt de directeur
bij het organiseren en afnemen van het eindexamen of deeleindexamen. Ook ondersteunt
de examensecretaris de directeur bij de correcte uitvoering van het examenreglement
en het programma van toetsing en afsluiting.
• Artikel 2.51s vierde lid, WVO 2020: De directeur moet een duidelijke taakomschrijving
voor de examensecretaris vaststellen.
• Artikel 2.60, eerste lid, WVO 2020: Het bestuur van een school stelt een examenreglement
vast, dat in elke geval bevat: a. regels over de organisatie van te eindexamen en
de gang van zaken tijdens het eindexamens; b. informatie over de toepassing van de
maatregelen als bedoeld in artikel 2.61, eerste lid; c. herkansingsmaatregelen van
het schoolexamen; d. de samenstelling en het adres van de in artikel 2.63 bedoelde
commissie van beroep.
• Artikel 2.60, vierde lid, WVO 2020: Het bestuur van een school behoeft voor het
vaststellen van het examenreglement de instemming van de medezeggenschapsraad van
de school.
• Artikel 2.60, vijfde lid, WVO 2020: Het vastgestelde examenreglement dient jaarlijks
voor 1 oktober door het bestuur van een school aan alle kandidaten en de inspectie
te worden gezonden.
• Artikel 2.60a, eerste lid, WVO 2020: Het bestuur van een school stelt jaarlijks
voor 1 oktober een programma van toetsing en afsluiting vast voor het lopende schooljaar.
|
• Artikel 2.60a, tweede lid, WVO 2020: Het programma van toetsing en afsluiting vermeldt
in ieder geval: a. welke onderdelen van het schoolexamen in het schoolexamen worden
getoetst; b. welke door het bestuur vast te stellen onderdelen in het schoolexamen
worden getoetst; c. de inhoud van de toetsen die onder uitmaken van het schoolexamen;
d. de wijze waarop en tijdsvakken waarbinnen de toetsen en herkansingen van het schoolexamen
plaatsvinden.
• Artikel 2.60a, derde lid, WVO 2020: Het bestuur van een school dient in het programma
van toetsing en afsluiting duidelijke aan te geven welke toetsen bijdragen aan de
afsluiting van: a) de verplichte onderdelen van het examenprogramma die behoren tot
het schoolexamen; b. de onderdelen van het examenprogramma die behoren bij het centraal
examen, maar die ook in het schoolexamen worden getoetst; c. de onderdelen die zijn
gekozen door het bestuur.
• Artikel 2.60b, eerste lid, WVO 2020: Het bestuur van een school wijkt bij de vaststelling
van het programma van toetsing en afsluiting af van het ontwerp na overleg met de
examencommissie/
• Artikel 2.60b, derde lid, WVO 2020: Het bestuur van een school behoeft voor het
vaststellen van het programma van toetsing en afsluiting de instemming van de medezeggenschapsraad
van de school.
• Artikel 2.60b, vierde lid, WVO 2020: Het vastgestelde programma van toetsing en
programma dient jaarlijks voor 1 oktober door het bestuur van een school aan alle
kandidaten en de inspectie te worden gezonden.
• Artikel 2.60c, eerste lid, sub b, WVO 2020: Het bestuur van een school kan het programma
van toetsing en afsluiting na 1 oktober slechts wijzigen ter verbetering van een kennelijke
onjuistheid en onvolledigheid.
• Artikel 2.60c, vierde lid, WVO 2020: Het gewijzigde programma van toetsing en afsluiting
dient zo spoedig mogelijk door het bestuur van een school aan de kandidaten en inspectie
worden gezonden.
• Artikel 2.60d, WVO 2020: Het bestuur stelt een of meerdere onafhankelijke en deskundig
functionerende examencommissie(s) in ten behoeve van de kwaliteit van de toetsing
en examinering op de school, waarbij voldaan wordt aan de specifieke vereisten die
dit artikel noemt.
• Artikel 2.60e WVO 2020: De examencommissie heeft tot doel het borgen van de kwaliteit
van de toetsing en examinering en van het afsluitend karakter van het schoolexamen.
Specifiek voor vso-scholen zonder examenlicentie:
• Artikel 14a, tweede lid, onder a, en artikel 47 WEC: Voor vso-scholen zonder examenlicentie
geldt dat leerlingen in het uitstroomprofiel vervolgonderwijs een eindexamen kunnen
afleggen aan een school voor regulier onderwijs.
• Artikel 2.51 WVO 2020: Een vso-leerling die niet op de vo-school staat ingeschreven,
kan worden toegelaten tot het eindexamen op een vo-school. De vso-school maakt gebruik
van het reglement en het PTA van deze vo-school.
• Artikel 2, eerste lid, onder b, en tweede lid, Staatsexamenbesluit VO: Voor vso-scholen
bestaat de mogelijkheid om leerlingen gebruik te laten maken van het staatsexamen.
• Artikel 2, tweede lid, bijlage 1 van de Regeling examenreglement staatsexamens vo
2021: Als de vso-school een leerling staatsexamen laat doen, dan meldt de vso-school
de leerling tijdig aan en geeft een eventuele afwijkende wijze van examineren tijdig
door.
• Artikel 14b WEC: Vso-scholen kunnen gebruik maken van de mogelijkheid om leerlingen
via samenwerking met een instelling voor vavo-examen af te laten leggen en legt afspraken
hierover vast in een samenwerkingsovereenkomst.
Specifiek voor vso-scholen met de uitstroomprofielen arbeid en dagbesteding:
• Artikel 14d, eerste lid en artikel 14g, eerste lid, WEC: De directeur reikt een
schooldiploma vso uit aan de leerling in het uitstroomprofiel arbeid of dagbesteding
die de school verlaat en als de directeur oordeelt dat de leerling daarvoor in aanmerking
komt. De directeur baseert zijn oordeel op een, door het bestuur vastgesteld, reglement.
• Artikel 14d, tweede lid en artikel 14g, tweede lid, WEC: Een portfolio waarin de
behaalde resultaten zijn opgenomen, maakt deel uit van het schooldiploma.
• Artikel 14d, derde lid, en artikel 14g, derde lid, WEC: Om verschillen te voorkomen
tussen door individuele scholen afgegeven schooldiploma’s wordt bij ministeriële regeling
een model voor het schooldiploma vastgesteld.
• Artikel 14d, vierde lid, en artikel 14g, vierde lid, WEC: Als de leerling geen schooldiploma
vso krijgt uitgereikt terwijl hij een deel van het programma heeft voltooid en de
school verlaat, ontvangt hij een verklaring.
• Artikel 14e en artikel 14h, WEC: Voor leerlingen in het uitstroomprofiel arbeid
of dagbesteding die het onderwijs verlaten, stelt de school een overgangsdocument
op.
|
1 De verplichting van (toewerken) naar referentieniveaus verschilt tussen de uitstroomprofielen
en hangt samen met het verwachte uitstroomniveau. Voor het uitstroomprofiel vervolgonderwijs
geldt dezelfde (resultaats)verplichting als het regulier onderwijs. Voor leerlingen
in het uitstroomprofiel arbeid gaat het om een inspanningsverplichting en voor leerlingen
met het profiel dagbesteding zijn de referentieniveaus niet van toepassing als (streven
naar) te behalen niveaus.
Als onderdeel van de beoordeling van de standaard OP0 kijken we naar de plek van basisvaardigheden
in het curriculum met in het achterhoofd wat deze vaardigheden betekenen voor het
functioneren in de uitstroombestemming. We verwachten dat het curriculum voor de basisvaardigheden
samenhangend is, dat de school kennis heeft van de referentieniveaus en (delen van)
leerlijnen hierop gebaseerd heeft en het curriculum op dit gebied kan verantwoorden
aan de hand van de relevantie van de basisvaardigheden voor het uitstroomniveau.
2 De wettelijke opdracht tot bevordering is ook herkenbaar in een aantal kerndoelen
voor het speciaal onderwijs, die eveneens op sociale en maatschappelijke competenties
betrekking hebben. Te denken valt met name aan de kerndoelen 49 t/m 54, de leergebied
overstijgende kerndoelen 3 en 7, en de leergebiedoverstijgende kerndoelen voor zml/mg
3, 5 en 8.
3 Vso-scholen met het uitstroomprofiel vervolgonderwijs in Friesland geven het vak
Fries, met inachtneming van de daarvoor vastgestelde kerndoelen, tenzij zij hiervoor
een ontheffing hebben van gedeputeerde staten. Voor vso-scholen in Friesland met andere
uitstroomprofielen en so-scholen in Friesland is het geven van het vak Fries niet
verplicht.
KWALITEITSGEBIED VEILIGHEID EN SCHOOLKLIMAAT (VS)
|
VS1. Veiligheid
De school zorgt voor een veilige omgeving voor leerlingen.
|
Basiskwaliteit
De school zorgt voor de sociale, fysieke en psychische veiligheid van de leerlingen
op school gedurende de schooldag. Een school is veilig als de sociale, fysieke en
psychische veiligheid van leerlingen niet door handelingen van anderen wordt aangetast.
Dit blijkt onder andere uit de beleving van de veiligheid en het welbevinden van de
leerlingen op school. De school monitort dit ten minste jaarlijks met een gestandaardiseerd
instrument.
De school heeft een veiligheidsbeleid beschreven dat bestaat uit een samenhangende
set van maatregelen. Het beleid is gericht op het voorkomen, afhandelen, registreren
en evalueren van incidenten, en de school voert dat beleid ook uit. Als de uitkomsten
van de monitoring daartoe aanleiding geven, treft de school maatregelen om de situatie
te verbeteren. De school voorkomt, zoveel als mogelijk, (digitaal) pesten, agressie
en geweld in elke vorm en treedt zo nodig snel en adequaat op. Dat geldt ook bij uitingen
die strijdig zijn met basiswaarden van de democratische rechtsstaat, zoals discriminatie
en onverdraagzaamheid. De school heeft een persoon aangesteld die voor ouders en leerlingen
het aanspreekpunt is in geval van pesten en die het beleid tegen pesten coördineert.
De school hanteert de meldcode Huiselijk geweld en kindermishandeling. Daarnaast komt
de school de verplichtingen na rond het melden, overleggen en aangifte doen van zedenmisdrijven.
|
Aanvullende ambities
• Zijn er aanvullende ambities voor de veiligheid en (hoe) worden deze gerealiseerd?
|
Wettelijke vereisten
• Artikel 4a WEC: Het bestuur meldt en overlegt onverwijld bij een (redelijk vermoeden
van een) zedenmisdrijf en doet daar zo nodig aangifte van. Het bestuur treedt hierbij
onverwijld in contact met de vertrouwensinspecteur.
• Artikel 5 WEC: Het bestuur stelt voor het personeel een meldcode vast die aangeeft
hoe met signalen van huiselijk geweld of kindermishandeling wordt omgegaan. Daarnaast
moet het bestuur de kennis en het gebruik van de meldcode bevorderen.
• Artikel 5a, eerste lid, sub a, WEC: Het bestuur heeft beleid ten aanzien van de
veiligheid van leerlingen en voert dat ook uit.
• Artikel 5a, eerste lid, sub b, WEC: Het bestuur monitort de veiligheid van leerlingen
met een instrument dat een representatief en actueel beeld geeft.
• Artikel 5a, eerste lid, sub c, WEC: Het bestuur heeft de volgende taken belegd bij
een persoon:
– coördinatie van het beleid in het kader van het tegengaan van pesten op school;
– fungeren als aanspreekpunt in het kader van pesten.
• Artikel 5a, tweede lid, WEC: Onder veiligheid wordt de sociale, psychische en fysieke
veiligheid van leerlingen verstaan.
• Artikel 5a, vierde lid, WEC: Het bestuur zendt de resultaten van de monitor, nadat
de resultaten beschikbaar zijn, aan de inspectie.
• Artikel 11, vierde lid, WEC: Het onderwijs richt zich op het bijbrengen van respect
voor en kennis van de basiswaarden van de democratische rechtsstaat. Dat omvat onder
meer dat de school actie onderneemt als er onvoldoende sprake is van een cultuur die
in overeenstemming is met basiswaarden.
|
VS2. Schoolklimaat
De school heeft een schoolklimaat dat bijdraagt aan het ontwikkelen van sociale en
maatschappelijke competenties.
|
Basiskwaliteit
De school bereidt de leerlingen voor op het leven in de maatschappij. Zij creëert
daarvoor een oefenplaats die leerlingen ondersteunt bij het ontwikkelen van sociale
en maatschappelijke competenties. In de school doen leerlingen ervaring op met de
omgang met de basiswaarden van de democratische rechtsstaat en de pluriforme samenleving.
Het bestuur ziet erop toe dat de school zorg draagt voor een schoolklimaat dat in
overeenstemming is met de basiswaarden van de democratische rechtsstaat en bijdraagt
aan de bevordering daarvan.
Het personeel van de school is in zijn gedrag een voorbeeld voor de leerlingen: personeelsleden
leven de basiswaarden zichtbaar na.
De school stemt aanpak en aanbod af op de leerlingenpopulatie van de school en de
leefwereld van de leerlingen. Ook signaleert en corrigeert de school uitingen van
leerlingen die met de basiswaarden in strijd zijn.
|
Aanvullende ambities
• Zijn er aanvullende ambities voor het schoolklimaat en (hoe) worden deze gerealiseerd?
|
Wettelijke vereisten
• Artikel 11, vierde lid, WEC: Het onderwijs bevordert actief burgerschap en sociale
cohesie op doelgerichte en samenhangende wijze, richt zich onder andere op het bijbrengen
van respect voor en kennis van de basiswaarden en het ontwikkelen van sociale en maatschappelijke
competenties.
• Artikel 11, lid 4a, WEC: Het bestuur draagt zorg voor een schoolcultuur die in overeenstemming
is met de basiswaarden van de democratische rechtsstaat en creëert een omgeving waarin
leerlingen worden gestimuleerd actief te oefenen met de omgang met deze waarden.
|
KWALITEITSGEBIED ONDERWIJSRESULTATEN (OR)
|
OR1. Resultaten
De school behaalt met haar leerlingen leerresultaten die ten minste in overeenstemming
zijn met de streefniveaus behorend bij het beoogde uitstroomperspectief van de leerlingen.
|
Basiskwaliteit
De school heeft een goed beeld van de kenmerken van haar leerlingenpopulatie en heeft
op basis daarvan ambitieuze streefniveaus vastgesteld voor de leerresultaten die de
leerlingen kunnen bereiken. Daarbij neemt ze de aansluiting op het vervolgonderwijs,
de arbeidsmarkt of de dagbesteding als uitgangspunt.
De mate waarin de school de ontwikkelingsperspectieven realiseert, geeft informatie
over de resultaten die de school met haar leerlingen behaalt. De inspectie gaat ervan
uit dat minimaal 75 procent van de leerlingen aan het einde van de schoolperiode de
door de school beoogde streefniveaus op de kernvakken behaalt. Deze streefniveaus
zijn passend bij de uitstroombestemming in het ontwikkelingsperspectief. Voor leerlingen
in het speciaal onderwijs die verplicht zijn de doorstroomtoets te maken, onderbouwt
de school de resultaten bij de kernvakken met behulp van de resultaten op de doorstroomtoets.
Voor leerlingen in het voortgezet speciaal onderwijs met het uitstroomprofiel vervolgonderwijs
is de onderbouwing van de leerresultaten gerelateerd aan de examenresultaten.
|
Aanvullende ambities
• Zijn er aanvullende ambities voor de onderwijsresultaten en (hoe) worden deze gerealiseerd?
|
Wettelijke vereisten
• Artikel 11, eerste lid, WEC: Het onderwijs dient te worden afgestemd op de ontwikkelingsmogelijkheden
van de leerling, en moet zodanig worden ingericht dat de leerling een ononderbroken
ontwikkelingsproces kan doorlopen. Zo mogelijk brengt het kinderen tot het volgen
van gewoon onderwijs in basisscholen of scholen voor voortgezet onderwijs.
• Artikel 48b, 48c en 48d WEC en Toetsbesluit PO: Alle leerlingen in het laatste schooljaar
(behoudens uitzonderingen) maken een doorstroomtoets die conform voorschriften wordt
afgenomen.
• Artikel 41a WEC, en artikel 4 en artikel 5, Onderwijskundig besluit WEC: De school
stelt een ontwikkelingsperspectief vast dat de te verwachten uitstroombestemming van
de leerling bevat met een onderbouwing.
|
OR2. Sociale en maatschappelijke competenties
De leerlingen behalen sociale en maatschappelijke competenties op het niveau dat ten
minste in overeenstemming is met het beoogde uitstroomperspectief van de leerlingen.
|
Basiskwaliteit
De school heeft een goed beeld van de kenmerken van haar leerlingenpopulatie en heeft
op basis daarvan ambitieuze streefniveaus vastgesteld voor de sociale en maatschappelijke
competenties die de leerlingen kunnen bereiken. Bij de vaststelling van deze streefniveaus
neemt ze de aansluiting op het vervolgonderwijs en de maatschappij als uitgangspunt.
De school gaat gedurende de schoolperiode na of de leerlingen de streefniveaus bereiken
en stelt vast of de resultaten in overeenstemming zijn met de eigen norm. Daarmee
laat de school zien dat zij de leerlingen voldoende toerust voor de vervolgbestemming.
De school brengt de resultaten op een betrouwbare en inzichtelijke manier in kaart.
|
Aanvullende ambities
• Zijn er aanvullende ambities voor de sociale en maatschappelijke competenties en
(hoe) worden deze gerealiseerd?
|
Wettelijke vereisten
• Artikel 11, eerste lid WEC: Het onderwijs wordt afgestemd op de ontwikkelingsmogelijkheden
van de leerling en moet zodanig worden ingericht dat de leerling een ononderbroken
ontwikkelingsproces kan doorlopen.
• Artikel 11, derde lid, WEC: Het onderwijs richt zich herkenbaar op de emotionele
en de verstandelijke ontwikkeling, op het ontwikkelen van creativiteit, het verwerven
van kennis en van sociale, culturele en lichamelijke vaardigheden.
• Artikel 11, vierde lid, WEC: Het onderwijs richt zich herkenbaar op het ontwikkelen
van de sociale en maatschappelijke competenties die de leerling in staat stelt deel
uit te maken van en bij te dragen aan de pluriforme, democratische Nederlandse samenleving.
|
KWALITEITSGEBIED STUREN, KWALITEITSZORG EN AMBITIE (SKA)
|
SKA1. Visie, ambities en doelen
De school heeft een gedragen visie op goed onderwijs, heeft daarvoor ambities en doelen
en stuurt op het behalen daarvan.
|
Basiskwaliteit
De school heeft, als onderdeel van het stelsel van kwaliteitszorg, een gedragen visie,
ambities en doelen gericht op goed onderwijs die ervoor zorgen dat leerlingen een
ononderbroken ontwikkeling kunnen doorlopen. De schoolleiding vertaalt haar visie,
ambities en doelen in onderwijskundig beleid en stuurt daarop om de beoogde resultaten
te behalen. De schoolleiding beschrijft op welke manier ze zorgt voor het realiseren,
borgen en verbeteren van de onderwijskwaliteit en hoe ze de naleving van de wettelijke
eisen realiseert, onder meer op het gebied van de basisvaardigheden taal, rekenen
en burgerschap.
De schoolleiding sluit met haar visie, ambities en doelen aan op die van haar bestuur
en op de kenmerken van de leerlingenpopulatie van de school. Dit doet zij onder meer
door aan te geven hoe ze rekening houdt met (taal)achterstanden, de wettelijke opdracht
tot bevordering van burgerschap en specifieke leerbehoeften om bij te dragen aan gelijke
kansen voor alle leerlingen. Resultaten van eerdere evaluaties, interne en externe
dialoog zijn zichtbaar in de doelen voor het onderwijskundig beleid.
De schoolleiding richt de voorwaarden in om de onderwijskundige ambities en doelen
te bereiken, waaronder het personeelsbeleid en de organisatie van het onderwijs. Daarbij
is de interne verantwoordelijkheidsverdeling duidelijk.
|
Aanvullende ambities
• Zijn er aanvullende ambities in relatie tot de visie en doelen en (hoe) worden deze
gerealiseerd?
|
Wettelijke vereisten
Artikel 11, derde lid, WEC: Het onderwijs wordt zodanig ingericht dat daarbij op
structurele en herkenbare wijze aandacht wordt besteed aan het bestrijden van achterstanden,
in het bijzonder in de beheersing van de Nederlandse taal.
Artikel 11, vierde lid, WEC: Het onderwijs bevordert actief burgerschap en sociale
cohesie (kennis van en respect voor basiswaarden en de ontwikkeling van sociale en
maatschappelijke competenties).
Artikel 19 WEC: Het bestuur moet zorgen voor de kwaliteit van het onderwijs op een
school. Onder zorg dragen voor wordt in elk geval verstaan: het naleven van de wettelijke
bepalingen en het uitvoeren van het stelsel van kwaliteitszorg. Dat houdt onder andere
in dat er toetsbare doelen zijn geformuleerd.
Artikel 21, eerste lid, WEC: Het schoolplan bevat een beschrijving van het beleid
met betrekking tot de kwaliteit van het onderwijs dat binnen de school wordt gevoerd,
en omvat in elk geval het onderwijskundig beleid, het personeelsbeleid en het stelsel
van kwaliteitszorg.
Artikel 21, tweede lid, WEC: De beschrijving van het onderwijskundig beleid omvat
in elk geval de inhoud van het onderwijs, de eigen opdrachten voor het onderwijs,
het pedagogisch-didactisch klimaat en de veiligheid. Daarbij betrekt de school het
schoolondersteuningsprofiel.
Artikel 21, vierde lid, WEC: De school draagt door haar stelsel van kwaliteitszorg
zorg voor de ononderbroken ontwikkeling van leerlingen en de afstemming van het onderwijs
op de voortgang in de ontwikkeling van leerlingen, mede met behulp van het leerling-
en onderwijsvolgsysteem. Ook moet worden vastgesteld waar verbetermaatregelen nodig
zijn.
• Artikel 31, eerste lid, WEC: Het bestuur stelt een managementstatuut vast waaruit
de verantwoordelijkheidsverdeling in de aansturing van de school blijkt.
|
SKA2. Uitvoering en kwaliteitscultuur
De school realiseert de doelen voor goed onderwijs, bevordert een kwaliteitscultuur,
zorgt voor randvoorwaarden en stuurt, waar nodig, tussentijds bij.
|
Basiskwaliteit
De school realiseert de doelen voor goed onderwijs, die voortkomen uit haar visie
en ambities. De schoolleiding zorgt daartoe voor een professionele en veilige leer-
en verbetercultuur in de school. Binnen deze kwaliteitscultuur geven schoolleiding
en het (bevoegd) onderwijspersoneel samen uitvoering aan het stelsel van kwaliteitszorg,
zodat de school als geheel gericht werkt aan het bereiken van de onderwijskundige
doelen. Waar nodig stuurt de schoolleiding tussentijds bij.
De schoolleiding zorgt ervoor dat de deskundigheidsbevordering van het personeel binnen
de gestelde doelen gestalte krijgt. Leraren(teams) oefenen daarbij de eigen verantwoordelijkheid
bij het inrichten van hun onderwijs uit.
De schoolleiding toont in haar sturing onderwijskundig leiderschap en zorgt voor een
gerichte inzet van middelen om gestelde doelen te realiseren, onder meer op het gebied
van de basisvaardigheden taal, rekenen en burgerschap. De school geeft uitvoering
aan het schoolondersteuningsprofiel. Zij werkt samen met andere scholen, het samenwerkingsverband
en andere organisaties, zodat geen leerling tussen wal en schip valt, de school een
breed aanbod kan bieden en leerlingen zo mogelijk kunnen doorstromen naar een vorm
van regulier onderwijs.
|
Aanvullende ambities
• Zijn er aanvullende ambities voor de sturing op uitvoering en kwaliteitscultuur
en (hoe) worden deze gerealiseerd?
|
Wettelijke vereisten
• Artikel 11, eerste lid, WEC: Het bestuur treedt zo nodig in overleg met gemeente,
jeugdgezondheidszorg, een instantie voor maatschappelijke ondersteuning of een zorgaanbieder.
• Artikel 11, tweede lid, WEC: Het bestuur stelt ten minste eenmaal in de vier jaar
het schoolondersteuningsprofiel vast.
• Artikel 19 WEC: Het bestuur moet zorgen voor de kwaliteit van het onderwijs op een
school. Onder ‘zorg dragen voor’ wordt in elk geval verstaan: het naleven van de wet
en het uitvoeren van het stelsel van kwaliteitszorg. Dat houdt onder andere in dat
het bestuur en de scholen zicht hebben op de kwaliteit van het onderwijs. Daarbij
moet het functioneren van de kwaliteitscyclus centraal staan.
• Artikel 21, derde lid, WEC: Het schoolplan bevat een beschrijving van het personeelsbeleid.
Dit personeelsbeleid gaat in elk geval over hoe wordt voldaan aan de eisen van bevoegdheid
en onderhoud van bekwaamheid, de bijdrage van het personeel aan het onderwijskundig
beleid, het pedagogisch-didactisch handelen, de evenredige vertegenwoordiging van
vrouwen in de schoolleiding, bedoeld in artikel 30, en de wijze waarop rekening wordt
gehouden met de inbreng van leerlingen op het beleid.
• Artikel 28a WEC: Het bestuur is aangesloten bij een samenwerkingsverband.
• Artikel 31a, eerste tot en met derde lid, WEC: De school dient leraren een zelfstandige
verantwoordelijkheid te geven bij de beoordeling van de onderwijsprestaties van leerlingen
en voldoende zeggenschap te geven waar het gaat om het vakinhoudelijke, vakdidactische
en pedagogische proces in de school. De afspraken hierover worden vastgelegd in een
professioneel statuut.
• Artikel 3, artikel 32b en artikel 34a, WEC: Het bestuur beschikt bij elk personeelslid
waarvoor bekwaamheidseisen gelden, over geordende gegevens over de bekwaamheid en
het onderhouden daarvan.
|
SKA3. Evaluatie, verantwoording en dialoog
De school evalueert en analyseert systematisch of zij de doelen realiseert en verantwoordt
zich daarover. Ze stelt, wanneer nodig, het schoolbeleid bij en betrekt interne en
externe belanghebbenden in een goed functionerende dialoog.
|
Basiskwaliteit
De schoolleiding monitort, evalueert, analyseert en beoordeelt als onderdeel van het
stelsel van kwaliteitszorg in hoeverre de doelen en het beleid worden gerealiseerd
en informeert het bestuur daarover. Zij haalt intern en extern actief informatie op
om zicht te krijgen op de uitvoering, de resultaten van het onderwijs voor de leerlingen
en mogelijke kansen en bedreigingen voor de verdere ontwikkeling van het onderwijs,
onder meer op het gebied van de basisvaardigheden taal, rekenen en burgerschap.
Voor een goede overdracht en om zicht te houden op het vervolgsucces van haar leerlingen
onderhoudt de school contact met de scholen/instellingen waar deze naartoe uitstromen.
De schoolleiding organiseert tegenspraak. Daarvoor gaat zij actief een dialoog aan
met in ieder geval ouders, personeel, de (gemeenschappelijke) medezeggenschapsraad
((G)MR) en, wanneer van toepassing, leerlingen, gemeenten, samenwerkingsverband, onderwijsinstellingen,
(regionale)werkgevers en/of instellingen voor dagbesteding.
De school informeert belanghebbenden minimaal jaarlijks op toegankelijke manier over
haar doelen en werkwijze en over de resultaten die zij heeft behaald.
De schoolleiding analyseert en beoordeelt de uitkomsten van de evaluatie en verwerkt
deze wanneer nodig in het (verbeter)beleid, zodat dit bijdraagt aan ontwikkeling en
verbetering van het onderwijs. Daarnaast gebruikt de school de uitkomsten van de evaluatie
om de sturing te verbeteren. Zij maakt daarbij duidelijk welk effect de inbreng van
belanghebbenden heeft op het borgen en bijstellen van het schoolbeleid.
|
Aanvullende ambities
• Zijn er aanvullende ambities voor de evaluatie, verantwoording en dialoog en (hoe)
worden deze gerealiseerd?
|
Wettelijke vereisten
• Artikel 8 WMS: De (G)MR ontvangt tijdig alle inlichtingen van het bestuur die redelijkerwijs
nodig zijn om zijn taak te kunnen vervullen en ontvangt in elk geval bepaalde in de
wet beschreven informatie.
• Artikel 10 WMS: Het bestuur heeft in bepaalde gevallen voorafgaande instemming nodig
van de (G)MR voor elk besluit in dat geval (bijvoorbeeld bij verandering van de onderwijskundige
doelstellingen van de school).
• Artikel 11 WMS: Het bestuur moet de (G)MR vooraf in de gelegenheid stellen om te
adviseren over besluiten bij bepaalde aangelegenheden, bijvoorbeeld bij vaststelling
of wijziging van de hoofdlijnen van het meerjarig financieel beleid voor de school.
• Artikel 11, eerste lid, WEC: Het onderwijs wordt zodanig ingericht dat de leerlingen
een ononderbroken ontwikkelingsproces kunnen doorlopen en wordt afgestemd op de voortgang
in de ontwikkeling van de leerlingen.
• Artikel 12 WMS: Het bestuur heeft voorafgaande instemming nodig van het personeelsdeel
van de (G)MR bij besluiten bij bepaalde aangelegenheden, bijvoorbeeld over de vaststelling
of wijziging van de samenstelling van de formatie.
• Artikel 14 WMS: Het bestuur heeft voorafgaande instemming nodig van het ouder- en
leerlingdeel van de (G)MR bij bepaalde besluiten (bijvoorbeeld over de vaststelling
van de schoolgids).
• Artikel 19 en artikel 21, vierde lid, WEC: Het bestuur zorgt voor de kwaliteit van
het onderwijs op de scholen via een stelsel van kwaliteitszorg. Dat houdt onder andere
in dat er regelmatig wordt geëvalueerd of deze doelen worden gehaald.
• Artikel 22, eerste lid, sub a, WEC: De school maakt in de schoolgids duidelijk wat
de doelen van het onderwijs zijn en welke resultaten met het onderwijsleerproces worden
bereikt.
• Artikel 22, eerste lid, sub l, WEC: In de schoolgids dienen ook de gedane bevindingen
ten aanzien van het stelsel van kwaliteitszorg te worden opgenomen en de maatregelen
die naar aanleiding daarvan zijn getroffen.
• Artikel 44 WEC: Het bevoegd gezag van de school waar de leerling voortgezet speciaal
onderwijs heeft gevolgd, adviseert tot twee jaar nadat de leerling die school heeft
verlaten, de ouders, dan wel, indien de leerling meerderjarig en handelingsbekwaam
is, de leerling, op hun onderscheidenlijk op diens verzoek over het volgen van aansluitend
vervolgonderwijs, het uitoefenen van een functie op de arbeidsmarkt of het functioneren
in een vorm van dagbesteding.
|
5.4. Overige wettelijke vereisten
Niet alle deugdelijkheidseisen zoals die in de onderwijswet- en regelgeving staan
vermeld, zijn opgenomen in het onderzoekskader. Dit geldt bijvoorbeeld voor die over
de Verklaring Omtrent het Gedrag (VOG) en de vrijwillige ouderbijdrage. De deugdelijkheidseisen
die niet aan een standaard in het waarderingskader zijn verbonden, vatten we samen
onder de noemer ‘overige wettelijke vereisten’. Het schoolplan is voor het schoolbeleid,
vaak ook in relatie tot overige wettelijke eisen, een belangrijk verantwoordingsdocument.
In ons jaarwerkplan, dat op de website van de inspectie wordt gepubliceerd, geven
we aan welke thema’s we in dat jaar onderzoeken. Ook op grond van meldingen en signalen
kunnen we besturen en scholen bevragen op het mogelijk niet-naleven van de overige
wettelijke vereisten. Niet-naleving van (een of meer van) de overige wettelijke vereisten
kan op schoolniveau in dat geval niet leiden tot een oordeel Onvoldoende of tot het
oordeel Zeer zwak. Wel moet de school/het bestuur de tekortkoming binnen een door
de inspectie te bepalen termijn herstellen.
6. Oordelen en waarderen
6.1. Inleiding
In dit hoofdstuk beschrijven we hoe we oordelen en waarderen. We doen dat zo transparant
mogelijk, aan de hand van het waarderingskader op bestuurs- en schoolniveau en met
de beschrijving van de oordeelsvorming, zoals opgenomen in dit hoofdstuk. Onze oordelen
gaan altijd over de gerealiseerde kwaliteit van de (be)sturing en over het onderwijs
dat leerlingen ontvangen.
We gaan in dit hoofdstuk eerst in op hoe we omgaan met het raamwerk van de kernfuncties
op stelselniveau (paragraaf 6.2), zoals opgenomen in hoofdstuk 3. Dat hanteren we
uitsluitend vanuit onze stimulerende rol. Daarna leggen we uit hoe we op basis van
de waarderingskaders voor besturen en scholen (hoofdstuk 4 en 5) oordelen en waarderen.
In het algemeen bepaalt het al dan niet voldoen aan de deugdelijkheidseisen of een
standaard Voldoende of Onvoldoende is. De waardering Goed spreken we uit als ambities,
rondom basiskwaliteit en/of daarboven uitstijgend, gerealiseerd worden. We beschrijven
dit in paragraaf 6.3. In paragraaf 6.4 zijn beslisregels voor de beoordeling van de
standaarden voor het bestuur beschreven, gevolgd door de beslisregels voor de beoordeling
van onderwijskwaliteit van scholen in paragraaf 6.5.
De standaard basisvaardigheden krijgt per 1 augustus 2024 het gewicht van de standaarden
Resultaten, Zicht op ontwikkeling en begeleiding, Pedagogisch-didactisch handelen
en Veiligheid en telt vanaf die datum dus net als deze standaarden zwaarder dan de
andere standaarden mee in het oordeel op schoolniveau. Tot 1 augustus 2024 telt de
standaard basisvaardigheden wel mee in het oordeel op schoolniveau, maar nog niet
met het gewicht van de standaarden Resultaten, Zicht op ontwikkeling en begeleiding,
Pedagogisch-didactisch handelen en Veiligheid.
6.2. Stimuleren op stelselniveau
In hoofdstuk 3 is het stelseltoezicht beschreven. We reflecteren daarop en spreken
geen oordelen uit. We gebruiken het raamwerk om de drie kernfuncties van het onderwijs,
namelijk kwalificatie, socialisatie en allocatie, waaronder selectie en gelijke kansen
en daarnaast de belangrijke voorwaarden daarvoor te beschouwen. We beschrijven jaarlijks
in ‘De Staat van het Onderwijs’ (paragraaf 7.2) hoe het met de kernfuncties en voorwaarden
van het onderwijsstelsel is gesteld.
We bespreken deze thema’s bij onderzoeken bij besturen en scholen. Uit onze gegevens
op stelselniveau kan blijken dat de kwaliteit van (een deel van) de kernfuncties in
een bepaalde regio in hoge of juist mindere mate gerealiseerd wordt. Door ambities
van besturen rondom kernfuncties in een open dialoog te bespreken en te verkennen,
leggen we een verbinding tussen scholen en hun invulling van de kernfuncties.
6.3. Oordelen en waarderen standaarden bestuur en school
Voor het beoordelen en waarderen van de kwaliteit van besturen en scholen gebruiken
we de standaarden zoals beschreven in de hoofdstukken 4 en 5. Een standaard bestaat
uit een beschrijving van de basiskwaliteit, gebaseerd op de deugdelijkheidseisen.
Per standaard besteden we daarnaast aandacht aan de vragen naar aanvullende ambities.
Of een standaard als Voldoende of Onvoldoende wordt beoordeeld, is gebaseerd op de
vraag of het bestuur/de school voldoet aan de deugdelijkheidseisen en daarmee basiskwaliteit
realiseert. Voor de waardering Goed wordt de realisatie van ambities betrokken. Onderstaande
tabel geeft aan hoe het oordeel en de waardering op standaardniveau tot stand komt:
Oordeel/waardering
standaard
|
Norm voor standaarden
|
Goed
|
Het bestuur of de school voldoet aan de deugdelijkheidseisen en realiseert ook ambities
die daarboven uitstijgen.
|
Voldoende
|
Het bestuur of de school voldoet aan de deugdelijkheidseisen en realiseert daarmee
basiskwaliteit.
|
Onvoldoende
|
Het bestuur of de school voldoet niet aan de deugdelijkheidseisen.
|
6.4. Oordelen en waarderen op bestuursniveau
Om basiskwaliteit op de scholen te kunnen waarborgen, gaan we ervan uit dat het bestuur
in staat is om de kwaliteitscyclus, zoals uitgedrukt in de wettelijke eisen van de
drie standaarden van het kwaliteitsgebied Besturing, kwaliteitszorg en ambitie (zie
hoofdstuk 4), uit te voeren. Daar waar dat niet het geval is, leidt dit tot een Onvoldoende
op het kwaliteitsgebied Besturing, kwaliteitszorg en ambitie. Als het bestuur aan
de deugdelijkheidseisen voldoet en ambities realiseert, waarderen we het kwaliteitsgebied
als Goed. Hoe het oordeel of de waardering op bestuursniveau tot stand komt, ziet
er als volgt uit:
Oordeel/waardering bestuursniveau
|
Norm kwaliteitsgebied
Besturing, kwaliteitszorg en ambitie
|
Goed
|
Twee standaarden uit het kwaliteitsgebied Besturing, kwaliteitszorg en ambitie zijn
Goed en de derde is ten minste Voldoende.
|
Voldoende
|
Alle drie de standaarden uit het kwaliteitsgebied Besturing, kwaliteitszorg en ambitie
zijn ten minste Voldoende.
|
Onvoldoende
|
Een of meer standaarden uit het kwaliteitsgebied Besturing, kwaliteitszorg en ambitie
is/zijn Onvoldoende.
|
Het niet voldoen aan een deugdelijkheidseis van financiële continuïteit of rechtmatigheid
leidt in alle gevallen tot een herstelopdracht voor het bestuur. Dit geldt ook als
de jaarstukken van het bestuur niet zijn ingediend zoals wettelijk vereist is. De
mate waarin het oordeel of waardering van de betreffende standaard binnen het kwaliteitsgebied
Besturing, kwaliteitszorg en ambitie wordt aangepast is afhankelijk van de ernst van
de tekortkoming.
6.5. Oordelen en waarderen op schoolniveau
Het oordeel of de waardering over de kwaliteit van de school (eindoordeel) komt tot
stand op basis van de volgende normen.
Eindoordeel schoolniveau
|
Norm
|
Voldoende
(basiskwaliteit)
|
De standaarden Resultaten, Zicht op ontwikkeling en begeleiding, Pedagogisch-didactisch
handelen en Veiligheid zijn Voldoende, én niet meer dan één andere standaard in de
gebieden Onderwijsproces of Veiligheid en schoolklimaat is Onvoldoende.
|
Onvoldoende
|
De standaard Resultaten of Zicht op ontwikkeling en begeleiding of Pedagogisch-didactisch
handelen of Veiligheid is Onvoldoende, óf twee of meer andere standaarden in de gebieden
Onderwijsproces en/of Veiligheid en schoolklimaat zijn Onvoldoende.
|
Zeer zwak
|
Twee of meer van de vier volgende standaarden zijn Onvoldoende: Zicht op ontwikkeling
en begeleiding, Pedagogisch-didactisch handelen, Veiligheid en Visie, ambities en
doelen (SKA1).
|
Normering per 1 augustus 2024
Per 1 augustus 2024 komt het oordeel over de kwaliteit van de school tot stand op
basis van de normen in onderstaand tabel.
Eindoordeel/waardering
|
Norm
|
Voldoende
|
De standaarden Resultaten, Basisvaardigheden, Zicht op ontwikkeling en begeleiding,
Pedagogisch-didactisch handelen en Veiligheid zijn voldoende, én niet meer dan één
andere standaard in de gebieden Onderwijsproces of Veiligheid en schoolklimaat is
Onvoldoende.
|
Onvoldoende
|
De standaard Resultaten of Basisvaardigheden of Zicht op ontwikkeling en begeleiding
of Pedagogisch didactisch handelen of Veiligheid is Onvoldoende, óf twee of meer andere
standaarden in de gebieden Onderwijsproces en/of Veiligheid en schoolklimaat zijn
Onvoldoende.
|
Zeer zwak
|
Twee of meer van de vijf volgende standaarden zijn Onvoldoende:
Basisvaardigheden, Zicht op ontwikkeling en begeleiding, Pedagogisch-didactisch handelen,
Veiligheid en Visie, ambities en doelen.
|
6.5.1. Wettelijke norm zeer zwak onderwijs
De norm voor het oordeel Zeer zwak is bij wet bepaald. Artikel 19a, WEC stelt dat
de kwaliteit van het onderwijs zeer zwak is als de school tekortschiet in de naleving
van twee of meer bij of krachtens deze wet gegeven voorschriften en de school dientengevolge
tekortschiet in het zorg dragen voor de veiligheid op de school, bedoeld in artikel
5a, WEC of het zodanig inrichten van het onderwijs dat leerlingen een ononderbroken
ontwikkelproces kunnen doorlopen dan wel tekortschiet in het afstemmen van het onderwijs
op de voortgang in de ontwikkeling van de leerlingen, bedoeld in artikel 11, eerste
lid, WEC.
Het inspectierapport waarin de inspectie tot het oordeel komt dat de kwaliteit van
het onderwijs Zeer zwak is, geldt na de vaststelling daarvan als een besluit in de
zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Een bestuur kan tegen het oordeel Zeer
zwak bezwaar maken en vervolgens tegen de beslissing op bezwaar beroep aantekenen
(artikel 20, zesde lid, WOT).
6.6. Oordeelsvorming
6.6.1. Beoordelen naleving deugdelijkheidseisen
Bij onze oordeelsvorming hanteren we bovengenoemde normering als richtlijn. De mate
waarin de onderwijspraktijk de essentie en de bedoeling van met name de deugdelijkheidseisen
tentoonspreidt, is bepalend voor ons oordeel. Voor het oordeel Voldoende gaan we er
in principe van uit dat aan alle deugdelijkheidseisen die horen bij de standaard is
voldaan. We beoordelen de kwaliteit zoals in de standaard is omschreven integraal
en niet elke deugdelijkheidseis van de standaard op zichzelf. Het kan zijn dat een
bestuur of school op een standaard een positief beeld laat zien, maar op een bepaald
element van de standaard (nog) niet. Als dit beperkt van invloed is op de aangetroffen
kwaliteit van de school of voor leerlingen én als de tekortkoming eenvoudig en op
korte termijn kan worden hersteld, dan geven we het oordeel Voldoende op de standaard.
Het bestuur krijgt dan een opdracht tot herstel (herstelopdracht) voor dit bepaalde
onderdeel van de standaard en zorgt voor de naleving. Wanneer niet is voldaan aan
de deugdelijkheidseisen van financiële continuïteit of rechtmatigheid, kan de betreffende
standaard binnen het kwaliteitsgebied Besturing, kwaliteitszorg en ambities niet als
Voldoende worden beoordeeld of als Goed worden gewaardeerd.
6.6.2. Waarderen van ambities
Zowel besturen als scholen hebben vanuit hun visie ambities. Deze ambities kunnen
gaan over de basiskwaliteit en er zijn ambities die daarboven uitstijgen. Naast het
voldoen aan de deugdelijkheidseisen, baseren we een waardering Goed op het geheel
aan gerealiseerde ambities door het bestuur of door de school bij een betreffende
standaard. We onderzoeken of het bestuur (bij een vierjaarlijks onderzoek) of de school
(bij een onderzoek op schoolniveau) de voorgenomen ambities uitvoert en realiseert.
De visie en de plannen op bestuursniveau en de vertaling daarvan door de schoolleiding
op schoolniveau, vastgelegd in het schoolplan, spelen hierbij een belangrijke rol.
6.6.3. Omgeving van bestuur en school
De omgeving en de condities waarin het bestuur en de school opereren, kunnen in positieve
of negatieve zin de onderwijskwaliteit en het financieel beheer beïnvloeden. Omgevingsfactoren
en condities zijn bijvoorbeeld de kenmerken en de ontwikkeling van de leerlingenpopulatie,
de beschikbaarheid van personeel, een fusiegeschiedenis, de huisvesting, de organisatieontwikkeling
en de ontwikkeling van het bestuur. We verwachten dat besturen en scholen met hun
visie, ambities, doelen en beleid op deze factoren inspelen om de kernfuncties voor
het onderwijs voor al hun leerlingen te realiseren. Onze oordelen gaan altijd over
de gerealiseerde kwaliteit van de (be)sturing en van het onderwijs dat leerlingen
ontvangen. Omgeving en condities spelen hoofdzakelijk een rol bij het bepalen van
de invulling van het onderzoek en eventueel bij het vervolgtoezicht.
7. Werkwijze toezicht
7.1. Inleiding
In dit hoofdstuk beschrijven we hoe we het toezicht uitvoeren. We beschrijven in paragraaf 7.2
eerst onze werkwijze voor het stelseltoezicht. Aan de kernfuncties van het stelsel
geven besturen en scholen invulling. Daarnaast waarborgen besturen de uitvoering en
kwaliteit van het onderwijs op de scholen onder hun bestuur. In paragraaf 7.3 beschrijven
we de werkwijze voor het toezicht op besturen en scholen. In paragraaf 7.4 staat welke
activiteiten we hiervoor ondernemen. In de laatste paragraaf van dit hoofdstuk gaan
we in op onze werkwijze bij het vervolgtoezicht.
7.2. Stelseltoezicht
7.2.1. Werkwijze van het stelseltoezicht
Via het stelseltoezicht geven we een beeld van de kwaliteit van het Nederlandse onderwijsstelsel.
We signaleren waar het goed gaat en waar niet, agenderen thema’s en dragen bij aan
het oplossen van knelpunten. Door het stelsel als geheel in ogenschouw te nemen, krijgen
we bijvoorbeeld zicht op onderwijsloopbanen, knelpunten bij overgangen tussen sectoren
en (on)gelijkheid van kansen. Zo kunnen we bevorderen dat het onderwijs aan leerlingen
steeds beter wordt. In hoofdstuk 3 is hiervoor een raamwerk met een beschrijving van
stelselkwaliteit opgenomen.
Figuur 7.2.1a Cyclus stelseltoezicht
In het stelseltoezicht zetten we een aantal stappen (zie figuur 7.2.1a):
-
• We monitoren trends en ontwikkelingen in het Nederlandse onderwijs.
-
• We analyseren waar het goed gaat, maar reflecteren ook op de knelpunten die risico’s
vormen voor de kwaliteit van het stelsel.
-
• We agenderen welke belangrijke risicovolle knelpunten we zien voor het onderwijsstelsel
en rapporteren daarover onder andere jaarlijks in ‘De Staat van het Onderwijs’.
-
• We interveniëren wanneer dat vanuit de stimulerende functie van het toezicht passend
is. We doen dat via het stelsel-, bestuurs- en schooltoezicht, maar ook door andere
activiteiten om het onderwijsveld te stimuleren de kwaliteit te verhogen.
In paragraaf 7.2.2 gaan we verder in op hoe we monitoren en analyseren. In paragraaf 7.2.3
beschrijven we hoe we agenderen en interveniëren.
7.2.2. Monitoring en analyse van ontwikkelingen
Aan de hand van het raamwerk van de kwaliteitsbeschrijving van het stelsel (zie hoofdstuk 3)
volgen we systematisch de ontwikkelingen in het onderwijsstelsel. We kijken naar hoe
het geheel van besturen en scholen samen de drie kernfuncties vervult: kwalificatie,
socialisatie en allocatie, waaronder selectie en gelijke kansen. Ook kijken we naar
de essentiële voorwaarden om deze te verwezenlijken: de doelmatigheid, zoals te zien
aan beschikbaarheid en besteding van financiële middelen, het personeelsbeleid, de
kwaliteitszorg en het bestuurlijk handelen.
Voor de monitoring en aansluitende analyse verzamelen we gegevens uit verschillende
bronnen. We gebruiken bestaande gegevens, gegevens uit stelsel- en instellingstoezicht,
signalen en we verzamelen zelf gegevens door thematisch onderzoek.
Bestaande gegevens, gegevens uit stelsel- en instellingstoezicht en signalen
We gebruiken gegevens uit het toezicht op besturen en scholen, waaronder gegevens
die het bestuur zelf beschikbaar heeft. Daarnaast gebruiken we signalen die we over
het onderwijs ontvangen. Verder maken we gebruik van gegevens van andere organisaties
en van wetenschappelijk onderzoek. We analyseren het grootste gedeelte van de gegevens
minimaal jaarlijks, maar het kan ook zijn dat we meerdere keren per jaar analyses
maken. We analyseren ook prestaties in brede zin en kijken specifiek naar risico’s
voor de kwaliteit van onderwijs.
Themaonderzoek
We monitoren ontwikkelingen door besturen en scholen te onderzoeken of door samen
te werken met anderen om gegevens te verzamelen. We noemen dit themaonderzoek. Verschillende
doelstellingen voor een themaonderzoek zijn bijvoorbeeld:
-
• het krijgen van een beeld van de ontwikkeling van de kwaliteit van een bepaald (stelsel)aspect
bij besturen of scholen;
-
• het verkrijgen van inzichten en, waar mogelijk, het vinden van verklaringen voor risico’s
of stelselknelpunten, zoals bij een regionaal probleem of voor een specifieke doelgroep.
We richten het themaonderzoek in op basis van actuele vraagstukken of gesignaleerde
stelselproblemen. Dit doen we soms bij een bestuur of een school. In dat geval combineren
we het themaonderzoek eventueel met het vierjaarlijks onderzoek bij het bestuur en
scholen, zoals beschreven in paragraaf 7.3. Ook is het mogelijk dat we op een andere
manier onderzoek doen, bijvoorbeeld door vragenlijsten uit te zetten, mee te kijken
in het onderwijsproces, gesprekken te voeren met meerdere besturen of scholen tegelijk
of gesprekken te voeren met bijvoorbeeld wetenschappers en deskundigen.
Met ons thematisch onderzoek willen we in kaart brengen in hoeverre het onderwijsstelsel
erin slaagt de eerdergenoemde kernfuncties van het onderwijs te realiseren. Daarbij
zoeken we naar verklaringen voor wat niet goed gaat en willen we laten zien wat wel
en niet bijdraagt aan het realiseren van de kernfuncties. Hierover gaan we actief
de dialoog aan met betrokkenen.
Wat we willen onderzoeken, nemen we op in het Jaarwerkplan. Hierin beschrijven we
meerjarige onderzoeksprogramma’s en eenmalige themaonderzoeken die gericht zijn op
het in beeld brengen van de kernfuncties of gesignaleerde knelpunten in het stelsel.
Urgente thema’s kunnen leiden tot verschuiving of uitbreiding van onze onderzoeksagenda.
7.2.3. Agenderen en interveniëren
Voor het agenderen en interveniëren in het stelseltoezicht onderscheiden we vier soorten
activiteiten. Deze beschrijven we hierna. Agenderen en interveniëren liggen soms dicht
bij elkaar, omdat agenderen een vorm van interveniëren is.
De Staat van het Onderwijs
Jaarlijks brengen we ‘De Staat van het Onderwijs’ uit. Hierin geven we weer hoe het
onderwijsstelsel in Nederland ervoor staat. Wat gaat er goed en waar zijn knelpunten,
kansen en risico’s? Ook de informatie over onze verrichte (thema)onderzoeken maakt
deel uit van ‘De Staat van het Onderwijs’. Deze rapportagetaak van de inspectie is
vastgelegd in de Grondwet (artikel 23, achtste lid) en in de Wet op het onderwijstoezicht
(WOT).
Thematisch rapporteren
De uitkomsten van themaonderzoeken brengen we op verschillende manieren onder de aandacht
van besturen, scholen en de samenleving. Het doel hiervan is om de stand van zaken
over het betreffende thema weer te geven en om risico’s en knelpunten te agenderen.
Ook stimuleren we samenwerking zodat (verdere) verbeteringen kunnen plaatsvinden.
Dat doen we vaak in de vorm van een onderzoeksrapport, maar ook in de vorm van een
symposium, een bezoek van inspecteurs, een podcast of een webinar. We richten ons
hierbij zo direct mogelijk op de doelgroep die het meest betrokken is, zoals leraren
of bijvoorbeeld op alle partners in een specifieke regio.
Thema’s als onderdeel van het toezicht bij besturen en scholen
Bij de uitvoering van ons toezicht bij besturen en scholen bespreken we soms thema’s,
specifieke knelpunten en goede voorbeelden vanuit de regionale of lokale context.
Zo hebben we aanknopingspunten om met bestuur en scholen over hun ambities die de
kernfuncties raken in gesprek te gaan in aansluiting op hun omgeving, of risico’s.
Interventies op maat
Naast de hiervoor genoemde activiteiten zetten we waar dat passend is ook specifieke
interventies in. Uit diverse bronnen komen onderwerpen van het onderwijsstelsel naar
voren die we, met het oog op het publiek belang, willen adresseren. Zo kan er een
knelpunt zijn waar op lokaal niveau meerdere besturen, een samenwerkingsverband, groepen
werkgevers en de gemeente een rol in hebben. En dan loont het om het knelpunt bij
deze actoren samen te agenderen. Voorbeelden daarvan zijn regionale gesprekken over
de aanpak van het lerarentekort, krimp of zorg voor specifieke groepen leerlingen.
7.3. Toezicht op besturen en scholen
Bij het toezicht op de besturen en scholen staat centraal hoe besturen de (financiële)
kwaliteit van het onderwijs waarborgen en bevorderen. Om deze vragen te beantwoorden
doen we onderzoek op het niveau van bestuur en scholen. We lichten hieronder eerst
onze werkwijze toe en gaan vervolgens in op de toezichtsactiviteiten.
7.3.1. Werkwijze toezicht op besturen en scholen
De eindverantwoordelijkheid voor de onderwijskwaliteit op de scholen ligt bij de besturen.
Bij de uitvoering van het toezicht op besturen en scholen gaan we uit van proportionaliteit,
maatwerk, transparantie en verantwoording. We lichten in paragraaf 7.3.2 proportionaliteit
en maatwerk verder toe.
-
• proportionaliteit: we stemmen de intensiteit van het toezicht op het bestuur en de
scholen af op de kwaliteit van het bestuur. Dit lichten we in paragraaf 7.3.2 toe;
-
• maatwerk: omdat besturen en scholen sterk verschillen in grootte, (regionale en lokale)
omstandigheden en ontwikkeling, bepalen we bij elk onderzoek de inrichting en de opzet.
We zetten verschillende onderzoeks- en verificatie-activiteiten in;
-
• transparantie en verantwoording: bij de start van een onderzoek gaan we in gesprek
met het bestuur en onderbouwen we de gekozen onderzoeksopzet. Gedurende het onderzoek
informeren we het bestuur over eventuele aanpassingen hierin. We onderbouwen na afloop
van het onderzoek de uitkomsten in de rapportage en passen hoor en wederhoor toe.
We baseren onze oordelen, voor zover mogelijk, op minimaal drie verschillende bronnen.
Dit noemen we triangulatie en daarmee waarborgen we onze onderzoekskwaliteit.
7.3.2. Proportionaliteit en maatwerk
We stemmen de intensiteit van het toezicht af op de kwaliteit van het bestuur. Het
toezicht is daarmee proportioneel. Hoe effectiever het bestuur in staat is om te sturen
op de kwaliteit van het onderwijs en het financieel beheer, de kwaliteit waarborgt
op zijn scholen en zich daarover verantwoordt, hoe minder intensief het toezicht.
Het omgekeerde geldt ook: hoe minder goed het bestuur in staat is de (financiële)
kwaliteit te waarborgen en zich erover te verantwoorden, hoe intensiever we het toezicht
inrichten. Urgente signalen of klachten kunnen in alle gevallen aanleiding zijn voor
onderzoek, ook als de eerdere kwaliteitsbeoordeling van het bestuur Voldoende of Goed
was. Om te bepalen of dit nodig is, zullen wij, indien mogelijk, het signaal eerst
bespreken met het bestuur.
We bepalen de intensiteit van het toezicht op basis van onze gegevens over de kwaliteit
van het bestuur. Deze inschatting bouwen we op uit een analyse van de bij ons beschikbare
gegevens en aanvullende andere bronnen:
-
• We hebben alle besturen in de afgelopen vier jaar onderzocht en beoordeeld. De uitkomsten
daarvan en van andere momenten van onderzoek of contact vormen de start van ons beeld
van de kwaliteit van het bestuur en van de kwaliteit van de invulling van hun (interne)
waarborgfunctie.
-
• Dit beeld vullen we aan op basis van gegevens uit de prestatie- en risicoanalyse die
we jaarlijks per bestuur en voor alle scholen uitvoeren (zie paragraaf 7.3.3). We
analyseren de ontwikkeling van deze gegevens in de tijd en ten opzichte van andere
besturen.
-
• Signalen die over een bestuur en de scholen bij de inspectie binnenkomen, betrekken
we bij de analyse om de kwaliteit van het bestuur in beeld te brengen. Denk hierbij
aan actuele ontwikkelingen, zoals mogelijke incidenten of andere berichten.
De analyse van het geheel aan informatie gebruiken we om de intensiteit van het toezicht
te bepalen. Het geeft ons zicht op het al dan niet aanwezig zijn van (mogelijke) risico’s
voor de onderwijskwaliteit en/of risico’s voor de kwaliteit van het bestuur. Dit is
de basis van waaruit we de proportionaliteit van het toezicht bepalen: het toezicht
kan intensief zijn, maar ook minder intensief.
Daarna werken we de toezichtsactiviteiten uit die aansluiten op de omstandigheden
van het bestuur. Welke onderzoekinstrumenten hebben we nodig om bij het desbetreffende
bestuur de kwaliteit te beoordelen? Is er sprake van een eenpitter of vallen er meerdere
scholen onder het bestuur? Bij kleine besturen en eenpitters houden we in onze benadering
rekening met de gekozen samenhang van de sturing tussen het school- en bestuursniveau.
Met wie voeren we gesprekken, waar en hoe kijken we mee in het onderwijs? Dit is het
maatwerk in het toezicht.
Hoe dit intensieve en minder intensieve (vervolg)toezicht eruitziet, lichten we toe
in paragraaf 7.4 en 7.5.
7.3.3. Jaarlijkse prestatie- en risicoanalyse
De monitoring van de prestaties op het niveau van het bestuur en hun scholen helpt
ons om tijdig eventuele risico’s op het spoor te komen en inzicht te krijgen in het
functioneren van het bestuur. We doen dit conform artikel 11 van de WOT aan de hand
van een aantal indicatoren. Die indicatoren betreffen onder andere financiële gegevens,
gegevens over het personeel, over de veiligheid op scholen en de resultaten en doorstroom
van leerlingen. Ten minste eenmaal per jaar voeren we een analyse uit op de data die
we met de monitor verkrijgen. Als er een vermoeden van risico’s is, voeren we een
risicoanalyse uit.
Deze zogeheten expertanalyse bevestigt al dan niet de vermoedens van tekortkomingen
ten aanzien van de onderwijskwaliteit en/of het financieel beheer. De analyse wordt
uitgevoerd door een expertteam, waarin kennis en deskundigheid op het terrein van
data-analyse, onderwijskwaliteit en financieel beheer aanwezig zijn. Zo ontstaat een
integraal beeld van de onderwijskwaliteit, de sturingskwaliteit en de financiën.
7.4. Toezichtsactiviteiten bij besturen en scholen
Het toezicht op besturen en scholen omvat meerdere activiteiten. We onderzoeken besturen
eens in de vier jaar. Dit onderzoek heet ‘Het vierjaarlijks onderzoek bij bestuur
en scholen’ (hierna: vierjaarlijks onderzoek). Zoals in paragraaf 7.3 is beschreven,
doen we dat proportioneel en op maat. Binnen het vierjaarlijks onderzoek kijken we
ook naar scholen want op schoolniveau verifiëren we of de besturing door het bestuur
effectief is en of het bestuur (be)stuurt op basis van een actueel beeld van de kwaliteit.
We beschrijven dit type onderzoek in paragraaf 7.4.1.
Ook tussentijds doen we onderzoek op scholen. Dit doen we als er risico’s zijn en
bij themaonderzoeken die in relatie staan tot het stelseltoezicht. Onderzoeken kunnen
zowel aangekondigd als onaangekondigd plaatsvinden. We beschrijven de onderzoeken
op schoolniveau in paragraaf 7.4.2.
Er kunnen zowel binnen het vierjaarlijks onderzoek bij bestuur en scholen als tussentijds
onderzoeken plaatsvinden rondom financieel beheer. Dit beschrijven we in paragraaf 7.4.3.
Ten slotte zijn er nog enkele andere onderzoeksactiviteiten; die zijn beschreven in
paragraaf 7.4.4.
7.4.1. Vierjaarlijks onderzoek bestuur en scholen
In het vierjaarlijks onderzoek willen we weten of de (be)sturing door het bestuur
op de kwaliteit van de scholen op orde is, of er sprake is van deugdelijk financieel
beheer en hoe dit bijdraagt aan de kernfuncties van het onderwijs (stelselthema’s).
We hanteren daarvoor het waarderingskader voor besturen, zoals beschreven in hoofdstuk 4.
Het vierjaarlijks onderzoek bestaat doorgaans uit de onderdelen die in figuur 7.4.1a
zijn beschreven. We bepalen de intensiteit van het toezicht (proportionaliteit) op
basis van onze gegevens en we houden in de uitvoering van het onderzoek rekening met
de specifieke inrichting en context van het bestuur en de scholen (maatwerk).
Figuur 7.4.1a. Stappen van het vierjaarlijks onderzoek bestuur en scholen
1. Analyse
Met de analyse krijgen we een voorlopig beeld van de kwaliteitszorg, de onderwijskwaliteit
en het financieel beheer. We analyseren de beschikbare monitoringsinformatie en betrekken
hierbij gegevens van het bestuur, zoals openbare of eerder ingezonden documenten.
Zo komen we tot onderzoeksvragen die nodig zijn om de kwaliteit te beoordelen volgens
het waarderingskader voor besturen (hoofdstuk 4).
|
2. Startgesprek met het bestuur
In het startgesprek geeft het bestuur ons een beeld van de eigen (financiële) kwaliteit,
de kwaliteitszorg, de resultaten en de ontwikkelingen en bespreken we de bevindingen
van onze analyse. Op basis hiervan bepalen we de onderzoeksactiviteiten.
|
3. Onderzoeksplan
Het onderzoeksplan bevat de inrichting en verantwoording van het vierjaarlijks onderzoek.
Dit geeft inzicht in het doel, de onderzoeksvragen, de opzet, de inhoud en de intensiteit
van het vierjaarlijks onderzoek voor het bestuur. We beschrijven welke verificatie-activiteiten
(zie tekstkader hieronder) we gaan uitvoeren. Van tevoren bespreken we dit plan met
het bestuur.
|
4. Uitvoeren onderzoeksactiviteiten
Het onderzoek bestaat uit verificatie-activiteiten op school- en bestuursniveau. Daarbij
kunnen we ook andere belanghebbenden betrekken. Op bestuursniveau voeren we in elk
geval een gesprek met de gemeenschappelijke medezeggenschapsraad (GMR) en het interne
toezicht. Ook kunnen we aanvullende gesprekken met het bestuur en andere geledingen
voeren of andere onderzoeksactiviteiten op bestuursniveau uitvoeren. Daarnaast kunnen
risico-onderzoeken (zie paragraaf 7.4.2) onderdeel uitmaken van het vierjaarlijks
onderzoek.
|
5. Rapportage
In het (concept)rapport leggen we onze bevindingen en oordelen vast. We geven een
oordeel op bestuursniveau en doen daarmee een uitspraak over de kwaliteit van het
bestuur. We rapporteren en onderbouwen onze oordelen en waarderingen: op welk gebied
is de waardering Goed van toepassing? En waar kan het beter en op welke onderdelen
móet het beter?
|
6. Eindgesprek
In het eindgesprek informeren we het bestuur over de conclusies van het onderzoek
en maken we (zo nodig) afspraken over herstel en verbetering (herstelopdrachten en
-onderzoeken) en bespreken we (verbeter)plannen van het bestuur. Ook vragen we feedback
op hoe het onderzoek is verlopen.
|
7. Afronding en vervolgtoezicht
Na het eindgesprek sturen we het definitieve rapport naar het bestuur en maken we
het rapport openbaar op onze website. Naar aanleiding van het vierjaarlijks onderzoek
kan er vervolgtoezicht plaatsvinden (zie paragraaf 7.5).
|
Een belangrijk onderdeel van onze werkwijze in het vierjaarlijks onderzoek is verificatie.
Met verificatie-activiteiten toetsen we bij besturen, scholen en andere betrokkenen
in hoeverre het bestuur zicht heeft op de kwaliteit van het onderwijs en het financieel
beheer en hoe het bestuur daarop stuurt.
Verificatie-activiteiten
Om te bepalen of het bestuur voldoende stuurt op de kwaliteit van scholen en financiële
ontwikkelingen voeren we verificatie-activiteiten uit. We verifiëren het gegeven beeld
van de kwaliteit en de sturing van het bestuur. We zetten proportioneel diverse verificatie-activiteiten
in en passen maatwerk toe. Deze beschrijven we in het onderzoeksplan. Zo verifiëren
we het gegeven kwaliteitsbeeld onder andere door lessen te bezoeken en met leerlingen,
ouders of de schoolleiders te spreken. Ook kunnen onderzoeken op schoolniveau (zie
paragraaf 7.4.2) bijdragen aan verificatie van het kwaliteitsbeeld. Voor een beeld
van financiële of andere ontwikkelingen in relatie tot de ambities, doelstellingen
en kwaliteitszorg van het bestuur, kunnen we managementinformatie opvragen. Ook kunnen
we hierover gesprekken met het bestuur of bijvoorbeeld de controller voeren.
De verificatie-activiteiten dragen bij aan de doelstellingen van het onderzoek, namelijk
om de bestuurlijke kwaliteit vast te stellen op basis van het waarderingskader besturen.
Anders dan bij onderzoeken naar risico’s en de waardering Goed geven we bij verificatie-activiteiten
geen oordeel op het niveau van de standaarden of de school. De verificatie draagt
namelijk bij aan het oordeel op het niveau van het bestuur. Wel delen we onze bevindingen
over de mate waarin de bestuurlijke kwaliteit zichtbaar is op de school met de school.
Signaleren we bij een school risico’s, dan bespreken we deze met het bestuur. Indien
nodig voeren wij een kwaliteitsonderzoek naar risico’s uit.
|
7.4.2. Onderzoeken op schoolniveau
Op schoolniveau zetten we verschillende typen onderzoeken in, zowel binnen het vierjaarlijks
onderzoek (zie paragraaf 7.4.1) als daarbuiten. Wanneer een onderzoek op schoolniveau
binnen het vierjaarlijks onderzoek plaatsvindt, worden de activiteiten opgenomen in
het onderzoeksplan. Dit plan bevat in elk geval verificatie-activiteiten zoals in
de voorgaande paragraaf beschreven.
Risico-onderzoek
Onderzoeken naar risico’s nemen we mee in het vierjaarlijks onderzoek. Maar ze kunnen
ook daarbuiten plaatsvinden, naar aanleiding van de jaarlijkse prestatieanalyse en
signalen. We houden hiermee zicht op mogelijke risico’s, maar we verwachten dat besturen
die te allen tijde zelf ook in beeld hebben, als onderdeel van de kwaliteitscyclus.
Bij een bestuur dat de verantwoordelijkheid voor de kwaliteit goed invult, verwachten
we dat als wij mogelijke risico’s detecteren, het bestuur zelf de oorzaken onderzoekt,
passende maatregelen neemt en zich hierover verantwoordt aan de inspectie. Bij een
bestuur dat er niet in slaagt de kwaliteit van het onderwijs te waarborgen, voeren
wij (afhankelijk van de aard van de risico’s) zelf het risico-onderzoek geheel of
gedeeltelijk uit. We onderzoeken en beoordelen dan een of meerdere standaarden van
het waarderingskader op schoolniveau (zie hoofdstuk 5) en maken afspraken over de
rapportage en verantwoording van de bevindingen.
Themaonderzoeken
Meer informatie over thematische onderzoeken is te vinden in paragraaf 7.2, maar we
nemen ze hier voor de volledigheid op. Vanuit het stelseltoezicht zijn er thema’s
die we verder onderzoeken. Hiervoor bezoeken we scholen en/of besturen. Deze themaonderzoeken
kunnen samenvallen met het vierjaarlijks onderzoek en ook los plaatsvinden. Bij themaonderzoeken
geven we in een themarapport oordelen op het niveau van het geheel van onderzochte
instellingen (niet op instellingsniveau). Daarbij is geen sprake van een oordeel en
herstelopdracht aan individuele besturen. In specifieke gevallen kunnen echter wel
oordelen en herstelopdrachten worden gegeven aan individuele besturen. In die gevallen
gebeurt dat dus in een rapport op instellingsniveau. Het bestuur wordt hierover bij
de aankondiging van het onderzoek geïnformeerd.
7.4.3. Onderzoeken specifiek gericht op financieel beheer
Toezicht op financiële continuïteit
Besturen leveren elk jaar een jaarrekening inclusief een bestuursverslag met daarin
een meerjarenbegroting aan bij de Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO). Op basis daarvan
analyseren we jaarlijks de actuele en toekomstgerichte financiële kengetallen van
elk bestuur. Bij mogelijke risico’s voor de continuïteit van het onderwijs starten
we een onderzoek naar de financiële continuïteit op bestuursniveau. Dit onderzoek
kan ook plaatsvinden tijdens een vierjaarlijks onderzoek. Als daar vanuit de monitoring
van financiële kengetallen of vanuit signalen aanleiding voor is, kunnen we op elk
moment een onderzoek naar de financiële continuïteit starten.
We stellen aangepast financieel toezicht in wanneer blijkt dat de continuïteit van
het onderwijs binnen afzienbare termijn in het geding is en onvoldoende wordt voldaan
aan de wet- en regelgeving op dit gebied. In het rapport nemen we op welke herstelopdrachten
worden gegeven en welke afspraken met het bestuur worden gemaakt, zoals welke informatie
het bestuur op welk moment aanlevert. Deze interventie is erop gericht dat de risico’s
of tekorten binnen afzienbare termijn zijn opgeheven. Als het bestuur niet in staat
blijkt om herstel te realiseren, dan wordt het toezicht geïntensiveerd (zie paragraaf 7.5).
Toezicht op financiële rechtmatigheid
Het bestuur legt verantwoording af over de verwerving en besteding van de rijksbekostiging.
Deze verantwoording wordt beoordeeld door een accountant die wordt aangesteld door
het interne toezicht. Deze accountant moet opereren volgens de beroepsmaatstaven van
de Nederlandse Beroepsorganisatie van Accountants (NBA) en volgens het Onderwijsaccountantsprotocol
dat door de inspectie in overleg met belanghebbenden is opgesteld. Elk jaar controleren wij bij een selectie van accountants of hun controle
voldoet aan de regels. Aandachtspunten uit deze toezichtactiviteit worden jaarlijks
besproken met de NBA en kunnen aanleiding zijn het Onderwijsaccountantsprotocol aan
te passen.
Bij signalen van mogelijk onrechtmatige verkrijging of besteding van middelen voeren
we onderzoek uit bij een bestuur. Als we oordelen dat sprake is van onrechtmatige
verkrijging of besteding, dan volgen daarna in de regel een wijziging in de bekostiging
en een terugvordering van de bekostiging.
De inspectie is, naast het toezicht op onderwijswetgeving in een vierjaarlijks onderzoek,
ook belast met het toezicht op en de handhaving van de Wet normering topinkomens (WNT)
binnen het onderwijs. De WNT is geen onderwijswet, maar wetgeving die van toepassing
is op de gehele publieke en semipublieke sector. Het toezicht op onderwijswetgeving
in een vierjaarlijks onderzoek en het toezicht op de WNT worden daarom door de inspectie
gescheiden van elkaar uitgevoerd.
7.4.4. Overige toezichtsactiviteiten
Specifiek onderzoek
Ernstige signalen of andere informatie kunnen aanleiding zijn om een onderzoek over
een specifiek onderwerp in te stellen bij een bestuur of een school. Dit kan tijdens
het vierjaarlijks onderzoek of daarbuiten. Bij urgente signalen en ernstige incidenten
interveniëren we vanzelfsprekend meteen op een passende manier.
Wij onderzoeken bij een specifiek onderzoek bepaalde aspecten van het besturen, het
financieel beheer of het onderwijs (artikel 15, WOT). Ook hier geldt dat we de intensiteit
van het onderzoek afstemmen op de kwaliteit van het bestuur.
Bestuursgesprekken
Besturen en inspectie hebben de mogelijkheid om periodiek een gesprek met elkaar te
voeren. Aan elk bestuur is een contactinspecteur gekoppeld die het contact onderhoudt.
Dit gaat in ieder geval over onderzoeken en vervolgtoezicht (inclusief herstelopdrachten,
zie paragraaf 7.5). Ook heeft de contactinspecteur gesprekken met het bestuur over
risico’s, signalen en incidenten. Het bestuur kan de contactinspecteur hierover informeren.
Het kan ook zijn dat de contactinspecteur het bestuur bevraagt of (afhankelijk van
de kwaliteit van het bestuur) verzoekt om zelf nader onderzoek te doen bij mogelijke
risico’s. Daarnaast kan het gesprek gaan over relevante ontwikkelingen binnen of buiten
de onderwijsinstelling. We betrekken daarbij ook vraagstukken op het niveau van het
onderwijsstelsel als geheel.
Het leggen van het contact is een gezamenlijke verantwoordelijkheid. Het bestuur kan
ervoor kiezen de contactinspecteur gedurende het jaar op de hoogte te houden van relevante
ontwikkelingen en hem te informeren bij urgente zaken, zoals (ernstige) signalen.
Ook kan de contactinspecteur geregeld contact leggen met het bestuur om een vinger
aan de pols te houden of urgente zaken te bespreken. De informatie uit deze contacten
nemen we mee in de eerdergenoemde monitoring.
7.5. Vervolgtoezicht, intensivering en sancties
Vervolgtoezicht is nodig wanneer er tijdens een vierjaarlijks onderzoek tekortkomingen
worden vastgesteld bij het bestuur en de scholen of wanneer andere onderzoeken of
toezichtsactiviteiten hiertoe aanleiding geven.
7.5.1. Vervolgtoezicht bij herstelperiode
Natuurlijk is vervolgtoezicht lang niet altijd nodig. Als tijdens een onderzoek tekortkomingen
zijn geconstateerd, wordt vervolgtoezicht afgesproken. De intensiteit hiervan is ook
hier afhankelijk van de kwaliteit van het bestuur. We kunnen tekortkomingen constateren
op bestuursniveau en/of op schoolniveau.
Geen tekortkomingen
Als uit een onderzoek blijkt dat het bestuur voor basiskwaliteit heeft gezorgd en
dat het daarmee aan de deugdelijkheidseisen en financiële voorwaarden voor bestuur
en school voldoet, is er geen vervolgtoezicht. Het bestuur en de scholen vallen dan
onder het reguliere toezicht, waarbij we prestaties en risico’s jaarlijks monitoren
en elke vier jaar het bestuur beoordelen. Wanneer nodig of gewenst, is er tussentijds
contact.
Tekortkomingen bij het bestuur
Bij tekortkomingen op bestuursniveau, bijvoorbeeld bij onvoldoende (financiële) basiskwaliteit
en daardoor niet voldoen aan wet- en regelgeving, spreken we met het bestuur af binnen
welke termijn de geconstateerde tekortkomingen hersteld moeten zijn. Afhankelijk van
de zwaarte en omvang van de tekortkoming verantwoordt het bestuur zich over het herstel
aan de inspectie en gaan wij na of de tekortkoming is hersteld. De intensiteit waarmee
we dat doen, bepalen we ook in relatie tot de kwaliteit van het bestuur.
Tekortkomingen op scholen
Bij tekortkomingen in de basiskwaliteit op een school maken we met het bestuur afspraken
over de termijn waarbinnen de kwaliteit hersteld moet zijn. Wanneer de zwaarte en
omvang van de tekortkomingen hiertoe aanleiding geven, bijvoorbeeld bij het oordeel
Zeer zwak, stellen we een toezichtsplan op om het verloop van het herstel te monitoren
en voeren we een herstelonderzoek uit. Bij kleinere tekortkomingen en als de kwaliteit
van het besturen op orde is, verantwoordt het bestuur zich bij ons over het herstel.
We spreken, afhankelijk van de kwaliteit van het bestuur, af hoe we omgaan met het
herstelonderzoek.
Proportionaliteit en maatwerk bij herstel
Proportionaliteit en maatwerk beïnvloeden ook hoe we in de herstelperiode ons toezicht
inrichten. Zo kunnen we voortgangsgesprekken voeren of een plan op (laten) stellen
met afspraken over de stappen waarlangs het herstel op een school zal plaatsvinden.
Bij een bestuur waar de sturing ruimschoots op orde is, leggen we de verantwoordelijkheid
voor het waarborgen van de kwaliteit en het herstellen van eventuele tekortkomingen
bij een school, neer bij het bestuur. Dit betekent dat wij niet altijd zelf een herstelonderzoek
uitvoeren, maar dit aan het bestuur overlaten. We vragen vervolgens het bestuur te
verantwoorden hoe en met welk resultaat het herstel op de school plaatsvond.
Bij een bestuur dat er niet in slaagt zijn sturing op (delen van) de kwaliteit van
scholen te waarborgen, voeren wij zelf (delen van) herstelonderzoeken uit.
|
Gevolgen uitkomst herstelonderzoek
Wanneer het herstel of de kwaliteit van de gevraagde verantwoording ontoereikend is,
heeft dit gevolgen voor welke toezichtsinterventies we kiezen en hoe we de kwaliteit
van het bestuur inschatten. Wanneer we concluderen dat het vermogen van het bestuur
om zelf de kwaliteit te waarborgen niet voldoende is, neemt de intensiteit van ons
vervolgtoezicht toe. Ook dit is proportioneel.
Bovenstaande geven we in tabel 7.5.1a schematisch weer. De invulling is maatwerk per
onderzoek.
Tabel 7.5.1a Inrichting vervolgtoezicht
Uitkomsten onderzoek
|
Inrichting vervolgtoezicht
|
Voldoet ten minste aan basiskwaliteit
|
Geen vervolgtoezicht; regulier toezicht
|
Tekortkomingen bestuur
|
Monitoring voortgang herstel door inspectie
en/of
verantwoording herstel door bestuur
en
herstelonderzoek door inspectie
|
Tekortkomingen school
|
Monitoring voortgang herstel door inspectie
en/of
verantwoording herstel door bestuur
en/of
herstelonderzoek door inspectie
|
7.5.2. Escaleren
Escaleren heeft betrekking op interventies om besturen aan te sporen de door ons noodzakelijk
geachte verbeteringen door te voeren. Escalatie gaat stapsgewijs, waarbij steeds wordt
gekeken welk middel nodig is. Dit zodat de verbeteringen plaatsvinden. Naarmate een
bestuur of een school daar minder goed in slaagt, intensiveren we het toezicht. Dit
kan verder en verdiepend onderzoek inhouden, bijvoorbeeld een specifiek onderzoek
naar het bestuurlijk handelen. In het uiterste geval, wanneer we zien dat verbetering
uitblijft, kunnen we verschillende sancties inzetten of maatregelen nemen.
Naarmate verbetering uitblijft en de risico’s op kwaliteitsverlies groter worden,
treedt een volgende fase van escalatie in werking. De escalatie sluit aan op de bevoegdheden
van de inspectie en vervolgens op die van de minister. De minister heeft de bevoegdheid
om direct over te gaan tot inhouden van (een deel van de) bekostiging bij het niet
naleven van een wettelijke voorschrift. Dat kan de minister alleen nadat het schoolbestuur
een redelijke termijn heeft gekregen om de tekortkoming te herstellen. Een escalatietraject is bij elke toezichtsituatie anders. De volgorde van interventie
en escalatiestappen wordt per situatie bepaald.
Interventies kunnen variëren van een herstelopdracht om tekortkomingen op te heffen
op schoolniveau tot zeer ingrijpende maatregelen op het niveau van bekostiging van
scholen en op het niveau van besturen. Vanzelfsprekend wegen we in alle gevallen af
wat de ernst en de langdurigheid van de risico’s zijn en of het bestuur voldoende
perspectief op verbetering van de situatie biedt.
8. Communicatie en rapportage
8.1. Inleiding
Als inspectie hebben we een publieke taak om ouders en de samenleving te informeren
over onze bevindingen en oordelen over de kwaliteit van de (be)sturing en het onderwijs.
Daarom geven we op verschillende manieren actief inzicht in onze onderzoeksresultaten
en oordelen. Zo dragen we bij aan de informatie die over het onderwijsstelsel, de
besturen en scholen beschikbaar is. Naast de informatie waarin de inspectie voorziet,
leveren besturen, scholen en anderen, elk vanuit hun rol en (publieke) verantwoordelijkheid,
een bijdrage aan de informatie die over de scholen en het onderwijs beschikbaar is.
Naast communicatie via het meldpunt van de inspectie, de website en ‘De Staat van
het Onderwijs’ zijn er rapportages over themaonderzoeken en onderzoeken bij besturen
en scholen beschikbaar. Al onze rapporten zijn in beginsel openbaar. We zijn daarmee transparant in onze werkwijze en onze oordelen en waarderingen. Onze
website is de centrale plek waar onze rapporten terug te vinden zijn. In dit hoofdstuk
beschrijven we hoe we communiceren en geven we een toelichting op de verschillende
rapportagevormen.
8.2. Communicatie
Onze communicatie over de resultaten van onderzoeken kent meerdere vormen. We richten
ons ten eerste op de vraag welke doelgroep het meest zou kunnen doen met onze toezichtsinformatie.
We bepalen wie mogelijk betrokken is bij het verhogen van de onderwijskwaliteit of
bij het oplossen van problemen. Vervolgens stemmen we de vorm van de communicatie
daarop af. Naast de verschillende – meer formele – vormen van rapportage die hierna
zijn beschreven, maken we gebruik van andere vormen van communicatie. Bijvoorbeeld
van infographics of animaties. Ook de inzet van sociale media, bijdragen aan relevante
congressen, het geven van lezingen en het zelf organiseren van conferenties of rondetafelgesprekken,
maken deel uit van onze communicatie. Een belangrijke communicatievorm daarin is ons
jaarlijkse congres, waar we ‘De Staat van het Onderwijs’ presenteren.
We communiceren over de uitkomsten van onze onderzoeken, maar hebben daarnaast ook
een informatiefunctie. Via het meldpunt van de inspectie kunnen ouders, besturen en
scholen bijvoorbeeld vragen stellen over het onderwijs, ons toezicht in het algemeen
of specifieke scholen. Ook kunnen hier zorgen over het onderwijs worden gemeld. Vertrouwenskwesties
kunnen worden gemeld bij vertrouwensinspecteurs.
Meldingen over het onderwijs hebben voor ons een signaalfunctie en we nemen we deze
mee bij de jaarlijkse prestatieanalyse en de expertanalyse ter voorbereiding van het
vierjaarlijks onderzoek. Soms is de signalering zo ernstig van aard dat deze meteen
aanleiding voor onderzoek vormt.
8.3. Rapportage
We rapporteren op stelselniveau en op het niveau van besturen en scholen. In beginsel
maken we onze rapporten over besturen en scholen in de vijfde week na vaststelling
openbaar (artikel 21, eerste lid, WOT).
8.3.1. Stelselniveau
Onderzoeken op stelselniveau kennen de volgende rapportagevormen.
De Staat van het Onderwijs
Jaarlijks rapporteren we over het onderwijsstelsel als geheel in ‘De Staat van het
Onderwijs’. Dit rapport publiceren we elk voorjaar. Hierin beschrijven we hoe het
staat met de realisatie van de kernfuncties van het onderwijsstelsel. Ook geven we
een beeld van de kwaliteit van de besturen en instellingen, de positieve ontwikkelingen
en de mogelijke zorgen. Voor ‘De Staat van het Onderwijs’ gebruiken we onder andere
de onderzoeksgegevens uit onze vierjaarlijkse onderzoeken, themaonderzoeken en gegevens
uit (internationaal) wetenschappelijk onderzoek. Zo geven we een actueel beeld van
de prestaties van het stelsel als geheel (zie hoofdstuk 7).
Jaarlijks rapporteren we ook over de financiële toestand van de instellingen en het
onderwijsstelsel. Wij baseren ons daarbij op financiële gegevens van de instellingen
zelf en verder op toezichtactiviteiten en onderzoeken die wij uitvoeren rond het financieel
beheer van instellingen. Daarbij geven we aan wat goed gaat en wijzen we op risico’s.
Themarapporten
We rapporteren op diverse manieren over onze themaonderzoeken. Zo rapporteren we hierover
in ‘De Staat van het Onderwijs’. Vaak brengen we daarnaast een apart themarapport
uit.
8.3.2. Bestuursniveau
Over onderzoeken op bestuursniveau rapporteren we in het rapport van het vierjaarlijks
onderzoek. Dit rapport is gericht aan het bestuur en geeft een totaalbeeld van de
bevindingen en oordelen op bestuursniveau en van de onderzoeksactiviteiten die in
dit kader op scholen plaatsvonden. We rapporteren in dit rapport kort over verificatie-activiteiten
en – wanneer uitgevoerd – kwaliteitsonderzoeken naar risico’s en/of onderzoeken naar
financiële risico’s. Bij verificatie-activiteiten op schoolniveau geven we geen oordelen
of waarderingen. De rapportage hierover is daarom beknopt.
In het rapport maken we onderscheid tussen enerzijds de beoordeling van de naleving
van de deugdelijkheidseisen (voldoen het bestuur en zijn scholen aan de basiskwaliteit?)
en anderzijds onze waardering van de ambities. Tot slot worden in beginsel in het
rapport eventuele herstelopdrachten en -onderzoeken vastgelegd die betrekking hebben
op het herstel van niet-naleving van de deugdelijkheidseisen. Dan leggen we ook de
termijnen vast waarbinnen de tekortkoming(en) moet(en) zijn hersteld (zie paragraaf 7.5).
De oordelen op bestuursniveau presenteren we samen met het betreffende onderzoeksrapport
op onze website. Het doel hiervan is om belanghebbenden over de resultaten van het
toezicht te informeren. Als daarna uit herstelonderzoek blijkt dat een bestuur de
aangetroffen tekortkomingen heeft hersteld, dan wordt dit nieuwe oordeel ook zichtbaar
gemaakt op de website.
Specifieke onderzoeken
Als uit eerder onderzoek blijkt dat een bestuur niet in staat is noodzakelijke verbetermaatregelen
te treffen of als uit signalen problemen naar voren komen die direct om onderzoek
naar een specifiek knelpunt vragen, voert de inspectie een specifiek onderzoek uit.
Deze onderzoeken worden uitgevoerd in het kader van artikel 15 van de Wet op het onderwijstoezicht
(WOT). Over de bevindingen en conclusies wordt een rapport gemaakt dat in beginsel
op de website van de inspectie openbaar wordt gemaakt.
Onderzoeken naar financieel beheer
We rapporteren apart op bestuursniveau over de onderzoeken die buiten een vierjaarlijks
onderzoek vallen en uitgevoerd worden bij financiële risico’s.
8.3.3. Schoolniveau
We rapporteren over onze bevindingen uit onderzoeken op scholen vaak als onderdeel
van andere rapportages over besturen of het stelsel. In themaonderzoeken presenteren
we een algemeen beeld, waardoor bevindingen van een individuele school niet herkenbaar
zijn in het rapport. Het rapport ‘Vierjaarlijks onderzoek bij bestuur en scholen’
bevat deelrapportages over onderzoeks- en verificatie-activiteiten die binnen het
bestuursonderzoek op scholen plaatsvonden. We rapporteren afzonderlijk over onderzoeken
die we op scholen uitvoeren, buiten de thema- en bestuursonderzoeken om. Zo kunnen
ouders en andere belangstellenden, naast de informatie die vanuit het bestuur beschikbaar
is, van onze toezichtsresultaten kennisnemen. Dat doen we in de volgende gevallen.
Kwaliteitsonderzoek naar risico’s
Als we een kwaliteitsonderzoek naar risico’s hebben uitgevoerd, rapporteren we over
de uitkomsten in een rapport gericht aan het bestuur. Bij het oordeel Zeer zwak zenden
we het bestuur ook een rapport toe dat bedoeld is voor ouders. Naast een beschrijving
van de bevindingen worden de oordelen op de standaarden weergegeven. Ook wordt het
eindoordeel toegevoegd. Het rapport van de school plaatsen we op onze website.
Wanneer het bestuur in opdracht van de inspectie zelf een (herstel)onderzoek uitvoert,
worden de resultaten na herstel op de inspectiewebsite in principe vermeld via een
verwijzing naar de website van het bestuur.
Specifieke onderzoeken
Net als bij besturen kunnen we ook op schoolniveau een specifiek onderzoek uitvoeren.
Dit kan met het onderzoek op bestuursniveau samenhangen, maar ook afzonderlijk worden
uitgevoerd. Dergelijke onderzoeken worden uitgevoerd in het kader van artikel 15,
WOT. Over de bevindingen en conclusies schrijven we een rapport, dat op de website
van de inspectie openbaar wordt gemaakt.
8.4. Openbaarmaking, zienswijze en bezwaar
Zoals in de inleiding van dit hoofdstuk staat, maken we al onze rapporten in beginsel
openbaar. Nadat we het bestuur gevraagd hebben op basis van het conceptrapport een (beleids)reactie
op te stellen, voegen we deze aan het rapport toe en stellen we het rapport definitief
vast.
Als met het bestuur geen overeenstemming is bereikt over de door het bestuur gewenste
wijzigingen van het conceptrapport, heeft het bestuur een andere zienswijze op de
oordelen en waarderingen. Deze zienswijze voegen we als bijlage toe aan het definitieve
rapport.
Een bestuur kan bezwaar maken tegen de openbaarmaking van een rapport als het een
onderzoek is dat wordt uitgevoerd op basis van artikel 15 van de WOT (specifiek onderzoek,
paragraaf 5.3) en daarnaast kan een bestuur bezwaar maken tegen het eindoordeel Zeer
zwak.
In bepaalde gevallen is het mogelijk om een klacht in te dienen over een gedraging
van de inspectie. Wij verwijzen u voor de klachtenprocedure naar onze website (www.onderwijsinspectie.nl).
9. Specifieke toepassingen van het onderzoekskader
9.1. Inleiding
In dit hoofdstuk beschrijven we enkele specifieke toepassingen van en uitzonderingen
op het reguliere onderzoekskader. Het betreffen samenwerkingsverbanden passend onderwijs
en onderwijssoorten en -voorzieningen waarvoor specifieke wet- en regelgeving geldt,
zodat aanpassingen van het waarderingskader of de werkwijze nodig zijn.
Er zijn ook onderwijssoorten en -voorzieningen waar we wel toezicht op houden, maar
niet op grond van de Wet op het onderwijstoezicht (WOT), bijvoorbeeld het Nederlands
onderwijs in het buitenland (NOB) en niet-bekostigde instellingen (B3-scholen in primair
en voortgezet onderwijs). Daarvoor zijn aparte waarderingskaders opgesteld. Hoe het
toezicht op deze vormen eruitziet, is te vinden op onze website.
Ook zijn er onderwijssoorten of -voorzieningen in de vorm van een pilot. In die gevallen
is er wel sprake van inspectiebetrokkenheid, maar is de wet- en regelgeving nog niet
volledig uitgekristalliseerd. Vanwege het tijdelijke karakter van pilots en experimenten
zijn deze niet beschreven in dit onderzoekskader.
Het onderwijsstelsel laat de afgelopen jaren ontwikkelingen zien naar meer variatie
in bijvoorbeeld onderwijsroutes, diplomering en samengestelde trajecten. Besturen
hebben de verantwoordelijkheid voor al het onderwijs dat zij aanbieden. De beoordeling
van de kwaliteit hiervan vindt in beginsel plaats binnen de reikwijdte van het vierjaarlijks
onderzoek. Wij baseren ons hierbij op geldende wet- en regelgeving die voor deze routes
van toepassing zijn.
We beschrijven hieronder het toezicht op besturen van samenwerkingsverbanden passend
onderwijs en orthopedagogisch-didactische centra. In de tekst staat een overzicht
van de standaarden uit het waarderingskader (hoofdstuk 4 en/of 5) die al dan niet,
of met wijziging, van toepassing zijn op genoemde voorzieningen. De overige wettelijke
vereisten (paragraaf 5.4) zijn ook van toepassing op de bijlage. Verder zijn afwijkingen
in de normering (hoofdstuk 6) en de werkwijze (hoofdstuk 7) opgenomen.
9.2. Besturen samenwerkingsverbanden passend onderwijs
9.2.1. Inleiding
Schoolbesturen zijn verplicht aangesloten bij een of meer samenwerkingsverbanden passend
onderwijs. Het bestuur van het samenwerkingsverband en de aangesloten schoolbesturen
zijn beide en gezamenlijk verantwoordelijk voor de realisatie van passend onderwijs.
Het samenwerkingsverband heeft eigen wettelijke taken en deze zijn erop gericht om
te zorgen voor een dekkend netwerk van voorzieningen, zodat aangesloten schoolbesturen
kunnen voldoen aan de zorgplicht passend onderwijs. Het samenwerkingsverband moet
afspraken maken over de manier waarop voor alle leerlingen zo goed mogelijk passend
onderwijs wordt georganiseerd. Deze afspraken legt het samenwerkingsverband vast in
het ondersteuningsplan. Waar deze afspraken het beleid van schoolbesturen en scholen
betreffen, zijn de schoolbesturen verantwoordelijk voor de uitvoering van deze afspraken.
De wet laat veel ruimte voor samenwerkingsverbanden en schoolbesturen om passend onderwijs
naar regionale kenmerken en eigen visie te organiseren. Die vrijheid is ook bedoeld
om ruimte te creëren voor meer maatwerk en om keuzes te maken die passen bij de extra
onderwijsbehoeften van leerlingen in de regio. Dit vraagt om een goede afstemming
met gemeentelijke partners en is gericht op de aansluiting van het onderwijs op het
jeugdbeleid van de gemeente(n), waaronder de jeugdhulp. Ook hierover legt het samenwerkingsverband
afspraken vast in het ondersteuningsplan en voert hierover overleg met de gemeente(n)
en andere samenwerkingsverbanden in de regio.
Een andere belangrijke taak van het samenwerkingsverband is de verantwoordelijkheid
voor de advisering over extra ondersteuning en toeleiding tot speciale scholen en
voorzieningen. Hiermee vervult het samenwerkingsverband een centrale rol in de toewijzing
van extra ondersteuning.
Het toezicht moet inzicht geven in de mate waarin samenwerkingsverbanden erin slagen
hun taak te vervullen.
Orthopedagogisch-didactische centra
Een samenwerkingsverband kan ervoor kiezen om, met het oog op de doelstelling om te
zorgen voor een dekkend netwerk van voorzieningen, een orthopedagogisch-didactisch
centrum (opdc) onderdeel te laten zijn van het samenwerkingsverband. Een opdc is een
onderwijsvoorziening voor leerlingen voor wie een orthopedagogische en orthodidactische
benadering nodig is. Voor hen is het tijdelijk niet mogelijk om onderwijs te volgen
op de reguliere school, ook niet met extra ondersteuning. Hiermee biedt de voorziening
schoolbesturen de mogelijkheid om voor specifieke leerlingen aan de zorgplicht te
kunnen voldoen. Omdat de leerling ingeschreven blijft staan bij de reguliere school
en het schoolbestuur daarmee verantwoordelijk blijft voor de resultaten van de leerling,
is ook het schoolbestuur gebaat bij een voorziening van voldoende kwaliteit.
De kwaliteit van het onderwijs op een opdc is de verantwoordelijkheid van het bestuur
van het samenwerkingsverband waartoe het opdc behoort. In het ondersteuningsplan staat
wat de positie en functie zijn van het opdc binnen het dekkend netwerk van het samenwerkingsverband
en welke leerlingen in aanmerking kunnen komen voor het volgen van (een deel van)
het onderwijsprogramma op een opdc.
Het toezicht richt zich op de beoordeling van de onderwijskwaliteit van het opdc gaat
na in hoeverre het bestuur van het samenwerkingsverband zicht heeft op de kwaliteit
en stuurt op verbetering. Voor schoolbesturen is het van belang dat het onderwijs
van voldoende kwaliteit is, omdat zij verantwoordelijk zijn voor de resultaten van
de leerling. De leerling blijft immers ingeschreven op de reguliere school.
9.2.2. Aanpassingen waarderingskader en normering
Waarderingskader en normering besturen samenwerkingsverbanden
Het waarderingskader voor besturen van samenwerkingsverbanden passend onderwijs bestaat
uit twee kwaliteitsgebieden, die ieder onderverdeeld zijn in drie standaarden.
Het kwaliteitsgebied Besturing, kwaliteitszorg en ambitie (BKA) is onderverdeeld in
drie standaarden die (in)richting, uitvoering en evaluatie omvatten. Deze standaarden
zijn met elkaar verbonden en richten zich op het stelsel van kwaliteitszorg en governance.
Dit betekent dat we deze standaarden in samenhang onderzoeken. Als een samenwerkingsverband
een opdc heeft ingericht, dan nemen we bij de beoordeling van deze standaarden mee
of het bestuur voldoet aan de zorgplicht voor de kwaliteit van het onderwijs op het
opdc.
Het kwaliteitsgebied Realisatie passend onderwijs (RPO) richt zich op de wettelijke
taken die specifiek zijn voorbehouden aan samenwerkingsverbanden passend onderwijs
en die zijn gericht op de realisatie van de maatschappelijke opdracht voor passend
onderwijs. Deze wettelijke taken zijn gevat in de drie standaarden in het kwaliteitsgebied
Realisatie passend onderwijs.
Uit de beoordeling van de standaarden uit de twee kwaliteitsgebieden blijkt of het
bestuur in staat is om met zijn (be)sturing de basiskwaliteit van het samenwerkingsverband
te realiseren, te waarborgen en verder te ontwikkelen. Met deze kennis over het resultaat
en de kwaliteit van de sturing richten we het (vervolg)toezicht proportioneel in (zie
hoofdstuk 7).
In onderstaande figuur staat de beoordeling/normering schematisch weergegeven.
Oordeel/waardering bestuursniveau
|
Norm
|
Goed
|
Twee standaarden uit het kwaliteitsgebied Besturing, kwaliteitszorg en ambitie zijn
Goed en de derde is ten minste Voldoende én twee standaarden uit het kwaliteitsgebied
Realisatie passend onderwijs, waaronder in elk geval de standaard Dekkend netwerk
van voorzieningen, zijn Goed en de derde is ten minste Voldoende.
|
Voldoende
|
Alle drie standaarden uit het kwaliteitsgebied Besturing, kwaliteitszorg en ambitie
zijn ten minste Voldoende én uit het kwaliteitsgebied Realisatie passend onderwijs
zijn minimaal de standaard Dekkend netwerk van voorzieningen én een andere standaard
Voldoende.
|
Onvoldoende
|
Een of meer standaarden uit het kwaliteitsgebied Besturing, kwaliteitszorg en ambitie
is/zijn Onvoldoende. Of de standaard Dekkend netwerk van voorzieningen uit het kwaliteitsgebied
Realisatie passend onderwijs is Onvoldoende, of de standaard Regionale samenwerking
én de standaard Advisering en beoordeling toelaatbaarheid zijn beide Onvoldoende.
|
Waarderingskader en normering opdc’s
Voor de beoordeling van de kwaliteit van het onderwijs op het opdc maken we gebruik
van de waarderingskaders primair onderwijs (voor opdc’s in het primair onderwijs)
en voortgezet onderwijs (voor opdc’s in het voortgezet onderwijs), zoals beschreven
in hoofdstuk 5 van de betreffende kaders. Omdat de leerlingen op het opdc ingeschreven
staan op een reguliere school, tellen hun (onderwijs)resultaten mee op de school van
inschrijving. We geven dus bij het opdc geen oordeel op de standaard OR1 (Resultaten).
Voor de beoordeling en waardering van de kwaliteit van het opdc geldt dan ook de beslisregel
voor scholen waarvan de resultaten niet te beoordelen zijn (zie paragraaf 6.5.2 van
de betreffende kaders).
9.2.3. Werkwijze
Werkwijze toezicht op besturen samenwerkingsverbanden passend onderwijs
De werkwijze voor het toezicht op de besturen van samenwerkingsverbanden komt in grote
mate overeen met de werkwijze bij schoolbesturen. Het verschil is dat we bij het toezicht
op een samenwerkingsverband tijdens de expertanalyse (paragraaf 7.4.1, onderdeel 1.
Analyse) belanghebbenden bij het samenwerkingsverband raadplegen. Dit doen we in de
vorm van rondetafelgesprekken. Deze gesprekken zijn medebepalend voor de inrichting
van het onderzoek.
Tijdens een onderzoek kunnen we ook gesprekken voeren met regionale partners, zoals
de gemeente(n), de jeugdhulp en leerplicht.
Bij het toezicht op het samenwerkingsverband bekijken we ook of aangesloten scholen
het beleid van het samenwerkingsverband in de praktijk uitvoeren. Dit beleid staat
beschreven in het ondersteuningsplan van het samenwerkingsverband. De uitvoering van
het beleid van het samenwerkingsverband en de resultaten die scholen hiermee bereiken,
stellen we (ook) vast aan de hand van verificatie-activiteiten.
Een dergelijke activiteit is onderdeel van het onderzoek naar de werking van de kwaliteitszorg
van het samenwerkingsverband. We gaan na of scholen de afspraken uit het ondersteuningsplan
nakomen. We verwachten van het bestuur van het samenwerkingsverband dat het zicht
heeft op deze uitvoering in de praktijk en dat het hierop stuurt. Daarnaast geeft
het ons zicht op enkele aspecten van passend onderwijs op de bezochte scholen. De
uitkomsten van de verificatie-activiteiten levert geen oordeel op over de scholen,
maar een signaal of zij de onderzochte afspraken uit het ondersteuningsplan naleven
en over de uitwerking van het beleid van het samenwerkingsverband.
Werkwijze toezicht op opdc’s
Voor de werkwijze voor het toezicht op de kwaliteit van het onderwijs op het opdc
gelden de uitgangspunten zoals genoemd in hoofdstuk 7.
Bijlage 1 Waarderingskader besturen samenwerkingsverbanden passend onderwijs
In deze bijlage is het waarderingskader voor het toezicht op besturen van samenwerkingsverbanden
passend onderwijs opgenomen. De toelichting hierop is te vinden in paragraaf 9.2.
KWALITEITSGEBIED REALISATIE PASSEND ONDERWIJS (RPO)
|
RPO1. Dekkend netwerk van voorzieningen
Het samenwerkingsverband heeft voor alle leerlingen in het samenwerkingsverband die
extra ondersteuning nodig hebben een passende onderwijsplek beschikbaar.
|
Basiskwaliteit
Het samenwerkingsverband voert de aan hem opgedragen taken uit en realiseert een samenhangend
geheel van ondersteuningsvoorzieningen binnen en tussen de scholen, zodanig dat alle
leerlingen die extra ondersteuning behoeven een zo passend mogelijke plaats in het
onderwijs krijgen. Het samenwerkingsverband doet al het mogelijke om passende ondersteuningsvoorzieningen
te organiseren voor leerlingen die extra ondersteuning nodig hebben en benut hiervoor
de mogelijkheden die de wet biedt. Het samenwerkingsverband kan hiervoor onder andere
gebruikmaken van de mogelijkheid om een orthopedagogisch-didactisch centrum (opdc)
in te richten.
|
Aanvullende ambities
• Zijn er aanvullende ambities voor het dekkend netwerk van voorzieningen en (hoe)
worden deze gerealiseerd?
|
Wettelijke vereisten
• Artikel 18a, tweede lid, WPO / artikel 2.47, tweede lid, WVO 2020: Het samenwerkingsverband
stelt zich ten doel een samenhangend geheel van ondersteuningsvoorzieningen binnen
en tussen de scholen te realiseren en wel zodanig dat leerlingen een ononderbroken
ontwikkelingsproces kunnen doormaken en leerlingen die extra ondersteuning behoeven
een zo passend mogelijke plaats krijgen.
• Artikel 18a, zesde lid, WPO / artikel 2.47, zevende lid, WVO 2020: Het samenwerkingsverband
heeft onder andere de taak om middelen en voorzieningen te verdelen over en toe te
wijzen aan de scholen ten behoeve van het dekkend netwerk.
• Artikel 18a, lid 10a, WPO / artikel 2.47, twaalfde lid, WVO 2020: Het samenwerkingsverband
kan met het oog op het dekkend netwerk een opdc inrichten. Hier zijn voorwaarden aan
verbonden (artikel 3.4 Inrichtingsbesluit WPO / artikel 2.50 Uitvoeringsbesluit WVO
2020).
|
RPO2. Regionale samenwerking
Het samenwerkingsverband werkt samen in de regio en zorgt voor een doorgaande leerlijn
en realiseert een aansluiting tussen het onderwijs en de jeugdhulp in de regio.
|
Basiskwaliteit
Het samenwerkingsverband en de gemeente(n) hebben een gezamenlijke taak in het afstemmen
van het jeugdbeleid. Het samenwerkingsverband werkt hiervoor samen met de gemeente(n)
en ketenpartners om de ondersteuning af te stemmen op de jeugdhulp1 die door de gemeente wordt gerealiseerd. Dit heeft als doel dat alle leerlingen die
extra ondersteuning nodig hebben een zo passend mogelijke plaats in het onderwijs
krijgen en er geen leerlingen thuiszitten.
Het samenwerkingsverband legt de afspraken hierover vast in het ondersteuningsplan.
Hierover voert het samenwerkingsverband op overeenstemming gericht overleg (oogo)
met het college van burgemeester en wethouders van de desbetreffende gemeente of gemeenten.
Met het oog op de doorgaande leerlijn van het primair onderwijs (inclusief het speciaal
(basis)onderwijs) naar het voortgezet onderwijs (inclusief het praktijkonderwijs (pro)
en voortgezet speciaal onderwijs (vso)) stemt het samenwerkingsverband zijn beleid
af met het samenwerkingsverband dat (geheel of gedeeltelijk) samenvalt met de eigen
regio. Ook deze afspraken legt het samenwerkingsverband vast in het ondersteuningsplan.
|
Aanvullende ambities
• Zijn er aanvullende ambities voor de regionale samenwerking en (hoe) worden deze
gerealiseerd?
|
Wettelijke vereisten
• Artikel 18a, tweede en achtste lid, WPO / artikel 2.47, tweede en negende lid, WVO
2020: Het ondersteuningsplan omvat onder andere de wijze waarop wordt voldaan aan
het realiseren van een samenhangend geheel van ondersteuningsvoorzieningen binnen
en tussen de scholen.
• Artikel 18a, negende lid, WPO / artikel 2.47, achtste en tiende lid, WVO 2020: Na
op overeenstemming gericht overleg over het conceptondersteuningsplan met de gemeente(n)
en het samenwerkingsverband waarmee de regio samenvalt (en het bestuur van instelling(en)
voor middelbaar beroepsonderwijs in dit gebied) stelt het bestuur het ondersteuningsplan
vast.
|
RPO3. Advisering en beoordeling toelaatbaarheid
Het samenwerkingsverband voorziet in een zorgvuldige advisering en besluitvorming
bij de beoordeling van aanvragen voor de toelaatbaarheid tot speciale onderwijsvoorzieningen.
|
Basiskwaliteit
Op verzoek van het bestuur van een school adviseert het samenwerkingsverband over
de ondersteuningsbehoefte van een leerling als deze bij de school is aangemeld of
ingeschreven.
Voor leerlingen voor wie een speciale vorm van onderwijs (voor het primair onderwijs:
speciaal basisonderwijs (sbo) en speciaal onderwijs (so); voor het voortgezet onderwijs:
leerwegondersteunend onderwijs (lwoo), praktijkonderwijs (pro) en voortgezet speciaal
onderwijs (vso)) de best passende plek is, is een toelaatbaarheidsverklaring van het
samenwerkingsverband nodig (voor het lwoo geldt een aanwijzing). Het toelaatbaar verklaren
tot deze scholen is een wettelijke taak van het samenwerkingsverband en is aan voorschriften
gebonden. Wanneer voor een leerling een toelaatbaarheidsverklaring is aangevraagd,
dan handelt het samenwerkingsverband deze aanvraag volgens een zorgvuldige procedure
af binnen een redelijke termijn, opdat de leerling een ononderbroken ontwikkeling
kan doormaken.
|
Aanvullende ambities
• Zijn er aanvullende ambities voor de advisering en beoordeling toelaatbaarheid en
(hoe) worden deze gerealiseerd?
|
Wettelijke vereisten
• Artikel 18a, zesde lid, sub d, WPO / artikel 2.47, zevende lid, sub d, WVO 2020:
Het samenwerkingsverband heeft onder andere tot taak om te adviseren over de ondersteuningsbehoefte
van een leerling op verzoek van het bestuur van een bij het samenwerkingsverband aangesloten
school waar de leerling is aangemeld of ingeschreven.
• Artikel 18a, zesde lid, sub c, WPO / artikel 2.47, zevende lid, sub c, WVO 2020:
Het samenwerkingsverband heeft onder andere tot taak het beoordelen of een leerling
toelaatbaar is tot het sbo en het so, respectievelijk het pro en vso, of aangewezen
is op het lwoo.
• Artikel 18a, lid 10a, WPO / artikel 2.47, twaalfde lid, WVO 2020: Het samenwerkingsverband
kan met het oog op het dekkend netwerk een opdc inrichten. Hier zijn voorwaarden aan
verbonden (zie artikel 3.4 Inrichtingsbesluit WPO / artikel 2.50 Uitvoeringsbesluit
WVO 2020.
• Artikel 18a, elfde lid, WPO en artikel 3.2, Inrichtingsbesluit WPO / artikel 2.47,
veertiende lid, WVO 2020 en artikel 2.51 Uitvoeringsbesluit WVO 2020: Het samenwerkingsverband
betrekt de adviezen van wettelijk verplichte deskundigen bij de beoordeling of een
leerling toelaatbaar is tot het sbo en so, respectievelijk het pro en vso, of aangewezen
is op het lwoo.
• Artikel 18a, twaalfde lid, WPO / artikel 2.47, vijftiende lid, WVO 2020: Het samenwerkingsverband
stelt een adviescommissie in die adviseert over bezwaarschriften betreffende besluiten
van het samenwerkingsverband over de toelaatbaarheid van leerlingen tot speciale scholen
(sbo, v(s)o en pro).
• Artikel 18a, veertiende lid, WPO / artikel 2.47, zeventiende lid, WVO 2020: Het
samenwerkingsverband kent aan elke toelaatbaarheidsverklaring een volgnummer toe en
verstrekt van elk advies over de ondersteuningsbehoefte van een leerling een afschrift
aan de ouders.
|
1 Jeugdhulp en eventuele andere domeinen uit artikel 2.2 van de Jeugdwet zoals beschreven
in het jeugdplan van de gemeente.
KWALITEITSGEBIED BESTURING, KWALITEITSZORG EN AMBITIE (BKA)
|
BKA1. Visie, ambities en doelen
Het bestuur heeft een visie op kwaliteit, heeft hiervoor ambities en doelen opgesteld
en stuurt op het behalen daarvan.
|
Basiskwaliteit
Het bestuur heeft een visie op de uitvoering van de wettelijke taken en op de besturing
daarvan. De visie is concreet en passend vertaald naar ambities, doelen en daarmee
samenhangende beleid. Deze vertaling maakt sturing mogelijk op de kwaliteit en resultaten
van beleid van het samenwerkingsverband en de voorwaarden. Daartoe is een stelsel
van kwaliteitszorg ingericht dat het bestuur in staat stelt de basiskwaliteit van
de taakuitvoering te waarborgen. Wanneer het samenwerkingsverband een opdc in stand
houdt, valt hieronder ook het zorg dragen voor de kwaliteit van het onderwijs op het
opdc.
De doelen betreffen in elk geval de naleving van de wettelijke eisen, waaronder het
zorg dragen voor de dienstverlening aan de aangeslotenen, het realiseren van een samenhangend
geheel van voorzieningen en de beoogde kwalitatieve en kwantitatieve resultaten van
het onderwijs aan leerlingen die extra ondersteuning behoeven en de daarmee samenhangende
bekostiging. De visie, ambities en doelen omvatten uitwerkingen van eerdere evaluatieresultaten
en resultaten van interne en externe dialoog. De doelen, het beleid en de afspraken
zijn vastgelegd in het ondersteuningsplan. Het ondersteuningsplan wordt eenmaal in
de vier jaar door het bestuur vastgesteld en vormt de basis voor de sturing op de
uitvoering van de taken en de verbetering van de kwaliteit.
Het bestuur richt de voorwaarden in om de doelen te bereiken, waaronder de inzet en
het beheer van de (financiële) middelen voor het waarborgen van de uitvoering van
de wettelijke taken van het samenwerkingsverband en de realisatie van de zorgplicht
passend onderwijs door schoolbesturen. Het bestuur heeft daartoe een meerjarenbegroting
waarin de relatie met het beleid, de doelen en de gemaakte keuzes voor het verdelen
van de middelen duidelijk zijn toegelicht. Er is voor de sturing op (financiële) kwaliteit
een functionerende verantwoordelijkheidsverdeling tussen de interne toezichthouder
en het bestuur afgesproken, op basis van de geldende wet- en regelgeving.
|
Aanvullende ambities
• Zijn er aanvullende ambities in relatie tot de visie en doelen en (hoe) worden deze
gerealiseerd?
|
Wettelijke vereisten
• Artikel 14a WMS: Het samenwerkingsverband behoeft de voorafgaande instemming van
de ondersteuningsplanraad voor elk door het samenwerkingsverband te nemen besluit
met betrekking tot vaststelling van het ondersteuningsplan.
• Artikel 17a, eerste en derde lid, WPO jo. artikel 10 WPO / artikel 3.1, eerste,
derde en vijfde lid, WVO 2020 jo. artikel 2.87 WVO 2020: Het samenwerkingsverband
dient zorg te dragen voor de kwaliteit van de dienstverlening aan de aangeslotenen.
Onder ‘zorg dragen voor de kwaliteit van de taken’ valt in elk geval het naleven van
de wettelijke bepalingen, waaronder indien van toepassing die voor de kwaliteit van
het onderwijs op het opdc en het uitvoeren van het stelsel van kwaliteitszorg.
• Artikel 17a, eerste en derde lid, WPO, jo. artikel 10 WPO, jo. artikel 12, vierde
lid, WPO / artikel 3.1, eerste, derde en vijfde lid, WVO 2020, jo. artikel 2.87 WVO
2020 jo. artikel 2.91 WVO 2020: Het stelsel van kwaliteitszorg omvat in elk geval
het zorg dragen voor het bewaken dat leerlingen een ononderbroken ontwikkelingsproces
kunnen doorlopen en het vaststellen welke maatregelen ter verbetering nodig zijn.
• Artikel 17a, eerste en derde lid, WPO / artikel 3.1, eerste en vijfde lid, WVO 2020:
Het bestuur draagt zorg voor een goed bestuurd samenwerkingsverband met een scheiding
tussen bestuur en toezicht en met een rechtmatig bestuur en beheer.
• Artikel 17b, eerste en derde lid, WPO / artikel 3.1, tweede en vijfde lid, WVO 2020:
Er moet sprake zijn van een functionele of organieke scheiding tussen het uitvoerend
deel van het bestuur en het intern toezicht.
• Artikel 17c, eerste lid, sub c, en vijfde lid, WPO / artikel 3.3, eerste en tweede
lid, sub c, en zesde lid, WVO 2020: De interne toezichthouder ziet erop toe dat het
bestuur de middelen rechtmatig verwerft en doelmatig en rechtmatig besteedt en aanwendt.
• Artikel 18a, tweede lid, WPO / artikel 2.47, tweede lid, WVO 2020: Het samenwerkingsverband
stelt zich ten doel een samenhangend geheel van ondersteuningsvoorzieningen binnen
en tussen de scholen te realiseren en wel zodanig dat leerlingen een ononderbroken
ontwikkelingsproces kunnen doormaken en leerlingen die extra ondersteuning behoeven
een zo passend mogelijke plaats in het onderwijs krijgen.
• Artikel 18a, zevende en achtste lid, WPO / artikel 2.47, achtste en negende lid,
WVO 2020: Het samenwerkingsverband stelt ten minste eenmaal in de vier jaar een ondersteuningsplan
vast. Het ondersteuningsplan omvat bepaalde onderdelen, waaronder de beoogde kwalitatieve
en kwantitatieve resultaten van het onderwijs aan leerlingen die extra ondersteuning
behoeven en de daarmee samenhangende bekostiging.
• Artikel 69, artikel 122, artikel 124 en artikel 169 WPO / artikel 5.1, artikel 5.13,
artikel 5.15 en artikel 5.49 WVO 2020 en artikel 6.21 Uitvoeringsbesluit WVO 2020:
Het bestuur moet de rijksbekostiging rechtmatig aanwenden.
• Artikel 165 WPO jo. artikel 4, vierde lid, RJO / artikel 3.2 en artikel 5.46 WVO
2020 jo. artikel 6.19, eerste, tweede en vijfde lid, Uitvoeringsbesluit WVO 2020 jo.
artikel 4, vierde lid, RJO: Het bestuur maakt jaarlijks een jaarverslag waarin de
resultaten van het financieel beleid en de continuïteitsparagraaf staan opgenomen.
|
BKA2. Uitvoering en kwaliteitscultuur
Het bestuur realiseert samen met de aangesloten schoolbesturen de doelen voor kwaliteit,
bevordert een kwaliteitscultuur, zorgt voor randvoorwaarden en stuurt, waar nodig,
tussentijds bij.
|
Basiskwaliteit
Het bestuur geeft als onderdeel van zijn stelsel van kwaliteitszorg met de schoolbesturen
uitvoering aan de visie en de doelen voor het realiseren van de wettelijke taken (indien
van toepassing: inclusief het zorgdragen voor de kwaliteit van het onderwijs op het
opdc).
Aan de transparante, integere kwaliteitscultuur is zichtbaar dat deze bijdraagt aan
de gestelde doelen.
Het bestuur bevordert een op samenwerken, leren en verbeteren gerichte kwaliteitscultuur,
zodat de doelen en ambities gerealiseerd kunnen worden en de aangesloten schoolbesturen
de afspraken in het ondersteuningsplan nakomen. Het bestuur spreekt de schoolbesturen
aan op het nakomen van de afspraken voortkomend uit het ondersteuningsplan. Ook aangesloten
schoolbesturen kunnen elkaar aanspreken op het nakomen van de afspraken in het ondersteuningsplan.
Binnen de kwaliteitscultuur geeft het bestuur uitvoering aan kwaliteitszorg gericht
op de realisatie van de wettelijke taken, de afspraken uit het ondersteuningsplan
en de naleving van wettelijke voorschriften. Het bestuur bewaakt en bevordert dat
de uitvoering in overeenstemming is met het beleid en de afspraken in het ondersteuningsplan,
zodat de doelen worden bereikt. Het bestuur houdt zicht op de uitvoering van het beleid,
de afspraken en op de nagestreefde verbeteringen en stuurt daarop, zo nodig, tussentijds
bij.
De beschikbare (financiële) middelen worden doelmatig en rechtmatig aangewend conform
de gemaakte keuzes in het ondersteuningsplan en dragen bij aan de realisatie van de
door het bestuur gestelde doelen. Het bestuur stuurt op effectief financieel beheer,
zodat de continuïteit van het samenwerkingsverband en de dienstverlening aan de aangeslotenen
gewaarborgd is en bekostiging rechtmatig verkregen wordt.
Het interne toezicht geeft onafhankelijk en deugdelijk invulling aan zijn taak en
wordt daarin gefaciliteerd door het bestuur. Het bestuur zorgt ook voor een goede
facilitering van de ondersteuningsplanraad, betrekt deze tijdig en legt besluiten
voor conform wettelijke vereisten. Het bestuur opereert volgens een code Goed Bestuur
of legt in het jaarverslag1 uit als het daar eventueel van afwijkt en waarom dat het geval is.
|
Aanvullende ambities
• Zijn er aanvullende ambities voor de sturing op uitvoering en kwaliteitscultuur
en (hoe) worden deze gerealiseerd?
|
Wettelijke vereisten
• Artikel 4, vierde lid, RJO: Het bestuur zorgt voor een continuïteitsparagraaf in
de jaarverslaggeving.
• Artikel 4a WMS: Het samenwerkingsverband stelt een ondersteuningsplanraad in en
de inrichting voldoet aan de wettelijke voorschriften.
• Artikel 8 WMS (jo. artikel 9 WMS): De ondersteuningsplanraad en de (gemeenschappelijke)
medezeggenschapsraad ((G)MR) ontvangt tijdig alle inlichtingen van het samenwerkingsverband
die redelijkerwijs nodig zijn om zijn taak te kunnen vervullen en ontvangt in elk
geval bepaalde in de wet beschreven informatie.
• Artikel 14a WMS: Het samenwerkingsverband behoeft de voorafgaande instemming van
de ondersteuningsplanraad voor elk door het samenwerkingsverband te nemen besluit
met betrekking tot vaststelling of wijziging van het ondersteuningsplan.
• Artikel 17a, eerste en derde lid, WPO jo. artikel 10 WPO jo. artikel 12, vierde
lid, WPO / artikel 3.1, eerste en vijfde lid, WVO 2020 jo. artikel 2.87 WVO 2020 jo.
artikel 2.91 WVO 2020: Het stelsel van kwaliteitszorg omvat in elk geval het zorg
dragen voor het bewaken dat leerlingen een ononderbroken ontwikkelingsproces kunnen
doorlopen en het vaststellen welke maatregelen ter verbetering nodig zijn.
• Artikel 17a, eerste en derde lid, WPO / artikel 3.1, eerste en vijfde lid WVO 2020:
Het bestuur draagt zorg voor een goed bestuurd samenwerkingsverband met een scheiding
tussen bestuur en toezicht en met een rechtmatig bestuur en beheer.
• Artikel 17a, tweede lid, WPO / artikel 3.1, vierde en vijfde lid, WVO 2020: Benoeming
van bestuur en intern toezicht geschiedt op vooraf openbaar gemaakte profielen. De
ondersteuningsplanraad (en indien van toepassing de medezeggenschapsraad) krijgt de
gelegenheid een bindende voordracht te doen bij het benoemen van leden van de raad
van toezicht.
• Artikel 17b, eerste en derde lid, WPO / artikel 3.1, tweede en vijfde lid, WVO 2020:
Er moet sprake zijn van een functionele of organieke scheiding tussen het uitvoerend
deel van het bestuur en het intern toezicht.
• Artikel 17b, tweede en derde lid, WPO / artikel 3.1, derde en vijfde lid, WVO 2020:
De interne toezichthouder (of lid daarvan) functioneert onafhankelijk van het bestuur.
• Artikel 17c, eerste lid, WPO / artikel 3.3, eerste en tweede lid, WVO 2020 jo. artikel 3.2,
eerste lid, WVO 2020: De interne toezichthouder houdt toezicht op de uitvoering van
de taken en de uitoefening van de bevoegdheden door het bestuur, staat het bestuur
met raad terzijde en heeft ten minste de bij de wet bepaalde taken. Artikel 17c, tweede,
vierde en vijfde lid, WPO / artikel 3.3, derde, vierde, vijfde en zesde lid, WVO 2020:
De taken en bevoegdheden van de interne toezichthouder of het intern toezichthoudend
orgaan zijn zodanig dat hij een deugdelijk en onafhankelijk intern toezicht kan uitoefenen.
Wanneer een samenwerkingsverband werkt met een raad van toezicht, dan is deze belast
met het benoemen, schorsen en ontslaan van de leden van het bestuur. De interne toezichthouder
of het intern toezichthoudend orgaan van het samenwerkingsverband pleegt ten minste
tweemaal per jaar overleg met de ondersteuningsplanraad.
• Artikel 69, artikel 122, artikel 124 en artikel 169 WPO / artikel 5.1, artikel 5.13,
artikel 5.15 en artikel 5.49 WVO 2020 en artikel 6.21 Uitvoeringsbesluit WVO 2020:
Het bestuur moet de rijksbekostiging rechtmatig aanwenden.
• Artikel 165, eerste lid, WPO / artikel 3.2, eerste en derde lid, en artikel 5.46,
eerste lid, onder a, WVO 2020: Het bestuur van het samenwerkingsverband dient een
code Goed Bestuur te hanteren en verantwoordt zich over eventuele afwijkingen in het
jaarverslag.
|
BKA3. Evaluatie, verantwoording en dialoog
Het bestuur evalueert en analyseert systematisch of het de doelen realiseert en verantwoordt
zich hierover. Het stelt wanneer dat nodig is het beleid bij en betrekt daartoe interne
en externe belanghebbenden in een goed functionerende dialoog.
|
Basiskwaliteit
Het bestuur evalueert en beoordeelt als onderdeel van zijn stelsel van kwaliteitszorg
in hoeverre de ambities, de doelen en het beleid worden gerealiseerd. Op deze manier
krijgt het bestuur zicht op de gerealiseerde (financiële) kwaliteit en de bereikte
resultaten. Bij de evaluatie en beoordeling van het beleid, de naleving van de afspraken
en indien van toepassing de onderwijskwaliteit op het opdc, haalt het bestuur actief
externe informatie op en gebruikt deze informatie bij de evaluatie en beoordeling.
Op basis van de evaluatie reageert het bestuur tijdig op mogelijke kansen en bedreigingen,
stelt wanneer nodig (verbeter)beleid op en treft passende maatregelen om de kwaliteit
van de uitvoering van de taken te borgen.
Het bestuur legt verantwoording af door middel van accurate, actuele en openbaar toegankelijke
informatie over de gerealiseerde kwaliteit. Het brengt minimaal jaarlijks verslag
uit aan zijn in- en externe belanghebbenden over zijn doelen en de realisatie van
de wettelijke taken. De verantwoording in het jaarverslag is betrouwbaar en (de inhoud
van) het jaarverslag voldoet aan de wettelijke vereisten.
Het bestuur verantwoordt zich daarbij ten minste over het zorg dragen voor de dienstverlening
aan de aangeslotenen, het realiseren van een samenhangend geheel van voorzieningen
en de bereikte kwantitatieve en kwalitatieve resultaten van het onderwijs aan leerlingen
die extra ondersteuning behoeven en de daarmee samenhangende bekostiging en de gemaakte
keuzes voor het verdelen van de middelen. De reflectie op de uitkomsten van de evaluatie
geeft alle lagen van de organisatie, het interne toezicht, de ondersteuningsplanraad
en de medezeggenschapsraad voldoende inzicht in de effectiviteit van de besturing
en de uitvoering. Het bestuur analyseert en beoordeelt de uitkomsten van de evaluatie
en verantwoording, onder andere op basis van de verantwoording door de aangesloten
schoolbesturen. Vervolgens verwerkt het bestuur deze wanneer nodig in bijstelling
van ambities, (verbeter)doelen, afspraken en beleid of in nieuwe ambities zodat de
opbrengst van de dialoog bijdraagt aan ontwikkeling en verbetering van de uitvoering
van de taken en de sturing daarop.
Het bestuur organiseert ook de dialoog hierover met interne en externe belanghebbenden
uit de regionale context. Het samenwerkingsverband voert periodiek een dialoog met
de ondersteuningsplanraad en organiseert het overleg tussen het interne toezicht en
de ondersteuningsplanraad. Daarbij verantwoordt het bestuur zich ten minste bij de
vaststelling van het ondersteuningsplan over de bereikte kwantitatieve en kwalitatieve
resultaten van het onderwijs aan leerlingen die extra ondersteuning behoeven.
|
Aanvullende ambities
• Zijn er aanvullende ambities voor de evaluatie, verantwoording en dialoog en (hoe)
worden deze gerealiseerd?
|
Wettelijke vereisten
• Artikel 1 en artikel 3, sub f, RJO jo. artikel 165, WPO / artikel 1 en artikel 3,
sub f, RJO jo. artikel 5.46 WVO 2020: Het samenwerkingsverband informeert jaarlijks
interne en externe belanghebbenden over het gevoerde en voorgenomen beleid en de uitkomsten
van het gevoerde beleid. Artikel 3, onderdeel f2, RJO: Het bestuur neemt, indien het
publieke eigen vermogen boven de signaleringswaarde uitstijgt, een toelichting in
het bestuursverslag op.
• Artikel 4, vierde lid, RJO, artikel 165, WPO / artikel 4, vierde lid, RJO, jo. artikel 5.46
WVO 2020 en artikel 6.19, vijfde lid, Uitvoeringsbesluit WVO 2020: Het bestuur maakt
jaarlijks een jaarverslag, waarin naast de resultaten van het financieel beleid ook
verantwoording wordt gegeven over toekomstige ontwikkelingen van het samenwerkingsverband.
Artikel 8 WMS (jo. artikel 9 WMS): De ondersteuningsplanraad en de medezeggenschapraad
ontvangen tijdig alle inlichtingen van het samenwerkingsverband die redelijkerwijs
nodig zijn om zijn taak te kunnen vervullen en ontvangen in elk geval bepaalde in
de wet beschreven informatie.
• Artikel 11a WMS: Het samenwerkingsverband moet de ondersteuningsplanraad vooraf
in de gelegenheid stellen om te adviseren over besluiten bij bepaalde aangelegenheden.
• Artikel 14a WMS: Het samenwerkingsverband behoeft de voorafgaande instemming van
de ondersteuningsplanraad voor elk door het samenwerkingsverband te nemen besluit
met betrekking tot vaststelling en wijziging van het ondersteuningsplan.
• Artikel 17a, eerste en derde lid, WPO jo. artikel 10 WPO jo. artikel 12, vierde
lid, WPO / artikel 3.1, eerste en vijfde lid, WVO 2020 jo. artikel 2.87 WVO 2020 jo.
artikel 2.91 WVO 2020: Het stelsel van kwaliteitszorg omvat in elk geval het zorg
dragen voor het bewaken dat leerlingen een ononderbroken ontwikkelingsproces kunnen
doorlopen en het vaststellen welke maatregelen ter verbetering nodig zijn.
• Artikel 17c, vijfde lid, WPO / artikel 3.3, vijfde en zesde lid, WVO 2020: Het interne
toezicht overlegt minimaal twee keer per jaar met de ondersteuningsplanraad.
• Artikel 18a, tweede lid, WPO / artikel 2.47, tweede lid, WVO 2020: Het samenwerkingsverband
stelt zich ten doel een samenhangend geheel van ondersteuningsvoorzieningen binnen
en tussen de scholen te realiseren, en wel zodanig dat leerlingen een ononderbroken
ontwikkelingsproces kunnen doormaken en leerlingen die extra ondersteuning behoeven
een zo passend mogelijke plaats in het onderwijs krijgen.
• Artikel 18a, zevende en achtste lid, sub e, WPO / artikel 2.47, achtste en negende
lid, sub e, WVO 2020: Het samenwerkingsverband stelt ten minste eenmaal in de vier
jaar een ondersteuningsplan vast. Het ondersteuningsplan omvat bepaalde onderdelen
waaronder de bereikte kwalitatieve en kwantitatieve resultaten van het onderwijs aan
leerlingen die extra ondersteuning behoeven en de daarmee samenhangende bekostiging.
• Artikel 17c, eerste lid en eerste lid sub e, WPO jo. artikel 165, eerste lid WPO
/ artikel 3.3, eerste lid en tweede lid, sub e, WVO 2020, jo. artikel 5.46, eerste
lid, WVO 2020: De interne toezichthouder houdt toezicht op de uitvoering van de taken
en de uitoefening van de bevoegdheden door het uitvoerend deel van het bestuur, staat
het uitvoerend deel van het bestuur met raad ter zijde en heeft ten minste de bij
de wet bepaalde taken. De interne toezichthouder legt jaarlijks in het jaarverslag
verantwoording af over de uitvoering van deze taken en de uitoefening van de bevoegdheden.
• Artikel 17c, eerste lid, sub c en e, en vijfde lid WPO / artikel 3.3, eerste lid
en tweede lid, sub c en e, WVO 2020: De interne toezichthouder ziet erop toe dat het
bestuur de middelen doelmatig en rechtmatig besteedt en aanwendt. De interne toezichthouder
legt jaarlijks in het jaarverslag hierover verantwoording af.
• RJO, jo. artikel 165 WPO / RJO jo. artikel 5.46 WVO 2020: De wijze waarop door het
bestuur verslag wordt gedaan van het financieel beheer gebeurt overeenkomstig de daarvoor
in de RJO gestelde regels.
• Artikel 165, eerste lid, WPO / artikel 3.2, eerste en derde lid jo. artikel 5.46,
eerste lid, onder a, WVO 2020: Het bestuur van het samenwerkingsverband dient een
code Goed Bestuur te hanteren en verantwoordt zich over eventuele afwijkingen in het
jaarverslag.
• Artikel 165, zevende en achtste lid, WPO jo. artikel 3, onderdeel b, RJO / artikel 5.46,
zevende en achtste lid, WVO 2020 jo. artikel 3, onderdeel b, RJO: Het bestuur maakt
het jaarverslag openbaar. Bij ministeriële regeling kunnen nadere voorschriften worden
gegeven over de wijze en het tijdstip waarop openbaarmaking van het jaarverslag plaatsvindt.
|
1 Volgens artikel 1, sub c, RJO: het geheel van verslaggevingsdocumenten bestaande
uit de jaarrekening, het bestuursverslag en de overige gegevens, bedoeld in artikel 392,
titel 9, boek 2, BW.
Bijlage 2 Uitwerking burgerschap en basiswaarden
Uitwerking burgerschap en basiswaarden
De standaarden hebben betrekking op aspecten van kwaliteit, waaronder het onderwijs
gericht op bevordering van burgerschap. Hieronder wordt aangegeven in welke standaarden
onderdelen van burgerschap aan de orde zijn en geven we met enige nadere uitwerking
(A) een overzicht van de inrichting van het toezicht op basiswaarden (B).
Het toezicht op burgerschap is integraal onderdeel van het inspectietoezicht en omvat,
al naar gelang de situatie, aandacht voor een of meer onderdelen, en krijgt aandacht
als apart thema of in samenhang met andere aspecten van kwaliteit.
A. Bevordering burgerschap
De wettelijke burgerschapsopdracht bepaalt dat onderwijs actief burgerschap en sociale
cohesie bevordert. Bij het toezicht hanteert de inspectie geen ‘eigen’ eisen; alleen
de wet is uitgangspunt, die bevat minimumeisen. Dat betekent dat zolang scholen aan
wettelijke eisen voldoen, invullingen gekozen kunnen worden die passen bij de school.
De wettelijke eisen zijn in de standaarden verwerkt en deze zijn hieronder weergegeven.
Standaarden schoolniveau
OP0
|
Basisvaardigheden
|
OP1
|
Aanbod
|
OP2
|
Zicht op ontwikkeling en begeleiding
|
OP3
|
Pedagogisch-didactisch handelen
|
VS1
|
Veiligheid
|
VS2
|
Schoolklimaat
|
OR2
|
Sociale en maatschappelijke competenties
|
SKA1
|
Visie, ambities en doelen
|
SKA2
|
Uitvoering en kwaliteitscultuur
|
SKA3
|
Evaluatie, verantwoording en dialoog
|
Standaarden bestuursniveau
BKA1
|
Visie, ambities en doelen
|
BKA2
|
Uitvoering en kwaliteitscultuur
|
BKA3
|
Evaluatie, verantwoording en dialoog
|
De wet vraagt:
waarbij de volgende elementen op herkenbare wijze terugkomen in het onderwijs:
-
2) kennis van en het respect voor basiswaarden van de democratische rechtsstaat worden
bevorderd (standaarden OP0, VS1, VS2);
-
3) sociale en maatschappelijke competenties worden ontwikkeld (standaarden OP0, VS2);
-
4) de schoolcultuur is in overeenstemming met basiswaarden, leerlingen worden gestimuleerd
daarmee te oefenen en de school draagt zorg voor een veilige omgeving waarin leerlingen
en personeel zich geaccepteerd voelen (standaarden OP3, VS1, VS2).
Toelichting
Ad 1) Standaarden Basisvaardigheden, Zicht op ontwikkeling en begeleiding en Sociale
en maatschappelijke competenties (OP0, OP2, OR2):
De inspectie stelt vast of het onderwijs doelgericht, samenhangend en herkenbaar is,
en de school de leerresultaten op betrouwbare en inzichtelijke manier in kaart brengt.
Of het onderwijs doelgericht is, blijkt uit de formulering van geconcretiseerde leerdoelen
die de school bereiken wil voor bevordering van basiswaarden en sociale en maatschappelijke
competenties. Of het onderwijs samenhangend is, blijkt uit de logische opbouw van
de leerstof en aanpak waarmee de school de leerdoelen bereiken wil. Of het onderwijs
gericht op bevordering van burgerschap herkenbaar is, blijkt uit de realisering van
de geplande leerstof en aanpak. Of de school de leerresultaten op betrouwbare en inzichtelijke
wijze in kaart brengt, blijkt uit dat de school over gegevens beschikt die een adequaat
beeld van de resultaten geven, zodanig dat beoordeeld kan worden of de school haar
leerdoelen realiseert.
Ad 2) en 3) Standaarden Basisvaardigheden, Veiligheid, Schoolklimaat (OP0, VS1, VS2):
De inspectie stelt vast of het onderwijs gericht is op bevordering van basiswaarden
en sociale en maatschappelijke competenties, en uitgaat van het uitgangspunt van gelijke
behandeling van gelijke gevallen. Of het onderwijs gericht is op basiswaarden blijkt
uit aandacht voor bevordering van kennis van, respect voor en handelen vanuit basiswaarden
(zie B). Of het onderwijs gericht is op ontwikkeling van sociale en maatschappelijke
competenties blijkt uit aandacht van de school voor de competenties die de leerling
in staat stellen deel uit te maken van en bij te dragen aan de pluriforme, democratische
samenleving. De school kan hier eigen keuzes maken. Daarnaast zijn er de kerndoelen
op het sociale en maatschappelijke domein. Scholen geven bij de vormgeving van aanbod
en aanpak blijk van inzicht in de leerlingenpopulatie en de leefwereld van de leerlingen.
Ad 4) Standaarden Pedagogisch-didactisch handelen, Veiligheid en Schoolklimaat (OP3,
VS1, VS2):
De inspectie stelt vast of het bestuur zorg draagt voor een schoolklimaat dat in overeenstemming
is met de basiswaarden, waarin leerlingen oefenmogelijkheden wordt geboden en voor
een veilig, inclusief schoolklimaat waarin allen zich geaccepteerd voelen. Of wordt
gezorgd voor bedoeld schoolklimaat blijkt uit uitvoering van beleid waardoor het bestuur
daarin inzicht heeft en zo nodig verbeteringen realiseert. Of het schoolklimaat in
overeenstemming is met basiswaarden blijkt uit het voorleven van basiswaarden en de
afwezigheid van strijdigheid met basiswaarden. Of het schoolklimaat leerlingen oefenmogelijkheden
biedt, blijkt uit situaties waarin leerlingen worden gestimuleerd met basiswaarden
te oefenen. Of sprake is van een veilig, inclusief schoolklimaat blijkt uit informatie
die inzicht geeft in de mate waarin leerlingen en personeel zich geaccepteerd voelen.
Via de standaarden voor kwaliteitszorg van bestuur en school (standaarden SKA1-3;
BKA1-3) beoordeelt de inspectie tenslotte of het onderwijs aan de wettelijke eisen
voldoet en het bestuur haar zorgplicht hieromtrent realiseert (standaarden SKA1-3;
BKA1-3).
B. Basiswaarden van de democratische rechtsstaat
Bevordering van basiswaarden vormt een belangrijk aspect van de wettelijke burgerschapsopdracht.
Basiswaarden van de democratische rechtsstaat (hierna: basiswaarden) weerspiegelen
de algemene, breed erkende essentiële waarden waarop onze democratische manier van
samenleven is gebaseerd. Ze zijn breed gelegitimeerd, verankerd in de nationale en
internationale rechtsorde en neergelegd in onder meer de Nederlandse Grondwet en de
Universele Verklaring van de Rechten van de Mens. Basiswaarden zijn kort gezegd basale,
minimale en breed onderschreven waarden die de democratische rechtsstaat schragen.
De basiswaarden waarom het in het onderwijs gaat, zijn vastgelegd en uitgewerkt in
het wettelijk kader in de gewijzigde burgerschapsopdracht in de onderwijswetten voor
funderend onderwijs (Gewijzigd voorstel van wet, 17 november 2020. Tweede Kamer der
Staten-Generaal, vergaderjaar 2020-2021, 35 352 nr. 2; memorie van toelichting en
Nota naar aanleiding van het verslag, Tweede Kamer der Staten-Generaal, vergaderjaar
2019-2020, 35 352 nr. 3 en nr. 6). Die uitwerking vormt het (hiertoe begrensde) uitgangspunt
voor het inspectietoezicht op basiswaarden. De navolgende uitwerking en formuleringen
zijn aan dit wettelijk kader ontleend.
Basiswaarden van de democratische rechtsstaat
Het respect voor de menselijke waardigheid zonder onderscheid des persoons staat aan
de basis van de drie basiswaarden van de democratische, pluriforme en Nederlandse
rechtsstaat: vrijheid, gelijkwaardigheid en solidariteit. De basiswaarde vrijheid
wordt bevorderd door aandacht voor vrijheid van meningsuiting en autonomie. Gelijkwaardigheid
wordt bevorderd in de vorm van het gelijkheidsbeginsel en het afwijzen van discriminatie.
Solidariteit wordt bevorderd door verdraagzaamheid, begrip en verantwoordelijkheidsbesef
en het afwijzen van onverdraagzaamheid.
Dit betekent dat scholen aandacht besteden aan vrijheid van meningsuiting, het gelijkheidsbeginsel,
begrip, verdraagzaamheid, het afwijzen van onverdraagzaamheid en discriminatie, en
autonomie en verantwoordelijkheidsbesef. Deze elementen vormen in de onderwijspraktijk
de minimale kern waaraan een school moet voldoen bij de bevordering van respect voor
en de kennis van basiswaarden.
De burgerschapswet creëert geen nieuwe basiswaarden. Ook onder de eerdere wettelijke
opdracht was sprake van bevordering van deze basiswaarden. Wel is het gewicht daarvan
groter geworden. In aansluiting bij deze wettelijke kaders en ter bevordering van
de continuïteit voor onderwijspraktijk en inspectietoezicht wordt in de op praktijk
gerichte operationalisering uitsluitend uitgegaan van de volgende uitwerkingen. Deze
uitwerkingen zijn gericht op concrete toepassing in de dagelijkse schoolpraktijk en
geformuleerd op voor alle betrokkenen (inclusief leerlingen) toegankelijke wijze:
-
• Vrijheid van meningsuiting betekent dat je mag zeggen of schrijven wat je denkt of
tegen de opvatting van anderen in mag gaan. Iedereen mag dus ook zijn of haar geloof
uitdragen, of zijn of haar mening aan anderen voorhouden. Daarbij moet je je wel houden
aan de wet.
-
• Het gelijkheidsbeginsel (ook wel gelijkheid of gelijkwaardigheid genoemd) betekent
dat mensen van gelijke waarde zijn. Daarbij maakt het niet uit wat je denkbeelden
zijn of wat je gelooft. Je hoeft niet te vinden dat die denkbeelden of gebruiken zelf
waardevol zijn, maar wel dat mensen met andere denkbeelden en gebruiken niet minder
waard zijn dan jij of dan jouw groep.
-
• Begrip voor anderen betekent dat je probeert te begrijpen waarom mensen of groepen
bepaalde denkbeelden of gebruiken hebben: wat is de achtergrond daarvan en waarom
is dat belangrijk voor een ander?
-
• Verdraagzaamheid (ook wel tolerantie genoemd) betekent dat je de mening of het gedrag
van een ander accepteert, ook al ben je het er helemaal niet mee eens. En het betekent
ook dat je iedereen de ruimte wilt geven om zo’n mening of zulk gedrag te hebben.
Natuurlijk moet iedereen zich daarbij wel houden aan de wet.
-
• Afwijzen van onverdraagzaamheid: onverdraagzaamheid (ook wel intolerantie genoemd)
is het tegenovergestelde van tolerantie. Het betekent dat je vindt dat andere mensen
of groepen, dingen waar jij het niet mee eens bent niet zouden mogen denken of doen;
en dat je het niet nodig vindt dat ieder de ruimte krijgt om zo’n mening of zulk gedrag
te hebben.
-
• Afwijzen van discriminatie: discriminatie betekent dat mensen of groepen bij anderen
achtergesteld worden of dat je vindt dat er voor mensen met andere denkbeelden of
gebruiken niet zoveel ruimte hoeft te zijn of dat die denkbeelden of gebruiken misschien
zelfs verboden moeten worden.
-
• Autonomie betekent dat iedereen zelf kan bepalen wie hij/zij wil zijn en hoe hij/zij
zijn/haar leven wil leiden. Iedereen is dus bijvoorbeeld vrij om zelf te bepalen welke
denkbeelden of welk geloof voor hem/haar belangrijk zijn/is. Daarbij moet je je wel
houden aan de wet.
-
• Verantwoordelijkheidsbesef betekent dat mensen verantwoordelijkheid willen nemen voor
wat ze zeggen en doen (en wat ze niet zeggen en doen) en dat ze daarbij rekening willen
houden met wat dat voor anderen betekent. Daarbij is vooral belangrijk dat je probeert
anderen niet te schaden en dat je de samenleving en de democratie wilt helpen om goed
te functioneren. Hoe je dat doet, mag iedereen zelf weten.
Reikwijdte
Actieve bevordering van de basiswaarden van de democratische rechtsstaat neemt binnen
de wettelijke opdracht een centrale plaats in. Van scholen wordt verwacht dat zij
werken aan borging en overdracht van de basiswaarden. Ten overvloede zij daarbij opgemerkt
dat uit deze opdracht ook volgt dat onderwijs of handelen van de school niet in strijd
met basiswaarden kan zijn. Goed burgerschapsonderwijs sluit aan bij de leefwereld
van leerlingen en de interesses, problemen en risico’s die hiermee gepaard gaan. Uitgangspunt
bij het toezicht is dat scholen blijk geven van inzicht in hun leerlingenpopulatie
en hun leefwereld en dit, indien nodig, vertalen naar het onderwijs. Verder is van
belang dat basiswaarden structureel onderdeel zijn van de schoolcultuur en dat deze
daarmee in overeenstemming is. De inspectie ziet toe op de naleving daarvan via de
zorg van het bestuur voor een schoolcultuur waarin alle betrokkenen basiswaarden als
centrale spelregels hanteren en voorleven en voor een omgeving waarin leerlingen worden
gestimuleerd actief te oefenen met de omgang met basiswaarden.
Bijlage 4. Onderzoekskader 2021 voor het toezicht op het middelbaar beroepsonderwijs
Versie per 1 augustus 2023
Inhoud
Samenvatting
|
1
|
Inleiding
|
|
|
1.1
|
Inleiding
|
|
1.2
|
Waar houden we toezicht op?
|
|
1.3
|
Begripsbepalingen
|
|
1.4
|
Niveaus in het toezicht
|
|
1.5
|
Werking en evaluatie
|
2
|
Visie en uitgangspunten voor het toezicht
|
|
2.1
|
Inleiding
|
|
2.2
|
Visie
|
|
2.3
|
Uitgangspunten voor het toezicht
|
|
|
2.3.1
|
Verbeteren stelselkwaliteit
|
|
|
2.3.2
|
Verantwoordelijkheid bij besturen
|
|
|
2.3.3
|
Waarborgen
|
|
|
2.3.4
|
Stimuleren
|
|
|
2.3.5
|
Proportionaliteit en maatwerk
|
3
|
Stelseltoezicht
|
|
3.1
|
Inleiding
|
|
3.2
|
Stelselkwaliteit en stelseltoezicht
|
|
|
3.2.1
|
Een stelsel van onderwijsvoorzieningen
|
|
|
3.2.2
|
Stelseltoezicht
|
|
3.3
|
Raamwerk voor stelselkwaliteit
|
4
|
Waarderingskader besturen
|
|
4.1
|
Inleiding
|
|
4.2
|
Opbouw van het kader
|
|
4.3
|
Kwaliteitsgebied en standaarden
|
5
|
Waarderingskader opleidingen
|
|
5.1
|
Inleiding
|
|
5.2
|
Opbouw van het kader
|
|
5.3
|
Kwaliteitsgebieden en standaarden
|
|
5.4
|
Overige wettelijke vereisten
|
6
|
Oordelen en waarderen
|
|
6.1
|
Inleiding
|
|
6.2
|
Stimuleren op stelselniveau
|
|
6.3
|
Oordelen en waarderen standaarden bestuur en opleidingen
|
|
6.4
|
Oordelen en waarderen op bestuursniveau
|
|
6.5
|
Oordelen en waarderen op opleidingsniveau
|
|
|
6.5.1
|
Eindoordeel zeer zwak
|
|
|
6.5.2
|
Normering bij niet te beoordelen resultaten
|
|
6.6
|
Oordeelsvorming
|
|
|
6.6.1
|
Beoordelen naleving deugdelijkheidseisen
|
|
|
6.6.2
|
Waarderen van ambities
|
|
|
6.6.3
|
Omgeving van bestuur en opleiding
|
7
|
Werkwijze toezicht
|
|
7.1
|
Inleiding
|
|
7.2
|
Stelseltoezicht
|
|
|
7.2.1
|
Werkwijze van het stelseltoezicht
|
|
|
7.2.2
|
Monitoring en analyse van ontwikkelingen
|
|
|
7.2.3
|
Agenderen en interveniëren
|
|
7.3
|
Toezicht op besturen en opleidingen
|
|
|
7.3.1
|
Werkwijze toezicht op besturen en opleidingen
|
|
|
7.3.2
|
Proportionaliteit en maatwerk
|
|
|
7.3.3
|
Jaarlijkse prestatie- en risicoanalyse
|
|
7.4
|
Toezichtsactiviteiten bij besturen en opleidingen
|
|
|
7.4.1
|
Vierjaarlijks onderzoek bestuur en opleidingen
|
|
|
7.4.2
|
Onderzoeken op opleidingsniveau
|
|
|
7.4.3
|
Onderzoeken specifiek gericht op financieel beheer
|
|
|
7.4.4
|
Overige toezichtsactiviteiten
|
|
7.5
|
Vervolgtoezicht, intensivering en sancties
|
|
|
7.5.1
|
Vervolgtoezicht bij herstelperiode
|
|
|
7.5.2
|
Escaleren
|
8
|
Communicatie en rapportage
|
|
8.1
|
Inleiding
|
|
8.2
|
Communicatie
|
|
8.3
|
Rapportage
|
|
|
8.3.1
|
Stelselniveau
|
|
|
8.3.2
|
Bestuursniveau
|
|
|
8.3.3
|
Opleidingsniveau
|
|
8.4
|
Openbaarmaking, zienswijze en bezwaar
|
9
|
Specifieke toepassingen van het onderzoekskader
|
|
9.1
|
Inleiding
|
|
9.2
|
Niet-bekostigd mbo
|
|
|
9.2.1
|
Inleiding
|
|
|
9.2.2
|
Aanpassingen waarderingskader en normering
|
|
|
9.2.3
|
Werkwijze
|
|
9.3
|
Toezicht op vavo en particuliere zelfstandige exameninstellingen (B2-scholen)
|
|
|
9.3.1
|
Inleiding
|
|
|
9.3.2
|
Aanpassingen waarderingskader en normering
|
|
|
9.3.3
|
Werkwijze
|
|
|
9.3.4
|
Werkwijze start kwaliteitsonderzoek
|
|
9.4
|
Overige educatie
|
|
|
9.4.1
|
Inleiding
|
|
|
9.4.2
|
Aanpassingen waarderingskader en normering
|
|
|
9.4.3
|
Werkwijze start kwaliteitsonderzoek
|
|
9.5
|
Doorlopende leerroutes vmbo-mbo
|
|
|
9.5.1
|
Inleiding
|
|
|
9.5.2
|
Aanpassingen waarderingskader en normering
|
|
|
9.5.3
|
Werkwijze
|
|
9.6
|
Onderwijs in Caribisch Nederland
|
|
|
9.6.1
|
Inleiding
|
|
|
9.6.2
|
Aanpassing waarderingskader en normering
|
|
|
9.6.3
|
Werkwijze
|
|
9.7
|
Het samenwerkingscollege
|
|
|
9.7.1
|
Inleiding
|
|
|
9.7.2
|
Aanpassing waarderingskader en normering
|
|
|
9.7.3
|
Werkwijze
|
|
9.8
|
Zelfstandige exameninstellingen
|
|
|
9.8.1
|
Aanpassing waarderingskader en normering
|
|
|
9.8.2
|
Werkwijze
|
Bijlage 1 Normering en beoordeling onderwijsresultaten
|
Bijlage 2 Waarderingskader niet-bekostigd mbo
|
Bijlage 3 Waarderingskader vavo en particuliere zelfstandige exameninstellingen (B2)
|
Bijlage 4 Waarderingskader overige educatie
|
Bijlage 5 Waarderingskader doorlopende leerroutes vmbo-mbo
|
Bijlage 6 Waarderingskader middelbaar beroepsonderwijs Caribisch Nederland
|
Bijlage 7 Uitwerking basiswaarden
|
Samenvatting
Inleiding
Toezicht vereist actualisatie en continue verbetering om effectief te zijn en te blijven.
Op basis van evaluaties, ervaringen en actuele ontwikkelingen heeft de Inspectie van
het Onderwijs daarom het Onderzoekskader 2017 aangepast. Het vernieuwde toezicht dat toen in werking trad, nam de verantwoordelijkheid van
besturen voor de kwaliteit van hun scholen en opleidingen als uitgangspunt. Die ontwikkeling
zetten we (hiermee wordt in dit document de inspectie bedoeld) door en wordt met dit
aangepaste kader verder verstevigd.
In het onderzoekskader is beschreven hoe het toezicht op het onderwijs is ingericht.
Het omvat het waarderingskader op grond waarvan we oordelen en waarderen en omschrijft
de werkwijze daarvoor.
Visie
Centraal in het toezicht op het onderwijs staan de belangen van de leerlingen en studenten.
Het doel is het stelsel zo te laten functioneren dat het voorziet in de bagage die
voor leerlingen en studenten nu en in hun verdere onderwijsloopbaan en leven essentieel
is. Iedereen heeft recht op onderwijs van voldoende kwaliteit en moet erop kunnen
vertrouwen dat het onderwijs op een school of opleiding op orde is. Onze missie, ‘Effectief
toezicht voor beter onderwijs’, sluit daarop aan. In ons toezicht waarborgen we de
kwaliteit van het onderwijs en stimuleren we de verbetering ervan.
Onze missie wordt gedragen door vijf uitgangspunten. De uitgangspunten hangen met
elkaar samen en borduren op elkaar voort. Met elk uitgangspunt afzonderlijk, maar
vooral in die samenhang beoogt het toezicht bij te dragen aan de verbetering van de
kwaliteit van het onderwijsstelsel. Daarnaast sluit het toezicht aan bij de verantwoordelijkheid
die besturen hebben voor het onderwijs, bewaakt het in aanvulling daarop de basiskwaliteit
(waarborgen) en wil het beter onderwijs bevorderen (stimuleren). We bepalen de intensiteit
van het toezicht per bestuur (proportionaliteit) en houden bij de uitvoering rekening
met de organisatiekenmerken en omstandigheden waarin het bestuur opereert (maatwerk).
Toezicht op de kwaliteit van het onderwijs richt zich op drie niveaus, die voortvloeien
uit onze wettelijke opdracht(en): op het stelsel, op besturen en op hun scholen. Hierna
wordt per niveau toegelicht hoe het toezicht is ingericht.
Toezicht op het onderwijsstelsel
Toezicht op de kwaliteit van het onderwijs richt zich op de context waarbinnen besturen
en hun scholen hun werk doen: we spreken dan over het onderwijsstelsel als geheel.
Voor de werking en de kwaliteit van het stelsel beschouwen we onderdelen ervan en
de verbanden daartussen. We geven daarmee invulling aan de reflectieve functie van
het toezicht: vanwege onze wettelijke taak op stelselniveau reflecteren we op de kwaliteit
van het stelsel.
Het stelseltoezicht gaat uit van het belang dat de samenleving als geheel heeft bij
het onderwijs: het publieke belang. Als onderdeel daarvan geven we in het toezicht
aandacht aan specifieke kansen en bedreigingen, specifieke onderdelen van het stelsel
of groepen leerlingen. Als toezichthouder moeten we daarom weten hoe het onderwijs
zich ontwikkelt en, als er iets niet goed loopt, de samenleving informeren. De kernfuncties
van het onderwijs (kwalificatie, socialisatie en allocatie, waaronder selectie en
gelijke kansen) nemen we in ons toezicht als uitgangspunt voor de omschrijving van
de kwaliteit van het onderwijsstelsel.
Stelseltoezicht was al onderdeel van het toezicht van de inspectie, maar nieuw is
dat we de kwaliteit hebben gedefinieerd in een raamwerk. Dat is geen kader waarmee
we een individueel bestuur of een individuele school of opleiding beoordelen of waarderen,
het is een raamwerk om het onderwijs als geheel te beschouwen. Het biedt sturing en
focus voor het krijgen van zicht op trends en knelpunten in het stelsel. Op basis
daarvan agenderen we de risico’s en interveniëren we, op het niveau van het stelsel,
wanneer dat vanuit de stimulerende functie van het toezicht passend of nodig is.
We duiden en waarderen jaarlijks in ‘De Staat van het Onderwijs’ hoe het met de kernfuncties
en voorwaarden van het onderwijsstelsel is gesteld. Daarnaast maken we vaak aparte
themarapporten.
Toezicht op het bestuur en zijn opleidingen
Besturen zijn ervoor verantwoordelijk dat het onderwijs op hun scholen en opleidingen
van voldoende kwaliteit is en dat het financieel beheer op orde is. Door het aangepaste
onderzoekskader worden besturen daarnaast nog nadrukkelijker gestimuleerd om na te
denken over hun eigen ambitie. Elke vier jaar onderzoekt de inspectie in het ‘Vierjaarlijks
onderzoek bij bestuur en opleidingen’ de mate waarin het bestuur deze verantwoordelijkheid
neemt en of de (be)sturing op de kwaliteit van de scholen op orde is.
We beoordelen de kwaliteit van de besturing in het kwaliteitsgebied Besturing, kwaliteitszorg
en ambitie. De kern van het kwaliteitsgebied is dat het bestuur zorgt voor besturing
van de onderwijskwaliteit op de scholen en voor een goede organisatie en kwaliteitscultuur.
Uit het oordeel op dit kwaliteitsgebied blijkt of het bestuur in staat is om met zijn
(be)sturing de kwaliteit en het financieel beheer van het onderwijs op de scholen
te waarborgen en verder te ontwikkelen. Wat nieuw is, is dat het financieel beheer
integraal onderdeel van de standaarden in dit kwaliteitsgebied is.
Om te onderzoeken in hoeverre de besturing door het bestuur op orde is, ondernemen
we onderzoeksactiviteiten op bestuurs- en school/opleidingsniveau die we vooraf vastleggen
in een onderzoeksplan. Met verificatie-activiteiten toetsen we bij besturen en scholen
in hoeverre het bestuur zicht heeft op de kwaliteit van zijn onderwijs, het financieel
beheer en hoe het bestuur daarop stuurt. Zo spreken we onder andere met de medezeggenschapsraad
of studentenraad en het interne toezicht. Daarnaast voeren we activiteiten op scholen
uit, zoals het voeren van gesprekken met leerlingen of studenten, ouders en schoolleiders
of management van de opleiding, of het afleggen van lesbezoeken. Ook kunnen we een
risico-onderzoek of een onderzoek naar de waardering Goed uitvoeren. Het onderzoek
leidt tot een oordeel of waardering per standaard. Op basis van de beslisregels beoordelen
we de besturing ook op het niveau van het gehele kwaliteitsgebied. Dit laatste is
voor sommige sectoren nieuw ten opzichte van 2017. De waardering Goed kunnen we zowel
op het niveau van de standaard als op het niveau van het kwaliteitsgebied toekennen
als het bestuur niet alleen voldoet aan de deugdelijkheidseisen, maar ook ambities
realiseert die daarboven uitstijgen. Het rapport van het onderzoek, inclusief de oordelen
en waarderingen, maken we openbaar via onze website.
Afhankelijk van de kwaliteit van de besturing en eventuele tekortkomingen bepalen
we het vervolgtoezicht. Er kan gekozen worden om het toezicht te intensiveren of juist
minder intensief te laten zijn. Dit vervolgtoezicht kan uitgevoerd worden door het
bestuur of door de inspectie. Daarnaast is het mogelijk dat er een tussentijds onderzoek
plaatsvindt, als dit op basis van bepaalde informatie, zoals signalen of financiële
kengetallen, nodig blijkt. Bij een bestuur dat er niet in slaagt zijn besturing op
(delen van) de kwaliteit van scholen te waarborgen, voeren wij zelf (delen van) het
tussentijds onderzoek uit.
Toezicht op individuele opleidingen
Het bestuur is verantwoordelijk voor de kwaliteit van het onderwijs op zijn scholen
of opleidingen, waarbinnen schoolleiders of het management van opleidingen hun verantwoordelijkheid
voor de sturing van de kwaliteit op school of opleiding vormgeven. De waarborgfunctie
van de inspectie sluit daarop aan. Deze waarborgfunctie wordt versterkt door meer
en beter gebruik te maken van signalen en andere gegevens en informatie, waaronder
opleidingseigen informatie. Het toezicht op individuele opleidingen is daarmee ook
aanvullend op wat het bestuur zelf uitvoert en waarover het bestuur zich verantwoordt.
Naast verificatie-activiteiten op opleidingen waar we onderdelen van de kwaliteit
onderzoeken, is het mogelijk dat we op het niveau van een opleiding op (een selectie
van) standaarden oordelen geven of een waardering uitspreken. Dit doen we bij een
onderzoek naar risico’s en bij een onderzoek naar de waardering Goed. Wanneer wij
risico’s signaleren, voeren wij (afhankelijk van de aard van de risico’s) het onderzoek
op de opleiding geheel of gedeeltelijk uit. Dit kan zowel binnen als buiten het vierjaarlijks
onderzoek plaatsvinden. Op verzoek van het bestuur kunnen we tevens een onderzoek
naar de waardering Goed uitvoeren indien het bestuur onderbouwt waarom de betreffende
opleiding de waardering Goed verdient.
Wanneer we een onderzoek naar risico’s of naar de waardering Goed uitvoeren, gebruiken
we standaarden uit het waarderingskader voor opleidingen. We beoordelen standaarden
binnen de kwaliteitsgebieden Onderwijsproces, Veiligheid en schoolklimaat, Onderwijsresultaten
en Sturen, kwaliteitszorg en ambitie. De standaarden krijgen een oordeel of waardering. Daarnaast kan een opleiding, op
basis van een beslisregel, het eindoordeel Zeer zwak, Onvoldoende, Voldoende (basiskwaliteit)
of de waardering Goed krijgen. De oordelen en/of waarderingen, die vaak onderdeel
zijn van het rapport van het vierjaarlijks onderzoek, maken we openbaar via onze website.
Net zoals bij besturen is ook op opleidingen vervolgtoezicht mogelijk bij tekortkomingen
en bij het oordeel Onvoldoende of Zeer zwak. Ook bij scholen is het, zoals hierboven
aangegeven, mogelijk dat we tussentijds een onderzoek naar risico’s uitvoeren, bijvoorbeeld
bij ernstige signalen. De intensiteit van het vervolgtoezicht hangt net als bij besturen
af van de kwaliteit van het bestuur. We gaan er namelijk van uit dat het bestuur er
in eerste instantie zelf voor zorgt dat er effectieve maatregelen worden getroffen.
Een laatste type onderzoek waarbij we scholen bezoeken, is het themaonderzoek. De
uitkomsten van themaonderzoeken brengen we op verschillende manieren onder de aandacht
van besturen, scholen en de samenleving.
Afsluiting
Hierboven is het toezicht op het funderend onderwijs en het middelbaar beroepsonderwijs
beschreven. Voor elke sector is een specifiek onderzoekskader gemaakt op basis van
de relevante wet- en regelgeving en de ontwikkelingen in de sector. Daarnaast zijn
er specifieke toepassingen van en uitzonderingen op het reguliere onderzoekskader,
zoals bij de samenwerkingsverbanden voor passend onderwijs en bij onderwijssoorten
en voorzieningen waarvoor specifieke wet- en regelgeving geldt.
In het onderzoekskader is beschreven hoe het toezicht is vormgegeven en wat de inspectie
verwacht van het onderwijs. Uiteindelijk begint de verantwoordelijkheid voor beter
onderwijs voor alle leerlingen en studenten op de school en opleiding zelf. Het bestuur
kan scholen en opleidingen daarin activeren en dit borgen. De inspectie zal hierop
toezien, zo nodig ingrijpen en verdere kwaliteitsverbetering stimuleren.
1. Inleiding
1.1. Inleiding
Het onderwijs verandert voortdurend door nieuwe ontwikkelingen in de samenleving.
Daarom is het nodig het toezicht op (de kwaliteit van) het onderwijs regelmatig aan
te passen. In 2017 is het toezicht vernieuwd. Sinds die tijd is de verantwoordelijkheid
van besturen voor de kwaliteit van hun opleidingen het uitgangspunt voor het toezicht.
In het toezicht op het onderwijs in Nederland gaat het om de leerlingen en studenten.
De inspectie heeft inmiddels enkele jaren ervaring opgedaan met het onderzoekskader
van 2017. Na evaluatie stellen we het toezicht bij. Dit doen we niet alleen op grond
van de opgedane ervaringen, maar ook op basis van actuele ontwikkelingen, verbetersuggesties
vanuit het onderwijsveld en aanpassingen in beleid en wet- en regelgeving. In het
voorliggende onderzoekskader zijn deze bijstellingen verwerkt. Hierin gaan we uit
van de wettelijke taken van de inspectie en de voorschriften in wet- en regelgeving
zoals deze voor de desbetreffende sectoren gelden. Daarnaast zijn de uitgangspunten
voor het toezicht, zoals al geformuleerd in het Onderzoekskader 2017, verder verankerd
in dit herziene onderzoekskader.
Het door de minister vastgestelde Onderzoekskader 2021 (hierna: onderzoekskader) van
de Inspectie van het Onderwijs (hierna: inspectie) beschrijft hoe het toezicht op
het middelbaar beroepsonderwijs is ingericht. Het onderzoekskader omvat het kader,
op grond waarvan we oordelen en waarderen, en de werkwijze. Het onderzoekskader is
bedoeld om de werkwijze van de inspectie voor anderen inzichtelijk te maken en het
toezicht transparant uit te voeren.
In dit eerste hoofdstuk beschrijven we de wettelijke basis van het onderzoekskader
en geven we de belangrijke begrippen in het toezicht weer. In hoofdstuk 2 gaan we
in op de visie en de uitgangspunten voor ons toezicht. Daarna volgt in hoofdstuk 3
de invulling van het stelseltoezicht en in de hoofdstukken 4 en 5 de waarderingskaders
voor het toezicht op bestuurs- en opleidingsniveau. Vervolgens beschrijven we hoe
we tot oordelen en waarderingen komen (hoofdstuk 6), onze werkwijze (hoofdstuk 7)
en communicatie (hoofdstuk 8). Tot slot geven we een overzicht van onderwijsvoorzieningen
waarvoor specifieke wetgeving geldt en waar het waarderingskader en de werkwijze afwijken
(hoofdstuk 9). Deze afwijkende waarderingskaders zijn te vinden in de bijlagen.
1.2. Waar houden we toezicht op?
In de Wet op het onderwijstoezicht (WOT) staat in artikel 3, eerste lid, onder meer dat de inspectie toeziet op de naleving van de onderwijswet- en regelgeving,
de taak heeft om de ontwikkeling van het onderwijs en de kwaliteit daarvan te bevorderen,
en de taak heeft om de financiële rechtmatigheid, doelmatigheid en continuïteit te
beoordelen en bevorderen.
Het onderzoekskader heeft betrekking op alle besturen en opleidingen die onderwijs
verzorgen op basis van de onderwijswetten, zoals in onderstaand tekstkader weergegeven. Daarnaast houdt de inspectie toezicht op de besturen van samenwerkingsverbanden passend
onderwijs. Besturen, scholen, opleidingen en besturen van samenwerkingsverbanden zijn
onze objecten van toezicht.
1 We doelen hier op de taak van de inspectie zoals bedoeld in artikel 3, eerste lid, sub c, WOT.
1.3. Begripsbepalingen
Hieronder definiëren we een aantal begrippen die belangrijk zijn voor het toezicht.
Toezicht
De activiteiten van de inspectie, ten aanzien van scholen en samenwerkingsverbanden,
die redelijkerwijs voortvloeien uit de taken op grond van artikel 3 van de WOT.
Besturen
Onder het begrip ‘bestuur’ wordt volgens artikel 1, onderdeel k, van de Wet op het onderwijstoezicht (WOT) verstaan het bevoegd gezag in de zin van een onderwijswet.
Deugdelijkheidseisen
Deugdelijkheidseisen zijn bij of krachtens de wet geregelde algemene kwaliteitsnormen,
gericht aan besturen. Deugdelijkheidseisen hebben betrekking op de onderwijskwaliteit
(in ruime zin) en het financieel beheer.
Waarborgen
Vanuit de waarborgfunctie van het toezicht ziet de inspectie erop toe dat de bij of
krachtens een onderwijswet gegeven voorschriften (de deugdelijkheidseisen) worden
nageleefd. Dit gaat over wat het bestuur en de opleiding moeten. Een opleiding die
niet voldoet aan die voorschriften, biedt onderwijs van onvoldoende kwaliteit. Onvoldoende
onderwijskwaliteit en/of onvoldoende financieel beheer kan leiden tot vervolgtoezicht
en sancties.
Stimuleren
Vanuit de stimuleringsfunctie onderzoekt de inspectie hoe eigen ambities bijdragen
aan (de continue en duurzame verbetering van) de onderwijskwaliteit. Hiermee bevorderen
we de kwaliteit op het niveau van opleidingen, besturen en zo ook het stelsel. Eigen
ambities hebben betrekking op de ambities en doelen die een bestuur/opleiding zichzelf
stelt.
Interventies
Bij alle handelingen die we ondernemen, spreken we van interventies. We onderscheiden:
-
– interventies vanuit onze waarborgfunctie: het gaat dan om het naleven van de wet;
-
– interventies vanuit onze stimuleringsfunctie: gericht op de eigen ambities van bestuur
en opleidingen;
-
– interventies op stelselniveau: het agenderen van stelselproblemen.
Stelseltoezicht
Het beschouwen van de werking van het stelsel noemen we de reflectieve functie van
het toezicht, oftewel stelseltoezicht.
1.4. Niveaus in het toezicht
We onderscheiden verschillende niveaus in het toezicht: onderwijsstelsel, besturen
en opleidingen.
Onderwijsstelsel
Omdat de kwaliteit van het onderwijsstelsel als geheel meer is dan de optelsom van
de kwaliteit van de besturen en opleidingen, richten we ons op de werking van het
onderwijsstelsel. Vraagstukken overstijgen in toenemende mate de reikwijdte van individuele
scholen, opleidingen en besturen en vergen, om deze het hoofd te bieden, bredere samenwerking.
We definiëren het onderwijsstelsel als het geheel van scholen, instellingen, besturen,
schooltypen en opleidingen. Als inspectie kijken we wat daarin goed gaat en waar zich
knelpunten voordoen. Deze knelpunten analyseren en agenderen we op landelijk en regionaal
niveau. Het beschouwen van de werking van het stelsel als geheel noemen we de reflectieve
functie van het toezicht. De Staat van het Onderwijs is daarvan een voorbeeld.
Besturen
Besturen zijn ervoor verantwoordelijk dat het onderwijs van hun opleidingen van voldoende
kwaliteit is. En ook zijn zij ervoor verantwoordelijk dat het financieel beheer op
orde is. In het toezicht gaan wij na of besturen hier zicht op hebben en of zij hieraan
sturing geven, zodat besturen waarborgen dat de studenten op hun opleidingen onderwijs
krijgen van voldoende kwaliteit.
Besturen vormen een belangrijk schakelpunt: door te werken aan de kwaliteit van hun
opleidingen dragen zij bij aan de werking en de kwaliteit van het onderwijsstelsel
als geheel. Zo moeten studenten, om zelfstandig te kunnen functioneren in de samenleving,
in staat worden gesteld om te kunnen slagen in het vervolgonderwijs en op de arbeidsmarkt.
Het onderwijs zorgt ervoor dat studenten de opleiding voldoende geletterd en gecijferd
en met de benodigde kennis en vaardigheden verlaten. Bovendien is het belangrijk dat
zij gelijke kansen krijgen op een passend aanbod, waarbij het geen verschil maakt
wie hun ouders zijn, waar zij vandaan komen of waar zij onderwijs volgen. Ook is het
belangrijk dat leerlingen en studenten zich als persoon ontwikkelen; het onderwijs
draagt eraan bij dat ze zichzelf en hun omgeving kennen en zelfstandig keuzes kunnen
maken. Zo leren zij ook zelf om bij te dragen aan de sociale samenhang in de samenleving.
Opleidingen
Samen met het bestuur streven opleidingen kwaliteitsdoelen en ambities voor het onderwijs
aan hun studenten na. In ons toezicht sluiten we aan bij de eigen informatie van de
opleiding daarover. Kernvragen voor de kwaliteit van het onderwijs zijn: leren studenten
genoeg, krijgen ze goed les en zijn ze veilig?
1.5. Werking en evaluatie
Dit onderzoekskader is van kracht met ingang van 1 augustus 2023. Het is overeenkomstig
artikel 13, derde lid, van de WOT bekendgemaakt in de Staatscourant en is gepubliceerd op de website van de Inspectie
van het Onderwijs en op www.wetten.nl.
Het onderzoekskader is vastgesteld op grond van artikel 13 van de WOT en is een beleidsregel als bedoeld in artikel 1:3, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap legt met dit onderzoekskader
de werkwijze van de inspectie vast met betrekking tot de uitoefening van haar onderzoekstaken
en -bevoegdheden. Ook is het onderzoekskader een wetsinterpreterende beleidsregel.
Bij de uitwerking van de deugdelijkheidseisen in het waarderingskader is uitgegaan
van een redelijke uitleg van de wet en de daarop gebaseerde lagere regelgeving. Over zowel de uitleg van wettelijke voorschriften als de werkwijze is overleg gevoerd
met het onderwijsveld conform artikel 13, tweede lid van de WOT.
Lopende afspraken en toezichtsinterventies, waaronder die op basis van het Onderzoekskader
2021 in de versie per 1 augustus 2022, blijven van kracht. (Herstel)onderzoeken die
ná 1 augustus 2023 starten worden uitgevoerd op basis van Onderzoekskader 2021 in de versie per 1 augustus 2023.
Wetsartikelen die op de dag van publicatie van dit kader in de Staatscourant nog niet
in werking zijn getreden, zijn tussen blokhaken ([]) geplaatst.
Vóór 1 januari 2025 evalueren we de werking en de effecten van het onderzoekskader.
Ervaringen met dit onderzoekskader en ontwikkelingen in de samenleving, in de verschillende
sectoren of in politiek en beleid kunnen leiden tot eerdere bijstelling van (delen
van) het onderzoekskader. In beginsel is de geldigheidsduur van het Onderzoekskader
2021 vier jaar.
Ieder jaar wordt het onderzoekskader in ieder geval geactualiseerd naar aanleiding
van wijzigingen in de wet- en regelgeving. Om zicht te hebben op ervaringen en ontwikkelingen
raadpleegt de inspectie periodiek het onderwijsveld.
2. Visie en uitgangspunten voor het toezicht
2.1. Inleiding
Beter onderwijs voor alle studenten, daar staan wij als inspectie voor. We gaan uit
van onderwijs in brede zin: het onderwijs óp school en ook op afstand door school.
In de wet staat aan welke eisen het onderwijs ten minste moet voldoen. Als inspectie
zien we erop toe dat deze basiskwaliteit, via besturen, wordt gewaarborgd: besturen
waarborgen de kwaliteit van de opleidingen, wij waarborgen op onze beurt de kwaliteit
van de sturing door besturen (het bestuurlijk handelen). Dit doen we door het beoordelen
van hun zicht op kwaliteit en op de sturing op kwaliteit die we van elk bestuur verwachten.
Waar nodig intensiveren we het toezicht op de besturen. Daarnaast stimuleren we besturen
en opleidingen om hun ambities waar te maken en om een hogere kwaliteit dan basiskwaliteit
te realiseren. Als inspectie willen we laten zien wat er goed gaat bij besturen, opleidingen
en ook in het onderwijsstelsel. We reflecteren dan ook op de werking van het stelsel
als geheel. In dit hoofdstuk beschrijven we onze visie op het toezicht (paragraaf 2.2).
Daarna beschrijven we de uitgangspunten die we in de uitvoering van het toezicht hanteren
(paragraaf 2.3).
2.2. Visie
Onderwijs vervult een belangrijke taak in de samenleving. Het onderwijs begeleidt
leerlingen en studenten naar vervolgonderwijs of werk, als werknemer of ondernemer.
Ook moet het onderwijs ervoor zorgen dat kinderen leren hoe zij als burger volwaardig
deel kunnen uitmaken van de samenleving. Om elke student daadwerkelijk in staat te
stellen te werken en mee te doen, geeft het onderwijs hun de benodigde kennis en vaardigheden
mee. Het is immers aan het onderwijs om de talenten van álle studenten tot bloei te
laten komen. Anders gezegd: het leren (kwalificatie), de vaardigheden aanleren om
mee te doen en bij te dragen aan de samenleving (socialisatie), en de weg vrijmaken
naar vervolgonderwijs en arbeidsmarkt (allocatie, waaronder selectie en gelijke kansen),
zijn de kernfuncties van het Nederlandse onderwijs.
Visie en missie
Iedereen heeft recht op onderwijs van voldoende kwaliteit. Elke dag zetten leraren,
besturen en andere professionals zich met dit doel in voor hun leerlingen en studenten.
Al deze inspanningen dragen bij aan de werking en daarmee de kwaliteit van het onderwijsstelsel
om zo een goede onderwijsloopbaan voor alle leerlingen en studenten te realiseren.
Onze missie, 'Effectief toezicht voor beter onderwijs', sluit daarop aan. In ons toezicht
waarborgen én stimuleren we de kwaliteit van het onderwijs. We richten ons daarbij
op de werking van het stelsel als geheel (stimuleren) en op besturen en hun scholen
en opleidingen (waarborgen en stimuleren). Besturen waarborgen de kwaliteit van hun
opleidingen en het onderwijs aan de studenten. De intensiteit van het toezicht en
het vervolgtoezicht stemmen we af op de mate waarin het bestuur de deugdelijkheidseisen
naleeft en de kwaliteit van zijn opleidingen waarborgt.
Alle besturen, scholen en opleidingen maken deel uit van het onderwijsstelsel en dragen
daarmee bij aan de werking ervan. Het beschouwen van de werking van het stelsel noemen
we de reflectieve functie van het toezicht, oftewel stelseltoezicht.
2.3. Uitgangspunten voor het toezicht
Onze missie, ‘Effectief toezicht voor beter onderwijs’, wordt gedragen door vijf uitgangspunten
(zie figuur 2.3a). De uitgangspunten hangen met elkaar samen en borduren op elkaar
voort. Met elk uitgangspunt afzonderlijk, maar vooral in die samenhang beoogt het
toezicht bij te dragen aan de verbetering van de kwaliteit van het onderwijsstelsel.
Daarnaast sluit het toezicht aan bij de verantwoordelijkheid die besturen hebben voor
het onderwijs, bewaakt het in aanvulling daarop de basiskwaliteit (waarborgen) en
wil het beter onderwijs bevorderen (stimuleren). We bepalen de intensiteit van het
toezicht per bestuur (proportionaliteit) en houden bij de uitvoering rekening met
de organisatiekenmerken en omstandigheden waarin het bestuur opereert (maatwerk).
We lichten de uitgangspunten hierna toe.
Figuur 2.3a Uitgangspunten voor het toezicht
2.3.1. Verbeteren stelselkwaliteit
Opleidingen en besturen maken onderdeel uit van het onderwijsstelsel. Het stelsel
vormt ook de context waarbinnen zij hun werk doen. Onder stelselkwaliteit verstaan
we de mate waarin alle besturen, scholen en opleidingen er samen met anderen in slagen
om voor alle leerlingen en studenten bij te dragen aan de realisatie van de kernfuncties
van het onderwijs. Zij zorgen er samen voor dat deze kernfuncties van onderwijs (kwalificatie,
socialisatie en allocatie, waaronder selectie en gelijke kansen) met succes én in
evenwicht gerealiseerd worden.
Stelseltoezicht (stimuleren) en het toezicht op besturen en opleidingen (stimuleren
en waarborgen) hangen met elkaar samen, elk met een eigen plaats in het toezicht.
Besturen en opleidingen zijn afzonderlijke objecten van toezicht. Het stelseltoezicht
richt zich vanuit een stimulerende en agenderende invalshoek vooral op de samenhang:
zowel de inspanningen van besturen, scholen, opleidingen en samenwerkingsverbanden
als andere zaken die meespelen bij de totstandkoming van de kernfuncties van het onderwijs,
zijn daarin belangrijk. We gebruiken de kernfuncties van het onderwijsstelsel om inhoud
te geven aan het stelseltoezicht. Dat kan leiden tot stimulerende interventies op
stelsel-, bestuurs- en opleidingsniveau.
De werking van het stelsel omvat dus meer dan de optelsom van de resultaten van het
toezicht op besturen en scholen en opleidingen. Daarom monitoren we ook de ontwikkelingen
op stelselniveau, bijvoorbeeld de mate waarin alle kinderen gelijke kansen krijgen
in het onderwijs. We onderzoeken en agenderen positieve voorbeelden en knelpunten
en kijken hoe we in afstemming met het onderwijsveld de kwaliteit van het stelsel
kunnen verhogen. Jaarlijks rapporteren we over de kwaliteit van het stelsel in ‘De
Staat van het Onderwijs’, een taak die ons in de Wet op het onderwijstoezicht (WOT) is toebedeeld. Ook bespreken we tijdens onderzoeken, in een open dialoog, met
besturen hoe zij met de opleidingen aan de kwaliteit van het stelsel bijdragen, zonder
dat dit tot oordelen of een waardering leidt. Bij opleidingen onderzoeken we via themaonderzoeken
ook thema’s die de kernfuncties raken. Dit alles samen noemen we stelseltoezicht.
2.3.2. Verantwoordelijkheid bij besturen
Onder ‘bestuur’ verstaan we het bevoegd gezag van een of meer opleidingen. Dit omvat
ook het interne toezicht. Omdat we besturen aanspreken op hun verantwoordelijkheid
voor de kwaliteit van het onderwijs op hun opleidingen, noemen we het toezicht bestuursgericht.
Besturen waarborgen de kwaliteit van hun opleidingen en het onderwijs aan de studenten.
In de uitoefening van hun taken zijn zij ervoor verantwoordelijk dat het onderwijs
op hun opleidingen van voldoende kwaliteit is en dat het financieel beheer deugdelijk
is.
Besturen hebben daarnaast een wettelijke verantwoordelijkheid voor passend onderwijs.
De kern daarvan is dat voor alle studenten met een specifieke onderwijsbehoefte zo
passend mogelijk onderwijs wordt gerealiseerd.
Wij zien erop toe dat besturen hun taken (het bewaken en bevorderen van de basiskwaliteit
en de continuïteit) voldoende uitvoeren. Gebeurt dat niet of in onvoldoende mate,
dan houden we verscherpt toezicht op het bestuur en de opleidingen. Dat maakt onderdeel
uit van onze waarborgfunctie. In aanvulling op dit bestuursgerichte toezicht, onderzoeken
en beoordelen we ook opleidingen als het besturen niet lukt de basiskwaliteit te realiseren.
Verder geeft het bestuur met het onderwijs ook invulling aan eigen ambities, waaronder
vaak ook ambities die de kernfuncties van het onderwijsstelsel raken. Daarop sluiten
we aan vanuit onze stimulerende rol.
2.3.3. Waarborgen
De samenleving moet erop kunnen vertrouwen dat leerlingen en studenten onderwijs volgen
dat van voldoende kwaliteit is. Temeer omdat er een leerplicht geldt voor leerlingen
tot 16 jaar en een kwalificatieplicht tot 23 jaar. De norm voor basiskwaliteit is dat besturen en opleidingen voldoen aan de deugdelijkheidseisen
voor de onderwijskwaliteit, de kwaliteitszorg en het financieel beheer. Deze eisen
hebben we in het waarderingskader voor besturen en opleidingen opgenomen (zie hoofdstuk
4 en 5).
Zo spreken we besturen die het onvoldoende lukt om de basiskwaliteit van hun opleidingen
te waarborgen, aan. Waarborgen zij de basiskwaliteit niet of onvoldoende, dan geven
wij het bestuur een of meerdere herstelopdrachten. Dat kan betekenen dat we ons dan
ook op opleidingen richten. Bij een of meerdere onvoldoendes op standaarden krijgen
opleidingen, na toepassing van de beslisregels, een eindoordeel Onvoldoende of Zeer
zwak. Waar nodig intensiveren we het toezicht.
2.3.4. Stimuleren
Naast ingrijpen waar het niet goed gaat, stimuleren we ook verdere ontwikkeling van
het onderwijs en de kwaliteit ervan. We doen dit op meerdere niveaus. Op stelselniveau
monitoren we met onderzoek en gegevensverzameling hoe de kernfuncties van het onderwijs
zich ontwikkelen. Als we hierin risico’s signaleren, agenderen we deze, passend bij
de urgentie ervan. We signaleren en agenderen belangrijke onderwerpen in bijvoorbeeld
‘De Staat van het Onderwijs’ en in themarapportages. Op stelselniveau geven we kansen
en mogelijkheden voor verbetering aan, waarmee we beogen het stelsel te stimuleren.
We brengen de uitkomsten en analyses van onderzoek op verschillende manieren en bij
verschillende betrokkenen onder de aandacht, om zo bij te dragen aan inzicht en oplossingen
voor gesignaleerde problemen. Soms is het belangrijk dat betrokkenen rondom een thema
samen in gesprek gaan. We brengen de uitkomsten ook onder de aandacht van besturen
en opleidingen door met hen in een open dialoog te bespreken of zij kansen zien om
bij te dragen aan het oplossen van een stelselknelpunt.
Naast stimuleren door aan te geven wat er beter kan, doen we dat ook door goede kwaliteit
zichtbaar te maken. We onderzoeken ook de kwaliteit van besturen en opleidingen die
boven basiskwaliteit uitstijgt. We kunnen daarvoor de waardering Goed toekennen. We
geven deze waardering op het moment dat een opleiding of bestuur niet alleen voldoet
aan de wettelijke vereisten, maar ook aanvullende ambities realiseert. Op verzoek
van het bestuur onderzoeken we of de onderwijskwaliteit van een opleiding de waardering
Goed kan krijgen. Ten slotte nemen we de (realisatie van de) ambities van het bestuur
mee in de onderzoeken en streven we ernaar om tijdens het uitvoeren van onze onderzoeken
en in de rapportage daarvan stimulerend te werk te gaan: we geven op een positieve
manier feedback en benoemen naast wat er beter moet of kan, ook wat er goed gaat.
2.3.5. Proportionaliteit en maatwerk
Besturen en opleidingen verschillen van elkaar. De kwaliteit die ze realiseren is
anders en ook kunnen ze anders georganiseerd zijn. De manier van ontwikkelen en hun
omstandigheden kunnen ook verschillend zijn. Wij sluiten daar in ons toezicht op aan:
de intensiteit van het toezicht bepalen we proportioneel in relatie tot de kwaliteit
van het bestuur. Daarnaast is de uitvoering van het onderzoek op maat, rekening houdend
met de kenmerken van het bestuur en de opleidingen. Zo komen we zo effectief mogelijk
tot een deugdelijk oordeel en beperken we de toezichtslast.
De samenleving verwacht dat besturen en opleidingen voldoen aan de basiskwaliteit.
Voor het toezicht is het belangrijk hoe effectief het bestuur is in het zorgen voor
basiskwaliteit op zijn opleidingen. Het gaat dan om de kwaliteit van het onderwijs,
om de wijze waarop de professionaliteit van de instelling en het bestuur is gewaarborgd,
om de mate van naleving van wettelijke voorschriften en om de financiële situatie
van de instelling. Naarmate een bestuur er beter in slaagt de kwaliteit van de opleidingen
te bewaken en te bevorderen, is het toezicht minder intensief. Dan ligt het accent
bijvoorbeeld meer op gesprekken over ambities over hun maatschappelijke opdracht en
vragen we het bestuur vanuit zijn zicht op de kwaliteit te rapporteren over kwaliteitsontwikkeling
en -verbetering. Indien dit aan de orde is, vragen we het bestuur ook over herstel
van tekortkomingen te rapporteren.
Wanneer een bestuur er minder of niet in slaagt de kwaliteit van opleidingen te realiseren,
intensiveren we het toezicht (proportioneel). We kunnen dan bijvoorbeeld in een kort
tijdsbestek meerdere onderzoeken naar onderwijskwaliteit uitvoeren of meerdere personen
of instanties binnen of rondom het bestuur bij het onderzoek betrekken.
In het kader van onze waarborgfunctie monitoren we jaarlijks de ontwikkeling en de
prestaties van een bestuur en de opleidingen. Op basis van eerder toezicht en kwaliteitsgegevens
die we hebben vanuit monitoring, houden we de kwaliteit van bestuur en opleidingen
in beeld. Dit is van belang voor de uitvoering van onze waarborgfunctie.
Bij de uitvoering van het (proportionele) toezicht stemmen we de onderzoeksactiviteiten
af op de omstandigheden van het bestuur. Dat is het maatwerk. Hoe we proportionaliteit
en maatwerk inzetten, beschrijven we in hoofdstuk 7. Dat hoofdstuk gaat over onze
werkwijze.
3. Stelseltoezicht
3.1. Inleiding
Toezicht op de kwaliteit van het onderwijs richt zich ook op de context waarbinnen
besturen en hun opleidingen hun werk doen. We spreken dan over het onderwijsstelsel
als geheel. Voor de werking en de kwaliteit van het stelsel beschouwen we onderdelen
ervan en de verbanden daartussen. We geven daarmee invulling aan de reflectieve functie
van het toezicht: vanwege onze wettelijke taak op stelselniveau, reflecteren we op
de kwaliteit van het stelsel. Uitkomsten daarvan gebruiken we voor stimulerende interventies
op stelsel-, bestuurs- en opleidingsniveau. In dit hoofdstuk geven we in een raamwerk
weer wat we verstaan onder stelselkwaliteit. Dit raamwerk is opgebouwd aan de hand
van de kernfuncties van het onderwijs.
In paragraaf 3.2 definiëren we eerst wat we verstaan onder stelselkwaliteit en stelseltoezicht.
We geven aan welke wettelijke taken daarbij van belang zijn. Paragraaf 3.3 bevat het
raamwerk voor stelselkwaliteit.
3.2. Stelselkwaliteit en stelseltoezicht
3.2.1. Een stelsel van onderwijsvoorzieningen
In Nederland zorgt de overheid voor de inrichting en het functioneren van een stelsel
van onderwijsvoorzieningen. We willen als samenleving dat studenten kennis en vaardigheden
opdoen die bij hun mogelijkheden en talenten passen, zodat zij kunnen bijdragen aan
de samenleving en de arbeidsmarkt. Goed onderwijs is essentieel om ervoor te zorgen
dat alle kernfuncties van het onderwijs gerealiseerd worden. Dit is nodig voor een
pluriforme samenleving. Onderdeel van goed onderwijs is dat álle studenten zich maximaal
kunnen ontwikkelen en gelijke kansen hebben. Het gaat erom dat ons onderwijsstelsel
goed werkt en er voor alle leerlingen en studenten in slaagt de kernfuncties van het
onderwijs te realiseren: kwalificatie, socialisatie en allocatie, waaronder selectie
en gelijke kansen.
Binnen het stelsel van onderwijsvoorzieningen is er sprake van wederzijdse afhankelijkheid:
onderwijssectoren zijn nauw met elkaar en met andere voorzieningen in de samenleving
verweven. Belangrijke maatschappelijke problemen raken onderwijsinstellingen en ook
knelpunten op instellingsniveau en vragen om een breder stelselperspectief.
Om de werking van het stelsel te kunnen duiden, beschrijven we de kwaliteit van het
onderwijs als geheel aan de hand van de kernfuncties van het onderwijs (paragraaf 3.3).
Zowel stelselkwaliteit als stelseltoezicht vindt een basis in de stelselverantwoordelijkheid
van de overheid (artikel 23, Grondwet en artikel 3, eerste lid, sub d, artikel 4, vierde lid, en artikel 8, eerste lid, WOT). Hierbij gaat het om een stimulerende rol en de reflectieve functie van het toezicht.
We omschrijven stelselkwaliteit als de mate waarin het stelsel van besturen, opleidingen
en andere actoren erin slaagt de kernfuncties van het onderwijs (kwalificatie, socialisatie
en allocatie, waaronder selectie en gelijke kansen) met succes én in evenwicht te
realiseren. Deze kernfuncties nemen we in ons toezicht als uitgangspunt voor de omschrijving
van de kwaliteit van het onderwijsstelsel.
3.2.2. Stelseltoezicht
Het toezicht gaat uit van het belang dat de samenleving als geheel heeft bij het onderwijs:
het publieke belang. Als onderdeel daarvan geven we in het toezicht aandacht aan specifieke
kansen en bedreigingen, specifieke onderdelen van het stelsel of groepen studenten.
Als toezichthouder moeten we daarom weten hoe het onderwijs zich ontwikkelt, daarop
reflecteren en, als er iets niet goed loopt, de samenleving informeren. Wij vatten
stelseltoezicht dan ook op als het beschouwen van de werking en de kwaliteit van het
stelsel als geheel. Omdat dit het niveau van individuele besturen overstijgt, ondernemen
we activiteiten die tot doel hebben de werking en de kwaliteit van het stelsel te
stimuleren. We doorlopen een cyclus van waarnemen (monitoren), analyseren, agenderen
en stimulerend interveniëren en zien daarmee toe op de kwaliteit van het stelsel.
De uitkomsten van het stelseltoezicht zijn van belang voor de samenleving, het parlement
en de regering en helpen ons om gericht en slagvaardig toezicht uit te oefenen. Informatie
op stelselniveau laat zo zien hoe het totale onderwijsstelsel functioneert en met
welke problemen besturen en opleidingen te maken hebben. Bij besturen en opleidingen
stellen we deze problemen aan de orde en bespreken we hoe zij hiermee omgaan in een
open gesprek.
Onderzoeken naar de kwaliteit van het stelsel doen we ook in samenhang met de onderzoeken
naar besturen en opleidingen. De informatie daaruit vormt een bron voor ‘De Staat
van het Onderwijs’, voor afzonderlijke publicaties (bijvoorbeeld themarapporten) en
voor stimulerende interventies.
Het stelseltoezicht is gebaseerd op de taken van de inspectie zoals beschreven in
de WOT. Zo ligt er een taak voor de inspectie in het rapporteren over de ontwikkeling van,
in bijzonder van de kwaliteit van, het onderwijs en over de uitoefening van de taken
door de instellingen, de samenwerkingsverbanden en de Samenwerkingsorganisatie Beroepsonderwijs
Bedrijfsleven, in het bijzonder over de kwaliteit daarvan (artikel 3, eerste lid, sub d, WOT).
Vanuit onze ervaring in de onderwijspraktijk zien wij hierbij het verband met een
andere inspectietaak: het bevorderen van de ontwikkeling, in het bijzonder van de
kwaliteit, van het onderwijs aan en het bestuur van instellingen als bedoeld in de
onderwijswetten (artikel 3, eerste lid, sub b, WOT).
Ook is de taakuitoefening van de inspectie erop gericht betrokkenen te informeren
over de ontwikkeling, in het bijzonder van de kwaliteit, van het onderwijs (artikel 4, vierde lid, WOT). Verder is omschreven dat ‘de inspectie [...] desgevraagd en uit eigen beweging
[rapporteert] aan Onze Minister over de ontwikkeling, in het bijzonder van de kwaliteit,
van het onderwijs en doet op grond daarvan voorstellen die zij in het belang van het
onderwijs nodig acht’ (artikel 8, eerste lid, WOT).
Hoewel stelseltoezicht een grondslag heeft in de WOT, verschilt het van het toezicht op besturen en opleidingen. In het toezicht op besturen
en opleidingen gaat het om toezicht op de naleving van onderwijswet- en regelgeving.
Daarmee kunnen we besturen en opleidingen, waar nodig, met onze oordelen en herstelopdrachten
aanzetten om het onderwijs te verbeteren. In het stelseltoezicht daarentegen kunnen
we stelselproblemen signaleren, agenderen en op diverse manieren stimuleren, maar daarbij geven we geen opdrachten tot herstel. Het gaat hierbij immers niet
om toezicht op naleving.
In hoofdstuk 2 gaven we aan dat het stelseltoezicht raakvlakken heeft met het toezicht
op besturen en opleidingen, vooral waar het de ambities van besturen en opleidingen
raakt. Knelpunten op stelselniveau, zoals bijvoorbeeld blijkt uit een themaonderzoek,
kunnen in dat geval aan de orde komen in het stimulerende toezicht op besturen en
opleidingen.
3.3. Raamwerk voor stelselkwaliteit
Om de kwaliteit van het stelsel te monitoren, hanteren we een raamwerk. Dit raamwerk
beschrijft de werking en de kwaliteit van het stelsel aan de hand van de kernfuncties
van het onderwijs. Dit biedt focus voor het krijgen van zicht op de kwaliteit van
de werking van het stelsel als geheel en op de trends en knelpunten. Het raamwerk
geeft de thema’s aan voor de activiteiten die we ondernemen op het gebied van waarnemen,
analyseren en agenderen. Om de kwaliteit van het onderwijsstelsel op niveau te houden
en te bevorderen, zijn inspanningen nodig van alle betrokkenen samen. Daarbij helpt
het om de aandacht te richten op wat belangrijk is met het oog op de studenten en
de samenleving, maar ook op wat urgent is, gegeven de actuele ontwikkelingen en trends
op de langere termijn. We formuleren daarom focuspunten om andere actoren te stimuleren
om samen aan het oplossen van knelpunten te werken. Enkele voorbeelden: ‘Elke student
is (digitaal) geletterd en gecijferd’, ‘Elke student krijgt gelijke kansen op een
passend aanbod’, ‘Studenten zijn toegerust om bij te dragen aan de samenleving’, ‘Studenten
slagen in het vervolgonderwijs en op de arbeidsmarkt’ en ‘Studenten kennen zichzelf
en hun omgeving, en kunnen zelfstandig keuzes maken’. Deze vormen ook onderwerp van
gesprek met besturen en raken het onderwijs op de opleidingen.
In het onderstaande Raamwerk voor stelselkwaliteit hebben we de kernfuncties weergegeven.
In de beschrijving onderscheiden we drie kernfuncties: kwalificatie, socialisatie
en allocatie, waaronder selectie en gelijke kansen. Persoonsvorming maakt daarbij
onderdeel uit van de kernfunctie socialisatie. Naast de drie kernfuncties beschrijven
we ook de voorwaarden die cruciaal zijn voor realisatie van de kernfuncties. De beschrijving
geeft de essentie van de kernfunctie weer. In hoofdstuk 7 (Werkwijze) werken we uit
hoe we invulling geven aan het stelseltoezicht.
RAAMWERK VOOR STELSELKWALITEIT
Kernfunctie Kwalificatie
Het onderwijs brengt studenten kennis, houdingen en vaardigheden bij die aansluiten
bij de behoeften van de arbeidsmarkt en de samenleving en bij de mogelijkheden en
talenten van studenten.
|
Beschrijving
De leerprestaties en het bereikte niveau van alle studenten samen hebben een optimaal
niveau, voor diverse groepen en voor sectoren. Onderdeel daarvan is dat elke student
zo veel mogelijk over een startkwalificatie beschikt. De leerprestaties sluiten aan
bij de behoefte van de samenleving, zodat elke student uiteindelijk goed kan functioneren
in de samenleving. In vergelijking met (eerdere) trends, nationaal en internationaal,
is er stabiliteit of een ontwikkeling in de richting van de ambities van de samenleving.
De kwaliteit van afsluiting en examinering leidt tot relevante en betrouwbare uitspraken
op stelselniveau over niveau en prestaties van studenten. De kwaliteit van het onderwijsaanbod
omvat kennis, houding en (digitale) vaardigheden en wordt regelmatig getoetst aan
de actualiteit en aan (internationale) wetenschappelijke maatstaven.
|
Kernfunctie Socialisatie
Het onderwijs draagt bij aan de verwerving van de sociale en maatschappelijke competenties
die nodig zijn om optimaal te kunnen deelnemen en bijdragen aan de samenleving.
|
Beschrijving
De kennis, houding en vaardigheden van studenten liggen op het niveau dat nodig is
om goed te kunnen functioneren in de pluriforme samenleving en de democratische rechtsstaat.
Het gaat daarbij om de sociale en maatschappelijke competenties en om de basiswaarden1 van de democratische rechtsstaat die nodig zijn om hieraan succesvol te kunnen deelnemen.
Bij de waardering van de bijdrage aan de samenleving zijn eerdere resultaten van het
onderwijsstelsel, internationale vergelijking en inhoudelijke eisen leidend, net als
de behoeften en ambities van de samenleving. Een vrije en pluriforme samenleving vraagt
om burgers die de democratische spelregels in acht nemen, zelfstandig kunnen oordelen,
verantwoordelijkheid willen nemen en die toegerust zijn om op een goede manier met
diversiteit om te gaan. Voor jongere studenten in het mbo heeft socialisatie deels
een andere, bredere, inhoud dan voor reeds volwassen studenten.
|
1 Zie bijlage 7 voor een uitwerking van de basiswaarden.
Kernfunctie Allocatie, waaronder selectie en gelijke kansen
Studenten volgen een onderwijsloopbaan die past bij hun mogelijkheden en talenten
én bij de arbeidsbehoeften van de samenleving.
|
Beschrijving
Het onderwijs zorgt ervoor dat studenten een passende onderwijsloopbaan volgen en
een gelijke kans hebben om terecht te komen op het onderwijsniveau en de opleidingsrichting
die bij hen past en bij de vraag vanuit het (regionale) bedrijfsleven. Het onderwijs
zorgt ervoor dat studenten slagen in het (vervolg)onderwijs en een diploma halen waarmee
ze een passende plek op de arbeidsmarkt of een passende vervolgbestemming vinden.
De advisering, opleidingskeuze, overgangen en aansluiting binnen het (passend) onderwijs
zijn doelmatig en werpen geen belemmeringen op voor doorstroom. Met andere woorden:
het onderwijs is in gelijke mate toegankelijk en beschikbaar voor alle studenten die
er gezien hun mogelijkheden thuishoren. In vergelijking met (eerdere) trends, nationaal
en internationaal, is er stabiliteit of een ontwikkeling in de richting van de ambities
van de samenleving.
|
Voorwaarden voor realisatie van de kernfuncties
Het onderwijs is zodanig toegerust en georganiseerd dat het voor continuïteit kan
zorgen en kan bijdragen aan de drie kernfuncties.
|
Beschrijving
Het onderwijs heeft zich zo georganiseerd dat het in staat is in een gezamenlijke
dynamiek en samenwerking de drie kernfuncties van het stelsel te realiseren. Goede
sturing en visie op wat bereikt moet worden zijn daarbij van belang. Ook samenwerking
tussen instellingen, zoals bijvoorbeeld ten gunste van de realisatie van passend onderwijs,
is zodanig dat ze bijdraagt aan de kwaliteit van het onderwijs aan studenten. Middelen
en mogelijkheden worden voldoende ingezet en benut. Er is voldoende personeel dat
is toegerust voor de gevraagde onderwijstaken. Het niveau van middelen, organisatiewijze
en personeel ligt op een geaccepteerd niveau in vergelijking met (eerdere) trends,
nationaal en internationaal, of ontwikkelt zich in de richting van de ambities van
de samenleving.
|
4. Waarderingskader besturen
4.1. Inleiding
In dit hoofdstuk beschrijven we het kader voor de beoordeling van de besturing door
het bevoegd gezag. Het bevoegd gezag bestaat uit het uitvoerend deel van het bestuur (hiermee wordt in het middelbaar
beroepsonderwijs het college van bestuur bedoeld en is daarmee ons aanspreekpunt binnen
het toezicht) en het interne toezicht. Hoewel de functies gescheiden zijn, zorgt men
er, ieder vanuit zijn eigen rol en verantwoordelijkheid, samen voor dat de kwaliteit
van hun opleidingen gewaarborgd is en er sprake is van deugdelijk financieel beheer.
Voor de leesbaarheid spreken we over het bestuur als aanduiding voor het bevoegd gezag.
We willen nagaan of het bestuur in staat is de basiskwaliteit van het onderwijs op
zijn opleidingen te borgen, verder te verbeteren en te zorgen voor deugdelijk financieel
beheer ten behoeve van de continuïteit. We beoordelen de kwaliteit van de besturing
op basis van de geldende wet- en regelgeving (hierna: wettelijke vereisten) die is
genoemd in het kwaliteitsgebied Besturing, kwaliteitszorg en ambitie. Ook de invulling
van de kernfuncties van het stelsel door het bestuur (zie hoofdstuk 3) heeft hier
een plek. Uit het oordeel op dit kwaliteitsgebied blijkt of het bestuur in staat is
om met zijn (be)sturing de kwaliteit van het onderwijs op de opleidingen te waarborgen
en verder te ontwikkelen. Met deze kennis over de kwaliteit van de sturing, richten
we het (vervolg)toezicht proportioneel in (zie hoofdstuk 7).
Naast het waarderingskader met standaarden voor besturing, kwaliteitszorg en ambitie
op bestuursniveau (BKA) zijn er ook standaarden voor sturen, kwaliteitszorg en ambitie
op school- en opleidingsniveau (SKA). Deze standaarden zijn opgenomen in het waarderingskader
voor opleidingen en beschrijven we in hoofdstuk 5. We maken onderscheid tussen besturen
en opleidingen, omdat de besturing (van een of meerdere opleidingen) door het bestuur
en de sturing (op een opleiding) van elkaar verschillen. Met dit onderscheid kunnen
we het toezicht beter laten aansluiten bij de verantwoordelijkheden en werkwijzen
van besturen en opleidingen. Deze niveaus staan allerminst los van elkaar. Het bestuur
geeft de kaders voor kwaliteit en financieel beheer aan waarbinnen de opleidingen
hun verantwoordelijkheid voor de sturing van de kwaliteit op opleidingsniveau vormgeven.
Het bestuur en de opleidingen zorgen gezamenlijk voor het behalen van beoogde resultaten
rondom onderwijskwaliteit en financiële kwaliteit.
In paragraaf 4.2 lichten we toe hoe het waarderingskader voor besturen is opgebouwd.
In aansluiting daarop beschrijven we in paragraaf 4.3 de inhoud van dat waarderingskader.
4.2. Opbouw van het kader
De kern van het kwaliteitsgebied Besturing, kwaliteitszorg en ambitie (BKA) is dat
het bestuur zorg draagt voor de sturing op de onderwijskwaliteit van de opleidingen
en voor een goede organisatie en kwaliteitscultuur. Dat maakt dat studenten kunnen
leren en zich kunnen ontwikkelen in een veilige omgeving. Ook het financieel beheer,
waaronder financiële continuïteit, rechtmatigheid en doelmatigheid, is hiervan integraal
onderdeel. Wij beschouwen de besturing als een cyclisch proces. De drie standaarden
van het waarderingskader samen geven zicht op de kwaliteitscyclus van het bestuur.
Als deze cyclus op orde is, is het bestuur in staat de basiskwaliteit te realiseren
en te borgen, het onderwijs te verbeteren en te zorgen voor deugdelijk financieel
beheer. Hiermee draagt het bestuur bij aan de kernfuncties van het stelsel. Bovendien
bestaat er dan een ontwikkelingsgerichte kwaliteitscultuur: beleid wordt opgevolgd
en na evaluatie bijgesteld.
Figuur 4.2a Opbouw kwaliteitsgebied
In de eerste standaard (BKA1) beoordelen we de manier waarop het bestuur de besturing
en de randvoorwaarden inricht aan de hand van een visie op onderwijs, uitgewerkt in
ambities en doelen. Dit raakt ook de kernfuncties van het stelsel, zoals verwoord
in hoofdstuk 3. In de tweede standaard (BKA2) staat de uitvoering centraal: hoe stuurt
het bestuur op het realiseren van de visie, ambities en doelen en wat voor kwaliteitscultuur
is er? In de derde standaard (BKA3), ten slotte, onderzoeken we hoe het bestuur evalueert
en analyseert, verantwoording aflegt aan anderen en de samenleving, reflecteert op
de resultaten en erover in gesprek gaat. Dit leidt tot bijstelling en verdere ontwikkeling
van de visie, ambities en doelen, zoals bedoeld in de eerste standaard, en maakt de
cyclus van (in)richten, uitvoeren en evalueren compleet. De kwaliteitscultuur is van
belang voor een effectieve sturing op deze cyclus (de standaarden samen). Daardoor
wordt de kwaliteit van het onderwijs gewaarborgd.
4.3. Kwaliteitsgebied en standaarden
Het waarderingskader voor besturen, het kwaliteitsgebied Besturing, kwaliteitszorg
en ambitie (BKA), is onderverdeeld in drie standaarden die (in)richting, uitvoering
en evaluatie omvatten. Deze standaarden zijn met elkaar verbonden en vertegenwoordigen
samen het stelsel van kwaliteitszorg. Dit betekent dat we deze standaarden in samenhang
onderzoeken.
Bij elke standaard geven we aan wat we onder basiskwaliteit verstaan en wat de wet
van besturen vraagt. We gaan ervan uit dat besturen (be)sturen vanuit visie en ambitie.
Naast de opdracht die besturen hebben om de wettelijke verplichtingen na te leven,
zijn er ambities die meer omvatten dan de basiskwaliteit. Wij noemen dit de aanvullende
ambities. Ook over deze ambities gaan we met besturen in gesprek. We kunnen daaraan
een waardering koppelen, namelijk de waardering Goed. Dit past bij de invulling van
de stimulerende functie van het toezicht. In het waarderingskader komt dit tot uitdrukking
in vragen met betrekking tot de realisatie van aanvullende ambities van het bestuur.
Met het geheel aan ambities dragen besturen bij aan de kernfuncties van het onderwijsstelsel.
KWALITEITSGEBIED BESTURING, KWALITEITSZORG EN AMBITIE (BKA)
|
BKA1. Visie, ambities en doelen
Het bestuur heeft een visie op kwaliteit, heeft hiervoor ambities en doelen opgesteld
en stuurt op het behalen daarvan.
|
Basiskwaliteit
Het bestuur heeft een visie op goed onderwijs en op de besturing daarvan. De visie
is concreet en passend vertaald naar ambities, doelen en daarmee samenhangend beleid.
Deze vertaling maakt sturing mogelijk op de kwaliteit en resultaten van het onderwijs
en de voorwaarden. Daartoe is een stelsel van kwaliteitszorg ingericht dat het bestuur
in staat stelt de basiskwaliteit van het onderwijs te waarborgen.
De doelen betreffen in elk geval de naleving van wettelijke eisen, waaronder de wettelijke
vereisten voor het onderwijsaanbod, het onderwijsleerproces en de manier van afsluiten
en diplomeren. De visie, ambities en doelen omvatten uitwerkingen van eerdere evaluatieresultaten
en resultaten van interne en externe dialoog.
Het bestuur zorgt er met betrokkenheid van de opleidingen voor dat de visie, ambities,
doelen en het beleid sturend zijn voor de verbetering van het onderwijs aan studenten.
Opleidingen formuleren op hun beurt doelen die aansluiten bij wat studenten nodig
hebben met het oog op hun doorgaande onderwijsloopbaan.
Het bestuur richt de voorwaarden in om de doelen te bereiken, waaronder de inzet en
het beheer van de (financiële) middelen voor het waarborgen van de kwaliteit van het
onderwijsproces, de diplomering, het schoolklimaat en de resultaten. Het bestuur heeft
daartoe een meerjarenbegroting waarin de relatie met het beleid en de doelen duidelijk
zijn toegelicht. Er is voor de sturing op (financiële) kwaliteit een functionerende
verantwoordelijkheidsverdeling tussen de interne toezichthouder, het bestuur en de
opleidingen afgesproken, op basis van de geldende wet- en regelgeving.
|
Aanvullende ambities
• Zijn er aanvullende ambities in relatie tot de visie en doelen en (hoe) worden deze
gerealiseerd?
|
Wettelijke vereisten
• Artikel 1.3.6, eerste lid, WEB: Het bestuur richt een stelsel van kwaliteitszorg in en beoordeelt aan de hand daarvan
het onderwijs, waaronder maatregelen en instrumenten om te waarborgen dat het personeel
zijn bekwaamheid onderhoudt.
• Artikel 2.2.1, derde en vierde lid, WEB: Het bestuur besteedt de rijksbijdrage aan exploitatiekosten en huisvestingskosten
rechtmatig.
• Artikel 2.5.3 WEB: Het bestuur stelt jaarlijks een jaarrekening op. Uit de jaarrekening dient te blijken
dat sprake is van een rechtmatige en doelmatige aanwending van de rijksbijdrage.
• Artikel 2.5.4 WEB en artikel 4, vierde lid, RJO: Het bestuur maakt jaarlijks een bestuursverslag waarin de resultaten van het financieel
beleid en de continuïteitsparagraaf staan opgenomen.
• Artikel 3.1.2, vierde lid, sub d. WEB: De raad van toezicht is in elk geval belast met het toezien op de rechtmatige verwerving
en op de doelmatige en rechtmatige bestemming en aanwending van de middelen door het
bevoegd gezag ten behoeve van de instelling;
• Artikel 3.1.3 WEB: Het bestuur regelt de interne bevoegdheidsverdeling en kan daartoe naast de statuten
een bestuursreglement vaststellen. RJO jo. artikel 2.5.3, WEB: De wijze waarop door het bestuur verslag wordt gedaan van het financieel beheer
gebeurt overeenkomstig de daarvoor in de RJO gestelde regels.
|
BKA2. Uitvoering en kwaliteitscultuur
Het bestuur realiseert samen met de opleidingen de doelen voor kwaliteit, bevordert
een kwaliteitscultuur, zorgt voor randvoorwaarden en stuurt, waar nodig, tussentijds
bij.
|
Basiskwaliteit
Het bestuur geeft als onderdeel van zijn stelsel van kwaliteitszorg met de opleidingen
effectief uitvoering aan de visie en de doelen voor onderwijskwaliteit. Aan de transparante,
integere kwaliteitscultuur is zichtbaar dat deze bijdraagt aan de gestelde doelen.
Het bestuur bevordert een op samenwerken, leren en verbeteren gerichte kwaliteitscultuur,
zodat de doelen en ambities gerealiseerd kunnen worden. Het bestuur zorgt ervoor dat
het onderwijskundig leiderschap op alle niveaus herkenbaar verankerd is in de organisatie.
Ook bevordert het bestuur dat de directie en teams gezamenlijk werken aan hun professionaliteit
in relatie tot de bekwaamheidseisen en aan een verbetercultuur.
Binnen de kwaliteitscultuur geeft het bestuur uitvoering aan kwaliteitszorg gericht
op de kwaliteit van het onderwijs en de naleving van wettelijke voorschriften. Het
bestuur bewaakt en bevordert dat de uitvoering in overeenstemming is met het beleid,
zodat de doelen worden bereikt. Het bestuur houdt zicht op de uitvoering van het beleid
en op de nagestreefde verbeteringen en stuurt daarop, zo nodig, tussentijds bij. Ook
stelt het bestuur de examencommissie in en benoemt de leden.
De beschikbare (financiële) middelen dragen bij aan de realisatie van de door het
bestuur gestelde doelen en worden doelmatig en rechtmatig aangewend. Als onderdeel
van zijn taak ziet de interne toezichthouder daarop toe. Het bestuur stuurt op effectief
financieel beheer, zodat de continuïteit van het onderwijs gewaarborgd is en bekostiging
rechtmatig verkregen wordt.
Het interne toezicht geeft voorts onafhankelijk en deugdelijk invulling aan zijn taak
en wordt daarin gefaciliteerd door het uitvoerend deel van het bestuur. Het bestuur
zorgt voor goed functionerende medezeggenschap en opereert volgens een code Goed Bestuur
of legt in het jaarverslag1 uit als het daar eventueel van afwijkt en waarom dat het geval is. Het bestuur komt
haar verplichtingen na omtrent de onverwijlde overleg- en aangifteplicht en zorgt
ervoor dat een personeelslid het bestuur van een redelijk vermoeden van een zedenmisdrijf
onverwijld in kennis kan stellen. Als laatste zorgt het bestuur voor een doeltreffende
verwerking van interne en externe signalen en klachten.
|
Aanvullende ambities
• Zijn er aanvullende ambities voor de sturing op uitvoering en kwaliteitscultuur
en (hoe) worden deze gerealiseerd?
|
Wettelijke vereisten
• Artikel 1.3.6 WEB: Het bestuur richt een stelsel van kwaliteitszorg in en beoordeelt aan de hand daarvan
het onderwijs, en maakt regelmatig beleid openbaar in het licht van de beoordeling
van de onderwijskwaliteit.
• Artikel 1.3.6, eerste lid, jo. artikel 4.2.1, WEB: Het bestuur zorgt voor bevoegd personeel en maakt het onderhouden van de bekwaamheid
mogelijk.
• Artikel 1.3.6a WEB: Het bestuur zorgt voor personeelsbeleid, voor zover het de duurzame borging van
de kwaliteit van het onderwijspersoneel betreft.
• Artikel 1.3.8 WEB:Het bestuur meldt en overlegt onverwijld bij een (redelijk vermoeden van een) zedenmisdrijf
en doet daar zo nodig aangifte van. Het bestuur treedt hierbij onverwijld in contact
met de vertrouwensinspecteur.
• Artikel 2.2.1, derde en vierde lid, WEB: Het bestuur besteedt de rijksbijdrage aan exploitatiekosten en huisvestingskosten
rechtmatig.
• Artikel 2.2.8 WEB: Het bestuur beheert de middelen van de instelling op zodanige wijze dat een behoorlijke
exploitatie en het voortbestaan van de instelling zijn verzekerd.
• Artikel 2.5.3, tweede lid, WEB: Uit de jaarrekening moet blijken dat de bekostiging doelmatig en rechtmatig is aangewend.
• Artikel 2.5.4, eerste lid, WEB: Het bestuur handelt volgens de branchecode voor goed bestuur en verantwoordt in
het bestuursverslag over de omgang met deze branchecode.
• Artikel 3.1.1, eerste lid WEB: Het bestuur zorgt voor een scheiding tussen de functies van bestuur en intern toezicht.
• Artikel 3.1.1, derde lid WEB: De samenstelling, taken en bevoegdheden van het intern toezicht zijn zodanig georganiseerd
dat een deugdelijk en onafhankelijk toezicht kan worden uitgeoefend.
• Artikel 3.1.2, eerste en zesde lid WEB: Aan het bestuur van een bijzondere instelling is een raad van toezicht verbonden.
In plaats van een raad van toezicht kan er ook een functionele scheiding tussen bestuur
en toezicht worden aangebracht binnen het bestuur van de rechtspersoon die de instelling
in stand houdt; in dat geval vermeldt het bestuursverslag de redenen voor de afwijking.
• Artikel 3.1.2, tweede en vierde lid WEB: De raad van toezicht houdt toezicht op de uitvoering van de taken en bevoegdheden
van (het uitvoerend deel van) het bestuur, staat (het uitvoerend deel van) het bestuur
met raad terzijde en heeft ten minste de bij wet bepaalde taken.
• Artikel 3.1.2, derde lid WEB: De leden van de raad van toezicht hebben daarin zitting op persoonlijke titel en
oefenen hun functie uit zonder last of ruggespraak. Een lid van een raad van toezicht
heeft geen directe belangen bij de rechtspersoon die de instelling in stand houdt
of de instelling zelf.
• Artikel 3.1.2, vijfde lid WEB: Het bestuur voorziet de raad van toezicht van onafhankelijke administratieve ondersteuning.
• Artikel 3.1.3, eerste lid WEB: Het bestuur regelt de interne bevoegdheidsverdeling en kan daartoe naast de statuten
een bestuursreglement vaststellen.
• Artikel 4, vierde lid, RJO: Het bestuur zorgt voor een continuïteitsparagraaf in de jaarverslaggeving.
• Artikel 4.1.3 WEB: Het bestuur stelt een professioneel statuut op ter verbetering van de professionaliteit
van het personeel, in overeenstemming met vakorganisaties.
• Artikel 4.1a.1, vierde lid, WEB: Het bestuur maakt met de docenten afspraken over de wijze waarop de zeggenschap
van docenten wordt georganiseerd, waarbij de professionele standaard van de beroepsgroep
in acht wordt genomen.
• Artikel 7.4.5 WEB: Het bestuur zorgt voor een examencommissie die voldoet aan de inrichtingsvereisten.
• Artikel 7.4.5, derde lid, WEB: Het bestuur waarborgt dat de examencommissie deugdelijk en onafhankelijk kan functioneren.
• Artikel 7.4.8, vierde lid, WEB:Het bestuur zorgt ervoor dat de instelling beschikt over een toegankelijk en begrijpelijk
studentenstatuut waarin de rechten en plichten van de studenten zijn opgenomen en
stelt de actuele versie van het studentenstatuut voor de studenten beschikbaar. Het
bestuur bevordert voorts de kennis van het studentenstatuut. Het studentenstatuut
bevat in elk geval de bij wet bepaalde onderdelen, waaronder bijvoorbeeld een beschrijving
van de procedures voor de behandeling van klachten en geschillen, de nadere regels
over het bindend studieadvies en het beleid met betrekking tot verzuim, schorsing
en verwijdering van studenten.
• Artikel 7.4.8a, eerste tot en met vierde lid, WEB: Het bestuur draagt zorg voor een behoorlijke klachtbehandeling conform de eisen
van de wet.
• Artikel 7.5.1 WEB: Het bestuur richt een toegankelijke en eenduidige faciliteit in en stelt een nadere
regeling hierover vast die een onderdeel vormt van het bestuursreglement.
• Artikel 7.5.7, eerste lid, WEB: Het bestuur stelt, al dan niet in samenwerking met een of meer bevoegde gezagsorganen
van andere instellingen, een geschillenadviescommissie in of sluit zich bij een dergelijke
commissie aan.
|
BKA3. Evaluatie, verantwoording en dialoog
Het bestuur evalueert en analyseert systematisch of het de doelen realiseert en verantwoordt
zich hierover. Het stelt wanneer dat nodig is het beleid bij en betrekt daartoe interne
en externe belanghebbenden in een goed functionerende dialoog.
|
Basiskwaliteit
Het bestuur evalueert en beoordeelt als onderdeel van zijn stelsel van kwaliteitszorg
in hoeverre de ambities, de doelen en het beleid worden gerealiseerd. Op deze manier
krijgt het bestuur zicht op de gerealiseerde (financiële) kwaliteit en de resultaten
van het onderwijs aan studenten. Bij de evaluatie en beoordeling van het beleid en
de onderwijskwaliteit betrekt het bestuur interne en onafhankelijke deskundigen en
belanghebbenden en gebruikt deze informatie bij de evaluatie en beoordeling. Op basis
van de evaluatie reageert het bestuur tijdig op mogelijke kansen en bedreigingen,
stelt wanneer nodig (verbeter)beleid op en treft passende maatregelen om de kwaliteit
van het onderwijs op de opleidingen te borgen.
Het bestuur legt verantwoording af door middel van accurate, actuele en openbaar toegankelijke
informatie over de gerealiseerde kwaliteit. Het brengt minimaal jaarlijks verslag
uit aan zijn in- en externe belanghebbenden over zijn doelen en de resultaten van
de opleidingen. De verantwoording in het jaarverslag is betrouwbaar en (de inhoud
van) het jaarverslag voldoet aan de wettelijke vereisten.
Het bestuur verantwoordt zich daarbij ten minste over het onderwijsaanbod, het onderwijsleerproces,
de manier van afsluiten en diplomeren en het financieel beheer. De reflectie op de
uitkomsten van de evaluatie geeft alle lagen van de organisatie, intern toezicht en
de medezeggenschap voldoende inzicht in de effectiviteit van de besturing en uitvoering.
Het bestuur analyseert en beoordeelt de uitkomsten van de evaluatie en verantwoording.
Vervolgens verwerkt het bestuur deze wanneer nodig in bijstelling van ambities, (verbeter)doelen
en beleid of nieuwe ambities zodat de opbrengst van de dialoog bijdraagt aan ontwikkeling
en verbetering van het onderwijs en de sturing daarop. Het bestuur organiseert ook
de dialoog hierover met interne en externe belanghebbenden, waarbij in elk geval studenten,
personeel, het regionale bedrijfsleven en de interne toezichthouder zijn betrokken.
Het bestuur werkt bovendien actief samen met andere partijen aan doelen die het bestuurlijk
belang overstijgen en de kernfuncties raken.
|
Aanvullende ambities
• Zijn er aanvullende ambities voor de evaluatie, verantwoording en dialoog en (hoe)
worden deze gerealiseerd?
|
Wettelijke vereisten
• Artikel 1.3.6, eerste lid, WEB: Het bestuur betrekt bij de beoordeling van de onderwijskwaliteit ten minste het
oordeel van studenten en betrekt daarbij ook onafhankelijke en deskundigen en belanghebbenden.
• Artikel 1.3.6, tweede lid, WEB: Het bestuur maakt regelmatig een openbaar verslag over de beoordeling van de uitkomsten
van de beoordeling bedoeld in het eerste lid, en van het voorgenomen beleid in het
licht van de uitkomsten.
• Artikel 1.3.6, tweede lid, WEB: Het verslag over de kwaliteit van de examens wordt jaarlijks openbaar gemaakt.
• Artikel 2.5.3 WEB: Het bestuur stelt jaarlijks een jaarrekening op.
• Artikel 2.5.3, vijfde lid, WEB, jo. Artikel 3, onderdeel b RJO: Het bestuur maakt het jaarverslag openbaar. Bij ministeriële regeling kunnen nadere
voorschriften worden gegeven over de wijze en het tijdstip waarop openbaarmaking van
het jaarverslag plaatsvindt.
• Artikel 2.5.4, eerste lid, WEB: Het bestuur neemt in het bestuursverslag informatie op over schorsing en verwijdering
van studenten en verantwoordt zich over de omgang met een branchecode voor goed bestuur.
Artikel 2.5.4 WEB en artikel 1 en artikel 3, sub f, RJO: Het bestuur informeert jaarlijks interne en externe belanghebbenden over het gevoerde
en voorgenomen beleid en de uitkomsten van het gevoerde beleid.
• Artikel 2.5.4 WEB en artikel 4, vierde lid, RJO: Het bestuur maakt jaarlijks een bestuursverslag waarin naast de resultaten van het
financieel beleid ook verantwoording wordt gegeven over toekomstige ontwikkelingen
van het onderwijs.
• Artikel 3, onderdeel f2 RJO: het bestuur neemt, indien het publieke eigen vermogen boven de signaleringswaarde
uitstijgt, een toelichting in het bestuursverslag op.
• Artikel 3.1.4, zevende lid WEB: De raad van toezicht stelt de studentenraad en de ondernemingsraad van de instelling
ten minste tweemaal per jaar in de gelegenheid overleg met hem te voeren.
• Artikel 8a.1.4, WEB: Het bestuur zorgt ervoor dat binnen de instelling een volwaardige, goed functionerende
en effectieve medezeggenschap plaats kan vinden waarbij ten minste wordt voldaan aan
de bij wet bepaalde eisen.
• Artikel 8a.2.1, derde lid, WEB: De studentenraad ontvangt tijdig alle inlichtingen van het bestuur om zijn taak
te kunnen vervullen.
• Artikel 8a.2.1, vierde lid, WEB: Het bestuur draagt zorg voor de voorzieningen die de studentenraad voor de vervulling
van zijn taak redelijkerwijs nodig heeft.
• Artikel 8a.2.2, derde lid, WEB: Het bestuur heeft instemming nodig van de studentenraad bij de in de wet genoemde
voorgenomen beslissingen.
• Artikel 8a.2.2, vierde lid, WEB: Het bestuur vraagt de studentenraad vooraf om advies over de in de wet genoemde
voorgenomen beslissingen.
• RJO jo. artikel 2.5.3, WEB: De wijze waarop door het bestuur verslag wordt gedaan van het financieel beheer
gebeurt overeenkomstig de daarvoor in de RJO gestelde regels.
|
1 Volgens artikel 1, sub c, RJO: het geheel van verslaggevingsdocumenten bestaande uit de jaarrekening, het bestuursverslag
en de overige gegevens, bedoeld in artikel 392, titel 9, boek 2, BW.
5. Waarderingskader opleidingen
5.1. Inleiding
In het vorige hoofdstuk beschreven we het kader voor de beoordeling van de besturing
door het bestuur. In dit hoofdstuk beschrijven we het waarderingskader voor het beoordelen
van de kwaliteit op opleidingen. Deze kaders hangen nauw met elkaar samen. Het bestuur
geeft de kaders voor kwaliteit en financieel beheer aan waarbinnen opleidingen hun
verantwoordelijkheid voor de sturing van de kwaliteit vormgeven. Dit waarderingskader
bevat naast standaarden over sturen en kwaliteit ook standaarden over het onderwijsproces,
het schoolklimaat en de onderwijsresultaten. De standaarden over sturen, kwaliteitszorg
en ambitie op opleidingsniveau (SKA) hangen samen met die over besturing, kwaliteitszorg
en ambitie op bestuursniveau (BKA) en zijn toegespitst op de wettelijke eisen op opleidingsniveau.
We gebruiken het waarderingskader voor opleidingen wanneer we onderzoek doen op opleidingsniveau.
We beschrijven de opbouw van het kader in paragraaf 5.2. In paragraaf 5.3 is vervolgens
het waarderingskader op opleidingsniveau opgenomen. In de laatste paragraaf, 5.4,
gaan we in op de overige wettelijke vereisten, die niet aan een standaard zijn gekoppeld.
5.2. Opbouw van het kader
In het waarderingskader middelbaar beroepsonderwijs op opleidingsniveau onderscheiden
we vijf kwaliteitsgebieden: Onderwijsproces, Veiligheid en schoolklimaat, Borging
en afsluiting, Onderwijsresultaten, en Sturen, kwaliteitszorg en ambitie. Met het
waarderingskader krijgen we antwoord op de drie elementaire vragen over het onderwijs
voor studenten: krijgen ze goed onderwijs (Onderwijsproces), voelen ze zich veilig
(Veiligheid en schoolklimaat), en leren ze genoeg (Onderwijsresultaten)? Daarnaast
kijken we naar de borging van de diplomering (Borging en afsluiting) en de sturing
op en de verbetering van de kwaliteit (Sturen, kwaliteitszorg en ambitie). Dit zijn
belangrijke aspecten voor de kwaliteit en ontwikkeling van het onderwijs aan studenten.
We beoordelen bij de kwaliteit van het onderwijs het geheel van de prestaties van
de opleiding op deze vijf gebieden. Het financieel beheer beoordeelt de inspectie
op het niveau van het bestuur.
Het waarderingskader middelbaar beroepsonderwijs heeft de volgende opbouw:
KWALITEITSGEBIEDEN EN STANDAARDEN MBO OPLEIDINGSNIVEAU
|
OP
|
ONDERWIJSPROCES
|
OP0
|
Basisvaardigheden
|
OP1
|
Aanbod
|
OP2
|
Ontwikkeling en begeleiding
|
OP3
|
Pedagogisch-didactisch handelen
|
OP5
|
Beroepspraktijkvorming
|
VS
|
VEILIGHEID EN SCHOOLKLIMAAT
|
VS1
|
Veiligheid
|
VS2
|
Schoolklimaat
|
BA
|
BORGING EN AFSLUITING
|
BA1
|
Borging diplomering
|
BA2
|
Afsluiting
|
OR
|
ONDERWIJSRESULTATEN
|
OR1
|
Studiesucces
|
OR3
|
Vervolgsucces
|
SKA
|
STUREN, KWALITEITSZORG EN AMBITIE
|
SKA1
|
Visie, ambities en doelen
|
SKA2
|
Uitvoering en kwaliteitscultuur
|
SKA3
|
Evaluatie, verantwoording en dialoog
|
5.3. Kwaliteitsgebieden en standaarden
Het waarderingskader op opleidingsniveau telt per gebied een aantal standaarden, in
totaal veertien. Bij elke standaard is aangegeven wat we verstaan onder de basiskwaliteit (wat móet
de opleiding op orde hebben?). Ter onderbouwing van de eisen voor basiskwaliteit geven we per standaard de wettelijke
eisen weer die van toepassing zijn. We noemen de wettelijke eisen ook wel deugdelijkheidseisen.
In de praktijk hebben opleidingen ambities die raken aan basiskwaliteit. Opleidingen
doen echter vaak meer. Naast de ambities binnen de basiskwaliteit hebben opleidingen
ook ambities die daarboven uitstijgen en die opleidingen met het bestuur hebben geformuleerd.
Over het geheel aan ambities gaan we met de opleidingen in gesprek. We kunnen daaraan
een waardering koppelen, namelijk de waardering Goed. Dit is de invulling van de stimulerende
functie van ons toezicht. In het waarderingskader komt dit tot uitdrukking in vragen
naar de realisatie van aanvullende ambities.
Met het geheel aan ambities, zowel voor de basiskwaliteit als ambities die daarboven
uitstijgen, dragen opleidingen met hun besturen bij aan de kwaliteit van de kernfuncties
van het onderwijsstelsel.
KWALITEITSGEBIED ONDERWIJSPROCES (OP)
|
OP0. Basisvaardigheden
Het onderwijs in basisvaardigheden bereidt de studenten voor op het vervolgonderwijs,
de arbeidsmarkt en de samenleving.
|
Basiskwaliteit
Het onderwijsprogramma voor Nederlandse taal en rekenen is ten minste dekkend voor
de referentieniveaus of het rekenniveau die zijn vastgesteld voor de betreffende opleiding.
Het onderwijsprogramma voor burgerschap voldoet ten minste aan de eisen zoals die
in de dimensies beschreven staan.
De opleiding stelt de studenten in staat om zich de kennis en vaardigheden voor Nederlandse
taal, rekenen en burgerschap eigen te maken, die hen voorbereiden op het vervolgonderwijs,
de arbeidsmarkt en de democratische samenleving.
De opleiding heeft voor het onderwijs in de basisvaardigheden Nederlandse taal, rekenen
en burgerschap een doelgericht en evenwichtig onderwijsprogramma. Het onderwijsprogramma
is afgestemd op de toetsing en examinering. Voor burgerschap geldt dat de opleiding
het onderwijsprogramma zo inricht, dat de student aan de door de opleiding gestelde
eisen kan voldoen.
|
Aanvullende ambities:
• Zijn er aanvullende ambities voor het onderwijs in de basisvaardigheden en (hoe)
worden deze gerealiseerd?
|
Wettelijke vereisten:
• Artikel 1.2.1, tweede lid, WEB: Het beroepsonderwijs bevordert de algemene vorming en de persoonlijke ontplooiing
van de studenten en draagt bij tot het maatschappelijk functioneren.
• Artikel 1.3.5, sub b, WEB: Instellingen dragen zorg voor het aanbieden van doelmatige leerwegen.
• Artikel 7.1.2, tweede lid, WEB: Een beroepsopleiding is een onderwijstraject dat voor een student is ingericht overeenkomstig
de eisen van hoofdstuk 7, titel 2, en dat is gericht op het behalen van een kwalificatie in het beroepsonderwijs alsmede
een of meer daarbij behorende keuzedelen, ten bewijze waarvan een diploma wordt uitgereikt.
• Artikel 7.2.7, eerste lid, WEB: Beroepsopleidingen zijn zodanig ingericht dat studenten de kwalificatie en daarbij
behorende keuzedelen binnen de vastgestelde studieduur kunnen bereiken en dat het
onderwijsprogramma evenwichtig is ingedeeld, alsmede voldoende begeleide onderwijsuren
en uren beroepspraktijkvorming omvat.
• Artikel 7.2.7, vijfde lid, WEB: Het onderwijsprogramma omvat alle onderwijsactiviteiten gericht op het bereiken
van de onderwijs- en vormingsdoelen van de opleiding, waaraan door de student wordt
deelgenomen onder verantwoordelijkheid en toezicht van het bestuur en bestaat uitsluitend
uit voldoende begeleide onderwijsuren en beroepspraktijkvorming.
• Artikel 7.4.2, tweede lid, WEB: Het examen omvat een onderzoek naar de kennis, het inzicht, de vaardigheden en,
in voorkomende gevallen, de beroepshoudingen die de examinandus zich bij voltooiing
van de opleiding moet hebben eigen gemaakt, alsmede de beoordeling van de uitkomsten
van dat onderzoek aan de hand van de eindtermen of aan de hand van de kwalificatie-eisen
in het kwalificatiedossier en de eisen van het keuzedeel of de keuzedelen.
• Artikel 7.4.8, eerste lid, WEB: Het bestuur zorgt voor een goede organisatie en kwaliteit van het onderwijsprogramma
en de examinering.
• Artikel 3, eerste lid, tweede lid, aanhef en onderdeel a (taal), b (rekenen) en c
(burgerschap), vierde lid en bijlage I (dimensies), Examen- en kwalificatiebesluit WEB: Nederlandse taal, rekenen en burgerschap zijn generieke examenonderdelen. Wat betreft
burgerschap stelt het bevoegd gezag de eisen vast waaraan de student moet voldoen
met inachtneming van het kwalificatiedossier.
|
OP1. Aanbod
Het aangeboden onderwijsprogramma bereidt de studenten voor op de beroepspraktijk,
het vervolgonderwijs en de samenleving.
|
Basiskwaliteit
De opleiding bereidt studenten voor op de beroepspraktijk, het vervolgonderwijs en
de democratische samenleving.
De opleiding biedt een breed en op het kwalificatiedossier gebaseerd programma aan,
waarin ook de beroepspraktijkvorming, de keuzedelen en eventuele wettelijke beroepsvereisten
zijn opgenomen en de opleidings- en vormingsdoelen die de opleiding zelf formuleert.
In het onderwijsprogramma wordt ook aandacht besteed aan de loopbaan van de student.
Het programma kent samenhang met de toetsing en examinering op basis waarvan de opleiding
kwalificeert en diplomeert. Onder het programma verstaan we alle lesinhouden, ook
die digitaal zijn of online aangeboden worden. Het onderwijsprogramma is afgestemd
op de studentenpopulatie en sluit aan bij het niveau van het kwalificatiedossier en
de onderwijsbehoeften van de studenten. Bovendien heeft de opleiding de leerinhouden
evenwichtig en in samenhang over de leerjaren verdeeld. De studenten worden tijdig
geïnformeerd over de opbouw en de doelen van de opleiding.
|
Aanvullende ambities
• Zijn er aanvullende ambities voor het aanbod en (hoe) worden deze gerealiseerd?
|
Wettelijke vereisten
• Artikel 1.2.1, tweede lid, WEB: Het beroepsonderwijs bevordert de algemene vorming en de persoonlijke ontplooiing
van de studenten en draagt bij tot het maatschappelijk functioneren.
• Artikel 1.3.5, sub c, jo. artikel 6.1.3a, eerste lid, sub c, WEB: Kennis van de (regionale) arbeidsmarkt is noodzakelijk om aspirant-studenten over
het arbeidsmarktperspectief van de opleiding te kunnen informeren en loopbaanoriëntatie
en -begeleiding te kunnen bieden.
• Artikel 3, eerste lid, tweede lid, aanhef en onderdeel c (loopbaan), vierde lid en bijlage I, Examen- en kwalificatiebesluit WEB: Loopbaan is een generiek examenonderdeel. Wat betreft loopbaan stelt het bevoegd
gezag de eisen vast waaraan de student moet voldoen met inachtneming van het kwalificatiedossier.
• Artikel 6.1.3a, eerste lid, WEB: Het bevoegd gezag verstrekt de in dit lid genoemde informatie aan aspirant-studenten
van beroepsopleidingen.
• Artikel 7.1.2, tweede lid, WEB: Een beroepsopleiding is een onderwijstraject dat voor een student is ingericht overeenkomstig
de eisen van hoofdstuk 7, titel 2, en dat is gericht op het behalen van een kwalificatie in het beroepsonderwijs alsmede
een of meer daarbij behorende keuzedelen, ten bewijze waarvan een diploma wordt uitgereikt.
• Artikel 7.2.4a WEB: Het bestuur stelt de studieduur van de opleiding vast met inachtneming van de gestelde
regels.
• Artikel 7.2.6, tweede lid, WEB: Als er voor een beroepsopleiding wettelijke beroepsvereisten zijn vastgesteld, worden
studenten in de gelegenheid gesteld om hieraan te voldoen.
• Artikel 7.2.7, vijfde lid, WEB: Het onderwijsprogramma omvat alle onderwijsactiviteiten gericht op het bereiken
van de onderwijs- en vormingsdoelen van de opleiding, waaraan door de student wordt
deelgenomen onder verantwoordelijkheid en toezicht van het bestuur en bestaat uitsluitend
uit voldoende begeleide onderwijsuren en beroepspraktijkvorming.
• Artikel 7.2.7, eerste lid, WEB: Beroepsopleidingen zijn zodanig ingericht dat studenten de kwalificatie en daarbij
behorende keuzedelen binnen de vastgestelde studieduur kunnen bereiken en dat het
onderwijsprogramma evenwichtig is ingedeeld, alsmede voldoende begeleide onderwijsuren
en uren beroepspraktijkvorming omvat.
• Artikel 7.4.8, eerste lid, WEB: Het bestuur zorgt voor een goede organisatie en kwaliteit van het onderwijsprogramma
en de examinering.
• Artikel 7.4.8, tweede lid, WEB: Studenten worden tijdig geïnformeerd over het onderwijsprogramma, de examens en
het ondersteuningsaanbod voor studenten met een handicap of chronische ziekte die
extra ondersteuning behoeven.
• Artikel 7.4.8, lid 2a, WEB: De onderwijs- en examenregeling omvat in elk geval de bij wet bepaalde onderdelen.
|
OP2. Ontwikkeling en begeleiding
De opleiding zorgt voor een passende intake en plaatsing. De opleiding houdt de ontwikkeling
en voortgang van de studenten in de gaten en biedt waar nodig passende begeleiding
en extra ondersteuning.
|
Basiskwaliteit
Studenten worden voorafgaand aan de aanmelding zo voorgelicht dat zij in staat zijn
een passende opleiding te kiezen. Het bestuur stelt verdere regels vast voor de intake.
Wanneer zij zich tijdig hebben aangemeld, hebben studenten recht op een studiekeuzeadvies.
De opleiding stemt daartoe, indien van toepassing, af met voorafgaand onderwijs.
Gedurende de studieloopbaan vindt er gestructureerde en zorgvuldige voortgangsbegeleiding
plaats. Daarbij staat de behoefte van de student in combinatie met de vereiste competentieontwikkeling
centraal. De opleiding toont daarbij oog te hebben voor de bevordering van gelijke
kansen.
Er is een ondersteuningsaanbod voor studenten met extra ondersteuningsbehoeften en
de opleiding informeert studenten (en ouders) volledig en tijdig over de mogelijkheden
voor extra ondersteuning.
|
Aanvullende ambities
• Zijn er aanvullende ambities voor zicht op ontwikkeling en begeleiding en (hoe)
worden deze gerealiseerd?
|
Wettelijke vereisten
• Artikel 1.3.5, sub a, WEB: Instellingen dragen mede zorg voor de toegankelijkheid van het onderwijs, met name
voor kansarme groepen.
• Artikel 1.3.5, sub b, WEB: Instellingen dragen zorg voor het aanbieden van doelmatige leerwegen en stemmen
daartoe in het bijzonder af tussen vavo-opleidingen en beroepsopleidingen.
• Artikel 6.1.3a, eerste lid, WEB: Het bestuur verstrekt aan aspirant-studenten zodanige informatie dat zij in staat
zijn een passende opleiding te kiezen. Artikel 7.1.2, tweede lid, WEB: Een beroepsopleiding is een onderwijstraject dat voor een student is ingericht,
en dat is gericht op het behalen van een kwalificatie en een of meer keuzedelen.
• Artikel 7.1.5. WEB: Het bestuur rapporteert over de vorderingen van de studenten aan hun ouders, voogden
of verzorgers, dan wel aan de studenten zelf indien zij meerderjarig en handelingsbekwaam
zijn.
• Artikel 7.2.7, eerste lid, WEB: Het bestuur draagt er zorg voor dat beroepsopleidingen zodanig zijn ingericht dat
studenten de kwalificatie en daarbij behorende keuzedelen binnen de vastgestelde studieduur
kunnen bereiken.
• Artikel 7.4.8, eerste lid, WEB: Het bestuur zorgt voor een goede organisatie en kwaliteit van het onderwijsprogramma
en de examinering.
• Artikel 7.4.8, tweede lid, WEB: Het bestuur zorgt ervoor studenten en deelnemers volledig en tijdig worden geïnformeerd
over het onderwijsprogramma, examens en het ondersteuningsaanbod voor studenten met
een handicap of een chronische ziekte en deelnemers die extra ondersteuning behoeven.
• Artikel 8.0.4 WEB: Als de student zich uiterlijk op 1 april aanmeldt en deelneemt aan de intake-activiteiten,
dan heeft hij recht op een studiekeuzeadvies.
• Artikel 8.0.4, vijfde lid, WEB: Het bestuur stelt nadere regels vast met betrekking tot de intake-activiteiten die
door de instelling worden georganiseerd.
• Artikel 8.1.3a WEB: Het bestuur beoordeelt voorafgaand aan de inschrijving van een student of deze extra
ondersteuning behoeft in verband met handicap of chronische ziekte en onderzoekt daartoe
zijn mogelijkheden, behoeften en omstandigheden. Is dat het geval, dan vindt de inschrijving
slechts plaats nadat schriftelijke afspraken zijn gemaakt over deze ondersteuning.
De afspraken worden tenminste één keer per studiejaar met de student geëvalueerd op
hun doeltreffendheid. Indien de noodzaak van extra ondersteuning in verband met handicap
of chronische ziekte na de inschrijving ontstaat, moeten ook schriftelijke afspraken
worden gemaakt, die jaarlijks moeten worden geëvalueerd.
• Artikel 8.1.7a, vierde lid, WEB: Het bestuur stelt beleid op met betrekking tot het bindend studieadvies, met inachtneming
van het eerste, tweede en derde lid.
|
OP3. Pedagogisch-didactisch handelen
Het pedagogisch-didactisch handelen van het onderwijsteam stelt studenten in staat
om te leren en zich te ontwikkelen.
|
Basiskwaliteit
Uit het pedagogisch en didactisch handelen van het team blijkt dat er sprake is van
een gedeelde visie, dan wel uitgangspunten.
Het onderwijsteam zorgt voor effectieve leersituaties. Het team stemt de instructies,
begeleiding, opdrachten en onderwijstijd doelgericht af op de onderwijsbehoeften van
groepen en individuele studenten. De afstemming is zowel gericht op (pedagogische)
ondersteuning als op uitdaging, afhankelijk van de onderwijsbehoeften van groepen
en individuele studenten.
Het team plant en structureert zijn handelen met behulp van informatie die het over
studenten heeft. Het maakt didactische keuzes waarbij het niveau en de complexiteit
van het onderwijs in lijn is met het onderliggende kwalificatiedossier. Het team realiseert
bovendien een evenwichtige verbinding tussen leren in de beroepspraktijkvorming en
het leren binnen de instelling. Het team creëert een pedagogisch en didactisch passend
en stimulerend leerklimaat, waardoor studenten actief en betrokken zijn. Met geschikte
opdrachten en heldere uitleg structureert het team het onderwijsaanbod zo, dat studenten
zich het leerstofaanbod eigen kunnen maken. Het team heeft positieve verwachtingen
van studenten en geeft hun gerichte feedback op hun leerproces.
|
Aanvullende ambities
• Zijn er aanvullende ambities voor het pedagogisch-didactisch handelen en (hoe) worden
deze gerealiseerd?
|
Wettelijke vereisten
• Artikel 7.1.2, tweede lid, WEB: Een beroepsopleiding is een onderwijstraject dat voor een student is ingericht en
dat is gericht op het behalen van een kwalificatie en een of meer keuzedelen.
• Artikel 7.2.7, eerste lid, jo. artikel 7.4.8, eerste lid, WEB: Het bestuur dient te zorgen voor een goede organisatie en kwaliteit van het onderwijsprogramma
en dit onderwijsprogramma evenwichtig in te delen, zodat de studenten de kwalificatie
binnen de vastgestelde studieduur kunnen bereiken.
• Artikel 7.2.7, vijfde lid, WEB: Het onderwijsprogramma omvat alle onderwijsactiviteiten gericht op het bereiken
van de onderwijs- en vormingsdoelen van de opleiding. De student neemt deel aan het
onderwijsprogramma onder verantwoordelijkheid en toezicht van het bestuur. Dit onderwijsprogramma
bestaat uitsluitend uit begeleide onderwijsuren en beroepspraktijk.
• Artikel 7.4.8, eerste lid, WEB: Het bestuur zorgt voor een goede organisatie en kwaliteit van het onderwijsprogramma
en de examinering.
• Artikel 4.1a.1, eerste lid, WEB: De docent draagt verantwoordelijkheid voor het vakinhoudelijke, vakdidactische en
pedagogische proces in de instelling.
|
OP5. Beroepspraktijkvorming
De voorbereiding, uitvoering en begeleiding van de beroepspraktijkvorming zijn doeltreffend.
|
Basiskwaliteit
De opleiding maakt afspraken met de student over welke leeractiviteiten de student
ontplooit in het kader van de beroepspraktijkvorming en hoe deze bijdragen aan de
ontwikkeling van de benodigde competenties en vaardigheden van de student.
De opleiding begeleidt de student bij de voorbereiding en bij de keuze van een beroepspraktijkplaats
en stelt hiervoor samen met de student en het leerbedrijf de vereiste praktijkovereenkomst
op. De inhoud, de omvang, de periode en de organisatie van de beroepspraktijkvorming
worden beschreven in de praktijkovereenkomst.
De opleiding zorgt dat het leerbedrijf de student op de afgesproken wijze begeleidt.
De opleiding is op de hoogte van het functioneren van de student op de beroepspraktijkplaats
en stuurt zo nodig bij.
Ook beoordeelt de opleiding of de student de beroepspraktijkvorming met een positieve
beoordeling heeft afgerond.
De instelling draagt zorg voor erkende en adequate stageplekken/praktijkplaatsen.
|
Aanvullende ambities
• Zijn er aanvullende ambities voor de beroepspraktijkvorming en (hoe) worden deze
gerealiseerd?
|
Wettelijke vereisten
• Artikel 7.1.2, tweede lid, jo. artikel 7.2.8, tweede lid, sub c, WEB: Een deel van de opleiding vindt plaats in de beroepspraktijk.
• Artikel 7.2.7, eerste lid, jo. artikel 7.4.8, eerste lid, WEB: Het bestuur dient te zorgen voor een goede organisatie en kwaliteit van het onderwijsprogramma,
en het programma evenwichtig in te delen zodat studenten de kwalificatie binnen de
vastgestelde studieduur kunnen bereiken.
• Artikel 7.2.8, eerste lid, WEB: Van elke beroepsopleiding maakt onderricht in de praktijk van het beroep deel uit.
• Artikel 7.2.8, tweede lid, WEB: De beroepspraktijkvorming wordt verzorgd op grondslag van een overeenkomst, gesloten
door de student, de instelling en het leerbedrijf, waarin de rechten en verplichtingen
van partijen worden geregeld, en bevat ten minste de wettelijk voorgeschreven onderwerpen.
• Artikel 7.2.8, derde lid, WEB: Het bedrijf dat, of de organisatie die de beroepspraktijkvorming verzorgt, draagt
zorg voor de begeleiding van de studenten binnen het bedrijf. Het bestuur beoordeelt
of de studenten de beroepspraktijkvorming met een positieve beoordeling heeft voltooid.
• Artikel 7.2.8, vierde lid, WEB: De beroepspraktijkvorming vindt plaats bij een bedrijf of organisatie met een erkenning
op grond van artikel 1.5.3 WEB
• Artikel 7.2.9, eerste lid, WEB: Het bestuur van de instelling draagt zorg voor de beschikbaarheid van de praktijkplaats
en de totstandkoming van de in artikel 7.2.8 bedoelde overeenkomst.
• Artikel 7.2.9, tweede lid, WEB: Het bestuur bevordert in overleg met de Samenwerkingsorganisatie Beroepsonderwijs
Bedrijfsleven (SBB) een toereikende vervangende voorziening als er omstandigheden
zijn waardoor de beroepspraktijkvorming (bpv) niet naar behoren zal kunnen plaatsvinden.
|
KWALITEITSGEBIED VEILIGHEID EN SCHOOLKLIMAAT (VS)
|
VS1. Veiligheid
De opleiding zorgt voor een veilige omgeving voor studenten.
|
Basiskwaliteit
De opleiding zorgt voor een veilig leer- en werkklimaat. De opleiding biedt veiligheid
bij incidenten en zorgt voor fysieke veiligheid. Van de opleiding wordt verwacht dat
het inzicht heeft in de fysieke en sociale veiligheid(sbeleving) van de studenten,
hier beleid op voert en effectief handelt bij signalen die de sociale en/of fysieke
veiligheid bedreigen, zodat de studenten kunnen profiteren van het geboden onderwijs.
De opleiding hanteert de meldcode Huiselijk geweld en kindermishandeling. Daarnaast
komt zij de verplichtingen na rond het melden, overleggen en aangifte doen van zedenmisdrijven.
|
Aanvullende ambities
• Zijn er aanvullende ambities voor de veiligheid en (hoe) worden deze gerealiseerd?
|
Wettelijke vereisten
• Artikel 1.3.6 WEB: De instelling dient een stelsel van kwaliteitszorg in te richten en te beoordelen
en daarbij onder andere het oordeel van de studenten te betrekken.
• Artikel 1.3.8 WEB: Het bestuur meldt en overlegt onverwijld bij een (redelijk vermoeden van een) zedenmisdrijf
en doet daar zo nodig aangifte van. Het bestuur treedt hierbij onverwijld in contact
met de vertrouwensinspecteur.
• Artikel 1.3.9 WEB: Het bestuur stelt voor het personeel een meldcode vast die aangeeft hoe met signalen
van huiselijk geweld of kindermishandeling wordt omgegaan. Daarnaast moet het bestuur
de kennis en het gebruik van de meldcode bevorderen.
• Artikel 7.4.8, eerste lid, jo. artikel 7.2.7, vijfde en zesde lid, WEB: Het bestuur is verantwoordelijk voor de kwaliteit van het onderwijsprogramma. De
begeleide onderwijstijd vindt plaats onder verantwoordelijkheid en met actieve betrokkenheid
van het onderwijspersoneel.
• Artikel 8a.2.2, derde lid, sub k, WEB: De studentenraad heeft instemmingsrecht met betrekking tot voorgenomen beslissingen
van het bestuur ten aanzien van de regels op het gebied van veiligheid, gezondheid
en welzijn van studenten.
|
VS2. Schoolklimaat
Het schoolklimaat draagt bij aan de bevordering van sociale en maatschappelijke competenties,
en aan de bevordering van de basiswaarden van de democratische rechtsstaat.
|
Basiskwaliteit
Het personeel draagt bij aan de bevordering van sociale en maatschappelijke competenties,
en aan de bevordering van de basiswaarden van de democratische rechtsstaat.
Het personeel van de opleiding is in zijn gedrag een voorbeeld voor de studenten:
personeelsleden leven de basiswaarden zichtbaar na. Ook signaleert en corrigeert het
personeel van de opleiding uitingen van studenten die met de basiswaarden in strijd
zijn.
|
Aanvullende ambities
• Zijn er aanvullende ambities voor het schoolklimaat en (hoe) worden deze gerealiseerd?
|
Wettelijke vereisten
• Artikel 7.1.2, tweede lid, WEB: Een beroepsopleiding is een onderwijstraject dat voor een student is ingericht en
dat is gericht op het behalen van een kwalificatie en een of meer keuzedelen, waaronder
ook de generieke eisen met betrekking tot burgerschap.
• Artikel 7.2.7, vijfde en zesde lid, WEB: Het onderwijsprogramma omvat uitsluitend begeleide onderwijsuren en beroepspraktijkvorming
onder verantwoordelijkheid en toezicht van het bestuur, en met actieve betrokkenheid
van het onderwijspersoneel.
• Artikel 7.4.8, eerste lid, WEB: Het bestuur zorgt voor een goede organisatie en kwaliteit van het onderwijsprogramma
en de examinering.
|
KWALITEITSGEBIED BORGING EN AFSLUTING (BA)
|
BA1. Borging diplomering
De examencommissie borgt deugdelijke diplomering.
|
Basiskwaliteit
Het onafhankelijk en deskundig functioneren van de examencommissie is voldoende gewaarborgd
door het bestuur.
De examencommissie stelt op objectieve en deskundige wijze vast of een student voldoet
aan de voorwaarden voor het verkrijgen van een diploma of een certificaat. Zij bewaakt,
monitort en analyseert de kwaliteit van de processen die hieraan ten grondslag liggen.
Hierdoor zijn het niveau, de complexiteit en de inhoud van de door de student geleverde
prestaties, afgestemd op de kwalificatievereisten of het certificaat, geborgd.
De examencommissie borgt in alle fasen van de examinering en diplomering de deskundigheid
van de betrokken personen.
De examencommissie bewaakt op een cyclische manier haar eigen werkwijze en eigen kwaliteit
met betrekking tot de borging van de examinering, diplomering en certificering voor
de opleidingen waarvoor zij verantwoordelijk is. Zij geeft betekenis aan de uitkomsten
hiervan en acteert hierop. Hierbij betrekt zij eventueel onafhankelijke deskundigen.
In voorkomende gevallen worden verbetermaatregelen genomen en wordt toegezien op de
realisatie ervan. Hierover wordt jaarlijks verslag gedaan.
De examencommissie geeft op deugdelijke gronden mbo-verklaringen af. Tevens geeft
zij op deugdelijke gronden vrijstellingen voor examenonderdelen.
|
Aanvullende ambities
• Zijn er aanvullende ambities voor de borging van de diplomering en (hoe) worden
deze gerealiseerd?
|
Wettelijke vereisten
De twee standaarden op het gebied van diplomering en afsluiting en de bijbehorende
normering in dit waarderingskader komen overeen met de standaarden en normering in
de Regeling standaarden examenkwaliteit WEB.
|
BA2. Afsluiting
De opleiding1onderbouwt dat de student voldaan heeft aan de voorwaarden voor het diploma, een certificaat
of een mbo-verklaring.
|
Basiskwaliteit
De opbouw en inrichting van de afsluiting voldoen aan de eigen vastgestelde kwaliteitseisen
voor een betrouwbare diplomering en certificering. Dit sluit aan op de visie op het
onderwijs van het team. De examinering is afgestemd op de kwalificatie-eisen wanneer
het gaat om diplomering. Dit is inclusief de keuzedelen en de eisen ten aanzien van
generieke examenonderdelen.
De examinering is valide en betrouwbaar en zorgt ervoor dat de student voldoet aan
de voorwaarden voor diplomering of certificering. De afnamecondities en de beoordelingen
zijn voor studenten gelijkwaardig. De opleiding betrekt de beroepspraktijk bij de
examinering. De opleiding beoordeelt de bewijzen ten behoeve van de examinering onafhankelijk
en deskundig. Deze bewijzen laten in samenhang een passende balans zien tussen vereiste
kennis, houding en vaardigheden, waarbij onderdelen van de examinering in de reële
beroepspraktijk plaatsvinden. Op basis van de bewijzen stelt de opleiding vast of
een student in voldoende mate voldoet aan de kwalificatie-eisen.
De student is volledig en tijdig geïnformeerd over de kwalificatie-eisen en de eisen
die de opleiding stelt aan de examinering en diplomering. Deze informatie is voor
alle betrokkenen transparant en eenduidig.
|
Aanvullende ambities
• Zijn er aanvullende ambities voor de borging van de diplomering en (hoe) worden
deze gerealiseerd?
|
Wettelijke vereisten
De twee standaarden op het gebied van diplomering en afsluiting en de bijbehorende
normering in dit waarderingskader komen overeen met de standaarden en normering in
de Regeling standaarden examenkwaliteit WEB.
|
1 Waar we opleiding schrijven, kan ook team worden gelezen.
KWALITEITSGEBIED ONDERWIJSRESULTATEN (OR)
|
OR1. Studiesucces
De instelling behaalt met haar studenten leerresultaten die ten minste in overeenstemming
zijn met de gestelde norm.1
|
Basiskwaliteit
De onderwijsresultaten over de afgelopen drie jaar laten zien dat de opleiding studenten
voldoende in staat stelt een diploma op het gewenste niveau te behalen. De opleiding
zorgt ervoor dat studenten een succesvolle start maken en de studie binnen de vastgestelde
studieduur doorlopen. De resultaten laten ook zien dat er doorstroom is naar hogere
opleidingsniveaus.
|
Aanvullende ambities
• Zijn er aanvullende ambities voor de onderwijsresultaten en (hoe) worden deze gerealiseerd?
|
Wettelijke vereisten
• Artikel 1.3.6, jo. artikel 1.3.5, sub b, WEB: Instellingen dienen voorts zorg te dragen voor het aanbieden van doelmatige leerwegen,
onder andere door ervoor te zorgen dat de opleiding aansluit op het voorafgaand onderwijs
en vervolgonderwijs.
• Artikel 7.4.8, eerste lid, WEB, jo. artikel 7.2.7, eerste lid, WEB: Het bestuur zorgt ervoor dat beroepsopleidingen zo zijn ingericht dat studenten
de kwalificatie en de daarbij behorende keuzedelen binnen de vastgestelde studieduur
kunnen behalen. Daarnaast zorgt het bestuur voor een goede organisatie en kwaliteit
van het onderwijsprogramma.
|
OR3. Vervolgsucces
2
De bestemming van de studenten na het (gediplomeerd) verlaten van de opleiding is
bekend en voldoet ten minste aan de verwachtingen van de opleiding.
|
Basiskwaliteit
De opleiding betrekt de ontwikkelingen op de (regionale) arbeidsmarkt bij het beleid
en de uitvoering daarvan. Zij beschikt over gegevens over het vervolg van de loopbaan
van studenten die de opleiding (voortijdig of) met een diploma hebben verlaten. Daarbij
kan het gaan om de overstap naar vervolgonderwijs (mbo of hbo), een plek op de arbeidsmarkt
dan wel een passend vervolg voor studenten met een specifieke onderwijsbehoefte.
Gezien de relatie tussen vervolgsucces en de onderwijskwaliteit mag in het kader van
de kwaliteitszorg verder van de opleiding worden verwacht dat zij hier inzicht in
heeft en beleid op voert.
Het vervolgsucces voldoet ten minste aan de verwachtingen van de opleiding in relatie
tot de gemiddelde landelijke resultaten van vergelijkbare opleidingen en de situatie
op de regionale arbeidsmarkt.
|
Aanvullende ambities
• Zijn er aanvullende ambities voor het vervolgsucces en (hoe) worden deze gerealiseerd?
|
Wettelijke vereisten
• Artikel 1.3.5, sub c, jo. artikel 6.1.3a, eerste lid, sub c, jo. artikel 7.1.2, tweede lid, WEB: Kennis van de (regionale) arbeidsmarkt is noodzakelijk om aspirant-studenten over
het arbeidsmarktperspectief van de opleiding te kunnen informeren en loopbaanoriëntatie
en -begeleiding te kunnen bieden.
• Artikel 1.3.6 WEB: Het bestuur richt een stelsel van kwaliteitszorg voor de instelling in en draagt
er in dat verband zorg voor dat (zo veel mogelijk in samenwerking met andere instellingen)
wordt voorzien in een regelmatige beoordeling van de kwaliteit van het onderwijs.
• Artikel 6.1.3, eerste lid, jo. artikel 1.3.5, sub b, WEB: Het bestuur zorgt voor doelmatige leerwegen en zorgt ervoor dat een beroepsopleiding
alleen wordt aangeboden als er na beëindiging van de opleiding voldoende arbeidsmarktperspectief
is voor de studenten. Onder arbeidsmarktperspectief wordt in ieder geval verstaan
het perspectief voor gediplomeerde schoolverlaters op het binnen een redelijke termijn
vinden van werk op het niveau van de gevolgde opleiding.
• Artikel 7.4.8, eerste lid, WEB: Het bestuur zorgt voor een goede organisatie en kwaliteit van het onderwijsprogramma
en de examinering.
|
1 De norm voor studiesucces wordt voor vier jaar vastgesteld, zoals uitgewerkt in bijlage 1
van dit onderzoekskader. We beoordelen het studiesucces aan de hand van deze norm
op het niveau van het kwalificatiedossier.
2 Deze standaard is nieuw; we doen er in 2021 tot 2025 ervaring mee op. Tijdens deze
periode zullen we niet oordelen op deze standaard. Bij de doorontwikkeling van deze
standaard en het gebruik van data zullen we aansluiten bij de ontwikkelingen in de
sector.
KWALITEITSGEBIED STUREN, KWALITEITSZORG EN AMBITIE OPLEIDINGEN (SKA)
|
SKA1. Visie, ambities en doelen
De opleiding heeft een gedragen visie op goed onderwijs, heeft daarvoor ambities en
doelen en stuurt op het behalen daarvan.
|
Basiskwaliteit
De opleiding heeft, als onderdeel van het stelsel van kwaliteitszorg, een gedragen
visie, ambities en doelen gericht op goed onderwijs. De opleiding stuurt systematisch
op de doelen om de beoogde resultaten te behalen.
De opleiding sluit met haar visie, ambities en doelen aan op die van het bestuur,
op de resultaten van eerdere evaluaties en op bevindingen uit de interne en externe
dialoog. De opleiding richt de voorwaarden in om de onderwijskundige ambities en doelen
te bereiken. Daarbij is de interne verantwoordelijkheidsverdeling duidelijk.
|
Aanvullende ambities
• Zijn er aanvullende ambities in relatie tot de visie en doelen en (hoe) worden deze
gerealiseerd?
|
Wettelijke vereisten
• Artikel 1.3.6, eerste lid, WEB: Het bestuur richt een stelsel van kwaliteitszorg in en verbetert aan de hand daarvan
het onderwijs.
• Artikel 4.1a.1, vierde lid, WEB: Het bestuur maakt met de docenten afspraken over de wijze waarop de zeggenschap
van docenten wordt georganiseerd, waarbij de professionele standaard van de beroepsgroep
in acht wordt genomen.
• Artikel 7.4.8, eerste lid, WEB: Het bestuur zorgt voor een goede organisatie en kwaliteit van het onderwijsprogramma
en de examinering.
• Artikel 7.4.8, derde lid, jo. artikel 7.2.7, vijfde lid, WEB: Het bestuur zorgt ervoor dat opleidingen aantoonbaar voldoen aan enkele eisen, waaronder
artikel 7.2.7, vijfde lid, waaruit blijkt dat het onderwijsprogramma moet zijn gericht
op het bereiken van onderwijs- en vormingsdoelen van de beroepsopleiding.
|
SKA2. Uitvoering en kwaliteitscultuur
De opleiding realiseert de doelen voor goed onderwijs, bevordert een kwaliteitscultuur,
zorgt voor randvoorwaarden en stuurt, waar nodig, tussentijds bij.
|
Basiskwaliteit
De opleiding geeft, als onderdeel van het stelsel van kwaliteitszorg, effectief uitvoering
aan de onderwijskundige ambities en doelen en schept de daarvoor benodigde voorwaarden.
De opleiding zorgt op basis van de interne verantwoordelijkheidsverdeling voor een
op samenwerken, leren en verbeteren gerichte kwaliteitscultuur, waarin doelen en ambities
gerealiseerd kunnen worden. Daarbij is onderwijskundig leiderschap herkenbaar. Docenten(teams)
oefenen daarbij de eigen verantwoordelijkheid bij het inrichten van hun onderwijs
uit.
Binnen deze kwaliteitscultuur geeft de opleiding uitvoering aan het stelsel van kwaliteitszorg,
zodat gericht wordt gewerkt aan de kwaliteit van het onderwijs en de naleving van
wettelijke voorschriften. De opleiding stuurt, waar nodig, tussentijds bij.
De opleiding zorgt ervoor dat de deskundigheidsbevordering van het personeel binnen
de gestelde doelen gestalte krijgt.
|
Aanvullende ambities
• Zijn er aanvullende ambities voor de sturing op uitvoering en kwaliteitscultuur
en (hoe) worden deze gerealiseerd?
|
Wettelijke vereisten
• Artikel 1.3.6, eerste lid, WEB: Het bestuur richt een stelsel van kwaliteitszorg in en verbetert aan de hand daarvan
het onderwijs.
• Artikel 1.3.6, eerste lid, WEB jo. Artikel 4.2.1, WEB: De kwaliteit van het onderwijs wordt regelmatig beoordeeld, er worden maatregelen
en instrumenten gebruikt om te waarborgen dat het personeel zijn bekwaamheid onderhoudt.
• Artikel 1.3.6a WEB: Het bestuur zorgt voor personeelsbeleid, voor zover het de duurzame borging van
de kwaliteit van het onderwijspersoneel betreft.
• Artikel 4.1.a1, eerste lid, WEB: Docenten zijn binnen het onderwijskundig beleid verantwoordelijk voor het vakinhoudelijke,
vakdidactische en pedagogische proces van de instelling.
• Artikel 4.1.a1, derde lid, WEB: Docenten beschikken over voldoende zeggenschap, waaronder de zeggenschap over de
inhoud van de lesstof en de wijze waarop de lesstof wordt aangeboden.
• Artikel 4.1a.1, vierde lid, WEB: Het bestuur maakt met de docenten afspraken over de wijze waarop de zeggenschap
van docenten wordt georganiseerd, waarbij de professionele standaard van de beroepsgroep
in acht wordt genomen.
• Artikel 7.4.8, eerste lid, WEB: Het bestuur zorgt voor een goede organisatie en kwaliteit van het onderwijsprogramma
en de examinering.
• Artikel 7.4.8, derde lid, jo. artikel 7.2.7, vijfde lid, WEB: Het bestuur zorgt ervoor dat opleidingen aantoonbaar voldoen aan enkele eisen, waaronder
artikel 7.2.7, vijfde lid, waaruit blijkt dat het onderwijsprogramma moet zijn gericht
op het bereiken van onderwijs- en vormingsdoelen van de beroepsopleiding.
|
SKA3. Evaluatie, verantwoording en dialoog
De opleiding evalueert en analyseert systematisch of zij de doelen realiseert en verantwoordt
zich daarover. Ze stelt, wanneer nodig, het beleid bij en betrekt interne en externe
belanghebbenden in een goed functionerende dialoog.
|
Basiskwaliteit
De opleiding monitort, evalueert, analyseert en beoordeelt als onderdeel van het stelsel
van kwaliteitszorg in hoeverre de doelen en het beleid worden gerealiseerd en informeert
het bestuur daarover. Het haalt intern en extern actief informatie op om zicht te
krijgen op de uitvoering, de resultaten van het onderwijs voor de studenten en de
kansen en bedreigingen voor de verdere ontwikkeling van het onderwijs.
Bij de beoordeling van de kwaliteit betrekt de opleiding het oordeel van de studenten,
onafhankelijke deskundigen en andere hiervoor relevante betrokkenen.
De opleiding analyseert en beoordeelt de uitkomsten van de evaluatie en verwerkt deze
wanneer nodig in het (verbeter)beleid, zodat dit bijdraagt aan de ontwikkeling en
verbetering van het onderwijs. Daarnaast gebruikt de opleiding de uitkomsten van de
evaluatie om de sturing te verbeteren.
|
Aanvullende ambities
• Zijn er aanvullende ambities voor de evaluatie, verantwoording en dialoog en (hoe)
worden deze gerealiseerd?
|
Wettelijke vereisten
• Artikel 1.3.6, eerste lid, WEB: Het bestuur richt een stelsel van kwaliteitszorg in en verbetert aan de hand daarvan
het onderwijs.
• Artikel 1.3.6, eerste lid, WEB: De kwaliteit van het onderwijs wordt regelmatig beoordeeld. De beoordeling vindt
ook plaats aan de hand van het oordeel van studenten en door betrokkenheid van onafhankelijke
deskundigen en belanghebbenden.
• Artikel 1.3.6, tweede lid, WEB: Het bestuur verantwoordt zich over de beoordeling en het voorgenomen beleid in het
licht van de beoordeling.
|
5.4. Overige wettelijke vereisten
Niet alle deugdelijkheidseisen zoals die in de onderwijswet- en regelgeving staan
vermeld, zijn opgenomen in het onderzoekskader. Dit geldt bijvoorbeeld voor die over
de Verklaring Omtrent het Gedrag (VOG) en de vrijwillige ouderbijdrage. De deugdelijkheidseisen
die niet aan een standaard in het waarderingskader zijn verbonden, vatten we samen
onder de noemer ‘overige wettelijke vereisten’.
In ons jaarwerkplan, dat op de website van de inspectie wordt gepubliceerd, geven
we aan welke thema’s we in dat jaar onderzoeken. Ook op grond van meldingen en signalen
kunnen we besturen en opleidingen bevragen op het naleven van de overige wettelijke
vereisten. Niet-naleving van (een of meer van) de overige wettelijke vereisten kan
op opleidingsniveau in dat geval niet leiden tot een oordeel Onvoldoende of tot het
oordeel Zeer Zwak. Wel moet de opleiding/het bestuur de tekortkoming binnen een door
de inspectie te bepalen termijn herstellen. Om voor de waardering Goed in aanmerking
te komen, moet een opleiding, in aanvulling op de wettelijke eisen van de standaarden,
ook aan alle overige wettelijke vereisten voldoen.
6. Oordelen en waarderen
6.1. Inleiding
In dit hoofdstuk beschrijven we hoe we oordelen en waarderen. We doen dat zo transparant
mogelijk, aan de hand van het waarderingskader op bestuurs- en opleidingsniveau en
met de beschrijving van de oordeelsvorming, zoals opgenomen in dit hoofdstuk. Onze
oordelen gaan altijd over de gerealiseerde kwaliteit van de (be)sturing en over het
onderwijs dat studenten ontvangen.
We gaan in dit hoofdstuk eerst in op hoe we omgaan met het raamwerk van de kernfuncties
op stelselniveau (paragraaf 6.2), zoals opgenomen in hoofdstuk 3. Dat hanteren we
uitsluitend vanuit onze stimulerende rol. Daarna leggen we uit hoe we op basis van
de waarderingskaders voor besturen en opleidingen (hoofdstuk 4 en 5) oordelen en waarderen.
In het algemeen bepaalt het al dan niet voldoen aan de deugdelijkheidseisen of een
standaard Voldoende of Onvoldoende is. De waardering Goed spreken we uit als ambities,
rondom basiskwaliteit en/of daarboven uitstijgend, gerealiseerd worden. We beschrijven
dit in paragraaf 6.3. In paragraaf 6.4 zijn beslisregels voor de beoordeling van de
standaarden voor het bestuur beschreven, gevolgd door de beslisregels voor de beoordeling
van onderwijskwaliteit van opleidingen in paragraaf 6.5.
6.2. Stimuleren op stelselniveau
In hoofdstuk 3 is het stelseltoezicht beschreven. We reflecteren daarop en spreken
geen oordelen uit. We gebruiken het raamwerk om de drie kernfuncties van het onderwijs,
namelijk kwalificatie, socialisatie en allocatie, waaronder selectie en gelijke kansen
en daarnaast de belangrijke voorwaarden daarvoor te beschouwen. We beschrijven jaarlijks
in ‘De Staat van het Onderwijs’ (paragraaf 7.2) hoe het met de kernfuncties en voorwaarden
van het onderwijsstelsel is gesteld.
We bespreken deze thema’s bij onderzoeken bij besturen en opleidingen. Uit onze gegevens
op stelselniveau kan blijken dat de kwaliteit van (een deel van) de kernfuncties in
een bepaalde regio in hoge of juist mindere mate gerealiseerd wordt. Door ambities
van besturen rondom kernfuncties in een open dialoog te bespreken en te verkennen,
leggen we een verbinding tussen opleidingen en hun invulling van de kernfuncties.
6.3. Oordelen en waarderen standaarden bestuur en opleidingen
Voor het beoordelen en waarderen van de kwaliteit van besturen en opleidingen gebruiken
we de standaarden zoals beschreven in de hoofdstukken 4 en 5. Een standaard bestaat
uit een beschrijving van de basiskwaliteit, gebaseerd op de deugdelijkheidseisen.
Per standaard besteden we daarnaast aandacht aan de vragen naar aanvullende ambities.
Of een standaard als Voldoende of Onvoldoende wordt beoordeeld, is gebaseerd op de
vraag of het bestuur/de opleiding voldoet aan de deugdelijkheidseisen en daarmee basiskwaliteit
realiseert. Voor de waardering Goed wordt de realisatie van ambities betrokken. Onderstaande
tabel geeft aan hoe het oordeel en de waardering op standaardniveau tot stand komt:
Oordeel/waardering
standaard
|
Norm voor standaarden
|
Goed
|
Het bestuur of de opleiding voldoet aan de deugdelijkheidseisen en realiseert ook
ambities die daarboven uitstijgen.
|
Voldoende
|
Het bestuur of de opleiding voldoet aan de deugdelijkheidseisen en realiseert daarmee
basiskwaliteit.
|
Onvoldoende
|
Het bestuur of de opleiding voldoet niet aan de deugdelijkheidseisen.
|
6.4. Oordelen en waarderen op bestuursniveau
Om basiskwaliteit op de opleidingen te kunnen waarborgen, gaan we ervan uit dat het
bestuur in staat is om de kwaliteitscyclus, zoals uitgedrukt in de wettelijke eisen
van de drie standaarden van het kwaliteitsgebied Besturing, kwaliteitszorg en ambitie
(zie hoofdstuk 4), uit te voeren. Daar waar dat niet het geval is, leidt dit tot een
Onvoldoende op het kwaliteitsgebied Besturing, kwaliteitszorg en ambitie. Als het
bestuur aan de deugdelijkheidseisen voldoet en ambities realiseert, waarderen we het
kwaliteitsgebied als Goed. Hoe het oordeel of de waardering op bestuursniveau tot
stand komt, ziet er als volgt uit:
Oordeel/waardering bestuursniveau
|
Norm kwaliteitsgebied
Besturing, kwaliteitszorg en ambitie
|
Goed
|
Twee standaarden uit het kwaliteitsgebied Besturing, kwaliteitszorg en ambitie zijn
Goed en de derde is ten minste Voldoende.
|
Voldoende
|
Alle drie de standaarden uit het kwaliteitsgebied Besturing, kwaliteitszorg en ambitie
zijn ten minste Voldoende.
|
Onvoldoende
|
Een of meer standaarden uit het kwaliteitsgebied Besturing, kwaliteitszorg en ambitie
is/zijn Onvoldoende.
|
Het niet voldoen aan een deugdelijkheidseis van financiële continuïteit of rechtmatigheid
leidt in alle gevallen tot een herstelopdracht voor het bestuur. Dit geldt ook als
de jaarstukken van het bestuur niet zijn ingediend zoals wettelijk vereist is. De
mate waarin het oordeel of waardering van de betreffende standaard binnen het kwaliteitsgebied
Besturing, kwaliteitszorg en ambitie wordt aangepast is afhankelijk van de ernst van
de tekortkoming.
6.5. Oordelen en waarderen op opleidingsniveau
Het oordeel of de waardering over de kwaliteit van de opleiding (eindoordeel) komt
tot stand op basis van de volgende normen.
Eindoordeel/waardering opleiding
|
Norm
|
Goed
|
Alle standaarden zijn minimaal Voldoende én de standaard Uitvoering en kwaliteitscultuur
(SKA2) is Goed, evenals ten minste twee standaarden uit de andere kwaliteitsgebieden
van het waarderingskader voor opleidingen. Alle onderzochte overige wettelijke vereisten
worden nageleefd én de financiële continuïteit op bestuursniveau voldoet aan de wettelijke
vereiste.
|
Voldoende
(basiskwaliteit)
|
De standaarden Studiesucces, Pedagogisch-didactisch handelen, Beroepspraktijkvorming
en Veiligheid zijn Voldoende én niet meer dan één andere standaard in de gebieden
Onderwijsproces1 of Veiligheid en schoolklimaat is Onvoldoende. Ook zijn de standaarden Borging diplomering
en Afsluiting als Voldoende beoordeeld.
|
Onvoldoende (examenkwaliteit)
|
Onvoldoende examenkwaliteit: de standaard Borging diplomering en/of Afsluiting is
Onvoldoende.
|
Onvoldoende (basiskwaliteit)
|
De standaard Studiesucces of Pedagogisch-didactisch handelen of Beroepspraktijkvorming
of Veiligheid is Onvoldoende, óf meer dan één van de andere standaarden in de gebieden
Onderwijsproces2 of Veiligheid en schoolklimaat zijn Onvoldoende.
|
Zeer zwak
|
De standaard Studiesucces is Onvoldoende, én een of meer van de volgende standaarden
is Onvoldoende: Pedagogisch-didactisch handelen (voor zover het art. 7.4.8 WEB betreft), en/of Beroepspraktijkvorming en/óf Veiligheid.
|
1 Uitgezonderd de standaard OP0 Basisvaardigheden, deze standaard wordt niet meegenomen
in de totstandkoming van het oordeel Voldoende/Onvoldoende.
2 Uitgezonderd de standaard Basisvaardigheden, deze standaard wordt niet meegenomen
in de totstandkoming van het oordeel Voldoende/Onvoldoende.
We merken hier op dat, in lijn met de met het veld gemaakte afspraken, de inspectie
niet meer zonder meer het oordeel Onvoldoende opleiding toepast als blijkt dat alleen
de onderwijsresultaten onder norm zijn. Bij een onderzoek zullen we expliciet vragen
welk beeld de instelling zelf heeft van de onderwijskwaliteit, om welke redenen studenten
zijn uitgevallen, welke aspecten daarvan beïnvloedbaar zijn en welke maatregelen de
opleiding heeft getroffen ter vermindering van de uitval en verbetering van de kwaliteit.
Ook vragen we hoe het bestuur hierop stuurt.
De waardering Goed is bedoeld om goede kwaliteit op opleidingen te waarderen en te
stimuleren. We gaan ervan uit dat deze opleidingen een brede basiskwaliteit hebben.
Dat betekent dat er onomwonden een positief antwoord gegeven kan worden op de kernvragen
voor goed onderwijs. Deze kernvragen zijn: krijgen studenten goed onderwijs (Onderwijsproces),
voelen ze zich veilig (Veiligheid en schoolklimaat) en leren ze genoeg (Onderwijsresultaten)?
Dit vraagt een expertoordeel over de integrale kwaliteit van de opleiding. Dit betekent
dat wij van goede opleidingen verwachten dat zij aan ons laten zien hoe zij hun visie,
ambities en doelen uitvoeren (SKA2) en welke kwaliteit dit in de praktijk oplevert,
zoals te zien aan de standaarden voor Onderwijsproces en Veiligheid en schoolklimaat.
6.5.1. Eindoordeel zeer zwak
Vanaf 1 augustus 2022 is er een expliciete wettelijke basis voor het oordeel van de
inspectie dat de kwaliteit van een opleiding op niveau 2,3 en 4 van bekostigde instellingen
zeer zwak is (art. 6.1.4b WEB). Het inspectierapport waarin de inspectie tot het oordeel komt dat de kwaliteit
van het onderwijs zeer zwak is, geldt na de vaststelling daarvan als een besluit in
de zin van de Algemene wet bestuursrecht (art. 20 lid 6 WOT). Een bestuur kan tegen het oordeel zeer zwak en tegen de daaruit voortvloeiende
waarschuwing bezwaar maken. Tegen de beslissing op bezwaar kan beroep worden ingesteld.
6.5.2. Normering bij niet te beoordelen resultaten
Op grond van nieuw artikel 6.1.4b WEB per 1 augustus 2022 moet de standaard studiesucces worden gemeten en beoordeeld op
de wijze zoals voorgeschreven in hoofdstuk 4a van het Uitvoeringsbesluit WEB en de Regeling houdende uitwerking maatstaven voor studiesucces in het mbo om tot het oordeel zeer zwak te kunnen komen ten aanzien van een bekostigde beroepsopleiding.
Deze standaard is (vooralsnog) niet uitgewerkt voor bekostigd entree. Voor bekostigde
opleidingen op niveau 2,3 of 4 kan het bovendien voorkomen dat studiesucces niet beoordeeld
kan worden. Hiervoor is maatwerk nodig en daar voorziet voornoemde regelgeving (vooralsnog)
niet in.
Het eindoordeel Zeer zwak kan dan ook tot die nadere uitwerking dan wel een eventuele
wetswijziging niet meer worden gegeven aan bekostigd entree en situaties waarin maatwerk
nodig is voor de berekening van het studiesucces. De inspectie geeft in die gevallen
dus ook niet het eindoordeel ‘Zeer zwak’ met als ultieme consequentie de ontneming
van het recht om de opleiding te verzorgen (art. 6.1.4 lid 1 sub a WEB), maar het eindoordeel ‘Onvoldoende met risico op bekostigingssanctie’ met in beginsel
als ultieme consequentie het opschorten of inhouden van (een deel van) de bekostiging
(art. 11.1 van de WEB).
Eindoordeel/waardering opleiding
|
Norm
|
Goed
|
Alle standaarden zijn minimaal Voldoende én de standaard Uitvoering en kwaliteitscultuur
(SKA2) is Goed, evenals ten minste twee standaarden uit de andere kwaliteitsgebieden
van het waarderingskader voor opleidingen. Alle onderzochte overige wettelijke vereisten
worden nageleefd én de financiële continuïteit op bestuursniveau is op orde.
|
Voldoende
(basiskwaliteit)
|
De standaarden Ontwikkeling en begeleiding, Pedagogisch-didactisch handelen, Beroepspraktijkvorming
en Veiligheid zijn Voldoende én niet meer dan één andere standaard in de gebieden
Onderwijsproces1 of Veiligheid en schoolklimaat is Onvoldoende. Ook zijn de standaarden Borging diplomering
en Afsluiting als Voldoende beoordeeld.
|
Onvoldoende (examenkwaliteit)
|
Onvoldoende examenkwaliteit: de standaard Borging diplomering en/of Afsluiting is
Onvoldoende.
|
Onvoldoende (basiskwaliteit)
|
De standaard Ontwikkeling en begeleiding of Pedagogisch-didactisch handelen of Beroepspraktijkvorming
of Veiligheid is Onvoldoende, óf meer dan één van de andere standaarden binnen de
gebieden Onderwijsproces2 of Veiligheid en schoolklimaat zijn Onvoldoende.
|
Onvoldoende met risico op bekostigingssanctie
|
Twee of meer van de volgende standaarden zijn Onvoldoende: Ontwikkeling en begeleiding,
Pedagogisch-didactisch handelen, Beroepspraktijkvorming, Veiligheid.
|
1 Uitgezonderd de standaard Basisvaardigheden, deze standaard wordt niet meegenomen
in de totstandkoming van het oordeel Voldoende/Onvoldoende.
2 Uitgezonderd de standaard Basisvaardigheden, deze standaard wordt niet meegenomen
in de totstandkoming van het oordeel Voldoende/Onvoldoende.
6.6. Oordeelsvorming
6.6.1. Beoordelen naleving deugdelijkheidseisen
Bij onze oordeelsvorming hanteren we bovengenoemde normering als richtlijn. De mate
waarin de onderwijspraktijk de essentie en de bedoeling van met name de deugdelijkheidseisen
tentoonspreidt, is bepalend voor ons oordeel. Voor het oordeel Voldoende gaan we er
in principe van uit dat aan alle deugdelijkheidseisen die horen bij de standaard is
voldaan. We beoordelen de kwaliteit zoals in de standaard is omschreven integraal
en niet elke deugdelijkheidseis van de standaard op zichzelf. Het kan zijn dat een
bestuur of opleidingen op een standaard een positief beeld laat zien, maar op een
bepaald element van de standaard (nog) niet. Als dit beperkt van invloed is op de
aangetroffen kwaliteit van de opleidingen of voor studenten én als de tekortkoming
eenvoudig en op korte termijn kan worden hersteld, dan geven we het oordeel Voldoende
op de standaard. Het bestuur krijgt dan een opdracht tot herstel (herstelopdracht)
voor dit bepaalde onderdeel van de standaard en zorgt voor de naleving. Wanneer niet
is voldaan aan de deugdelijkheidseisen van financiële continuïteit of rechtmatigheid,
kan de betreffende standaard binnen het kwaliteitsgebied Besturing, kwaliteitszorg
en ambities niet als Voldoende worden beoordeeld of als Goed worden gewaardeerd.
6.6.2. Waarderen van ambities
Zowel besturen als opleidingen hebben vanuit hun visie ambities. Deze ambities kunnen
gaan over de basiskwaliteit en er zijn ambities die daarboven uitstijgen. Naast het
voldoen aan de deugdelijkheidseisen, baseren we een waardering Goed op het geheel
aan gerealiseerde ambities door het bestuur of door de opleiding bij een betreffende
standaard. We onderzoeken of het bestuur (bij een vierjaarlijks onderzoek) of de opleiding
(bij een onderzoek op opleidingsniveau) de voorgenomen ambities uitvoert en realiseert.
De waardering Goed op opleidingsniveau is vier jaar geldig.
6.6.3. Omgeving van bestuur en opleiding
De omgeving en de condities waarin het bestuur en de opleiding opereren, kunnen in
positieve of negatieve zin de onderwijskwaliteit en het financieel beheer beïnvloeden.
Omgevingsfactoren en condities zijn bijvoorbeeld de kenmerken en de ontwikkeling van
de studentenpopulatie, de beschikbaarheid van personeel, een fusiegeschiedenis, de
huisvesting, de organisatieontwikkeling en de ontwikkeling van het bestuur. We verwachten
dat besturen en opleidingen met hun visie, ambities, doelen en beleid op deze factoren
inspelen om de kernfuncties voor het onderwijs voor al hun studenten te realiseren.
Onze oordelen gaan altijd over de gerealiseerde kwaliteit van de (be)sturing en van
het onderwijs dat studenten ontvangen. Omgeving en condities spelen hoofdzakelijk
een rol bij het bepalen van de invulling van het onderzoek en eventueel bij het vervolgtoezicht.
8. Communicatie en rapportage
8.1. Inleiding
Als inspectie hebben we een publieke taak om ouders en de samenleving te informeren
over onze bevindingen en oordelen over de kwaliteit van de (be)sturing en het onderwijs.
Daarom geven we op verschillende manieren actief inzicht in onze onderzoeksresultaten
en oordelen. Zo dragen we bij aan de informatie die over het onderwijsstelsel, de
besturen en opleidingen beschikbaar is. Naast de informatie waarin de inspectie voorziet,
leveren besturen, opleidingen en anderen, elk vanuit hun rol en (publieke) verantwoordelijkheid,
een bijdrage aan de informatie die over de opleidingen en het onderwijs beschikbaar
is.
Naast communicatie via het meldpunt van de inspectie, de website en ‘De Staat van
het Onderwijs’ zijn er rapportages over themaonderzoeken en onderzoeken bij besturen
en opleidingen beschikbaar. Al onze rapporten zijn in beginsel openbaar. We zijn daarmee transparant in onze werkwijze en onze oordelen en waarderingen. Onze
website is de centrale plek waar onze rapporten terug te vinden zijn. In dit hoofdstuk
beschrijven we hoe we communiceren en geven we een toelichting op de verschillende
rapportagevormen.
8.2. Communicatie
Onze communicatie over de resultaten van onderzoeken kent meerdere vormen. We richten
ons ten eerste op de vraag welke doelgroep het meest zou kunnen doen met onze toezichtsinformatie.
We bepalen wie mogelijk betrokken is bij het verhogen van de onderwijskwaliteit of
bij het oplossen van problemen. Vervolgens stemmen we de vorm van de communicatie
daarop af. Naast de verschillende – meer formele – vormen van rapportage die hierna
zijn beschreven, maken we gebruik van andere vormen van communicatie. Bijvoorbeeld
van infographics of animaties. Ook de inzet van sociale media, bijdragen aan relevante
congressen, het geven van lezingen en het zelf organiseren van conferenties of rondetafelgesprekken,
maken deel uit van onze communicatie. Een belangrijke communicatievorm daarin is ons
jaarlijkse congres, waar we ‘De Staat van het Onderwijs’ presenteren.
We communiceren over de uitkomsten van onze onderzoeken, maar hebben daarnaast ook
een informatiefunctie. Via het meldpunt van de inspectie kunnen ouders, besturen en
opleidingen bijvoorbeeld vragen stellen over het onderwijs, ons toezicht in het algemeen
of specifieke opleidingen. Ook kunnen hier zorgen over het onderwijs worden gemeld.
Vertrouwenskwesties kunnen worden gemeld bij vertrouwensinspecteurs.
Meldingen over het onderwijs hebben voor ons een signaalfunctie en we nemen deze mee
bij de jaarlijkse prestatieanalyse en de expertanalyse ter voorbereiding van het vierjaarlijks
onderzoek. Soms is de signalering zo ernstig van aard dat deze meteen aanleiding voor
onderzoek vormt.
8.3. Rapportage
We rapporteren op stelselniveau en op het niveau van besturen en opleidingen. In beginsel
maken we onze rapporten over besturen en opleidingen in de vijfde week na vaststelling
openbaar (artikel 21, eerste lid, WOT).
8.3.1. Stelselniveau
Onderzoeken op stelselniveau kennen de volgende rapportagevormen.
De Staat van het Onderwijs
Jaarlijks rapporteren we over het onderwijsstelsel als geheel in ‘De Staat van het
Onderwijs’. Dit rapport publiceren we elk voorjaar. Hierin beschrijven we hoe het
staat met de realisatie van de kernfuncties van het onderwijsstelsel. Ook geven we
een beeld van de kwaliteit van de besturen en instellingen, de positieve ontwikkelingen
en de mogelijke zorgen. Voor ‘De Staat van het Onderwijs’ gebruiken we onder andere
de onderzoeksgegevens uit onze vierjaarlijkse onderzoeken, themaonderzoeken en gegevens
uit (internationaal) wetenschappelijk onderzoek. Zo geven we een actueel beeld van
de prestaties van het stelsel als geheel (zie hoofdstuk 7).
Jaarlijks rapporteren we ook over de financiële toestand van de instellingen en het
onderwijsstelsel. Wij baseren ons daarbij op financiële gegevens van de instellingen
zelf en verder op toezichtactiviteiten en onderzoeken die wij uitvoeren rond het financieel
beheer van instellingen. Daarbij geven we aan wat goed gaat en wijzen we op risico’s.
Themarapporten
We rapporteren op diverse manieren over onze themaonderzoeken. Zo rapporteren we hierover
in ‘De Staat van het Onderwijs’. Vaak brengen we daarnaast een apart themarapport
uit.
8.3.2. Bestuursniveau
Over onderzoeken op bestuursniveau rapporteren we in het rapport van het vierjaarlijks
onderzoek. Dit rapport is gericht aan het bestuur en geeft een totaalbeeld van de
bevindingen en oordelen op bestuursniveau en van de onderzoeksactiviteiten die in
dit kader op opleidingen plaatsvonden. We rapporteren in dit rapport kort over verificatie-activiteiten
en – wanneer uitgevoerd – kwaliteitsonderzoeken naar risico’s en/of onderzoeken naar
de waardering Goed en/of onderzoeken naar financiële risico’s. Bij verificatie-activiteiten
op opleidingsniveau geven we geen oordelen of waarderingen. De rapportage hierover
is daarom beknopt.
In het rapport maken we onderscheid tussen enerzijds de beoordeling van de naleving
van de deugdelijkheidseisen (voldoen het bestuur en zijn opleidingen aan de basiskwaliteit?)
en anderzijds onze waardering van de ambities. Tot slot worden in beginsel in het
rapport eventuele herstelopdrachten en -onderzoeken vastgelegd die betrekking hebben
op het herstel van niet-naleving van de deugdelijkheidseisen. Dan leggen we ook de
termijnen vast waarbinnen de tekortkoming(en) moet(en) zijn hersteld (zie paragraaf 7.5).
De oordelen op bestuursniveau presenteren we samen met het betreffende onderzoeksrapport
op onze website. Het doel hiervan is om belanghebbenden over de resultaten van het
toezicht te informeren. Als daarna uit herstelonderzoek blijkt dat een bestuur de
aangetroffen tekortkomingen heeft hersteld, dan wordt dit nieuwe oordeel ook zichtbaar
gemaakt op de website.
Specifieke onderzoeken
Als uit eerder onderzoek blijkt dat een bestuur niet in staat is noodzakelijke verbetermaatregelen
te treffen of als uit signalen problemen naar voren komen die direct om onderzoek
naar een specifiek knelpunt vragen, voert de inspectie een specifiek onderzoek uit.
Deze onderzoeken worden uitgevoerd in het kader van artikel 15 van de Wet op het onderwijstoezicht (WOT). Over de bevindingen en conclusies wordt een rapport gemaakt dat in beginsel
op de website van de inspectie openbaar wordt gemaakt.
Onderzoeken naar financieel beheer
We rapporteren apart op bestuursniveau over de onderzoeken die buiten een vierjaarlijks
onderzoek vallen en uitgevoerd worden bij financiële risico’s.
8.3.3. Opleidingsniveau
We rapporteren over onze bevindingen uit onderzoeken op opleidingen vaak als onderdeel
van andere rapportages over besturen of het stelsel. In themaonderzoeken presenteren
we een algemeen beeld, waardoor bevindingen van een individuele opleiding niet herkenbaar
zijn in het rapport. Het rapport ‘Vierjaarlijks onderzoek bij bestuur en opleidingen’
bevat deelrapportages over onderzoeks- en verificatie-activiteiten die binnen het
bestuursonderzoek op opleidingen plaatsvonden. We rapporteren afzonderlijk over onderzoeken
die we op opleidingen uitvoeren, buiten de thema- en bestuursonderzoeken om. Zo kunnen
ouders en andere belangstellenden, naast de informatie die vanuit het bestuur beschikbaar
is, van onze toezichtsresultaten kennisnemen. Dat doen we in de volgende gevallen.
Kwaliteitsonderzoek naar risico’s
Als we een kwaliteitsonderzoek naar risico’s hebben uitgevoerd, rapporteren we over
de uitkomsten in een rapport gericht aan het bestuur. Bij het oordeel Zeer zwak zenden
we het bestuur ook een rapport toe dat bedoeld is voor ouders. Naast een beschrijving
van de bevindingen worden de oordelen op de standaarden weergegeven. Ook wordt het
eindoordeel toegevoegd. Het rapport van de opleiding plaatsen we op onze website.
Wanneer het bestuur in opdracht van de inspectie zelf een (herstel)onderzoek uitvoert,
worden de resultaten na herstel op de inspectiewebsite in principe vermeld via een
verwijzing naar de website van het bestuur.
Onderzoeken naar Goed
Ook over onderzoeken naar Goed brengen we een afzonderlijk rapport uit als deze buiten
een vierjaarlijks onderzoek bij bestuur en opleidingen plaatsvinden. Naast een beschrijving
van de bevindingen geven we hierin de waarderingen en oordelen op de standaarden weer.
Ook voegen we het eindoordeel toe. Het rapport plaatsen we op onze website.
Specifieke onderzoeken
Net als bij besturen kunnen we ook op opleidingsniveau een specifiek onderzoek uitvoeren.
Dit kan met het onderzoek op bestuursniveau samenhangen, maar ook afzonderlijk worden
uitgevoerd. Dergelijke onderzoeken worden uitgevoerd in het kader van artikel 15, WOT. Over de bevindingen en conclusies schrijven we een rapport, dat op de website van
de inspectie openbaar wordt gemaakt.
8.4. Openbaarmaking, zienswijze en bezwaar
Zoals in de inleiding van dit hoofdstuk staat, maken we al onze rapporten in beginsel
openbaar. Nadat we het bestuur gevraagd hebben op basis van het conceptrapport een (beleids)reactie
op te stellen, voegen we deze aan het rapport toe en stellen we het rapport definitief
vast.
Als met het bestuur geen overeenstemming is bereikt over de door het bestuur gewenste
wijzigingen van het conceptrapport, heeft het bestuur een andere zienswijze op de
oordelen en waarderingen. Deze zienswijze voegen we als bijlage toe aan het definitieve
rapport.
Een bestuur kan bezwaar maken tegen de openbaarmaking van een rapport als het een
onderzoek is dat wordt uitgevoerd op basis van artikel 15 van de WOT (specifiek onderzoek, paragraaf 5.3) en daarnaast kan een bestuur bezwaar maken tegen
het eindoordeel Zeer zwak.
In bepaalde gevallen is het mogelijk om een klacht in te dienen over een gedraging
van de inspectie. Wij verwijzen u voor de klachtenprocedure naar onze website (www.onderwijsinspectie.nl).
9. Specifieke toepassingen van het onderzoekskader
9.1. Inleiding
In dit hoofdstuk beschrijven we enkele specifieke toepassingen van en uitzonderingen
op het reguliere onderzoekskader. Het betreft onderwijssoorten en -voorzieningen waarvoor
specifieke wet- en regelgeving geldt, zodat aanpassingen van het waarderingskader
of de werkwijze nodig zijn.
Er zijn ook onderwijssoorten en -voorzieningen waar we wel toezicht op houden, maar
niet op grond van de Wet op het onderwijstoezicht (WOT),bijvoorbeeld het Nederlands onderwijs in het buitenland (NOB) en niet-bekostigde
instellingen (B3-scholen in primair en voortgezet onderwijs). Daarvoor zijn aparte
waarderingskaders opgesteld. Hoe het toezicht op deze vormen eruitziet, is te vinden
op onze website.
Ook zijn er onderwijssoorten of -voorzieningen in de vorm van een pilot. In die gevallen
is er wel sprake van inspectiebetrokkenheid, maar is de wet- en regelgeving nog niet
volledig uitgekristalliseerd. Vanwege het tijdelijke karakter van pilots en experimenten
zijn deze niet beschreven in dit onderzoekskader.
Het onderwijsstelsel laat de afgelopen jaren ontwikkelingen zien naar meer variatie
in bijvoorbeeld onderwijsroutes, diplomering en samengestelde trajecten. Besturen
hebben de verantwoordelijkheid voor al het onderwijs dat zij aanbieden. De beoordeling
van de kwaliteit hiervan vindt in beginsel plaats binnen de reikwijdte van het vierjaarlijks
onderzoek. Wij baseren ons hierbij op geldende wet- en regelgeving die voor deze routes
van toepassing zijn.
Achtereenvolgens beschrijven we het toezicht op niet-bekostigde instellingen (paragraaf 9.2.),
voortgezet algemeen volwassenonderwijs (vavo) en particuliere zelfstandige exameninstellingen
(paragraaf 9.3), overige educatie (paragraaf 9.4), de leerroute vmbo-mbo (paragraaf 9.5),
het toezicht op het middelbaar beroepsonderwijs in Caribisch Nederland (paragraaf 9.6),
het samenwerkingscollege (paragraaf 9.7) en zelfstandige exameninstellingen (paragraaf 9.8).
In de tekst hieronder staat een overzicht van de standaarden uit het waarderingskader
(hoofdstuk 4 en/of 5) die al dan niet, of met wijziging, van toepassing zijn op genoemde
voorzieningen. De overige wettelijke vereisten (paragraaf 5.4) zijn ook van toepassing
op de bijlagen. Verder zijn afwijkingen in de normering (hoofdstuk 6) en de werkwijze
(hoofdstuk 7) opgenomen. Voor de leesbaarheid zijn de volledige waarderingskaders
per onderwijssoort in de bijlagen opgenomen.
9.2. Niet-bekostigd mbo
9.2.1. Inleiding
Naast bekostigde instellingen kunnen ook niet-bekostigde instellingen mbo-opleidingen
met een erkend diploma aanbieden. Om in aanmerking te (blijven) komen voor het recht
op diploma-erkenning moeten opleidingen van niet-bekostigde instellingen aan de eisen
genoemd in artikel 1.4.1 WEB voldoen. De diploma-erkenning kan de beroepsopleidende leerweg (bol), beroepsbegeleidende
leerweg (bbl), of de derde leerweg betreffen (overig onderwijs, ovo).
9.2.2. Aanpassingen waarderingskader en normering
Voor niet-bekostigde instellingen gelden enkele uitzonderingen op en afwijkingen van
het waarderingskader mbo 2021 en de totstandkoming van het eindoordeel/waardering.
Hieronder geven we voor niet-bekostigde instellingen uitgezonderde wettelijke bepalingen
in een overzicht weer. Vervolgens geven we de afwijkingen aan voor de beoordeling
van het kwaliteitsgebied Onderwijsresultaten. De aanpassingen in de standaarden zijn
gemaakt op basis van deze wettelijke bepalingen.
De volgende wettelijke bepalingen uit de verantwoording van de standaarden zijn niet
van toepassing op niet-bekostigde instellingen.
Tabel 1: Uitgezonderde wettelijke bepalingen per standaard voor nbi
Standaarden uit het waarderingskader
|
Uitgezonderde wettelijke bepalingen
|
OP0 Basisvaardigheden
|
Artikel 1.3.5, sub b, WEB
|
OP1 Aanbod
|
Artikel 7.2.4a, derde lid, (voor derde leerweg: ook artikel 7.2.7, eerste en vijfde lid) WEB
|
OP2 Ontwikkeling en begeleiding
|
Artikel 1.3.5, sub a, artikel 7.1.5, artikel 8.0.4, artikel 8.1.7a, vierde lid en artikel 8.1.3a WEB
|
OP3 Didactisch handelen
|
Artikel 7.2.7, vijfde lid, WEB, voor de derde leerweg
|
VS1 Veiligheid
|
Artikel 8a.2.2 WEB
|
OR1 Studiesucces
|
Artikel 1.3.5 (voor derde leerweg ook artikel 7.2.7, vijfde en zesde lid) WEB
|
SKA1 Visie, ambities en doelen
|
Artikel 4.1a.1, vierde lid, (voor derde leerweg ook artikel 7.2.7, vijfde lid) WEB
|
SKA2 Uitvoering en kwaliteitscultuur
|
Artikel 1.3,6a, artikel 4.1a.1, (voor derde leerweg ook artikel 7.2.7, vijfde lid), artikel 4.2.1 WEB
|
BKA1 Visie, ambities en doelen
|
Artikel 2.2.1, derde en vierde lid, artikel 2.5.3, artikel 2.5.4, artikel 3.1.2, vierde lid, sub d, en artikel 3.1.3 WEB en artikel 4, vierde lid, RJO en RJO
|
BKA2 Uitvoering en kwaliteitscultuur
|
Artikel 1.3.6a, artikel 2.2.1, derde en vierde lid, artikel 2.5.3, tweede lid, artikel 2.5.4, artikel 3.1.1, eerste en derde lid, artikel 3.1.2, eerste tot en met zesde lid, artikel 3.1.3 eerste lid, artikel 4.1.3, artikel 4.1a.1, vierde lid, artikel 4.2.1, artikel 7.5.1, artikel 7.5.7, eerste lid, WEB en artikel 4, vierde lid, RJO
|
BKA3 Evaluatie, verantwoording en dialoog
|
Artikel 2.5.3,
artikel 2.5.4, artikel 3.1.4, zevende lid, artikel 8a.1.4, artikel 8a.2.1, derde lid, artikel 8a.2.1, vierde lid, artikel 8a.2.2, derde en vierde lid, WEB en artikel 3, onderdeel b, onderdeel f en onderdeel f2; artikel 4, vierde lid, RJO en RJO
|
Binnen het kwaliteitsgebied Onderwijsresultaten is de standaard Studiesucces voor
niet-bekostigde mbo-instellingen dezelfde als die voor bekostigde mbo-instellingen,
maar wordt deze beoordeeld aan de hand van een andere indicator, namelijk Cohortrendement.
Cohortrendement wordt op basis van een norm beoordeeld. Zie voor de uitwerking bijlage 1.
De standaard Vervolgsucces (OR3) is niet van toepassing voor niet-bekostigd mbo en
is om die reden geschrapt. Het volledige waarderingskader niet-bekostigd mbo is opgenomen
in bijlage 2.
Normering
De normering voor het niet-bekostigd mbo is deels vergelijkbaar met de normering voor
het bekostigd mbo voor wat betreft de normering voor standaarden en voor het bestuursniveau.
Bij niet-bekostigd onderwijs zien wij niet toe op het financieel beheer, dit is dus
geen voorwaarde voor de waardering Goed.
Eindoordeel/waardering opleiding
|
Norm
|
Goed
|
Alle standaarden zijn minimaal Voldoende én de standaard Uitvoering en kwaliteitscultuur
(SKA2) is Goed, evenals ten minste twee standaarden uit het totaal van de andere kwaliteitsgebieden
van het waarderingskader voor opleidingen. Alle onderzochte overige wettelijke vereisten
worden nageleefd.
|
Voldoende
(basiskwaliteit)
|
De standaarden Studiesucces, Pedagogisch-didactisch handelen, Beroepspraktijkvorming
en Veiligheid zijn Voldoende én niet meer dan één andere standaard in de gebieden
Onderwijsproces1 of Veiligheid en schoolklimaat is Onvoldoende. Ook zijn de standaarden Borging diplomering
en Afsluiting als Voldoende beoordeeld.
|
Onvoldoende
(examenkwaliteit)
|
Onvoldoende examenkwaliteit: de standaard Borging diplomering en/of Afsluiting is
Onvoldoende.
|
Onvoldoende
(basiskwaliteit)
|
De standaard Studiesucces of Pedagogisch-didactisch handelen of Beroepspraktijkvorming
of Veiligheid is Onvoldoende, óf meer dan één van de andere standaarden in de gebieden
Onderwijsproces2 of Veiligheid en schoolklimaat zijn Onvoldoende.
|
Zeer zwak3
|
De standaard Studiesucces is Onvoldoende, én een of meer van de volgende standaarden
zijn onvoldoende: Pedagogisch-didactisch handelen, Beroepspraktijkvorming, Veiligheid.
|
1 Uitgezonderd de standaard OP0 Basisvaardigheden, deze standaard wordt niet meegenomen
in de totstandkoming van het oordeel Voldoende/Onvoldoende.
2 Uitgezonderd de standaard OP0 Basisvaardigheden, deze standaard wordt niet meegenomen
in de totstandkoming van het oordeel Voldoende/Onvoldoende.
3 Zeer zwak onderwijs wordt beschouwd als onderwijs van onvoldoende kwaliteit in de
zin van artikel 6.2.2 WEB. Een bestuur kan bezwaar en beroep aantekenen tegen de uit het oordeel Zeer zwak
voortvloeiende waarschuwing (artikel 6.2.3 WEB).
Normering als Studiesucces niet wordt beoordeeld
Eindoordeel/waardering opleiding
|
Norm
|
Goed
|
Alle standaarden zijn minimaal Voldoende én de standaard Uitvoering en kwaliteitscultuur
(SKA2) is Goed, evenals ten minste twee standaarden uit het totaal van de andere kwaliteitsgebieden
van het waarderingskader voor opleidingen. Alle onderzochte overige wettelijke vereisten
worden nageleefd.
|
Voldoende
(basiskwaliteit)
|
De standaarden Ontwikkeling en begeleiding, Pedagogisch-didactisch handelen, Beroepspraktijkvorming
en Veiligheid en schoolklimaat zijn Voldoende én niet meer dan één andere standaard
in de gebieden Onderwijsproces1 en Veiligheid en schoolklimaat is Onvoldoende. Ook is de standaard Borging diplomering
als Voldoende beoordeeld.
|
Onvoldoende
(examenkwaliteit)
|
Onvoldoende examenkwaliteit: de standaard Borging diplomering en/of Afsluiting is
Onvoldoende.
|
Onvoldoende
(basiskwaliteit)
|
De standaard Ontwikkeling en begeleiding of Pedagogisch-didactisch handelen of Beroepspraktijkvorming
of Veiligheid is Onvoldoende, óf meer dan één van de andere standaarden in de gebieden
Onderwijsproces en Veiligheid en Schoolklimaat zijn Onvoldoende.
|
Zeer zwak3
|
Twee of meer van de volgende standaarden zijn Onvoldoende: Ontwikkeling en begeleiding,
Pedagogisch-didactisch handelen, Beroepspraktijkvorming, Veiligheid.
|
1 Uitgezonderd de standaard OP0 Basisvaardigheden, deze standaard wordt niet meegenomen
in de totstandkoming van het oordeel Voldoende/Onvoldoende.
2 Uitgezonderd de standaard OP0 Basisvaardigheden, deze standaard wordt niet meegenomen
in de totstandkoming van het oordeel Voldoende/Onvoldoende.
3 Zeer zwak onderwijs wordt beschouwd als onderwijs van onvoldoende kwaliteit in de
zin van artikel 6.2.2 WEB. Een bestuur kan bezwaar en beroep aantekenen tegen de uit het oordeel Zeer zwak
voortvloeiende waarschuwing (artikel 6.2.3 WEB).
9.2.3. Werkwijze
De werkwijze van het toezicht is zoals beschreven in hoofdstuk 7. Bij nieuwe instellingen
voeren we een Start kwaliteitsonderzoek uit.
Start kwaliteitsonderzoek
Bij nieuwe instellingen voeren we een kwaliteitsonderzoek uit op drie of vier kwaliteitsgebieden.
Dit is het gebied Onderwijsproces, het gebied Veiligheid en schoolklimaat en, wanneer
de instelling al studenten heeft gediplomeerd, het gebied Borging en afsluiting.
Ook onderzoeken we de stand van zaken op het gebied van Besturing, kwaliteitszorg
en ambitie, maar geven geen oordeel. Het toezicht bestaat uit een kwaliteitsonderzoek
bij één opleiding. De uitkomst van dit onderzoek bepaalt of de beschikking tot het
verlenen van de voorlopige diploma-erkenning automatisch (van rechtswege) verlengd
wordt in een beschikking voor onbepaalde tijd.
9.3. Toezicht op vavo en particuliere zelfstandige exameninstellingen (B2-scholen)
9.3.1. Inleiding
In deze paragraaf beschrijven wij het toezicht op voortgezet onderwijs dat wordt uitgevoerd
door:
-
– bekostigde opleidingen voor voortgezet algemeen volwassenenonderwijs (vavo) op roc’s;
-
– niet-bekostigde opleidingen vavo;
-
– niet-bekostigde/particuliere zelfstandige exameninstellingen.
De twee laatste soorten worden in samenhang verzorgd door particuliere instellingen.
Bekostigde (op grond van artikel 1.3.1, eerste en tweede lid, WEB) en niet-bekostigde vavo-opleidingen (op grond van artikel 1.4a.1, WEB) leiden op tot het behalen van een geheel diploma of een of meer certificaten.
Particuliere zelfstandige exameninstellingen, ook wel B2-scholen genoemd (op grond
van artikel 2.66 WVO 2020), leiden op tot het behalen van een geheel diploma voortgezet onderwijs. Deze opleidingen
worden in de praktijk vaak verzorgd door besturen die ook voor niet-bekostigde opleidingen
vavo een diploma-erkenning hebben. De leerlingen van B2 en niet-bekostigd vavo zitten
vaak in dezelfde klas en volgen hetzelfde onderwijs.
Voor deze typen scholen zijn twee wetten van toepassing: de Wet op het voortgezet onderwijs 2020 (WVO 2020) en de Wet educatie en beroepsonderwijs (WEB).
Vavo-opleidingen op roc’s voldoen aan de eisen van de WEB voor zover die betrekking hebben op vavo. Niet bekostigde VO-scholen voldoen aan
de WVO 2020 (op grond van artikel 2.66). Niet-bekostigd vavo voldoet aan de WEB (op grond van artikel 1.4a.1.).
Vanwege de grote overeenkomsten tussen deze vormen van onderwijs is één waarderingskader
opgesteld. Onder basiskwaliteit wordt ten eerste beschreven aan welke basiskwaliteit
beide onderwijsvormen moeten voldoen. Daaronder geven we, voor zover van toepassing,
de aanvullende eisen voor de basiskwaliteit voor vavo dan wel de B2-scholen. Bij vavo
kan er onderscheid gemaakt worden tussen de wettelijke eisen voor particuliere vavo-scholen
en voor bekostigde vavo-scholen onder een roc-bestuur. Ook is in de wettelijke onderbouwing,
waar van toepassing, onderscheid aangegeven.
Op bestuursniveau sluit het waarderingskader grotendeels aan op de kaders voor middelbaar
beroepsonderwijs en voortgezet onderwijs; voor B2-instellingen sluit het waarderingskader
grotendeels aan bij het waarderingskader voor niet-bekostigde instellingen in het
middelbaar beroepsonderwijs. Dit laatste waarderingskader is opgenomen in bijlage
2.
9.3.2. Aanpassingen waarderingskader en normering
Vavo-opleidingen op roc’s moeten voldoen aan de eisen van de WEB, voor zover die betrekking hebben op vavo, en niet bekostigde (particuliere) opleidingen
moeten voldoen aan de WVO 2020 en de WEB.
De aanpassingen in het waarderingskader ten opzichte van het waarderingskader middelbaar
beroepsonderwijs en voortgezet onderwijs betreffen alle standaarden. Voor vavo en
B2-scholen zijn er vanuit de onderwijswetten gezien geen wettelijke eisen rond burgerschapsvorming,
achterstandsbestrijding, deelname aan een samenwerkingsverband passend onderwijs en
– voor zover het betreft niet-bekostigd vavo en de per definitie niet bekostigde B2-scholen –
medezeggenschap.
Enkele standaarden zijn niet in dit waarderingskader opgenomen, te weten Schoolklimaat
en Sociale en maatschappelijke competenties. De standaard Stage/praktijkvorming geldt
alleen voor B2-instellingen voor zover het de onderwijssoort vmbo-b, -k en -g betreft.
Ook zijn met deze scholen andere afspraken gemaakt over de leerresultaten. Voor de
Resultaten (standaard OR1) zijn twee indicatoren vastgesteld, over de vakken die met
een voldoende zijn afgesloten en het verschil tussen de cijfers voor het schoolexamen
en het centraal examen. Bijlage 3 bevat het volledige waarderingskader.
Daarnaast is een aantal wettelijke bepalingen dat van toepassing is op vavo-opleidingen
op roc’s niet van toepassing op niet-bekostigde vavo-opleidingen. Deze artikelen staan
in onderstaande tabel.
Tabel 2: Uitgezonderde wettelijke bepalingen per standaard voor niet-bekostigd vavo
Standaarden uit het waarderingskader
|
Uitgezonderde wettelijke bepalingen
|
OP1 Aanbod
|
Artikel 1.3.5, sub c, WEB
|
OP2 Ontwikkeling en begeleiding
|
Artikel 1.3.5, sub a, artikel 7.1.5, artikel 8.1.3a, artikel 8.1.7a WEB
|
VS1 Veiligheid
|
Artikel 8a.2.2, derde lid, onderdeel k, WEB
|
SKA1 Visie, doelen en ambities
|
Artikel 3.1.3 eerste lid, artikel 4.1a.1, vierde lid, artikel 7.5.1, artikel 7.5.7, eerste lid WEB
|
SKA2 Uitvoering en kwaliteitscultuur
|
Artikel 1.3.6a; artikel 4.1a.1, eerste, derde en vierde lid, WEB
|
BKA2 Uitvoering en kwaliteitscultuur (bestuursniveau)
|
Artikel 7.5.7, eerste lid, WEB
|
Normering
Voor het bepalen van een oordeel over de kwaliteit van het onderwijs gelden de beslisregels
uit paragraaf 6.5. B2-scholen en niet-bekostigd vavo komen niet in aanmerking voor
de waardering Goed.
Normering vavo
Eindoordeel/waardering opleiding
|
Norm
|
Voldoende
(basiskwaliteit)
|
De standaarden Resultaten, Pedagogisch-didactisch handelen en Veiligheid zijn Voldoende
én niet meer dan één andere standaard in het gebied Onderwijsproces1 of Veiligheid en schoolklimaat is Onvoldoende. Ook zijn de standaarden Borging diplomering
en Afsluiting als Voldoende beoordeeld.
|
Onvoldoende
(examenkwaliteit)
|
Onvoldoende examenkwaliteit: de standaard Borging diplomering en/of Afsluiting is
Onvoldoende.
|
Onvoldoende
(basiskwaliteit)
|
De standaard Resultaten of Pedagogisch-didactisch handelen of Veiligheid is Onvoldoende,
óf twee of meer andere standaarden binnen het gebied Onderwijsproces2 of Veiligheid en schoolklimaat zijn Onvoldoende.
|
Zeer zwak3
|
De standaard Resultaten is Onvoldoende, én Pedagogisch-didactisch handelen of Veiligheid
zijn Onvoldoende.
|
1 Uitgezonderd de standaard OP0 Basisvaardigheden, deze standaard wordt niet meegenomen
in de totstandkoming van het oordeel Voldoende/Onvoldoende.
2 Uitgezonderd de standaard OP0 Basisvaardigheden, deze standaard wordt niet meegenomen
in de totstandkoming van het oordeel Voldoende/Onvoldoende.
3 Het oordeel Zeer zwak kan worden gegeven aan niet-bekostigd vavo als een invulling
van onderwijs en/of examinering van onvoldoende kwaliteit op basis van artikel 6a.1.2 jo 1.4a.1, eerste lid, WEB. Het oordeel Zeer zwak kan worden gegeven aan niet-bekostigd vavo als een invulling
van onderwijs en/of examinering van onvoldoende kwaliteit op basis van artikel 6a.1.2 jo 1.4a.1, eerste lid, WEB
Normering vavo als de standaard Resultaten niet wordt beoordeeld
Eindoordeel/waardering opleiding
|
Norm
|
Voldoende
(basiskwaliteit)
|
De standaarden Ontwikkeling en begeleiding, Pedagogisch-didactisch handelen en Veiligheid
zijn Voldoende én niet meer dan één andere standaard in de gebieden Onderwijsproces
of Veiligheid en schoolklimaat is Onvoldoende. Ook zijn de standaarden Borging diplomering
en Afsluiting als Voldoende beoordeeld.
|
Onvoldoende
(examenkwaliteit)
|
Onvoldoende examenkwaliteit: de standaard Borging diplomering en/of Afsluiting is
Onvoldoende.
|
Onvoldoende
(basiskwaliteit)
|
De standaard Ontwikkeling en begeleiding of Pedagogisch-didactisch handelen of Veiligheid
is Onvoldoende óf meer dan één van de andere standaarden binnen de gebieden Onderwijsproces1 of Veiligheid en schoolklimaat zijn Onvoldoende.
|
Zeer zwak2
|
Twee van de volgende standaarden zijn Onvoldoende: Ontwikkeling en begeleiding, Pedagogisch-didactisch
handelen, Veiligheid.
|
1 Uitgezonderd de standaard OP0 Basisvaardigheden, deze standaard wordt niet meegenomen
in de totstandkoming van het oordeel Voldoende/Onvoldoende.
2 Het oordeel Zeer zwak kan worden gegeven aan niet-bekostigd vavo als een invulling
van onderwijs en/of examinering van onvoldoende kwaliteit op basis van artikel 6a.1.2 jo 1.4a.1, eerste lid, WEB. Het oordeel Zeer zwak kan worden gegeven aan niet-bekostigd vavo als een invulling
van onderwijs en/of examinering van onvoldoende kwaliteit op basis van artikel 6a.1.2 jo 1.4a.1, eerste lid, WEB
9.3.3. Werkwijze
De werkwijze van het toezicht is zoals beschreven in hoofdstuk 7. De maatregelen in
het kader van herstel en verbetering zijn in voorkomende situaties ook van toepassing
op deze scholen. Als escalatie van het toezicht noodzakelijk blijkt, kunnen bevoegdheden
worden ingetrokken door de minister.
Ten aanzien van zowel bekostigd vavo als niet bekostigd vavo geldt dat de examenlicentie
bij onvoldoende examinering kan worden ingetrokken op basis van artikel 6a.2.1, WEB.
Daarnaast geldt ten aanzien van niet-bekostigd vavo dat de diploma-erkenning kan worden
ingetrokken bij onderwijs en/of examinering van onvoldoende kwaliteit op basis van
artikel 6a.1.2 jo 1.4a.1, eerste lid, WEB.
Voor onbekostigde scholen met examenlicentie kan de aanwijzing om diploma’s te mogen
uitreiken worden ingetrokken (artikel 2.70 WVO 2020).
9.3.4. Werkwijze start kwaliteitsonderzoek
Bij nieuwe instellingen voeren we een kwaliteitsonderzoek uit op drie of vier kwaliteitsgebieden:
het gebied Onderwijsproces, het gebied Veiligheid en schoolklimaat en, indien de instelling
reeds deelnemers heeft gediplomeerd, het gebied Diplomering. Tevens onderzoeken we
de stand van zaken op het gebied van Besturing, kwaliteitszorg en ambitie. Het toezicht
bestaat uit een kwaliteitsonderzoek bij één opleiding. De uitkomst van dit onderzoek
bepaalt de planning van het vierjaarlijks onderzoek.
9.4. Overige educatie
9.4.1. Inleiding
Het waarderingskader overige educatie sluit aan bij de waarderingskaders voor de sector.
Alle vormen van overige educatie richten zich op de doelgroep van laaggeletterde volwassenen
en anderstaligen met of zonder inburgeringsplicht. De inhoud van het onderwijs richt
zich op taal (Nederlands), rekenen, digitale vaardigheden en aanbod op andere gebieden
met als doel instroom in een mbo-, hbo-opleiding of wo-opleiding. Voor alle opleidingen
zijn eindtermen vastgesteld. Het doel is divers, het kan deelnemers (beter) in staat
stellen deel te nemen aan onderwijs, werk en samenleving.
Binnen Overige educatie ziet de inspectie toe op onderwijs voor niet-inburgeringsplichtigen.
Deze doelgroep valt vrijwel samen met de groep laaggeletterden en leidt deelnemers
via een NT1 of NT2-programma op tot aan het instroomniveau voor mbo of hbo. Daarbij
verzorgen onderwijsinstellingen lessen Nederlands, Rekenen en Digitale vaardigheden.
Een andere groep bestaat uit de inburgeringsplichtigen. Per 1 januari 2022 is een
nieuwe inburgeringswet ingevoerd met daarin drie verschillende routes voor een inburgeraar.
De inspectie houdt toezicht op één van deze routes, de Onderwijsroute. Deze route
leidt de inburgeraar op voor een taalschakeltraject, waarmee de inburgeraar in staat
wordt gesteld om daarna een onderwijsdiploma te behalen. De Onderwijsroute bestaat
uit zeven verschillende taalschakeltrajecten die de inburgeraar voorbereiden op vervolgonderwijs.
Dit kan zowel op mbo, hbo als wo-niveau zijn.
De taalschakeltrajecten vallen onder de Regeling standaarden examenkwaliteit WEB. Voor de overige doelgroepen van Overige educatie geldt dit niet.
Dit heeft tot gevolg dat het waarderingskader, met name onder de standaarden BA Borging
en Afsluiting, licht afwijkt. Dit geven we in bijlage 4 met voetnoten aan.
Binnen Overige educatie kunnen enkel voor Staatsexamens NT2 certificaten worden afgegeven.
Voor de andere vormen van Overige educatie, inclusief de taalschakeltrajecten, geldt
dit niet. Wel kan er een mbo-verklaring worden afgegeven door de instelling.
9.4.2. Aanpassingen waarderingskader en normering
Waarderingskader
Voor overige educatie gelden uitzonderingen op en afwijkingen van het waarderingskader
niet-bekostigd mbo 2021 en de totstandkoming van het eindoordeel/waardering. Hieronder
geven we voor overige educatie in een tabel uitgezonderde wettelijke bepalingen ten
opzichte van het waarderingskader niet-bekostigd mbo 2021 weer. De aanpassingen in
deze standaarden zijn gemaakt op basis van deze wettelijke bepalingen.
Een deel van de wettelijke bepalingen die van toepassing zijn op overige educatie
zijn anders dan voor beroepsopleidingen, omdat de inhoud van de opleidingen anders
is. Het betreft bepalingen over de inrichting en examinering voor andere instellingen
die een opleiding educatie verzorgen. Die wettelijke bepalingen zijn opgenomen in
de bijlage waarderingskader overige educatie.
De volgende wettelijke bepalingen uit de verantwoording van de standaarden zijn niet
van toepassing op overige educatie.
Tabel 3: Uitgezonderde wettelijke bepalingen per standaard voor Overige educatie
Standaard uit het waarderingskader
|
Uitgezonderde wettelijke bepalingen
|
OP1 Onderwijsprogramma
|
Artikel 1.2.1, tweede lid, 1.3.5, sub c, 7.2.6, 7.2.7, eerste en vijfde lid, WEB
|
OP2 Ontwikkeling en begeleiding
|
Artikel 7.1.5, artikel 8.1.3a WEB
|
OP3 Didactisch handelen
|
Artikel 7.2.7, vijfde lid, WEB
|
VS1 Veiligheid
|
Artikel 1.3.8 en artikel 8a.2.2 WEB
|
SKA1 Visie, ambities en doelen
|
Artikel 7.2.7, vijfde lid, WEB
|
SKA2 Uitvoering en kwaliteitscultuur
|
Artikel 4.2.1 en artikel 7.2.7, vijfde lid, WEB
|
BKA1 Visie, ambities en doelen
|
Artikel 2.2.1 derde en vierde lid, artikel 2.5.3, artikel 2.5.4, artikel 3.1.2, vierde lid, sub d en artikel 3.1.3 WEB en artikel 4, vierde lid, RJO
|
BKA2 Uitvoering en kwaliteitscultuur
|
Artikel 1.3.6, eerste lid, jo. artikel 4.2.1; artikel 2.2.1 derde en vierde lid; artikel 2.5.3, tweede lid; artikel 2.5.4, eerste lid; artikel 3.1.1 eerste en derde lid; artikel 3.1.2 eerste tot en met zesde lid; artikel 3.1.3 eerste lid, artikel 4.1.3; artikel 4.1a.1, vierde lid;
artikel 7.5.1; artikel 7.5.7, eerste lid, WEB en artikel 4, vierde lid, RJO
|
BKA3 Evaluatie, verantwoording en dialoog
|
Artikel 2.5.3; artikel 2.5.4, eerste lid; artikel 2.5.4; artikel 3.1.4, zevende lid; artikel 8a.1.4; artikel 8a.2.1, derde lid; artikel 8a.2.1, vierde lid; Artikel 8a.2.2, vierde lid, WEB en artikel 4, vierde lid, RJO en RJO
|
Het volledige waarderingskader overige educatie is opgenomen in bijlage 4.
Normering
De normering voor overige educatie is deels vergelijkbaar met de normering voor het
niet-bekostigd mbo voor wat betreft de normering voor standaarden en voor het bestuursniveau.
Bij overige educatie zien wij niet toe op het financieel beheer, dit is dus geen voorwaarde
voor de waardering Goed.
Eindoordeel/waardering opleiding
|
Norm
|
Goed
|
Alle standaarden zijn minimaal Voldoende én de standaard Uitvoering en kwaliteitscultuur
(SKA2) is Goed, evenals ten minste twee standaarden binnen het totaal van de andere
kwaliteitsgebieden van het waarderingskader voor opleidingen. Alle onderzochte overige
wettelijke vereisten worden nageleefd.
|
Voldoende
(basiskwaliteit)
|
De standaarden Ontwikkeling en begeleiding, Pedagogisch-didactisch handelen en Veiligheid
zijn Voldoende én niet meer dan één andere standaard binnen het totaal van de gebieden
Onderwijsproces en Veiligheid en schoolklimaat is Onvoldoende. Ook zijn de standaarden
Borging diplomering en Afsluiting als Voldoende beoordeeld.
|
Onvoldoende
(examenkwaliteit)
|
Onvoldoende examenkwaliteit: de standaard Borging diplomering en/of Afsluiting is
Onvoldoende.
|
Onvoldoende
(basiskwaliteit)
|
De standaard Ontwikkeling en begeleiding of Pedagogisch-didactisch of Veiligheid is
Onvoldoende, óf meer dan één andere standaard binnen het totaal van de gebieden Onderwijsproces
en Veiligheid en Schoolklimaat zijn Onvoldoende.
|
Zeer zwak
|
Twee of meer van de volgende standaarden zijn Onvoldoende: Ontwikkeling en begeleiding,
Pedagogisch-didactisch handelen, Veiligheid.
|
De werkwijze van het toezicht is zoals beschreven in hoofdstuk 7. Bij nieuwe instellingen
voeren we een Start kwaliteitsonderzoek uit.
9.4.3. Werkwijze start kwaliteitsonderzoek
Bij nieuwe instellingen voeren we een kwaliteitsonderzoek uit op drie of vier kwaliteitsgebieden.
Dit is het gebied Onderwijsproces, het gebied Veiligheid en schoolklimaat en, indien
de instelling reeds deelnemers heeft gediplomeerd, het gebied Diplomering. Tevens
onderzoeken we de stand van zaken op het gebied van Besturing, kwaliteitszorg en ambitie.
Het toezicht bestaat uit een kwaliteitsonderzoek bij één opleiding. De uitkomst van
dit onderzoek bepaalt de planning van het vierjaarlijks onderzoek.
9.5. Doorlopende leerroutes vmbo-mbo
9.5.1. Inleiding
Een doorlopende of geïntegreerde leerroute is een gezamenlijk onderwijsprogramma vanaf
het derde leerjaar van het vmbo tot en met een mbo-diploma (op niveau 2, 3 of 4).
Een doorlopende leerroute vmbo-mbo leidt uiteindelijk tot een mbo-diploma op niveau
2, 3 of 4. De leerling behaalt daarnaast ook een vmbo-diploma. De geïntegreerde leerroute
die opleidt tot een diploma op niveau 2 kan afgerond worden zonder het behalen van
een vmbo-diploma. De examenleerstof moet wel behandeld zijn.
Bij een doorlopende of geïntegreerde leerroute vmbo-mbo is de leerling in de eerste
twee jaar van de leerroute (het derde en vierde leerjaar van het vmbo) ingeschreven
bij de vmbo-school. Vanaf het derde jaar van de leerroute wordt de leerling ingeschreven
bij de mbo-instelling.
De vmbo-school en de mbo-instelling werken samen op basis van een samenwerkingsovereenkomst
en leggen daarin onder meer de inhoud van de leerroute vast en hoe de dagelijkse leiding
over de leerroute is vormgegeven. Het onderwijs- en examenprogramma wordt vastgelegd
in de gecombineerde PTA/OER.
9.5.2. Aanpassingen waarderingskader en normering
We beschouwen doorlopende leerroutes vmbo-mbo als een afzonderlijk object van toezicht,
waarop de wetgeving van toepassing is die ook geldt voor de sectorale kaders voortgezet
onderwijs en middelbaar beroepsonderwijs (zie hoofdstuk 1 van beide kaders).
Wanneer we een doorlopende leerroute onderzoeken, doen we dat met een speciaal daarvoor
ontwikkeld waarderingskader dat kenmerken bevat van zowel het waarderingskader voor
het voortgezet onderwijs als het waarderingskader voor het middelbaar beroepsonderwijs.
Vanwege de verschillen in wetgeving zijn enkele standaarden en kwaliteitsgebieden
specifiek aangepast op (wetgeving voor) de doorlopende leerroutes vmbo-mbo. Dit betreffen:
-
• Het kwaliteitsgebied Sturen, kwaliteitszorg en ambitie: op de onderliggende standaarden
SKA1, SKA2 en SKA3 zijn wettelijke vereisten voor de samenwerkingsovereenkomst doorlopende
leerroutes vmbo-mbo van toepassing. Daarom zijn die standaarden vanuit de sectorspecifieke
waarderingskaders in het waarderingskader voor de doorlopende leerroutes vmbo-mbo
uitgebreid met deze wettelijke vereisten.
-
• Zowel de standaard Afsluiting uit het sectorkader voor voortgezet onderwijs als het
kwaliteitsgebied Borging en afsluiting uit het sectorkader voor het middelbaar beroepsonderwijs
kunnen van toepassing zijn op de doorlopende leerroutes vmbo-mbo. In het waarderingskader
zijn deze standaarden aangepast voor de leerroute vmbo-mbo voor wat betreft de gecombineerde
PTA/OER. OP6 geldt voor het vmbo; BA1 en BA2 gelden voor het middelbaar beroepsonderwijs;
-
• Hetzelfde geldt voor de standaard Resultaten uit het sectorale kader voor voortgezet
onderwijs en Studiesucces uit het sectorale kader voor middelbaar beroepsonderwijs.
Ook hier zijn beide standaarden van toepassing op de doorlopende leerroutes vmbo-mbo.
In het waarderingskader is specifiek aangegeven wanneer aan welke vereisten moet zijn
voldaan.
-
• De doorlopende leerroute vmbo-mbo kent specifieke wettelijke vereisten voor de onderwijstijd.
De leerroute kent dan ook een specifieke standaard Onderwijstijd.
-
• Voor de standaard Basisvaardigheden (OP0) voor de doorlopende leerroute vmbo-mbo geldt
dat uit de beide afzonderlijke sectoren verschillende wettelijke vereisten van toepassing
zijn. Daarom is de standaard Basisvaardigheden vanuit de sectorspecifieke waarderingskaders
in het waarderingskader voor de doorlopende leerroute vmbo-mbo aangepast en uitgebreid
met deze specifieke sectorale wettelijke vereisten.
De standaarden Aanbod, (Zicht op) Ontwikkeling en begeleiding, Pedagogisch-didactisch
handelen, (Beroeps)Praktijkvorming, Veiligheid en Schoolklimaat kennen slechts nuanceverschillen
tussen de sectorale kaders vo en mbo. De omschrijving van deze standaarden is – op
basis van de sectorale kaders – aangepast aan de specifieke situaties van de doorlopende
leerroutes vmbo-mbo.
De standaarden OR2 (Sociale en maatschappelijke competenties) en OR3 (Vervolgsucces)
zijn beide opgenomen in het waarderingskader voor de doorlopende leerroutes vmbo-mbo,
met dien verstande dat de standaard OR2 alleen van toepassing is in het voortgezet
onderwijs en de standaard OR3 alleen in het middelbaar beroepsonderwijs.
Normering
Bij een onderzoek op niveau van de leerroute vmbo-mbo trekken we op basis van onze
oordelen op de standaarden een conclusie over de kwaliteit van het onderwijs volgens
de volgende beslisregels.
Eindoordeel/waardering opleiding
|
Norm
|
Voldoende
(basiskwaliteit)
|
De standaarden Ontwikkeling en begeleiding, Pedagogisch-didactisch handelen, Beroepspraktijkvorming
en Veiligheid zijn Voldoende én niet meer dan één andere standaard in de gebieden
Onderwijsproces1 of Veiligheid en schoolklimaat is Onvoldoende. Ook zijn de standaarden Borging diplomering
en Afsluiting als Voldoende beoordeeld.
|
Onvoldoende2
(examenkwaliteit)
|
Onvoldoende examenkwaliteit: de standaard Borging diplomering en/of Afsluiting is
Onvoldoende.
|
Onvoldoende
(basiskwaliteit)
|
De standaard Ontwikkeling en begeleiding of Pedagogisch-didactisch handelen of Veiligheid
of Visie, ambities en doelen is Onvoldoende, óf twee andere standaarden in de gebieden
Onderwijsproces3 of Veiligheid en schoolklimaat zijn Onvoldoende.
|
1 Uitgezonderd de standaard OP0 Basisvaardigheden, deze standaard wordt niet meegenomen
in de totstandkoming van het oordeel Voldoende/Onvoldoende.
2 Onvoldoende examenkwaliteit is alleen van toepassing op het mbo-deel.
3 Uitgezonderd de standaard OP0 Basisvaardigheden, deze standaard wordt niet meegenomen
in de totstandkoming van het oordeel Voldoende/Onvoldoende.
NB: Het oordeel Zeer zwak kunnen we – op basis van de huidige wetgeving (anno 2020) –
niet vellen over de doorlopende leerroutes vmbo-mbo.
Bijlage 5 bevat het volledige waarderingskader voor de leerroutes vmbo-mbo.
9.5.3. Werkwijze
We beschouwen de doorlopende leerroutes als een eigenstandig object van toezicht,
vergelijkbaar met een afdeling in het voortgezet onderwijs of een opleiding in het
middelbaar beroepsonderwijs. De route wordt onderzocht of beoordeeld volgens het waarderingskader.
We onderzoeken een doorlopende leerroute in het kader van een vierjaarlijks onderzoek
dat we bij een voortgezet onderwijs- of middelbaar beroepsonderwijsbestuur uitvoeren
of in het kader van stelsel- of risico-onderzoeken of onderzoeken naar goed. We stellen
beide besturen vooraf in kennis van het onderzoek van de doorlopende leerroute. Indien
sprake is van twee besturen, stellen we beide besturen in kennis van de oordelen met
betrekking tot het gehele onderzoek naar de doorlopende leerroute, waarbij we duidelijk
aangeven welk bestuur verantwoordelijk is voor welke tekortkoming.
De samenwerkingsovereenkomst die ten grondslag ligt aan de doorlopende leerroute en
de gecombineerde PTA/OER vormen de basis voor ons toezicht. Hierin zijn de onderlinge
afspraken en de verantwoordelijkheidsverdeling vastgelegd. We agenderen eventuele
tekortkomingen in de doorlopende leerroute bij beide partijen. Bij concreet aantoonbare
tekortkomingen die enkel en alleen onder verantwoordelijkheid van een van de twee
partijen voorkomen, behouden we ons het recht voor om met het sectorspecifieke waarderingskader
nader onderzoek bij het betreffende deel van de doorlopende leerroute vmbo-mbo uit
te voeren.
9.6. Onderwijs in Caribisch Nederland
9.6.1. Inleiding
Sinds 10 oktober 2010 zijn Bonaire, Sint-Eustatius en Saba (BES) bijzondere gemeenten
van Nederland. De eilanden worden samen Caribisch Nederland genoemd. We houden toezicht
op het onderwijs in Caribisch Nederland (primair onderwijs, voortgezet onderwijs, middelbaar beroepsonderwijs,
hoger onderwijs) en op hieraan gerelateerde specifieke voorzieningen (sociale kanstrajecten
jongeren en expertisecentra onderwijszorg). Ook hebben we de taak van vertrouwensinspecteur
voor Caribisch Nederland.
9.6.2. Aanpassing waarderingskader en normering
Het onderwijs in Caribisch Nederland beoordelen wij zoveel mogelijk aan de hand van
dezelfde onderzoekskaders als in Europees Nederland (zie hoofdstuk 1 tot en met 8).
Er zijn echter enkele verschillen in het waarderingskader, de normering en de werkwijze.
Dat is noodzakelijk, omdat voor Caribisch Nederland specifieke wet- en regelgeving
geldt. Ook kunnen wij met een enigszins aangepaste werkwijze beter aansluiten op de
onderwijskundige context in Caribisch Nederland. Zo is voor het overgrote deel van
de leerlingen en studenten in Caribisch Nederland het Nederlands een vreemde taal.
Waarderingskader
Het waarderingskader voor Caribisch Nederland is gebaseerd op de Wet Primair Onderwijs BES (WPO BES), de Wet voortgezet onderwijs (WVO 2020) en de Wet educatie en beroepsonderwijs BES (WEB BES). Deze wetten wijken af van de sectorwetten voor Europees Nederland. Bovendien
zijn sommige wetsartikelen weliswaar in de wet opgenomen, maar nog niet van kracht.
Tot slot is er nog aanvullende regelgeving voor het voortgezet onderwijs op Sint Eustatius
en Saba als het gaat om het Engelstalige onderwijs op deze eilanden. Het volledige
waarderingskader is te vinden in bijlage 6. Het bevat dezelfde standaarden als het
waarderingskader voor Europees Nederland. Op enkele plaatsen is de beschrijving van
de basiskwaliteit aangepast vanwege de afwijkende wet- en regelgeving.
Normering
Wij willen zodra dat mogelijk is voor Caribisch Nederland dezelfde normen hanteren
in het waarderingskader als in Europees Nederland. Voor de standaard Onderwijsresultaten
kunnen wij echter nog geen oordeel uitspreken, omdat de basis voor deze standaard
in de wet- en regelgeving voor Caribisch Nederland nog niet is geregeld: er zijn geen
normen vastgesteld. Wij streven ernaar om de onderwijsresultaten in Caribisch Nederland
op termijn wél te beoordelen. Dit zal gebeuren zodra de aangepaste wet- en regelgeving
op dit punt van kracht is en er in overleg met alle betrokkenen wel eilandelijke normen
voor de resultaten zijn afgesproken en in de wet- en regelgeving zijn vastgelegd.
Behalve op standaardniveau geeft de inspectie ook een eindoordeel op school- of opleidingsniveau.
We beperken ons vooralsnog tot het eindoordeel Voldoende of Onvoldoende. Dit oordeel
komt tot stand op basis van de bestaande beslisregels die wij hanteren wanneer wij
de onderwijsresultaten niet kunnen beoordelen. Tekortkomingen op de wettelijke eisen
kunnen leiden tot een oordeel Onvoldoende op standaarden en eventueel ook op het eindoordeel
over de school/opleiding. Een Onvoldoende op een standaard leidt tot een herstelopdracht,
conform het toezicht in Europees Nederland (paragraaf 7.5).
Vanwege het niet kunnen beoordelen van de onderwijsresultaten is het eindoordeel Zeer
zwak in Caribisch Nederland nog niet wettelijk verankerd. Een dergelijk oordeel laten
we daarom vooralsnog achterwege. Zodra die verankering wel het geval is, zal ook het
oordeel Zeer zwak door ons afgegeven kunnen worden.
9.6.3. Werkwijze
Het bestuursgerichte toezicht in Caribisch Nederland wijkt enigszins af van de reguliere
aanpak. We hanteren in dit stadium een tweejaarlijkse cyclus voor de kwaliteitsonderzoeken
op school- of opleidingsniveau. In principe doen we het ene jaar een voortgangsgesprek
met het bestuur en de schoolleiding en in het andere jaar een kwaliteitsonderzoek.
Tijdens deze onderzoeken op school/opleidingsniveau geven we een oordeel over (minimaal)
die standaarden die nodig zijn om de basiskwaliteit vast te stellen. Het onderzoek
naar deze standaarden kan proportioneel uitgevoerd worden.
Daarnaast streven we ernaar om op termijn ook eens in de vier jaar de kwaliteitszorg
van de besturen te beoordelen, zoals we dat ook doen in Europees Nederland.
9.7. Het samenwerkingscollege
9.7.1. Inleiding
Sinds 1 augustus 2018 kunnen instellingen onder gezamenlijke verantwoordelijkheid
één of meer opleidingen verzorgen binnen een samenwerkingscollege. De eisen waaraan
zo’n samenwerking moet voldoen, zijn opgenomen in de WEB. Zo moeten de deelnemende instellingen een samenwerkingsovereenkomst sluiten en daarin
onder andere afspraken maken over de leiding van het samenwerkingscollege (artikel 8.6.1, WEB). Verder moet in BRON geregistreerd worden welke studenten van de deelnemende instellingen
onderwijs volgen aan het samenwerkingscollege (artikel 2.3.6a, tweede lid, onder n, en 2.5.5a, tweede lid, onder t, WEB). Ook moet de onderwijs- en examenregeling aangeven waar de opleiding wordt verzorgd
als er sprake is van een samenwerkingscollege (art. 7.4.8 lid 2a onderdeel e WEB).
9.7.2. Aanpassing waarderingskader en normering
Waarderingskader
De opleidingen binnen een samenwerkingscollege moeten aan dezelfde eisen voldoen als
alle andere opleidingen. De standaarden op opleidingsniveau worden dus ongewijzigd
gehanteerd, maar de berekening van de onderwijsresultaten kan op een andere wijze
plaatsvinden. Ook spreken we een oordeel uit over de standaarden uit het kwaliteitsgebied Besturing,
kwaliteitszorg en ambitie (BKA). Dan lezen wij bij de standaarden van het kwaliteitsgebied
Besturing, kwaliteitszorg en ambitie in plaats van ‘het bestuur’ ‘het samenwerkingscollege’.
Indien nodig bespreken we de bevindingen met het bestuur van de deelnemende instellingen.
De uitkomst van het onderzoek kan worden neergelegd in een zelfstandig rapport dat
wordt geadresseerd aan alle deelnemende besturen. Indien de uitkomst van het onderzoek
naar het samenwerkingscollege daartoe aanleiding geeft, kan er een (specifiek) onderzoek
worden gedaan bij de deelnemende instellingen.
Normering
De normering is gelijk aan de normering in hoofdstuk 6.5.
9.7.3. Werkwijze
Voor het toezicht op de samenwerkingscolleges kan een eigen toezichtcyclus worden
gestart die los staat van het toezicht op de deelnemende instellingen.
9.8. Zelfstandige exameninstellingen
Voor exameninstellingen geldt dat zij moeten voldoen aan de eisen genoemd in artikel 1.6.1, WEB. De prestaties van de exameninstellingen maken deel uit van de jaarlijkse analyse
van de inspectie en ten minste eens in de vier jaar vindt een onderzoek plaats. Het
onderzoek heeft in navolging van artikel 1.6.1, WEB betrekking op de kwaliteit van
de kwaliteitszorg van de examinering en op het verbeteren daarvan. Daarbij betrekken
wij de standaarden Borging diplomering en Afsluiting. Daarnaast passen we een deel
van standaarden op het niveau van het bestuur toe.
9.8.1. Aanpassing waarderingskader en normering
Waarderingskader
Het waarderingskader voor de exameninstellingen omvat de twee standaarden van het
kwaliteitsgebied Besturing, kwaliteitszorg en ambitie. Dit betreft de standaarden
BKA1, Visie ambities en doelen en BKA3, Evaluatie, verantwoording en dialoog. Onderstaande
wettelijke bepalingen zijn niet van toepassing op exameninstellingen.
Tabel 4: Uitgezonderde wettelijke bepalingen per standaard voor zelfstandige exameninstellingen
Standaarden uit het waarderingskader
|
Uitgezonderde wettelijke bepalingen
|
BKA1 Visie, ambities en doelen
|
Artikel 2.2.1, derde en vierde lid; artikel 2.5.3; artikel 2.5.4;. artikel 3.1.2, vierde lid, sub d, artikel 3.1.3 WEB en artikel 4, vierde lid, RJO
|
BKA3 Evaluatie, verantwoording en dialoog
|
Artikel 2.5.3; artikel 2.5.4, eerste lid; artikel 2.5.4; artikel 3.1.4, zevende lid; artikel 4.1.4, zevende lid; artikel 8a.1.4; artikel 8a.2.1, derde lid; artikel 8a.2.1, vierde lid; artikel 8a.2.2, derde lid; artikel 8a.2.2, vierde lid, WEB en artikel 3, onderdeel b, onderdeel f en onderdeel f2; artikel 4, vierde lid, RJO en RJO
|
Daarnaast omvat het toezicht de standaarden Borging diplomering (BA1) en Afsluiting
BA2. Deze twee standaarden zijn ongewijzigd van toepassing op exameninstellingen en
zijn beschreven in hoofdstuk 5 van dit document.
Normering
Indien een standaard als voldoende is beoordeeld, dan voldoet deze aan de basiskwaliteit.
Indien een standaard als onvoldoende wordt beoordeeld, dan vindt vervolgtoezicht plaats.
9.8.2. Werkwijze
De werkwijze is zoals beschreven in hoofdstuk 7.
Bijlage 1. Normering en beoordeling onderwijsresultaten
Het kwaliteitsgebied Onderwijsresultaten bestaat voor het bekostigd beroepsonderwijs
uit twee standaarden: Studiesucces en Vervolgsucces. In deze bijlage beschrijven we
de normering, de oordeelsvorming en de specifieke uitzonderingen en/of toepassingen
daarvan. Voor bekostigd mbo niveau 2, 3 en 4 is de definitie en uitwerking van Studiesucces
geregeld in hoofdstuk 4a van het Uitvoeringsbesluit WEB en in de Regeling Studiesucces. Deze bijlage stemt daarmee, voor zover het bekostigd mbo niveau 2, 3 en 4 betreft,
overeen.
1. Standaard Studiesucces in bekostigd onderwijs
Bij opleidingen op niveau 2, 3 en 4 beoordelen we de standaard Studiesucces aan de
hand van drie indicatoren: Jaarresultaat (JR), Diplomaresultaat (DR) en Startersresultaat
(SR). We beschrijven verder de standaard aan de hand van de indicatoren Passende plaatsing,
Passend diploma en Opstroom.
Voor de eerste drie indicatoren geldt een absolute norm, waarvan de hoogte na overleg
met het onderwijsveld is vastgesteld. Voor deze indicatoren zijn er absolute normen
voor de waardering Hoog.
De resultaten leiden tot een waardering Goed of een oordeel Voldoende of Onvoldoende
op standaardniveau.
Voor de drie overige indicatoren wordt geen norm vastgesteld. De resultaten op deze
indicatoren geven een beeld van de prestaties van de instelling ten opzichte van haar
eigen doelen en ambities en ten opzichte van het landelijk gemiddelde. De resultaten
leggen de relatie met het primaire onderwijsproces en vormen daarmee een aanleiding
voor het gesprek met de onderwijsteams en de instelling.
Studiesucces niveau 2, 3 en 4: indicatoren, definities, norm en benchmark
Indicator
|
Definitie
|
Niveau
|
Norm Voldoende
|
Norm Hoog
|
Jaarresultaat
|
Het aantal gediplomeerden in een bepaald jaar (instellingsverlaters met diploma plus
gediplomeerde doorstromers binnen de instelling), als percentage van hetzelfde aantal
gediplomeerden plus de ongediplomeerde instellingsverlaters in hetzelfde jaar.
|
2
|
67
|
82
|
3
|
68
|
85
|
4
|
68
|
85
|
Diplomaresultaat
|
Het aantal gediplomeerde instellingsverlaters in een jaar als percentage van alle
instellingsverlaters in hetzelfde jaar.
|
2
|
61
|
79
|
3
|
70
|
89
|
4
|
70
|
89
|
Startersresultaat
|
Het aandeel van nieuwe instromers in de instelling in een bepaald jaar dat in het
eerste jaar gediplomeerd is uitgestroomd, of het volgend jaar nog binnen de instelling
studeert.
|
2
|
79
|
79
|
3
|
82
|
82
|
4
|
82
|
82
|
Indicator
|
Definitie
|
Benchmark
|
Passende plaatsing
|
De mate waarin de instelling nieuwe instromers plaatst op een opleidingsniveau dat
op basis van hun vooropleiding mag worden verwacht.
|
Landelijk gemiddelde
|
Passend diploma
|
Het aandeel uitgestroomde studenten dat een diploma haalt op of boven een opleidingsniveau
dat past bij de vooropleiding als percentage van het totaal aantal uitgestroomde studenten.
|
Landelijk gemiddelde
|
Opstroom
|
Het aandeel van de ingeschreven studenten in een bepaald jaar op niveau 2 en 3 dat
het volgende jaar binnen de eigen instelling ingeschreven is op een hoger niveau,
als percentage van de studenten die doorstromen in dat jaar.
|
Landelijk gemiddelde
|
2. Standaard Vervolgsucces in bekostigd onderwijs
Met de standaard Vervolgsucces beschouwen we het vervolg op het middelbaar beroepsonderwijs.
Het vraagt van de instellingen om over gegevens te beschikken over het vervolg van
de loopbaan van studenten die de opleiding voortijdig of met een diploma hebben verlaten,
en om die gegevens voor zover mogelijk te relateren aan hun eigen doelstellingen of
ambities op dat punt.
We willen de komende jaren met het veld evalueren in hoeverre deze informatie kan
bijdragen aan de kwaliteit van het onderwijs en aan de sturing door het bestuur. In
deze cyclus van vier jaar wordt deze indicator niet in de beoordeling betrokken. Na
afloop van deze cyclus zal worden bepaald of en in hoeverre dat wel het geval zal
zijn. In eerste instantie zullen we uitgaan van informatie die Duo aanlevert, Duo
combineert gegevens van het CBS met haar eigen bestanden. Doel is echter om ons steeds
meer te baseren op data die instellingen zelf verzamelen.
Vervolgsucces niveau 2, 3 en 4
Indicator1
|
Definitie
|
Doorstroom hbo
|
De ontwikkeling over drie jaar in het aandeel studenten dat de overstap maakt naar
het hbo van de groep die in hetzelfde jaar een mbo-diploma heeft behaald.
|
Doorstroom mbo
|
De ontwikkeling over drie jaar in het aandeel studenten dat de overstap maakt naar
een andere opleiding in het mbo van de groep die in hetzelfde jaar een mbo-diploma
heeft behaald
|
Doorstroom naar de arbeidsmarkt
|
De ontwikkeling over drie jaar in het aandeel studenten dat de overstap maakt naar
de arbeidsmarkt van de groep die in hetzelfde jaar een mbo-diploma heeft behaald
|
Doorstroom onbekend
|
De ontwikkeling over drie jaar in het aandeel studenten waarvan de bestemming niet
tot bovenstaande drie categorieën behoort of onbekend is van de groep die in hetzelfde
jaar een mbo-diploma heeft behaald
|
1 De indicatoren voor Vervolgsucces worden berekend over alle studenten die een mbo-diploma
hebben behaald. Deze groep wordt hieronder aangeduid als 'de populatie'. De percentages
van de vier indicatoren tellen samen op tot 100.
3. Entreeopleidingen
We onderzoeken Studiesucces en Vervolgsucces van entreeopleidingen aan de hand van
drie indicatoren: Onderwijsresultaat, Uitstroom naar werk en Bindend studieadvies.
Voor Onderwijsresultaat en Uitstroom naar werk wordt de komende vier jaar geen norm
vastgesteld. De resultaten op deze indicatoren geven een beeld van de prestaties van
de instelling ten opzichte van hun eigen doelen en ambities en geven een vergelijking
met het landelijk gemiddelde. Het aandeel studenten met een negatief bindend studieadvies
zal onderwerp zijn van gesprek en zal kwalitatief en in samenhang met de andere indicatoren
worden geduid.
Samen met de instellingen en het veld wil de inspectie de komende jaren hiermee verder
kennis over de onderwijsresultaten van de entreeopleidingen opbouwen, om langs die
weg te komen tot een goede en faire beschrijving van het niveau van de onderwijsresultaten
van entreeopleidingen.
Studie- en vervolgsucces entreeopleiding: indicatoren, definities en benchmark
Indicator
|
Definitie
|
Benchmark
|
Onderwijsresultaat
|
Het aantal ingeschreven studenten in jaar T dat een jaar later een diploma heeft gehaald
of doorstroomt, als percentage van het totaal aantal inschreven studenten in jaar
T.
|
Landelijk gemiddelde
|
Uitstroom naar werk
|
Het aandeel ingeschreven studenten in jaar T dat een jaar later is uitgestroomd naar
werk zonder diploma.
|
Landelijk gemiddelde1
|
1 Informatie van uitstroom naar werk voor entree zullen instellingen zelf moeten bijhouden.
4. Studiesucces: oordeelsvorming en werkwijze
De onderwijsresultaten zijn indien mogelijk gebaseerd op driejaarsgemiddelden, of
ten minste op de resultaten van het meest recente onderwijsresultatenjaar en een ander
jaar. Indien er te weinig informatie aanwezig is om indicatoren te berekenen, is het
mogelijk dat het oordeel niet te bepalen is.
Alle indicatoren worden op verschillende aggregatieniveaus berekend (bijv. branche
of domein). Op basis hiervan gaan we met de instelling in gesprek over de ontwikkeling
en het niveau van de onderwijsresultaten. De inspectie spreekt een oordeel uit op
het aggregatieniveau ‘opleiding’ (i.e. bc-code x opleidingsniveau), op basis van de
drie genormeerde indicatoren. Dit leidt tot een van de volgende oordelen en waardering:
Beoordeling standaard Studiesucces niveau 2, 3 en 4
Studiesucces
|
Norm
|
Goed
|
De opleiding voldoet aan de norm van alle drie de indicatoren én voor het niveau van
jaarresultaat of diplomaresultaat geldt dat het hoog is.
|
Voldoende
|
De opleiding voldoet aan de norm als ten minste twee van de drie indicatoren voldoen.
|
Onvoldoende
|
De opleiding voldoet niet als minder dan twee van de drie indicatoren aan de norm
voldoen.
|
Bij de beschrijving van de onderwijsresultaten betrekken we de overige indicatoren
Passende plaatsing, Passend diploma en Opstroom.
5. Beschrijving resultaten niet-genormeerde indicatoren
De resultaten op de niet-genormeerde indicatoren kunnen in samenhang een beeld geven
van de inspanningen die de opleiding en instelling leveren. Dit kan input voor het
gesprek over de doelen en ambities van de opleiding en instelling zijn.
6. Studiesucces bij niet-bekostigde instellingen
De standaard Studiesucces wordt voor niet-bekostigde instellingen aan de hand van
de indicator Cohortrendement berekend. Voor de indicator Cohortrendement hanteren
we een indeling per doelgroep:
-
• Opleidingen die overwegend studenten jonger dan 23 jaar hebben (tot en met 22 jaar).
-
• Opleidingen die overwegend studenten ouder dan 22 jaar (23 jaar en ouder) hebben.
-
• Opleidingen van de derde leerweg (overig onderwijs, ovo).
De hoogte van de genormeerde indicator is voor een periode van twee jaar na overleg
met het onderwijsveld vastgesteld. De norm dient fair te zijn. De norm zal voor de opleidingen met overwegend studenten
jonger dan 23 jaar beoordelend zijn. Voor de andere groepen gebruiken we een benchmark,
die we beschrijvend hanteren.
Indicator studiesucces
Indicator
|
Definitie
|
Cohortrendement
(opleidingsniveau)
|
Het aandeel geslaagde studenten van startjaar Y van het totaal aantal gestarte studenten
in startjaar Y.
|
De normen voor de drie verschillende doelgroepen
|
< 23 jaar
|
> 23 jaar
|
Derde leerweg
|
Toe te passen norm
|
63%
|
Geen opbrengstenbeoordeling
|
Geen opbrengstenbeoordeling
|
Benchmark (Percentiel 30)
|
Geen benchmark
|
53%
|
24%
|
Om het instellingsbeeld over de onderwijsresultaten te bepalen zullen we op instellingsniveau
het jaarrendement per jaar bepalen. We zullen met de instellingen over de ontwikkeling
van dit rendement tijdens het vierjaarlijks onderzoek het gesprek aangaan.
Studiesucces: oordeelsvorming en werkwijze
We berekenen het cohortrendement als volgt: het aandeel geslaagde studenten van startjaar
Y van het totaal aantal gestarte studenten in startjaar Y. Dit aandeel moet ten minste
aan de norm voldoen. Deze norm betreft ingeschreven studenten die in het startjaar
nog geen 23 jaar zijn.
Beoordeling Studiesucces voor opleidingen met overwegend studenten jonger dan 23 jaar
Studiesucces
|
Norm
|
Voldoende
|
De opleiding voldoet als het cohortrendement op of boven de norm ligt.
|
Onvoldoende
|
De opleiding voldoet niet als het cohortrendement onder de norm ligt.
|
7. Vavo en B2-scholen
Indicator1
|
Definitie
|
Norm
|
Verschil CE-SE-cijfer
|
Het gemiddelde verschil tussen het centraal examencijfer en het schoolexamencijfer
over alle studenten en vakken mag niet te groot zijn. Het schoolexamencijfer mag gemiddeld
niet te hoog zijn ten opzichte van het centraal examencijfer.
|
Maximaal 0,5 punt
|
Percentage voldoende vakken
|
Het percentage voldoende vakken is gelijk aan of hoger dan de norm.
|
65%
|
1 De indicatoren bestaan uit een gemiddelde over drie jaar.
Bijlage 2. Waarderingskader niet-bekostigd mbo
In deze bijlage is het waarderingskader voor het niet-bekostigd mbo opgenomen. De
toelichting hierop is te vinden in paragraaf 9.2.
KWALITEITSGEBIED BESTURING, KWALITEITSZORG EN AMBITIE (BKA)
|
BKA1. Visie, ambities en doelen
Het bestuur heeft een visie op kwaliteit, heeft hiervoor ambities en doelen opgesteld
en stuurt op het behalen daarvan.
|
Basiskwaliteit
Het bestuur heeft een visie op goed onderwijs en op de besturing daarvan. De visie
is concreet en passend vertaald naar ambities, doelen en daarmee samenhangend beleid.
Deze vertaling maakt sturing mogelijk op de kwaliteit en resultaten van het onderwijs
en de voorwaarden. Daartoe is een stelsel van kwaliteitszorg ingericht dat het bestuur
in staat stelt de basiskwaliteit van het onderwijs te waarborgen.
De doelen betreffen in elk geval het zorg dragen voor de kwaliteit van het onderwijs,
waaronder de wettelijke vereisten voor het onderwijsaanbod, het onderwijsleerproces
en de wijze van afsluiten en diplomeren. De visie, ambities en doelen omvatten uitwerkingen
van eerdere evaluatieresultaten en resultaten van interne en externe dialoog.
Het bestuur zorgt er met betrokkenheid van de opleidingen voor dat de visie, ambities,
doelen en het beleid sturend zijn voor de verbetering van het onderwijs aan studenten.
Het bestuur richt de voorwaarden in om de doelen te bereiken, waaronder het waarborgen
van de kwaliteit van het onderwijsproces, de diplomering, het schoolklimaat en de
resultaten.
|
Aanvullende ambities
• Zijn er aanvullende ambities in relatie tot de visie en doelen en (hoe) worden deze
gerealiseerd?
|
Wettelijke vereisten
• Artikel 1.3.6, eerste lid, WEB: Het bestuur richt een stelsel van kwaliteitszorg in en beoordeelt aan de hand daarvan
het onderwijs.
• Artikel 7.4.8, eerste lid, WEB: Het bestuur zorgt voor een goede organisatie en kwaliteit van het onderwijsprogramma
en de examinering.
|
BKA2. Uitvoering en kwaliteitscultuur
Het bestuur realiseert samen met de opleidingen de doelen voor kwaliteit, bevordert
een kwaliteitscultuur, zorgt voor randvoorwaarden en stuurt, waar nodig, tussentijds
bij.
|
Basiskwaliteit
Het bestuur geeft als onderdeel van zijn stelsel van kwaliteitszorg met de opleidingen
effectief uitvoering aan de visie en de doelen voor onderwijskwaliteit. Aan de transparante,
integere kwaliteitscultuur is zichtbaar dat deze bijdraagt aan de gestelde doelen.
Het bestuur bevordert een op samenwerken, leren en verbeteren gerichte kwaliteitscultuur,
zodat de doelen en ambities gerealiseerd kunnen worden. Het bestuur zorgt ervoor dat
het onderwijskundig leiderschap op alle niveaus herkenbaar verankerd is in de organisatie.
Ook bevordert het bestuur dat directie en teams gezamenlijk werken aan hun professionaliteit
en aan een verbetercultuur.
Binnen de kwaliteitscultuur geeft het bestuur uitvoering aan kwaliteitszorg, gericht
op de kwaliteit van het onderwijs en de naleving van wettelijke voorschriften. Het
bestuur bewaakt en bevordert dat de uitvoering in overeenstemming is met het beleid,
zodat de (verbeter)doelen worden bereikt. Het bestuur houdt zicht op de uitvoering
van het beleid en op de nagestreefde verbeteringen en stuurt daarop, zo nodig, tussentijds
bij. Ook stelt het bestuur de examencommissie in en benoemt de leden.
Het bestuur komt haar verplichtingen na omtrent de onverwijlde overleg- en aangifteplicht
en zorgt ervoor dat een personeelslid het bestuur van een redelijk vermoeden van een
zedenmisdrijf onverwijld in kennis kan stellen.
|
Aanvullende ambities
• Zijn er aanvullende ambities voor de sturing op uitvoering en kwaliteitscultuur
en (hoe) worden deze gerealiseerd?
|
Wettelijke vereisten
• Artikel 1.3.6 WEB: Het bestuur richt een stelsel van kwaliteitszorg in en beoordeelt aan de hand daarvan
het onderwijs, en maakt regelmatig beleid openbaar in het licht van de beoordeling
van de onderwijskwaliteit.
• Artikel 1.3.8 WEB: Het bestuur meldt en overlegt onverwijld bij een (redelijk vermoeden van een) zedenmisdrijf
en doet daar zo nodig aangifte van. Het bestuur treedt hierbij onverwijld in contact
met de vertrouwensinspecteur.
• Artikel 7.4.5 WEB: Het bestuur zorgt voor een examencommissie die voldoet aan de inrichtingsvereisten.
• Artikel 7.4.5, derde lid, WEB: Het bestuur waarborgt dat de examencommissie deugdelijk en onafhankelijk kan functioneren.
• Artikel 7.4.8, eerste lid, WEB: Het bestuur zorgt voor een goede organisatie en kwaliteit van het onderwijsprogramma
en de examinering.
• Artikel 7.4.8a, eerste tot en met vierde lid, WEB: Het bestuur draagt zorg voor een behoorlijke klachtbehandeling conform de eisen
van de wet.
|
BKA3. Evaluatie, verantwoording en dialoog
Het bestuur evalueert en analyseert systematisch of het de doelen realiseert en verantwoordt
zich hierover. Het stelt wanneer dat nodig is het beleid bij en betrekt daartoe interne
en externe belanghebbenden in een goed functionerende dialoog.
|
Basiskwaliteit
Het bestuur evalueert en beoordeelt als onderdeel van zijn stelsel van kwaliteitszorg
in hoeverre de ambities, de doelen en het beleid worden gerealiseerd. Op deze manier
krijgt het bestuur zicht op de gerealiseerde kwaliteit en de resultaten van het onderwijs
aan studenten. Bij de evaluatie en beoordeling van het beleid en de onderwijskwaliteit
betrekt het bestuur interne en onafhankelijke deskundigen en belanghebbenden en gebruikt
deze informatie bij de evaluatie en beoordeling. Op basis van de evaluatie reageert
het bestuur tijdig op kansen en bedreigingen, stelt wanneer nodig (verbeter)beleid
op en treft passende maatregelen om de kwaliteit van het onderwijs op de opleidingen
te borgen.
Het bestuur legt verantwoording af door middel van accurate, actuele en openbaar toegankelijke
informatie over de gerealiseerde kwaliteit. Het brengt minimaal jaarlijks verslag
(verslag van werkzaamheden) uit aan de minister over de werkzaamheden wat betreft
de beroepsopleidingen. Daarnaast brengt het bestuur regelmatig (en voor zover het
de examenkwaliteit betreft jaarlijks) verslag uit over zijn doelen en de resultaten
van de opleidingen. Dit verslag is openbaar. De reflectie op de uitkomsten van de
evaluatie geeft voldoende inzicht in de effectiviteit van de besturing en uitvoering.
Het bestuur analyseert en beoordeelt de uitkomsten van de evaluatie en verantwoording.
Vervolgens verwerkt het bestuur deze wanneer nodig voor bijstelling van ambities,
(verbeter)doelen en beleid of nieuwe ambities, zodat de opbrengst van de dialoog bijdraagt
aan de ontwikkeling en verbetering van het onderwijs en de sturing daarop.
|
Aanvullende ambities
• Zijn er aanvullende ambities voor de evaluatie, verantwoording en dialoog en (hoe)
worden deze gerealiseerd?
|
Wettelijke vereisten
• Artikel 1.3.6, eerste lid, WEB: Het bestuur betrekt bij de beoordeling van de onderwijskwaliteit ten minste het
oordeel van studenten en betrekt daarbij ook onafhankelijke en deskundigen en belanghebbenden.
• Artikel 1.3.6, tweede lid, WEB: Het bestuur maakt regelmatig een openbaar verslag over de beoordeling van de uitkomsten
van de beoordeling bedoeld in het eerste lid, en van het voorgenomen beleid in het
licht van de uitkomsten.
• Artikel 1.3.6, tweede lid, WEB: Het verslag over de kwaliteit van de examens wordt jaarlijks openbaar gemaakt.
• Artikel 1.4.1, zevende lid, WEB: Het bestuur maakt jaarlijks een verslag omtrent de werkzaamheden van de instelling
t.a.v. de beroepsopleidingen.
|
KWALITEITSGEBIEDEN EN STANDAARDEN OPLEIDINGSNIVEAU
|
OP ONDERWIJSPROCES
|
OP0
|
Basisvaardigheden
|
OP1
|
Aanbod
|
OP2
|
Ontwikkeling en begeleiding
|
OP3
|
Pedagogisch-didactisch handelen
|
OP5
|
Beroepspraktijkvorming
|
VS VEILIGHEID & SCHOOLKLIMAAT
|
VS1
|
Veiligheid
|
VS2
|
Schoolklimaat
|
BA BORGING EN AFSLUITING
|
BA1
|
Borging diplomering
|
BA2
|
Afsluiting
|
OR ONDERWIJSRESULTATEN
|
OR1
|
Studiesucces
|
SKA STUREN, KWALITEITSZORG EN AMBITIE
|
SKA1
|
Visie, ambities en doelen
|
SKA2
|
Uitvoering en kwaliteitscultuur
|
SKA3
|
Evaluatie, verantwoording en dialoog
|
KWALITEITSGEBIED ONDERWIJSPROCES (OP)1
|
OP0. Basisvaardigheden
Het onderwijs in basisvaardigheden bereidt de studenten voor op het vervolgonderwijs,
de arbeidsmarkt en de samenleving.
|
Basiskwaliteit
Het onderwijsprogramma voor Nederlandse taal en rekenen is ten minste dekkend voor
de referentieniveaus of het rekenniveau die zijn vastgesteld voor de betreffende opleiding.
Het onderwijsprogramma voor burgerschap voldoet ten minste aan de eisen zoals die
in de dimensies beschreven staan.
De opleiding stelt de studenten in staat om zich de kennis en vaardigheden voor Nederlandse
taal, rekenen en burgerschap eigen te maken, die hen voorbereiden op het vervolgonderwijs,
de arbeidsmarkt en de democratische samenleving.
De opleiding heeft voor het onderwijs in de basisvaardigheden Nederlandse taal, rekenen
en burgerschap een doelgericht en evenwichtig onderwijsprogramma. Het onderwijsprogramma
is afgestemd op de toetsing en examinering. Voor burgerschap geldt dat de opleiding
het onderwijsprogramma zo inricht, zodat de student aan de door de opleiding gestelde
eisen kan voldoen.
|
Aanvullende ambities:
• Zijn er aanvullende ambities voor het onderwijs in de basisvaardigheden en (hoe)
worden deze gerealiseerd?
|
Wettelijke vereisten:
• Artikel 7.1.2, tweede lid, WEB: Een beroepsopleiding is een onderwijstraject dat voor een student is ingericht overeenkomstig
de eisen van hoofdstuk 7, titel 2, en dat is gericht op het behalen van een kwalificatie in het beroepsonderwijs alsmede
een of meer daarbij behorende keuzedelen, ten bewijze waarvan een diploma wordt uitgereikt.
• Artikel 7.2.7, eerste lid, WEB: Beroepsopleidingen zijn zodanig ingericht dat studenten de kwalificatie en daarbij
behorende keuzedelen binnen de vastgestelde studieduur kunnen bereiken en dat het
onderwijsprogramma evenwichtig is ingedeeld, alsmede voldoende begeleide onderwijsuren
en uren beroepspraktijkvorming omvat.
• Artikel 7.2.7, vijfde lid, WEB: Het onderwijsprogramma omvat alle onderwijsactiviteiten gericht op het bereiken
van de onderwijs- en vormingsdoelen van de opleiding, waaraan door de student wordt
deelgenomen onder verantwoordelijkheid en toezicht van het bestuur en bestaat uitsluitend
uit voldoende begeleide onderwijsuren en beroepspraktijkvorming.
• Artikel 7.4.2, tweede lid, WEB: Het examen omvat een onderzoek naar de kennis, het inzicht, de vaardigheden en,
in voorkomende gevallen, de beroepshoudingen die de examinandus zich bij voltooiing
van de opleiding moet hebben eigen gemaakt, alsmede de beoordeling van de uitkomsten
van dat onderzoek aan de hand van de eindtermen of aan de hand van de kwalificatie-eisen
in het kwalificatiedossier en de eisen van het keuzedeel of de keuzedelen.
• Artikel 7.4.8, eerste lid, WEB: Het bestuur zorgt voor een goede organisatie en kwaliteit van het onderwijsprogramma
en de examinering.
• Artikel 3, eerste lid, tweede lid, aanhef en onderdeel a (taal), b (rekenen) en c
(burgerschap), vierde lid en bijlage I (dimensies), Examen- en kwalificatiebesluit WEB: Nederlandse taal, rekenen en burgerschap zijn generieke examenonderdelen. Wat betreft
burgerschap stelt het bevoegd gezag de eisen vast waaraan de student moet voldoen
met inachtneming van het kwalificatiedossier.
|
OP1. Aanbod
Het aangeboden onderwijsprogramma bereidt de studenten voor op de beroepspraktijk,
het vervolgonderwijs en de samenleving.
|
Basiskwaliteit
De opleiding bereidt studenten voor op de beroepspraktijk, het vervolgonderwijs en
de democratische samenleving.
De opleiding biedt een breed en op het kwalificatiedossier gebaseerd programma aan,
waarin ook de beroepspraktijkvorming, de keuzedelen en eventuele wettelijke beroepsvereisten
zijn opgenomen en de opleidings- en vormingsdoelen die de opleiding zelf formuleert.
In het onderwijsprogramma wordt ook aandacht besteed aan de loopbaan van de student.
Het programma kent samenhang met de toetsing en examinering op basis waarvan de opleiding
kwalificeert en diplomeert. Onder het programma verstaan we alle lesinhouden, ook
die digitaal zijn of online aangeboden worden. Het onderwijsprogramma is afgestemd
op de studentenpopulatie en sluit aan bij het niveau van het kwalificatiedossier en
de onderwijsbehoeften van de studenten. Bovendien heeft de opleiding de leerinhouden
evenwichtig en in samenhang over de leerjaren verdeeld. De studenten worden tijdig
geïnformeerd over de opbouw en de doelen van de opleiding.
|
Aanvullende ambities
• Zijn er aanvullende ambities voor het aanbod en (hoe) worden deze gerealiseerd?
|
Wettelijke vereisten
• Artikel 1.2.1, tweede lid, WEB: Het beroepsonderwijs bevordert de algemene vorming en de persoonlijke ontplooiing
van de studenten en draagt bij tot het maatschappelijk functioneren.
• Artikel 6.1.3a, eerste lid, sub c, WEB: Kennis van de (regionale) arbeidsmarkt is noodzakelijk om aspirant-studenten over
het arbeidsmarktperspectief van de opleiding te kunnen informeren en loopbaanoriëntatie
en -begeleiding te kunnen bieden.
• Artikel 3, eerste lid, tweede lid, aanhef en onderdeel c (loopbaan), vierde lid en bijlage I, Examen- en kwalificatiebesluit WEB: Loopbaan is een generiek examenonderdeel. Wat betreft loopbaan stelt het bevoegd
gezag de eisen vast waaraan de student moet voldoen met inachtneming van het kwalificatiedossier.
• Artikel 6.1.3a, eerste lid, WEB: Het bevoegd gezag verstrekt de in dit lid genoemde informatie aan aspirant-studenten
van beroepsopleidingen.
• Artikel 7.1.2, tweede lid, WEB: Een beroepsopleiding is een onderwijstraject dat voor een student is ingericht overeenkomstig
de eisen van hoofdstuk 7, titel 2, en dat is gericht op het behalen van een kwalificatie in het beroepsonderwijs alsmede
een of meer daarbij behorende keuzedelen, ten bewijze waarvan een diploma wordt uitgereikt.
• Artikel 7.2.6, tweede lid, WEB: Als er voor een beroepsopleiding wettelijke beroepsvereisten zijn vastgesteld, worden
studenten in de gelegenheid gesteld om hieraan te voldoen.
• Artikel 7.2.7, vijfde lid, WEB: Het onderwijsprogramma omvat alle onderwijsactiviteiten gericht op het bereiken
van de onderwijs- en vormingsdoelen van de opleiding, waaraan door de student wordt
deelgenomen onder verantwoordelijkheid en toezicht van het bestuur en bestaat uitsluitend
uit voldoende begeleide onderwijsuren en beroepspraktijkvorming.
• Artikel 7.2.7, eerste lid, WEB: Beroepsopleidingen zijn zodanig ingericht dat studenten de kwalificatie en daarbij
behorende keuzedelen binnen de vastgestelde studieduur kunnen bereiken en dat het
onderwijsprogramma evenwichtig is ingedeeld, alsmede voldoende begeleide onderwijsuren
en uren beroepspraktijkvorming omvat.
• Artikel 7.2.8, eerste lid, WEB: Van elke beroepsopleiding maakt onderricht in de praktijk van het beroep deel uit.
• Artikel 7.4.8, eerste lid, WEB: Het bestuur zorgt voor een goede organisatie en kwaliteit van het onderwijsprogramma
en de examinering.
• Artikel 7.4.8, tweede lid, WEB: Het bestuur zorgt ervoor studenten en deelnemers volledig en tijdig worden geïnformeerd
over het onderwijsprogramma, examens en het ondersteuningsaanbod voor studenten met
een handicap of chronische ziekte en deelnemers die extra ondersteuning behoeven.
• Artikel 7.4.8, lid 2a, WEB: De onderwijs- en examenregeling omvat in elk geval de bij wet bepaalde onderdelen.
•
|
OP2. Ontwikkeling en begeleiding
De opleiding zorgt voor een passende intake en plaatsing. De opleiding houdt de ontwikkeling
en voortgang van de studenten in de gaten en biedt waar nodig passende begeleiding
en extra ondersteuning.
|
Basiskwaliteit
Studenten worden voorafgaand aan de aanmelding zo voorgelicht dat zij in staat zijn
een passende opleiding te kiezen. De opleiding stemt daartoe, wanneer van toepassing,
af met voorafgaand onderwijs en/of de werkgever.
Gedurende de studieloopbaan vindt er gestructureerde en zorgvuldige voortgangsbegeleiding
plaats. Daarbij staat de behoefte van de student in combinatie met de vereiste competentieontwikkeling
centraal.
Er is een ondersteuningsaanbod voor studenten met extra ondersteuningsbehoeften en
de opleiding informeert studenten (en wanneer van toepassing ouders) volledig en tijdig
over de mogelijkheden voor extra ondersteuning.
|
Aanvullende ambities
• Zijn er aanvullende ambities voor zicht op ontwikkeling en begeleiding en (hoe)
worden deze gerealiseerd?
|
Wettelijke vereisten
• Artikel 6.1.3a, eerste lid, WEB: Het bestuur verstrekt aan aspirant-studenten zodanige informatie dat zij in staat
zijn een passende opleiding te kiezen.
• Artikel 7.1.2, tweede lid, WEB: Een beroepsopleiding is een onderwijstraject dat voor een student is ingericht en
dat is gericht op het behalen van een kwalificatie en een of meer keuzedelen.
• Artikel 7.2.7, eerste lid, WEB: Het bestuur draagt er zorg voor dat beroepsopleidingen zodanig zijn ingericht dat
studenten de kwalificatie en daarbij behorende keuzedelen binnen de vastgestelde studieduur
kunnen bereiken.
• Artikel 7.4.8, eerste lid, WEB: Het bestuur zorgt voor een goede organisatie en kwaliteit van het onderwijsprogramma
en de examinering.
|
OP3. Pedagogisch-didactisch handelen
Het pedagogisch-didactisch handelen van het onderwijsteam stelt studenten in staat
om te leren en zich te ontwikkelen.
|
Basiskwaliteit
Het onderwijsteam zorgt voor effectieve leersituaties. Het team stemt de instructies,
begeleiding, opdrachten en onderwijstijd doelgericht af op de onderwijsbehoeften van
groepen en individuele studenten. De afstemming is zowel gericht op (pedagogische)
ondersteuning als op uitdaging, afhankelijk van de onderwijsbehoeften van groepen
en individuele studenten.
Het team plant en structureert zijn handelen met behulp van informatie die het over
studenten heeft. Het maakt didactische keuzes waarbij het niveau en de complexiteit
van het onderwijs in lijn is met het onderliggende kwalificatiedossier. Het team realiseert
bovendien een evenwichtige verbinding tussen leren in de beroepspraktijkvorming en
het leren binnen de instelling.
Het team creëert een pedagogisch en didactisch passend en stimulerend leerklimaat
waardoor studenten actief en betrokken zijn. Met geschikte opdrachten en heldere uitleg
structureert het team het onderwijsaanbod zo dat studenten zich het leerstofaanbod
eigen kunnen maken. Het team heeft positieve verwachtingen van studenten en geeft
hun gerichte feedback op hun leerproces.
|
Aanvullende ambities
• Zijn er aanvullende ambities voor het pedagogisch-didactisch handelen en (hoe) worden
deze gerealiseerd?
|
Wettelijke vereisten
• Artikel 7.1.2, tweede lid, WEB: Een beroepsopleiding is een onderwijstraject dat voor een student is ingericht en
dat is gericht op het behalen van een kwalificatie en een of meer keuzedelen.
• Artikel 7.2.7, eerste lid, jo. artikel 7.4.8, eerste lid, WEB: Het bestuur dient te zorgen voor een goede organisatie en kwaliteit van het onderwijsprogramma
en dit onderwijsprogramma evenwichtig in te delen, zodat de studenten de kwalificatie
binnen de vastgestelde studieduur kunnen bereiken.
• Artikel 7.2.7, vijfde lid, WEB: Het onderwijsprogramma omvat alle onderwijsactiviteiten, gericht op het bereiken
van de onderwijs- en vormingsdoelen van de opleiding. De student neemt deel aan het
onderwijsprogramma onder verantwoordelijkheid en toezicht van het bestuur en bestaat
uitsluitend uit begeleide onderwijsuren en beroepspraktijk.
• Artikel 7.4.8, eerste lid, WEB: Het bestuur zorgt voor een goede organisatie en kwaliteit van het onderwijsprogramma
en de examinering.
• Artikel 4.1a.1, eerste lid, WEB: De docent draagt verantwoordelijkheid voor het vakinhoudelijke, vakdidactische en
pedagogische proces in de instelling.
|
OP5. Beroepspraktijkvorming
De voorbereiding, uitvoering en begeleiding van de beroepspraktijkvorming zijn doeltreffend.
|
Basiskwaliteit
De opleiding maakt afspraken met de student over welke leeractiviteiten de student
ontplooit in het kader van de beroepspraktijkvorming en hoe deze bijdragen aan de
ontwikkeling van de benodigde competenties en vaardigheden van de student.
De opleiding begeleidt de student bij de voorbereiding en bij de keuze van een beroepspraktijkplaats
en stelt hiervoor samen met de student en het leerbedrijf de vereiste praktijkovereenkomst
op. De inhoud, de omvang, de periode en de organisatie van de beroepspraktijkvorming
worden beschreven in de praktijkovereenkomst.
De opleiding zorgt dat het leerbedrijf de student op de afgesproken manier begeleidt.
De opleiding is op de hoogte van het functioneren van de student op de beroepspraktijkplaats
en stuurt zo nodig bij.
Ook beoordeelt de opleiding of de student de beroepspraktijkvorming met een positieve
beoordeling heeft afgerond.
De instelling draagt zorg voor erkende en adequate beroepspraktijkplaatsen.
|
Aanvullende ambities
• Zijn er aanvullende ambities voor de beroepspraktijkvorming en (hoe) worden deze
gerealiseerd?
|
Wettelijke vereisten
• Artikel 7.2.8, tweede lid, WEB: De beroepspraktijkvorming wordt verzorgd op grondslag van een overeenkomst, gesloten
door student, de instelling en het leerbedrijf, waarin de rechten en verplichtingen
van partijen worden geregeld en bevatten tenminste bepalingen over de wettelijk voorgeschreven
onderwerpen
• Artikel 7.2.8, derde lid, WEB: Het bedrijf dat, of de organisatie die de beroepspraktijkvorming verzorgt, draagt
zorg voor de begeleiding van de studenten binnen het bedrijf. Het bestuur beoordeelt
of de student de beroepspraktijkvorming met een positieve beoordeling heeft voltooid.
• Artikel 7.2.8, vierde lid, WEB: De beroepspraktijkvorming vindt plaats bij een bedrijf of organisatie met een erkenning
op grond van artikel 1.5.3 WEB
• Artikel 7.2.9, eerste lid, WEB: Het bestuur van de instelling draagt zorg voor de beschikbaarheid van de praktijkplaats
en de totstandkoming van de in artikel 7.2.8 bedoelde overeenkomst.
• Artikel 7.2.9, tweede lid, WEB: Indien het bestuur en de Samenwerkingsorganisatie beroepsonderwijs bedrijfsleven
na het sluiten van de in artikel 7.2.8 bedoelde overeenkomst vaststellen dat de praktijkplaats niet of niet volledig beschikbaar
is, de begeleiding tekortschiet of ontbreekt, het bedrijf of de organisatie niet langer
beschikt over een gunstige beoordeling als bedoeld in artikel 7.2.10, of sprake is van andere omstandigheden die maken dat de beroepspraktijkvorming niet
naar behoren zal kunnen plaatsvinden, bevordert het bestuur, na overleg met het bestuur
van de Samenwerkingsorganisatie beroepsonderwijs bedrijfsleven, dat een toereikende
vervangende voorziening beschikbaar wordt gesteld.
|
1
Artikel 7.2.7, eerste lid, WEB geldt niet voor de derde leerweg voor wat betreft de eisen met betrekking tot voldoende
begeleide onderwijsuren en uren beroepspraktijkvorming, maar wel voor wat betreft
de eis dat het onderwijsprogramma evenwichtig en zodanig moet zijn ingericht dat de
studenten de kwalificatie en de daarbij behorende keuzedelen binnen de vastgestelde
studieduur kunnen bereiken. Artikel 7.2.7, tweede tot en met achtste lid, WEB geldt niet voor de derde leerweg.
KWALITEITSGEBIED VEILIGHEID EN SCHOOLKLIMAAT (VS)1
|
VS1. Veiligheid
De opleiding zorgt voor een veilige omgeving voor studenten.
|
Basiskwaliteit
De opleiding zorgt voor een veilig leer- en werkklimaat. De opleiding biedt veiligheid
bij incidenten en zorgt voor fysieke veiligheid. Van de opleiding wordt verwacht dat
zij inzicht heeft in de fysieke en sociale veiligheid(sbeleving) van de studenten,
hier beleid op voert en effectief handelt bij signalen die de sociale en/of fysieke
veiligheid bedreigen, zodat de studenten kunnen profiteren van het geboden onderwijs.
De opleiding hanteert de meldcode Huiselijk geweld en kindermishandeling. Daarnaast
komt zij de verplichtingen na rond het melden, overleggen en aangifte doen van zedenmisdrijven.
|
Aanvullende ambities
• Zijn er aanvullende ambities voor de veiligheid en (hoe) worden deze gerealiseerd?
|
Wettelijke vereisten
• Artikel 1.3.6 WEB: De instelling dient een stelsel van kwaliteitszorg in te richten en daarbij onder
andere het oordeel van de studenten te betrekken.
• Artikel 1.3.8 WEB: Het bestuur houdt zich aan de wettelijke verplichtingen ten aanzien van het melden,
overleggen en aangifte doen in het geval van een (redelijk vermoeden van een) zedenmisdrijf.
Het bestuur treedt hierbij onverwijld in contact met de vertrouwensinspecteur.
• Artikel 1.4.1, negende lid, jo. 1.3.9 WEB: Het bestuur stelt voor het personeel een meldcode vast die aangeeft hoe met signalen
van huiselijk geweld of kindermishandeling wordt omgegaan. Daarnaast moet het bestuur
de kennis en het gebruik van de meldcode bevorderen.
• Artikel 7.4.8, eerste lid, jo. artikel 7.2.7, vijfde en zesde lid, WEB: Het bestuur is verantwoordelijk voor de kwaliteit van het onderwijsprogramma. De
begeleide onderwijstijd vindt plaats onder verantwoordelijkheid en met actieve betrokkenheid
van het onderwijspersoneel.
|
VS2. Schoolklimaat
Het schoolklimaat draagt bij aan de bevordering van sociale en maatschappelijke competenties,
en aan de bevordering van de basiswaarden van de democratische rechtsstaat.
|
Basiskwaliteit
Het personeel draagt bij aan de bevordering van sociale en maatschappelijke competenties,
en aan de bevordering van de basiswaarden van de democratische rechtsstaat.
Het personeel van de opleiding is in zijn gedrag een voorbeeld voor de studenten:
personeelsleden leven de basiswaarden zichtbaar na. Ook signaleert en corrigeert het
personeel van de opleiding uitingen van studenten die met de basiswaarden in strijd
zijn.
|
Aanvullende ambities
• Zijn er aanvullende ambities voor het schoolklimaat en (hoe) worden deze gerealiseerd?
|
Wettelijke vereisten
• Artikel 7.1.2, tweede lid, WEB: Een beroepsopleiding is een onderwijstraject dat voor een student is ingericht en
dat is gericht op het behalen van een kwalificatie en een of meer keuzedelen, waaronder
ook de generieke eisen met betrekking tot burgerschap.
|
1
Artikel 7.2.7, vijfde en zesde lid, WEB gelden in zijn geheel niet voor de derde leerweg.
KWALITEITSGEBIED BORGING EN AFSLUTING (BA)
|
BA1. Borging diplomering
De examencommissie borgt deugdelijke diplomering.
|
Basiskwaliteit
Het onafhankelijk en deskundig functioneren van de examencommissie is voldoende gewaarborgd
door het bestuur.
De examencommissie stelt op objectieve en deskundige wijze vast of een student voldoet
aan de voorwaarden voor het verkrijgen van een diploma of een certificaat. Zij bewaakt,
monitort en analyseert de kwaliteit van de processen die hieraan ten grondslag liggen.
Hierdoor zijn het niveau, de complexiteit en de inhoud van de door de student geleverde
prestaties, afgestemd op de kwalificatievereisten of het certificaat, geborgd.
De examencommissie borgt in alle fasen van de examinering en diplomering de deskundigheid
van de betrokken personen.
De examencommissie bewaakt op een cyclische manier haar eigen werkwijze en eigen kwaliteit
met betrekking tot de borging van de examinering en diplomering en certificering voor
de opleidingen waarvoor zij verantwoordelijk is. Zij geeft betekenis aan de uitkomsten
hiervan en acteert hierop. Hierbij betrekt zij eventueel onafhankelijke deskundigen.
In voorkomende gevallen worden verbetermaatregelen genomen en wordt toegezien op de
realisatie ervan. Hierover wordt jaarlijks verslag gedaan.
De examencommissie geeft op deugdelijke gronden mbo-verklaringen af. Tevens geeft
zij op deugdelijke gronden vrijstellingen voor examenonderdelen.
|
Aanvullende ambities
• Zijn er aanvullende ambities voor de borging van de diplomering en (hoe) worden
deze gerealiseerd?
|
Wettelijke vereisten
De twee standaarden op het gebied van diplomering en afsluiting en de bijbehorende
normering in dit waarderingskader komen overeen met de standaarden en normering in
de Regeling standaarden examenkwaliteit WEB.
|
BA2. Afsluiting
De opleiding1onderbouwt dat de student voldaan heeft aan de voorwaarden voor het diploma, een certificaat
of een mbo-verklaring.
|
Basiskwaliteit
De opbouw en inrichting van de afsluiting voldoen aan de eigen vastgestelde kwaliteitseisen
voor een betrouwbare diplomering en certificering. Dit sluit aan op de visie op het
onderwijs van het team. De examinering is afgestemd op de kwalificatie-eisen wanneer
het gaat om diplomering. Dit is inclusief de keuzedelen en de eisen ten aanzien van
generieke examenonderdelen.
De examinering is valide en betrouwbaar en zorgt ervoor dat de student voldoet aan
de voorwaarden voor diplomering of certificering. De afnamecondities en beoordelingen
zijn voor studenten gelijkwaardig. De opleiding betrekt de beroepspraktijk bij de
examinering. De opleiding beoordeelt de bewijzen ten behoeve van de examinering onafhankelijk
en deskundig. Deze bewijzen laten in samenhang een passende balans zien tussen vereiste
kennis, houding en vaardigheden, waarbij onderdelen van de examinering in de reële
beroepspraktijk plaatsvinden. Op basis van de bewijzen stelt de opleiding vast of
een student in voldoende mate voldoet aan de kwalificatie-eisen.
De student is volledig en tijdig geïnformeerd over de kwalificatie-eisen en eisen
die de opleiding stelt aan de examinering en diplomering. Deze informatie is voor
alle betrokkenen transparant en eenduidig.
|
Aanvullende ambities
• Zijn er aanvullende ambities voor de borging van de diplomering en (hoe) worden
deze gerealiseerd?
|
Wettelijke vereisten
De twee standaarden op het gebied van diplomering en afsluiting en de bijbehorende
normering in dit waarderingskader komen overeen met de standaarden en normering in
Regeling standaarden examenkwaliteit WEB.
|
1 Waar we opleiding schrijven, kan ook team worden gelezen.
KWALITEITSGEBIED ONDERWIJSRESULTATEN (OR)
|
OR1. Studiesucces
De instelling behaalt met haar studenten leerresultaten die ten minste in overeenstemming
zijn met de gestelde norm.1
|
Basiskwaliteit
De onderwijsresultaten laten zien dat de opleiding studenten voldoende in staat stelt
een diploma op het gewenste niveau te behalen. De opleiding zorgt ervoor dat studenten
een succesvolle start maken en de studie binnen de door de instelling vastgestelde
studieduur doorlopen. De resultaten laten ook zien dat er doorstroom is naar hogere
opleidingsniveaus.
|
Aanvullende ambities
• Zijn er aanvullende ambities voor de onderwijsresultaten en (hoe) worden deze gerealiseerd?
|
Wettelijke vereisten
• Artikel 1.3.6 WEB: Gezien de relatie tussen studiesucces en de onderwijskwaliteit mag in het kader
van de kwaliteitszorg van de instelling worden verwacht dat zij hier inzicht in heeft
en beleid op voert. Ook dient de instelling in het kader van de kwaliteitszorg oorzaken
van achterblijvende resultaten te analyseren en zich hierover te verantwoorden.
• Artikel 7.4.8, eerste lid, WEB, jo. Artikel 7.2.7, eerste lid, WEB: Het bestuur zorgt ervoor dat beroepsopleidingen zo zodanig zijn ingericht dat studenten
de kwalificatie en de daarbij behorende keuzedelen binnen de (door de instelling)
vastgestelde studieduur kunnen behalen. Daarnaast zorgt het bestuur voor een goede
organisatie en kwaliteit van het onderwijsprogramma.
|
1 De norm voor studiesucces wordt voor vier jaar vastgesteld, zoals uitgewerkt in bijlage 1
van dit onderzoekskader. We beoordelen het studiesucces aan de hand van deze norm
op het niveau van het kwalificatiedossier.
KWALITEITSGEBIED STUREN, KWALITEITSZORG EN AMBITIE OPLEIDINGEN (SKA)1
|
SKA1. Visie, ambities en doelen
De opleiding heeft een gedragen visie op goed onderwijs, heeft daarvoor ambities en
doelen en stuurt op het behalen daarvan.
|
Basiskwaliteit
De opleiding heeft, als onderdeel van het stelsel van kwaliteitszorg, een gedragen
visie, ambities en doelen gericht op goed onderwijs. De opleiding stuurt systematisch
op de doelen om de beoogde resultaten te behalen.
De opleiding sluit haar visie, ambities en doelen aan op die van het bestuur, op de
resultaten van eerdere evaluaties en op bevindingen uit de interne en externe dialoog.
De opleiding richt voorwaarden in om de onderwijskundige ambities en doelen te bereiken.
Daarbij is de interne verantwoordelijkheidsverdeling duidelijk.
|
Aanvullende ambities
• Zijn er aanvullende ambities in relatie tot de visie en doelen en (hoe) worden deze
gerealiseerd?
|
Wettelijke vereisten
• Artikel 1.3.6, eerste lid, WEB: Het bestuur richt een stelsel van kwaliteitszorg in en verbetert aan de hand daarvan
het onderwijs.
• Artikel 7.4.8, eerste lid, WEB: Het bestuur zorgt voor een goede organisatie en kwaliteit van het onderwijsprogramma
en de examinering.
• Artikel 7.4.8, derde lid, jo. artikel 7.2.7, vijfde lid, WEB: Het bestuur zorgt ervoor dat opleidingen aantoonbaar voldoen aan enkele eisen, waaronder
artikel 7.2.7, vijfde lid, waaruit blijkt dat het onderwijsprogramma moet zijn gericht
op het bereiken van onderwijs- en vormingsdoelen van de beroepsopleiding.
|
SKA2. Uitvoering en kwaliteitscultuur
De opleiding realiseert de doelen voor goed onderwijs, bevordert een kwaliteitscultuur,
zorgt voor randvoorwaarden en stuurt, waar nodig, tussentijds bij.
|
Basiskwaliteit
De opleiding geeft als onderdeel van het stelsel van kwaliteitszorg effectief uitvoering
aan de onderwijskundige ambities en doelen en schept de daarvoor benodigde voorwaarden.
De opleiding zorgt op basis van de interne verantwoordelijkheidsverdeling voor een
op samenwerken, leren en verbeteren gerichte kwaliteitscultuur, waarin doelen en ambities
gerealiseerd kunnen worden. Daarbij is onderwijskundig leiderschap herkenbaar.
Binnen deze kwaliteitscultuur geeft de opleiding uitvoering aan het stelsel van kwaliteitszorg,
zodat gericht wordt gewerkt aan de kwaliteit van het onderwijs en de naleving van
wettelijke voorschriften. De opleiding stuurt, waar nodig, tussentijds bij.
|
Aanvullende ambities
• Zijn er aanvullende ambities voor de sturing op uitvoering en kwaliteitscultuur
en (hoe) worden deze gerealiseerd?
|
Wettelijke vereisten
• Artikel 1.3.6, eerste lid, WEB: Het bestuur richt een stelsel van kwaliteitszorg in en verbetert aan de hand daarvan
het onderwijs. De kwaliteit van het onderwijs wordt regelmatig beoordeeld, er worden
maatregelen en instrumenten gebruikt om te waarborgen dat het personeel zijn bekwaamheid
onderhoudt.
• Artikel 7.4.8, eerste lid, WEB: Het bestuur zorgt voor een goede organisatie en kwaliteit van het onderwijsprogramma
en de examinering.
• Artikel 7.4.8, derde lid, jo. artikel 7.2.7, vijfde lid (deze bepaling geldt niet voor de derde leerweg), WEB: Het bestuur zorgt ervoor dat
opleidingen aantoonbaar voldoen aan enkele eisen, waaronder artikel 7.2.7, vijfde
lid, waaruit blijkt dat het onderwijsprogramma moet zijn gericht op het bereiken van
onderwijs- en vormingsdoelen van de beroepsopleiding.
|
SKA3. Evaluatie, verantwoording en dialoog
De opleiding evalueert en analyseert systematisch of zij de doelen realiseert en verantwoordt
zich daarover. Ze stelt, wanneer nodig, het beleid bij en betrekt interne en externe
belanghebbenden in een goed functionerende dialoog.
|
Basiskwaliteit
De opleiding monitort, evalueert, analyseert en beoordeelt als onderdeel van het stelsel
van kwaliteitszorg in hoeverre de doelen en het beleid worden gerealiseerd en informeert
het bestuur daarover. Het haalt intern en extern actief informatie op om zicht te
krijgen op de uitvoering, de resultaten van het onderwijs voor de studenten en de
kansen en bedreigingen voor de verdere ontwikkeling van het onderwijs. Bij de beoordeling
van de kwaliteit betrekt de opleiding het oordeel van de studenten, onafhankelijke
deskundigen en andere hiervoor relevante betrokkenen.
De opleiding analyseert en beoordeelt de uitkomsten van de evaluatie en verwerkt deze
wanneer nodig in het (verbeter)beleid, zodat dit bijdraagt aan de ontwikkeling en
verbetering van het onderwijs. Daarnaast gebruikt de opleiding de uitkomsten van de
evaluatie om de sturing te verbeteren.
|
Aanvullende ambities
• Zijn er aanvullende ambities voor de evaluatie, verantwoording en dialoog en (hoe)
worden deze gerealiseerd?
|
Wettelijke vereisten
• Artikel 1.3.6, eerste lid, WEB: Het bestuur richt een stelsel van kwaliteitszorg in en verbetert aan de hand daarvan
het onderwijs. De kwaliteit van het onderwijs wordt regelmatig beoordeeld. De beoordeling
geschiedt mede aan de hand van het oordeel van studenten en met betrokkenheid van
onafhankelijke deskundigen en belanghebbenden.
• Artikel 1.3.6, tweede lid, WEB: Het bestuur verantwoordt zich over de beoordeling en het voorgenomen beleid in het
licht van de beoordeling.
|
1
Artikel 7.2.7, vijfde lid, WEB geldt in zijn geheel niet voor de derde leerweg.
Bijlage 3. Waarderingskader vavo en particuliere zelfstandige exameninstellingen (B2)
In deze bijlage is het waarderingskader voor voortgezet algemeen volwassenenonderwijs
(vavo) en particuliere zelfstandige exameninstellingen (B2) opgenomen. De toelichting hierop
is te vinden in paragraaf 9.3.
KWALITEITSGEBIED BESTURING, KWALITEITSZORG EN AMBITIE (BKA)
|
BKA1. Visie, ambities en doelen
Het bestuur heeft een visie op kwaliteit, heeft hiervoor ambities en doelen opgesteld
en stuurt op het behalen daarvan.
|
Basiskwaliteit
Het bestuur heeft een visie op goed onderwijs en op de besturing daarvan. De visie
is concreet en passend vertaald naar ambities, doelen en daarmee samenhangend beleid
en is gericht op de ononderbroken ontwikkeling van leerlingen. Deze vertaling maakt
sturing mogelijk op de kwaliteit en resultaten van het onderwijs en de voorwaarden.
Daartoe is een stelsel van kwaliteitszorg ingericht dat het bestuur in staat stelt
de basiskwaliteit van het onderwijs te waarborgen.
De doelen betreffen in elk geval het zorg dragen voor de kwaliteit van het onderwijs,
waaronder de wettelijke vereisten voor het onderwijsaanbod, het onderwijsleerproces
en de wijze van afsluiten en diplomeren. De visie, ambities en doelen omvatten uitwerkingen
van eerdere evaluatieresultaten en resultaten van interne en externe dialoog.
Het bestuur zorgt er met betrokkenheid van de scholen voor dat de visie, ambities,
doelen en het beleid sturend zijn voor de verbetering van het onderwijs aan leerlingen.
Het bestuur richt de voorwaarden in om de doelen te bereiken voor het waarborgen van
de kwaliteit van het onderwijsproces, de diplomering, het schoolklimaat en de resultaten.
|
Aanvullende ambities
• Zijn er aanvullende ambities in relatie tot de visie en doelen en (hoe) worden deze
gerealiseerd?
|
Wettelijke vereisten
• Artikel 1.3.6, eerste lid, WEB: Het bestuur richt een stelsel van kwaliteitszorg in en verbetert aan de hand daarvan
het onderwijs.
• Artikel 1.3.6, tweede lid, WEB: Het bestuur maakt jaarlijks een verslag openbaar waarin in ieder geval de kwaliteit
van de examens is opgenomen.
• Artikel 1.4, tweede lid, WVO 2020: Het onderwijs wordt zodanig ingericht dat de leerlingen een ononderbroken ontwikkelingsproces
kunnen doorlopen en wordt afgestemd op de voortgang in de ontwikkeling van de leerlingen.
• Artikel 2.87 WVO 2020: Het bestuur moet zorgen voor de kwaliteit van het onderwijs op een school. Onder
‘zorg dragen voor’ wordt in elk geval verstaan: het naleven van de wet en het uitvoeren
van het stelsel van kwaliteitszorg.
• Artikel 2.87 en artikel 2.91 WVO 2020: Het bestuur zorgt voor de kwaliteit van het onderwijs op de scholen via een stelsel
van kwaliteitszorg. Dat houdt onder andere in dat er toetsbare doelen zijn geformuleerd.
• Artikel 2.88, 2.89 en 2.90 WVO 2020: Het bestuur zorgt ervoor dat alle scholen een schoolplan hebben. Het schoolplan
omvat in elk geval het onderwijskundig beleid, het personeelsbeleid en het stelsel
van kwaliteitszorg. Bij de beschrijving van het onderwijskundig beleid wordt het schoolondersteuningsprofiel
betrokken. Dit bevat een beschrijving van de voorzieningen die zijn getroffen voor
leerlingen die extra ondersteuning behoeven.
|
BKA2. Uitvoering en kwaliteitscultuur
Het bestuur realiseert samen met de opleidingen de doelen voor kwaliteit, bevordert
een kwaliteitscultuur, zorgt voor randvoorwaarden en stuurt, waar nodig, tussentijds
bij.
|
Basiskwaliteit
Het bestuur geeft als onderdeel van zijn stelsel van kwaliteitszorg met de opleidingen
effectief uitvoering aan de visie en de doelen voor onderwijskwaliteit. Aan de transparante,
integere kwaliteitscultuur is zichtbaar dat deze bijdraagt aan de gestelde doelen.
Het bestuur bevordert een op samenwerken, leren en verbeteren gerichte kwaliteitscultuur,
zodat de doelen en ambities gerealiseerd kunnen worden. Het bestuur zorgt ervoor dat
het onderwijskundig leiderschap op alle niveaus herkenbaar verankerd is in de organisatie.
Binnen de kwaliteitscultuur geeft het bestuur uitvoering aan kwaliteitszorg, gericht
op de kwaliteit van het onderwijs en de naleving van wettelijke voorschriften. Het
bestuur bewaakt en bevordert dat de uitvoering in overeenstemming is met het beleid,
zodat de (verbeter)doelen worden bereikt. Het bestuur houdt zicht op en stuurt daarop,
zo nodig, tussentijds bij. Ook stelt het bestuur de examencommissie in en benoemt
de leden.
Het bestuur komt haar verplichtingen na omtrent de onverwijlde overleg- en aangifteplicht
en zorgt ervoor dat een personeelslid het bestuur van een redelijk vermoeden van een
zedenmisdrijf onverwijld in kennis kan stellen. Het bestuur zorgt voor een doeltreffende
verwerking van interne en externe signalen en klachten.
Ook stelt het bestuur de examencommissie in en benoemt de leden.
|
Aanvullende ambities
• Zijn er aanvullende ambities voor de sturing op uitvoering en kwaliteitscultuur
en (hoe) worden deze gerealiseerd?
|
Wettelijke vereisten
• Artikel 1.3.6, eerste lid, WEB: De kwaliteit van het onderwijs wordt regelmatig beoordeeld, er worden maatregelen
en instrumenten gebruikt om te waarborgen dat het personeel zijn bekwaamheid onderhoudt.
• Artikel 7.4.5 WEB: Het bestuur zorgt voor een examencommissie die voldoet aan de inrichtingsvereisten.
• Artikel 7.4.8, vierde lid, WEB:Het bestuur zorgt ervoor dat de instelling beschikt over een toegankelijk en begrijpelijk
studentenstatuut waarin de rechten en plichten van de studenten zijn opgenomen en
stelt de actuele versie van het studentenstatuut voor de studenten beschikbaar. Het
bestuur bevordert voorts de kennis van het studentenstatuut. Het studentenstatuut
bevat in elk geval de bij wet bepaalde onderdelen, waaronder bijvoorbeeld een beschrijving
van de procedures voor de behandeling van klachten en geschillen, de nadere regels
over het bindend studieadvies en het beleid met betrekking tot verzuim, schorsing
en verwijdering van studenten.
• Artikel 7.4.8a, eerste tot en met vierde lid, WEB: Het bestuur draagt zorg voor een behoorlijke klachtbehandeling conform de eisen
van de wet.
• Artikel 7.5.7, eerste lid, WEB: Het bestuur stelt, al dan niet in samenwerking met een of meer bevoegde gezagsorganen
van andere instellingen, een geschillenadviescommissie in of sluit zich bij een dergelijke
commissie aan.
• Artikel 7.5.7, eerste lid, WEB: Het bestuur stelt, al dan niet in samenwerking met een of meer bevoegde gezagsorganen
van andere instellingen, een geschillenadviescommissie in of sluit zich bij een dergelijke
commissie aan.
• Artikel 2.87 en artikel 2.91 WVO 2020: Bestuur en schoolleiding zorgen ervoor dat de wet wordt nageleefd en dat er wanneer
nodig verbetermaatregelen komen voor de kwaliteit. Dat houdt onder andere in dat het
bestuur en de scholen zicht hebben op de kwaliteit van het onderwijs. Daarbij moet
het functioneren van de kwaliteitscyclus centraal staan.
• Artikel 2.88 en 2.90, artikel 7.3, 7.9 t/m 7.20 en artikel 7.37 en 7.37a WVO 2020: Het bestuur zorgt voor bevoegd personeel en maakt het onderhouden en uitbreiden
van de bekwaamheid mogelijk.
• Artikel 2.60d WVO 2020: Het bestuur stelt een onafhankelijke en deskundige examencommissie in.
• Artikel 3.39 WVO 2020 en artikel 1.3.8 WEB: Het bestuur houdt zich aan de wettelijke verplichtingen ten aanzien van het melden
van een mogelijk zedenmisdrijf en het overleggen daarover, en het aangifte doen in
het geval van een (redelijk vermoeden van een) zedenmisdrijf. Het bestuur treedt hierbij
onverwijld in contact met de vertrouwensinspecteur.
|
BKA3. Evaluatie, verantwoording en dialoog
Het bestuur evalueert en analyseert systematisch of het de doelen realiseert en verantwoordt
zich hierover. Het stelt indien nodig het beleid bij en betrekt daartoe interne en
externe belanghebbenden in een goed functionerende dialoog.
|
Basiskwaliteit
Het bestuur evalueert en beoordeelt als onderdeel van zijn stelsel van kwaliteitszorg
in hoeverre de ambities, de doelen en het beleid worden gerealiseerd. Op deze manier
krijgt het bestuur zicht op de gerealiseerde (financiële) kwaliteit en de resultaten
van het onderwijs aan leerlingen. Bij de evaluatie en beoordeling van het beleid en
de onderwijskwaliteit betrekt het bestuur interne en externe belanghebbenden en deskundigen
en gebruikt deze informatie bij de evaluatie en beoordeling. Op basis van de evaluatie
reageert het bestuur tijdig op kansen en bedreigingen, stelt wanneer nodig (verbeter)beleid
op en treft passende maatregelen om de kwaliteit van het onderwijs op de opleidingen
te borgen.
Het bestuur verantwoordt zich in het jaarverslag dat betrouwbaar is en dat voldoet
aan de wettelijke vereisten.
Het bestuur verantwoordt zich daarbij ten minste over het onderwijsaanbod, het onderwijsleerproces,
de wijze van afsluiten en diplomeren. De reflectie op de uitkomsten van de evaluatie
geeft voldoende inzicht in de effectiviteit van de besturing en uitvoering. Het bestuur
analyseert en beoordeelt de uitkomsten van de evaluatie en verantwoording. Vervolgens
verwerkt het bestuur deze wanneer nodig in bijstelling van ambities, (verbeter)doelen
en beleid of nieuwe ambities zodat de opbrengst van de dialoog bijdraagt aan ontwikkeling
en verbetering van het onderwijs en de sturing daarop.
|
Aanvullende ambities
• Zijn er aanvullende ambities voor de evaluatie, verantwoording en dialoog en (hoe)
worden deze gerealiseerd?
|
Wettelijke vereisten
• Artikel 1.3.6, eerste lid, WEB: Het bestuur betrekt bij de beoordeling van de onderwijskwaliteit ten minste het
oordeel van studenten en betrekt daarbij ook onafhankelijke en deskundigen en belanghebbenden.
• Artikel 1.3.6, tweede lid, WEB: Het bestuur maakt regelmatig een openbaar verslag over de beoordeling van de uitkomsten
van de beoordeling bedoeld in lid 1, en van het voorgenomen beleid in het licht van
de uitkomsten.
• Artikel 1.3.6, tweede lid, WEB: Het verslag over de kwaliteit van de examens wordt jaarlijks openbaar gemaakt.
|
KWALITEITSGEBIEDEN EN STANDAARDEN SCHOOLNIVEAU
|
OP ONDERWIJSPROCES
|
OP0
|
Basisvaardigheden1
|
OP1
|
Aanbod
|
OP2
|
Ontwikkeling en begeleiding
|
OP3
|
Pedagogisch-didactisch handelen
|
OP4
|
Onderwijstijd (alleen voor B2)
|
OP6
|
Afsluiting (alleen voor B2)
|
VS VEILIGHEID EN SCHOOLKLIMAAT
|
VS1
|
Veiligheid
|
BA BORGING EN AFSLUITING
|
BA1
|
Borging diplomering (alleen voor vavo)
|
BA2
|
Afsluiting (alleen voor vavo)
|
OR ONDERWIJSRESULTATEN
|
OR1
|
Resultaten
|
SKA STUREN, KWALITEITSZORG EN AMBITIE
|
SKA1
|
Visie, ambities en doelen
|
SKA2
|
Uitvoering en kwaliteitscultuur
|
SKA3
|
Evaluatie, verantwoording en dialoog
|
1 OP0 wordt niet beoordeeld bij vavo.
KWALITEITSGEBIED ONDERWIJSPROCES (OP)
|
OP0. Basisvaardigheden1
Het onderwijs in basisvaardigheden bereidt de studenten voor op het vervolgonderwijs,
de arbeidsmarkt en de samenleving.
|
Basiskwaliteit
Het onderwijsprogramma voor Nederlandse taal en rekenen is ten minste dekkend voor
de referentieniveaus of het rekenniveau die zijn vastgesteld voor de betreffende opleiding.
Het onderwijsprogramma voor burgerschap voldoet ten minste aan de eisen zoals die
in de dimensies beschreven staan.
De opleiding stelt de studenten in staat om zich de kennis en vaardigheden voor Nederlandse
taal, rekenen en burgerschap eigen te maken, die hen voorbereiden op het vervolgonderwijs,
de arbeidsmarkt en de samenleving.
De opleiding heeft voor het onderwijs in de basisvaardigheden Nederlandse taal, rekenen
en burgerschap een doelgericht en evenwichtig onderwijsprogramma. Het onderwijsprogramma
is afgestemd op de toetsing en examinering. Voor burgerschap geldt dat de opleiding
het onderwijsprogramma zo inricht, zodat de student aan de door de opleiding gestelde
eisen kan voldoen.
|
Aanvullende ambities:
• Zijn er aanvullende ambities voor het onderwijs in de basisvaardigheden en (hoe)
worden deze gerealiseerd?
|
Wettelijke vereisten:
• Artikel 2.2, eerste lid, WVO 2020: Het onderwijs bevordert actief burgerschap en sociale cohesie (kennis van en respect
voor basiswaarden en de ontwikkeling van sociale en maatschappelijke competenties).
• Artikel 1.3.5, sub b, WEB: Instellingen dragen zorg voor het aanbieden van doelmatige leerwegen en stemmen
daartoe in het bijzonder af tussen vavo-opleidingen en beroepsopleidingen.
• Artikel 7.1.2, tweede lid, WEB: Een beroepsopleiding is een onderwijstraject dat voor een student is ingericht overeenkomstig
de eisen van hoofdstuk 7, titel 2, en dat is gericht op het behalen van een kwalificatie in het beroepsonderwijs alsmede
een of meer daarbij behorende keuzedelen, ten bewijze waarvan een diploma wordt uitgereikt.
• Artikel 7.2.7, eerste lid, WEB: Beroepsopleidingen zijn zodanig ingericht dat studenten de kwalificatie en daarbij
behorende keuzedelen binnen de vastgestelde studieduur kunnen bereiken en dat het
onderwijsprogramma evenwichtig is ingedeeld, alsmede voldoende begeleide onderwijsuren
en uren beroepspraktijkvorming omvat.
• Artikel 7.2.7, vijfde lid, WEB: Het onderwijsprogramma omvat alle onderwijsactiviteiten gericht op het bereiken
van de onderwijs- en vormingsdoelen van de opleiding, waaraan door de student wordt
deelgenomen onder verantwoordelijkheid en toezicht van het bestuur en bestaat uitsluitend
uit voldoende begeleide onderwijsuren en beroepspraktijkvorming.
• Artikel 7.4.2, tweede lid, WEB: Het examen omvat een onderzoek naar de kennis, het inzicht, de vaardigheden en,
in voorkomende gevallen, de beroepshoudingen die de examinandus zich bij voltooiing
van de opleiding moet hebben eigen gemaakt, alsmede de beoordeling van de uitkomsten
van dat onderzoek aan de hand van de eindtermen of aan de hand van de kwalificatie-eisen
in het kwalificatiedossier en de eisen van het keuzedeel of de keuzedelen.
• Artikel 7.4.8, eerste lid, WEB: Het bestuur zorgt voor een goede organisatie en kwaliteit van het onderwijsprogramma
en de examinering.
• Artikel 3, eerste lid, tweede lid, aanhef en onderdeel a (taal), b (rekenen) en c
(burgerschap), vierde lid en bijlage I (dimensies), Examen- en kwalificatiebesluit WEB: Nederlandse taal, rekenen en burgerschap zijn generieke examenonderdelen. Wat betreft
burgerschap stelt het bevoegd gezag de eisen vast waaraan de student moet voldoen
met inachtneming van het kwalificatiedossier.
|
OP1. Aanbod
Het aanbod bereidt de leerlingen2 voor op de beroepspraktijk, het vervolgonderwijs en de samenleving.
|
Basiskwaliteit
De school biedt een onderwijsprogramma dat is toegespitst op de doelgroep en het diploma
waartoe de school3 opleidt. Het aanbod is dekkend voor examenprogramma’s. Het aanbod bereidt de leerlingen
inhoudelijk goed voor op het vervolgonderwijs en kent een evenwichtige opbouw en samenhang.
Het aanbod is zodanig dat leerlingen een ononderbroken ontwikkeling kunnen doorlopen.
Onder aanbod verstaan we alle lesinhouden, ook die digitaal zijn of online aangeboden
worden. Dit aanbod omvat mede activiteiten op het gebied van loopbaanoriëntatie en
-begeleiding (LOB). Het aanbod sluit aan bij het (taal)niveau en de onderwijsbehoeften
van de leerlingen. Het aanbod biedt mogelijkheden voor maatwerk waaronder verdieping
en verbreding. De school legt de lesdoelen en de opbouw van het aanbod vast (in het
schoolplan) en de leerlingen en ouders worden daarover tijdig geïnformeerd.
B2-instellingen dienen ook aan het volgende te voldoen voor het voldoen aan basiskwaliteit:
De school biedt een breed en op de kerndoelen gebaseerd aanbod dat ook de referentieniveaus
taal en rekenen omvat. Stages kunnen, met name in het vmbo, onderdeel uitmaken van
het aanbod. Wanneer een school stages aanbiedt, zorgt ze ervoor dat de inhoud en vormgeving
van de stage bijdragen aan de voorbereiding van de leerling op het vervolgonderwijs
en de samenleving.
|
Aanvullende ambities
Zijn er aanvullende ambities voor het aanbod en (hoe) worden deze gerealiseerd?
|
Wettelijke vereisten
• Artikel 2 en artikel 3, Besluit referentieniveaus Nederlandse taal en rekenen, jo. artikel 2, Wet referentieniveaus Nederlandse taal en rekenen: Het onderwijs neemt de referentieniveaus van taal en rekenen als uitgangspunt.
• Artikel 1.3.5, sub c, WEB: De instelling biedt mogelijkheden voor loopbaanoriëntatie en -begeleiding.
• Artikel 1.4, tweede lid, WVO 2020: Het onderwijs is afgestemd op de voortgang in de ontwikkeling van leerlingen en
zij kunnen een ononderbroken ontwikkelingsproces doorlopen.
• Artikel 2.32 WVO 2020: Het onderwijsprogramma in het voortgezet onderwijs kan een maatschappelijke stage
omvatten.
• Artikel 7.1.2, derde lid, WEB: Een opleiding is een samenhangend geheel van onderwijseenheden gericht op de verwezenlijking
van eindtermen of het behalen van een diploma of onderdelen daarvan. Zie voor de inhoud
van de examenprogramma’s artikel 7, 11, 12, 13, 22 en 24 WEB.
• Artikel 7.3.4, eerste lid, WEB: Opleidingen vavo omvatten het onderwijs dat noodzakelijk is voor het behalen van
het diploma atheneum, gymnasium, havo of vmbo-t.
• Artikel 7.4.8, eerste lid, jo. artikel 7.4.11, zesde lid, WEB: Het bestuur dient te zorgen voor een goede organisatie en kwaliteit van het onderwijsprogramma
en de examinering.
• Artikel 3.63 WVO 2020: Kandidaten die zijn ingeschreven bij het vavo kunnen voor vrijstellingen in aanmerking
komen.
• Artikel 2.13 en 2.14, eerste lid, WVO 2020: Het onderwijsaanbod voor de eerste twee leerjaren voldoet aan de kerndoelen en is
samenhangend ingericht.
• Artikel 2.89 WVO 202: Het schoolplan bevat de uitwerking van de wettelijke opdrachten voor de uitgangspunten,
doelstellingen en inhoud van het onderwijs.
• Bijlage 3, Regeling examenprogramma’s voortgezet onderwijs: De kandidaat is in staat zijn eigen loopbaanontwikkeling vorm te geven. Hij doet
dat met een oriëntatie op een toekomstige opleiding en (loop)baan door middel van
reflectie op het eigen handelen en reflectie op ervaringen.
• Artikel 7.4.8, lid 2a, WEB: De onderwijs- en examenregeling omvat in elk geval de bij wet bepaalde onderdelen.
|
OP2. Ontwikkeling en begeleiding
De school zorgt voor een passende intake en plaatsing. De opleiding houdt de ontwikkeling
en voortgang van de leerlingen in de gaten en biedt waar nodig passende begeleiding
en extra ondersteuning.
|
Basiskwaliteit
Leerlingen worden voorafgaand aan de aanmelding zo voorgelicht dat zij in staat zijn
een passende opleiding te kiezen. De opleiding stemt daartoe, indien van toepassing,
af met voorafgaand onderwijs. De school verzamelt vanaf binnenkomst informatie over
de kennis en vaardigheden van haar leerlingen. Het verzamelen van (toets)informatie
gebeurt systematisch en zorgvuldig. De school vergelijkt de informatie met de verwachte
ontwikkeling van de leerling. Dit maakt het mogelijk om het onderwijs af te stemmen
op de onderwijsbehoefte van zowel groepen als individuele leerlingen, zodat zij een
ononderbroken ontwikkeling kunnen doormaken.
Wanneer individuele of groepen leerlingen niet genoeg lijken te profiteren van het
onderwijs, analyseert de school waar de ontwikkeling stagneert en wat mogelijke verklaringen
hiervoor zijn. Vervolgens bepaalt zij wat er nodig is om op eventuele achterstanden
of voorsprongen in de ontwikkeling van leerlingen in te spelen. De school biedt de
begeleiding vervolgens gestructureerd aan.
De leerlingen krijgen daarmee de begeleiding die zij nodig hebben om het onderwijsprogramma
beter te kunnen doorlopen. Gedurende de studieloopbaan vindt er gestructureerde en
zorgvuldige voortgangsbegeleiding plaats. Daarbij staat de behoefte van de leerling
in combinatie met de eindtermen centraal.
De opleiding informeert leerlingen (en indien van toepassing ouders/verzorgers) volledig
en tijdig over de mogelijkheden voor extra ondersteuning.
|
Aanvullende ambities
Zijn er aanvullende ambities voor het pedagogisch-didactisch handelen en (hoe) worden
deze gerealiseerd?
|
Wettelijke vereisten
• Artikel 1.4, tweede lid WVO 2020: Het onderwijs is afgestemd op de voortgang in de ontwikkeling van leerlingen en
zij kunnen een ononderbroken ontwikkelingsproces doorlopen.
• Artikel 7.1.2, derde lid, WEB: Een opleiding is een samenhangend geheel van onderwijseenheden gericht op de verwezenlijking
van eindtermen of het behalen van een diploma of onderdelen daarvan.
• Artikel 7.3.4 eerste lid, WEB: Opleidingen vavo omvatten het onderwijs dat noodzakelijk is voor het behalen van
het diploma mavo, havo of vwo.
• Artikel 7.4.8, eerste lid, WEB, jo. artikel 7.4.11, zesde lid, WEB: De instelling dient te zorgen voor een goede organisatie en kwaliteit van het onderwijsprogramma
en de examinering.
• Artikel 2.89 en 2.90 WVO 2020: De school heeft haar beleid over het pedagogisch-didactisch handelen in het schoolplan
geformuleerd.
|
OP3. Pedagogisch-didactisch handelen
Het pedagogisch-didactisch handelen van de leraren4 stelt leerlingen in staat om te leren en zich te ontwikkelen.
|
Basiskwaliteit
De beoogde pedagogisch-didactische visie van de school is zichtbaar in het dagelijks
handelen van de leraren. De leraren plannen en structureren hun handelen met behulp
van informatie die zij over leerlingen hebben. Zij maken pedagogische en didactische
keuzes en stemmen daarbij het niveau van hun onderwijs af op het beoogde eindniveau
van de leerlingen. De leerstof omvat kennis, vaardigheden en attitudes en wordt in
een logische opbouw aangeboden. De leraren creëren een pedagogisch en didactisch passend
en stimulerend leerklimaat, waardoor leerlingen actief en betrokken zijn. Met geschikte
opdrachten en heldere uitleg structureren de leraren het onderwijsaanbod zo dat de
leerlingen zich het leerstofaanbod eigen kunnen maken. Leraren hebben hoge verwachtingen
van leerlingen en geven leerlingen feedback op hun leerproces. De leraren stemmen
de instructies, begeleiding, opdrachten en onderwijstijd doelgericht af op de onderwijsbehoeften
van groepen en individuele leerlingen, inclusief op de sociale en maatschappelijke
competenties. De afstemming is zowel gericht op (pedagogische) ondersteuning als op
uitdaging, afhankelijk van de onderwijsbehoeften van leerlingen
|
Aanvullende ambities
Zijn er aanvullende ambities voor het pedagogisch-didactisch handelen en (hoe) worden
deze gerealiseerd?
|
Wettelijke vereisten
• Artikel 1.4, tweede lid, WVO 2020: Het onderwijs is afgestemd op de voortgang in de ontwikkeling van leerlingen en
zij kunnen een ononderbroken ontwikkelingsproces doorlopen.
• Artikel 7.1.2, derde lid, WEB: Een opleiding is een samenhangend geheel van onderwijseenheden gericht op de verwezenlijking
van eindtermen of het behalen van een diploma of onderdelen daarvan.
• Artikel 7.3.4 eerste lid, WEB: Opleidingen vavo omvatten het onderwijs dat noodzakelijk is voor het behalen van
het diploma mavo, havo of vwo.
• Artikel 7.4.8, eerste lid, WEB, jo. artikel 7.4.11, zesde lid, WEB: De instelling dient te zorgen voor een goede organisatie en kwaliteit van het onderwijsprogramma
en de examinering.
• Artikel 4.1a.1, eerste lid, WEB en artikel 7.8, eerste lid, WVO 2020: De docent draagt verantwoordelijkheid voor het vakinhoudelijke, vakdidactische en
pedagogische proces in de instelling.
• Artikel 2.2, eerste lid, WVO 2020: Het onderwijs bevordert actief burgerschap en sociale cohesie (kennis en respect
voor basiswaarden en de ontwikkeling van sociale en maatschappelijke competenties).
• Artikel 2.89 en 2.90 WVO 2020: De school heeft haar beleid over het pedagogisch-didactisch handelen in het schoolplan
geformuleerd.
|
OP4 Onderwijstijd (alleen voor B2)
De leerlingen krijgen voldoende tijd om zich het aanbod eigen te maken.
|
Basiskwaliteit
De school biedt een programma aan dat voldoet aan de wettelijk verplichte onderwijstijd.
De school stelt daartoe vast welke activiteiten onder de onderwijstijd vallen. De
school plant de onderwijsactiviteiten weloverwogen over het schooljaar en deze worden
uitgevoerd onder verantwoordelijkheid van bevoegde leraren.
De school verdeelt de tijd zodanig over de vakken dat leerlingen in staat zijn het
verplichte onderwijsprogramma tot zich te nemen. De school heeft beleid om ongeoorloofd
verzuim en voortijdig schoolverlaten van leerlingen tegen te gaan, zodat ook op leerling
niveau gestreefd wordt om de onderwijstijd te behalen.
|
Aanvullende ambities
Zijn er aanvullende ambities voor de realisatie van onderwijstijd en (hoe) worden
deze gerealiseerd?
|
Wettelijke vereisten
• Artikel 2.38 WVO 2020: De school verzorgt minimaal het wettelijk verplichte aantal uren en dagen onderwijs.
• Artikel 2.38, vijfde lid, WVO 2020: De onderwijstijd wordt ingevuld met activiteiten die worden verzorgd in het onderwijsprogramma.
• Artikel 2.38, elfde lid, WVO 2020: Voor het afwijken van de onderwijstijd vraagt het bestuur in bepaalde gevallen instemming
van de inspectie.
• Artikel 7.8 tot en met artikel 7.13a WVO 2020: Bij onderwijstijd moet het gaan om (onderwijs)activiteiten die worden verzorgd onder
verantwoordelijkheid van diegenen die op grond van deze artikelen onderwijs mogen
verzorgen.
|
OP6. Afsluiting (alleen voor B2)
De opleiding onderbouwt dat de leerling voldaan heeft aan de voorwaarden voor het
diploma of een certificaat.
|
Basiskwaliteit
De opbouw en inrichting van de afsluiting kent samenhang met het onderwijsprogramma
en voldoen aan de voorwaarden voor een betrouwbare diplomering en certificering en
sluiten aan op de onderwijsvisie van het team.
De school zorgt ervoor dat alle leerlingen goed worden voorbereid op de afsluiting
van het onderwijs.
De school heeft een Programma van Toetsing en Afsluiting (PTA) en een examenreglement,
die beide voldoen aan de eisen van de wetgeving. Met deze documenten maakt de school
tijdig aan leerlingen en ouders duidelijk hoe het schoolexamen en het centraal examen
georganiseerd zijn, welke regels daarbij gelden en welke maatregelen de school hanteert
bij leerlingen die zich niet aan de regels houden. Ook moet duidelijk zijn welke examens
leerlingen op welke manier kunnen herkansen, welke stof wanneer wordt geëxamineerd,
hoe het examen meeweegt en welke vrijstellingen gelden. De examinering verloopt volgens
het PTA en het examenreglement.
|
Aanvullende ambities
Zijn er aanvullende ambities voor de afsluiting en (hoe) worden deze gerealiseerd?
|
Wettelijke vereisten
• Artikel 2.51, derde lid, WVO 2020: De directeur en de examinatoren van de school nemen onder verantwoordelijkheid van
het bestuur het (deel)eindexamen af. De directeur van de school wijst een personeelslid
aan als secretaris van het eindexamen; deze is ook secretaris van de deeleindexamens.
• Artikel 2.51a WVO 2020: De directeur van de school wijst een personeelslid aan als secretaris van het eindexamen;
deze is ook secretaris van de deeleindexamens.
• Artikel 2.60, eerste en tweede lid, WVO 2020: Het bestuur stelt een examenreglement en een PTA vast waarin in elk geval de voorgeschreven
onderdelen moeten zijn opgenomen.
• Artikel 2.60, vijfde lid, WVO 2020: Deze beide documenten moeten voor 1 oktober worden toegezonden aan de inspectie
en verstrekt worden aan de examenkandidaten.
• Artikel 2.60d WVO 2020: Het bestuur stelt een of meerdere onafhankelijke en deskundig functionerende examencommissie(s)
in ten behoeve van de kwaliteit van de toetsing en de examinering op de school, waarbij
voldaan wordt aan de specifieke vereisten die dit artikel noemt.
• Artikel 2.60e WVO 2020 De examencommissie heeft tot doel het borgen van de kwaliteit van de toetsing en
de examinering en van het afsluitend karakter van het schoolexamen.
• Artikel 7.4.11, WEB: Het bestuur dient te zorgen voor een goede organisatie en kwaliteit van het onderwijsprogramma
en de examinering.
• Artikel 2.60, eerste en tweede lid, WVO 2020: Het bestuur stelt een examenreglement en een PTA vast waarin in elk geval de voorgeschreven
onderdelen moeten zijn opgenomen.
• Artikel 2.60, vijfde lid, WVO 2020: Deze beide documenten moeten voor 1 oktober worden toegezonden aan de inspectie
en verstrekt aan de examenkandidaten.
|
1 OP0 wordt niet beoordeeld bij vavo.
2 In plaats van leerlingen kan hier ook studenten worden gelezen.
3 In plaats van ‘scholen’ kan ook ‘afdelingen vavo’ gelezen worden.
4 In plaats van leraren kan ook docenten worden gelezen.
KWALITEITSGEBIED VEILIGHEID EN SCHOOLKLIMAAT (VS)
|
VS1. Veiligheid
De opleiding zorgt voor een veilige omgeving voor leerlingen.
|
Basiskwaliteit
De school zorgt voor een veilig leer- en werkklimaat. Ze biedt veiligheid bij incidenten
en zorgt voor fysieke veiligheid. Van de school wordt verwacht dat zij inzicht heeft
in de fysieke en sociale veiligheid(sbeleving) van de leerlingen, hier beleid op voert
en effectief handelt bij signalen die de sociale en/of fysieke veiligheid bedreigen.
De school hanteert de meldcode Huiselijk geweld en kindermishandeling. Daarnaast komt
zij de verplichtingen na rond het melden, overleggen en aangifte doen van zedenmisdrijven.
B2-instellingen dienen ook aan het volgende te voldoen voor het voldoen aan basiskwaliteit:
De school monitort de veiligheidsbeleving en het welbevinden van de leerlingen ten
minste jaarlijks met een gestandaardiseerd instrument. De school heeft een veiligheidsbeleid
beschreven, dat bestaat uit een samenhangende set van maatregelen. Het beleid is gericht
op het voorkomen, afhandelen, registreren en evalueren van incidenten, en de school
voert dat beleid ook uit. Als de uitkomsten van de monitoring daartoe aanleiding geven,
treft de school maatregelen om de situatie te verbeteren. De school voorkomt (digitaal)
pesten, agressie en geweld in elke vorm en treedt zo nodig snel en adequaat op. Dat
geldt ook bij uitingen die strijdig zijn met basiswaarden van de democratische rechtsstaat,
zoals discriminatie en onverdraagzaamheid. De school heeft een persoon aangesteld
die voor ouders en leerlingen het aanspreekpunt is in geval van pesten en die het
beleid tegen pesten coördineert.
|
Aanvullende ambities
Zijn er aanvullende ambities voor de veiligheid en (hoe) worden deze gerealiseerd?
|
Wettelijke vereisten
• Artikel 1.3.6 WEB: De instelling dient een stelsel van kwaliteitszorg in te richten en daarbij onder
andere het oordeel van de studenten te betrekken.
• Artikel 1.3.9 WEB: Het bestuur stelt voor het personeel een meldcode vast die aangeeft hoe met signalen
van huiselijk geweld of kindermishandeling wordt omgegaan.
• Artikel 3.39 WVO 2020: Het bestuur houdt zich aan de wettelijke verplichtingen ten aanzien van het melden,
overleggen en aangifte doen in het geval van een (redelijk vermoeden van een) zedenmisdrijf.
Het bestuur treedt hierbij onverwijld in contact met de vertrouwensinspecteur.
• Artikel 3.41 WVO 2020: Het bestuur stelt voor het personeel een meldcode vast die aangeeft hoe met signalen
van huiselijk geweld of kindermishandeling wordt omgegaan. Daarnaast moet het bestuur
de kennis en het gebruik van de meldcode bevorderen.
• Artikel 3.40, eerste lid, sub a, WVO 2020: Het bestuur heeft beleid ten aanzien van de veiligheid van leerlingen en voert dat
ook uit.
• Artikel 3.40, eerste lid, sub b, WVO 2020: Het bestuur monitort de veiligheid van leerlingen met een instrument dat een representatief
en actueel beeld geeft.
• Artikel 3.40, eerste lid, sub c, WVO 2020: Het bestuur heeft de volgende taken belegd bij een persoon:
o coördinatie van het beleid in het kader van het tegengaan van pesten op school;
o fungeren als aanspreekpunt in het kader van pesten.
• Artikel 3.40, tweede lid, WVO 2020: Onder veiligheid, bedoeld in artikel 3.40, eerste lid, wordt verstaan de sociale,
psychische en fysieke veiligheid van leerlingen.
• Artikel 7.4.8, eerste lid, WEB, jo. artikel 7.4.11, zesde lid, WEB: Het bestuur dient te zorgen voor een goede organisatie en kwaliteit van het onderwijsprogramma
en de examinering.
• Artikel 8a.2.2, derde lid, sub k, WEB: De deelnemersraad heeft instemmingsbevoegdheid met betrekking tot voorgenomen beslissingen
van het bestuur ten aanzien van regels op het gebied van veiligheid, gezondheid en
welzijn voor zover deze de deelnemers betreffen.
|
KWALITEITSGEBIED BORGING EN AFSLUITING (BA)
|
BA1. Borging diplomering (alleen voor vavo)
De examencommissie borgt deugdelijke diplomering.
|
Basiskwaliteit
Het onafhankelijk en deskundig functioneren van de examencommissie is voldoende gewaarborgd
door het bestuur.
De examencommissie stelt op objectieve en deskundige wijze vast of een leerling voldoet
aan de voorwaarden voor het verkrijgen van een diploma of een certificaat. Zij bewaakt,
monitort en analyseert de kwaliteit van de processen die hieraan ten grondslag liggen.
Hierdoor zijn het niveau, de complexiteit en de inhoud van de door de leerling geleverde
prestaties, afgestemd op de examenprogramma’s geborgd.
De examencommissie borgt in alle fasen van de afsluiting en diplomering de deskundigheid
van de betrokken personen.
De examencommissie bewaakt op cyclische wijze haar eigen werkwijze en kwaliteit met
betrekking tot de borging van de afsluiting en diplomering en certificering voor de
opleidingen waarvoor zij verantwoordelijk is. Zij geeft betekenis aan de uitkomsten
hiervan en acteert hierop. Hierbij betrekt zij eventueel onafhankelijke deskundigen.
In voorkomende gevallen worden verbetermaatregelen genomen en wordt toegezien op de
realisatie ervan. Hierover wordt jaarlijks verslag gedaan.
De examencommissie borgt de kwaliteit van het PTA en van het examenreglement. Tevens
geeft zij op deugdelijke gronden vrijstellingen voor examenonderdelen.
|
Aanvullende ambities
Zijn er aanvullende ambities voor de borging van de diplomering en (hoe) worden deze
gerealiseerd?
|
Wettelijke vereisten
• Artikel 1.3.6, tweede lid, WEB: Openbaarmaking van een jaarverslag waarin de beoordeling en het voorgenomen beleid
op grond van die beoordeling omtrent de kwaliteit van de examinering zijn opgenomen.
• Artikel 2.51, derde lid, WVO 2020: De directeur en de examinatoren van de school nemen onder verantwoordelijkheid van
het bestuur het (deel)eindexamen af. De directeur van de school wijst een personeelslid
aan als secretaris van het eindexamen; deze is ook secretaris van de deeleindexamens.
• Artikel 2.54 WVO 2020: De minister stelt examenprogramma’s vast waarin de examenstof voor het schoolexamen
en het centraal examen is vastgelegd.
• Artikel 2.54 en 2.57 WVO 2020, artikel 3.1 t/m 3.7 Uitvoeringsbesluit WVO 2020 en artikel 3.64 en 3.65 WVO 2020: De examencommissie gaat pas over tot het afgeven van vrijstellingen en/of diploma’s
of certificaten, als de student voldoet aan de vereisten.
• Artikel 7.4.5, derde lid, jo. artikel 7.4.11, tweede lid, WEB: Het bestuur zorgt ervoor dat het onafhankelijk en deskundig functioneren van de
examencommissie is geborgd.
• Artikel 7.4.5a WEB: De examencommissie heeft minimaal een aantal taken, waaronder het op een objectieve
en deskundige manier vaststellen of een deelnemer voldoet aan de voorwaarden voor
een diploma.
• Artikel 7.4.8, eerste lid, jo. artikel 7.4.11, zesde lid, WEB: Het bestuur dient te zorgen voor een goede organisatie en kwaliteit van het onderwijsprogramma
en de examinering.
• Artikel 2.60, eerste en tweede lid, WVO 2020: Het bestuur stelt een examenreglement en een PTA vast, waarin in elk geval de voorgeschreven
onderdelen moeten zijn opgenomen.
• Artikel 2.60, vijfde lid, WVO 2020: Deze beide documenten moeten voor 1 oktober worden toegezonden aan de inspectie
en verstrekt aan de examenkandidaten.
• Artikel 3.11 Uitvoeringsbesluit WVO 2020: Het schoolexamen bestaat uit een examendossier. Het examendossier is het geheel
van de onderdelen van het schoolexamen zoals gedocumenteerd in een door het bestuur
gekozen vorm.
• Artikel 2.60d WVO 2020: Het bestuur stelt een onafhankelijke en deskundige examencommissie in.
• Artikel 2.60e WVO 2020: De examencommissie borgt de kwaliteit van de toetsing en examinering.
|
BA2. Afsluiting (alleen voor vavo)
De opleiding1 onderbouwt dat de leerling voldaan heeft aan de voorwaarden voor het diploma of een
certificaat.
|
Basiskwaliteit
De opbouw en inrichting van de afsluiting kent samenhang met het onderwijsprogramma
en voldoet aan de voorwaarden voor een betrouwbare diplomering, certificering en sluit
aan op de onderwijsvisie van het team.
De school zorgt ervoor dat alle leerlingen goed worden voorbereid op de afsluiting
van het onderwijs.
De school heeft een Programma van Toetsing en Afsluiting (PTA) en een examenreglement
die beide voldoen aan de eisen van de wetgeving. Met deze documenten maakt de school
tijdig aan leerlingen en ouders duidelijk hoe het schoolexamen en het centraal examen
georganiseerd zijn, welke regels daarbij gelden en welke maatregelen de school hanteert
bij leerlingen die zich niet aan de regels houden. Ook moet duidelijk zijn welke examens
leerlingen op welke manier kunnen herkansen, welke stof wanneer wordt geëxamineerd,
hoe het examen meeweegt en welke vrijstellingen gelden. De examinering verloopt volgens
het PTA en het examenreglement.
|
Aanvullende ambities
Zijn er aanvullende ambities voor de afsluiting en (hoe) worden deze gerealiseerd?
|
Wettelijke vereisten
• Artikel 2.51, derde lid, WVO 2020: De directeur en de examinatoren van de school nemen onder verantwoordelijkheid van
het bestuur het (deel)eindexamen af.
• Artikel 2.51a WVO 2020: De directeur van de school wijst een personeelslid aan als secretaris van het eindexamen;
deze is ook secretaris van de deeleindexamens.
• Artikel 2.51a, derde lid, WVO 2020: De examensecretaris ondersteunt de directeur bij het organiseren en afnemen van
het eindexamen of deeleindexamen. Ook ondersteunt de examensecretaris de directeur
bij de correcte uitvoering van het examenreglement en het programma van toetsing en
afsluiting.
• Artikel 2.51a, vierde lid, WVO 2020: De directeur moet een duidelijke taakomschrijving voor de examensecretaris vaststellen.
• Artikel 7.4.8, eerste lid, WEB: Het bestuur heeft de plicht om te zorgen voor een goede organisatie en kwaliteit
van het onderwijsprogramma en de examinering.
• Artikel 7.4.8, tweede lid, WEB: Het bestuur zorgt ervoor studenten en deelnemers volledig en tijdig worden geïnformeerd
over het onderwijsprogramma, examens en het ondersteuningsaanbod voor studenten met
een handicap of chronische ziekte en deelnemers die extra ondersteuning behoeven.
• Artikel 7.4.11 WEB: Het bestuur dient te zorgen voor een goede organisatie en kwaliteit van het onderwijsprogramma
en de examinering.
• Artikel 2.60, eerste en tweede lid, WVO 2020: Het bestuur stelt een examenreglement en een PTA vast, waarin in elk geval de voorgeschreven
onderdelen moeten zijn opgenomen.
• Artikel 2.60, vijfde lid, WVO 2020: Deze beide documenten moeten voor 1 oktober worden toegezonden aan de inspectie
en verstrekt aan de examenkandidaten.
|
1 Waar we opleiding schrijven, kan ook team worden gelezen.
KWALITEITSGEBIED ONDERWIJSRESULTATEN (OR)
|
OR1. Resultaten
De school behaalt met haar leerlingen leerresultaten die ten minste in overeenstemming
zijn met de gestelde norm.1
|
Basiskwaliteit
De leerresultaten liggen op het niveau dat op grond van de kenmerken van de leerlingenpopulatie
mag worden verwacht. Dit betekent dat de gemiddelde eindexamenresultaten op of boven
de normering liggen die daarvoor geldt. Daarbij is het verschil (op opleidingsniveau)
tussen het cijfer voor het schoolexamen en het centraal examen op een aanvaardbaar
niveau.
|
Aanvullende ambities
Zijn er aanvullende ambities voor de onderwijsresultaten en (hoe) worden deze gerealiseerd?
|
Wettelijke vereisten
• Artikel 1.3.6 WEB: Het bestuur richt een stelsel voor kwaliteitszorg in, analyseert in dit kader de
oorzaken van achterblijvende resultaten en verantwoordt dit.
• Artikel 7.1.2, derde lid, jo. artikel 7.3.4, eerste lid, WEB: Een vavo-opleiding is een samenhangend geheel van onderwijseenheden en bevat het
onderwijs dat noodzakelijk is voor het behalen van een diploma mavo, havo of vwo.
• Artikel 7.4.8, eerste lid, jo. artikel 7.4.11, zesde lid, WEB: Het bestuur zorgt voor een goede organisatie
en kwaliteit van het onderwijsprogramma.
• Artikel 2.94 WVO 2020: Er is sprake van voldoende leerresultaten indien de gemiddelde eindexamenresultaten[...],
gemeten over een periode van drie schooljaren, liggen op of boven de normering [...].
• Artikel 2.62 WVO 2020: Ten aanzien van een schoolsoort of leerweg mag het gemiddelde verschil tussen de
cijfers van het centraal examen en het schoolexamen over een periode van drie jaar
niet meer dan een half punt bedragen.
|
1 De norm voor Resultaten is uitgewerkt in bijlage 1 van dit onderzoekskader.
KWALITEITSGEBIED STUREN, KWALITEITSZORG EN AMBITIE (SKA)
|
SKA1. Visie, ambities en doelen
De school heeft een gedragen visie op goed onderwijs, heeft daarvoor ambities en doelen
en stuurt op het behalen daarvan.
|
Basiskwaliteit
De school heeft, als onderdeel van het stelsel van kwaliteitszorg, een gedragen visie,
ambities en doelen gericht op goed onderwijs. De school stuurt systematisch op de
doelen om de beoogde resultaten te behalen.
De school sluit haar visie, ambities en doelen aan op die van het bestuur, op de resultaten
van eerdere evaluaties en op bevindingen uit de interne en externe dialoog. De school
richt voorwaarden in om de onderwijskundige ambities en doelen te bereiken waaronder
het personeelsbeleid en de organisatie van het onderwijs. Daarbij is de interne verantwoordelijkheidsverdeling
duidelijk.
B2-instellingen dienen ook aan het volgende te voldoen voor het voldoen aan basiskwaliteit:
De doelen zijn gericht op goed onderwijs dat zorgt voor een ononderbroken ontwikkeling
van leerlingen. De school vertaalt haar visie, ambities en doelen in onderwijskundig
beleid. De school beschrijft op welke wijze ze zorgt voor het realiseren, borgen en
verbeteren van de onderwijskwaliteit en hoe we ze naleving van de wettelijke eisen
realiseert.
|
Aanvullende ambities
• Zijn er aanvullende ambities in relatie tot de visie en doelen en (hoe) worden deze
gerealiseerd?
|
Wettelijke vereisten
• Artikel 1.3.6, eerste lid, WEB: Het bestuur richt een stelsel van kwaliteitszorg in en verbetert aan de hand daarvan
het onderwijs.
• Artikel 4.1a.1, vierde lid, WEB: Het bestuur maakt met de docenten afspraken over de wijze waarop de zeggenschap
van docenten wordt georganiseerd, waarbij de professionele standaard van de beroepsgroep
in acht wordt genomen.
• Artikel 7.4.8, eerste lid, jo. artikel 7.4.11, zesde lid, WEB: Het bestuur zorgt voor een goede organisatie en kwaliteit van het onderwijsprogramma.
• Artikel 7.4.8, derde lid, jo. artikel 7.2.7, vijfde lid, WEB: Het bestuur zorgt ervoor dat opleidingen aantoonbaar voldoen aan enkele eisen, waaronder
artikel 7.2.7, vijfde lid, waaruit blijkt dat het onderwijsprogramma moet zijn gericht
op het bereiken van onderwijs- en vormingsdoelen van de beroepsopleiding.
|
SKA2. Uitvoering en kwaliteitscultuur
De school realiseert de doelen voor goed onderwijs, bevordert een kwaliteitscultuur,
zorgt voor randvoorwaarden en stuurt, waar nodig, tussentijds bij.
|
Basiskwaliteit
De school geeft als onderdeel van het stelsel van kwaliteitszorg effectief uitvoering
aan de onderwijskundige ambities en doelen en schept de daarvoor benodigde voorwaarden.
De school zorgt op basis van de interne verantwoordelijkheidsverdeling voor een op
samenwerken, leren en verbeteren gerichte kwaliteitscultuur, waarin doelen en ambities
gerealiseerd kunnen worden. Daarbij is onderwijskundig leiderschap herkenbaar. Leraren(teams)
oefenen daarbij de eigen verantwoordelijkheid bij het inrichten van hun onderwijs
uit.
Binnen deze kwaliteitscultuur geeft de school uitvoering aan het stelsel van kwaliteitszorg,
zodat gericht wordt gewerkt aan de kwaliteit van het onderwijs en de naleving van
wettelijke voorschriften. Waar nodig stuurt de school tussentijds bij.
De school zorgt ervoor dat de deskundigheidsbevordering van het personeel binnen de
gestelde doelen gestalte krijgt.
|
Aanvullende ambities
• Zijn er aanvullende ambities voor de sturing op uitvoering en kwaliteitscultuur
en (hoe) worden deze gerealiseerd?
|
Wettelijke vereisten
• Artikel 1.3.6, eerste lid, WEB: Het bestuur richt een stelsel van kwaliteitszorg in en verbetert aan de hand daarvan
het onderwijs.
• Artikel 1.3.6, eerste lid, WEB: De kwaliteit van het onderwijs wordt regelmatig beoordeeld. Er worden maatregelen
en instrumenten gebruikt om te waarborgen dat het personeel zijn bekwaamheid onderhoudt.
• Artikel 1.3.6a WEB: Het bestuur zorgt voor personeelsbeleid, voor zover het de duurzame borging van
de kwaliteit van het onderwijspersoneel betreft.
• Artikel 4.1a.1, eerste lid, WEB: Docenten zijn binnen het onderwijskundig beleid verantwoordelijk voor het vakinhoudelijke,
vakdidactische en pedagogische proces van de instelling.
• Artikel 4.1a.1, derde lid, WEB: Docenten beschikken over voldoende zeggenschap, waaronder de zeggenschap over de
inhoud van de lesstof en de wijze waarop de lesstof wordt aangeboden.
• Artikel 4.1a.1, vierde lid, WEB: Het bestuur maakt met de docenten afspraken over de wijze waarop de zeggenschap
van docenten wordt georganiseerd, waarbij de professionele standaard van de beroepsgroep
in acht wordt genomen.
• Artikel 7.4.8, eerste lid, WEB: Het bestuur zorgt voor een goede organisatie en kwaliteit van het onderwijsprogramma
en de examinering.
• Artikel 7.4.8, derde lid, jo. artikel 7.2.7, vijfde lid, WEB: Het bestuur zorgt ervoor dat opleidingen aantoonbaar voldoen aan enkele eisen, waaronder
artikel 7.2.7, vijfde lid, waaruit blijkt dat het onderwijsprogramma moet zijn gericht
op het bereiken van onderwijs- en vormingsdoelen van de beroepsopleiding.
• Artikel 2.90 WVO 2020: Het schoolplan bevat een beschrijving van het personeelsbeleid. Dit personeelsbeleid
gaat in elk geval over hoe wordt voldaan aan de eisen van bevoegdheid en onderhoud
van bekwaamheid, de bijdrage van het personeel aan het onderwijskundig beleid, het
pedagogisch-didactisch handelen, de evenredige vertegenwoordiging van vrouwen in de
schoolleiding en de wijze waarop rekening wordt gehouden met de inbreng van leerlingen
op het beleid.
• Artikel 7.9 WVO 2020: Daar waar nog niet bevoegd wordt lesgegeven, moet het bestuur afspraken maken die
ertoe leiden dat de leraar de juiste bevoegdheid behaalt.
• Artikel 7.20 WVO 2020: Het bestuur beschikt bij elk personeelslid waarvoor bekwaamheidseisen gelden, over
geordende gegevens over de bekwaamheid en het onderhouden daarvan.
|
SKA3. Evaluatie, verantwoording en dialoog
De opleiding evalueert en analyseert systematisch of zij de doelen realiseert en verantwoordt
zich daarover. Ze stelt, wanneer nodig, het beleid bij en betrekt interne en externe
belanghebbenden in een goed functionerende dialoog.
|
Basiskwaliteit
De opleiding monitort, evalueert, analyseert en beoordeelt als onderdeel van het stelsel
van kwaliteitszorg in hoeverre de doelen en het beleid worden gerealiseerd en informeert
het bestuur daarover. Zij haalt intern en extern actief informatie op om zicht te
krijgen op de uitvoering, de resultaten van het onderwijs voor de studenten en de
kansen en bedreigingen voor de verdere ontwikkeling van het onderwijs.
Bij de beoordeling van de kwaliteit betrekt de opleiding het oordeel van de studenten,
onafhankelijk deskundigen en andere hiervoor relevante betrokkenen.
De opleiding analyseert en beoordeelt de uitkomsten van de evaluatie en verwerkt deze
indien nodig in het (verbeter)beleid, zodat dit bijdraagt aan ontwikkeling en verbetering
van het onderwijs. Daarnaast gebruikt de opleiding de uitkomsten van de evaluatie
om de sturing te verbeteren.
|
Aanvullende ambities
• Zijn er aanvullende ambities voor de evaluatie, verantwoording en dialoog en (hoe)
worden deze gerealiseerd?
|
Wettelijke vereisten
• Artikel 1.3.6, eerste lid, WEB: Het bestuur richt een stelsel van kwaliteitszorg in en verbetert aan de hand daarvan
het onderwijs.
• Artikel 1.3.6, eerste lid, WEB: De kwaliteit van het onderwijs wordt regelmatig beoordeeld. De beoordeling geschiedt
mede aan de hand van het oordeel van studenten en met betrokkenheid van onafhankelijke
deskundigen en belanghebbenden.
• Artikel 1.3.6, tweede lid, WEB: Het bestuur verantwoordt zich over de beoordeling en het voorgenomen beleid in het
licht van de beoordeling.
• Artikel 1.4, tweede lid, WVO 2020: Het onderwijs wordt zodanig ingericht dat de leerlingen een ononderbroken ontwikkelingsproces
kunnen doorlopen.
• Artikel 2.92 WVO 2020: De school maakt in de schoolgids duidelijk wat de doelen van het onderwijs zijn
en welke resultaten met het onderwijsleerproces worden bereikt. Ook de bevindingen
ten aanzien van het stelsel van kwaliteitszorg, evenals de maatregelen die naar aanleiding
daarvan zijn getroffen. Ook leerlingen worden betrokken bij de besluitvorming.
|
Bijlage 4. Waarderingskader overige educatie
In deze bijlage is het waarderingskader voor overige educatie, inclusief de Taalschakeltrajecten,
opgenomen. De toelichting hierop is te vinden in paragraaf 9.4.
KWALITEITSGEBIED BESTURING, KWALITEITSZORG EN AMBITIE (BKA)
|
BKA1. Visie, ambities en doelen
Het bestuur heeft een visie op kwaliteit, heeft hiervoor ambities en doelen opgesteld
en stuurt op het behalen daarvan.
|
Basiskwaliteit
Het bestuur heeft een visie op goed onderwijs en op de besturing daarvan. De visie
is concreet en passend vertaald naar ambities, doelen en daarmee samenhangend beleid.
Deze vertaling maakt sturing mogelijk op de kwaliteit en resultaten van het onderwijs
en de voorwaarden. Daartoe is een stelsel van kwaliteitszorg ingericht dat het bestuur
in staat stelt de basiskwaliteit van het onderwijs te waarborgen.
De doelen betreffen in elk geval de naleving van wettelijke eisen, waaronder de wettelijke
vereisten voor het onderwijsaanbod, het onderwijsleerproces, de manier van afsluiten
en diplomeren en de beoogde resultaten van de deelnemers. De visie, ambities en doelen
omvatten uitwerkingen van eerdere evaluatieresultaten en resultaten van interne en
externe dialoog.
Het bestuur zorgt er met betrokkenheid van de opleidingen voor dat de visie, ambities,
doelen en het beleid sturend zijn voor de verbetering van het onderwijs aan studenten.
Het bestuur richt de voorwaarden in om de doelen te bereiken, waaronder het waarborgen
van de kwaliteit van het onderwijsproces, de diplomering, het schoolklimaat en de
resultaten. Er is voor de sturing op kwaliteit een functionerende verantwoordelijkheidsverdeling
tussen het bestuur en de opleidingen afgesproken, op basis van de geldende wet- en
regelgeving.
|
Aanvullende ambities
• Zijn er aanvullende ambities in relatie tot de visie en doelen en (hoe) worden deze
gerealiseerd?
|
Wettelijke vereisten
• Artikel 1.3.6, eerste lid, WEB: Het bestuur richt een stelsel van kwaliteitszorg in en verbetert aan de hand daarvan
het onderwijs.
• Artikel 7.4.5 WEB: Het bestuur zorgt voor een examencommissie die voldoet aan de inrichtingsvereisten.
• Artikel 7.4.5, derde lid, WEB: Het bestuur waarborgt dat de examencommissie deugdelijk en onafhankelijk kan functioneren.
• Artikel 7.4.8, eerste lid, WEB: Het bestuur zorgt voor een goede organisatie en kwaliteit van het onderwijsprogramma
en de examinering.
|
BKA2. Uitvoering en kwaliteitscultuur
Het bestuur realiseert samen met de opleidingen de doelen voor kwaliteit, bevordert
een kwaliteitscultuur, zorgt voor randvoorwaarden en stuurt, waar nodig, tussentijds
bij.
|
Basiskwaliteit
Het bestuur geeft als onderdeel van zijn stelsel van kwaliteitszorg met de opleidingen
effectief uitvoering aan de visie en de doelen voor onderwijskwaliteit. Aan de transparante,
integere kwaliteitscultuur is zichtbaar dat deze bijdraagt aan de gestelde doelen.
Het bestuur bevordert een op samenwerken, leren en verbeteren gerichte kwaliteitscultuur,
zodat de doelen en ambities gerealiseerd kunnen worden. Het bestuur zorgt ervoor dat
het onderwijskundig leiderschap op alle niveaus herkenbaar verankerd is in de organisatie.
Ook bevordert het bestuur dat directie en teams gezamenlijk werken aan hun professionaliteit
en aan een verbetercultuur.
Binnen de kwaliteitscultuur geeft het bestuur uitvoering aan kwaliteitszorg gericht
op de kwaliteit van het onderwijs en de naleving van wettelijke voorschriften. Het
bestuur bewaakt en bevordert dat de uitvoering in overeenstemming is met het beleid,
zodat de (verbeter)doelen worden bereikt. Het bestuur houdt zicht op de uitvoering
en stuurt daarop, zo nodig, tussentijds bij. Ook stelt het bestuur de examencommissie
in en benoemt de leden.
|
Aanvullende ambities
• Zijn er aanvullende ambities voor de sturing op uitvoering en kwaliteitscultuur
en (hoe) worden deze gerealiseerd?
|
Wettelijke vereisten
• Artikel 1.3.6, eerste lid, WEB: De kwaliteit van het onderwijs wordt regelmatig beoordeeld, er worden maatregelen
en instrumenten gebruikt om te waarborgen dat het personeel zijn bekwaamheid onderhoudt.
• Artikel 7.4.5 WEB: Het bestuur zorgt voor een examencommissie die voldoet aan de inrichtingsvereisten.
• Artikel 7.4.8, eerste lid, WEB: Het bestuur zorgt voor een goede organisatie en kwaliteit van het onderwijsprogramma
en de examinering.
• Artikel 7.4.8a, eerste tot en met vierde lid, WEB: Het bestuur draagt zorg voor een behoorlijke klachtbehandeling conform de eisen
van de wet.
|
BKA3. Evaluatie, verantwoording en dialoog
Het bestuur evalueert en analyseert systematisch of het de beoogde doelen realiseert
en verantwoordt zich hierover. Het stelt wanneer dat nodig is het beleid bij en betrekt
daartoe interne en externe belanghebbenden in een goed functionerende dialoog.
|
Basiskwaliteit
Het bestuur evalueert en beoordeelt als onderdeel van zijn stelsel van kwaliteitszorg
in hoeverre de ambities, de doelen en het beleid worden gerealiseerd. Op deze manier
krijgt het bestuur zicht op de gerealiseerde kwaliteit en de resultaten van het onderwijs
aan studenten. Bij de evaluatie en beoordeling van het beleid en de onderwijskwaliteit
betrekt het bestuur interne en externe belanghebbenden en deskundigen en gebruikt
deze informatie bij de evaluatie en beoordeling. Op basis van de evaluatie reageert
het bestuur tijdig op kansen en bedreigingen, stelt wanneer nodig (verbeter)beleid
op en treft passende maatregelen om de kwaliteit van het onderwijs op de opleidingen
te borgen.
Het bestuur legt verantwoording af door middel van accurate, actuele en openbaar toegankelijke
informatie over de gerealiseerde kwaliteit. Het verstrekt jaarlijks een opgave van
aangeboden opleidingen aan de minister. Daarnaast brengt het bestuur regelmatig (en
voor zover het de examenkwaliteit betreft jaarlijks) verslag uit over zijn doelen
en de resultaten van de opleidingen. De reflectie op de uitkomsten van de evaluatie
geeft voldoende inzicht in de effectiviteit van de besturing en uitvoering. Het bestuur
analyseert en beoordeelt de uitkomsten van de evaluatie en verantwoording. Vervolgens
verwerkt het bestuur deze wanneer nodig in bijstelling van ambities, (verbeter)doelen
en beleid of nieuwe ambities, zodat de opbrengst van de dialoog bijdraagt aan de ontwikkeling
en verbetering van het onderwijs en de sturing daarop.
|
Aanvullende ambities
• Zijn er aanvullende ambities voor de evaluatie, verantwoording en dialoog en (hoe)
worden deze gerealiseerd?
|
Wettelijke vereisten
• Artikel 1.3.6, eerste lid, WEB: Het bestuur betrekt bij de beoordeling van de onderwijskwaliteit ten minste het
oordeel van studenten en betrekt daarbij ook onafhankelijke en deskundigen en belanghebbenden.
• Artikel 1.3.6, tweede lid, WEB: Het bestuur maakt regelmatig een openbaar verslag over de beoordeling van de uitkomsten
van de beoordeling bedoeld in het eerste lid, en van het voorgenomen beleid in het
licht van de uitkomsten.
• Artikel 1.3.6, tweede lid, WEB: Het verslag over de kwaliteit van de examens wordt jaarlijks openbaar gemaakt.
• Artikel 1.4a.1, zesde lid, WEB: Het bestuur verstrekt jaarlijks een opgave van de opleidingen educatie in het lopende
en voorgaande studiejaar.
• Artikel 7.1.2, derde lid, WEB: Een opleiding educatie is een samenhangend geheel van onderwijseenheden, gericht
op de verwezenlijking van eindtermen of het behalen van een diploma.
|
KWALITEITSGEBIEDEN EN STANDAARDEN OPLEIDINGSNIVEAU
|
OP ONDERWIJSPROCES
|
OP1
|
Aanbod
|
OP2
|
Ontwikkeling en begeleiding
|
OP3
|
Pedagogisch-didactisch handelen
|
VS VEILIGHEID EN SCHOOLKLIMAAT
|
VS1
|
Veiligheid
|
BA BORGING EN AFSLUITING
|
BA1
|
Borging diplomering
|
BA2
|
Afsluiting
|
SKA STUREN, KWALITEITSZORG EN AMBITIE
|
SKA1
|
Visie, ambities en doelen
|
SKA2
|
Uitvoering en kwaliteitscultuur
|
SKA3
|
Evaluatie, verantwoording en dialoog
|
KWALITEITSGEBIED ONDERWIJSPROCES (OP)
|
OP1. Aanbod
Het aanbod bereidt de studenten voor op vervolgonderwijs en de samenleving.
|
Basiskwaliteit
De opleiding biedt een onderwijsprogramma dat is toegespitst op de doelgroep. Het
programma is afgestemd op de eindtermen, kent een duidelijke opbouw en samenhang,
is passend bij de opleidingsduur, en er zijn voldoende begeleide onderwijsuren. Onder
programma verstaan we alle lesinhouden, ook die digitaal zijn of online aangeboden
worden. Het aanbod sluit aan bij het (taal)niveau en de leervragen van de studenten.
Het aanbod biedt mogelijkheden voor maatwerk. De studenten worden tijdig geïnformeerd
over de opbouw en de doelen van het aanbod.
|
Aanvullende ambities
• Zijn er aanvullende ambities voor het aanbod en (hoe) worden deze gerealiseerd?
|
Wettelijke vereisten
• Artikel 1.2.1, eerste lid, WEB: Educatie is gericht op bevordering van de zelfredzaamheid van volwassenen en sluit
waar mogelijk aan op het ingangsniveau van het beroepsonderwijs.
• Artikel 7.1.2, derde lid, WEB: Opleidingen educatie kunnen worden afgesloten met een examen.
• Artikel 7.1.2, vierde lid, WEB: Opleidingen educatie zijn gericht op verwezenlijking van de eindtermen of op het
behalen van een diploma.
• Artikel 7.1.2, vierde lid, WEB: Opleidingen educatie kunnen worden afgesloten met een examen.
• Artikel 7.4.8, eerste en tweede lid, jo. artikel 7.4.11, zesde lid, WEB: Het bestuur zorgt voor een goede organisatie en kwaliteit van het onderwijsprogramma
en de examinering en legt beschrijving van onderwijsprogramma en onderwijsuren vast
in de onderwijs- en examenregeling.
• Artikel 7.4.8, lid 2a, WEB: De onderwijs- en examenregeling omvat in elk geval de bij wet bepaalde onderdelen.
|
OP2. Ontwikkeling en begeleiding
De opleiding zorgt voor een passende intake en plaatsing. De opleiding houdt de ontwikkeling
en voortgang van de studenten in de gaten en biedt waar nodig passende begeleiding
en extra ondersteuning.
|
Basiskwaliteit
Studenten worden na aanmelding passend geplaatst en begeleid. De voortgangsbegeleiding
is gestructureerd en zorgvuldig en is afgestemd op de behoeften van de student en
het beoogde doel. De opleiding stelt de student in staat de opleiding op het gewenste
niveau en zo mogelijk binnen de geprogrammeerde tijd te behalen. Docenten gaan regelmatig
na in welke mate de studenten profiteren van het geboden onderwijs en hoe hun ontwikkeling
verloopt. Zij analyseren de oorzaken bij afwijkende prestaties. Er is een ondersteuningsaanbod
voor studenten met extra ondersteuningsbehoeften en de opleiding informeert studenten
volledig en tijdig over de mogelijkheden voor extra ondersteuning.
|
Aanvullende ambities
• Zijn er aanvullende ambities voor zicht op ontwikkeling en begeleiding en (hoe)
worden deze gerealiseerd?
|
Wettelijke vereisten
• Artikel 7.1.2, derde lid, WEB: Een opleiding educatie is een samenhangend geheel van onderwijseenheden, gericht
op de verwezenlijking van eindtermen of het behalen van een diploma.
• Artikel 7.4.8, eerste en tweede lid, WEB: Het bestuur zorgt voor een goede organisatie en kwaliteit van het onderwijsprogramma
en de examinering en studenten worden tijdig geïnformeerd over het onderwijsprogramma,
de examens en het ondersteuningsaanbod voor deelnemers met een handicap of chronische
ziekte die extra ondersteuning behoeven.
|
OP3. Pedagogisch-didactisch handelen
Het pedagogisch-didactisch handelen van het docententeam stelt studenten in staat
tot leren en
ontwikkeling.
|
Basiskwaliteit
Het onderwijsteam zorgt voor effectieve leersituaties. Het team stemt de instructies,
begeleiding, opdrachten en onderwijstijd doelgericht af op de onderwijsbehoeften en
leervragen van groepen en individuele studenten. De afstemming is zowel gericht op
(pedagogische) ondersteuning als op uitdaging, afhankelijk van de onderwijsbehoeften
van groepen en individuele studenten.
Het team plant en structureert zijn handelen met behulp van informatie die het over
studenten heeft. Het maakt didactische keuzes waarbij het niveau en de complexiteit
van het onderwijs in lijn is met de eindtermen. Het team creëert een pedagogisch en
didactisch passend en stimulerend leerklimaat waardoor studenten actief en betrokken
zijn. Leerdoelen en gestructureerde leeractiviteiten zijn gericht op de ontwikkeling
van de studenten. Het team heeft positieve verwachtingen van studenten en geeft hun
gerichte feedback op hun leerproces.
|
Aanvullende ambities
• Zijn er aanvullende ambities voor het pedagogisch-didactisch handelen en (hoe) worden
deze gerealiseerd?
|
Wettelijke vereisten
• Artikel 7.1.2, eerste en derde lid, WEB: De instelling biedt het onderwijs aan in de vorm van opleidingen educatie; een opleiding
is een samenhangend geheel van onderwijseenheden gericht op de verwezenlijking van
eindtermen of het behalen van een diploma, of onderdelen daarvan.
• Artikel 7.3.1, lid 1b tot en met f, tweede lid, WEB: Opleidingen overige educatie zijn gericht op het beheersen van het eindniveau en
op het maatschappelijk functioneren van de student.
• Artikel 7.4.8, eerste lid, WEB, jo. artikel 7.4.11, zesde lid, WEB: Het bestuur heeft de plicht om te zorgen voor een goede organisatie en kwaliteit
van het onderwijsprogramma en de examinering.
• Artikel 4.1a.1, eerste lid, WEB: De docent draagt verantwoordelijkheid voor het vakinhoudelijke, vakdidactische en
pedagogische proces in de instelling.
|
KWALITEITSGEBIED VEILIGHEID EN SCHOOLKLIMAAT (VS)
|
VS1. Veiligheid
De opleiding zorgt voor een veilige omgeving voor studenten.
|
Basiskwaliteit
De opleiding zorgt voor een veilig leer- en werkklimaat. Ze biedt veiligheid bij incidenten
en zorgt voor fysieke veiligheid. Van de opleiding wordt verwacht dat zij inzicht
heeft in de fysieke en sociale veiligheid(sbeleving) van de studenten, hier beleid
op voert en effectief handelt bij signalen die de sociale en/of fysieke veiligheid
bedreigen, zodat de studenten kunnen profiteren van het geboden onderwijs.
De opleiding hanteert de meldcode Huiselijk geweld en kindermishandeling.
|
Aanvullende ambities
• Zijn er aanvullende ambities voor de veiligheid en (hoe) worden deze gerealiseerd?
|
Wettelijke vereisten
• Artikel 1.3.6 WEB: De instelling dient een stelsel van kwaliteitszorg in te richten en daarbij onder
andere het oordeel van de studenten te betrekken. Van de instelling wordt verwacht
dat zij inzicht heeft in de fysieke en sociale veiligheid(beleving) van de studenten,
hier beleid op voert en effectief handelt bij signalen die de sociale en/of fysieke
veiligheid bedreigen.
• Artikel 1.3.9 WEB: Het bestuur stelt een meldcode vast waarin wordt aangegeven hoe met signalen van
huiselijk geweld of kindermishandeling wordt omgegaan en dat er snel en adequaat hulp
kan worden geboden.
• Artikel 7.4.8, eerste lid, WEB: Het bestuur is verantwoordelijk voor de kwaliteit van het onderwijsprogramma.
|
KWALITEITSGEBIED BORGING EN AFSLUITING (BA)
|
BA1. Borging diplomering
De examencommissie borgt deugdelijke diplomering.
|
Basiskwaliteit
Het onafhankelijk en deskundig functioneren van de examencommissie is voldoende gewaarborgd
door het bestuur.
De examencommissie stelt op objectieve en deskundige wijze vast of een deelnemer voldoet
aan de voorwaarden voor het verkrijgen van een diploma of certificaat.1 Zij bewaakt, monitort en analyseert de kwaliteit van de processen die hieraan ten
grondslag liggen. Hierdoor zijn het niveau, de complexiteit en de inhoud van de door
de deelnemer geleverde prestaties, afgestemd op de eindtermen, geborgd.
De examencommissie borgt in alle fasen van de examinering en diplomering de deskundigheid
van de betrokken personen.
De examencommissie bewaakt op cyclische wijze haar eigen werkwijze en kwaliteit met
betrekking tot de borging van de afsluiting en diplomering voor de opleidingen waarvoor
zij verantwoordelijk is. Zij geeft betekenis aan de uitkomsten hiervan en acteert
hierop. Hierbij betrekt zij eventueel onafhankelijke deskundigen. In voorkomende gevallen
worden verbetermaatregelen genomen en wordt toegezien op de realisatie ervan. Hierover
wordt jaarlijks verslag gedaan.
De examencommissie borgt de kwaliteit van het examenreglement. De examencommissie
geeft op deugdelijke gronden mbo-verklaringen af. Tevens geeft zij op deugdelijke
gronden vrijstellingen voor examenonderdelen.
|
Aanvullende ambities
Zijn er aanvullende ambities voor de borging van de diplomering en (hoe) worden deze
gerealiseerd?
|
Wettelijke onderbouwing2
• Artikel 1.3.6, tweede lid, WEB: Het bestuur maakt het jaarverslag, waarin de beoordeling en voorgenomen beleid op
grond van die beoordeling omtrent de kwaliteit van de examinering is opgenomen, openbaar.
• Artikel 7.4.5, derde lid, WEB: Het bestuur zorgt ervoor dat het onafhankelijk en deskundig functioneren van de
examencommissie is geborgd.
• Artikel 7.4.5a WEB: De examencommissie heeft minimaal een aantal taken, waaronder het op een objectieve
en deskundige manier vaststellen of een deelnemer voldoet aan de voorwaarden voor
een diploma.
• Artikel 7.4.8, eerste lid, WEB: Het bestuur dient te zorgen voor een goede organisatie en kwaliteit van het onderwijsprogramma
en de examinering.
|
BA2. Afsluiting
De opleiding3 onderbouwt dat de deelnemer voldaan heeft aan de voorwaarden voor het diploma of
een certificaat.
|
Basiskwaliteit
De opbouw en inrichting van de afsluiting kent samenhang met het onderwijsprogramma
en voldoen aan de voorwaarden voor een betrouwbare diplomering, certificering en sluit
aan op de onderwijsvisie van het team. De examinering is afgestemd op de eindtermen.
De examinering is valide en betrouwbaar en zorgt ervoor dat de deelnemer voldoet aan
de voorwaarden voor diplomering of certificering4. De afnamecondities en beoordelingen zijn voor deelnemers gelijkwaardig. De opleiding
beoordeelt de bewijzen ten behoeve van de examinering onafhankelijk en deskundig.
Deze bewijzen laten in samenhang een passende balans zien tussen vereiste kennis,
inzicht en vaardigheden. Op basis van de bewijzen besluit de opleiding of een deelnemer
de eindtermen in voldoende mate beheerst, zodat het onderwijsproces afgesloten kan
worden.
De deelnemer is volledig en tijdig geïnformeerd over de eindtermen en eisen die de
opleiding stelt aan de examinering en diplomering. Deze informatie is voor alle betrokkenen
transparant en eenduidig.
|
Aanvullende ambities
Zijn er aanvullende ambities voor de afsluiting en (hoe) worden deze gerealiseerd?
|
Wettelijke onderbouwing5
• Artikel 7.1.2, derde lid, WEB: Een opleiding educatie is gericht op eindtermen, of het behalen van een diploma
of delen daarvan.
• Artikel 7.3.3 WEB, Regeling eindtermen 2013 en de Regeling digitale vaardigheden educatie 2018: Een opleiding houdt zich aan de inhoud van de eindtermen.
• Artikel 7.4.6a WEB: Er kan een instellingsverklaring worden uitgereikt.
• Artikel 7.4.8, eerste lid, WEB: Het bestuur heeft de plicht om te zorgen voor een goede organisatie en kwaliteit
van het onderwijsprogramma en de examinering.
• Artikel 7.4.8, tweede lid, WEB: Het bestuur zorgt ervoor studenten en deelnemers volledig en tijdig worden geïnformeerd
over het onderwijsprogramma, examens en het ondersteuningsaanbod voor studenten met
een handicap of chronische ziekte en deelnemers die extra ondersteuning behoeven.
• Artikel 7.4.11 WEB: Het bestuur dient te zorgen voor een goede organisatie en kwaliteit van het onderwijsprogramma
en de examinering.
|
1 Binnen Overige educatie is enkel bij Staatsexamens NT2 sprake van certificaten.
2 Voor de taalschakeltrajecten is de wettelijke onderbouwing te vinden in de Regeling standaarden examenkwaliteit WEB.
3 Waar we opleiding schrijven, kan ook team worden gelezen.
4 Binnen Overige educatie is enkel bij Staatsexamens NT2 sprake van certificaten.
5 Voor de taalschakeltrajecten is de wettelijke onderbouwing te vinden in de Regeling standaarden examenkwaliteit WEB.
KWALITEITSGEBIED STUREN, KWALITEITSZORG EN AMBITIE (SKA)
|
SKA1. Visie, ambities en doelen
De opleiding heeft een gedragen visie op goed onderwijs, heeft daarvoor ambities en
doelen en stuurt op het behalen daarvan.
|
Basiskwaliteit
De opleiding heeft, als onderdeel van het stelsel van kwaliteitszorg, een gedragen
visie, ambities en doelen gericht op goed onderwijs. De doelen betreffen in elk geval
de naleving van wettelijke eisen, waaronder de wettelijke vereisten voor het onderwijsaanbod,
het onderwijsleerproces, de wijze van toetsen en examineren en de beoogde resultaten
van studenten. De opleiding stuurt systematisch op de doelen om de beoogde resultaten
te behalen.
De opleiding sluit haar visie, ambities en doelen aan op die van het bestuur, op de
resultaten van eerdere evaluaties en op bevindingen uit de interne en externe dialoog.
De opleiding richt voorwaarden in om de onderwijskundige ambities en doelen te bereiken.
Daarbij is de interne verantwoordelijkheidsverdeling duidelijk.
|
Aanvullende ambities
• Zijn er aanvullende ambities in relatie tot de visie en doelen en (hoe) worden deze
gerealiseerd?
|
Wettelijke vereisten
• Artikel 1.3.6, eerste lid, WEB: Het bestuur richt een stelsel van kwaliteitszorg in en verbetert aan de hand daarvan
het onderwijs.
• Artikel 7.4.8, eerste lid, WEB: Het bestuur zorgt voor een goede organisatie en kwaliteit van het onderwijsprogramma
en de examinering.
|
SKA2. Uitvoering en kwaliteitscultuur
De opleiding realiseert de doelen voor goed onderwijs, bevordert een kwaliteitscultuur,
zorgt voor randvoorwaarden en stuurt, waar nodig, tussentijds bij.
|
Basiskwaliteit
De opleiding geeft als onderdeel van het stelsel van kwaliteitszorg effectief uitvoering
aan de onderwijskundige ambities en doelen en schept de daarvoor benodigde voorwaarden.
Binnen deze kwaliteitscultuur geeft de opleiding uitvoering aan het stelsel van kwaliteitszorg,
zodat gericht wordt gewerkt aan de kwaliteit van het onderwijs en de naleving van
wettelijke voorschriften. De opleiding stuurt, waar nodig, tussentijds bij.
|
Aanvullende ambities
• Zijn er aanvullende ambities voor de sturing op uitvoering en kwaliteitscultuur
en (hoe) worden deze gerealiseerd?
|
Wettelijke vereisten
• Artikel 1.3.6, eerste lid, WEB: De kwaliteit van het onderwijs wordt regelmatig beoordeeld, er worden maatregelen
en instrumenten gebruikt om te waarborgen dat het personeel zijn bekwaamheid onderhoudt.
• Artikel 7.4.8, eerste lid, WEB: Het bestuur zorgt voor een goede organisatie en kwaliteit van het onderwijsprogramma
en de examinering.
|
SKA3. Evaluatie, verantwoording en dialoog
De opleiding evalueert en analyseert systematisch of zij de doelen realiseert en verantwoordt
zich daarover. Ze stelt, wanneer nodig, het beleid bij en betrekt interne en externe
belanghebbenden in een goed functionerende dialoog.
|
Basiskwaliteit
De opleiding monitort, evalueert, analyseert en beoordeelt als onderdeel van het stelsel
van kwaliteitszorg in hoeverre de doelen en het beleid worden gerealiseerd en informeert
het bestuur daarover. Zij haalt intern en extern actief informatie op om zicht te
krijgen op de uitvoering, de resultaten van het onderwijs voor de studenten en de
kansen en bedreigingen voor de verdere ontwikkeling van het onderwijs.
Bij de beoordeling van de kwaliteit betrekt de opleiding het oordeel van de studenten,
onafhankelijke deskundigen en andere hiervoor relevante betrokkenen.
De opleiding analyseert en beoordeelt de uitkomsten van de evaluatie en verwerkt deze
wanneer nodig in het (verbeter)beleid, zodat dit bijdraagt aan de ontwikkeling en
verbetering van het onderwijs. Daarnaast gebruikt de opleiding de uitkomsten van de
evaluatie om de sturing te verbeteren.
|
Aanvullende ambities
• Zijn er aanvullende ambities voor de evaluatie, verantwoording en dialoog en (hoe)
worden deze gerealiseerd?
|
Wettelijke vereisten
• Artikel 1.3.6, eerste lid, WEB: De kwaliteit van het onderwijs wordt regelmatig beoordeeld. De beoordeling geschiedt
mede aan de hand van het oordeel van studenten en met betrokkenheid van onafhankelijke
deskundigen en belanghebbenden.
• Artikel 1.3.6, tweede lid, WEB: Het bestuur verantwoordt zich over de beoordeling en het voorgenomen beleid in het
licht van de beoordeling.
|
Bijlage 5. Waarderingskader doorlopende leerroutes vmbo-mbo
In deze bijlage is het waarderingskader voor de leerroutes vmbo-mbo opgenomen. De
toelichting hierop is te vinden in paragraaf 9.5.
KWALITEITSGEBIEDEN EN STANDAARDEN SCHOOLNIVEAU
|
OP ONDERWIJSPROCES
|
OP0
|
Basisvaardigheden
|
OP1
|
Aanbod
|
OP2
|
Ontwikkeling en begeleiding
|
OP3
|
Pedagogisch-didactisch handelen
|
OP4
|
Onderwijstijd
|
OP5
|
Beroepspraktijkvorming
|
OP6
|
Afsluiting (van toepassing op afsluiting voortgezet onderwijs)
|
VS VEILIGHEID EN SCHOOLKLIMAAT
|
VS1
|
Veiligheid
|
VS2
|
Schoolklimaat
|
BA BORGING EN AFSLUITING (van toepassing op diploma, certificaat of verklaring middelbaar
beroepsonderwijs)
|
BA1
|
Borging diplomering
|
BA2
|
Afsluiting
|
OR ONDERWIJSRESULTATEN
|
OR1
|
Resultaten en studiesucces
|
OR2
|
Sociale en maatschappelijke competenties
|
OR3
|
Vervolgsucces
|
SKA STUREN, KWALITEITSZORG EN AMBITIE
|
SKA1
|
Visie, ambities en doelen
|
SKA2
|
Uitvoering en kwaliteitscultuur
|
SKA3
|
Evaluatie, verantwoording en dialoog
|
KWALITEITSGEBIED ONDERWIJSPROCES (OP)
|
|
OP0. Basisvaardigheden
Het onderwijs in basisvaardigheden bereidt de studenten voor op het vervolgonderwijs,
de arbeidsmarkt en de samenleving.
|
|
Basiskwaliteit
Het onderwijsprogramma voor Nederlandse taal en rekenen is ten minste dekkend voor
de kerndoelen, de referentieniveaus en het rekenniveau die zijn vastgesteld voor de
betreffende leerroute. Het onderwijsprogramma voor burgerschap voldoet aan de eisen
zoals die in de dimensies beschreven staan voor het mbo. Eveneens richt het burgerschapsonderwijs
zich ten minste op bevordering van de basiswaarden van de democratische rechtsstaat
en de kennis, houdingen en vaardigheden die daarbij van belang zijn. Dat geldt evenzo
voor de sociale en maatschappelijke competenties die nodig zijn in de pluriforme democratische
samenleving, en de kerndoelen1 die daaraan gerelateerd zijn.
De leerroute stelt de leerlingen in staat om zich de kennis en vaardigheden voor Nederlandse
taal, rekenen en burgerschap eigen te maken, die hen voorbereiden op het vervolgonderwijs,
de arbeidsmarkt en de democratische samenleving.
De leerroute heeft voor het onderwijs in de basisvaardigheden Nederlandse taal, rekenen
en burgerschap een doelgericht, samenhangend en evenwichtig onderwijsprogramma. De
uitvoering ervan is herkenbaar in de onderwijspraktijk. Het onderwijsprogramma is
afgestemd op de afsluiting en examinering. Voor burgerschap geldt dat de leerroute
het onderwijsprogramma zo inricht, zodat de leerling aan de gestelde eisen kan voldoen.
|
|
Aanvullende ambities:
• Zijn er aanvullende ambities voor het onderwijs in de basisvaardigheden en (hoe)
worden deze gerealiseerd?
|
|
Wettelijke vereisten:
• Artikel 2 en 3, Besluit referentieniveaus Nederlandse taal en rekenen, jo. artikel 2 Wet referentieniveaus Nederlandse taal en rekenen: Het onderwijs neemt de referentieniveaus van taal en rekenen als uitgangspunt.
• Artikel 1.4, tweede lid, WVO 2020: Het onderwijs is afgestemd op de voortgang in de ontwikkeling van leerlingen en
zij kunnen een ononderbroken ontwikkelingsproces doorlopen.
• Artikel 2.2 WVO 2020: Het onderwijs bevordert actief burgerschap en sociale cohesie (kennis van en respect
voor basiswaarden en de ontwikkeling van sociale en maatschappelijke competenties).
• Artikel 2.4 tot en met 2.8 WVO 2020: De school bereidt de leerlingen voor op het vervolgonderwijs.
• Artikel 2.13 en 2.14 WVO 2020, jo. artikel 2.1 en bijlage 1 Uitvoeringsbesluit WVO 2020: Het onderwijsaanbod voor de eerste twee leerjaren voldoet aan de kerndoelen en is
samenhangend ingericht.
• Artikel 2.19 WVO 2020: Het onderwijsaanbod voor het derde leerjaar havo en vwo voldoet aan de kerndoelen
en is samenhangend ingericht.
• Artikel 2.31, tweede en derde lid, WVO 2020: Praktijkonderwijs wordt zoveel mogelijk op basis van de kerndoelen verzorgd en is
erop gericht dat leerlingen zoveel mogelijk de referentieniveaus Nederlandse taal
en rekenen bereiken die voor het praktijkonderwijs zijn vastgesteld.
• Artikel 2.31, vierde lid, WVO 2020: Het bevoegd gezag van een school voor praktijkonderwijs richt voor dat onderwijs
een samenhangend onder verantwoordelijkheid van het bevoegd gezag verzorgd onderwijsprogramma
in.
• Artikel 2.89 en 2.90 WVO 2020: De school heeft haar beleid over het pedagogisch-didactisch handelen in het schoolplan
geformuleerd.
• Artikel 1.3.5, sub b, WEB: Instellingen dragen zorg voor het aanbieden van doelmatige leerwegen en stemmen
daartoe in het bijzonder af tussen vavo-opleidingen en beroepsopleidingen.
• Artikel 7.1.2, tweede lid, WEB: Een beroepsopleiding is een onderwijstraject dat voor een student is ingericht overeenkomstig
de eisen van hoofdstuk 7, titel 2, en dat is gericht op het behalen van een kwalificatie in het beroepsonderwijs alsmede
een of meer daarbij behorende keuzedelen, ten bewijze waarvan een diploma wordt uitgereikt.
• Artikel 7.2.7, eerste lid, WEB: Beroepsopleidingen zijn zodanig ingericht dat studenten de kwalificatie en daarbij
behorende keuzedelen binnen de vastgestelde studieduur kunnen bereiken en dat het
onderwijsprogramma evenwichtig is ingedeeld, alsmede voldoende begeleide onderwijsuren
en uren beroepspraktijkvorming omvat.
• Artikel 7.2.7, vijfde lid, WEB: Het onderwijsprogramma omvat alle onderwijsactiviteiten gericht op het bereiken
van de onderwijs- en vormingsdoelen van de opleiding, waaraan door de student wordt
deelgenomen onder verantwoordelijkheid en toezicht van het bestuur en bestaat uitsluitend
uit voldoende begeleide onderwijsuren en beroepspraktijkvorming.
• Artikel 7.4.2, tweede lid, WEB: Het examen omvat een onderzoek naar de kennis, het inzicht, de vaardigheden en,
in voorkomende gevallen, de beroepshoudingen die de examinandus zich bij voltooiing
van de opleiding moet hebben eigen gemaakt, alsmede de beoordeling van de uitkomsten
van dat onderzoek aan de hand van de eindtermen of aan de hand van de kwalificatie-eisen
in het kwalificatiedossier en de eisen van het keuzedeel of de keuzedelen.
• Artikel 7.4.8, eerste lid, WEB: Het bestuur zorgt voor een goede organisatie en kwaliteit van het onderwijsprogramma
en de examinering.
• Artikel 3, eerste lid, tweede lid, aanhef en onderdeel a (taal), b (rekenen) en c
(burgerschap), vierde lid en bijlage I (dimensies), Examen- en kwalificatiebesluit WEB: Nederlandse taal, rekenen en burgerschap zijn generieke examenonderdelen. Wat betreft
burgerschap stelt het bevoegd gezag de eisen vast waaraan de student moet voldoen
met inachtneming van het kwalificatiedossier.
|
|
OP1. Aanbod
Het aangeboden onderwijsprogramma bereidt de leerlingen2 voor op de beroepspraktijk en het vervolgonderwijs.
|
|
Basiskwaliteit
Het aangeboden onderwijsprogramma van de leerroute bereidt de leerlingen voor op de
beroepspraktijk en het vervolgonderwijs.
De leerroute biedt een programma aan dat op de kerndoelen gebaseerd is, en eveneens
dekkend is voor de examenprogramma’s voor het voortgezet onderwijs en het kwalificatiedossier
voor het mbo. In het aangeboden programma zijn ook de beroepspraktijkvorming, de keuzedelen
en eventuele wettelijke beroepsvereisten opgenomen en de opleidings- en vormingsdoelen
die de leerroute zelf formuleert. In het onderwijsprogramma wordt ook aandacht besteed
aan activiteiten in het kader van loopbaanoriëntatie en -begeleiding.
Het programma kent samenhang met de toetsing, afsluiting en examinering op basis waarvan
de leerroute kwalificeert en diplomeert. Onder het programma verstaan we alle lesinhouden,
ook die digitaal zijn of online aangeboden worden. Het onderwijsprogramma van de leerroute
is afgestemd op de leerlingpopulatie, sluit aan bij het (taal)niveau en de onderwijsbehoeften
van de leerlingen. Ook sluit het aan op het vereiste niveau van het kwalificatiedossier.
Bovendien heeft de leerroute de leerinhouden evenwichtig en in samenhang over de leerjaren
verdeeld. Waar nodig wordt het aanbod gedurende de leerroute verdiept en verbreed,
zodanig dat leerlingen een ononderbroken ontwikkeling kunnen doorlopen. De leerlingen
worden tijdig geïnformeerd over de opbouw en de doelen van de leerroute.
|
|
Aanvullende ambities
• Zijn er aanvullende ambities voor het aanbod en (hoe) worden deze gerealiseerd?
|
|
Wettelijke vereisten:
• Artikel 1.2.1, tweede lid, WEB: Het beroepsonderwijs bevordert de algemene vorming en de persoonlijke ontplooiing
van de studenten en draagt bij tot het maatschappelijk functioneren.
• Artikel 1.3.5, sub c, jo. artikel 6.1.3a, eerste lid, sub c, WEB: Kennis van de (regionale) arbeidsmarkt is noodzakelijk om aspirant-studenten over
het arbeidsmarktperspectief van de opleiding te kunnen informeren en loopbaanoriëntatie
en -begeleiding te kunnen bieden.
• Artikel 3, eerste lid, tweede lid, aanhef en onderdeel c (loopbaan), vierde lid en bijlage I, Examen- en kwalificatiebesluit WEB: Loopbaan is een generiek examenonderdeel. Wat betreft loopbaan stelt het bevoegd
gezag de eisen vast waaraan de student moet voldoen met inachtneming van het kwalificatiedossier.
• Artikel 7.1.2, tweede lid, WEB: Een beroepsopleiding is een onderwijstraject dat voor een student is ingericht overeenkomstig
de eisen van hoofdstuk 7, titel 2, en dat is gericht op het behalen van een kwalificatie in het beroepsonderwijs alsmede
een of meer daarbij behorende keuzedelen, ten bewijze waarvan een diploma wordt uitgereikt.
• Artikel 7.2.6, tweede lid, WEB: Als er voor een beroepsopleiding wettelijke beroepsvereisten zijn vastgesteld, worden
studenten in de gelegenheid gesteld om hieraan te voldoen.
• Artikel 7.2.7, vijfde lid, WEB: Het onderwijsprogramma omvat alle onderwijsactiviteiten gericht op het bereiken
van de onderwijs- en vormingsdoelen van de opleiding, waaraan door de student wordt
deelgenomen onder verantwoordelijkheid en toezicht van het bestuur en bestaat uitsluitend
uit voldoende begeleide onderwijsuren en beroepspraktijkvorming. (derde leerweg uitgezonderd)
• Artikel 7.2.7, eerste lid, WEB: Beroepsopleidingen zijn zodanig ingericht dat studenten de kwalificatie en daarbij
behorende keuzedelen binnen de vastgestelde studieduur kunnen bereiken en dat het
onderwijsprogramma evenwichtig is ingedeeld, alsmede voldoende begeleide onderwijsuren
en uren beroepspraktijkvorming omvat.
• Artikel 7.2.8, eerste lid, WEB: Van elke beroepsopleiding maakt onderricht in de praktijk van het beroep deel uit.
• Artikel 7.4.8, eerste lid, WEB: Het bestuur zorgt voor een goede organisatie en kwaliteit van het onderwijsprogramma
en de examinering.
• Artikel 7.4.8, tweede lid, jo. artikel 8.5a.9, eerste lid, WEB: Studenten worden volledig en tijdig geïnformeerd over het onderwijsprogramma, examens
en het ondersteuningsaanbod voor studenten met een handicap of chronische ziekte en
studenten die extra ondersteuning behoeven.
• Artikel 7.4.8, lid 2a, WEB: De onderwijs- en examenregeling omvat in elk geval de bij wet bepaalde onderdelen.
• Artikel 8.5a.8, eerste lid, sub a en b, WEB: Het bestuur van de instelling is verantwoordelijk voor de uitvoering van de delen
van het onderwijsprogramma die behoren tot de beroepsopleiding, waaronder ook de beroepspraktijkvorming
en de examinering.
• Artikel 8.5a.10, eerste lid, WEB: De studieduur van een doorlopende leerroute vmbo-mbo bedraagt vanaf het derde (school)jaar,
afhankelijk van het niveau van de opleiding, minimaal twee jaar en maximaal zes jaar.
• Artikel 2.4 tot en met 2.9 WVO 2020: De school bereidt de leerlingen voor op het
vervolgonderwijs.
• Artikel 2.107d, tweede lid, WVO 2020 en artikel 8.5a.9, eerste lid, WEB: Het bestuur van de school en het bestuur van de instelling voor beroepsonderwijs
beschrijven voor de gehele doorlopende leerroute vmbo-mbo het onderwijsprogramma en
de examinering per leerjaar. Daarbij wordt vermeld welke delen van het onderwijsprogramma
en van het examen (a) voortgezet onderwijs betreffen en welk deel daarbinnen vakoverstijgend
is; (b) beroepsonderwijs betreffen; (c) een combinatie van voortgezet onderwijs en
beroepsonderwijs betreffen en welk deel daarbinnen voortgezet onderwijs onderscheidenlijk
beroepsonderwijs betreft.
• Artikel 2.107f, eerste lid, sub a en b, WVO 2020: Het bestuur van de school draagt zorgt voor het onderwijsprogramma en de examinering
van die onderdelen van de doorlopende leerroute die tot het voortgezet onderwijs behoren.
• Bijlage 3 Regeling examenprogramma’s VO: De kandidaat is in staat zijn eigen loopbaanontwikkeling vorm te geven. Hij doet
dat met een oriëntatie op een toekomstige opleiding en (loop)baan door middel van
reflectie op het eigen handelen en reflectie op ervaringen.
|
|
OP2. Ontwikkeling en begeleiding
In de leerroute wordt gezorgd voor een passende intake en plaatsing. Tijdens de leerroute
wordt de ontwikkeling van de leerlingen gevolgd en worden waar nodig passende begeleiding
en extra ondersteuning geboden.
|
|
Basiskwaliteit
Vanaf binnenkomst van de leerlingen in de leerroute wordt informatie verzameld over
de kennis en vaardigheden van leerlingen op alle voor het onderwijs belangrijke domeinen.
Het verzamelen van (toets)informatie gebeurt systematisch en zorgvuldig. De informatie
wordt vergeleken met de verwachte ontwikkeling van de leerling. Daarbij staat de behoefte
van de leerling in combinatie met de vereiste competentieontwikkeling centraal. Dit
maakt het mogelijk om het onderwijs af te stemmen op de onderwijsbehoeften van zowel
groepen als individuele leerlingen. Het stelt de school en de instelling in staat
zorg te dragen voor de ontwikkeling en begeleiding van de leerling tijdens de leerroute.
De school en de instelling waarborgen daarmee tijdens de leerroute voor leerlingen
de ononderbroken ontwikkeling en voortgang daarin en hebben daarbij oog voor de bevordering
van gelijke kansen.
Wanneer individuele of groepen leerlingen niet genoeg lijken te profiteren van het
onderwijs, wordt binnen de leerroute geanalyseerd waar de ontwikkeling stagneert en
wat mogelijke verklaringen hiervoor zijn. Vervolgens bepalen de school en de instelling
wat er nodig is om in te spelen op eventuele achterstanden of voorsprongen in de ontwikkeling
van leerlingen. De school en de instelling bieden de begeleiding vervolgens gestructureerd
aan tijdens de leerroute. De leerlingen krijgen daarmee de begeleiding die zij nodig
hebben om het onderwijsprogramma beter te kunnen doorlopen. In de leerroute wordt
op structurele en herkenbare manier aandacht besteed aan het bestrijden van (taal)achterstanden.
Er is een aanvullend ondersteuningsaanbod voor leerlingen met extra ondersteuningsbehoeften
en leerlingen (en ouders) zijn volledig en tijdig geïnformeerd over de mogelijkheden
voor extra ondersteuning. Voor de leerlingen die deze extra ondersteuning nodig hebben
in de eerste twee jaar, legt de leerroute in het ontwikkelingsperspectief vast hoe
zij het onderwijs afstemt op de behoefte van de leerling. De geplande ondersteuning
wordt binnen de leerroute uitgevoerd. De inhoud en uitvoering van dit plan wordt minimaal
eenmaal per schooljaar met de ouders geëvalueerd. De leerroute vervult de zorgplicht
passend onderwijs. Wanneer binnen de leerroute de extra ondersteuning voor de leerlingen
niet kan worden geboden, zoeken de school en de instelling in samenwerking met de
ouders en het samenwerkingsverband een passende onderwijsplek.
|
|
Aanvullende ambities
• Zijn er aanvullende ambities voor zicht op ontwikkeling en begeleiding en (hoe)
worden deze gerealiseerd?
|
|
Wettelijke vereisten
• Artikel 1.1 WVO 2020: In het schoolondersteuningsprofiel is vastgelegd welke voorzieningen zijn getroffen
voor leerlingen die extra ondersteuning nodig hebben.
• Artikel 1.3.5, sub a, WEB: Instellingen dragen mede zorg voor de toegankelijkheid van het onderwijs, met name
voor kansarme groepen.
• Artikel 1.4, tweede lid, WVO 2020: Het onderwijs is afgestemd op de voortgang in de ontwikkeling van leerlingen en
zij kunnen een ononderbroken ontwikkelingsproces doorlopen.
• Artikel 2.34 WVO 2020: De school werkt herkenbaar en gestructureerd aan de bestrijding van achterstanden.
• Artikel 6.1.3a, eerste lid, WEB: Het bestuur verstrekt aan aspirant-studenten zodanige informatie dat zij in staat
zijn een passende opleiding te kiezen.
• Artikel 7.1.2, tweede lid, WEB: Een beroepsopleiding is een onderwijstraject dat voor een student is ingericht en
dat is gericht op het behalen van een kwalificatie en een of meer keuzedelen.
• Artikel 7.1.5. WEB: Het bestuur rapporteert over de vorderingen van de studenten aan hun ouders, voogden
of verzorgers, dan wel aan de studenten zelf indien zij meerderjarig en handelingsbekwaam
zijn. Artikel 7.2.7, eerste lid en artikel 7.4.8, eerste lid, WEB: Het bestuur zorgt voor een goede organisatie en kwaliteit van het onderwijsprogramma
en dient dit programma zodanig in te richten dat leerlingen de kwalificatie en de
daarbij behorende keuzedelen binnen de vastgestelde studieduur kunnen behalen.
• Artikel 7.4.8, tweede lid, WEB: Het bestuur legt de beschrijving van het onderwijsprogramma, met vermelding van
het aantal begeleide onderwijsuren (als bedoeld in artikel 7.2.7, WEB) per programmaonderdeel per studiejaar en het aantal klokuren beroepspraktijkvorming
per studiejaar, en de regels met betrekking tot het examen tijdig voor aanvang van
de opleiding vast in de onderwijs- en examenregeling van de instelling, en zorgt ervoor
dat studenten volledig en tijdig worden geïnformeerd over het onderwijsprogramma,
de examens en het ondersteuningsaanbod voor studenten met een handicap of chronische
ziekte die extra ondersteuning behoeven.
• Artikel 8.0.4, eerste lid, WEB: Als de leerling zich uiterlijk op 1 april aanmeldt en deelneemt aan de intake-activiteiten,
dan heeft hij recht op een studiekeuzeadvies. Dit advies is niet bindend.
• Artikel 8.1.3a WEB: Het bestuur beoordeelt voorafgaand aan de inschrijving van een student of deze extra
ondersteuning behoeft in verband met handicap of chronische ziekte en onderzoekt daartoe
zijn mogelijkheden, behoeften en omstandigheden. Is dat het geval, dan vindt de inschrijving
slechts plaats nadat schriftelijke afspraken zijn gemaakt over deze ondersteuning.
De afspraken worden ten minste één keer per studiejaar met de student geëvalueerd
op hun doeltreffendheid. Indien de noodzaak van extra ondersteuning in verband met
handicap of chronische ziekte na de inschrijving ontstaat, moeten ook schriftelijke
afspraken worden gemaakt, die jaarlijks moeten worden geëvalueerd.
• Artikel 2.107b, tweede lid, sub f, jo. artikel 2.107k WVO 2020 en artikel 8.5a.3, tweede lid, jo. artikel 8.5a.15 WEB: In de samenwerkingsovereenkomst moet worden vastgelegd hoe inhoud wordt gegeven
aan de overstapoptie.
• Artikel 2.107k WVO 2020: Indien deelname van de leerling aan een doorlopende leerroute vmbo-mbo wordt beëindigd
voordat hij deze met succes heeft afgerond wordt hij door het bevoegd gezag van de
school of het bevoegd gezag van de instelling voor beroepsonderwijs in staat gesteld
een vmbo-diploma of het diploma van een beroepsopleiding te behalen, passend bij het
naar het gezamenlijk oordeel van beide betrokken bevoegde gezagsorganen bereikte onderwijsniveau
en de leeftijd van de leerling.
• Artikel 2.49 Uitvoeringsbesluit WVO 2020: In het ontwikkelingsperspectief is informatie opgenomen over de begeleiding die
de leerling wordt geboden, in welke onderwijssoort in het voortgezet onderwijs de
leerling naar verwachting het examen zal halen en over de belemmerende en de bevorderende
factoren die van invloed zijn op het onderwijs aan de leerling.
• Artikel 2.2 WVO 2020: Het onderwijs bevordert actief burgerschap en sociale cohesie op doelgerichte en
samenhangende wijze. Dat omvat onder meer regelmatig monitoren van de ontwikkeling
van burgerschapscompetenties, om het onderwijs af te stemmen op de actuele leerbehoefte
van leerlingen.
• Artikel 2.41 WVO 2020: De school biedt individuele begeleiding die is afgestemd op de behoeften van de
leerlingen die extra ondersteuning nodig hebben.
• Artikel 2.91 WVO 2020: De school heeft de wijze waarop het onderwijs wordt afgestemd op de voortgang in
de ontwikkeling van leerlingen in het schoolplan beschreven.
• Artikel 2.44, eerste lid, WVO 2020: Het bestuur stelt, na op overeenstemming gericht overleg met de ouders, een ontwikkelingsperspectief
vast voor een leerling die extra ondersteuning nodig heeft.
• Artikel 2.44, tweede lid, WVO 2020: Over het handelingsdeel van het ontwikkelperspectief dient door het bestuur overeenstemming
met de ouders te worden bereikt.
• Artikel 2.44, derde lid, WVO 2020: Het bestuur evalueert het ontwikkelingsperspectief minimaal eens per schooljaar
met de ouders.
• Artikel 2.44, vierde lid, WVO 2020: Het bestuur kan het ontwikkelingsperspectief bijstellen.
• Artikel 8.9, tweede lid, WVO 2020: De school houdt zich aan de zorgplicht passend onderwijs.
• Artikel 8.9, eerste lid, WVO 2020: De school beoordeelt of de leerling extra ondersteuning nodig heeft.
|
|
OP3. Pedagogisch-didactisch handelen
Het pedagogisch-didactisch handelen van het onderwijsteam stelt leerlingen in staat
om te leren en zich te ontwikkelen.
|
|
Basiskwaliteit
De pedagogisch-didactische visie die van toepassing is voor de leerroute is zichtbaar
in het dagelijks handelen van het onderwijsteam.
Het onderwijsteam zorgt voor effectieve leersituaties. Het team plant en structureert
zijn handelen met behulp van informatie die het over leerlingen heeft. Het team maakt
didactische keuzes waarbij het niveau en de complexiteit van het onderwijs in lijn
zijn met het onderliggende kwalificatiedossier. De leerstof omvat kennis, vaardigheden
en attitudes en wordt in een logische opbouw aangeboden. Het team realiseert bovendien
een evenwichtige verbinding tussen het leren in de beroepspraktijkvorming en het leren
op de school of instelling.
Het team creëert een pedagogisch en didactisch passend en stimulerend leerklimaat,
waardoor leerlingen actief en betrokken zijn. Met geschikte opdrachten en heldere
uitleg structureert het team het onderwijsaanbod zo dat leerlingen zich het leerstofaanbod
eigen kunnen maken. Het team heeft hoge verwachtingen van leerlingen en geeft hun
gerichte feedback op hun leerproces.
Het team stemt de instructies, begeleiding, opdrachten en onderwijstijd doelgericht
af op de onderwijsbehoeften van groepen en individuele leerlingen. De afstemming is
zowel gericht op (pedagogische) ondersteuning als op uitdaging, afhankelijk van de
onderwijsbehoeften van groepen en individuele leerlingen.
|
|
Aanvullende ambities
• Zijn er aanvullende ambities voor het pedagogisch-didactisch handelen en (hoe) worden
deze gerealiseerd?
|
|
Wettelijke vereisten
• Artikel 1.4, tweede lid, WVO 2020: Het onderwijs is afgestemd op de voortgang in de ontwikkeling van leerlingen en
zij kunnen een ononderbroken ontwikkelingsproces doorlopen.
• Artikel 7.1.2, tweede lid, WEB: Een beroepsopleiding is een onderwijstraject dat voor een student is ingericht en
dat is gericht op het behalen van een kwalificatie en een of meer keuzedelen.
• Artikel 7.2.7, eerste lid, jo. 7.4.8, eerste lid, WEB: Het bestuur zorgt voor een goede organisatie en kwaliteit van het onderwijsprogramma
en zorgt ervoor dat dit onderwijsprogramma evenwichtig is ingedeeld, zodat de studenten
de kwalificatie binnen de vastgestelde studieduur kunnen behalen.
• Artikel 7.2.7, vijfde lid, WEB: Het onderwijsprogramma omvat alle onderwijsactiviteiten gericht op het bereiken
van de onderwijs- en vormingsdoelen van de opleiding. De student neemt deel aan het
onderwijsprogramma onder verantwoordelijkheid en toezicht van het bestuur. Dit onderwijsprogramma
bestaat uitsluitend uit begeleide onderwijsuren en beroepspraktijk.
• Artikel 7.4.8, eerste lid, WEB: Het bestuur zorgt voor een goede organisatie en kwaliteit van het onderwijsprogramma
en de examinering.
• Artikel 4.1a.1, eerste lid, WEB en artikel 7.8, eerste lid, WVO 2020: De docent draagt verantwoordelijkheid voor het vakinhoudelijke, vakdidactische en
pedagogische proces in de instelling.
• Artikel 2.109a, tweede en derde lid, artikel 2.107a, WVO 2020 en artikel 8a.5a.2, derde lid, WEB: Als een doorlopende leerroute wordt aangeboden, moet die uiteindelijk leiden tot
een diploma waarbij de in de wet opgesomde onderdelen tot één onderwijsprogramma worden
geïntegreerd.
• Artikel 2.2, eerste lid, WVO 2020: Het onderwijs bevordert actief burgerschap en sociale cohesie (kennis van en respect
voor basiswaarden en de ontwikkeling van sociale en maatschappelijke competenties).
• Artikel 2.89 en 2.90 WVO 2020: De school heeft haar beleid over het pedagogisch-didactisch handelen in het schoolplan
geformuleerd.
|
|
OP4. Onderwijstijd
De leerlingen krijgen voldoende tijd om zich het aanbod eigen te maken, zowel op de
school of instelling als in de praktijk.
|
|
Basiskwaliteit
De leerroute biedt een programma aan dat voldoet aan de wettelijk verplichte onderwijstijd.
Voor de leerroute is vastgesteld welke activiteiten onder de onderwijstijd vallen,
met instemming van de medezeggenschaps- en de studentenraad. Binnen de leerroute zijn
de onderwijsactiviteiten weloverwogen gepland over het schooljaar en deze worden uitgevoerd
onder verantwoordelijkheid van een bevoegd onderwijsteam.
In de leerroute is de tijd zo verdeeld over theorie en praktijkvorming dat leerlingen
in staat zijn het verplichte onderwijsprogramma tot zich te nemen. Er is in de leerroute
beleid om ongeoorloofd verzuim en voortijdig schoolverlaten van leerlingen tegen te
gaan, zodat ook op leerlingniveau gestreefd wordt om de onderwijstijd te behalen.
|
|
Aanvullende ambities
• Zijn er aanvullende ambities voor de onderwijstijd en (hoe) worden deze gerealiseerd?
|
|
Wettelijke vereisten
• Artikel 2.107h, eerste lid, WVO 2020 en artikel 8.5a.11, eerste lid, WEB: Er is een wettelijk vastgestelde onderwijstijd voor de onderwijstijd van de doorlopende
leerroute vmbo-mbo (beroepsopleidende leerweg (BOL).
• Artikel 2.107h, tweede lid, WVO 2020 en artikel 8.5a.11, tweede lid, WEB: Het bestuur van de instelling en het bestuur van de school kunnen gezamenlijk een
onderwijsprogramma (BOL) verzorgen dat minder uren omvat, mits de opleiding aantoonbaar
van voldoende kwaliteit is en verantwoording wordt afgelegd in het bestuursverslag,
dan wel in het schoolplan/de schoolgids.
• Artikel 2.107i, eerste lid, WVO 2020 en artikel 8.5a.12, eerste lid, WEB: Er is een wettelijk vastgestelde onderwijstijd voor de doorlopende leerroute vmbo-mbo
(beroepsbegeleidende leerweg (BBL)).
• Artikel 2.107i, tweede lid, WVO 2020 en artikel 8.5a.12, tweede lid, WEB: Het bestuur van de instelling en het bestuur van de school kunnen gezamenlijk een
onderwijsprogramma (BBL) verzorgen dat minder uren omvat, mits de opleiding aantoonbaar
van voldoende kwaliteit is en verantwoording wordt afgelegd in het bestuursverslag,
dan wel in het schoolplan/de schoolgids.
|
|
OP5. Beroepspraktijkvorming
De voorbereiding, uitvoering en begeleiding van de beroepspraktijkvorming zijn doeltreffend.
|
|
Basiskwaliteit
In de leerroute zijn afspraken gemaakt met de leerling over welke leeractiviteiten
de leerling ontplooit in het kader van de beroepspraktijkvorming en hoe deze bijdragen
aan de ontwikkeling van de benodigde competenties en vaardigheden van de leerling.
Binnen de leerroute krijgt de leerling begeleiding bij de voorbereiding en bij de
keuze van een beroepspraktijkplaats en de leerroute stelt hiervoor samen met de leerling
en het leerbedrijf de vereiste stage- en praktijkovereenkomst op.
Tijdens de leerroute wordt ervoor gezorgd dat het leerbedrijf de leerling op de afgesproken
manier begeleidt. De school en de instelling zijn op de hoogte van het functioneren
van de leerling op de beroepspraktijkplaats en sturen zo nodig bij. Ook wordt beoordeeld
of de leerling de beroepspraktijkvorming met een positieve beoordeling heeft afgerond.
De school en de instelling dragen zorg voor erkende en adequate stageplekken/praktijkplaatsen.
|
|
Aanvullende ambities
• Zijn er aanvullende ambities voor de praktijkvorming en (hoe) worden deze gerealiseerd?
|
|
Wettelijke vereisten
• Artikel 7.1.2, tweede lid, jo. artikel 7.2.8, tweede lid, sub c, WEB: Een deel van de opleiding vindt plaats in de beroepspraktijk.
• Artikel 7.2.7, eerste lid, jo. artikel 7.4.8, eerste lid, WEB: Het bestuur zorgt voor een goede organisatie en kwaliteit van het onderwijsprogramma,
en zorgt ervoor dat het programma evenwichtig is ingedeeld, zodat studenten de kwalificatie
binnen de vastgestelde studieduur kunnen behalen.
• Artikel 7.2.8, tweede lid, WEB: De beroepspraktijkvorming wordt verzorgd op grondslag van een overeenkomst, gesloten
door de student, de instelling en het leerbedrijf, waarin de rechten en verplichtingen
van partijen worden geregeld, en bevat ten minste de wettelijk voorgeschreven onderwerpen.
Artikel 7.2.8, derde lid, WEB: Het bedrijf dat of de organisatie die de beroepspraktijkvorming
verzorgt, draagt zorg voor de begeleiding van de studenten binnen het bedrijf. Het
bestuur beoordeelt of de studenten de beroepspraktijkvorming met een positieve beoordeling
hebben voltooid.
• Artikel 7.2.8, vierde lid, WEB: De beroepspraktijkvorming vindt plaats bij een bedrijf of organisatie met een erkenning
op grond van artikel 1.5.3 WEB
• Artikel 7.2.9, eerste lid, WEB: Het bestuur van de instelling draagt zorg voor de beschikbaarheid van de praktijkplaats
en de totstandkoming van de in artikel 7.2.8 bedoelde overeenkomst.
• Artikel 7.4.8, tweede lid, WEB: Het bestuur dient de student te informeren over de inrichting van de beroepspraktijkvorming.
• Artikel 7.2.9, tweede lid, WEB: Het bestuur bevordert in overleg met de Samenwerkingsorganisatie Beroepsonderwijs
Bedrijfsleven (SBB) een toereikende vervangende voorziening, als er omstandigheden
zijn waardoor de beroepspraktijkvorming (bpv) niet naar behoren zal kunnen plaatsvinden.
• Artikel 8.5a.8, eerste lid, sub a, WEB: Het bestuur van de instelling is verantwoordelijk voor de beroepspraktijkvorming.
• Artikel 2.109a, tweede en derde lid, artikel 2.107a, WVO 2020 en artikel 8a.5a.2, derde lid, WEB: Als een doorlopende leerroute wordt aangeboden, moet die uiteindelijk leiden tot
een diploma waarbij de in de wet opgesomde onderdelen tot één onderwijsprogramma worden
geïntegreerd.
• Artikel 2.26, derde lid en 2.27, derde lid, Uitvoeringsbesluit WVO 2020: De school kan in het derde en vierde leerjaar van de basisberoepsgerichte, kaderberoepsgerichte
of gemengde leerweg in het vmbo én voor praktijkonderwijsleerlingen lessen besteden
aan stage.
• Artikel 2.35 Uitvoeringsbesluit WVO 2020: De school omschrijft doel, inhoud, omvang, opbouw en organisatie van de stage in
een stageplan.
• Artikel 2.36 Uitvoeringsbesluit WVO 2020: Het bestuur sluit met de leerling en de stagegever gezamenlijk een schriftelijke
stageovereenkomst waarin onder andere de begeleiding en de wijze van beoordeling aan
bod komen.
|
|
OP6. Afsluiting (van toepassing op afsluiting voortgezet onderwijs)
De afsluiting van het voortgezet onderwijs verloopt, indien van toepassing, zorgvuldig.
|
|
Basiskwaliteit
Binnen de leerroute worden alle leerlingen goed voorbereid op de afsluiting van het
onderwijs. De examinering van de leerroute is duidelijk. Hierbij wordt vermeld welke
delen de afsluiting van het voortgezet onderwijs betreffen, welke delen de afsluiting
van het beroepsonderwijs en welke delen een gecombineerde afsluiting.
Afsluiting voortgezet onderwijs
De leerroute zorgt ervoor dat alle leerlingen goed worden voorbereid op de afsluiting
van het onderwijs. De leerroute heeft een gecombineerd Programma van Toetsing en Afsluiting
(PTA) en Onderwijs- en Examenregeling (OER), die beide voldoen aan de eisen van de
wetgeving. Dit document maakt leerlingen en ouders tijdig duidelijk hoe het schoolexamen,
het centraal examen en het examen van de beroepsopleiding georganiseerd zijn, welke
regels daarbij gelden en welke maatregelen de school hanteert bij leerlingen die zich
niet aan de regels houden. Ook moet duidelijk zijn welke examens leerlingen op welke
manier kunnen herkansen, welke stof wanneer wordt geëxamineerd, hoe het examen meeweegt
en welke vrijstellingen gelden. De examinering verloopt volgens het gecombineerde
PTA/OER. Een onafhankelijke en deskundige examencommissie borgt de kwaliteit van de
toetsing en de examinering.
|
|
Aanvullende ambities
• Zijn er aanvullende ambities voor de afsluiting en (hoe) worden deze gerealiseerd?
|
|
Wettelijke vereisten
• Artikel 2.51, derde lid, WVO 2020: De directeur en de examinatoren van de school nemen onder verantwoordelijkheid van
het bestuur het (deel)eindexamen af.
• Artikel 2.51a WVO 2020: De directeur van de school wijst een personeelslid aan als secretaris van het eindexamen;
deze is ook secretaris van de deeleindexamens.
• Artikel 2.34 WVO 2020: De school werkt herkenbaar en gestructureerd aan de bestrijding van achterstanden.
• Artikel 7.4.8, tweede lid, WEB: Het bestuur legt regels met betrekking tot het examen tijdig voor aanvang van de
opleiding vast in de onderwijs- en examenregeling van de instelling en zorgt ervoor
dat deelnemers volledig en tijdig worden geïnformeerd.
• Artikel 2.107d, tweede lid, WVO 2020: De beschrijving van het onderwijsprogramma en de examinering van het voortgezet
onderwijsdeel en het mbo-deel van de doorlopende leerroute vmbo-mbo wordt niet in
afzonderlijke documenten opgenomen, maar in één document.
• Artikel 2.107f, eerste lid, sub b, WVO 2020 en 8.5a.8, eerste lid, sub b, WEB: Het bestuur van de school draagt zorgt voor het onderwijsprogramma en de examinering
van die onderdelen van de doorlopende leerroute die tot het voortgezet onderwijs behoren.
Het bestuur van de instelling zorgt voor een goede organisatie en kwaliteit van het
onderwijsprogramma en de examinering van het mbo-diploma.
• Artikel 2.60, eerste en tweede lid, WVO 2020: Het bestuur stelt een examenreglement en een PTA vast, waarin in elk geval de voorgeschreven
onderdelen moeten zijn opgenomen.
• Artikel 2.60, vijfde lid, WVO 2020: Deze beide documenten moeten voor 1 oktober worden toegezonden aan de inspectie
en worden verstrekt aan de examenkandidaten.
• Artikel 2.60d WVO 2020: Het bestuur stelt een of meerdere onafhankelijke en deskundig functionerende examencommissie(s)
in ten behoeve van de kwaliteit van de toetsing en de examinering op de school, waarbij
voldaan wordt aan de specifieke vereisten die dit artikel noemt.
• Artikel 2.60e WVO 2020: De examencommissie heeft tot doel het borgen van de kwaliteit van de toetsing en
de examinering en van het afsluitend karakter van het schoolexamen.
|
|
1 De wettelijke opdracht tot bevordering is ook herkenbaar in een aantal kerndoelen
voor de onderbouw van het voortgezet onderwijs, die eveneens op sociale en maatschappelijke
competenties betrekking hebben. Te denken valt met name aan de kerndoelen 35, 36,
38, 43, 44, 45 en 47.
2 In plaats van leerlingen kan hier ook studenten gelezen worden.
KWALITEITSGEBIED VEILIGHEID EN SCHOOLKLIMAAT (VS)
|
VS1. Veiligheid
Binnen de leerroute is sprake van een veilige omgeving voor leerlingen.
|
Basiskwaliteit
Er is een veilig leer- en werkklimaat binnen de leerroute. Een leerroute is veilig
als de psychische, sociale en fysieke veiligheid van leerlingen niet door handelingen
van anderen wordt aangetast.
Van de leerroute wordt verwacht dat er inzicht is in de fysieke en sociale veiligheid(sbeleving)
van de leerlingen, hier beleid op voert en effectief handelt bij signalen die de sociale
en/of fysieke veiligheid bedreigen, zodat de leerlingen kunnen profiteren van het
geboden onderwijs. In de eerste twee jaar wordt ten minste jaarlijks met een gestandaardiseerd
instrument gemonitord wat de beleving van de veiligheid en het welbevinden van de
leerlingen is.
Voor de leerroute is (in elk geval voor de eerste twee jaar) een veiligheidsbeleid
beschreven, dat bestaat uit een samenhangende set van maatregelen. Het beleid is gericht
op het voorkomen, afhandelen, registreren en evalueren van incidenten, en de leerroute
voert dat beleid ook uit. Binnen de leerroute worden (digitaal) pesten, agressie en
geweld in elke vorm voorkomen en wordt zo nodig snel en adequaat opgetreden. Binnen
de leerroute is voor de eerste twee jaar een persoon aangesteld die voor ouders en
leerlingen het aanspreekpunt is in geval van pesten en die het beleid tegen pesten
coördineert.
Tijdens de leerroute wordt de meldcode Huiselijk geweld en kindermishandeling gehanteerd.
Daarnaast worden de verplichtingen nagekomen rond het melden, overleggen en aangifte
doen van zedenmisdrijven.
|
Aanvullende ambities
• Zijn er aanvullende ambities voor de veiligheid en (hoe) worden deze gerealiseerd?
|
Wettelijke vereisten
• Artikel 1.3.6 WEB: De instelling dient een stelsel van kwaliteitszorg in te richten en te beoordelen
en daarbij onder andere het oordeel van de studenten te betrekken.
• Artikel 1.3.8 WEB: Het bestuur meldt en overlegt onverwijld bij een (redelijk vermoeden van een) zedenmisdrijf
en doet daar zo nodig aangifte van. Het bestuur treedt hierbij onverwijld in contact
met de vertrouwensinspecteur.
• Artikel 3.39 WVO 2020: Het bestuur meldt en overlegt onverwijld bij een (redelijk vermoeden van een) zedenmisdrijf
en doet daar zo nodig aangifte van. Het bestuur treedt hierbij onverwijld in contact
met de vertrouwensinspecteur.
• Artikel 3.41 WVO 2020: Het bestuur stelt voor het personeel een meldcode vast die aangeeft hoe met signalen
van huiselijk geweld of kindermishandeling wordt omgegaan. Daarnaast moet het bestuur
de kennis en het gebruik van de meldcode bevorderen.
• Artikel 3.40, eerste lid, sub a, WVO 2020: Het bestuur heeft beleid ten aanzien van de veiligheid van leerlingen en voert dat
ook uit.
• Artikel 3.40, eerste lid, sub b, WVO 2020: Het bestuur monitort de veiligheid van leerlingen met een instrument dat een representatief
en actueel beeld geeft.
• Artikel 3.40, eerste lid, sub c, WVO 2020: Het bestuur heeft de volgende taken belegd bij een persoon:
– coördinatie van het beleid in het kader van het tegengaan van pesten op school;
– fungeren als aanspreekpunt in het kader van pesten.
• Artikel 3.40, tweede lid, WVO 2020: Onder veiligheid, bedoeld in artikel 3.40, eerste lid, wordt de sociale, psychische
en fysieke veiligheid van leerlingen verstaan.
• Artikel 7.4.8, eerste lid, jo. artikel 7.2.7, vijfde en zesde lid, WEB: Het bestuur is verantwoordelijk voor de kwaliteit van het onderwijsprogramma. De
begeleide onderwijstijd vindt plaats onder verantwoordelijkheid en met actieve betrokkenheid
van het onderwijspersoneel.
• Artikel 8a.2.2, derde lid, sub k, WEB: De studentenraad heeft instemmingsrecht met betrekking tot voorgenomen beslissingen
van het bestuur ten aanzien van de regels op het gebied van veiligheid, gezondheid
en welzijn van studenten.
• Artikel 1.3.9, WEB: Het bestuur stelt voor het personeel een meldcode vast die aangeeft hoe met signalen
van huiselijk geweld of kindermishandeling wordt omgegaan. Daarnaast moet het bestuur
de kennis en het gebruik van de meldcode bevorderen.
• Artikel 2.2, eerste lid, WVO 2020: Het onderwijs richt zich op het bijbrengen van respect voor en kennis van de basiswaarden
van de democratische rechtsstaat. Dat omvat onder meer dat de school actie onderneemt
als er onvoldoende sprake is van een cultuur die in overeenstemming is met basiswaarden.
|
VS2. Schoolklimaat
Binnen de leerroute is er een schoolklimaat dat bijdraagt aan het ontwikkelen van
sociale en maatschappelijke competenties en aan de bevordering van de basiswaarden
van de democratische rechtsstaat.
|
Basiskwaliteit
De leerroute bereidt de leerlingen voor op het leven in de maatschappij. De leerroute
is daarbij een oefenplaats die leerlingen ondersteunt bij het ontwikkelen van sociale
en maatschappelijke competenties. Tijdens de leerroute doen leerlingen ervaring op
met de omgang met de basiswaarden van de democratische rechtsstaat.
Het personeel draagt bij aan de bevordering van sociale en maatschappelijke competenties,
en aan de bevordering van de basiswaarden van de democratische rechtsstaat.
Het personeel van de school is in zijn gedrag een voorbeeld voor de leerlingen: personeelsleden
leven de basiswaarden zichtbaar na. De leerroute signaleert en corrigeert uitingen
van leerlingen die met de basiswaarden in strijd zijn.
|
Aanvullende ambities
• Zijn er aanvullende ambities voor het schoolklimaat en (hoe) worden deze gerealiseerd?
|
Wettelijke vereisten
• Artikel 7.1.2, tweede lid, WEB: Een beroepsopleiding is een onderwijstraject dat voor een student is ingericht en
dat is gericht op het behalen van een kwalificatie en een of meer keuzedelen, waaronder
ook de generieke eisen met betrekking tot burgerschap.
• Artikel 7.2.7, vijfde en zesde lid, WEB: Het onderwijsprogramma omvat uitsluitend begeleide onderwijsuren en beroepspraktijkvorming
onder verantwoordelijkheid en toezicht van het bestuur, en met actieve betrokkenheid
van het onderwijspersoneel.
• Artikel 7.4.8, eerste lid, WEB: Het bestuur van de instelling zorgt voor een goede organisatie en kwaliteit van
het onderwijsprogramma en de examinering van het mbo-diploma.
• Artikel 2.2, eerste lid, WVO 2020: Het onderwijs bevordert actief burgerschap en sociale cohesie op doelgerichte en
samenhangende wijze, richt zich onder andere op het bijbrengen van respect voor en
kennis van de basiswaarden (zie hieronder) en het ontwikkelen van sociale en maatschappelijke
competenties.
• Artikel 2.2, tweede lid, WVO 2020: Het bestuur draagt zorg voor een schoolcultuur die in overeenstemming is met de
basiswaarden van de democratische rechtsstaat en creëert een omgeving waarin leerlingen
worden gestimuleerd actief te oefenen met de omgang met deze waarden.
|
KWALITEITSGEBIED BORGING EN AFLSUITING (BA) (van toepassing op diploma, certificaat
of verklaring middelbaar beroepsonderwijs)
|
BA1. Borging diplomering
De examencommissie borgt deugdelijke diplomering.
|
Basiskwaliteit
Het onafhankelijk en deskundig functioneren van de examencommissie is voldoende gewaarborgd
door het bestuur.
De examencommissie stelt op objectieve en deskundige wijze vast of een student voldoet
aan de voorwaarden voor het verkrijgen van een diploma of een certificaat. Zij bewaakt,
monitort en analyseert de kwaliteit van de processen die hieraan ten grondslag liggen.
Hierdoor zijn het niveau, de complexiteit en de inhoud van de door de student geleverde
prestaties, afgestemd op de kwalificatievereisten of het certificaat, geborgd.
De examencommissie borgt in alle fasen van de examinering en diplomering de deskundigheid
van de betrokken personen.
De examencommissie bewaakt op een cyclische manier haar eigen werkwijze en eigen kwaliteit
met betrekking tot de borging van de examinering en diplomering, certificering voor
de opleidingen waarvoor zij verantwoordelijk is. Zij geeft betekenis aan de uitkomsten
hiervan en acteert hierop. Hierbij betrekt zij eventueel onafhankelijke deskundigen.
In voorkomende gevallen worden verbetermaatregelen genomen en wordt toegezien op de
realisatie ervan. Hierover wordt jaarlijks verslag gedaan.
De examencommissie geeft op deugdelijke gronden mbo-verklaringen af. Tevens geeft
zij op deugdelijke gronden vrijstellingen voor examenonderdelen.
|
Aanvullende ambities
• Zijn er aanvullende ambities voor de borging van de diplomering en (hoe) worden
deze gerealiseerd?
|
Wettelijke vereisten
De twee standaarden op het gebied van diplomering en afsluiting en de bijbehorende
normering in dit waarderingskader komen overeen met de standaarden en normering in
de Regeling standaarden examenkwaliteit WEB.
|
BA2. Afsluiting
De leerroute onderbouwt dat de leerling1 voldaan heeft aan de voorwaarden voor het diploma, een certificaat of een verklaring
middelbaar beroepsonderwijs.
|
Basiskwaliteit
De leerroute heeft een gecombineerd Programma van Toetsing en Afsluiting (PTA) en
Onderwijs- en Examenregeling (OER) dat voldoet aan de eisen van de wetgeving.
Binnen de leerroute worden alle leerlingen goed voorbereid op de afsluiting van het
onderwijs. De examinering van de leerroute is duidelijk. Hierbij wordt vermeld welke
delen de afsluiting van het voortgezet onderwijs betreffen, welke de afsluiting van
het beroepsonderwijs en welke delen een gecombineerde afsluiting betreffen.
Voor de afsluiting van het mbo-deel geldt het volgende:
De opbouw en inrichting van de afsluiting voldoen aan de eigen vastgestelde kwaliteitseisen
voor een betrouwbare diplomering en certificering. Dit sluit aan op de visie op het
onderwijs van het team. De examinering is afgestemd op de kwalificatie-eisen wanneer
het gaat om diplomering. Dit is inclusief de keuzedelen en de eisen ten aanzien van
generieke examenonderdelen.
De examinering is valide en betrouwbaar en zorgt ervoor dat de student voldoet aan
de voorwaarden voor diplomering of certificering. De afnamecondities en de beoordelingen
zijn voor studenten gelijkwaardig. De opleiding betrekt de beroepspraktijk bij de
examinering. De opleiding beoordeelt de bewijzen ten behoeve van de examinering onafhankelijk
en deskundig. Deze bewijzen laten in samenhang een passende balans zien tussen vereiste
kennis, houding en vaardigheden, waarbij onderdelen van de examinering in de reële
beroepspraktijk plaatsvinden. Op basis van de bewijzen stelt de opleiding vast of
een student in voldoende mate voldoet aan de kwalificatie-eisen.
De student is volledig en tijdig geïnformeerd over de kwalificatie-eisen en de eisen
die de opleiding stelt aan de examinering en diplomering. Deze informatie is voor
alle betrokkenen transparant en eenduidig.
|
Aanvullende ambities
• Zijn er aanvullende ambities voor de afsluiting en (hoe) worden deze gerealiseerd?
|
Wettelijke vereisten
De twee standaarden op het gebied van borging en afsluiting en de bijbehorende normering
in dit waarderingskader komen overeen met de standaarden en normering in de Regeling standaarden examenkwaliteit WEB.
|
1 Waar leerling staat, kan ook student worden gelezen.
KWALITEITSGEBIED ONDERWIJSRESULTATEN (OR)
|
OR1. Resultaten en studiesucces1
De leerlingen behalen in deze leerroute leerresultaten die ten minste in overeenstemming
zijn met de gestelde norm.2
|
Basiskwaliteit
De resultaten liggen op het niveau dat op grond van de kenmerken van de leerlingenpopulatie
mag worden verwacht.
Dit betekent dat de doorstroom in de eerste twee jaren van de leerroute (vergelijkbaar
met de bovenbouw in een regulier vmbo) en, indien van toepassing, de gemiddelde eindexamenresultaten
op of boven de normering liggen die daarvoor geldt.
Daarnaast laten de onderwijsresultaten over de afgelopen drie jaar zien dat de leerroute
leerlingen voldoende in staat stelt een diploma op het gewenste niveau te behalen.
De leerroute zorgt ervoor dat leerlingen de leerroute binnen de vastgestelde studieduur
doorlopen. De resultaten laten ook zien dat er doorstroom is naar hogere opleidingsniveaus.
|
Aanvullende ambities
• Zijn er aanvullende ambities voor de onderwijsresultaten en (hoe) worden deze gerealiseerd?
|
Wettelijke vereisten
• Artikel 1.3.6, jo. artikel 1.3.5, sub b, WEB: Instellingen dienen voorts zorg te dragen voor het aanbieden van doelmatige leerwegen,
onder andere door ervoor te zorgen dat de opleiding aansluit op het voorafgaand onderwijs
en vervolgonderwijs.
• Artikel 7.4.8, eerste lid, jo. artikel 7.2.7, eerste lid, WEB: Het bestuur zorgt ervoor dat beroepsopleidingen zo zijn ingericht dat studenten
de kwalificatie en de daarbij behorende keuzedelen binnen de vastgestelde studieduur
kunnen behalen en zorgt voor een goede organisatie en kwaliteit van het onderwijsprogramma.
• Artikel 2.94 WVO 2020 en Regeling leerresultaten VO: Er is sprake van voldoende leerresultaten wanneer de gemiddelde eindexamenresultaten
en het doorstroomrendement, gemeten over een periode van drie schooljaren, op of boven
de normering zoals vastgelegd in de Regeling leerresultaten VO liggen.
|
OR2. Sociale en maatschappelijke competenties
De leerlingen behalen sociale en maatschappelijke competenties op het niveau dat ten
minste in overeenstemming is met de verwachtingen van het vervolgonderwijs en de maatschappij.
|
Basiskwaliteit
Tijdens de leerroute is er een goed beeld van de kenmerken van de leerlingenpopulatie
en zijn er ambitieuze verwachtingen over het niveau dat de leerlingen voor de sociale
en maatschappelijke competenties kunnen bereiken. De aansluiting op het vervolgonderwijs
en de maatschappij is het uitgangspunt voor de competenties voor leerlingen.
Binnen de leerroute wordt onderbouwd welke resultaten de school op dit gebied wil
bereiken. De school spant zich zichtbaar in om ervoor te zorgen dat leerlingen die
de leerroute verlaten daaraan voldoen. Daarmee laat de school zien dat zij haar doelstellingen
voor deze competenties binnen deze leerroute behaald heeft.
|
Aanvullende ambities
• Zijn er aanvullende ambities voor de sociale en maatschappelijke competenties en
(hoe) worden deze gerealiseerd?
|
Wettelijke vereisten
• Artikel 2.4 tot en met artikel 2.9 WVO 2020: De school bereidt de leerlingen voor op het vervolgonderwijs.
• Artikel 2.2, eerste lid, WVO 2020: Het onderwijs richt zich herkenbaar op het ontwikkelen van de sociale en maatschappelijke
competenties die de leerling in staat stellen deel uit te maken van en bij te dragen
aan de pluriforme, democratische Nederlandse samenleving.
|
OR3. Vervolgsucces3
De bestemming van de leerlingen na het (gediplomeerd) verlaten van de opleiding is
bekend en voldoet ten minste aan de verwachtingen van de opleiding.
|
Basiskwaliteit
De instelling betrekt de ontwikkelingen op de (regionale) arbeidsmarkt bij het beleid
en de uitvoering daarvan. Zij beschikt over gegevens over het vervolg van de loopbaan
van leerlingen die de opleiding (voortijdig of) met een diploma hebben verlaten. Daarbij
kan het gaan om de overstap naar vervolgonderwijs (mbo of hbo), een plek op de arbeidsmarkt,
dan wel een passend vervolg voor leerlingen met een specifieke onderwijsbehoefte.
Gezien de relatie tussen vervolgsucces en de onderwijskwaliteit mag in het kader van
de kwaliteitszorg verder van de instelling worden verwacht dat zij hier inzicht in
heeft en beleid op voert.
Het vervolgsucces voldoet ten minste aan de verwachtingen van de leerroute in relatie
tot de gemiddelde landelijke resultaten van vergelijkbare leerroutes en de situatie
op de regionale arbeidsmarkt.
|
Aanvullende ambities
• Zijn er aanvullende ambities voor vervolgsucces en (hoe) worden deze gerealiseerd?
|
Wettelijke vereisten
• Artikel 1.3.5, sub c, jo. artikel 6.1.3a, eerste lid, sub c, jo. artikel 7.1.2, tweede lid, WEB: Kennis van de (regionale) arbeidsmarkt is noodzakelijk om aspirant-studenten over
het arbeidsmarktperspectief van de opleiding te kunnen informeren en loopbaanoriëntatie
en -begeleiding te kunnen bieden.
• Artikel 1.3.6 WEB: Het bestuur richt een stelsel van kwaliteitszorg voor de instelling in en draagt
er in dat verband zorg voor dat zo veel mogelijk in samenwerking met andere instellingen
wordt voorzien in een regelmatige beoordeling van de kwaliteit van het onderwijs.
• Artikel 6.1.3, eerste lid, jo. artikel 1.3.5, sub b, WEB: Het bestuur zorgt voor doelmatige leerwegen en zorgt dat een beroepsopleiding alleen
wordt aangeboden als er na beëindiging van de opleiding voldoende arbeidsmarktperspectief
is voor de deelnemers. Onder arbeidsmarktperspectief wordt in ieder geval verstaan
het perspectief voor gediplomeerde schoolverlaters op het binnen een redelijke termijn
vinden van werk op het niveau van de gevolgde opleiding.
• Artikel 7.4.8, eerste lid, WEB: Het bestuur dient te zorgen voor een goede organisatie en kwaliteit van het onderwijsprogramma
en de examinering.
|
1 Voorlopig beoordelen we deze standaard niet. De komende tijd gebruiken we om expertise
op te bouwen over de resultaten van de doorlopende leerroutes vmbo-mbo en het veld
te consulteren over welke normen en beslisregels we in de toekomst zouden willen hanteren.
2 De norm voor studiesucces wordt voor vier jaar vastgesteld, zoals uitgewerkt in bijlage 1
van het onderzoekskader voor het middelbaar beroepsonderwijs. We beoordelen het studiesucces
aan de hand van deze norm op het niveau van het kwalificatiedossier.
3 Deze standaard is nieuw; we doen er van 2021 tot 2025 ervaring mee op. Tijdens deze
periode zullen we niet oordelen op deze standaard. Bij de doorontwikkeling van deze
standaard en het gebruik van de data zullen we aansluiten bij de ontwikkelingen in
de sector.
KWALITEITSGEBIED STUREN, KWALITEITSZORG EN AMBITIE (SKA)
|
SKA1. Visie, ambities en doelen
De voor de leerroute verantwoordelijke school en instelling hebben een visie op goed
onderwijs in de leerroute, hebben daarvoor ambities en doelen opgesteld en sturen
op het behalen daarvan.
|
Basiskwaliteit
De school en de instelling hebben afspraken over de organisatie en de vormgeving van
de leerroute vastgelegd in een samenwerkingsovereenkomst.
De school en de instelling laten zien dat hun visie, ambities en doelen voor de leerroute
aansluiten op die van hun bestuur en op de kenmerken van de leerlingenpopulatie. Dit
doen zij onder meer door aan te geven hoe ze rekening houden met (taal)achterstanden
en specifieke leerbehoeften om bij te dragen aan gelijke kansen voor alle leerlingen.
Resultaten van eerdere evaluaties en interne en externe dialoog zijn zichtbaar in
de doelen voor het onderwijskundig beleid.
De opleiding richt voorwaarden in om de onderwijskundige ambities en doelen te bereiken.
Daarbij is de interne verantwoordelijkheidsverdeling duidelijk.
|
Aanvullende ambities
• Zijn er aanvullende ambities in relatie tot de visie en doelen en (hoe) worden deze
gerealiseerd?
|
Wettelijke vereisten
• Artikel 1.3.6, eerste lid, WEB: Het bestuur richt een stelsel van kwaliteitszorg in en verbetert aan de hand daarvan
het onderwijs.
• Artikel 4.1a.1, vierde lid, WEB: Het bestuur maakt met de docenten afspraken over de wijze waarop de zeggenschap
van docenten wordt georganiseerd, waarbij de professionele standaard van de beroepsgroep
in acht wordt genomen.
• Artikel 2.34 WVO 2020: Het onderwijs wordt zodanig ingericht dat daarbij op structurele en herkenbare wijze
aandacht wordt besteed aan het bestrijden van achterstanden, in het bijzonder in de
beheersing van de Nederlandse taal.
• Artikel 7.4.8, eerste lid, WEB: Het bestuur zorgt voor een goede organisatie en kwaliteit van het onderwijsprogramma
en de examinering.
• Artikel 7.4.8, derde lid, jo. artikel 7.2.7, vijfde lid, WEB: Het bestuur zorgt ervoor dat opleidingen aantoonbaar voldoen aan enkele eisen, waaronder
artikel 7.2.7, vijfde lid, waaruit blijkt dat het onderwijsprogramma moet zijn gericht
op het bereiken van onderwijs- en vormingsdoelen van de beroepsopleiding.
• Artikel 2.107c, eerste lid, WVO 2020: Het bestuur van een school en het bestuur van een instelling voor beroepsonderwijs
melden gezamenlijk dat zij een doorlopende route vmbo-mbo aanbieden.
• Artikel 2.107b, tweede lid, WVO 2020: In de samenwerkingsovereenkomst is een aantal afspraken opgenomen.
• Artikel 2.87 WVO 2020: Het bestuur moet zorgen voor de kwaliteit van het onderwijs op een school. Onder
‘zorg dragen voor’ wordt in elk geval verstaan: het naleven van de wet en het uitvoeren
van het stelsel van kwaliteitszorg.
• Artikel 2.88, tweede lid, WVO 2020: Het schoolplan bevat een beschrijving van het beleid met betrekking tot de kwaliteit
van het onderwijs dat binnen de school wordt gevoerd en omvat in elk geval het onderwijskundig
beleid, het personeelsbeleid en het stelsel van kwaliteitszorg.
• Artikel 2.89 WVO 2020: De beschrijving van het onderwijskundig beleid omvat in elk geval de inhoud van
het onderwijs, de eigen opdrachten voor het onderwijs, het pedagogisch-didactisch
klimaat en de veiligheid. Daarbij betrekt de school het schoolondersteuningsprofiel.
• Artikel 2.91 WVO 2020: De school moet door haar stelsel van kwaliteitszorg zorg dragen voor de ononderbroken
ontwikkeling van leerlingen en de afstemming van het onderwijs op de voortgang in
de ontwikkeling van leerlingen. Ook moet worden vastgesteld waar verbetermaatregelen
nodig zijn.
• Artikel 7.6 WVO 2020: De verantwoordelijkheidsverdeling wordt beschreven in het managementstatuut.
|
SKA2. Uitvoering en kwaliteitscultuur
De school en de instelling realiseren binnen de leerroute de doelen voor goed onderwijs,
bevorderen randvoorwaarden en sturen, waar nodig, tussentijds bij.
|
Basiskwaliteit
De school en de instelling geven uitvoering aan de afspraken in de samenwerkingsovereenkomst
over de organisatie en de vormgeving van de leerroute.
De school en de instelling realiseren de doelen voor goed onderwijs, die voortkomen
uit hun visie en ambities, binnen de leerroute. De school en instelling zorgen daartoe
voor een professionele en veilige leer- en verbetercultuur in de leerroute. Binnen
deze kwaliteitscultuur geven de leiding en het onderwijsteam samen uitvoering aan
het stelsel van kwaliteitszorg, zodat binnen de leerroute als geheel gericht wordt
gewerkt aan het bereiken van de onderwijskundige doelen. Waar nodig sturen de school
en de instelling tussentijds bij.
De school en de instelling zorgen ervoor dat de deskundigheidsbevordering van het
onderwijsteam van de leerroute binnen de gestelde doelen gestalte krijgt. Het onderwijsteam
oefent daarbij zijn eigen verantwoordelijkheid bij het inrichten van het onderwijs
in de leerroute uit.
De school en de instelling tonen in hun sturing onderwijskundig leiderschap en zorgen
voor een doelmatige inzet van middelen om gestelde doelen in de leerroute te realiseren.
|
Aanvullende ambities
• Zijn er aanvullende ambities voor de sturing op uitvoering en kwaliteitscultuur
en (hoe) worden deze gerealiseerd?
|
Wettelijke vereisten
• Artikel 1.3.6, eerste lid, WEB: Het bestuur richt een stelsel van kwaliteitszorg in en verbetert aan de hand daarvan
het onderwijs.
• Artikel 1.3.6, eerste lid, WEB: De kwaliteit van het onderwijs wordt regelmatig beoordeeld, er worden maatregelen
en instrumenten gebruikt om te waarborgen dat het personeel zijn bekwaamheid onderhoudt.
• Artikel 1.3.6a WEB: Het bestuur zorgt voor personeelsbeleid voor zover het de duurzame borging van de
kwaliteit van het onderwijspersoneel betreft.
• Artikel 4.1.a1, eerste lid, WEB: Docenten zijn binnen het onderwijskundig beleid verantwoordelijk voor het vakinhoudelijke,
vakdidactische en pedagogische proces van de instelling.
• Artikel 4.1.a1, derde lid, WEB: Docenten beschikken over voldoende zeggenschap, waaronder de zeggenschap over de
inhoud van de lesstof en de wijze waarop de lesstof wordt aangeboden.
• Artikel 4.1a.1, vierde lid, WEB: Het bestuur maakt met de docenten afspraken over de wijze waarop de zeggenschap
van docenten wordt georganiseerd, waarbij de professionele standaard van de beroepsgroep
in acht wordt genomen.
• Artikel 7.4.8, eerste lid, WEB: Het bestuur zorgt voor een goede organisatie en kwaliteit van het onderwijsprogramma
en de examinering.
• Artikel 7.4.8, derde lid, jo. artikel 7.2.7, vijfde lid, WEB: Het bestuur zorgt ervoor dat opleidingen aantoonbaar voldoen aan enkele eisen, waaronder
artikel 7.2.7, vijfde lid, waaruit blijkt dat het onderwijsprogramma moet zijn gericht
op het bereiken van onderwijs- en vormingsdoelen van de beroepsopleiding.
• Artikel 7.13a eerste tot en met vierde lid, WEB (Werken in teams bij vak- en sectoroverstijgende programmaonderdelen in doorlopende
leerroutes vmbo-mbo): Indien in het onderwijsprogramma van een doorlopende leerroute
vmbo-mbo, als bedoeld in artikel 2.107a, of de geïntegreerde route vmbo-basisberoepsopleiding, als bedoeld in artikel 2.107l sprake is van vak- en sectoroverstijgende programmaonderdelen, als bedoeld in artikel 2.107d, tweede lid, onderdeel a, respectievelijk c, kan worden gewerkt met teams die verantwoordelijk zijn voor de kwaliteit van het
onderwijsprogramma voor die vak- en sectoroverstijgende programmaonderdelen.
• Artikel 2.107b, tweede lid, WVO 2020: In de samenwerkingsovereenkomst zijn afspraken opgenomen over de verantwoordelijkheidsverdeling
tussen school en instelling over de vormgeving en uitvoering van de doorlopende leerroute.
• Artikel 2.47 en artikel2.41, WVO 2020: Voor leerlingen met extra ondersteuning werkt de school samen met het samenwerkingsverband
passend onderwijs en partners in de zorg.
• Artikel 2.41, tweede lid, WVO 2020: Het bestuur stelt ten minste eenmaal in de vier jaar het schoolondersteuningsprofiel
vast.
• Artikel 2.87 WVO 2020: Het bestuur moet zorgen voor de kwaliteit van het onderwijs op een school. Onder
‘zorg dragen voor’ wordt in elk geval verstaan: het naleven van de wet en het uitvoeren
van het stelsel van kwaliteitszorg.
• Artikel 2.91 WVO 2020: Het schoolplan bevat een beschrijving van het personeelsbeleid. Dit personeelsbeleid
gaat in elk geval over hoe wordt voldaan aan de eisen van bevoegdheid en onderhoud
van bekwaamheid, de bijdrage van het personeel aan het onderwijskundig beleid, het
pedagogisch-didactisch handelen, de evenredige vertegenwoordiging van vrouwen in de
schoolleiding, en de wijze waarop rekening wordt gehouden met de inbreng van leerlingen
op het beleid.
• Artikel 7.8, eerste tot en met derde lid, WVO 2020: De school dient leraren een zelfstandige verantwoordelijkheid te geven bij de beoordeling
van de onderwijsprestaties van leerlingen en voldoende zeggenschap waar het gaat om
het vakinhoudelijke, vakdidactische en pedagogische proces in de school.
• Artikel 7.14 tot en met artikel 7.22 WVO 2020: Daar waar nog niet bevoegd wordt lesgegeven, moet het bestuur afspraken maken die
ertoe leiden dat de leraar de juiste bevoegdheid behaalt.
• Artikel 7.20 en artikel 7.37a WVO 2020: Het bestuur beschikt bij elk personeelslid waarvoor bekwaamheidseisen gelden over
geordende gegevens over de bekwaamheid en het onderhouden daarvan
|
SKA3. Evaluatie, verantwoording en dialoog
De school en de instelling evalueren en analyseren systematisch of zij de beoogde
doelen realiseren en verantwoorden zich daarover. Zij stellen, wanneer nodig, het
beleid bij en betrekken interne en externe belanghebbenden in een goed functionerende
dialoog.
|
Basiskwaliteit
De leerroute is door de school en de instelling gemeld bij de Dienst Uitvoering Onderwijs
(DUO).
De school en de instelling evalueren, analyseren en beoordelen als onderdeel van het
stelsel van kwaliteitszorg in hoeverre de doelen en het beleid in de leerroute worden
gerealiseerd en informeren het bestuur (of de besturen) daarover. Zij halen daarvoor
intern en extern actief informatie op om zicht te krijgen op de uitvoering, de resultaten
van het onderwijs in de leerroute voor de leerlingen en kansen en bedreigingen voor
de verdere ontwikkeling van het onderwijs.
De school en de instelling organiseren tegenspraak over de leerroute. Daarvoor gaan
zij actief een dialoog aan met in ieder geval ouders, personeel, de betreffende medezeggenschapsorganen
en, wanneer van toepassing, leerlingen, gemeenten en (regionale)werkgevers. De school
en de instelling informeren belanghebbenden minimaal jaarlijks op een toegankelijke
manier over doelen en werkwijze en over de resultaten die zij behaald hebben met de
leerroute.
De school en de instelling analyseren en beoordelen de uitkomsten van de evaluatie
en verwerken deze wanneer nodig in het (verbeter)beleid, zodat dit bijdraagt aan ontwikkeling
en verbetering van het onderwijs. Zij maken daarbij duidelijk welk effect de inbreng
van belanghebbenden heeft op het borgen en bijstellen van het beleid.
|
Aanvullende ambities
• Zijn er aanvullende ambities voor de evaluatie, verantwoording en dialoog en (hoe)
worden deze gerealiseerd?
|
Wettelijke vereisten
• Artikel 1.3.6, eerste lid, WEB: Het bestuur richt een stelsel van kwaliteitszorg in en verbetert aan de hand daarvan
het onderwijs.
• Artikel 1.3.6, eerste lid, WEB: De kwaliteit van het onderwijs wordt regelmatig beoordeeld. De beoordeling vindt
ook plaats aan de hand van het oordeel van studenten en met betrokkenheid van onafhankelijke
deskundigen en belanghebbenden.
• Artikel 1.3.6, tweede lid, WEB: Het bestuur verantwoordt zich over de beoordeling en het voorgenomen beleid in het
licht van de beoordeling.
• Artikel 1.4, tweede lid, WVO 2020: Het onderwijs wordt zodanig ingericht dat de leerlingen een ononderbroken ontwikkelingsproces
kunnen doorlopen.
• Artikel 8 WMS: De (gemeenschappelijke) medezeggenschapsraad ((G)MR) ontvangt tijdig alle inlichtingen
van het bestuur die redelijkerwijs nodig zijn om zijn taak te kunnen vervullen en
ontvangt in elk geval bepaalde in de wet beschreven informatie.
• Artikel 10 WMS: Het bestuur heeft in bepaalde gevallen voorafgaande instemming nodig van de (G)MR
voor elk besluit in dat geval, bijvoorbeeld bij verandering van de onderwijskundige
doelstellingen van de school.
• Artikel 2.107b, tweede lid, WVO 2020: In de samenwerkingsovereenkomst zijn afspraken opgenomen over de verantwoordelijkheidsverdeling
tussen school en instelling over de vormgeving en uitvoering van de doorlopende leerroute.
• Artikel 11 WMS: Het bestuur moet de (G)MR vooraf in de gelegenheid stellen om te adviseren over
besluiten bij bepaalde aangelegenheden, bijvoorbeeld bij vaststelling of wijziging
van het lesrooster in het voortgezet onderwijs.
• Artikel12 WMS: Het bestuur heeft voorafgaande instemming nodig van het personeelsdeel van de (G)MR
bij besluiten bij bepaalde aangelegenheden, bijvoorbeeld bij de vaststelling of wijziging
van de samenstelling van de formatie.
• Artikel 14 WMS: Het bestuur heeft voorafgaande instemming nodig van het ouder- en leerlingdeel van
de (G)MR bij bepaalde besluiten, bijvoorbeeld bij de vaststelling van de schoolgids.
• Artikel 2.92 WVO 2020: De school maakt in de schoolgids duidelijk wat de doelen van het onderwijs zijn
en welke resultaten met het onderwijsleerproces worden bereikt. Ook de bevindingen
ten aanzien van het stelsel van kwaliteitszorg, evenals de maatregelen die naar aanleiding
daarvan zijn getroffen, worden hierin opgenomen. Ook leerlingen worden betrokken bij
de besluitvorming.
• Artikel 3.42 WVO 2020: De besturen van de scholen voeren jaarlijks overleg met elkaar en met de gemeente
over het voorkomen van segregatie, het bevorderen van integratie en het bestrijden
van achterstanden.
|
Bijlage 6. Waarderingskader middelbaar beroepsonderwijs Caribisch Nederland
In deze bijlage is het waarderingskader voor het middelbaar beroepsonderwijs in Caribisch
Nederland opgenomen. De toelichting hierop is te vinden in paragraaf 9.6.
KWALITEITSGEBIED BESTURING, KWALITEITSZORG EN AMBITIE (BKA)
|
BKA1. Visie, ambities en doelen
Het bestuur heeft een visie op kwaliteit, heeft hiervoor ambities en doelen opgesteld
en stuurt op het behalen daarvan.
|
Basiskwaliteit
Het bestuur heeft een visie op goed onderwijs en op de besturing daarvan. De visie
is concreet en passend vertaald naar ambities, doelen en daarmee samenhangend beleid.
Deze vertaling maakt sturing mogelijk op de kwaliteit en de resultaten van het onderwijs
en de voorwaarden. Daartoe is een stelsel van kwaliteitszorg ingericht dat het bestuur
in staat stelt de basiskwaliteit van het onderwijs te waarborgen.
De doelen betreffen in elk geval het zorg dragen voor de kwaliteit van het onderwijs,
waaronder de wettelijke vereisten voor het onderwijsaanbod, het onderwijsleerproces
en de manier van afsluiten en diplomeren.
De visie, ambities en doelen omvatten uitwerkingen van eerdere evaluatieresultaten
en resultaten van interne en externe dialoog.
Het bestuur zorgt er met betrokkenheid van de opleidingen voor dat de visie, ambities,
doelen en het beleid sturend zijn voor de verbetering van het onderwijs aan studenten.
Het bestuur richt de voorwaarden in om de doelen te bereiken, waaronder de inzet en
het beheer van de (financiële) middelen voor het waarborgen van de kwaliteit van het
onderwijsproces, de diplomering, het schoolklimaat en de resultaten. Het bestuur heeft
daartoe een meerjarenbegroting waarin de relatie met het beleid en de doelen duidelijk
zijn toegelicht. Er is voor de sturing op (financiële) kwaliteit een functionerende
verantwoordelijkheidsverdeling tussen de interne toezichthouder, het bestuur en de
opleidingen afgesproken, op basis van de geldende wet- en regelgeving.
|
Aanvullende ambities
• Zijn er aanvullende ambities in relatie tot de visie en doelen en (hoe) worden deze
gerealiseerd?
|
Wettelijke vereisten
• Artikel 1.1.2, tweede lid, WEB BES: Beroepsonderwijs is gericht op de theoretische en praktische voorbereiding voor
de uitoefening van beroepen waarvoor een beroepskwalificerende opleiding is vereist
of dienstig kan zijn. Het beroepsonderwijs bevordert tevens de algemene vorming en
de persoonlijke ontplooiing van de studenten en draagt bij tot het maatschappelijk
functioneren.
• Artikel 1.3.2, eerste lid, WEB BES: Het bestuur draagt er zorg voor dat het onderwijs van voldoende kwaliteit is.
• Artikel 1.3.2, tweede lid, WEB BES: Het bestuur richt een stelsel van kwaliteitszorg voor de instelling in en draagt
er in dat verband zorg voor dat er zo veel mogelijk in samenwerking met andere instellingen
wordt voorzien in een regelmatige beoordeling van de kwaliteit van het onderwijs,
waaronder maatregelen en instrumenten om te waarborgen dat het personeel zijn bekwaamheid
onderhoudt. Het bestuur draagt er zorg voor dat de in de eerste volzin van dit lid
bedoelde beoordeling geschiedt met betrokkenheid van onafhankelijke belanghebbenden
en deskundigen, niet zijnde de deskundigen bedoeld in artikel 1.1.1. De uitkomsten van de beoordeling zijn openbaar.
• Artikel 1.3.2a WEB BES: Het bestuur zorgt voor personeelsbeleid, voor zover het de duurzame borging van
de kwaliteit van het onderwijspersoneel betreft.
• Artikel 1.4.1, zevende lid, WEB BES: Het bestuur verstrekt Onze minister op diens verzoek de nodige inlichtingen omtrent
de instelling. Het bestuur doet Onze Minister en, indien het op grond van artikel 2.1.1 bekostigde opleidingen betreft, de desbetreffende eilandsraad jaarlijks vóór 1 februari
een verslag toekomen omtrent de werkzaamheden van de instelling voor zover betrekking
hebbend op opleidingen. Het verslag bevat tevens het aantal studenten per opleiding
en het aantal uitgereikte certificaten en diploma's, bedoeld in artikel 7.4.8.
• Artikel 2.3.1, tweede lid, WEB BES: In de jaarrekening legt het bestuur verantwoording af over het financiële beheer
van de instelling voor zover het de ingevolge deze wet uit 's Rijks kas ontvangen
middelen betreft. Uit de jaarrekening dient te blijken dat sprake is van een rechtmatige
en doelmatige aanwending van de rijksbijdrage.
• Artikel 2.3.2, eerste lid, WEB BES: Het bestuur stelt jaarlijks een jaarverslag over het afgelopen jaar vast en maakt
het openbaar. Het jaarverslag bevat ten minste het verslag, bedoeld in artikel 1.3.2, derde lid, voor zover dat in het desbetreffende jaar is uitgebracht, dan wel de hoofdpunten
van laatstgenoemd verslag, alsmede de hoofdpunten van de bevindingen van de inspectie
met betrekking tot de examens en informatie over schorsing en verwijdering van studenten
in het afgelopen jaar.
• RJO BES, jo. artikel 2.3.1, WEB BES: De wijze waarop door het bestuur verslag wordt gedaan van het financieel beheer
gebeurt overeenkomstig de daarvoor in de RJO BES gestelde regels.
• Artikel 3, achtste lid, RJO BES: Het bestuur zorgt voor een continuïteitsparagraaf in het jaarverslag.
|
BKA2. Uitvoering en kwaliteitscultuur
Het bestuur realiseert samen met de opleidingen de doelen voor kwaliteit, bevordert
een kwaliteitscultuur, zorgt voor randvoorwaarden en stuurt, waar nodig, tussentijds
bij.
|
Basiskwaliteit
Het bestuur geeft als onderdeel van zijn stelsel van kwaliteitszorg met de opleidingen
effectief uitvoering aan de visie en de doelen voor onderwijskwaliteit. Aan de transparante,
integere kwaliteitscultuur is zichtbaar dat deze bijdraagt aan de gestelde doelen.
Het bestuur bevordert een op samenwerken, leren en verbeteren gerichte kwaliteitscultuur,
zodat de doelen en ambities gerealiseerd kunnen worden. Het bestuur zorgt ervoor dat
het onderwijskundig leiderschap op alle niveaus herkenbaar verankerd is in de organisatie.
Ook bevordert het bestuur dat directie en teams gezamenlijk werken aan hun professionaliteit
in relatie tot de bekwaamheidseisen en aan een verbetercultuur.
Binnen de kwaliteitscultuur geeft het bestuur uitvoering aan kwaliteitszorg, gericht
op de kwaliteit van het onderwijs en de naleving van wettelijke voorschriften. Het
bestuur bewaakt en bevordert dat de uitvoering in overeenstemming is met het beleid,
zodat de doelen worden bereikt. Het bestuur houdt zicht op de uitvoering van het beleid
en op de nagestreefde verbeteringen en stuurt daarop, zo nodig, tussentijds bij. Ook
stelt het bestuur de examencommissie in en benoemt de leden.
De beschikbare (financiële) middelen dragen bij aan de realisatie van de door het
bestuur gestelde doelen en worden doelmatig en rechtmatig aangewend. Als onderdeel
van zijn taak ziet de interne toezichthouder daarop toe. Het bestuur stuurt op effectief
financieel beheer, zodat de continuïteit van het onderwijs gewaarborgd is en bekostiging
rechtmatig verkregen wordt.
Het bestuur zorgt voor het goed functioneren van de medezeggenschap. Ook stelt het
bestuur de examencommissie in en benoemt de leden. Het bestuur komt haar verplichtingen
na omtrent de onverwijlde overleg- en aangifteplicht en zorgt ervoor dat een personeelslid
het bestuur van een redelijk vermoeden van een zedenmisdrijf onverwijld in kennis
kan stellen. Als laatste zorgt het bestuur voor een doeltreffende verwerking van interne
en externe signalen en klachten.
|
Aanvullende ambities
• Zijn er aanvullende ambities voor de sturing op uitvoering en kwaliteitscultuur
en (hoe) worden deze gerealiseerd?
|
Wettelijke vereisten
• Artikel 1.3.2, eerste lid, WEB BES: Het bestuur draagt er zorg voor dat het onderwijs van voldoende kwaliteit is.
• Artikel 1.3.2, tweede lid, WEB BES: Het bestuur richt een stelsel van kwaliteitszorg voor de instelling in en draagt
er in dat verband zorg voor dat er zo veel mogelijk in samenwerking met andere instellingen
wordt voorzien in een regelmatige beoordeling van de kwaliteit van het onderwijs,
waaronder maatregelen en instrumenten om te waarborgen dat het personeel zijn bekwaamheid
onderhoudt. Het bestuur draagt er zorg voor dat de in de eerste volzin van dit lid
bedoelde beoordeling geschiedt met betrokkenheid van onafhankelijke belanghebbenden
en deskundigen, niet zijnde de deskundigen bedoeld in artikel 1.1.1. De uitkomsten van de beoordeling zijn openbaar.
• Artikel 1.3.2a WEB BES: Het bestuur zorgt voor personeelsbeleid, voor zover het de duurzame borging van
de kwaliteit van het onderwijspersoneel betreft.
• Artikel 1.3.5 WEB BES: Het bestuur meldt en overlegt onverwijld bij een (redelijk vermoeden van een) zedenmisdrijf
en doet daar zo nodig aangifte van. Het bestuur treedt hierbij onverwijld in contact
met de vertrouwensinspecteur.
• Artikel 2.3.1, tweede lid, WEB BES: Uit de jaarrekening dient te blijken dat er sprake is van een rechtmatige aanwending
van de rijksbijdrage.
• Artikel 2.5.2 WEB BES: Het bestuur beheert de middelen van de instelling op zodanige wijze dat een behoorlijke
exploitatie en het voortbestaan van de instelling zijn verzekerd.
• Artikel 3, achtste lid, RJO BES: Het bestuur zorgt voor een continuïteitsparagraaf in het jaarverslag.
• Artikel 5.1 WEB BES: Het bestuur stelt een representatief te achten vertegenwoordiging van ouders, leerlingen
en personeel ten minste tweemaal per jaar in de gelegenheid de algemene gang van zaken
in de instelling met hem te bespreken.
• Artikel 5.1, eerste lid, WEB BES: Het bestuur stelt een representatief te achten vertegenwoordiging van ouders, studenten,
vavo-studenten en personeel ten minste tweemaal per jaar in de gelegenheid de algemene
gang van zaken in de instelling met hem te bespreken.
• Artikel 7.4.7, eerste lid WEB BES: Het bestuur van een instelling of exameninstelling stelt, al dan niet in samenwerking
met een of meer bevoegde gezagsorganen van andere instellingen, een examencommissie
in ten behoeve van de organisatie en het afnemen van de examens voor elke door de
instelling verzorgde opleiding, of voor groepen van opleidingen.
• Artikel 7.4.10a, eerste tot en met vierde lid, WEB: Het bestuur draagt zorg voor een behoorlijke klachtbehandeling conform de eisen
van de wet.
• Artikel 7.4.10a, zesde lid, WEB BES: De klachtencommissie vormt zich een oordeel over de gegrondheid van de klacht en
deelt dit oordeel, al dan niet vergezeld van aanbevelingen, schriftelijk mede aan
de klager, degene over wie is geklaagd en het bestuur.
• Artikel 7.5.1 WEB BES: Het bestuur richt een commissie van beroep voor de examens in en stelt een nadere
regeling hierover vast die een onderdeel vormt van het bestuursreglement.
• Artikel 7.5.5 WEB BES: Het bestuur stelt, al dan niet in samenwerking met een of meer bevoegde gezagsorganen
van andere instellingen, een geschillenadviescommissie in of sluit zich bij een dergelijke
commissie aan.
|
BKA3. Evaluatie, verantwoording en dialoog
Het bestuur evalueert en analyseert systematisch of het de doelen realiseert en verantwoordt
zich hierover. Het stelt wanneer dat nodig is het beleid bij en betrekt daartoe interne
en externe belanghebbenden in een goed functionerende dialoog.
|
Basiskwaliteit
Het bestuur evalueert en beoordeelt als onderdeel van zijn stelsel van kwaliteitszorg
in hoeverre de ambities, de doelen en het beleid worden gerealiseerd. Op deze manier
krijgt het bestuur zicht op de gerealiseerde (financiële) kwaliteit en de resultaten
van het onderwijs aan studenten. Bij de evaluatie en beoordeling van het beleid en
de onderwijskwaliteit betrekt het bestuur interne en onafhankelijke deskundigen en
belanghebbenden en gebruikt deze informatie bij de evaluatie en beoordeling. Op basis
van de evaluatie reageert het bestuur tijdig op kansen en bedreigingen, stelt wanneer
nodig (verbeter)beleid op en treft passende maatregelen om de kwaliteit van het onderwijs
op de opleidingen te borgen.
Het bestuur legt verantwoording af door middel van accurate, actuele en openbaar toegankelijke
informatie over de gerealiseerde kwaliteit. Het brengt minimaal jaarlijks verslag
uit aan zijn in- en externe belanghebbenden over zijn doelen en de resultaten van
de opleidingen. De verantwoording in het jaarverslag is betrouwbaar en (de inhoud
van) het jaarverslag voldoet aan de wettelijke vereisten.
Het bestuur verantwoordt zich daarbij tenminste over het onderwijsaanbod, het onderwijsleerproces,
de manier van afsluiten en diplomeren en het financieel beheer. De reflectie op de
uitkomsten van de evaluatie geeft alle lagen van de organisatie, intern toezicht en
de medezeggenschap voldoende inzicht in de effectiviteit van de besturing en uitvoering.
Het bestuur analyseert en beoordeelt de uitkomsten van de evaluatie en verantwoording.
Vervolgens verwerkt het bestuur deze wanneer nodig in bijstelling van ambities, (verbeter)doelen
en beleid of nieuwe ambities, zodat de opbrengst van de dialoog bijdraagt aan ontwikkeling
en verbetering van het onderwijs en de sturing daarop. Het bestuur organiseert ook
de dialoog hierover met interne en externe belanghebbenden, waarbij in elk geval studenten,
personeel en het regionale bedrijfsleven zijn betrokken. Het bestuur werkt bovendien
actief samen met andere partijen aan doelen die het bestuurlijk belang overstijgen
en de kernfuncties raken.
|
Aanvullende ambities
• Zijn er aanvullende ambities voor de evaluatie, verantwoording en dialoog en (hoe)
worden deze gerealiseerd?
|
Wettelijke vereisten
• Artikel 1.3.2, eerste lid, WEB BES: Het bestuur draagt er zorg voor dat het onderwijs van voldoende kwaliteit is.
• Artikel 1.3.2, tweede lid, WEB BES: Het bestuur richt een stelsel van kwaliteitszorg voor de instelling in en draagt
er in dat verband zorg voor dat er zo veel mogelijk in samenwerking met andere instellingen
wordt voorzien in een regelmatige beoordeling van de kwaliteit van het onderwijs,
waaronder maatregelen en instrumenten om te waarborgen dat het personeel zijn bekwaamheid
onderhoudt. Het bestuur draagt er zorg voor dat de in de eerste volzin van dit lid
bedoelde beoordeling geschiedt met betrokkenheid van onafhankelijke belanghebbenden
en deskundigen, niet zijnde de deskundigen bedoeld in artikel 1.1.1. De uitkomsten van de beoordeling zijn openbaar.
• Artikel 1.3.2, derde lid, WEB BES: Het bestuur maakt regelmatig, en voor zover het de examens betreft jaarlijks, een
verslag openbaar omtrent de beoordeling, de uitkomsten van die beoordeling en het
voorgenomen beleid in het licht van die uitkomsten.
• Artikel 2.3.1, vijfde lid, WEB BES: Het bestuur maakt de jaarrekening, vergezeld van de verklaring van de getrouwheid
van de jaarrekening, openbaar.
• Artikel 2.3.2, eerste lid, WEB BES: Het bestuur stelt jaarlijks een jaarverslag over het afgelopen jaar vast en maakt
het openbaar. Het jaarverslag bevat ten minste het verslag, bedoeld in artikel 1.3.2, derde lid, voor zover dat in het desbetreffende jaar is uitgebracht, dan wel de hoofdpunten
van laatstgenoemd verslag, alsmede de hoofdpunten van de bevindingen van de inspectie
met betrekking tot de examens.
• RJO BES, jo. artikel 2.3.1, WEB BES: De wijze waarop door het bestuur verslag wordt gedaan van het financieel beheer
gebeurt overeenkomstig de daarvoor in de RJO BES gestelde regels.
|
KWALITEITSGEBIEDEN EN STANDAARDEN OPLEIDINGSNIVEAU
|
OP ONDERWIJSPROCES
|
OP1
|
Aanbod
|
OP2
|
Ontwikkeling en begeleiding
|
OP3
|
Pedagogisch-didactisch handelen
|
OP5
|
Beroepspraktijkvorming
|
VS VEILIGHEID EN SCHOOLKLIMAAT
|
VS1
|
Veiligheid
|
VS2
|
Schoolklimaat
|
BA BORGING EN AFSLUITING
|
BA1
|
Borging diplomering
|
BA2
|
Afsluiting
|
OR ONDERWIJSRESULTATEN
|
OR1
|
Studiesucces
|
OR3
|
Vervolgsucces
|
SKA STUREN, KWALITEITSZORG EN AMBITIE
|
SKA1
|
Visie, ambities en doelen
|
SKA2
|
Uitvoering en kwaliteitscultuur
|
SKA3
|
Evaluatie, verantwoording en dialoog
|
KWALITEITSGEBIED ONDERWIJSPROCES (OP)
|
OP1. Aanbod
Het aangeboden onderwijsprogramma bereidt de studenten voor op de beroepspraktijk,
het vervolgonderwijs en de samenleving.
|
Basiskwaliteit
De opleiding bereidt studenten voor op de beroepspraktijk, het vervolgonderwijs en
de democratische samenleving. Het biedt een breed en op het kwalificatiedossier gebaseerd
programma aan, waarin ook de beroepspraktijkvorming, en eventuele wettelijke beroepsvereisten
zijn opgenomen en de opleidings- en vormingsdoelen die de opleiding zelf formuleert.
Het programma is daarnaast gericht op het verwerven van generieke competenties, waaronder
die voor loopbaan en burgerschap. Het programma kent samenhang met de toetsing en
examinering op basis waarvan de opleiding kwalificeert en diplomeert. Onder het programma
verstaan we alle lesinhouden, ook die digitaal zijn of online aangeboden worden.
Het onderwijsprogramma is afgestemd op de studentenpopulatie en sluit aan bij het
niveau van het kwalificatiedossier en de onderwijsbehoeften van de studenten. Bovendien
heeft de opleiding de leerinhouden in samenhang over de leerjaren verdeeld. De studenten
worden tijdig geïnformeerd over de opbouw en de doelen van de opleiding.
|
Aanvullende ambities
• Zijn er aanvullende ambities voor het aanbod en (hoe) worden deze gerealiseerd?
|
Wettelijke vereisten
• Artikel 1.3.2 eerste lid, WEB BES: Het bestuur zorgt voor onderwijs van voldoende kwaliteit.
• Artikel 1.4.1, jo. artikel 7.1.2, tweede lid, jo. artikel 7.2.5, sub b, WEB BES: Een beroepsopleiding is gebaseerd op een kwalificatie en bevat ook eventuele wettelijke
beroepsvereisten.
• Artikel 7.1.2, tweede lid, WEB BES: Een beroepsopleiding is een onderwijstraject dat voor een student is ingericht overeenkomstig
de eisen van hoofdstuk 7, titel 2, en dat is gericht op het behalen van een kwalificatie in het beroepsonderwijs.
• Artikel 7.2.6, eerste lid, WEB BES: Beroepsopleidingen zijn zodanig ingericht dat studenten de kwalificatie binnen de
vastgestelde studieduur kunnen bereiken.
• Artikel 7.2.6, derde lid, WEB BES: Het onderwijsprogramma dient voldoende onderwijsuren te bevatten.
• Artikel 7.2.6, vierde lid, WEB BES: Het onderwijsprogramma omvat alle onderwijsactiviteiten, gericht op het bereiken
van de onderwijs- en vormingsdoelen van de opleiding.
• Artikel 7.2.7, eerste lid, WEB BES: Van elke opleiding maakt onderricht in de praktijk van het beroep deel uit.
• Artikel 7.4.9, eerste lid, WEB BES: Het bestuur informeert de studenten uiterlijk op 1 mei voorafgaand aan het studiejaar
middels het vaststellen van een Onderwijs- en Examenregeling (OER).
|
OP2. Ontwikkeling en begeleiding
De opleiding zorgt voor een passende intake en plaatsing. De opleiding houdt de ontwikkeling
en voortgang van de studenten in de gaten en biedt waar nodig passende begeleiding
en extra ondersteuning.
|
Basiskwaliteit
Studenten worden voorafgaand aan de aanmelding zo voorgelicht dat zij in staat zijn
een passende opleiding te kiezen. Het bestuur stelt verdere regels vast voor de intake.
Wanneer zij zich tijdig hebben aangemeld, hebben studenten recht op een studiekeuzeadvies.
De opleiding stemt daartoe, wanneer van toepassing, af met voorafgaand onderwijs.
Gedurende de studieloopbaan vindt er gestructureerde en zorgvuldige voortgangsbegeleiding
plaats. Die stelt de student in staat de opleiding op het vereiste niveau en binnen
de gestelde tijd te behalen. Daarbij staat de behoefte van de student in combinatie
met de vereiste competentieontwikkeling centraal. De opleiding toont daarbij oog te
hebben voor de bevordering van gelijke kansen.
Er is een ondersteuningsaanbod voor studenten met extra ondersteuningsbehoeften en
de opleiding informeert studenten (en ouders) volledig en tijdig over de mogelijkheden
voor extra ondersteuning.
|
Aanvullende ambities
• Zijn er aanvullende ambities voor zicht op ontwikkeling en begeleiding en (hoe)
worden deze gerealiseerd?
|
Wettelijke vereisten
• Artikel 1.3.2, eerste lid, jo. artikel 1.3.1, sub b, WEB BES: Het bestuur zorgt voor onderwijs van voldoende kwaliteit en voor het aanbieden van
doelmatige leerwegen.
• Artikel 1.3.2, eerste lid, jo. artikel 7.2.6, eerste lid, WEB BES: Het bestuur heeft een zorgplicht voor onderwijs van goede kwaliteit en dient beroepsopleidingen
zodanig in te richten dat studenten de kwalificatie binnen de vastgestelde studieduur
kunnen bereiken.
• Artikel 1.3.2, eerste lid, WEB BES: Het bestuur zorgt voor onderwijs van voldoende kwaliteit.
• Artikel 3.1 WEB BES: Het bestuur stelt in overleg een handelingsplan op voor studenten met specifieke
onderwijsbehoeften. Dit plan wordt jaarlijks geëvalueerd.
• Artikel 3.4, derde lid, WEB BES: Studenten met specifieke onderwijsbehoeften waarin de instelling redelijkerwijs
niet kan voorzien en studenten die worden begeleid binnen een expertisecentrum onderwijszorg
blijven ingeschreven bij de instelling. Het bestuur blijft verantwoordelijk voor die
studenten voor in ieder geval het bieden van adequaat onderwijs.
• Artikel 7.1.5 WEB: Het bestuur rapporteert over de vorderingen van de studenten aan hun ouders, voogden
of verzorgers, dan wel aan de studenten zelf indien zij meerderjarig en handelingsbekwaam
zijn.
• Artikel 7.1.2, tweede lid, WEB BES: Een beroepsopleiding is een onderwijstraject dat voor een student is ingericht en
dat is gericht op het behalen van een kwalificatie.
• Artikel 7.1.4. WEB BES: Het bestuur rapporteert over de vorderingen van de studenten aan hun ouders, voogden
of verzorgers, dan wel aan de studenten zelf indien zij meerderjarig en handelingsbekwaam
zijn.
• Artikel 7.4.9, eerste lid, sub h, WEB BES, jo. artikel 3.3, WEB BES, jo. artikel 1.3.1, sub a, WEB BES: Het bestuur geeft in de Onderwijs- en Examenregeling (OER) aan op welke wijze hij
zijn aandeel vormgeeft in het eilandelijk zorgplan.
• Artikel 7.4.11 WEB BES: Het bestuur maakt een studiegids openbaar zodat studenten zich een goed beeld kunnen
vormen van het onderwijs.
• Artikel 8.1.5a WEB: Het bestuur beoordeelt voorafgaand aan de inschrijving van een student of deze extra
ondersteuning behoeft in verband met handicap of chronische ziekte en onderzoekt daartoe
zijn mogelijkheden, behoeften en omstandigheden. Is dat het geval, dan vindt de inschrijving
slechts plaats nadat schriftelijke afspraken zijn gemaakt over deze ondersteuning.
De afspraken worden ten minste één keer per studiejaar met de student geëvalueerd
op hun doeltreffendheid. Indien de noodzaak van extra ondersteuning in verband met
handicap of chronische ziekte na de inschrijving ontstaat, moeten ook schriftelijke
afspraken worden gemaakt, die jaarlijks moeten worden geëvalueerd.
|
OP3. Pedagogisch-didactisch handelen
Het pedagogisch-didactisch handelen van het onderwijsteam stelt studenten in staat
om te leren en zich te ontwikkelen.
|
Basiskwaliteit
Uit het pedagogisch en didactisch handelen van het team blijkt dat er sprake is van
een gedeelde visie, dan wel uitgangspunten.
Het onderwijsteam zorgt voor effectieve leersituaties. Het team stemt de instructies,
begeleiding, opdrachten en onderwijstijd doelgericht af op de onderwijsbehoeften van
groepen en individuele studenten. De afstemming is zowel gericht op (pedagogische)
ondersteuning als op uitdaging, afhankelijk van de onderwijsbehoeften van groepen
en individuele studenten.
Het team plant en structureert zijn handelen met behulp van informatie die het over
studenten heeft. Het maakt didactische keuzes waarbij het niveau en de complexiteit
van het onderwijs in lijn is met het onderliggende kwalificatiedossier. Het team realiseert
bovendien een evenwichtige verbinding tussen leren in de beroepspraktijkvorming en
het leren binnen de instelling. Het team creëert een pedagogisch en didactisch passend
en stimulerend leerklimaat, waardoor studenten actief en betrokken zijn. Met geschikte
opdrachten en heldere uitleg structureert het team het onderwijsaanbod zo, dat studenten
zich het leerstofaanbod eigen kunnen maken. Het team heeft positieve verwachtingen
van studenten en geeft hun gerichte feedback op hun leerproces.
|
Aanvullende ambities
• Zijn er aanvullende ambities voor het pedagogisch-didactisch handelen en (hoe) worden
deze gerealiseerd?
|
Wettelijke vereisten
• Artikel 7.1.2, tweede lid, WEB BES: Een beroepsopleiding is een onderwijstraject dat voor een student is ingericht en
dat is gericht op het behalen van een kwalificatie.
• Artikel 7.2.6, eerste lid, jo. artikel 1.3.2, eerste lid, WEB BES: Het bestuur dient te zorgen voor onderwijs van voldoende kwaliteit en dient het
onderwijsprogramma evenwichtig in te delen, zodat studenten de kwalificatie binnen
de vastgestelde studieduur kunnen bereiken.
• Artikel 7.2.6, vierde lid, jo. artikel 7.1.2, tweede lid, WEB BES: Een beroepsopleiding is gericht op het behalen van een kwalificatie van een beroepsopleiding.
Het onderwijsprogramma van een beroepsopleiding omvat alle onderwijsactiviteiten gericht
op het bereiken van de onderwijs- en vormingsdoelen van de opleiding en wordt uitgevoerd
onder verantwoordelijkheid van het bestuur.
|
OP5. Beroepspraktijkvorming
De voorbereiding, uitvoering en begeleiding van de beroepspraktijkvorming zijn doeltreffend.
|
Basiskwaliteit
De opleiding maakt afspraken met de student over welke leeractiviteiten de student
ontplooit in het kader van de beroepspraktijkvorming en hoe deze bijdragen aan de
ontwikkeling van de benodigde competenties en vaardigheden van de student.
De opleiding begeleidt de student bij de voorbereiding en bij de keuze van een beroepspraktijkplaats
en stelt hiervoor samen met de student en het leerbedrijf de vereiste praktijkovereenkomst
op. De inhoud, de omvang, de periode en de organisatie van de beroepspraktijkvorming
worden beschreven in de praktijkovereenkomst.
De opleiding zorgt dat het leerbedrijf de student op de afgesproken manier begeleidt.
De opleiding is op de hoogte van het functioneren en de vorderingen van de student
op de beroepspraktijkplaats en stuurt zo nodig bij.
Ook beoordeelt de opleiding of de student de beroepspraktijkvorming met een positieve
beoordeling heeft afgerond.
De instelling draagt zorg voor erkende en adequate stageplekken of praktijkplaatsen.
Op de werkplek is sprake van passende en gestructureerde leeractiviteiten. Voor 1 mei
informeert de instelling de student in de onderwijs- en examenovereenkomst over de
inhoud en de inrichting van de beroepspraktijkvorming.
De opleiding initieert en onderhoudt contacten met het (regionale) bedrijfsleven met
als doel de beroepspraktijk in de opleiding te verankeren. De instelling werkt samen
met de Raad Onderwijs Arbeidsmarkt Caribisch Nederland om ervoor te zorgen dat de
praktijkplaatsen adequaat zijn.
|
Aanvullende ambities
• Zijn er aanvullende ambities voor de praktijkvorming/ en (hoe) worden deze gerealiseerd?
|
Wettelijke vereisten
• Artikel 1.3.2, eerste lid, WEB BES: Het bestuur zorgt voor onderwijs van voldoende kwaliteit.
• Artikel 7.2.6, eerste lid, WEB BES: Het bestuur draagt er zorg voor dat beroepsopleidingen zodanig zijn ingericht dat
studenten de kwalificatie binnen de vastgestelde studieduur kunnen bereiken.
• Artikel 7.2.7, tweede lid, WEB BES: De beroepspraktijkvorming wordt verzorgd op grondslag van een overeenkomst, gesloten
door de student, de instelling en het leerbedrijf, waarin de rechten en verplichtingen
van partijen worden geregeld, en bevat ten minste de bij wet bepaalde bepalingen.
• Artikel 7.2.7, tweede lid, sub c, jo. artikel 7.1.2, tweede lid, WEB BES: Een deel van de kwalificatie wordt in het kader van de beroepspraktijkvorming behaald.
Dit wordt in de praktijkovereenkomst vastgelegd.
• Artikel 7.2.7, derde lid, WEB BES: Het bedrijf dat, of de organisatie die de beroepspraktijkvorming verzorgt, draagt
zorg voor de begeleiding van de studenten binnen het bedrijf. Het bestuur beoordeelt
of de student de beroepspraktijkvorming met een positieve beoordeling heeft voltooid.
• Artikel 7.2.8, eerste en tweede lid, WEB BES: Het bestuur van de instelling draagt zorg voor de beschikbaarheid van de praktijkplaats
en de totstandkoming van de in artikel 7.2.7 bedoelde overeenkomst.
• Artikel 7.2.8, tweede lid, WEB BES: Het bestuur bevordert in overleg met de Raad Onderwijs Arbeidsmarkt (ROA) een toereikende
vervangende voorziening, als er omstandigheden zijn waardoor de beroepspraktijkvorming
(bpv) niet naar behoren zal kunnen plaatsvinden.
• Artikel 7.4.9, eerste lid, sub c, WEB BES: Studenten worden door middel van een Onderwijs- en Examenregeling (OER) voor 1 mei
geïnformeerd over de inhoud en inrichting van de beroepspraktijkvorming.
|
KWALITEITSGEBIED VEILIGHEID & SCHOOLKLIMAAT (VS)
|
VS1. Veiligheid
De opleiding zorgt voor een veilige omgeving voor studenten.
|
Basiskwaliteit
De opleiding zorgt voor een veilig leer- en werkklimaat. Er is aandacht voor burgerschapsvorming
en vitaal burgerschap in het onderwijsproces. De opleiding biedt veiligheid bij incidenten
en zorgt voor fysieke veiligheid. Van de opleiding wordt verwacht dat zij inzicht
heeft in de fysieke en sociale veiligheid(sbeleving) van de studenten, hier beleid
op voert en effectief handelt bij signalen die de sociale en/of fysieke veiligheid
bedreigen, zodat de studenten kunnen profiteren van het geboden onderwijs.
De opleiding komt de verplichtingen na rond het melden, overleggen en aangifte doen
van zedenmisdrijven.
|
Aanvullende ambities
• Zijn er aanvullende ambities voor de veiligheid en (hoe) worden deze gerealiseerd?
|
Wettelijke vereisten
• Artikel 1.3.2, eerste lid, WEB BES: Het bestuur zorgt voor onderwijs van voldoende kwaliteit.
• Artikel 1.3.2, eerste lid, jo. artikel 7.2.6, vierde lid, WEB BES: Het bestuur is verantwoordelijk voor de kwaliteit van het onderwijs. De instellingstijd
vindt plaats onder verantwoordelijkheid van het bestuur.
• Artikel 1.3.5 WEB BES: Het bestuur meldt en overlegt onverwijld bij een (redelijk vermoeden van een) zedenmisdrijf
en doet daar zo nodig aangifte van. Het bestuur treedt hierbij onverwijld in contact
met de vertrouwensinspecteur.
• Artikel 1.3.2, tweede en derde lid, WEB BES: De instelling dient een stelsel van kwaliteitszorg in te richten en te beoordelen.
• Artikel 5.1, eerste lid, WEB BES: Het bestuur stelt een representatief te achten vertegenwoordiging van ouders, leerlingen
en personeel ten minste tweemaal per jaar in de gelegenheid de algemene gang van zaken
in de instelling met hem te bespreken.
• Artikel 7.1.2, tweede lid, WEB BES: Een beroepsopleiding is een onderwijstraject dat voor een student is ingericht en
dat is gericht op het behalen van een kwalificatie, waaronder ook de competenties
met betrekking tot burgerschap.
|
VS2. Schoolklimaat
Het schoolklimaat draagt bij aan de bevordering van sociale en maatschappelijke competenties,
en aan de bevordering van de basiswaarden van de democratische rechtsstaat.
|
Basiskwaliteit
Het personeel draagt bij aan de bevordering van sociale en maatschappelijke competenties,
en aan de bevordering van de basiswaarden van de democratische rechtsstaat.
Het personeel van de opleiding is in zijn gedrag een voorbeeld voor de studenten:
personeelsleden leven de basiswaarden zichtbaar na. Ook signaleert en corrigeert het
personeel van de opleiding uitingen van studenten die met de basiswaarden in strijd
zijn.
|
Aanvullende ambities
• Zijn er aanvullende ambities voor het schoolklimaat en (hoe) worden deze gerealiseerd?
|
Wettelijke vereisten
• Artikel 1.3.2, eerste lid, WEB BES: Het bestuur zorgt voor onderwijs van voldoende kwaliteit.
• Artikel 7.1.2, tweede lid, WEB: Een beroepsopleiding is een onderwijstraject dat voor een student is ingericht en
dat is gericht op het behalen van een kwalificatie, waaronder ook de competenties
met betrekking tot burgerschap
• Artikel 7.2.6, vierde lid, WEB BES: Het onderwijsprogramma van een beroepsopleiding omvat alle onderwijsactiviteiten,
gericht op het bereiken van de onderwijs- en vormingsdoelen van de opleiding en wordt
uitgevoerd onder verantwoordelijkheid van het bestuur.
|
KWALITEITSGEBIED BORGING EN AFSLUTING (BA)
|
BA1. Borging diplomering
De examencommissie borgt deugdelijke diplomering.
|
Basiskwaliteit
De examencommissie stelt op objectieve en deskundige wijze vast of een student voldoet
aan de voorwaarden voor het verkrijgen van een diploma of een certificaat. Zij bewaakt,
monitort en analyseert de kwaliteit van de processen die hieraan ten grondslag liggen.
Hierdoor zijn het niveau, de complexiteit en de inhoud van de door de student geleverde
prestaties, afgestemd op de kwalificatievereisten of het certificaat, geborgd.
De examencommissie borgt in alle fasen van de examinering en diplomering de deskundigheid
van de betrokken personen.
De examencommissie bewaakt op een cyclische manier haar eigen werkwijze en eigen kwaliteit
met betrekking tot de borging van de examinering en diplomering en certificering voor
de opleidingen waarvoor zij verantwoordelijk is. Zij geeft betekenis aan de uitkomsten
hiervan en acteert hierop. Hierbij betrekt zij eventueel onafhankelijke deskundigen.
In voorkomende gevallen worden verbetermaatregelen genomen en wordt toegezien op de
realisatie ervan. Hierover wordt jaarlijks verslag gedaan.
De examencommissie geeft op deugdelijke gronden mbo-verklaringen af. Tevens geeft
zij op deugdelijke gronden vrijstellingen voor examenonderdelen.
|
Aanvullende ambities
• Zijn er aanvullende ambities voor de borging van de diplomering en (hoe) worden
deze gerealiseerd?
|
Wettelijke vereisten
De twee standaarden op het gebied van diplomering en afsluiting en de bijbehorende
normering in dit waarderingskader komen overeen met de standaard en de normering in
de Regeling standaarden examenkwaliteit WEB.
|
BA2. Afsluiting
De opleiding1 onderbouwt dat de student voldaan heeft aan de voorwaarden voor het diploma, een
certificaat of een mbo-verklaring.
|
Basiskwaliteit
De opbouw en inrichting van de afsluiting voldoen aan de eigen vastgestelde kwaliteitseisen
voor een betrouwbare diplomering en certificering. Dit sluit aan op de visie op het
onderwijs van het team. De examinering is afgestemd op de kwalificatievereisten wanneer
het gaat om diplomering. Dit is inclusief de eisen ten aanzien van generieke examenonderdelen.
De examinering is valide en betrouwbaar en zorgt ervoor dat de student voldoet aan
de voorwaarden tot diplomering en certificering. De opleiding betrekt de beroepspraktijk
bij de examinering. De opleiding beoordeelt de bewijzen ten behoeve van de examinering
onafhankelijk en deskundig. Deze bewijzen laten in samenhang een passende balans zien
tussen vereiste kennis, houding en vaardigheden, waarbij onderdelen van de examinering
in de reële beroepspraktijk plaatsvinden. Op basis van de bewijzen stelt de opleiding
vast of een de kwalificatie-eisen student in voldoende mate beheerst.
De student is volledig en tijdig geïnformeerd over kwalificatie-eisen en eisen die
de opleiding stelt aan de examinering en diplomering. Deze informatie is voor alle
betrokkenen transparant en eenduidig.
|
Aanvullende ambities
• Zijn er aanvullende ambities voor de borging van de diplomering en (hoe) worden
deze gerealiseerd?
|
Wettelijke vereisten
De twee standaarden op het gebied van diplomering en afsluiting en de bijbehorende
normering in dit waarderingskader komen overeen met de standaard en de normering in
de Regeling standaarden examenkwaliteit WEB.
|
1 Waar we opleiding schrijven, kan ook team worden gelezen.
KWALITEITSGEBIED ONDERWIJSRESULTATEN (OR)
|
OR1. Studiesucces
De instelling behaalt met haar studenten resultaten die ten minste in overeenstemming
zijn met de verwachtingen van de opleiding.
|
Beschrijving
De onderwijsresultaten laten zien dat de opleiding studenten voldoende in staat stelt
een diploma op het gewenste niveau te behalen. De opleiding zorgt ervoor dat studenten
een succesvolle start maken en de studie binnen de vastgestelde studieduur doorlopen.
De resultaten laten tevens zien dat er relevante doorstroom is naar hogere opleidingsniveaus.
|
Eisen die samenhangen met (aanvullende) ambities
• Artikel 1.3.1, sub b, WEB BES: Instellingen dienen zorg te dragen voor doelmatige leerwegen.
• Artikel 1.3.2, eerste lid, jo. artikel 7.2.6, eerste lid, WEB BES: Het bestuur zorgt voor onderwijs van voldoende kwaliteit en zorgt ervoor dat beroepsopleidingen
zodanig zijn ingericht dat studenten de kwalificatie en de daarbij behorende keuzedelen
binnen de vastgestelde studieduur kunnen behalen.
• Artikel 1.3.2, tweede en derde lid, WEB BES: De instelling dient een stelsel van kwaliteitszorg in te richten en de kwaliteit
van het onderwijs te beoordelen.
|
OR3. Vervolgsucces
1
De bestemming van de studenten na het (gediplomeerd) verlaten van de opleiding is
bekend en voldoet ten minste aan de verwachtingen van de opleiding.
|
Basiskwaliteit
De opleiding betrekt de ontwikkelingen op de (regionale) arbeidsmarkt bij het beleid
en de uitvoering daarvan. Zij beschikt over gegevens over het vervolg van de loopbaan
van studenten die de opleiding (voortijdig of) met een diploma hebben verlaten. Daarbij
kan het gaan om de overstap naar vervolgonderwijs (mbo of hbo), een plek op de arbeidsmarkt
dan wel een passend vervolg voor studenten met een specifieke onderwijsbehoefte.
Gezien de relatie tussen vervolgsucces en de onderwijskwaliteit mag in het kader van
de kwaliteitszorg verder van de opleiding worden verwacht dat zij hier inzicht in
heeft en beleid op voert.
Het vervolgsucces voldoet ten minste aan de verwachtingen van de opleiding in relatie
tot de gemiddelde landelijke resultaten van vergelijkbare opleidingen en de situatie
op de regionale arbeidsmarkt.
|
Aanvullende ambities
• Zijn er aanvullende ambities voor het vervolgsucces en (hoe) worden deze gerealiseerd?
|
Wettelijke vereisten
• Artikel 1.3.1, sub c, WEB BES, jo. artikel 7.1.2, tweede lid, WEB: Kennis van de (regionale) arbeidsmarkt is noodzakelijk om aspirant-studenten over
het arbeidsmarktperspectief van de opleiding te kunnen informeren en loopbaanoriëntatie
en -begeleiding te kunnen bieden.
• Artikel 1.3.2, eerste lid, WEB BES: Het bestuur zorgt voor onderwijs van voldoende kwaliteit.
• Artikel 1.3.2, eerste lid, artikel 2.1.1, tweede lid, sub d, artikel 1.3.1, sub b, WEB BES: Het bestuur zorgt voor doelmatige leerwegen en zorgt ervoor dat een beroepsopleiding
alleen wordt aangeboden als er na beëindiging van de opleiding voldoende arbeidsmarktperspectief
is voor de studenten.
• Artikel 1.3.2, tweede en derde lid, WEB BES: Het bestuur richt een stelsel van kwaliteitszorg voor de instelling in en draagt
er in dat verband zorg voor dat zo veel mogelijk in samenwerking met andere instellingen
wordt voorzien in een regelmatige beoordeling van de kwaliteit van het onderwijs.
|
1 Deze standaard is nieuw, we doen er in 2021 tot 2025 ervaring mee op. Tijdens deze
periode zullen we niet oordelen op deze standaard. Bij de doorontwikkeling van deze
standaard en het gebruik van data zullen we aansluiten bij de ontwikkelingen in de
sector.
KWALITEITSGEBIED STUREN, KWALITEITSZORG EN AMBITIE (SKA)
|
SKA1. Visie, ambities en doelen
De opleiding heeft een gedragen visie op goed onderwijs, heeft daarvoor ambities en
doelen en stuurt op het behalen daarvan.
|
Basiskwaliteit
De opleiding heeft, als onderdeel van het stelsel van kwaliteitszorg, een gedragen
visie, ambities en doelen gericht op goed onderwijs. De opleiding stuurt systematisch
op de doelen om de beoogde resultaten te behalen.
De opleiding sluit haar visie, ambities en doelen aan op die van het bestuur, op de
resultaten van eerdere evaluaties en op bevindingen uit de interne en externe dialoog.
De opleiding richt voorwaarden in om de onderwijskundige ambities en doelen te bereiken.
Daarbij is de interne verantwoordelijkheidsverdeling duidelijk.
|
Aanvullende ambities
• Zijn er aanvullende ambities in relatie tot de visie en doelen en (hoe) worden deze
gerealiseerd?
|
Wettelijke vereisten
• Artikel 1.3.2, eerste lid, WEB BES: Het bestuur draagt er zorg voor dat het onderwijs van voldoende kwaliteit is.
• Artikel 1.3.2, tweede lid, WEB BES: Het bestuur richt een stelsel van kwaliteitszorg voor de instelling in en draagt
er in dat verband zorg voor dat er zo veel mogelijk in samenwerking met andere instellingen
wordt voorzien in een regelmatige beoordeling van de kwaliteit van het onderwijs,
waaronder maatregelen en instrumenten om te waarborgen dat het personeel zijn bekwaamheid
onderhoudt. Het bestuur draagt er zorg voor dat de in de eerste volzin van dit lid
bedoelde beoordeling geschiedt met betrokkenheid van onafhankelijke belanghebbenden
en deskundigen, niet zijnde de deskundigen bedoeld in artikel 1.1.1. De uitkomsten van de beoordeling zijn openbaar.
• Artikel 1.3.2a WEB BES: Het bestuur zorgt voor personeelsbeleid, voor zover het de duurzame borging van
de kwaliteit van het onderwijspersoneel betreft.
• Artikel 2.1.2, tweede lid, WEB BES: Beroepsonderwijs is gericht op de theoretische en praktische voorbereiding voor
de uitoefening van beroepen waarvoor een beroepskwalificerende opleiding is vereist
of dienstig kan zijn. Het beroepsonderwijs bevordert tevens de algemene vorming en
de persoonlijke ontplooiing van de studenten en draagt bij tot het maatschappelijk
functioneren.
• Artikel 4.2.3, derde lid, WEB BES: De in het eerste lid bedoelde bekwaamheidseisen zijn gericht op het handelen in
het onderwijsleerproces, het algemeen professioneel handelen en het werken binnen
een onderwijsorganisatie. Zij omvatten in elk geval eisen ten aanzien van: a. pedagogisch-didactische
kennis, inzicht en vaardigheden, en b. vakbekwaamheid.
• Artikel 5.1, eerste lid, WEB BES: Het bestuur stelt een representatief te achten vertegenwoordiging van ouders, leerlingen
en personeel ten minste tweemaal per jaar in de gelegenheid de algemene gang van zaken
in de instelling met hem te bespreken.
• Artikel 5.1, tweede lid, WEB BES: Het bestuur en de vertegenwoordigers van ouders, leerlingen en personeel komen bijeen
indien daarom onder opgave van redenen door het bestuur, de vertegenwoordigers van
ouders of de vertegenwoordigers van personeel wordt verzocht. De besprekingen kunnen
namens het bestuur worden gevoerd.
• Artikel 5.1, derde lid, WEB BES: Indien een beroepsopleiding wordt verzorgd aan een scholengemeenschap als bedoeld
in artikel 123 van de Wet voortgezet onderwijs BES, is artikel 57 van die wet van toepassing.
• Artikel 7.2.6, vierde lid, WEB BES: Het in instellingstijd verzorgde onderwijsprogramma, bedoeld in het derde lid, omvat
alle onderwijsactiviteiten, gericht op het bereiken van de onderwijs- en vormingsdoelen
van de opleiding waaraan door de student wordt deelgenomen onder verantwoordelijkheid
en toezicht van het bestuur.
|
SKA2. Uitvoering en kwaliteitscultuur
De opleiding realiseert de doelen voor goed onderwijs, bevordert een kwaliteitscultuur,
zorgt voor randvoorwaarden en stuurt, waar nodig, tussentijds bij.
|
Basiskwaliteit
De opleiding geeft als onderdeel van het stelsel van kwaliteitszorg effectief uitvoering
aan de onderwijskundige ambities en doelen en schept de daarvoor benodigde voorwaarden.
De opleiding zorgt op basis van de interne verantwoordelijkheidsverdeling voor een
op samenwerken, leren en verbeteren gerichte kwaliteitscultuur, waarin doelen en ambities
gerealiseerd kunnen worden. Daarbij is onderwijskundig leiderschap herkenbaar.
Docenten(teams) oefenen daarbij de eigen verantwoordelijkheid bij het inrichten van
hun onderwijs uit.
Binnen deze kwaliteitscultuur geeft de opleiding uitvoering aan het stelsel van kwaliteitszorg,
zodat gericht wordt gewerkt aan de kwaliteit van het onderwijs en de naleving van
wettelijke voorschriften. De opleiding stuurt, waar nodig, tussentijds bij.
De opleiding zorgt ervoor dat de deskundigheidsbevordering van het personeel binnen
de gestelde doelen gestalte krijgt.
|
Aanvullende ambities
• Zijn er aanvullende ambities voor de sturing op uitvoering en kwaliteitscultuur
en (hoe) worden deze gerealiseerd?
|
Wettelijke vereisten
• Artikel 1.3.2, eerste lid, WEB BES: Het bestuur draagt er zorg voor dat het onderwijs van voldoende kwaliteit is.
• Artikel 1.3.2, tweede lid, WEB BES: Het bestuur richt een stelsel van kwaliteitszorg voor de instelling in en draagt
er in dat verband zorg voor dat er zo veel mogelijk in samenwerking met andere instellingen
wordt voorzien in een regelmatige beoordeling van de kwaliteit van het onderwijs,
waaronder maatregelen en instrumenten om te waarborgen dat het personeel zijn bekwaamheid
onderhoudt. Het bestuur draagt er zorg voor dat de in de eerste volzin van dit lid
bedoelde beoordeling geschiedt met betrokkenheid van onafhankelijke belanghebbenden
en deskundigen, niet zijnde de deskundigen bedoeld in artikel 1.1.1. De uitkomsten van de beoordeling zijn openbaar.
• Artikel 1.3.2a WEB BES: Het bestuur zorgt voor personeelsbeleid, voor zover het de duurzame borging van
de kwaliteit van het onderwijspersoneel betreft.
• Artikel 5.1 WEB BES: Het bestuur stelt een representatief te achten vertegenwoordiging van ouders, leerlingen
en personeel ten minste tweemaal per jaar in de gelegenheid de algemene gang van zaken
in de instelling met hem te bespreken.
• Artikel 7.2.6, vierde lid, WEB BES: Het in instellingstijd verzorgde onderwijsprogramma, bedoeld in het derde lid, omvat
alle onderwijsactiviteiten, gericht op het bereiken van de onderwijs- en vormingsdoelen
van de opleiding, waaraan door de student wordt deelgenomen onder verantwoordelijkheid
en toezicht van het bestuur.
• Artikel 7.4.10 WEB BES: Treedt in werking op een nader te bepalen tijdstip.
• Artikel 8a.1.5 WEB: Het bestuur stelt de studentenraad, de ondernemingsraad en, in voorkomende gevallen,
de ouderraad ten minste eenmaal per jaar in de gelegenheid gezamenlijk de algemene
gang van zaken in de instelling met hem te bespreken.
|
SKA3. Evaluatie, verantwoording en dialoog
De opleiding evalueert en analyseert systematisch of zij de doelen realiseert en verantwoordt
zich daarover. Ze stelt, wanneer nodig, het beleid bij en betrekt interne en externe
belanghebbenden in een goed functionerende dialoog.
|
Basiskwaliteit
De opleiding monitort, evalueert, analyseert en beoordeelt als onderdeel van het stelsel
van kwaliteitszorg in hoeverre de doelen en het beleid worden gerealiseerd en informeert
het bestuur daarover. Het haalt intern en extern actief informatie op om zicht te
krijgen op de uitvoering, de resultaten van het onderwijs voor de studenten en de
kansen en bedreigingen voor de verdere ontwikkeling van het onderwijs.
Bij de beoordeling van de kwaliteit betrekt de opleiding het oordeel van de studenten,
onafhankelijke deskundigen en andere hiervoor relevante betrokkenen.
De opleiding analyseert en beoordeelt de uitkomsten van de evaluatie en verwerkt deze
wanneer nodig in het (verbeter)beleid, zodat dit bijdraagt aan de ontwikkeling en
verbetering van het onderwijs. Daarnaast gebruikt de opleiding de uitkomsten van de
evaluatie om de sturing te verbeteren.
|
Aanvullende ambities
• Zijn er aanvullende ambities voor de evaluatie, verantwoording en dialoog en (hoe)
worden deze gerealiseerd?
|
Wettelijke vereisten
• Artikel 1.3.2, tweede lid, WEB BES: Het bestuur richt een stelsel van kwaliteitszorg voor de instelling in en draagt
er in dat verband zorg voor dat zo veel mogelijk in samenwerking met andere instellingen
wordt voorzien in een regelmatige beoordeling van de kwaliteit van het onderwijs,
waaronder maatregelen en instrumenten om te waarborgen dat het personeel zijn bekwaamheid
onderhoudt. Het bestuur draagt er zorg voor dat de in de eerste volzin van dit lid
bedoelde beoordeling geschiedt met betrokkenheid van onafhankelijke belanghebbenden
en deskundigen, niet zijnde de deskundigen bedoeld in artikel 1.1.1. De uitkomsten van de beoordeling zijn openbaar.
• Artikel 1.3.2, derde lid, WEB BES: Het bestuur maakt regelmatig, en voor zover het de examens betreft jaarlijks, een
verslag openbaar omtrent:
o de beoordeling, bedoeld in het tweede lid;
o de uitkomsten van die beoordeling;
o het voorgenomen beleid in het licht van die uitkomsten.
|
Bijlage 7. Uitwerking basiswaarden
Basiswaarden van de democratische rechtsstaat
Bevordering van basiswaarden vormt een belangrijk aspect van de wettelijke burgerschapsopdracht.
Basiswaarden van de democratische rechtsstaat (hierna: basiswaarden) weerspiegelen
de algemene, breed erkende essentiële waarden waarop onze democratische manier van
samenleven is gebaseerd. Ze zijn breed gelegitimeerd, verankerd in de nationale en
internationale rechtsorde en neergelegd in onder meer de Nederlandse Grondwet en de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens. Basiswaarden zijn kort gezegd
basale, minimale en breed onderschreven waarden die de democratische rechtsstaat schragen.
Basiswaarden van de democratische rechtsstaat
Het respect voor de menselijke waardigheid zonder onderscheid des persoons staat aan
de basis van de drie basiswaarden van de democratische, pluriforme en Nederlandse
rechtsstaat: vrijheid, gelijkwaardigheid en solidariteit. De basiswaarde vrijheid
wordt bevorderd door aandacht voor vrijheid van meningsuiting en autonomie. Gelijkwaardigheid
wordt bevorderd in de vorm van het gelijkheidsbeginsel en het afwijzen van discriminatie.
Solidariteit wordt bevorderd door verdraagzaamheid, begrip en verantwoordelijkheidsbesef
en het afwijzen van onverdraagzaamheid.
Dit betekent dat opleidingen aandacht besteden aan vrijheid van meningsuiting, het
gelijkheidsbeginsel, begrip, verdraagzaamheid, het afwijzen van onverdraagzaamheid
en discriminatie, en autonomie en verantwoordelijkheidsbesef.
In het inspectietoezicht wordt in de op de praktijk gerichte operationalisering uitgegaan
van de volgende uitwerkingen. Deze uitwerkingen zijn gericht op concrete toepassing
in de dagelijkse praktijk en geformuleerd op voor alle betrokkenen toegankelijke wijze:
-
• Vrijheid van meningsuiting betekent dat je mag zeggen of schrijven wat je denkt of
tegen de opvatting van anderen in mag gaan. Iedereen mag dus ook zijn of haar geloof
uitdragen, of zijn of haar mening aan anderen voorhouden. Daarbij moet je je wel houden
aan de wet.
-
• Het gelijkheidsbeginsel (ook wel gelijkheid of gelijkwaardigheid genoemd) betekent
dat mensen van gelijke waarde zijn. Daarbij maakt het niet uit wat je denkbeelden
zijn of wat je gelooft. Je hoeft niet te vinden dat die denkbeelden of gebruiken zelf
waardevol zijn, maar wel dat mensen met andere denkbeelden en gebruiken niet minder
waard zijn dan jij of dan jouw groep.
-
• Begrip voor anderen betekent dat je probeert te begrijpen waarom mensen of groepen
bepaalde denkbeelden of gebruiken hebben: wat is de achtergrond daarvan en waarom
is dat belangrijk voor een ander?
-
• Verdraagzaamheid (ook wel tolerantie genoemd) betekent dat je de mening of het gedrag
van een ander accepteert, ook al ben je het er helemaal niet mee eens. En het betekent
ook dat je iedereen de ruimte wilt geven om zo’n mening of zulk gedrag te hebben.
Natuurlijk moet iedereen zich daarbij wel houden aan de wet.
-
• Afwijzen van onverdraagzaamheid: onverdraagzaamheid (ook wel intolerantie genoemd)
is het tegenovergestelde van tolerantie. Het betekent dat je vindt dat andere mensen
of groepen, dingen waar jij het niet mee eens bent niet zouden mogen denken of doen;
en dat je het niet nodig vindt dat ieder de ruimte krijgt om zo’n mening of zulk gedrag
te hebben.
-
• Afwijzen van discriminatie: discriminatie betekent dat mensen of groepen bij anderen
achtergesteld worden of dat je vindt dat er voor mensen met andere denkbeelden of
gebruiken niet zoveel ruimte hoeft te zijn of dat die denkbeelden of gebruiken misschien
zelfs verboden moeten worden.
-
• Autonomie betekent dat iedereen zelf kan bepalen wie hij/zij wil zijn en hoe hij/zij
zijn/haar leven wil leiden. Iedereen is dus bijvoorbeeld vrij om zelf te bepalen welke
denkbeelden of welk geloof voor hem/haar belangrijk zijn/is. Daarbij moet je je wel
houden aan de wet.
-
• Verantwoordelijkheidsbesef betekent dat mensen verantwoordelijkheid willen nemen voor
wat ze zeggen en doen (en wat ze niet zeggen en doen) en dat ze daarbij rekening willen
houden met wat dat voor anderen betekent. Daarbij is vooral belangrijk dat je probeert
anderen niet te schaden en dat je de samenleving en de democratie wilt helpen om goed
te functioneren. Hoe je dat doet, mag iedereen zelf weten.
Reikwijdte
Actieve bevordering van de basiswaarden van de democratische rechtsstaat neemt binnen
de wettelijke opdracht een centrale plaats in. Van opleidingen wordt verwacht dat
zij werken aan borging en overdracht van de basiswaarden. Ten overvloede zij daarbij
opgemerkt dat uit deze opdracht ook volgt dat onderwijs of handelen van de opleiding
niet in strijd met basiswaarden kan zijn. Goed burgerschapsonderwijs sluit aan bij
de leefwereld van studenten en de interesses, problemen en risico’s die hiermee gepaard
gaan. Uitgangspunt bij het toezicht is dat opleidingen blijk geven van inzicht in
hun studentenpopulatie en hun leefwereld en dit, indien nodig, vertalen naar het onderwijs.
Verder is van belang dat basiswaarden structureel onderdeel zijn van de schoolcultuur
en dat deze daarmee in overeenstemming is. De inspectie ziet toe op de naleving daarvan
via de zorg van het bestuur voor een schoolcultuur waarin alle betrokkenen basiswaarden
als centrale spelregels hanteren en voorleven en voor een omgeving waarin studenten
worden gestimuleerd actief te oefenen met de omgang met basiswaarden.