Stcrt. 2023, 21080, datum inwerkingtreding 25-08-2023, bevat een wijziging met terugwerkende
kracht van deze bijlage. Deze wijziging werkt terug tot en met 01-08-2023.
Versie per 1 augustus 2023
Inhoud
Samenvatting
|
1
|
Inleiding
|
|
1.1
|
Inleiding
|
|
1.2
|
Waar houden we toezicht op?
|
|
1.3
|
Begripsbepalingen
|
|
1.4
|
Niveaus in het toezicht
|
|
1.5
|
Werking en evaluatie
|
2
|
Visie en uitgangspunten voor het toezicht
|
|
2.1
|
Inleiding
|
|
2.2
|
Visie
|
|
2.3
|
Uitgangspunten voor het toezicht
|
|
|
2.3.1
|
Verbeteren stelselkwaliteit
|
|
|
2.3.2
|
Verantwoordelijkheid bij besturen
|
|
|
2.3.3
|
Waarborgen
|
|
|
2.3.4
|
Stimuleren
|
|
|
2.3.5
|
Proportionaliteit en maatwerk
|
3
|
Stelseltoezicht
|
|
3.1
|
Inleiding
|
|
3.2
|
Stelselkwaliteit en stelseltoezicht
|
|
|
3.2.1
|
Een stelsel van onderwijsvoorzieningen
|
|
|
3.2.2
|
Stelseltoezicht
|
|
3.3
|
Raamwerk voor stelselkwaliteit
|
4
|
Waarderingskader besturen
|
|
4.1
|
Inleiding
|
|
4.2
|
Opbouw van het kader
|
|
4.3
|
Kwaliteitsgebied en standaarden
|
5
|
Waarderingskader scholen
|
|
5.1
|
Inleiding
|
|
5.2
|
Opbouw van het kader
|
|
5.3
|
Kwaliteitsgebieden en standaarden
|
|
5.4
|
Overige wettelijke vereisten
|
6
|
Oordelen en waarderen
|
|
6.1
|
Inleiding
|
|
6.2
|
Stimuleren op stelselniveau
|
|
6.3
|
Oordelen en waarderen standaarden bestuur en school
|
|
6.4
|
Oordelen en waarderen op bestuursniveau
|
|
6.5
|
Oordelen en waarderen op schoolniveau
|
|
|
6.5.1
|
Wettelijke norm zeer zwak onderwijs
|
|
|
6.5.2
|
Normering bij niet te beoordelen resultaten
|
|
|
6.5.3
|
Extra normering voor nieuwe scholen
|
|
|
6.5.4
|
Normering per 1 augustus 2024
|
|
6.6
|
Oordeelsvorming
|
|
|
6.6.1
|
Beoordelen naleving deugdelijkheidseisen
|
|
|
6.6.2
|
Waarderen van ambities
|
|
|
6.6.3
|
Omgeving van bestuur en school
|
7
|
Werkwijze toezicht
|
|
7.1
|
Inleiding
|
|
7.2
|
Stelseltoezicht
|
|
|
7.2.1
|
Werkwijze van het stelseltoezicht
|
|
|
7.2.2
|
Monitoring en analyse van ontwikkelingen
|
|
|
7.2.3
|
Agenderen en interveniëren
|
|
7.3
|
Toezicht op besturen en scholen
|
|
|
7.3.1
|
Werkwijze toezicht op besturen en scholen
|
|
|
7.3.2
|
Proportionaliteit en maatwerk
|
|
|
7.3.3
|
Jaarlijkse prestatie- en risicoanalyse
|
|
7.4
|
Toezichtsactiviteiten bij besturen en scholen
|
|
|
7.4.1
|
Vierjaarlijks onderzoek bestuur en scholen
|
|
|
7.4.2
|
Onderzoeken op schoolniveau
|
|
|
7.4.3
|
Onderzoeken specifiek gericht op financieel beheer
|
|
|
7.4.4
|
Overige toezichtsactiviteiten
|
|
7.5
|
Vervolgtoezicht, intensivering en sancties
|
|
|
7.5.1
|
Vervolgtoezicht bij herstelperiode
|
|
|
7.5.2
|
Escaleren
|
8
|
Communicatie en rapportage
|
|
8.1
|
Inleiding
|
|
8.2
|
Communicatie
|
|
8.3
|
Rapportage
|
|
|
8.3.1
|
Stelselniveau
|
|
|
8.3.2
|
Bestuursniveau
|
|
|
8.3.3
|
Schoolniveau
|
|
8.4
|
Openbaarmaking, zienswijze en bezwaar
|
9
|
Specifieke toepassingen van het onderzoekskader
|
|
9.1
|
Inleiding
|
|
9.2
|
Besturen samenwerkingsverbanden passend onderwijs
|
|
|
9.2.1
|
Inleiding
|
|
|
9.2.2
|
Aanpassingen waarderingskader en normering
|
|
|
9.2.3
|
Werkwijze
|
|
9.3
|
Speciaal basisonderwijs
|
|
|
9.3.1
|
Inleiding
|
|
|
9.3.2
|
Aanpassingen waarderingskader en normering
|
|
|
9.3.3
|
Werkwijze
|
|
9.4
|
Onderwijs aan nieuwkomers
|
|
|
9.4.1
|
Inleiding
|
|
|
9.4.2
|
Aanpassingen waarderingskader en normering
|
|
|
9.4.3
|
Werkwijze
|
|
9.5
|
Internationaal georiënteerd basisonderwijs
|
|
|
9.5.1
|
Inleiding
|
|
|
9.5.2
|
Aanpassingen waarderingskader en normering
|
|
|
9.5.3
|
Werkwijze
|
|
9.6
|
Kinderopvang en voor- en vroegschoolse educatie
|
|
|
9.6.1
|
Inleiding
|
|
|
9.6.2
|
Toezicht op voor- en vroegschoolse educatie
|
|
9.7
|
Onderwijs in Caribisch Nederland
|
|
|
9.7.1
|
Inleiding
|
|
|
9.7.2
|
Aanpassing waarderingskader en normering
|
|
|
9.7.3
|
Werkwijze
|
Bijlage 1 Waarderingskader besturen samenwerkingsverbanden passend onderwijs
|
Bijlage 2 Waarderingskader speciaal basisonderwijs
|
Bijlage 3 Waarderingskader nieuwkomersvoorzieningen type 1 en 2
|
Bijlage 4 Waarderingskader internationaal georiënteerd basisonderwijs
|
Bijlage 5 Waarderingskader primair onderwijs Caribisch Nederland
|
Bijlage 6 Uitwerking burgerschap en basiswaarden
|
Inleiding
Toezicht vereist actualisatie en continue verbetering om effectief te zijn en te blijven.
Op basis van evaluaties, ervaringen en actuele ontwikkelingen heeft de Inspectie van
het Onderwijs daarom het Onderzoekskader 2017 aangepast. Het vernieuwde toezicht dat toen in werking trad, nam de verantwoordelijkheid van
besturen voor de kwaliteit van hun scholen en opleidingen als uitgangspunt. Die ontwikkeling
zetten we (hiermee wordt in dit document de inspectie bedoeld) door en wordt met dit
aangepaste kader verder verstevigd.
In het onderzoekskader is beschreven hoe het toezicht op het onderwijs is ingericht.
Het omvat het waarderingskader op grond waarvan we oordelen en waarderen en omschrijft
de werkwijze daarvoor.
Visie
Centraal in het toezicht op het onderwijs staan de belangen van de leerlingen en studenten.
Het doel is het stelsel zo te laten functioneren dat het voorziet in de bagage die
voor leerlingen en studenten nu en in hun verdere onderwijsloopbaan en leven essentieel
is. Iedereen heeft recht op onderwijs van voldoende kwaliteit en moet erop kunnen
vertrouwen dat het onderwijs op een school op orde is. Onze missie, ‘Effectief toezicht
voor beter onderwijs’, sluit daarop aan. In ons toezicht waarborgen we de kwaliteit
van het onderwijs en stimuleren we de verbetering ervan.
Onze missie wordt gedragen door vijf uitgangspunten. De uitgangspunten hangen met
elkaar samen en borduren op elkaar voort. Met elk uitgangspunt afzonderlijk, maar
vooral in die samenhang beoogt het toezicht bij te dragen aan de verbetering van de
kwaliteit van het onderwijsstelsel. Daarnaast sluit het toezicht aan bij de verantwoordelijkheid
die besturen hebben voor het onderwijs, bewaakt het in aanvulling daarop de basiskwaliteit
(waarborgen) en wil het beter onderwijs bevorderen (stimuleren). We bepalen de intensiteit
van het toezicht per bestuur (proportionaliteit) en houden bij de uitvoering rekening
met de organisatiekenmerken en omstandigheden van het bestuur (maatwerk).
Toezicht op de kwaliteit van het onderwijs richt zich op drie niveaus, die voortvloeien
uit onze wettelijke opdracht(en): op het stelsel, op besturen en op hun scholen. Hierna
wordt per niveau toegelicht hoe het toezicht is ingericht.
Toezicht op het onderwijsstelsel
Toezicht op de kwaliteit van het onderwijs richt zich op de context waarbinnen besturen
en hun scholen hun werk doen: we spreken dan over het onderwijsstelsel als geheel.
Voor de werking en de kwaliteit van het stelsel beschouwen we onderdelen ervan en
de verbanden daartussen. We geven daarmee invulling aan de reflectieve functie van
het toezicht: vanwege onze wettelijke taak op stelselniveau reflecteren we op de kwaliteit
van het stelsel.
Het stelseltoezicht gaat uit van het belang dat de samenleving als geheel heeft bij
het onderwijs: het publieke belang. Als onderdeel daarvan geven we in het toezicht
aandacht aan specifieke kansen en bedreigingen, specifieke onderdelen van het stelsel
of groepen leerlingen. Als toezichthouder moeten we daarom weten hoe het onderwijs
zich ontwikkelt en, als er iets niet goed loopt, de samenleving informeren. De kernfuncties
van het onderwijs, kwalificatie, socialisatie en allocatie, waaronder selectie en
gelijke kansen – nemen we in ons toezicht als uitgangspunt voor de omschrijving van
de kwaliteit van het onderwijsstelsel.
Stelseltoezicht was al onderdeel van het toezicht van de inspectie, maar nieuw is
dat we de kwaliteit hebben gedefinieerd in een raamwerk. Dat is geen kader waarmee
we een individueel bestuur of een individuele school beoordelen of waarderen, het
is een raamwerk om het onderwijs als geheel te beschouwen. Het biedt sturing en focus
voor het krijgen van zicht op trends en knelpunten in het stelsel. Op basis daarvan
agenderen we de risico’s en interveniëren we, op het niveau van het stelsel, wanneer
dat vanuit de stimulerende functie van het toezicht passend of nodig is.
We duiden en waarderen jaarlijks in ‘De Staat van het Onderwijs’ hoe het met de kernfuncties
en voorwaarden van het onderwijsstelsel is gesteld. Daarnaast maken we vaak aparte
themarapporten.
Toezicht op het bestuur en zijn scholen
Besturen zijn ervoor verantwoordelijk dat het onderwijs op hun scholen van voldoende
kwaliteit is en dat het financieel beheer op orde is. Door het aangepaste onderzoekskader
worden besturen daarnaast nog nadrukkelijker gestimuleerd om na te denken over hun
eigen ambities. Elke vier jaar onderzoekt de inspectie in het ‘Vierjaarlijks onderzoek
bij bestuur en scholen’ de mate waarin het bestuur deze verantwoordelijkheid neemt
en of de (be)sturing op de kwaliteit van de scholen op orde is.
We beoordelen de kwaliteit van de besturing in het kwaliteitsgebied Besturing, kwaliteitszorg
en ambitie. De kern van het kwaliteitsgebied is dat het bestuur zorgt voor besturing
van de onderwijskwaliteit op de scholen en voor een goede organisatie en kwaliteitscultuur.
Uit het oordeel op dit kwaliteitsgebied blijkt of het bestuur in staat is om met zijn
(be)sturing de kwaliteit en het financieel beheer van het onderwijs op de scholen
te waarborgen en verder te ontwikkelen. Wat nieuw is, is dat het financieel beheer
integraal onderdeel van de standaarden in dit kwaliteitsgebied is.
Om te onderzoeken in hoeverre de besturing door het bestuur op orde is, ondernemen
we onderzoeksactiviteiten op bestuurs- en schoolniveau die we vooraf vastleggen in
een onderzoeksplan. Met verificatie-activiteiten toetsen we bij besturen en scholen
in hoeverre het bestuur zicht heeft op de kwaliteit van zijn onderwijs, het financieel
beheer en hoe het bestuur daarop stuurt. Zo spreken we onder andere met de medezeggenschapsraad
of studentenraad en het interne toezicht. Daarnaast voeren we activiteiten op scholen
uit, zoals het voeren van gesprekken met leerlingen, ouders en schoolleiders of het
afleggen van lesbezoeken. Ook kunnen we een risico-onderzoek of een onderzoek naar
de waardering Goed uitvoeren. Het onderzoek leidt tot een oordeel of waardering per
standaard. Op basis van de beslisregels beoordelen we de besturing ook op het niveau
van het gehele kwaliteitsgebied. Dit laatste is voor sommige sectoren nieuw ten opzichte
van 2017. De waardering Goed kunnen we zowel op het niveau van de standaard als op
het niveau van het kwaliteitsgebied toekennen als het bestuur niet alleen voldoet
aan de deugdelijkheidseisen, maar ook ambities realiseert die daarboven uitstijgen.
Het rapport van het onderzoek, inclusief de oordelen en waarderingen, maken we openbaar
via onze website.
Afhankelijk van de kwaliteit van de besturing en eventuele tekortkomingen bepalen
we het vervolgtoezicht. Er kan gekozen worden om het toezicht te intensiveren of juist
minder intensief te laten zijn. Dit vervolgtoezicht kan uitgevoerd worden door het
bestuur of door de inspectie. Daarnaast is het mogelijk dat er een tussentijds onderzoek
plaatsvindt, als dit op basis van bepaalde informatie, zoals signalen of financiële
kengetallen, nodig blijkt. Bij een bestuur dat er niet in slaagt zijn besturing op
(delen van) de kwaliteit van scholen te waarborgen, voeren wij zelf (delen van) het
tussentijds onderzoek uit.
Toezicht op individuele scholen
Het bestuur is verantwoordelijk voor de kwaliteit van het onderwijs op zijn scholen,
waarbinnen schoolleiders hun verantwoordelijkheid voor de sturing van de kwaliteit
op school vormgeven. De waarborgfunctie van de inspectie sluit daarop aan. Deze waarborgfunctie
wordt versterkt door meer en beter gebruik te maken van signalen en andere gegevens
en informatie, waaronder schooleigen informatie zoals het schoolplan. Het toezicht
op individuele scholen is daarmee ook aanvullend op wat het bestuur zelf uitvoert
en waarover het bestuur zich verantwoordt. Naast verificatie-activiteiten op scholen
waar we onderdelen van de kwaliteit onderzoeken, is het mogelijk dat we op het niveau
van een school op (een selectie van) standaarden oordelen geven of een waardering
uitspreken. Dit doen we bij een onderzoek naar risico’s en bij een onderzoek naar
de waardering Goed. Wanneer wij risico’s signaleren, voeren wij (afhankelijk van de
aard van de risico’s) het onderzoek op de school geheel of gedeeltelijk uit. Dit kan
zowel binnen als buiten het vierjaarlijks onderzoek plaatsvinden.
Wanneer we een onderzoek naar risico’s of naar de waardering Goed uitvoeren, gebruiken
we standaarden uit het waarderingskader voor scholen. We beoordelen standaarden binnen
de kwaliteitsgebieden Onderwijsproces, Veiligheid en schoolklimaat, Onderwijsresultaten
en Sturen, kwaliteitszorg en ambitie. De standaarden krijgen een oordeel of waardering. Daarnaast kan een school, op basis
van een beslisregel, het eindoordeel Zeer zwak, Onvoldoende ofVoldoende (basiskwaliteit)
krijgen. De oordelen en/of waarderingen, die vaak onderdeel zijn van het rapport van
het vierjaarlijks onderzoek, maken we openbaar via onze website.
Net zoals bij besturen is ook op scholen vervolgtoezicht mogelijk bij tekortkomingen
en bij het oordeel Onvoldoende of Zeer zwak. Ook bij scholen is het, zoals hierboven
aangegeven, mogelijk dat we tussentijds een onderzoek naar risico’s uitvoeren, bijvoorbeeld
bij ernstige signalen. De intensiteit van het vervolgtoezicht hangt net als bij besturen
af van de kwaliteit van het bestuur. We gaan er namelijk van uit dat het bestuur er
in eerste instantie zelf voor zorgt dat er effectieve maatregelen worden getroffen.
Een laatste type onderzoek waarbij we scholen bezoeken, is het themaonderzoek. De
uitkomsten van themaonderzoeken brengen we op verschillende manieren onder de aandacht
van besturen, scholen en de samenleving.
Afsluiting
Hierboven is het toezicht op het funderend onderwijs en het middelbaar beroepsonderwijs
beschreven. Voor elke sector is een specifiek onderzoekskader gemaakt op basis van
de relevante wet- en regelgeving en de ontwikkelingen in de sector. Daarnaast zijn
er specifieke toepassingen van en uitzonderingen op het reguliere onderzoekskader,
zoals bij de samenwerkingsverbanden voor passend onderwijs en bij onderwijssoorten
en voorzieningen waarvoor specifieke wet- en regelgeving geldt.
In het onderzoekskader is beschreven hoe het toezicht is vormgegeven en wat de inspectie
verwacht van het onderwijs. Uiteindelijk begint de verantwoordelijkheid voor beter
onderwijs voor alle leerlingen op de school zelf. Het bestuur kan scholen daarin activeren
en dit borgen. De inspectie zal hierop toezien, zo nodig ingrijpen en verdere kwaliteitsverbetering
stimuleren.
Het onderwijs verandert voortdurend door nieuwe ontwikkelingen in de samenleving.
Daarom is het nodig het toezicht op (de kwaliteit van) het onderwijs regelmatig aan
te passen. In 2017 is het toezicht vernieuwd. Sinds die tijd is de verantwoordelijkheid
van besturen voor de kwaliteit van hun scholen het uitgangspunt voor het toezicht.
In het toezicht op het onderwijs in Nederland gaat het om de leerlingen en studenten.
De inspectie heeft inmiddels enkele jaren ervaring opgedaan met het onderzoekskader
van 2017. Na evaluatie stellen we het toezicht bij. Dit doen we niet alleen op grond
van de opgedane ervaringen, maar ook op basis van actuele ontwikkelingen, verbetersuggesties
vanuit het onderwijsveld en aanpassingen in beleid en wet- en regelgeving. In het
voorliggende onderzoekskader zijn deze bijstellingen verwerkt. Hierin gaan we uit
van de wettelijke taken van de inspectie en de voorschriften in wet- en regelgeving
zoals deze voor de desbetreffende sectoren gelden. Daarnaast zijn de uitgangspunten
voor het toezicht, zoals al geformuleerd in het Onderzoekskader 2017, verder verankerd
in dit herziene onderzoekskader.
Het door de minister vastgestelde Onderzoekskader 2021 (hierna: onderzoekskader) van
de Inspectie van het Onderwijs (hierna: inspectie) beschrijft hoe het toezicht op
het primair onderwijs is ingericht. Het onderzoekskader omvat het kader, op grond
waarvan we oordelen en waarderen, en de werkwijze. Het onderzoekskader is bedoeld
om de werkwijze van de inspectie voor anderen inzichtelijk te maken en het toezicht
transparant uit te voeren.
In dit eerste hoofdstuk beschrijven we de wettelijke basis van het onderzoekskader
en geven we de belangrijke begrippen in het toezicht weer. In hoofdstuk 2 gaan we
in op de visie en de uitgangspunten voor ons toezicht. Daarna volgt in hoofdstuk 3
de invulling van het stelseltoezicht en in de hoofdstukken 4 en 5 de waarderingskaders
voor het toezicht op bestuurs- en schoolniveau. Vervolgens beschrijven we hoe we tot
oordelen en waarderingen komen (hoofdstuk 6), onze werkwijze (hoofdstuk 7) en communicatie
(hoofdstuk 8). Tot slot geven we een overzicht van onderwijsvoorzieningen waarvoor
specifieke wetgeving geldt en waar het waarderingskader en de werkwijze afwijken (hoofdstuk 9).
Deze afwijkende waarderingskaders zijn te vinden in de bijlagen.
1.2. Waar houden we toezicht op?
In de Wet op het onderwijstoezicht (WOT) staat in artikel 3, eerste lid, onder meer
dat de inspectie toeziet op de naleving van de onderwijswet- en regelgeving, de taak
heeft om de ontwikkeling van het onderwijs en de kwaliteit daarvan te bevorderen,
en de taak heeft om de financiële rechtmatigheid, – doelmatigheid en -continuïteit
te beoordelen en bevorderen.
Het onderzoekskader heeft betrekking op alle besturen en scholen die onderwijs verzorgen
op basis van de onderwijswetten, zoals in onderstaand tekstkader weergegeven. Daarnaast houdt de inspectie toezicht op de besturen van samenwerkingsverbanden passend
onderwijs. Besturen, scholen, opleidingen en besturen van samenwerkingsverbanden zijn
onze objecten van toezicht.
Wettelijk kader toezicht op primair onderwijs
De Wet op het onderwijstoezicht vormt de grondslag voor het toezicht. In deze wet
is het toezicht op het onderwijs opgedragen aan de inspectie en heeft de inspectie
de taak toe te zien op de naleving van wet- en regelgeving, de kwaliteit van het onderwijs
te bevorderen en het financieel beheer te beoordelen1 en te bevorderen, zoals bedoeld in de volgende wetten:
• Wet op het primair onderwijs (WPO);
• Wet op het primair onderwijs BES (WPO BES);
• Leerplichtwet 1969 (LPW 1969);
• Wet medezeggenschap op scholen (WMS);
• Wet overige OCW-subsidies;
• Experimentenwet onderwijs.
|
1 We doelen hier op de taak van de inspectie zoals bedoeld in artikel 3, eerste lid,
sub c, WOT.
Hieronder definiëren we een aantal begrippen die belangrijk zijn voor het toezicht.
Toezicht
De activiteiten van de inspectie, ten aanzien van scholen en samenwerkingsverbanden,
die redelijkerwijs voortvloeien uit de taken op grond van artikel 3 van de WOT.
Besturen
Onder het begrip ‘bestuur’ wordt volgens artikel 1, onderdeel k, van de Wet op het
onderwijstoezicht (WOT) verstaan het bestuur in de zin van een onderwijswet.
Daarnaast kennen we besturen van samenwerkingsverbanden passend onderwijs.
Deugdelijkheidseisen
Deugdelijkheidseisen zijn bij of krachtens de wet geregelde algemene kwaliteitsnormen,
gericht aan besturen. Deugdelijkheidseisen hebben betrekking op de onderwijskwaliteit
(in ruime zin) en het financieel beheer.
Waarborgen
Vanuit de waarborgfunctie van het toezicht ziet de inspectie erop toe dat de bij of
krachtens een onderwijswet gegeven voorschriften (de deugdelijkheidseisen) worden
nageleefd. Dit gaat over wat het bestuur en de school moeten. Een school die niet
voldoet aan die voorschriften, biedt onderwijs van onvoldoende kwaliteit. Onvoldoende
onderwijskwaliteit en/of onvoldoende financieel beheer kan leiden tot vervolgtoezicht
en sancties.
Stimuleren
Vanuit de stimuleringsfunctie onderzoekt de inspectie hoe eigen ambities bijdragen
aan (de continue en duurzame verbetering van) de onderwijskwaliteit. Hiermee bevorderen
we de kwaliteit op het niveau van scholen, besturen en zo ook het stelsel. Eigen ambities
hebben betrekking op de ambities en doelen die een bestuur/school zichzelf stelt.
De school beschrijft deze in haar schoolplan.
Interventies
Bij alle handelingen die we ondernemen, spreken we van interventies. We onderscheiden:
-
– interventies vanuit onze waarborgfunctie: het gaat dan om het naleven van de wet;
-
– interventies vanuit onze stimuleringsfunctie: gericht op de eigen ambities;
-
– interventies op stelselniveau: het agenderen van stelselproblemen.
Stelseltoezicht
Het beschouwen van de werking van het stelsel noemen we de reflectieve functie van
het toezicht, oftewel stelseltoezicht.
1.4. Niveaus in het toezicht
We onderscheiden verschillende niveaus in het toezicht: onderwijsstelsel, besturen
en scholen.
Onderwijsstelsel
Omdat de kwaliteit van het onderwijsstelsel als geheel meer is dan de optelsom van
de kwaliteit van de besturen en scholen, richten we ons op de werking van het onderwijsstelsel.
Vraagstukken overstijgen in toenemende mate de reikwijdte van individuele scholen
en besturen en vergen, om deze het hoofd te bieden, bredere samenwerking. We definiëren
het onderwijsstelsel als het geheel van scholen, instellingen, besturen, schooltypen
en opleidingen. Als inspectie kijken we wat daarin goed gaat en waar zich knelpunten
voordoen. Deze knelpunten analyseren en agenderen we op landelijk en regionaal niveau.
Het beschouwen van de werking van het stelsel als geheel noemen we de reflectieve
functie van het toezicht. ‘De Staat van het Onderwijs’ is daarvan een voorbeeld.
Besturen
Besturen zijn ervoor verantwoordelijk dat het onderwijs van hun scholen van voldoende
kwaliteit is. En ook dat het financieel beheer op orde is. In het toezicht gaan wij
na of besturen hier zicht op hebben en of zij hieraan sturing geven, zodat besturen
waarborgen dat de leerlingen op hun scholen onderwijs krijgen van voldoende kwaliteit.
Besturen vormen een belangrijk schakelpunt: door te werken aan de kwaliteit van hun
scholen dragen zij bij aan de werking en de kwaliteit van het onderwijsstelsel als
geheel. Zo moeten leerlingen, om zelfstandig te kunnen functioneren, in de samenleving
in staat worden gesteld om te kunnen slagen in het vervolgonderwijs en op de arbeidsmarkt.
Het onderwijs zorgt ervoor dat leerlingen de school voldoende geletterd en gecijferd
en met de benodigde kennis en vaardigheden verlaten. Bovendien is het belangrijk dat
zij gelijke kansen krijgen op een passend aanbod, waarbij het geen verschil maakt
wie hun ouders zijn, waar zij vandaan komen of waar zij onderwijs volgen. Ook is het
belangrijk dat leerlingen en studenten zich als persoon ontwikkelen; het onderwijs
draagt eraan bij dat ze zichzelf en hun omgeving kennen en zelfstandig keuzes kunnen
maken. Zo leren zij ook zelf om bij te dragen aan de sociale samenhang in de samenleving.
Scholen
De schoolleider geeft samen met het team het onderwijs op hun school vorm. Samen met
het bestuur streven zij kwaliteitsdoelen en ambities voor het onderwijs aan hun leerlingen
na. Hoe ze dat doen, beschrijven zij in hun schoolplan. Het schoolplan beschrijft
het onderwijskundig beleid, het personeelsbeleid en het stelsel van kwaliteitszorg.
In ons toezicht sluiten we aan bij deze schooleigen informatie. Kernvragen voor de
kwaliteit van het onderwijs zijn: leren leerlingen genoeg, krijgen ze goed les en
zijn ze veilig?
1.5. Werking en evaluatie
Dit onderzoekskader is van kracht met ingang van 1 augustus 2023. Het is overeenkomstig
artikel 13, derde lid, van de WOT bekendgemaakt in de Staatscourant en is gepubliceerd
op de website van de Inspectie van het Onderwijs en op www.wetten.nl.
Het onderzoekskader is vastgesteld op grond van artikel 13 van de WOT en is een beleidsregel
als bedoeld in artikel 1:3, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De
Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap legt met dit onderzoekskader de werkwijze
van de inspectie vast met betrekking tot de uitoefening van haar onderzoekstaken en
-bevoegdheden. Ook is het onderzoekskader een wetsinterpreterende beleidsregel. Bij
de uitwerking van de deugdelijkheidseisen in het waarderingskader is uitgegaan van
een redelijke uitleg van de wet en de daarop gebaseerde lagere regelgeving. Over zowel de uitleg van wettelijke voorschriften als de werkwijze is overleg gevoerd
met het onderwijsveld conform artikel 13, tweede lid van de WOT.
Lopende afspraken en toezichtsinterventies, waaronder die op basis van het Onderzoekskader
2021 in de versie per 1 augustus 2022, blijven van kracht. (Herstel)onderzoeken die
ná 1 augustus 2023 starten worden uitgevoerd op basis van Onderzoekskader 2021 in de versie per 1 augustus 2023.
Wetsartikelen die op de dag van publicatie van dit kader in de Staatscourant nog niet
in werking zijn getreden, zijn tussen blokhaken ([]) geplaatst.
Vóór 1 januari 2025 evalueren we de werking en de effecten van het onderzoekskader.
Ervaringen met dit onderzoekskader en ontwikkelingen in de samenleving, in de verschillende
sectoren of in politiek en beleid kunnen leiden tot eerdere bijstelling van (delen
van) het onderzoekskader. In beginsel is de geldigheidsduur van het Onderzoekskader
2021 vier jaar.
Ieder jaar wordt het onderzoekskader in ieder geval geactualiseerd naar aanleiding
van wijzigingen in de wet- en regelgeving. Om zicht te hebben op ervaringen en ontwikkelingen
raadpleegt de inspectie periodiek het onderwijsveld.
2. Visie en uitgangspunten voor het toezicht
Beter onderwijs voor alle leerlingen, daar staan wij als inspectie voor. We gaan uit
van onderwijs in brede zin: het onderwijs óp school en ook op afstand door school.
In de wet staat aan welke eisen het onderwijs ten minste moet voldoen. Als inspectie
zien we erop toe dat deze basiskwaliteit, via besturen, wordt gewaarborgd: besturen
waarborgen de kwaliteit van de scholen, wij waarborgen op onze beurt de kwaliteit
van de sturing door besturen (het bestuurlijk handelen). Dit doen we door het beoordelen
van hun zicht op kwaliteit en op de sturing op kwaliteit die we van elk bestuur verwachten.
Waar nodig intensiveren we het toezicht op de besturen. Daarnaast stimuleren we besturen
en scholen om hun ambities waar te maken en om een hogere kwaliteit dan basiskwaliteit
te realiseren. Als inspectie willen we laten zien wat er goed gaat bij besturen, scholen
en ook in het onderwijsstelsel. We reflecteren dan ook op de werking van het stelsel
als geheel. In dit hoofdstuk beschrijven we onze visie op het toezicht (paragraaf 2.2).
Daarna beschrijven we de uitgangspunten die we in de uitvoering van het toezicht hanteren
(paragraaf 2.3).
Onderwijs vervult een belangrijke taak in de samenleving. Het onderwijs begeleidt
leerlingen naar vervolgonderwijs of werk, als werknemer of ondernemer. Ook moet het
onderwijs ervoor zorgen dat kinderen leren hoe zij als burger volwaardig deel kunnen
uitmaken van de samenleving. Om elke leerling daadwerkelijk in staat te stellen te
werken en mee te doen, geeft het onderwijs hun de benodigde kennis en vaardigheden
mee. Het is immers aan het onderwijs om de talenten van álle leerlingen tot bloei
te laten komen. Anders gezegd: het leren (kwalificatie), de vaardigheden aanleren
om mee te doen en bij te dragen aan de samenleving (socialisatie), en de weg vrijmaken
naar vervolgonderwijs en arbeidsmarkt (allocatie, waaronder selectie en gelijke kansen),
zijn de kernfuncties van het Nederlandse onderwijs.
Visie en missie
Iedereen heeft recht op onderwijs van voldoende kwaliteit. Elke dag zetten leraren,
besturen en andere professionals zich met dit doel in voor hun leerlingen en studenten.
Al deze inspanningen dragen bij aan de werking en daarmee de kwaliteit van het onderwijsstelsel
om zo een goede onderwijsloopbaan voor alle leerlingen te realiseren. Onze missie,
'Effectief toezicht voor beter onderwijs', sluit daarop aan. In ons toezicht waarborgen
én stimuleren we de kwaliteit van het onderwijs. We richten ons daarbij op de werking
van het stelsel als geheel (stimuleren) en op besturen en hun scholen (waarborgen
en stimuleren). Besturen waarborgen de kwaliteit van hun scholen en het onderwijs
aan de leerlingen. De intensiteit van het toezicht en het vervolgtoezicht stemmen
we af op de mate waarin het bestuur de deugdelijkheidseisen naleeft en de kwaliteit
van zijn scholen waarborgt.
Alle besturen en scholen maken deel uit van het onderwijsstelsel en dragen daarmee
bij aan de werking ervan. Het beschouwen van de werking van het stelsel noemen we
de reflectieve functie van het toezicht, oftewel stelseltoezicht. De versterking van de rol van het toezicht hierin is bepleit door de Wetenschappelijke
Raad voor het Regeringsbeleid (WRR) en wordt ondersteund door het kabinet.
2.3. Uitgangspunten voor het toezicht
Onze missie, ‘Effectief toezicht voor beter onderwijs’, wordt gedragen door vijf uitgangspunten
(zie figuur 2.3a). De uitgangspunten hangen met elkaar samen en borduren op elkaar
voort. Met elk uitgangspunt afzonderlijk, maar vooral in die samenhang beoogt het
toezicht bij te dragen aan de verbetering van de kwaliteit van het onderwijs(stelsel).
Daarnaast sluit het toezicht aan bij de verantwoordelijkheid die besturen hebben voor
het onderwijs, bewaakt het in aanvulling daarop de basiskwaliteit (waarborgen) en
wil het beter onderwijs bevorderen (stimuleren). We bepalen de intensiteit van het
toezicht per bestuur (proportionaliteit) en houden bij de uitvoering rekening met
de organisatiekenmerken en omstandigheden van het bestuur (maatwerk). We lichten de
uitgangspunten hierna toe.
Figuur 2.3a Uitgangspunten voor het toezicht
2.3.1. Verbeteren stelselkwaliteit
Scholen en besturen maken onderdeel uit van het onderwijsstelsel. Het stelsel vormt
ook de context waarbinnen zij hun werk doen. Onder stelselkwaliteit verstaan we de
mate waarin alle besturen en scholen er samen met anderen in slagen om voor alle leerlingen
bij te dragen aan de realisatie van de kernfuncties van het onderwijs. Zij zorgen
er samen voor dat deze kernfuncties van onderwijs (kwalificatie, socialisatie en allocatie,
waaronder selectie en gelijke kansen) met succes én in evenwicht gerealiseerd worden.
Stelseltoezicht (stimuleren) en het toezicht op besturen en scholen (stimuleren en
waarborgen) hangen met elkaar samen, elk met een eigen plaats in het toezicht. Besturen
en scholen zijn afzonderlijke objecten van toezicht. Het stelseltoezicht richt zich
vanuit een stimulerende en agenderende invalshoek vooral op de samenhang: zowel de
inspanningen van besturen, scholen en samenwerkingsverbanden als andere zaken die
meespelen bij de totstandkoming van de kernfuncties van het onderwijs, zijn daarin
belangrijk. We gebruiken de kernfuncties van het onderwijsstelsel om inhoud te geven
aan het stelseltoezicht. Dat kan leiden tot stimulerende interventies op stelsel-,
bestuurs- en schoolniveau.
De werking van het stelsel omvat dus meer dan de optelsom van de resultaten van het
toezicht op besturen en scholen. Daarom monitoren we ook de ontwikkelingen op stelselniveau,
bijvoorbeeld de mate waarin alle kinderen gelijke kansen krijgen in het onderwijs.
We onderzoeken en agenderen positieve voorbeelden en knelpunten en kijken hoe we in
afstemming met het onderwijsveld de kwaliteit van het stelsel kunnen verhogen. Jaarlijks
rapporteren we over de kwaliteit van het stelsel in ‘De Staat van het Onderwijs’,
een taak die ons in de Wet op het onderwijstoezicht (WOT) is toebedeeld. Ook bespreken
we tijdens onderzoeken met besturen, in een open dialoog, hoe zij met de scholen aan
de kwaliteit van het stelsel bijdragen, zonder dat dit tot oordelen of een waardering
leidt. Op scholen onderzoeken we via themaonderzoeken thema’s die de kernfuncties
raken. Dit alles samen noemen we stelseltoezicht.
2.3.2. Verantwoordelijkheid bij besturen
Onder ‘bestuur’ verstaan we het bestuur van een of meer scholen. Dit omvat ook het
interne toezicht. Omdat we besturen aanspreken op hun verantwoordelijkheid voor de
kwaliteit van het onderwijs op hun scholen, noemen we het toezicht bestuursgericht.
Besturen waarborgen de kwaliteit van hun scholen en het onderwijs aan de leerlingen.
In de uitoefening van hun taken zijn zij ervoor verantwoordelijk dat het onderwijs
op hun scholen van voldoende kwaliteit is en dat het financieel beheer deugdelijk
is.
Besturen hebben daarnaast een wettelijke verantwoordelijkheid voor passend onderwijs.
De kern daarvan is dat voor alle leerlingen met een specifieke onderwijsbehoefte zo
passend mogelijk onderwijs wordt gerealiseerd. Schoolbesturen hebben in dat verband
een zorgplicht voor leerlingen die extra ondersteuning nodig hebben. Alle schoolbesturen
zijn verplicht aangesloten bij een of meer (regionale) samenwerkingsverbanden passend
onderwijs. We houden toezicht op de uitvoering van de afspraken binnen het samenwerkingsverband
door de schoolbesturen. Daarnaast houden we toezicht op het bestuur van het samenwerkingsverband.
Dit lichten we verder toe in hoofdstuk 9.
Wij zien erop toe dat besturen hun taken (het bewaken en bevorderen van de basiskwaliteit
en de continuïteit) voldoende uitvoeren. Gebeurt dat niet of in onvoldoende mate,
dan houden we verscherpt toezicht op het bestuur en de scholen. Dat maakt onderdeel
uit van onze waarborgfunctie. In aanvulling op dit bestuursgerichte toezicht, onderzoeken
en beoordelen we ook scholen als het besturen niet lukt de basiskwaliteit te realiseren.
Verder geeft het bestuur met het onderwijs ook invulling aan eigen ambities, waaronder
vaak ook ambities die de kernfuncties van het onderwijsstelsel raken. Daarop sluiten
we aan vanuit onze stimulerende rol.
De samenleving moet erop kunnen vertrouwen dat leerlingen onderwijs volgen dat van
voldoende kwaliteit is. Temeer omdat er een leerplicht geldt voor leerlingen tot 16 jaar
en een kwalificatieplicht tot 23 jaar. De norm voor basiskwaliteit is dat besturen en scholen voldoen aan de deugdelijkheidseisen
voor de onderwijskwaliteit, de kwaliteitszorg en het financieel beheer. Deze eisen
hebben we in het waarderingskader voor besturen en scholen opgenomen (zie hoofdstuk 4
en 5).
Zo spreken we besturen die het onvoldoende lukt om de basiskwaliteit van hun scholen
te waarborgen, aan. Waarborgen zij de basiskwaliteit niet of onvoldoende, dan geven
wij het bestuur een of meerdere herstelopdrachten. Dat kan betekenen dat we ons dan
ook op scholen richten. Bij een of meerdere onvoldoendes op standaarden krijgen scholen,
na toepassing van de beslisregels, een eindoordeel Onvoldoende of Zeer zwak. Waar
nodig intensiveren we het toezicht.
Naast ingrijpen waar het niet goed gaat, stimuleren we ook verdere ontwikkeling van
het onderwijs en de kwaliteit ervan. We doen dit op meerdere niveaus. Op stelselniveau
monitoren we met onderzoek en gegevensverzameling hoe de kernfuncties van het onderwijs
zich ontwikkelen. Als we hierin risico’s signaleren, agenderen we deze, passend bij
de urgentie ervan. We signaleren en agenderen belangrijke onderwerpen in bijvoorbeeld
‘De Staat van het Onderwijs’ en in themarapportages. Op stelselniveau geven we kansen
en mogelijkheden voor verbetering aan, waarmee we het stelsel beogen te stimuleren.
We brengen de uitkomsten en analyses van onderzoek op verschillende manieren en bij
verschillende betrokkenen onder de aandacht, om zo bij te dragen aan inzicht en oplossingen
voor gesignaleerde problemen. Soms is het belangrijk dat betrokkenen rond een thema
samen in gesprek gaan. Zo kunnen bijvoorbeeld besturen, gemeenten en samenwerkingsverbanden
samen een rol spelen bij voorschoolse educatie of jeugdzorg. We brengen de uitkomsten
ook onder de aandacht van besturen en scholen door met hen in een open dialoog te
bespreken of zij kansen zien om bij te dragen aan het verbeteren van een stelselknelpunt.
Naast stimuleren door aan te geven wat er beter kan, doen we dat ook door goede kwaliteit
zichtbaar te maken. We onderzoeken ook de kwaliteit van besturen en scholen die boven
basiskwaliteit uitstijgt. We kunnen daarvoor de waardering Goed toekennen op standaardniveau.
We geven deze waardering op het moment dat een school of bestuur niet alleen voldoet
aan de wettelijke vereisten maar ook aanvullende ambities realiseert.
Ten slotte nemen we de (realisatie van de) ambities van het bestuur mee in de onderzoeken
en streven we ernaar om tijdens het uitvoeren van onze onderzoeken en in de rapportage
daarvan stimulerend te werk te gaan: we geven op een positieve manier feedback en
benoemen naast wat er beter moet of kan, ook wat er goed gaat.
2.3.5. Proportionaliteit en maatwerk
Besturen en scholen verschillen van elkaar. De kwaliteit die ze realiseren is anders
en ook kunnen ze anders georganiseerd zijn. De manier van ontwikkelen en hun omstandigheden
kunnen ook verschillend zijn. Wij sluiten daar in ons toezicht op aan: de intensiteit
van het toezicht bepalen we proportioneel in relatie tot de kwaliteit van het bestuur.
Daarnaast is de uitvoering van het onderzoek op maat, rekening houdend met de kenmerken
van het bestuur en de scholen. Zo komen we zo effectief mogelijk tot een deugdelijk
oordeel en beperken we de toezichtslast.
De samenleving verwacht dat besturen en scholen voldoen aan de basiskwaliteit. Voor
het toezicht is het belangrijk hoe effectief het bestuur is in het zorgen voor basiskwaliteit
op zijn scholen. Het gaat dan om de kwaliteit van het onderwijs, de wijze waarop de
professionaliteit van de instelling en het bestuur is gewaarborgd, om de mate van
naleving van wettelijke voorschriften en de financiële situatie van de instelling.
Naarmate een bestuur er beter in slaagt de kwaliteit van de scholen te bewaken en
te bevorderen, is het toezicht minder intensief. Dan ligt het accent bijvoorbeeld
meer op gesprekken over ambities over hun maatschappelijke opdracht en vragen we het
bestuur vanuit zijn zicht op de kwaliteit te rapporteren over kwaliteitsontwikkeling
en -verbetering. Indien dit aan de orde is, vragen we het bestuur ook over herstel
van tekortkomingen te rapporteren.
Wanneer een bestuur er minder of niet in slaagt de kwaliteit van scholen te realiseren,
intensiveren we het toezicht (proportioneel). We kunnen dan bijvoorbeeld in een kort
tijdsbestek meerdere onderzoeken naar onderwijskwaliteit uitvoeren of meerdere personen
of instanties binnen of rondom het bestuur bij het onderzoek betrekken.
In het kader van onze waarborgfunctie monitoren we jaarlijks de ontwikkeling en de
prestaties van een bestuur en de scholen. Op basis van eerder toezicht en kwaliteitsgegevens
die we hebben vanuit monitoring, houden we de kwaliteit van bestuur en scholen in
beeld. Dit is van belang voor de uitvoering van onze waarborgfunctie.
Bij de uitvoering van het (proportionele) toezicht stemmen we de onderzoeksactiviteiten
af op de omstandigheden van het bestuur. Dat is het maatwerk. Hoe we proportionaliteit
en maatwerk inzetten, beschrijven we in hoofdstuk 7. Dat hoofdstuk gaat over onze
werkwijze.
Toezicht op de kwaliteit van het onderwijs richt zich ook op de context waarbinnen
besturen en hun scholen hun werk doen: we spreken dan over het onderwijsstelsel als
geheel. Voor de werking en de kwaliteit van het stelsel beschouwen we onderdelen ervan
en de verbanden daartussen. We geven daarmee invulling aan de reflectieve functie
van het toezicht: vanwege onze wettelijke taak op stelselniveau, reflecteren we op
de kwaliteit van het stelsel. Uitkomsten daarvan gebruiken we voor stimulerende interventies
op stelsel-, bestuurs- en schoolniveau. In dit hoofdstuk geven we in een raamwerk
weer wat we verstaan onder stelselkwaliteit. Dit raamwerk is opgebouwd aan de hand van de kernfuncties van het onderwijs.
In paragraaf 3.2 definiëren we eerst wat we verstaan onder stelselkwaliteit en stelseltoezicht.
We geven aan welke wettelijke taken daarbij van belang zijn. Paragraaf 3.3 bevat het
raamwerk voor stelselkwaliteit.
3.2. Stelselkwaliteit en stelseltoezicht
3.2.1. Een stelsel van onderwijsvoorzieningen
In Nederland zorgt de overheid voor de inrichting en het functioneren van een stelsel
van onderwijsvoorzieningen. We willen als samenleving dat leerlingen kennis en vaardigheden
opdoen die bij hun mogelijkheden en talenten passen, zodat zij kunnen bijdragen aan
de samenleving en de arbeidsmarkt. Goed onderwijs is essentieel om ervoor te zorgen
dat alle kernfuncties van het onderwijs gerealiseerd worden. Dit is nodig voor een
pluriforme samenleving. Onderdeel van goed onderwijs is dat álle leerlingen zich maximaal
kunnen ontwikkelen en gelijke kansen hebben. Het gaat erom dat ons onderwijsstelsel
goed werkt en er voor alle leerlingen en studenten in slaagt de kernfuncties van het
onderwijs te realiseren: kwalificatie, socialisatie en allocatie, waaronder selectie
en gelijke kansen.
Binnen het stelsel van onderwijsvoorzieningen is er sprake van wederzijdse afhankelijkheid:
onderwijssectoren zijn nauw met elkaar en met andere voorzieningen in de samenleving
verweven. Belangrijke maatschappelijke problemen raken onderwijsinstellingen en ook
knelpunten op instellingsniveau en vragen om een breder stelselperspectief.
Om de werking van het stelsel te kunnen duiden, beschrijven we de kwaliteit van het
onderwijs als geheel aan de hand van de kernfuncties van het onderwijs (paragraaf 3.3).
Zowel stelselkwaliteit als stelseltoezicht vindt een basis in de stelselverantwoordelijkheid
van de overheid (artikel 23, Grondwet en artikel 3, eerste lid, sub d, 4, vierde lid,
en artikel 8, eerste lid, WOT). Hierbij gaat het om een stimulerende rol en de reflectieve
functie van het toezicht.
We omschrijven stelselkwaliteit als de mate waarin het stelsel van besturen, scholen
en andere actoren erin slaagt de kernfuncties van het onderwijs (kwalificatie, socialisatie
en allocatie waaronder selectie en gelijke kansen) met succes én in evenwicht te realiseren.
Deze kernfuncties nemen we in ons toezicht als uitgangspunt voor de omschrijving van
de kwaliteit van het onderwijsstelsel.
Het toezicht gaat uit van het belang dat de samenleving als geheel heeft bij het onderwijs:
het publieke belang. Als onderdeel daarvan geven we in het toezicht aandacht aan specifieke
kansen en bedreigingen, specifieke onderdelen van het stelsel of groepen leerlingen.
Als toezichthouder moeten we daarom weten hoe het onderwijs zich ontwikkelt, daarop
reflecteren en, als er iets niet goed loopt, de samenleving informeren. Wij vatten
stelseltoezicht dan ook op als het beschouwen van de werking en de kwaliteit van het
stelsel als geheel. Omdat dit het niveau van individuele besturen overstijgt, ondernemen
we activiteiten die de tot doel hebben de werking en de kwaliteit van het stelsel
te stimuleren. We doorlopen een cyclus van waarnemen (monitoren), analyseren, agenderen
en stimulerend interveniëren en zien daarmee toe op de kwaliteit van het stelsel.
De uitkomsten van het stelseltoezicht zijn van belang voor de samenleving, het parlement
en de regering en helpen ons om gericht en slagvaardig toezicht uit te oefenen. Informatie
op stelselniveau laat zo zien hoe het totale onderwijsstelsel functioneert en met
welke problemen besturen en scholen te maken hebben. Bij besturen en scholen stellen
we deze problemen aan de orde en bespreken we hoe zij hiermee omgaan in een open gesprek.
Onderzoeken naar de kwaliteit van het stelsel doen we ook in samenhang met de onderzoeken
naar besturen en scholen. De informatie daaruit vormt een bron voor ‘De Staat van
het Onderwijs’, voor afzonderlijke publicaties (bijvoorbeeld themarapporten) en voor
stimulerende interventies.
Het stelseltoezicht is gebaseerd op de taken van de inspectie zoals beschreven in
de WOT. Zo ligt er een taak voor de inspectie in het rapporteren over de ontwikkeling
van, in bijzonder van de kwaliteit van, het onderwijs en over de uitoefening van de
taken door de instellingen, de samenwerkingsverbanden en de Samenwerkingsorganisatie
Beroepsonderwijs Bedrijfsleven, in het bijzonder over de kwaliteit daarvan (artikel 3,
eerste lid, sub d, WOT).
Vanuit onze ervaring in de onderwijspraktijk zien wij hierbij het verband met een
andere inspectietaak: het bevorderen van de ontwikkeling, in het bijzonder van de
kwaliteit, van het onderwijs aan en het bestuur van instellingen als bedoeld in de
onderwijswetten (artikel 3, eerste lid, sub b, WOT).
Ook is de taakuitoefening van de inspectie er mede op gericht betrokkenen te informeren
over de ontwikkeling, in het bijzonder van de kwaliteit, van het onderwijs (artikel 4,
vierde lid, WOT). Verder is omschreven dat ‘de inspectie [...] desgevraagd en uit
eigen beweging [rapporteert] aan Onze Minister over de ontwikkeling, in het bijzonder
van de kwaliteit, van het onderwijs en doet op grond daarvan voorstellen die zij in
het belang van het onderwijs nodig acht’ (artikel 8, eerste lid, WOT).
Hoewel stelseltoezicht een grondslag heeft in de WOT, verschilt het van het toezicht
op besturen en scholen. In het toezicht op besturen en scholen gaat het om toezicht
op de naleving van onderwijswet- en regelgeving. Daarmee kunnen we besturen en scholen,
waar nodig, met onze oordelen en herstelopdrachten aanzetten om het onderwijs te verbeteren.
In het stelseltoezicht daarentegen kunnen we stelselproblemen signaleren, agenderen
en op diverse manieren stimuleren, maar daarbij geven we geen opdrachten tot herstel. Het gaat hierbij immers niet
om toezicht op naleving.
In hoofdstuk 2 gaven we aan dat het stelseltoezicht raakvlakken heeft met het toezicht
op besturen en scholen, vooral waar het de ambities van besturen en scholen raakt.
Knelpunten op stelselniveau, zoals bijvoorbeeld blijkt uit een themaonderzoek, kunnen
in dat geval aan de orde komen in het stimulerende toezicht op besturen en scholen.
3.3. Raamwerk voor stelselkwaliteit
Om de kwaliteit van het stelsel te monitoren, hanteren we een raamwerk. Dit raamwerk
beschrijft de werking en de kwaliteit van het stelsel aan de hand van de kernfuncties
van het onderwijs. Dit biedt focus voor het krijgen van zicht op de kwaliteit van
de werking van het stelsel als geheel en op de trends en knelpunten. Het raamwerk
geeft de thema’s aan voor de activiteiten die we ondernemen op het gebied van waarnemen,
analyseren en agenderen. Om de kwaliteit van het onderwijsstelsel op niveau te houden
en te bevorderen, zijn inspanningen nodig van alle betrokkenen samen. Daarbij helpt
het om de aandacht te richten op wat belangrijk is met het oog op de leerlingen en
de samenleving, maar ook op wat urgent is, gegeven de actuele ontwikkelingen en trends
op de langere termijn. We formuleren daarom focuspunten om andere actoren te stimuleren
om samen aan het oplossen van knelpunten te werken. Enkele voorbeelden: ‘Elke leerling
is (digitaal) geletterd en gecijferd’, ‘Elke leerling krijgt gelijke kansen op een
passend aanbod’, ‘Leerlingen zijn toegerust om bij te dragen aan de samenleving’,
‘Leerlingen slagen in het vervolgonderwijs en op de arbeidsmarkt’ en ‘Leerlingen kennen
zichzelf en hun omgeving, en kunnen zelfstandig keuzes maken’. Deze vormen ook onderwerp
van gesprek met besturen en raken het onderwijs op de scholen.
In het onderstaande Raamwerk voor stelselkwaliteit hebben we de kernfuncties weergegeven.
In de beschrijving onderscheiden we drie kernfuncties: kwalificatie, socialisatie
en allocatie, waaronder selectie en gelijke kansen. Persoonsvorming maakt daarbij
onderdeel uit van de kernfunctie socialisatie. Naast de drie kernfuncties beschrijven
we ook de voorwaarden die cruciaal zijn voor realisatie van de kernfuncties. De beschrijving
geeft de essentie van de kernfunctie weer. In hoofdstuk 7(Werkwijze) werken we uit
hoe we invulling geven aan het stelseltoezicht.
RAAMWERK VOOR STELSELKWALITEIT
Kernfunctie Kwalificatie
Het onderwijs brengt leerlingen kennis, houdingen en vaardigheden bij die aansluiten
bij de behoeften van de samenleving en bij de mogelijkheden en talenten van leerlingen.
|
Beschrijving
De leerprestaties en het bereikte niveau van alle leerlingen samen hebben een optimaal
niveau, voor diverse groepen en voor deelgebieden (vakken). Onderdeel daarvan is dat
elke leerling, naar zijn mogelijkheden, geletterd en gecijferd is. De leerprestaties
sluiten aan bij de behoefte van de samenleving, zodat elke leerling uiteindelijk goed
kan functioneren in de samenleving. In vergelijking met (eerdere) trends, nationaal
en internationaal, is er stabiliteit of een ontwikkeling in de richting van de ambities
van de samenleving. De kwaliteit van toetsing en examinering leidt tot relevante en
betrouwbare uitspraken op stelselniveau over niveau, prestaties en referentieniveaus
van leerlingen. De kwaliteit van het onderwijsaanbod omvat kennis, houding en (digitale)
vaardigheden en wordt regelmatig getoetst aan de actualiteit en aan (internationale)
wetenschappelijke maatstaven.
|
Kernfunctie Socialisatie
Het onderwijs draagt bij aan de verwerving van de sociale en maatschappelijke competenties
die nodig zijn om optimaal te kunnen deelnemen en bijdragen aan de samenleving.
|
Beschrijving
De kennis, houding en vaardigheden van leerlingen liggen op het niveau dat nodig is
om goed te kunnen functioneren in de pluriforme samenleving en de democratische rechtsstaat.
Het gaat daarbij om de sociale en maatschappelijke competenties en om de basiswaarden1 van de democratische rechtsstaat die nodig zijn om hieraan succesvol te kunnen deelnemen.
Bij de waardering van de bijdrage aan de samenleving zijn eerdere resultaten van het
onderwijsstelsel, internationale vergelijking en inhoudelijke eisen leidend, net als
de behoeften en ambities van de samenleving. Een vrije en pluriforme samenleving vraagt
om burgers die de democratische spelregels in acht nemen, zelfstandig kunnen oordelen,
verantwoordelijkheid willen nemen en die toegerust zijn om op een goede manier met
diversiteit om te gaan.
|
1 Zie bijlage 8 voor een uitwerking van ‘burgerschap’ en ‘basiswaarden’.
Kernfunctie Allocatie, waaronder selectie en gelijke kansen
Leerlingen volgen een onderwijsloopbaan die past bij hun mogelijkheden en talenten
én bij de arbeidsbehoeften van de samenleving.
|
Beschrijving
Het onderwijs zorgt ervoor dat leerlingen een passende onderwijsloopbaan volgen en
een gelijke kans hebben om terecht te komen op het onderwijstype dat bij hen past.
Het onderwijs zorgt ervoor dat leerlingen slagen in het (vervolg)onderwijs en een
diploma halen waarmee ze een passende plek op de arbeidsmarkt of een passende vervolgbestemming
vinden. De advisering, schoolkeuze, overgangen en aansluiting binnen het (passend)
onderwijs zijn doelmatig en werpen geen belemmeringen op voor doorstroom. Met andere
woorden: het onderwijs is in gelijke mate toegankelijk en beschikbaar voor alle leerlingen
die er gezien hun mogelijkheden thuishoren. In vergelijking met (eerdere) trends,
nationaal en internationaal, is er stabiliteit of een ontwikkeling in de richting
van de ambities van de samenleving.
|
Voorwaarden voor realisatie van de kernfuncties
Het onderwijs is zodanig toegerust en georganiseerd dat het voor continuïteit kan
zorgen en kan bijdragen aan de drie kernfuncties.
|
Beschrijving
Het onderwijs heeft zich zo georganiseerd dat het in staat is in een gezamenlijke
dynamiek en samenwerking de drie kernfuncties van het stelsel te realiseren. Goede
sturing en visie op wat bereikt moet worden zijn daarbij van belang. Ook samenwerking
tussen instellingen, zoals bijvoorbeeld ten gunste van de realisatie van passend onderwijs,
is zodanig dat ze bijdraagt aan de kwaliteit van het onderwijs aan leerlingen. Middelen
en mogelijkheden worden voldoende ingezet en benut. Er is voldoende personeel dat
is toegerust voor de gevraagde onderwijstaken. Het niveau van middelen, organisatiewijze
en personeel ligt op een geaccepteerd niveau in vergelijking met (eerdere) trends,
nationaal en internationaal, of ontwikkelt zich in de richting van de ambities van
de samenleving.
|
4. Waarderingskader besturen
In dit hoofdstuk beschrijven we het kader voor de beoordeling van de besturing door
het bestuur. Het bestuur bestaat uit het uitvoerend deel van het bestuur en het interne
toezicht. Hoewel de functies gescheiden zijn, zorgt men er, ieder vanuit zijn eigen
rol en verantwoordelijkheid, samen voor dat de kwaliteit van hun scholen gewaarborgd
is en er sprake is van deugdelijk financieel beheer. Voor de leesbaarheid spreken
we over het bestuur als aanduiding voor het bestuur.
We willen nagaan of het bestuur in staat is de basiskwaliteit van het onderwijs op
zijn scholen te borgen, verder te verbeteren en te zorgen voor deugdelijk financieel
beheer voor continuïteit in de toekomst. We beoordelen de kwaliteit van de besturing
op basis de geldende wet- en regelgeving (hierna: wettelijke vereisten) die is genoemd
in het kwaliteitsgebied Besturing, kwaliteitszorg en ambitie. Ook de invulling van
de kernfuncties van het stelsel door het bestuur (zie hoofdstuk 3) heeft hier een
plek.
Uit het oordeel op dit kwaliteitsgebied blijkt of het bestuur in staat is om met zijn
(be)sturing de kwaliteit van het onderwijs op de scholen te waarborgen en verder te
ontwikkelen. Met deze kennis over de kwaliteit van de sturing, richten we het (vervolg)toezicht
proportioneel in (zie hoofdstuk 7).
Naast het waarderingskader met standaarden voor besturing, kwaliteitszorg en ambitie
op bestuursniveau (BKA), zijn er ook standaarden voor sturen, kwaliteitszorg en ambitie
op schoolniveau (SKA). Deze standaarden zijn opgenomen in het waarderingskader voor
scholen en beschrijven we in hoofdstuk 5. We maken onderscheid tussen besturen en
scholen, omdat de besturing (van een of meerdere scholen) door het bestuur en de sturing
(op een school) door schoolleiders van elkaar verschillen. Met dit onderscheid kunnen
we het toezicht beter laten aansluiten bij de verantwoordelijkheden en werkwijzen
van besturen en scholen. Deze niveaus staan allerminst los van elkaar. Het bestuur
geeft de kaders voor kwaliteit en financieel beheer aan waarbinnen de schoolleiders
hun verantwoordelijkheid voor de sturing van de kwaliteit op school vormgeven. Het
bestuur en de scholen zorgen gezamenlijk voor het behalen van beoogde resultaten rondom
onderwijskwaliteit en financiële kwaliteit.
In paragraaf 4.2 lichten we toe hoe het waarderingskader voor besturen is opgebouwd.
In aansluiting daarop beschrijven we in paragraaf 4.3 de inhoud van dat waarderingskader.
4.2. Opbouw van het kader
De kern van het kwaliteitsgebied Besturing, kwaliteitszorg en ambitie (BKA) is dat
het bestuur zorgt voor besturing van de onderwijskwaliteit op de scholen en voor een
goede organisatie en kwaliteitscultuur. Dat maakt dat leerlingen kunnen leren en zich
kunnen ontwikkelen in een veilige omgeving. Ook het financieel beheer, waaronder financiële
continuïteit, rechtmatigheid en doelmatigheid, is hiervan integraal onderdeel. Wij
beschouwen de besturing als een cyclisch proces. De drie standaarden van het waarderingskader
samen geven zicht op de kwaliteitscyclus van het bestuur. Als deze cyclus op orde
is, is het bestuur in staat de basiskwaliteit te realiseren en te borgen, het onderwijs
te verbeteren en te zorgen voor deugdelijk financieel beheer. Hiermee draagt het bestuur
bij aan de kernfuncties van het stelsel. Bovendien bestaat er dan een ontwikkelingsgerichte
kwaliteitscultuur: beleid wordt opgevolgd en na evaluatie bijgesteld.
Figuur 4.2a Opbouw kwaliteitsgebied
In de eerste standaard (BKA1) beoordelen we de manier waarop het bestuur de besturing
en de randvoorwaarden inricht aan de hand van een visie op onderwijs, uitgewerkt in
ambities en doelen. Dit raakt ook de kernfuncties van het stelsel, zoals verwoord
in hoofdstuk 3. In de tweede standaard (BKA2) staat de uitvoering centraal: hoe stuurt
het bestuur op het realiseren van de visie, ambities en doelen en wat voor kwaliteitscultuur
is er? In de derde standaard (BKA3), ten slotte, onderzoeken we hoe het bestuur evalueert
en analyseert, verantwoording aflegt aan anderen en de samenleving, reflecteert op
de resultaten en erover in gesprek gaat. Dit leidt tot bijstelling en verdere ontwikkeling
van de visie, ambities en doelen, zoals bedoeld in de eerste standaard, en maakt de
cyclus van (in)richten, uitvoeren en evalueren compleet. De kwaliteitscultuur is van
belang voor een effectieve sturing op deze cyclus (de standaarden samen). Daardoor
wordt de kwaliteit van het onderwijs gewaarborgd.
4.3. Kwaliteitsgebied en standaarden
Het waarderingskader voor besturen, het kwaliteitsgebied Besturing, kwaliteitszorg
en ambitie (BKA), is onderverdeeld in drie standaarden die (in)richting, uitvoering
en evaluatie omvatten. Deze standaarden zijn met elkaar verbonden en vertegenwoordigen
samen het stelsel van kwaliteitszorg. Dit betekent dat we deze standaarden in samenhang
onderzoeken.
Bij elke standaard geven we aan wat we onder basiskwaliteit verstaan en wat de wet
van besturen vraagt (wat moet het bestuur?). Gezien het belang van de basisvaardigheden taal, rekenen en burgerschap, noemen we
deze expliciet bij de standaarden BKA1, BKA2 en BKA3. We gaan ervan uit dat besturen
(be)sturen vanuit visie en ambitie. Naast de ambities die besturen hebben om de wettelijke
verplichtingen na te leven, zijn er ambities die meer omvatten dan de basiskwaliteit.
Wij noemen dit de aanvullende ambities. Ook over deze ambities gaan we met besturen
in gesprek. We kunnen daaraan een waardering koppelen, namelijk de waardering Goed
(op standaardniveau). Het is de invulling van de stimulerende functie van het toezicht.
In het waarderingskader komt dit tot uitdrukking in vragen naar de realisatie van
aanvullende ambities van het bestuur. Met het geheel aan ambities dragen besturen
bij aan de kernfuncties van het onderwijsstelsel.
KWALITEITSGEBIED BESTURING, KWALITEITSZORG EN AMBITIE (BKA)
|
BKA1. Visie, ambities en doelen
Het bestuur heeft een visie op kwaliteit, heeft hiervoor ambities en doelen opgesteld
en stuurt op het behalen daarvan.
|
Basiskwaliteit
Het bestuur heeft een visie op goed onderwijs en op de besturing daarvan. De visie
is concreet en passend vertaald naar ambities, doelen en daarmee samenhangend beleid.
Deze vertaling maakt sturing mogelijk op de kwaliteit en resultaten van het onderwijs
en de voorwaarden. Daartoe is een stelsel van kwaliteitszorg ingericht dat het bestuur
in staat stelt de basiskwaliteit van het onderwijs te waarborgen.
De doelen betreffen in elk geval de naleving van wettelijke eisen, waaronder de wettelijke
vereisten voor het onderwijsaanbod, het onderwijsleerproces en de manier van toetsen,
onder meer op het gebied van de basisvaardigheden taal, rekenen en burgerschap. De
visie, ambities en doelen omvatten uitwerkingen van eerdere evaluatieresultaten en
resultaten van interne en externe dialoog.
Het bestuur zorgt er met betrokkenheid van de scholen voor dat de visie, ambities,
doelen en het beleid sturend zijn voor de verbetering van het onderwijs aan leerlingen.
Scholen formuleren op hun beurt doelen die aansluiten bij wat leerlingen nodig hebben
met het oog op hun doorgaande onderwijsloopbaan.
Het bestuur richt de voorwaarden in om de doelen te bereiken, waaronder de inzet en
het beheer van de (financiële) middelen voor het waarborgen van de kwaliteit van het
onderwijsproces, het schoolklimaat en de resultaten. Het bestuur heeft daartoe een
meerjarenbegroting waarin de relatie met het beleid en de doelen duidelijk zijn toegelicht.
Er is voor de sturing op (financiële) kwaliteit een functionerende verantwoordelijkheidsverdeling
tussen de interne toezichthouder, het bestuur en de scholen afgesproken, op basis
van de geldende wet- en regelgeving.
|
Aanvullende ambities
• Zijn er aanvullende ambities in relatie tot de visie en doelen en (hoe) worden deze
gerealiseerd?
|
Wettelijke vereisten
• Artikel 8, eerste lid, WPO: Het onderwijs wordt zodanig ingericht dat de leerlingen
een ononderbroken ontwikkelingsproces kunnen doorlopen en wordt afgestemd op de voortgang
in de ontwikkeling van de leerlingen.
• Artikel 10 en artikel 12, vierde lid, WPO: Het bestuur zorgt voor de kwaliteit van
het onderwijs op de scholen via een stelsel van kwaliteitszorg. Dat houdt onder andere
in dat er toetsbare doelen zijn geformuleerd.
• Artikel 12, eerste, tweede en derde lid, WPO (in samenhang met artikel 1): Het bestuur
zorgt ervoor dat alle scholen een schoolplan hebben. Het schoolplan omvat in elk geval
het onderwijskundig beleid, het personeelsbeleid en het stelsel van kwaliteitszorg.
Bij de beschrijving van het onderwijskundig beleid wordt het schoolondersteuningsprofiel
betrokken. Dit bevat een beschrijving van de voorzieningen die zijn getroffen voor
leerlingen die extra ondersteuning behoeven.
• Artikel 17b, eerste en derde lid, WPO: Er moet sprake zijn van een functionele of
organieke scheiding tussen uitvoerend deel van het bestuur en intern toezicht.
• Artikel 17c, eerste lid, sub c, WPO: De interne toezichthouder ziet erop toe dat
het bestuur de middelen doelmatig en rechtmatig besteedt en aanwendt.
• Artikel 29, zevende lid, WPO: Het bestuur stelt jaarlijks het beleid vast met betrekking
tot de formatie van de verschillende categorieën personeel van de scholen.
• Artikel 31 WPO: Het bestuur stelt een managementstatuut vast waaruit de verantwoordelijkheidsverdeling
in de aansturing van de school blijkt.
• Artikel 115 en artikel 169 WPO [jo. AMvB] en artikel 26, eerste tot en met vierde
lid, Besluit bekostiging WPO 2022: Het bestuur moet de rijksbekostiging rechtmatig
aanwenden en moet evident ondoelmatige aanwending van beschikbare (financiële) middelen
voorkomen.
• Artikel 160 en artikel 161 WPO: Het op gemeentelijk niveau maken van afspraken over
en het formuleren van doelen voor het bestrijden van onderwijsachterstanden.
• Artikel 165 WPO en jo. artikel 4, vierde lid, RJO: Het bestuur maakt jaarlijks een
jaarverslag waarin de resultaten van het financieel beleid en de continuïteitsparagraaf
staan opgenomen.
• RJO, jo. artikel 165 WPO: De wijze waarop door het bestuur verslag wordt gedaan
van het financieel beheer gebeurt overeenkomstig de daarvoor in de RJO gestelde regels.
|
BKA2. Uitvoering en kwaliteitscultuur
Het bestuur realiseert samen met de scholen de doelen voor kwaliteit, bevordert een
kwaliteitscultuur, zorgt voor randvoorwaarden en stuurt, waar nodig, tussentijds bij.
|
Basiskwaliteit
Het bestuur geeft als onderdeel van zijn stelsel van kwaliteitszorg met de scholen
effectief uitvoering aan de visie en de doelen voor onderwijskwaliteit. Aan de transparante,
integere kwaliteitscultuur is zichtbaar dat deze bijdraagt aan de gestelde doelen.
Het bestuur bevordert een op samenwerken, leren en verbeteren gerichte kwaliteitscultuur,
zodat de doelen en ambities gerealiseerd kunnen worden. Het bestuur zorgt ervoor dat
het onderwijskundig leiderschap op alle niveaus herkenbaar verankerd is in de organisatie.
Ook bevordert het bestuur dat de schoolleiding en teams gezamenlijk werken aan hun
professionaliteit in relatie tot de bekwaamheidseisen en aan een verbetercultuur.
Binnen de kwaliteitscultuur geeft het bestuur uitvoering aan kwaliteitszorg gericht
op de kwaliteit van het onderwijs, onder meer op het gebied van de basisvaardigheden
taal, rekenen en burgerschap, de afspraken uit het ondersteuningsplan van het samenwerkingsverband
passend onderwijs en de naleving van wettelijke voorschriften. Het bestuur bewaakt
en bevordert dat de uitvoering in overeenstemming is met het beleid, zodat de doelen
worden bereikt. Het bestuur houdt zicht op de uitvoering van het beleid en op de nagestreefde
verbeteringen en stuurt daarop, zo nodig, tussentijds bij.
De beschikbare (financiële) middelen dragen bij aan de realisatie van de door het
bestuur gestelde doelen en worden doelmatig en rechtmatig aangewend. Als onderdeel
van zijn taak ziet de interne toezichthouder daarop toe. Het bestuur voorkomt evident
ondoelmatige aanwending van beschikbare (financiële) middelen. Daarnaast stuurt het
bestuur op effectief financieel beheer, zodat de continuïteit van het onderwijs gewaarborgd
is en bekostiging rechtmatig verkregen wordt.
Het interne toezicht geeft voorts onafhankelijk en deugdelijk invulling aan zijn taak
en wordt daarin gefaciliteerd door het uitvoerend deel van het bestuur. Het bestuur
zorgt voor goed functionerende medezeggenschap en opereert volgens een code Goed Bestuur
of legt in het jaarverslag1 uit als het daar eventueel van afwijkt en waarom dat het geval is. Het bestuur komt
haar verplichtingen na omtrent de onverwijlde overleg- en aangifteplicht en zorgt
ervoor dat een personeelslid het bestuur van een redelijk vermoeden van een zedenmisdrijf
onverwijld in kennis kan stellen. Als laatste zorgt het bestuur voor een doeltreffende
verwerking van interne en externe signalen en klachten.
|
Aanvullende ambities
• Zijn er aanvullende ambities voor de sturing op uitvoering en kwaliteitscultuur
en (hoe) worden deze gerealiseerd?
|
Wettelijke vereisten
• Artikel 3, artikel 12, eerste en derde lid, artikel 32, artikel 32b en artikel 34a
WPO: Het bestuur zorgt voor bevoegd personeel en maakt het onderhouden en uitbreiden
van de bekwaamheid mogelijk.
• Artikel 4a WPO: Het bestuur meldt en overlegt onverwijld bij een (redelijk vermoeden
van een) zedenmisdrijf en doet daar zo nodig aangifte van. Het bestuur treedt hierbij
onverwijld in contact met de vertrouwensinspecteur.
• Artikel 10 en artikel 12, vierde lid, WPO: Het bestuur en de schoolleiding zorgen
ervoor dat de wet wordt nageleefd en dat er indien nodig verbetermaatregelen komen
voor de kwaliteit. Dat houdt onder andere in dat het bestuur en de scholen zicht hebben
op de kwaliteit van het onderwijs. Daarbij moet het functioneren van de kwaliteitscyclus
centraal staan.
• Artikel 13, eerste lid, sub f in samenhang met artikel 14, WPO: Het bestuur communiceert
over de klachtenregeling in de schoolgids(en).
• Artikel 14 WPO: Het bestuur heeft een klachtenregeling die leidt tot een deugdelijke
klachtbehandeling waarbij voldaan wordt aan de specifieke vereisten die dit artikel
noemt.
• Artikel 17a, eerste lid, jo. artikel 10 WPO: Het bestuur draagt zorg voor een goed
bestuurde school met een scheiding tussen het uitvoerend deel van het bestuur en het
toezicht en met een rechtmatig bestuur en beheer.
• Artikel 17b, tweede lid, WPO: De interne toezichthouder (of lid daarvan) functioneert
onafhankelijk van het uitvoerend deel van het bestuur.
• Artikel 17c, eerste lid, WPO: De interne toezichthouder houdt toezicht op de uitvoering
van de taken en de uitoefening van de bevoegdheden door het uitvoerend deel van het
bestuur, staat het uitvoerend deel van het bestuur met raad ter zijde en heeft ten
minste de bij de wet bepaalde taken.
• Artikel 31a, derde en vierde lid, WPO: De school dient leraren een zelfstandige
verantwoordelijkheid te geven bij de beoordeling van de onderwijsprestaties van leerlingen
en voldoende zeggenschap te geven waar het gaat om het vakinhoudelijke, vakdidactische
en pedagogische proces in de school. De afspraken hierover worden vastgelegd in een
professioneel statuut.
• Artikel 115 en artikel 169 WPO [jo. AMvB] en artikel 26, eerste tot en met vierde
lid, Besluit bekostiging WPO 2022: Het bestuur moet de rijksbekostiging rechtmatig
aanwenden en moet evident ondoelmatige aanwending van beschikbare (financiële) middelen
voorkomen.
• Artikel 115, vijfde lid, WPO: Het bestuur beheert de middelen van de school op zodanige
wijze dat het voortbestaan van de school is verzekerd.
• Artikel 165, eerste lid, WPO: Het bestuur dient een code Goed Bestuur te hanteren
en verantwoordt zich over eventuele afwijkingen in het jaarverslag.
• Artikel 165, eerste lid, sub b, WPO: Het bestuur stelt een jaarverslag vast met
jaarrekening waaruit blijkt dat er sprake is van een rechtmatige en doelmatige aanwending
van de bekostiging.
• Artikel 169, vierde lid, WPO: Als sprake is van evident ondoelmatige aanwending,
kunnen daar financiële gevolgen aan worden verbonden, zoals wijziging van de bekostiging
en het terugvorderen van het onverschuldigd betaalde deel van de bekostiging.2
• Artikel 169, vijfde lid, WPO [jo. AMvB]: Bij of krachtens AMvB worden nadere regels
gesteld over de wijze waarop wordt vastgesteld dat sprake is van evident ondoelmatige
aanwending van de bekostiging.
• Artikel 4, vierde lid, RJO: Het bestuur zorgt voor een continuïteitsparagraaf in
de jaarverslaggeving.
|
BKA3. Evaluatie, verantwoording en dialoog
Het bestuur evalueert en analyseert systematisch of het de doelen realiseert en verantwoordt
zich hierover. Het stelt wanneer dat nodig is het beleid bij en betrekt daartoe interne
en externe belanghebbenden in een goed functionerende dialoog.
|
Basiskwaliteit
Het bestuur evalueert en beoordeelt als onderdeel van zijn stelsel van kwaliteitszorg
in hoeverre de ambities, de doelen en het beleid worden gerealiseerd. Op deze manier
krijgt het bestuur zicht op de gerealiseerde (financiële) kwaliteit en de resultaten
van het onderwijs aan leerlingen. Bij de evaluatie en beoordeling van het beleid en
de onderwijskwaliteit haalt het bestuur actief externe informatie op en gebruikt deze
informatie bij de evaluatie en beoordeling. Op basis van de evaluatie reageert het
bestuur tijdig op mogelijke kansen en bedreigingen, stelt wanneer nodig (verbeter)beleid
op en treft passende maatregelen om de kwaliteit van het onderwijs op de scholen te
borgen.
Het bestuur legt verantwoording af door middel van accurate, actuele en openbaar toegankelijke
informatie over de gerealiseerde kwaliteit. Het brengt minimaal jaarlijks verslag
uit aan zijn in- en externe belanghebbenden over zijn doelen en de resultaten van
de scholen. De verantwoording in het jaarverslag is betrouwbaar en (de inhoud van)
het jaarverslag voldoet aan de wettelijke vereisten.
Het bestuur verantwoordt zich daarbij ten minste over het onderwijsaanbod, het onderwijsleerproces,
de manier van toetsen en het financieel beheer, onder meer op het gebied van de basisvaardigheden
taal, rekenen en burgerschap. De reflectie op de uitkomsten van de evaluatie geeft
alle lagen van de organisatie, intern toezicht en de medezeggenschap voldoende inzicht
in de effectiviteit van de besturing en uitvoering. Het bestuur analyseert en beoordeelt
de uitkomsten van de evaluatie en verantwoording. Vervolgens verwerkt het bestuur
deze wanneer nodig in bijstelling van ambities, (verbeter)doelen en beleid of nieuwe
ambities zodat de opbrengst van de dialoog bijdraagt aan ontwikkeling en verbetering
van het onderwijs en de sturing daarop. Het bestuur organiseert ook de dialoog hierover
met interne en externe belanghebbenden, waarbij in elk geval leerlingen, personeel
en de interne toezichthouder zijn betrokken. Het bestuur werkt bovendien actief samen
met andere partijen aan doelen die het bestuurlijk belang overstijgen en de kernfuncties
raken. Zo komt het bestuur de afspraken uit het ondersteuningsplan van het samenwerkingsverband
passend onderwijs na en verantwoordt zich hierover.
|
Aanvullende ambities
• Zijn er aanvullende ambities voor de evaluatie, verantwoording en dialoog en (hoe)
worden deze gerealiseerd?
|
Wettelijke vereisten
• Artikel 1 en artikel 3, sub f, RJO jo. artikel 165 WPO: Het bestuur informeert jaarlijks
interne en externe belanghebbenden over het gevoerde en voorgenomen beleid en over
de uitkomsten van het gevoerde beleid.
• Artikel 3, onderdeel f2, RJO: Het bestuur neemt, indien het publieke eigen vermogen
boven de signaleringswaarde uitstijgt, een toelichting in het bestuursverslag op.
• Artikel 4, vierde lid, RJO jo. artikel 165 WPO: Het bestuur maakt jaarlijks een
jaarverslag waarin naast de resultaten van het financieel beleid ook verantwoording
wordt gegeven over toekomstige ontwikkelingen van het onderwijs.
• Artikel 8 WMS: De (gemeenschappelijke) medezeggenschapsraad ((G)MR) ontvangt tijdig
alle inlichtingen van het bestuur die redelijkerwijs nodig zijn om zijn taak te kunnen
vervullen en ontvangt in elk geval bepaalde in de wet beschreven informatie.
• Artikel 10 WMS: Het bestuur heeft in bepaalde gevallen voorafgaande instemming nodig
van de (G)MR voor elk besluit in dat geval (bijvoorbeeld bij verandering van de onderwijskundige
doelstellingen van de school).
• Artikel 10 en artikel 12, vierde lid, WPO: Het bestuur zorgt voor de kwaliteit van
het onderwijs op de scholen via een stelsel van kwaliteitszorg. Dat houdt onder andere
in dat er regelmatig wordt geëvalueerd of deze doelen worden gehaald.
• Artikel 17c, eerste lid WPO: De interne toezichthouder houdt toezicht op de uitvoering
van de taken en de uitoefening van de bevoegdheden door het uitvoerend deel van het
bestuur, staat het uitvoerend deel van het bestuur met raad ter zijde en heeft ten
minste de bij de wet bepaalde taken. De interne toezichthouder legt jaarlijks in het
jaarverslag verantwoording af over de uitvoering van deze taken en de uitoefening
van de bevoegdheden.
• Artikel 17c, eerste lid, sub c en e, WPO: De interne toezichthouder ziet erop toe
dat het bestuur de middelen doelmatig en rechtmatig besteedt en aanwendt. De interne
toezichthouder legt jaarlijks in het jaarverslag hierover verantwoording af.
• Artikel 11 WMS: Het bestuur moet de (G)MR vooraf in de gelegenheid stellen om te
adviseren over besluiten bij bepaalde aangelegenheden (bijvoorbeeld vaststelling of
wijziging van de hoofdlijnen van het meerjarig financieel beleid voor de school).
• Artikel 12 WMS: Het bestuur heeft voorafgaande instemming nodig van het personeelsdeel
van de (G)MR bij besluiten bij bepaalde aangelegenheden (bijvoorbeeld bij de vaststelling
of wijziging van de samenstelling van de formatie).
• Artikel 13 WMS: Het bestuur heeft voorafgaande instemming van het ouderdeel van
de (G)MR over bepaalde besluiten (bijvoorbeeld bij de vaststelling van de schoolgids).
• Artikel 160 en artikel 161, WPO: De besturen van de scholen voeren jaarlijks overleg
met elkaar, met organisaties voor kinderopvang en met de gemeente over het voorkomen
van segregatie, het bevorderen van integratie en het bestrijden van achterstanden.
• RJO, jo. artikel 165 WPO: De wijze waarop door het bestuur verslag wordt gedaan
van het financieel beheer gebeurt overeenkomstig de daarvoor in de RJO gestelde regels.
• Artikel 165, eerste lid, WPO: Het bestuur dient een code Goed Bestuur te hanteren
en verantwoordt zich over eventuele afwijkingen in het jaarverslag.
• Artikel 165, zevende en achtste lid, WPO jo. artikel 3, onderdeel b, RJO: Het bestuur
maakt het jaarverslag openbaar. Bij ministeriële regeling kunnen nadere voorschriften
worden gegeven over de wijze en het tijdstip waarop openbaarmaking van het jaarverslag
plaatsvindt.
|
1 Volgens artikel 1, sub c, RJO: het geheel van verslaggevingsdocumenten bestaande
uit de jaarrekening, het bestuursverslag en de overige gegevens, bedoeld in artikel 392,
titel 9, boek 2, BW.
2 Met het amendement (Tweede Kamer, vergaderjaar 2019–2020, 35 102, nr. 11) is geregeld
dat een bekostigingssanctie alleen kan worden opgelegd aan het bestuur nadat bij AMvB
een nadere invulling wordt gegeven aan het begrip ‘evident ondoelmatige besteding’.
Zonder deze algemene maatregel van bestuur is handhaving op ‘evident ondoelmatige
besteding’ niet mogelijk. Tot de datum van inwerkingtreding van de AMvB richt de inspectie
zich op haar stimulerende taak op dit gebied en zal alleen een Onvoldoende worden
gegeven als een bestuur niet voldoet aan de op dit moment bij de basiskwaliteit opgenomen
elementen.
5. Waarderingskader scholen
In het vorige hoofdstuk beschreven we het kader voor de beoordeling van de besturing
door het bestuur. In dit hoofdstuk beschrijven we het waarderingskader voor het beoordelen
van de kwaliteit op scholen. Deze kaders hangen nauw met elkaar samen. Het bestuur
geeft de kaders voor kwaliteit en financieel beheer aan waarbinnen schoolleiders hun
verantwoordelijkheid voor de sturing van de kwaliteit op school vormgeven. Dit waarderingskader
bevat naast standaarden over sturen en kwaliteit ook standaarden over het onderwijsproces,
het schoolklimaat en de onderwijsresultaten. De standaarden over sturen, kwaliteitszorg
en ambitie op schoolniveau (SKA) hangen samen met die over besturing, kwaliteitszorg
en ambitie op bestuursniveau (BKA) en zijn toegespitst op de wettelijke eisen op schoolniveau.
We gebruiken het waarderingskader voor scholen wanneer we onderzoek doen op schoolniveau.
We beschrijven de opbouw van het kader in paragraaf 5.2. In paragraaf 5.3 is vervolgens het waarderingskader op schoolniveau opgenomen. In de laatste paragraaf, 5.4, gaan we in op de overige wettelijke vereisten, die niet aan een standaard zijn gekoppeld.
5.2. Opbouw van het kader
In het waarderingskader op schoolniveau onderscheiden we vier kwaliteitsgebieden:
Onderwijsproces, Veiligheid en schoolklimaat, Onderwijsresultaten, en Sturen, kwaliteitszorg
en ambitie. Met het waarderingskader krijgen we antwoord op de drie elementaire vragen
over het onderwijs voor leerlingen: krijgen ze goed onderwijs (Onderwijsproces), voelen
ze zich veilig (Veiligheid en schoolklimaat), en leren ze genoeg (Onderwijsresultaten)?
Daarnaast kijken we naar de sturing op en de verbetering van de kwaliteit (Sturen,
kwaliteitszorg en ambitie). Dit zijn belangrijke aspecten voor de kwaliteit en ontwikkeling
van het onderwijs aan leerlingen. We beoordelen bij de kwaliteit van het onderwijs
het geheel van de prestaties van de school op deze vier gebieden. Het financieel beheer
beoordeelt de inspectie op het niveau van het bestuur.
Het waarderingskader primair onderwijs heeft de volgende opbouw:
KWALITEITSGEBIEDEN EN STANDAARDEN PO SCHOOLNIVEAU
|
OP
|
ONDERWIJSPROCES
|
OP0
|
Basisvaardigheden
|
OP1
|
Aanbod
|
OP2
|
Zicht op ontwikkeling en begeleiding
|
OP3
|
Pedagogisch-didactisch handelen
|
OP4
|
Onderwijstijd
|
OP6
|
Afsluiting
|
VS
|
VEILIGHEID EN SCHOOLKLIMAAT
|
VS1
|
Veiligheid
|
VS2
|
Schoolklimaat
|
OR
|
ONDERWIJSRESULTATEN
|
OR1
|
Resultaten
|
OR2
|
Sociale en maatschappelijke competenties
|
SKA
|
STUREN, KWALITEITSZORG EN AMBITIE
|
SKA1
|
Visie, ambities en doelen
|
SKA2
|
Uitvoering en kwaliteitscultuur
|
SKA3
|
Evaluatie, verantwoording en dialoog
|
5.3. Kwaliteitsgebieden en standaarden
Het waarderingskader primair onderwijs op schoolniveau telt per gebied een aantal
standaarden, in totaal dertien. Bij elke standaard is aangegeven wat we verstaan onder de basiskwaliteit (wat móet
de school op orde hebben?). Gezien het belang van de basisvaardigheden taal, rekenen en burgerschap, noemen we
deze expliciet bij de standaarden SKA1, SKA2 en SKA3. Ter onderbouwing van de eisen
voor basiskwaliteit geven we per standaard de wettelijke eisen weer die van toepassing
zijn. We noemen de wettelijke eisen ook wel deugdelijkheidseisen.
In de praktijk hebben scholen ambities die raken aan basiskwaliteit. Scholen doen
echter vaak meer. Naast de ambities binnen de basiskwaliteit hebben scholen ook ambities
die daarboven uitstijgen en die scholen met het bestuur hebben geformuleerd. Voor
deze eigen ambities vormt het schoolplan de basis. Over het geheel aan ambities gaan
we met de scholen in gesprek.
We kunnen daaraan een waardering koppelen, namelijk de waardering Goed (op standaardniveau).
Dit is de invulling van de stimulerende functie van ons toezicht. In het waarderingskader
komt dit tot uitdrukking in vragen naar de realisatie van aanvullende ambities.
Met het geheel aan ambities, zowel voor de basiskwaliteit als ambities die daarboven
uitstijgen, dragen scholen met hun besturen bij aan de kwaliteit van de kernfuncties
van het onderwijsstelsel.
KWALITEITSGEBIED ONDERWIJSPROCES (OP)
|
OP0. Basisvaardigheden
Het onderwijs in basisvaardigheden bereidt de leerlingen voor op het vervolgonderwijs
en de samenleving.
|
Basiskwaliteit
De school heeft voor het onderwijs in de basisvaardigheden Nederlandse taal (mondelinge
taalvaardigheid, lezen, schrijven, begrippenlijst en taalverzorging), rekenen-wiskunde
(getallen, verhoudingen, meten en meetkunde, en verbanden) en burgerschap een doelgericht
en samenhangend curriculum dat past bij de leerlingenpopulatie van de school.
Voor Nederlandse taal en rekenen-wiskunde is de inhoud van het curriculum tenminste
dekkend voor de kerndoelen en werkt het toe naar de referentieniveaus. Het curriculum
kent een logisch doorlopende opbouw van doelen en bereidt leerlingen voor op de volgende
leerjaren, het vervolgonderwijs en de samenleving. De uitvoering van het curriculum
is herkenbaar in de onderwijspraktijk.
Burgerschap richt zich tenminste op bevordering van de basiswaarden van de democratische
rechtsstaat en de kennis, houdingen en vaardigheden die daarbij van belang zijn. Dat
geldt evenzo voor de sociale en maatschappelijke competenties die nodig zijn in de
pluriforme democratische samenleving, en de kerndoelen1 die daaraan gerelateerd zijn.
|
Aanvullende ambities:
• Zijn er aanvullende ambities voor het onderwijs in de basisvaardigheden en (hoe)
worden deze gerealiseerd?
|
Wettelijke vereisten:
• Artikel 2 WPO: De school bereidt de leerlingen voor op het vervolgonderwijs.
• Artikel 8, eerste lid, WPO: Het onderwijs is afgestemd op de voortgang in de ontwikkeling
van de leerlingen en zij kunnen een ononderbroken ontwikkelingsproces doorlopen.
• Artikel 8, derde lid, WPO: Het onderwijs bevordert actief burgerschap en sociale
cohesie (kennis van en respect voor basiswaarden en de ontwikkeling van sociale en
maatschappelijke competenties).
• Artikel 9, eerste lid, negende lid en elfde lid, WPO jo. Besluit vernieuwde kerndoelen
WPO: Het onderwijs in de Nederlandse taal en rekenen-wiskunde voldoet aan de kerndoelen
en de referentieniveaus en is – waar mogelijk – in samenhang ingericht.
• Artikel 12, tweede en derde lid, WPO: De school heeft haar beleid over het pedagogisch-didactisch
handelen in het schoolplan geformuleerd.
|
OP1. Aanbod
Het aanbod bereidt de leerlingen voor op vervolgonderwijs en de samenleving.
|
Basiskwaliteit
De school bereidt de leerlingen voor op het vervolgonderwijs en de samenleving. Zij
biedt een breed en op de kerndoelen2 gebaseerd aanbod. Onder aanbod verstaan we alle lesinhouden, ook die digitaal zijn
of online aangeboden worden. Het aanbod van de school is afgestemd op de leerlingenpopulatie
en sluit aan bij het (taal)niveau en de onderwijsbehoeften van de leerlingen. Het
aanbod wordt waar nodig gedurende de schoolloopbaan verdiept en verbreed, zodanig
dat leerlingen een ononderbroken ontwikkeling kunnen doorlopen. Het aanbod is doelgericht,
samenhangend en herkenbaar. Bovendien heeft de school de leerinhouden evenwichtig
en in samenhang over de leerjaren verdeeld.
|
Aanvullende ambities
• Zijn er aanvullende ambities voor het aanbod en (hoe) worden deze gerealiseerd?
|
Wettelijke vereisten
• Artikel 2 WPO: De school bereidt de leerlingen voor op het vervolgonderwijs.
• Artikel 8, eerste lid, WPO: Het onderwijs is afgestemd op de voortgang in de ontwikkeling
van leerlingen en zij kunnen een ononderbroken ontwikkelingsproces doorlopen.
• Artikel 8, tweede lid, WPO: De inhoud van het onderwijs richt zich op de emotionele,
zintuigelijke, lichamelijke en verstandelijke ontwikkeling en op het ontwikkelen van
de creativiteit, alsmede op het verwerven van de noodzakelijke kennis op het gebied
van sociale, culturele en lichamelijke vaardigheden.
• Artikel 9 WPO, jo. Besluit vernieuwde kerndoelen, WPO: Het onderwijsaanbod voldoet
aan de kerndoelen en is – waar mogelijk – in samenhang ingericht.
• Artikel 12, tweede lid, sub a, WPO: Het schoolplan bevat de uitwerking van de wettelijke
opdrachten voor de uitgangspunten, doelstellingen en inhoud van het onderwijs.
|
OP2. Zicht op ontwikkeling en begeleiding
De school volgt de ontwikkeling van de leerlingen en biedt waar nodig passende begeleiding
en extra ondersteuning.
|
Basiskwaliteit
De school verzamelt vanaf binnenkomst systematisch informatie over de kennis en vaardigheden
van leerlingen op alle voor het onderwijs belangrijke domeinen. Het verzamelen van
(toets)informatie gebeurt systematisch en zorgvuldig. De school vergelijkt de informatie
met de verwachte ontwikkeling van de leerling, waarbij voor taal en rekenen in ieder
geval de referentieniveaus taal en rekenen als uitgangspunt gelden. Dit maakt het
mogelijk om het onderwijs af te stemmen op de onderwijsbehoeften van zowel groepen
als individuele leerlingen. Het stelt de school in staat zorg te dragen voor de ontwikkeling
en begeleiding van de leerling. De school heeft daarbij hoge verwachtingen van leerlingen.
De school waarborgt daarmee voor leerlingen de ononderbroken ontwikkeling en voortgang
daarin en heeft daarbij oog voor de bevordering van gelijke kansen. De school informeert
ouders regelmatig over de ontwikkeling en vorderingen van hun kind.
Wanneer individuele of groepen leerlingen niet genoeg lijken te profiteren van het
onderwijs, analyseert de school waar de ontwikkeling stagneert en wat mogelijke verklaringen
hiervoor zijn. Vervolgens bepaalt zij wat er nodig is om op eventuele achterstanden
of voorsprongen in de ontwikkeling van leerlingen in te spelen. De school biedt de
begeleiding vervolgens gestructureerd aan. Waar nodig betrekt de school het samenwerkingsverband,
de gemeente en zorginstanties bij de begeleiding van de leerlingen. De leerlingen
krijgen daarmee de begeleiding die zij nodig hebben om het onderwijsprogramma beter
te kunnen doorlopen. De school besteedt op een structurele en herkenbare manier aandacht
aan het bestrijden van (taal)achterstanden.
De school heeft in het schoolondersteuningsprofiel vastgelegd wat zij onder extra
ondersteuning verstaat en welke voorzieningen de school kan bieden. Voor de leerlingen
die deze extra ondersteuning nodig hebben, legt de school in het ontwikkelingsperspectief
vast hoe zij het onderwijs afstemt op de behoefte van de leerling en registreert het
ontwikkelingsperspectief in het ROD. De school voert de geplande ondersteuning uit.
De inhoud en uitvoering van dit plan wordt minimaal eenmaal per schooljaar met de
ouders geëvalueerd. De school vervult de zorgplicht passend onderwijs. Wanneer de
school de extra ondersteuning voor een leerling niet kan bieden, zoekt de school in
samenwerking met ouders en zo nodig het samenwerkingsverband een passende onderwijsplek.
|
Aanvullende ambities
• Zijn er aanvullende ambities voor zicht op ontwikkeling en begeleiding en (hoe)
worden deze gerealiseerd?
|
Wettelijke vereisten
• Artikel 1 WPO: In het schoolondersteuningsprofiel is vastgelegd welke voorzieningen
zijn getroffen voor leerlingen die extra ondersteuning nodig hebben.
• Artikel 8, eerste lid, WPO: Het onderwijs is afgestemd op de voortgang in de ontwikkeling
van leerlingen en zij kunnen een ononderbroken ontwikkelingsproces doorlopen.
• Artikel 8, derde lid, WPO: Het onderwijs bevordert actief burgerschap en sociale
cohesie op doelgerichte en samenhangende wijze. Dat omvat onder meer regelmatig monitoren
van de ontwikkeling van burgerschapscompetenties, om het onderwijs af te stemmen op
de actuele leerbehoefte van leerlingen.
• Artikel 8, vierde lid, WPO: De school biedt individuele begeleiding die is afgestemd
op de behoeften van de leerlingen die extra ondersteuning nodig hebben.
• Artikel 8, vijfde lid, WPO: Het bestuur stelt ten minste eenmaal in de vier jaar
het schoolondersteuningsprofiel vast.
• Artikel 8, negende lid, WPO: De school werkt herkenbaar en gestructureerd aan de
bestrijding van achterstanden.
• Artikel 11 WPO: De school rapporteert over de vorderingen van de leerlingen aan
hun ouders, voogden of verzorgers.
• Artikel 12, tweede lid, WPO: De school heeft in het schoolplan beschreven op welke
wijze het schoolondersteuningsprofiel wordt betrokken bij het onderwijskundig beleid.
• Artikel 12, vierde lid, sub a, WPO: De school heeft de wijze waarop het onderwijs
wordt afgestemd op de voortgang in de ontwikkeling van leerlingen in het schoolplan
beschreven.
• Artikel 3.1 Inrichtingsbesluit WPO: In het ontwikkelingsperspectief is informatie
opgenomen over de begeleiding die de leerling wordt geboden, naar welke onderwijssoort
in het voortgezet onderwijs of naar uitstroomprofiel van het voortgezet speciaal onderwijs
de leerling naar verwachting zal uitstromen, en over de belemmerende en bevorderende
factoren die van invloed zijn op het onderwijs aan de leerling.
• Artikel 40, vierde en elfde lid, WPO: De school houdt zich aan de zorgplicht passend
onderwijs.
• Artikel 40, derde lid, WPO: De school beoordeelt of de leerling extra ondersteuning
nodig heeft.
• Artikel 40a, eerste en derde lid, WPO: Het bestuur stelt binnen zes weken, na op
overeenstemming gericht overleg met de ouders, een ontwikkelingsperspectief vast voor
een leerling die extra ondersteuning nodig heeft.
• Artikel 40a, tweede lid, WPO: Over het handelingsdeel van het ontwikkelingsperspectief
dient door het bestuur overeenstemming met de ouders te worden bereikt.
• Artikel 40a, vierde lid, WPO: Het bestuur evalueert het ontwikkelingsperspectief
minimaal eens per schooljaar met de ouders.
• Artikel 40a, vijfde lid, WPO: Het bestuur kan, na overleg of overeenstemming met
de ouders, het ontwikkelingsperspectief bijstellen.
• Artikel 12 Wet register onderwijsdeelnemers jo. artikel 8, eerste lid, Besluit register
onderwijsdeelnemers: Het bestuur registreert in het Register Onderwijsdeelnemers (ROD)
voor welke periode er voor een leerling een ontwikkelingsperspectief is vastgesteld
en, indien van toepassing, welke periode een leerling in een orthopedagogisch-didactisch
centrum (opdc) is geplaatst.
|
OP3. Pedagogisch-didactisch handelen
Het pedagogisch-didactisch handelen van de leraren is afgestemd op de voortgang in
de ontwikkeling van de leerlingen en draagt eraan bij dat leerlingen een ononderbroken
ontwikkelingsproces kunnen doorlopen.
|
Basiskwaliteit
De leraren creëren in hun lessen een pedagogisch en didactisch passend en stimulerend
leerklimaat, waardoor de leerlingen zich veilig voelen en actief betrokken zijn. De
leraren tonen hoge verwachtingen van alle leerlingen. Zij zorgen voor een ordelijk
verloop van de les en benutten de lestijd efficiënt. De leraren maken het lesdoel
duidelijk. Zij monitoren tijdens de les of de leerlingen het beoogde lesdoel al dan
niet halen en passen hun onderwijs waar nodig aan. De leraren leggen de lesstof duidelijk
uit en geven de leerlingen voldoende tijd om te oefenen met de lesstof. Zij stemmen
daarbij de instructie, de verwerking en het tempo van hun onderwijs af op de onderwijsbehoeften
van individuele en groepen leerlingen. De leraren geven hun leerlingen gerichte feedback
op hun gemaakte werk en op hun leerproces. Zij stimuleren de leerlingen na te denken
over hun eigen ontwikkeling.
|
Aanvullende ambities
• Zijn er aanvullende ambities voor het pedagogisch-didactisch handelen en (hoe) worden
deze gerealiseerd?
|
Wettelijke vereisten
• Artikel 2 WPO: De school bereidt de leerlingen voor op het vervolgonderwijs.
• Artikel 8, eerste lid, WPO: Het onderwijs is afgestemd op de voortgang in de ontwikkeling
van leerlingen en zij kunnen een ononderbroken ontwikkelingsproces doorlopen. Voor
deze ‘ononderbroken ontwikkeling’ is het nodig dat het onderwijs aansluit bij het
ontwikkelingsniveau van de leerling.
• Artikel 8, derde lid, WPO: Het onderwijs bevordert actief burgerschap en sociale
cohesie (kennis van en respect voor basiswaarden en de ontwikkeling van sociale en
maatschappelijke competenties).
• Artikel 12, tweede en derde lid, WPO: De school heeft haar beleid over het pedagogisch-didactisch
handelen in het schoolplan geformuleerd. Het beleid over het pedagogisch-didactisch
handelen is zichtbaar in het dagelijks handelen van de leraren.
|
OP4. Onderwijstijd
De leerlingen krijgen voldoende tijd om zich het aanbod eigen te maken.
|
Basiskwaliteit
De school biedt een programma aan dat voldoet aan de wettelijk verplichte onderwijstijd.
De school stelt vast welke activiteiten onder de onderwijstijd vallen. De school plant
de onderwijsactiviteiten weloverwogen over het schooljaar en deze worden uitgevoerd
onder verantwoordelijkheid van bevoegde leraren.
De school verdeelt de tijd zo over de vakken dat leerlingen in staat zijn het verplichte
onderwijsprogramma tot zich te nemen. De school heeft beleid om ongeoorloofd verzuim
en voortijdig schoolverlaten van leerlingen tegen te gaan, zodat ook op leerlingniveau
gestreefd wordt de onderwijstijd te behalen.
De school maakt, zo nodig, volgens de wettelijke voorschriften gebruik van de mogelijkheden
om, in het belang van de individuele leerling, af te wijken van de verplichte onderwijstijd
en/of van de mogelijkheid om een leerling een deel van de onderwijstijd door te laten
brengen op een andere school.
|
Aanvullende ambities
• Zijn er aanvullende ambities voor de onderwijstijd en (hoe) worden deze gerealiseerd?
|
Wettelijke vereisten
• Artikel 8, zevende lid, WPO: De school verzorgt minimaal het wettelijk verplichte
aantal uren onderwijs en zorgt ervoor dat de leerlingen in beginsel binnen acht aaneensluitende
schooljaren de school kunnen doorlopen.
• Artikel 8, tiende lid, WPO jo. Beleidsregel inzake het instemmen met afwijking onderwijstijd
WPO: Voor het afwijken van de onderwijstijd vraagt het bestuur in bepaalde gevallen
instemming van de inspectie.
• Artikel 13, eerste lid, onder d, WPO: In de schoolgids moet de wijze waarop de verplichte
onderwijstijd wordt benut worden vermeld.
• Artikel 13, eerste lid, sub k, WPO: De school heeft haar verzuimbeleid opgenomen
in de schoolgids.
• Artikel 15 WPO jo. artikel 4.1 Inrichtingsbesluit WPO: Als een leerling een deel
van het onderwijsprogramma onderwijs ontvangt op een andere school en het bestuur
voldoet aan de voorwaarden daarvoor, dan telt die tijd mee voor het aantal uren onderwijs
dat de leerling ten minste moet ontvangen.
• Artikel 32, vijfde lid, WPO: Leraren die voldoen aan de vereisten van artikel 3,
WPO verzorgen het onderwijs.
|
OP6. Afsluiting
De afsluiting van het onderwijs verloopt zorgvuldig.
|
Basiskwaliteit
De school zorgt ervoor dat alle leerlingen goed worden voorbereid op de overgang naar
het vervolgonderwijs.
Alle leerlingen krijgen een passend advies voor het vervolgonderwijs. De school hanteert
hierbij een zorgvuldige procedure, waaruit blijkt dat zij ernaar streeft leerlingen
gelijke kansen te bieden.
Alle leerlingen in leerjaar 8 (behoudens wettelijke uitzonderingen) maken een doorstroomtoets.
De leraren nemen de toets conform de voorschriften af.
Wanneer de uitslag van de doorstroomtoets een hoger schooladvies suggereert dan het
gegeven advies, neemt de school het advies in heroverweging. Als hierbij wordt afgeweken
van de uitslag van de toets, wordt dit gemotiveerd aan de ouders.
De school informeert de ouders daarnaast over de vorderingen van de leerling en over
de informatie over de leerling die aan de ontvangende school wordt verstrekt.
|
Aanvullende ambities
• Zijn er aanvullende ambities voor de afsluiting en (hoe) worden deze gerealiseerd?
|
Wettelijke vereisten
• Artikel 2 WPO: De school bereidt de leerlingen voor op het vervolgonderwijs.
• Artikel 11 WPO: De school houdt de ouders op de hoogte van de vorderingen van de
leerlingen.
• Artikel 45b en 45c WPO en Beleidsregel ontheffingsgronden doorstroomtoets: De wet
schrijft voor welke toetsen in het primair onderwijs verplicht moeten worden afgenomen
en in welke gevallen het bestuur kan beslissen dat een leerling geen doorstroomtoets
hoeft af te leggen. Toetsbesluit PO, artikel 5: De doorstroomtoets wordt conform voorschriften
afgenomen.
• Artikel 42, eerste lid, WPO: De doorstroomtoets dient om onderadvisering vanuit
het primair onderwijs te voorkomen.
• Artikel 42, tweede lid, WPO: Het bestuur stelt in de laatste drie weken van januari
voor een leerling in het laatste leerjaar van het basisonderwijs een schooladvies
op voor het volgen van aansluitend voortgezet onderwijs of voortgezet speciaal onderwijs.
Het bestuur deelt het schooladvies mee aan de ouders. Artikel 42, eerste lid, WPO:
Voor de ontvangende school stelt de school een onderwijskundig rapport op.
|
1 De wettelijke opdracht tot bevordering is ook herkenbaar in een aantal kerndoelen
voor primair onderwijs, die eveneens op sociale en maatschappelijke competenties betrekking
hebben. Te denken valt met name aan de kerndoelen 34, 35, 36, 37, 38 en 39.
2 Scholen in Friesland geven het vak Fries, met inachtneming van de daarvoor vastgestelde
kerndoelen, tenzij zij hiervoor een ontheffing hebben van gedeputeerde staten.
KWALITEITSGEBIED VEILIGHEID EN SCHOOLKLIMAAT (VS)
|
VS1. Veiligheid
De school zorgt voor een veilige omgeving voor leerlingen.
|
Basiskwaliteit
De school zorgt voor de sociale, fysieke en psychische veiligheid van de leerlingen
op school gedurende de schooldag. Een school is veilig als de sociale, fysieke en
psychische veiligheid van leerlingen niet door handelingen van anderen wordt aangetast.
Dit blijkt onder andere uit de beleving van de veiligheid en het welbevinden van de
leerlingen op school. De school monitort dit ten minste jaarlijks met een gestandaardiseerd
instrument.
De school heeft een veiligheidsbeleid beschreven dat bestaat uit een samenhangende
set van maatregelen. Het beleid is gericht op het voorkomen, afhandelen, registreren
en evalueren van incidenten, en de school voert dat beleid ook uit. Als de uitkomsten
van de monitoring daartoe aanleiding geven, treft de school maatregelen om de situatie
te verbeteren. De school voorkomt, zoveel als mogelijk, (digitaal) pesten, agressie
en geweld in elke vorm en treedt zo nodig snel en adequaat op. Dat geldt ook bij uitingen
die strijdig zijn met basiswaarden van de democratische rechtsstaat, zoals discriminatie
en onverdraagzaamheid. De school heeft een persoon aangesteld die voor ouders en leerlingen
het aanspreekpunt is in geval van pesten en die het beleid tegen pesten coördineert.
De school hanteert de meldcode Huiselijk geweld en kindermishandeling. Daarnaast komt
de school de verplichtingen na rond het melden, overleggen en aangifte doen van zedenmisdrijven.
|
Aanvullende ambities
• Zijn er aanvullende ambities voor de veiligheid en (hoe) worden deze gerealiseerd?
|
Wettelijke vereisten
• Artikel 4a WPO: Het bestuur meldt en overlegt onverwijld bij een (redelijk vermoeden
van een) zedenmisdrijf en doet daar zo nodig aangifte van. Het bestuur treedt hierbij
onverwijld in contact met de vertrouwensinspecteur.
• Artikel 4b WPO: Het bestuur stelt voor het personeel een meldcode vast die aangeeft
hoe met signalen van huiselijk geweld of kindermishandeling wordt omgegaan. Daarnaast
moet het bestuur de kennis en het gebruik van de meldcode bevorderen.
• Artikel 4c, eerste lid, sub a, WPO: Het bestuur heeft beleid ten aanzien van de
veiligheid van leerlingen en voert dat ook uit.
• Artikel 4c, eerste lid, sub b, WPO: Het bestuur monitort de veiligheid van leerlingen
met een instrument dat een representatief en actueel beeld geeft.
• Artikel 4c, eerste lid, sub c, WPO: Het bestuur heeft de volgende taken belegd bij
een persoon:
o coördinatie van het beleid in het kader van het tegengaan van pesten op school;
o fungeren als aanspreekpunt in het kader van pesten.
• Artikel 4c, tweede lid, WPO: Onder veiligheid wordt de sociale, psychische en fysieke
veiligheid van leerlingen verstaan.
• Artikel 4c, vierde lid, WPO: Het bestuur zendt de resultaten van de monitor, nadat
de resultaten beschikbaar zijn, aan de inspectie.
• Artikel 8, derde lid, WPO: Het onderwijs richt zich op het bijbrengen van respect
voor en kennis van de basiswaarden van de democratische rechtsstaat. Dat omvat onder
meer dat de school actie onderneemt als er onvoldoende sprake is van een cultuur die
in overeenstemming is met basiswaarden.
|
VS2. Schoolklimaat
De school heeft een schoolklimaat dat bijdraagt aan het ontwikkelen van sociale en
maatschappelijke competenties.
|
Basiskwaliteit
De school bereidt de leerlingen voor op het leven in de maatschappij. Zij creëert
daarvoor een oefenplaats die leerlingen ondersteunt bij het ontwikkelen van sociale
en maatschappelijke competenties. In de school doen leerlingen ervaring op met de
omgang met de basiswaarden van de democratische rechtsstaat en de pluriforme samenleving.
Het bestuur ziet erop toe dat de school zorg draagt voor een schoolklimaat dat in
overeenstemming is met de basiswaarden van de democratische rechtsstaat en bijdraagt
aan de bevordering daarvan.
Het personeel van de school is in zijn gedrag een voorbeeld voor de leerlingen: personeelsleden
leven de basiswaarden zichtbaar na.
De school stemt aanpak en aanbod af op de leerlingenpopulatie van de school en de
leefwereld van de leerlingen. Ook signaleert en corrigeert de school uitingen van
leerlingen die met de basiswaarden in strijd zijn.
|
Aanvullende ambities
• Zijn er aanvullende ambities voor het schoolklimaat en (hoe) worden deze gerealiseerd?
|
Wettelijke vereisten
• Artikel 8, derde lid, WPO: Het onderwijs bevordert actief burgerschap en sociale
cohesie op doelgerichte en samenhangende wijze, richt zich onder andere op het bijbrengen
van respect voor en kennis van de basiswaarden en het ontwikkelen van sociale en maatschappelijke
competenties.
• Artikel 8, lid 3a, WPO: Het bestuur draagt zorg voor een schoolcultuur die in overeenstemming
is met de basiswaarden van de democratische rechtsstaat, en creëert een omgeving waarin
leerlingen worden gestimuleerd actief te oefenen met de omgang met deze waarden.
|
KWALITEITSGEBIED ONDERWIJSRESULTATEN (OR)
|
OR1. Resultaten
De school behaalt met haar leerlingen leerresultaten die ten minste in overeenstemming
zijn met de gestelde norm.
|
Basiskwaliteit
De cognitieve eindresultaten liggen op het niveau dat op grond van de kenmerken van
de leerlingenpopulatie mag worden verwacht. Dit betekent dat de eindresultaten op
de kernvakken Nederlandse taal en rekenen/wiskunde voldoen aan de gestelde norm.
|
Aanvullende ambities
• Zijn er aanvullende ambities voor de onderwijsresultaten en (hoe) worden deze gerealiseerd?
|
Wettelijke vereisten
• Artikel 10a WPO, artikel 2.2 en artikel 2.4, Inrichtingsbesluit WPO en de Regeling
leerresultaten PO 2020: Scholen moeten voldoende leerresultaten behalen. Er is sprake
van voldoende leerresultaten als de resultaten op of boven de normering liggen (die
is afgestemd op de samenstelling van de leerlingenpopulatie van scholen), zoals vastgelegd
in de Regeling leerresultaten PO 2020.
|
OR2. Sociale en maatschappelijke competenties
De leerlingen behalen sociale en maatschappelijke competenties op het niveau dat ten
minste in overeenstemming is met de verwachtingen van het vervolgonderwijs en de maatschappij.
|
Basiskwaliteit
De school heeft een goed beeld van de kenmerken van haar leerlingenpopulatie en heeft
ambitieuze verwachtingen over het niveau dat de leerlingen voor de sociale en maatschappelijke
competenties kunnen bereiken. Ze neemt de aansluiting op het vervolgonderwijs en de
maatschappij als uitgangspunt voor de competenties voor leerlingen.
De school onderbouwt welke resultaten ze op dit gebied wil bereiken. De school brengt
de resultaten op een betrouwbare en inzichtelijke manier in kaart. De school spant
zich zichtbaar in om ervoor te zorgen dat leerlingen die de school verlaten daaraan
voldoen. Daarmee laat de school zien dat zij haar doelstellingen voor deze competenties
behaald heeft.
|
Aanvullende ambities
• Zijn er aanvullende ambities voor de sociale en maatschappelijke competenties en
(hoe) worden deze gerealiseerd?
|
Wettelijke vereisten
• Artikel 2 WPO: De school bereidt de leerlingen voor op het vervolgonderwijs.
• Artikel 8, tweede lid, WPO: Het onderwijs richt zich herkenbaar op de emotionele
en de verstandelijke ontwikkeling, op het ontwikkelen van creativiteit, het verwerven
van kennis en van sociale, culturele en lichamelijke vaardigheden.
• Artikel 8, derde lid, WPO: Het onderwijs richt zich herkenbaar op het ontwikkelen
van de sociale en maatschappelijke competenties die de leerling in staat stellen deel
uit te maken van en bij te dragen aan de pluriforme, democratische Nederlandse samenleving.
|
KWALITEITSGEBIED STUREN, KWALITEITSZORG EN AMBITIE (SKA)
|
SKA1. Visie, ambities en doelen
De school heeft een gedragen visie op goed onderwijs, heeft daarvoor ambities en doelen
en stuurt op het behalen daarvan.
|
Basiskwaliteit
De school heeft, als onderdeel van het stelsel van kwaliteitszorg, een gedragen visie,
ambities en doelen gericht op goed onderwijs die ervoor zorgen dat leerlingen een
ononderbroken ontwikkeling kunnen doorlopen. De schoolleiding vertaalt haar visie,
ambities en doelen in onderwijskundig beleid en stuurt daarop om de beoogde resultaten
te behalen. De schoolleiding beschrijft op welke manier ze zorgt voor het realiseren,
borgen en verbeteren van de onderwijskwaliteit en hoe ze de naleving van de wettelijke
eisen realiseert, onder meer op het gebied van de basisvaardigheden taal, rekenen
en burgerschap.
De schoolleiding sluit met haar visie, ambities en doelen aan op die van haar bestuur
en op de kenmerken van de leerlingenpopulatie van de school. Dit doet zij onder meer
door aan te geven hoe ze rekening houdt met (taal)achterstanden, de wettelijke opdracht
tot bevordering van burgerschap en specifieke leerbehoeften om bij te dragen aan gelijke
kansen voor alle leerlingen. Resultaten van eerdere evaluaties, interne en externe
dialoog zijn zichtbaar in de doelen voor het onderwijskundig beleid.
De schoolleiding richt de voorwaarden in om de onderwijskundige ambities en doelen
te bereiken, waaronder het personeelsbeleid en de organisatie van het onderwijs. Daarbij
is de interne verantwoordelijkheidsverdeling duidelijk.
|
Aanvullende ambities
• Zijn er aanvullende ambities in relatie tot de visie en doelen en (hoe) worden deze
gerealiseerd?
|
Wettelijke vereisten
• Artikel 8, derde lid, WPO: Het onderwijs bevordert actief burgerschap en sociale
cohesie (kennis van en respect voor basiswaarden en de ontwikkeling van sociale en
maatschappelijke competenties).
• Artikel 8, negende lid, WPO: Het onderwijs wordt zodanig ingericht dat daarbij op
structurele en herkenbare wijze aandacht wordt besteed aan het bestrijden van achterstanden,
in het bijzonder in de beheersing van de Nederlandse taal.
• Artikel 10 WPO: Het bestuur moet zorgen voor de kwaliteit van het onderwijs op een
school. Onder zorg dragen voor wordt in elk geval verstaan: het naleven van de wet
en het uitvoeren van het stelsel van kwaliteitszorg. Dat houdt onder andere in dat
er toetsbare doelen zijn geformuleerd.
• Artikel 12, eerste lid, WPO: Het schoolplan bevat een beschrijving van het beleid
met betrekking tot de kwaliteit van het onderwijs dat binnen de school wordt gevoerd,
en omvat in elk geval het onderwijskundig beleid, het personeelsbeleid en het stelsel
van kwaliteitszorg.
• Artikel 12, tweede lid, WPO: De beschrijving van het onderwijskundig beleid omvat
in elk geval de inhoud van het onderwijs, de eigen opdrachten voor het onderwijs,
het pedagogisch-didactisch klimaat en de veiligheid. Daarbij betrekt de school het
schoolondersteuningsprofiel.
• Artikel 12, vierde lid, WPO: De school draagt door haar stelsel van kwaliteitszorg
zorg voor de ononderbroken ontwikkeling van leerlingen en de afstemming van het onderwijs
op de voortgang van de ontwikkeling van leerlingen. Ook moet worden vastgesteld waar
verbetermaatregelen nodig zijn.
• Artikel 31 WPO: Het bestuur stelt een managementstatuut vast waaruit de verantwoordelijkheidsverdeling
in de aansturing van de school blijkt.
• Artikel 160 en artikel 161 WPO: Het op gemeentelijk niveau maken van afspraken over
en het formuleren van doelen voor het bestrijden van onderwijsachterstanden.
|
SKA2. Uitvoering en kwaliteitscultuur
De school realiseert de doelen voor goed onderwijs, bevordert een kwaliteitscultuur,
zorgt voor randvoorwaarden en stuurt, waar nodig, tussentijds bij.
|
Basiskwaliteit
De school realiseert de doelen voor goed onderwijs, die voortkomen uit haar visie
en ambities. De schoolleiding zorgt daartoe voor een professionele en veilige leer-
en verbetercultuur in de school. Binnen deze kwaliteitscultuur geven schoolleiding
en het (bevoegd) onderwijspersoneel samen uitvoering aan het stelsel van kwaliteitszorg,
zodat de school als geheel gericht werkt aan het bereiken van de onderwijskundige
doelen. Waar nodig stuurt de schoolleiding tussentijds bij.
De schoolleiding zorgt ervoor dat de deskundigheidsbevordering van het personeel binnen
de gestelde doelen gestalte krijgt. Leraren(teams) oefenen daarbij de eigen verantwoordelijkheid
bij het inrichten van hun onderwijs uit.
De schoolleiding toont in haar sturing onderwijskundig leiderschap en zorgt voor een
gerichte inzet van middelen om gestelde doelen te realiseren, onder meer op het gebied
van de basisvaardigheden taal, rekenen en burgerschap. De school geeft uitvoering
aan het schoolondersteuningsprofiel. Zij werkt samen met andere scholen, het samenwerkingsverband
en andere organisaties, zodat geen leerling tussen wal en schip valt.
|
Aanvullende ambities
• Zijn er aanvullende ambities voor de sturing op uitvoering en kwaliteitscultuur
en (hoe) worden deze gerealiseerd?
|
Wettelijke vereisten
• Artikel 3, artikel 32b en artikel 34a, WPO: Het bestuur beschikt bij elk personeelslid
waarvoor bekwaamheidseisen gelden over geordende gegevens over de bekwaamheid en het
onderhouden daarvan.
• Artikel 8, vierde lid, WPO: Het bestuur treedt zo nodig in overleg met gemeente,
jeugdgezondheidszorg, een instantie voor maatschappelijke ondersteuning of een zorgaanbieder.
• Artikel 8, vijfde lid, WPO: Het bestuur stelt ten minste eenmaal in de vier jaar
het schoolondersteuningsprofiel vast.
• Artikel 18a WPO: Het bestuur is aangesloten bij een samenwerkingsverband.
• Artikel 10 WPO: Het bestuur moet zorgen voor de kwaliteit van het onderwijs op een
school. Onder ‘zorg dragen voor’ wordt in elk geval verstaan: het naleven van de wet
en het uitvoeren van het stelsel van kwaliteitszorg. Dat houdt onder andere in dat
het bestuur en de scholen zicht hebben op de kwaliteit van het onderwijs. Daarbij
moet het functioneren van de kwaliteitscyclus centraal staan.
• Artikel 12, derde lid, WPO: Het schoolplan bevat een beschrijving van het personeelsbeleid.
Dit personeelsbeleid gaat in elk geval over hoe wordt voldaan aan de eisen van bevoegdheid
en onderhoud van bekwaamheid, de bijdrage van het personeel aan het onderwijskundig
beleid, het pedagogisch-didactisch handelen, de evenredige vertegenwoordiging van
vrouwen in de schoolleiding, bedoeld in artikel 30.
• Artikel 31a, eerste tot en met derde lid, WPO: De school dient leraren een zelfstandige
verantwoordelijkheid te geven bij de beoordeling van de onderwijsprestaties van leerlingen
en voldoende zeggenschap te geven waar het gaat om het vakinhoudelijke, vakdidactische
en pedagogische proces in de school. De afspraken hierover worden vastgelegd in een
professioneel statuut.
|
SKA3. Evaluatie, verantwoording en dialoog
De school evalueert en analyseert systematisch of zij de doelen realiseert en verantwoordt
zich daarover. Ze stelt, wanneer nodig, het schoolbeleid bij en betrekt interne en
externe belanghebbenden in een goed functionerende dialoog.
|
Basiskwaliteit
De schoolleiding monitort, evalueert, analyseert en beoordeelt als onderdeel van het
stelsel van kwaliteitszorg in hoeverre de doelen en het beleid worden gerealiseerd
en informeert het bestuur daarover. Zij haalt intern en extern actief informatie op
om zicht te krijgen op de uitvoering, de resultaten van het onderwijs voor de leerlingen
en mogelijke kansen en bedreigingen voor de verdere ontwikkeling van het onderwijs,
onder meer op het gebied van de basisvaardigheden taal, rekenen en burgerschap.
Voor een goede overdracht en om zicht te houden op het vervolgsucces van haar leerlingen,
onderhoudt de school contact met de scholen/instellingen waar deze naartoe uitstromen.
De schoolleiding organiseert tegenspraak. Daarvoor gaat zij actief een dialoog aan
met in ieder geval ouders, personeel, de (gemeenschappelijke) medezeggenschapsraad
((G)MR) en, wanneer van toepassing, leerlingen, gemeenten en/of (regionale)werkgevers.
De school informeert belanghebbenden minimaal jaarlijks op toegankelijke manier over
haar doelen en werkwijze, en over de resultaten die zij heeft behaald.
De schoolleiding analyseert en beoordeelt de uitkomsten van de evaluatie en verwerkt
deze wanneer nodig in het (verbeter)beleid, zodat dit bijdraagt aan ontwikkeling en
verbetering van het onderwijs. Daarnaast gebruikt de school de uitkomsten van de evaluatie
om de sturing te verbeteren. Zij maakt daarbij duidelijk welk effect de inbreng van
belanghebbenden heeft op het borgen en bijstellen van het schoolbeleid.
|
Aanvullende ambities
• Zijn er aanvullende ambities voor de evaluatie, verantwoording en dialoog en (hoe)
worden deze gerealiseerd?
|
Wettelijke vereisten
• Artikel 8, eerste lid, WPO: Het onderwijs wordt zodanig ingericht dat de leerlingen
een ononderbroken ontwikkelingsproces kunnen doorlopen.
• Artikel 8 WMS: De (G)MR ontvangt tijdig alle inlichtingen van het bestuur die redelijkerwijs
nodig zijn om zijn taak te kunnen vervullen en ontvangt in elk geval bepaalde in de
wet beschreven informatie.
• Artikel 10 en artikel 12, vierde lid, WPO: Het bestuur zorgt voor de kwaliteit van
het onderwijs op de scholen via een stelsel van kwaliteitszorg. Dat houdt onder andere
in dat er regelmatig wordt geëvalueerd of deze doelen worden gehaald.
• Artikel 10 WMS: Het bestuur heeft in bepaalde gevallen voorafgaande instemming nodig
van de (G)MR voor elk besluit in dat geval, bijvoorbeeld bij verandering van de onderwijskundige
doelstellingen van de school.
• Artikel 11 WMS: Het bestuur moet de (G)MR vooraf in de gelegenheid stellen om te
adviseren over besluiten bij bepaalde aangelegenheden, bijvoorbeeld bij de vaststelling
of wijziging van de hoofdlijnen van het meerjarig financieel beleid voor de school.
• Artikel 12 WMS: Het bestuur heeft voorafgaande instemming nodig van het personeelsdeel
van de (G)MR bij besluiten bij bepaalde aangelegenheden, bijvoorbeeld bij de vaststelling
of wijziging van de samenstelling van de formatie.
• Artikel 13, eerste lid, sub a, WPO: De school maakt in de schoolgids duidelijk wat
de doelen van het onderwijs zijn en welke resultaten met het onderwijsleerproces worden
bereikt.
• Artikel 13, eerste lid, sub o, WPO: In de schoolgids dienen ook de gedane bevindingen
ten aanzien van het stelsel van kwaliteitszorg te worden opgenomen en de maatregelen
die naar aanleiding daarvan zijn getroffen.
• Artikel 14 WMS: Het bestuur heeft voorafgaande instemming nodig van het ouder- en
leerlingdeel van de (G)MR over bepaalde besluiten, bijvoorbeeld over de vaststelling
van de schoolgids.
• Artikel 160 en artikel 161 WPO: De bevoegde gezagsorganen van de scholen voeren
jaarlijks overleg met elkaar, met organisatie voor kinderopvang en met de gemeente
over het voorkomen van segregatie, het bevorderen van integratie en het bestrijden
van achterstanden.
|
5.4. Overige wettelijke vereisten
Niet alle deugdelijkheidseisen zoals die in de onderwijswet- en regelgeving staan
vermeld, zijn opgenomen in het onderzoekskader. Dit geldt bijvoorbeeld voor die over
de Verklaring Omtrent het Gedrag (VOG) en de vrijwillige ouderbijdrage. De deugdelijkheidseisen
die niet aan een standaard in het waarderingskader zijn verbonden, vatten we samen
onder de noemer ‘overige wettelijke vereisten’. Het schoolplan is voor het schoolbeleid,
vaak ook in relatie tot overige wettelijke eisen, een belangrijk verantwoordingsdocument.
In ons jaarwerkplan, dat op de website van de inspectie wordt gepubliceerd, geven
we aan welke thema’s we in dat jaar onderzoeken. Ook op grond van meldingen en signalen
kunnen we besturen en scholen bevragen op het mogelijk niet-naleven van de overige
wettelijke vereisten. Niet-naleving van (een of meer van) de overige wettelijke vereisten
kan op schoolniveau in dat geval niet leiden tot een oordeel Onvoldoende of tot het
oordeel Zeer zwak. Wel moet de school/het bestuur de tekortkoming binnen een door
de inspectie te bepalen termijn herstellen.
In dit hoofdstuk beschrijven we hoe we oordelen en waarderen. We doen dat zo transparant
mogelijk, aan de hand van het waarderingskader op bestuurs- en schoolniveau en met
de beschrijving van de oordeelsvorming, zoals opgenomen in dit hoofdstuk. Onze oordelen
gaan altijd over de gerealiseerde kwaliteit van de (be)sturing en over het onderwijs
dat leerlingen ontvangen.
We gaan in dit hoofdstuk eerst in op hoe we omgaan met het raamwerk van de kernfuncties
op stelselniveau (paragraaf 6.2), zoals opgenomen in hoofdstuk 3. Dat hanteren we
uitsluitend vanuit onze stimulerende rol. Daarna leggen we uit hoe we op basis van
de waarderingskaders voor besturen en scholen (hoofdstuk 4 en 5) oordelen en waarderen.
In het algemeen bepaalt het al dan niet voldoen aan de deugdelijkheidseisen of een
standaard Voldoende of Onvoldoende is. De waardering Goed spreken we uit als ambities,
rondom basiskwaliteit en/of daarboven uitstijgend, gerealiseerd worden. We beschrijven
dit in paragraaf 6.3. In paragraaf 6.4 zijn beslisregels voor de beoordeling van de
standaarden voor het bestuur beschreven, gevolgd door de beslisregels voor de beoordeling
van onderwijskwaliteit van scholen in paragraaf 6.5.
De standaard basisvaardigheden krijgt per 1 augustus 2024 het gewicht van de standaarden
Resultaten, Zicht op ontwikkeling en begeleiding, Pedagogisch-didactisch handelen
en Veiligheid en telt vanaf die datum dus net als deze standaarden zwaarder dan de
andere standaarden mee in het oordeel op schoolniveau. Tot 1 augustus 2024 telt de
standaard basisvaardigheden wel mee in het oordeel op schoolniveau, maar nog niet
met het gewicht van de standaarden Resultaten, Zicht op ontwikkeling en begeleiding,
Pedagogisch-didactisch handelen en Veiligheid.
6.2. Stimuleren op stelselniveau
In hoofdstuk 3 is het stelseltoezicht beschreven. We reflecteren daarop en spreken
geen oordelen uit. We gebruiken het raamwerk om de drie kernfuncties van het onderwijs,
namelijk kwalificatie, socialisatie en allocatie, waaronder selectie en gelijke kansen
en daarnaast de belangrijke voorwaarden daarvoor te beschouwen. We beschrijven jaarlijks
in ‘De Staat van het Onderwijs’ (paragraaf 7.2) hoe het met de kernfuncties en voorwaarden
van het onderwijsstelsel is gesteld.
We bespreken deze thema’s bij onderzoeken bij besturen en scholen. Uit onze gegevens
op stelselniveau kan blijken dat de kwaliteit van (een deel van) de kernfuncties in
een bepaalde regio in hoge of juist mindere mate gerealiseerd wordt. Door ambities
van besturen rondom kernfuncties in een open dialoog te bespreken en te verkennen,
leggen we een verbinding tussen scholen en hun invulling van de kernfuncties.
6.3. Oordelen en waarderen standaarden bestuur en school
Voor het beoordelen en waarderen van de kwaliteit van besturen en scholen gebruiken
we de standaarden zoals beschreven in de hoofdstukken 4 en 5. Een standaard bestaat
uit een beschrijving van de basiskwaliteit, gebaseerd op de deugdelijkheidseisen.
Per standaard besteden we daarnaast aandacht aan de vragen naar aanvullende ambities.
Of een standaard als Voldoende of Onvoldoende wordt beoordeeld, is gebaseerd op de
vraag of het bestuur/de school voldoet aan de deugdelijkheidseisen en daarmee basiskwaliteit
realiseert. Voor de waardering Goed wordt de realisatie van ambities betrokken. Onderstaande
tabel geeft aan hoe het oordeel en de waardering op standaardniveau tot stand komt:
Oordeel/waardering standaard
|
Norm voor standaarden
|
Goed
|
Het bestuur of de school voldoet aan de deugdelijkheidseisen en realiseert ook ambities
die daarboven uitstijgen.
|
Voldoende
|
Het bestuur of de school voldoet aan de deugdelijkheidseisen en realiseert daarmee
basiskwaliteit.
|
Onvoldoende
|
Het bestuur of de school voldoet niet aan de deugdelijkheidseisen.
|
6.4. Oordelen en waarderen op bestuursniveau
Om basiskwaliteit op de scholen te kunnen waarborgen, gaan we ervan uit dat het bestuur
in staat is om de kwaliteitscyclus, zoals uitgedrukt in de wettelijke eisen van de
drie standaarden van het kwaliteitsgebied Besturing, kwaliteitszorg en ambitie (zie
hoofdstuk 4), uit te voeren. Daar waar dat niet het geval is, leidt dit tot een Onvoldoende
op het kwaliteitsgebied Besturing, kwaliteitszorg en ambitie. Als het bestuur aan
de deugdelijkheidseisen voldoet en ambities realiseert, waarderen we het kwaliteitsgebied
als Goed. Hoe het oordeel of de waardering op bestuursniveau tot stand komt, ziet
er als volgt uit:
Oordeel/waardering bestuursniveau
|
Norm kwaliteitsgebied
Besturing, kwaliteitszorg en ambitie
|
Goed
|
Twee standaarden uit het kwaliteitsgebied Besturing, kwaliteitszorg en ambitie zijn
Goed en de derde is ten minste Voldoende.
|
Voldoende
|
Alle drie de standaarden uit het kwaliteitsgebied Besturing, kwaliteitszorg en ambitie
zijn ten minste Voldoende.
|
Onvoldoende
|
Een of meer standaarden uit het kwaliteitsgebied Besturing, kwaliteitszorg en ambitie
is/zijn Onvoldoende.
|
Het niet voldoen aan een deugdelijkheidseis van financiële continuïteit of rechtmatigheid
leidt in alle gevallen tot een herstelopdracht voor het bestuur. Dit geldt ook als
de jaarstukken van het bestuur niet zijn ingediend zoals wettelijk vereist is. De
mate waarin het oordeel of waardering van de betreffende standaard binnen het kwaliteitsgebied
Besturing, kwaliteitszorg en ambitie wordt aangepast is afhankelijk van de ernst van
de tekortkoming.
6.5. Oordelen en waarderen op schoolniveau
Het oordeel of de waardering over de kwaliteit van de school (eindoordeel) komt tot
stand op basis van de volgende normen.
Eindoordeel/waardering schoolniveau
|
Norm
|
Voldoende (basiskwaliteit)
|
De standaarden Resultaten, Zicht op ontwikkeling en begeleiding, Pedagogisch-didactisch
handelen en Veiligheid zijn Voldoende, én niet meer dan één andere standaard in de
gebieden Onderwijsproces of Veiligheid en schoolklimaat is Onvoldoende.
|
Onvoldoende1
|
De standaard Resultaten of Zicht op ontwikkeling en begeleiding of Pedagogisch-didactisch
handelen of Veiligheid is Onvoldoende, óf twee of meer andere standaarden in de gebieden
Onderwijsproces en/of Veiligheid en schoolklimaat zijn Onvoldoende.
|
Zeer zwak
|
De standaard Resultaten is Onvoldoende én een of meer van de volgende standaarden
Zicht op ontwikkeling en begeleiding en/óf Pedagogisch-didactisch handelen en/óf Veiligheid
is/zijn Onvoldoende.
|
1 In het geval er sprake is van een situatie met alleen onvoldoende leerresultaten
(zonder een of meerdere andere onvoldoende(s) op standaarden) zal dat geen aanleiding
zijn om over te gaan tot het opleggen van een bekostigingsmaatregel, zoals opschorten
of inhouden van (een deel van) de rijksbekostiging.
6.5.1. Wettelijke norm zeer zwak onderwijs
De norm voor het oordeel Zeer zwak is bij wet bepaald. Artikel 10a, WPO stelt dat
het onderwijs zeer zwak is als de resultaten ernstig en langdurig tekortschieten en
er in verband met dit tekortschieten ook tekortkomingen zijn in de naleving van een
of meer bij of krachtens deze wet gegeven voorschriften. In de tabel hierboven is
aangegeven hoe we deze wettelijke norm in het waarderingskader hebben vertaald. Het
inspectierapport waarin de inspectie tot het oordeel komt dat de kwaliteit van het
onderwijs Zeer zwak is, geldt na de vaststelling daarvan als een besluit in de zin
van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Een bestuur kan tegen het oordeel Zeer zwak
bezwaar maken en vervolgens tegen de beslissing op bezwaar beroep aantekenen (artikel 20,
zesde lid, WOT).
6.5.2. Normering bij niet te beoordelen resultaten
In de wet (artikel 10a, vierde lid, WPO) is bepaald dat wanneer de leerresultaten
van de school niet kunnen worden beoordeeld, het volgende geldt: ‘De kwaliteit van
het onderwijs is Zeer zwak als de school tekortschiet in de naleving van twee of meer
bij of krachtens deze wet gegeven voorschriften en de school dientengevolge tekortschiet
in het zorg dragen voor de veiligheid op school, bedoeld in artikel 4c, of het zodanig
inrichten van het onderwijs dat leerlingen een ononderbroken ontwikkelingsproces kunnen
doorlopen dan wel het afstemmen van het onderwijs op de voortgang in de ontwikkeling
van de leerlingen, bedoeld in artikel 8, eerste lid, WPO.’
In alle gevallen dat de resultaten niet te beoordelen zijn, hanteren we, als voldaan
is aan artikel 10a, vierde lid, WPO, de volgende normering voor Zeer zwak.
Normering bij niet te beoordelen resultaten
|
Onvoldoende
|
De standaard Zicht op ontwikkeling en begeleiding of Pedagogisch-didactisch handelen
of Veiligheid of Visie, ambities en doelen (SKA1) is Onvoldoende, óf twee andere standaarden
in de gebieden Onderwijsproces en/of Veiligheid en schoolklimaat zijn Onvoldoende.
|
Zeer zwak
|
Twee of meer van de vier volgende standaarden zijn Onvoldoende: Zicht op ontwikkeling
en begeleiding, Pedagogisch-didactisch handelen, Veiligheid en Visie, ambities en
doelen.
|
6.5.3. Extra normering voor nieuwe scholen
Nieuwe scholen hebben vaak nog geen representatieve eindresultaten beschikbaar. Deze
kunnen net als bij scholen met niet te beoordelen eindresultaten dan ook geen rol
spelen in de beoordeling. Voor nieuwe scholen gelden net als voor andere scholen de
beslisregels ’Normering bij niet te beoordelen eindresultaten’ (paragraaf 6.5.2).
Daar bovenop gelden voor nieuwe scholen ook de volgende wettelijke regels. In artikel 157,
WPO is geregeld dat een school die minder dan twee jaar bekostiging ontvangt en die
slechte kwaliteit levert, gesloten kan worden of dat de bekostiging kan worden beëindigd.
Dit kan alleen als de school al in het eerste jaar én na een verbetertermijn van een
jaar nog steeds niet voldoet aan drie of meer belangrijke bij of krachtens de wet
gegeven voorschriften (deugdelijkheidseisen). Daardoor draagt de school geen zorg
voor de veiligheid, kunnen de leerlingen geen ononderbroken ontwikkelingsproces doorlopen
of wordt het onderwijs niet afgestemd op de voortgang in de ontwikkeling van de leerlingen.
Dat betekent dat de sluiting van een nieuwe school een uitzonderlijk instrument is,
dat alleen gebruikt kan worden als de kwaliteit van een school ver beneden peil is.
Daarom moet in dit geval sprake zijn van een extra tekortkoming in de naleving van
de deugdelijkheidseisen ten opzichte van de normering Zeer zwak bij andere scholen.
Sluiting of beëindiging van bekostiging is dan in het belang van de leerlingen wettelijk
mogelijk.
Bovengenoemde wettelijke regels brengen de volgende extra normering met zich mee voor
nieuwe scholen.
Extra normering voor nieuwe scholen
|
Zeer zwak
|
Veiligheid, Zicht op ontwikkeling en begeleiding én Pedagogisch-didactisch handelen
zijn Onvoldoende.
|
Het oordeel Voldoende volgt de beslisregels voor de scholen (paragraaf 6.5 en/of paragraaf 6.5.2).
6.5.4. Normering per 1 augustus 2024
Per 1 augustus 2024 komt het oordeel over de kwaliteit van de school tot stand op
basis van de normen in onderstaand tabel.
Eindoordeel/waardering
|
Norm
|
Voldoende
|
De standaarden Resultaten, Basisvaardigheden, Zicht op ontwikkeling en begeleiding,
Pedagogisch-didactisch handelen en Veiligheid zijn voldoende, én niet meer dan één
andere standaard in de gebieden Onderwijsproces of Veiligheid en schoolklimaat is
Onvoldoende.
|
Onvoldoende
|
De standaard Resultaten of Basisvaardigheden of Zicht op ontwikkeling en begeleiding
of Pedagogisch didactisch handelen of Veiligheid is Onvoldoende, óf twee of meer andere
standaarden in de gebieden Onderwijsproces en/of Veiligheid en schoolklimaat zijn
Onvoldoende.
|
Zeer zwak
|
De standaard Resultaten is Onvoldoende én een of meer van de volgende standaarden
Basisvaardigheden en/óf Zicht op ontwikkeling en begeleiding en/óf Pedagogisch didactisch
handelen en/óf Veiligheid is/zijn Onvoldoende.
|
In alle gevallen dat de resultaten niet te beoordelen zijn, hanteren we per 1 augustus
2024, als voldaan is aan artikel 10a, vierde lid, WPO, de volgende normering voor
Zeer zwak.
Normering bij niet te beoordelen resultaten
|
Onvoldoende
|
De standaard Basisvaardigheden, Zicht op ontwikkeling en begeleiding of Pedagogisch-didactisch
handelen of Veiligheid of Visie, ambities en doelen is Onvoldoende, óf twee andere
standaarden in de gebieden Onderwijsproces en/of Veiligheid en schoolklimaat zijn
Onvoldoende.
|
Zeer zwak
|
Twee of meer van de vijf volgende standaarden zijn Onvoldoende: Basisvaardigheden,
Zicht op ontwikkeling en begeleiding, Pedagogische didactisch handelen, Veiligheid
en Visie, ambities en doelen.
|
De in 6.5.3 genoemde wettelijke regels brengen per 1 augustus 2024 de volgende extra
normering met zich mee voor nieuwe scholen.
Extra normering voor nieuwe scholen
|
Zeer zwak
|
De standaarden Basisvaardigheden, Veiligheid, Zicht op ontwikkeling en begeleiding
én Pedagogisch-didactisch handelen zijn Onvoldoende.
|
6.6.1. Beoordelen naleving deugdelijkheidseisen
Bij onze oordeelsvorming hanteren we bovengenoemde normering als richtlijn. De mate
waarin de onderwijspraktijk de essentie en de bedoeling van met name de deugdelijkheidseisen
tentoonspreidt, is bepalend voor ons oordeel. Voor het oordeel Voldoende gaan we er
in principe van uit dat aan alle deugdelijkheidseisen die horen bij de standaard is
voldaan. We beoordelen de kwaliteit zoals in de standaard is omschreven integraal
en niet elke deugdelijkheidseis van de standaard op zichzelf. Het kan zijn dat een
bestuur of school op een standaard een positief beeld laat zien, maar op een bepaald
element van de standaard (nog) niet. Als dit beperkt van invloed is op de aangetroffen
kwaliteit van de school of voor leerlingen én als de tekortkoming eenvoudig en op
korte termijn kan worden hersteld, dan geven we het oordeel Voldoende op de standaard.
Het bestuur krijgt dan een opdracht tot herstel (herstelopdracht) voor dit bepaalde
onderdeel van de standaard en zorgt voor de naleving. Wanneer niet is voldaan aan
de deugdelijkheidseisen van financiële continuïteit of rechtmatigheid, kan de betreffende
standaard binnen het kwaliteitsgebied Besturing, kwaliteitszorg en ambities niet als
Voldoende worden beoordeeld of als Goed worden gewaardeerd.
6.6.2. Waarderen van ambities
Zowel besturen als scholen hebben vanuit hun visie ambities. Deze ambities kunnen
gaan over de basiskwaliteit en er zijn ambities die daarboven uitstijgen. Naast het
voldoen aan de deugdelijkheidseisen, baseren we een waardering Goed op het geheel
aan gerealiseerde ambities door het bestuur of door de school bij een betreffende
standaard. We onderzoeken of het bestuur (bij een vierjaarlijks onderzoek) of de school
(bij een onderzoek op schoolniveau) de voorgenomen ambities uitvoert en realiseert.
De visie en de plannen op bestuursniveau en de vertaling daarvan door de schoolleiding
op schoolniveau, vastgelegd in het schoolplan, spelen hierbij een belangrijke rol.
6.6.3. Omgeving van bestuur en school
De omgeving en de condities waarin het bestuur en de school opereren, kunnen in positieve
of negatieve zin de onderwijskwaliteit en het financieel beheer beïnvloeden. Omgevingsfactoren
en condities zijn bijvoorbeeld de kenmerken en de ontwikkeling van de leerlingenpopulatie,
de beschikbaarheid van personeel, een fusiegeschiedenis, de huisvesting, de organisatieontwikkeling
en de ontwikkeling van het bestuur. We verwachten dat besturen en scholen met hun
visie, ambities, doelen en beleid op deze factoren inspelen om de kernfuncties voor
het onderwijs voor al hun leerlingen te realiseren. Onze oordelen gaan altijd over
de gerealiseerde kwaliteit van de (be)sturing en van het onderwijs dat leerlingen
ontvangen.
Omgeving en condities spelen hoofdzakelijk een rol bij het bepalen van de invulling
van het onderzoek en eventueel bij het vervolgtoezicht.
In dit hoofdstuk beschrijven we hoe we het toezicht uitvoeren. We beschrijven in paragraaf 7.2
eerst onze werkwijze voor het stelseltoezicht. Aan de kernfuncties van het stelsel
geven besturen en scholen invulling. Daarnaast waarborgen besturen de uitvoering en
kwaliteit van het onderwijs op de scholen onder hun bestuur. In paragraaf 7.3 beschrijven
we de werkwijze voor het toezicht op besturen en scholen. In paragraaf 7.4 staat welke
activiteiten we hiervoor ondernemen. In de laatste paragraaf van dit hoofdstuk gaan
we in op onze werkwijze bij het vervolgtoezicht.
7.2.1. Werkwijze van het stelseltoezicht
Via het stelseltoezicht geven we een beeld van de kwaliteit van het Nederlandse onderwijsstelsel.
We signaleren waar het goed gaat en waar niet, agenderen thema’s en dragen bij aan
het oplossen van knelpunten. Door het stelsel als geheel in ogenschouw te nemen, krijgen
we bijvoorbeeld zicht op onderwijsloopbanen, knelpunten bij overgangen tussen sectoren
en (on)gelijkheid van kansen. Zo kunnen we bevorderen dat het onderwijs aan leerlingen
steeds beter wordt. In hoofdstuk 3 is hiervoor een raamwerk met een beschrijving van
stelselkwaliteit opgenomen.
Figuur 7.2.1a Cyclus stelseltoezicht
In het stelseltoezicht zetten we een aantal stappen (zie figuur 7.2.1a):
-
• We monitoren trends en ontwikkelingen in het Nederlandse onderwijs.
-
• We analyseren waar het goed gaat, maar reflecteren ook op de knelpunten die risico’s
vormen voor de kwaliteit van het stelsel.
-
• We agenderen welke belangrijke risicovolle knelpunten we zien voor het onderwijsstelsel
en rapporteren daarover onder andere jaarlijks in ‘De Staat van het Onderwijs’.
-
• We interveniëren wanneer dat vanuit de stimulerende functie van het toezicht passend
is. We doen dat via het stelsel-, bestuurs- en schooltoezicht, maar ook door andere
activiteiten om het onderwijsveld te stimuleren de kwaliteit te verhogen.
In paragraaf 7.2.2 gaan we verder in op hoe we monitoren en analyseren. In paragraaf 7.2.3
beschrijven we hoe we agenderen en interveniëren.
7.2.2. Monitoring en analyse van ontwikkelingen
Aan de hand van het raamwerk van de kwaliteitsbeschrijving van het stelsel (zie hoofdstuk 3)
volgen we systematisch de ontwikkelingen in het onderwijsstelsel. We kijken naar hoe
het geheel van besturen en scholen samen de drie kernfuncties vervult: kwalificatie,
socialisatie en allocatie, waaronder selectie en gelijke kansen. Ook kijken we naar
de essentiële voorwaarden om deze te verwezenlijken: de doelmatigheid, zoals te zien
aan beschikbaarheid en besteding van financiële middelen, het personeelsbeleid, de
kwaliteitszorg en het bestuurlijk handelen.
Voor de monitoring en aansluitende analyse verzamelen we gegevens uit verschillende
bronnen. We gebruiken bestaande gegevens, gegevens uit stelsel- en instellingstoezicht,
signalen en we verzamelen zelf gegevens door thematisch onderzoek.
Bestaande gegevens, gegevens uit stelsel- en instellingstoezicht en signalen
We gebruiken gegevens uit het toezicht op besturen en scholen, waaronder gegevens
die het bestuur zelf beschikbaar heeft. Daarnaast gebruiken we signalen die we over
het onderwijs ontvangen. Verder maken we gebruik van gegevens van andere organisaties
en van wetenschappelijk onderzoek. We analyseren het grootste gedeelte van de gegevens
minimaal jaarlijks, maar het kan ook zijn dat we meerdere keren per jaar analyses
maken. We analyseren ook prestaties in brede zin en kijken specifiek naar risico’s
voor de kwaliteit van onderwijs.
Themaonderzoek
We monitoren ontwikkelingen door besturen en scholen te onderzoeken of door samen
te werken met anderen om gegevens te verzamelen. We noemen dit themaonderzoek. Verschillende
doelstellingen voor een themaonderzoek zijn bijvoorbeeld:
-
• het krijgen van een beeld van de ontwikkeling van de kwaliteit van een bepaald (stelsel)aspect
bij besturen of scholen;
-
• het verkrijgen van inzichten en, waar mogelijk, het vinden van verklaringen voor risico’s
of stelselknelpunten, zoals bij een regionaal probleem of voor een specifieke doelgroep.
We richten het themaonderzoek in op basis van actuele vraagstukken of gesignaleerde
stelselproblemen. Dit doen we soms bij een bestuur of een school. In dat geval combineren
we het themaonderzoek eventueel met het vierjaarlijks onderzoek bij het bestuur en
scholen, zoals beschreven in paragraaf 7.3. Ook is het mogelijk dat we op een andere
manier onderzoek doen, bijvoorbeeld door vragenlijsten uit te zetten, mee te kijken
in het onderwijsproces, gesprekken te voeren met meerdere besturen of scholen tegelijk
of gesprekken te voeren met bijvoorbeeld wetenschappers en deskundigen.
Met ons thematisch onderzoek willen we in kaart brengen in hoeverre het onderwijsstelsel
erin slaagt de eerdergenoemde kernfuncties van het onderwijs te realiseren. Daarbij
zoeken we naar verklaringen voor wat niet goed gaat en willen we laten zien wat wel
en niet bijdraagt aan het realiseren van de kernfuncties. Hierover gaan we actief
de dialoog aan met betrokkenen.
Wat we willen onderzoeken, nemen we op in het Jaarwerkplan. Hierin beschrijven we
meerjarige onderzoeksprogramma’s en eenmalige themaonderzoeken die gericht zijn op
het in beeld brengen van de kernfuncties of gesignaleerde knelpunten in het stelsel.
Urgente thema’s kunnen leiden tot verschuiving of uitbreiding van onze onderzoeksagenda.
In het primair onderwijs vinden daarnaast periodieke peilingsonderzoeken plaats onder
de naam Peil.onderwijs. Informatie hierover kunt u vinden op onze website (www.onderwijsinspectie.nl).
7.2.3. Agenderen en interveniëren
Voor het agenderen en interveniëren in het stelseltoezicht onderscheiden we vier soorten
activiteiten. Deze beschrijven we hierna. Agenderen en interveniëren liggen soms dicht
bij elkaar, omdat agenderen een vorm van interveniëren is.
De Staat van het Onderwijs
Jaarlijks brengen we ‘De Staat van het Onderwijs’ uit. Hierin geven we weer hoe het
onderwijsstelsel in Nederland ervoor staat. Wat gaat er goed en waar zijn knelpunten,
kansen en risico’s? Ook de informatie over onze verrichte (thema)onderzoeken maakt
deel uit van ‘De Staat van het Onderwijs’. Deze rapportagetaak van de inspectie is
vastgelegd in de Grondwet (artikel 23, achtste lid) en in de Wet op het onderwijstoezicht
(WOT).
Landelijk rapport gemeentelijk toezicht kinderopvang
Het stelseltoezicht voor de gemeentelijke taken in het kader van kinderopvang vindt
zijn vorm in het jaarlijks uitgebrachte ‘Landelijk rapport gemeentelijk toezicht kinderopvang’
en in themaonderzoeken. Door middel van deze rapporten geven we inzicht in het stelsel
en agenderen of diepen we actuele thema’s uit.
Thematisch rapporteren
De uitkomsten van themaonderzoeken brengen we op verschillende manieren onder de aandacht
van besturen, scholen en de samenleving. Het doel hiervan is om de stand van zaken
over het betreffende thema weer te geven en om risico’s en knelpunten te agenderen.
Ook stimuleren we samenwerking zodat (verdere) verbeteringen kunnen plaatsvinden.
Dat doen we vaak in de vorm van een onderzoeksrapport, maar ook in de vorm van een
symposium, een bezoek van inspecteurs, een podcast of een webinar. We richten ons
hierbij zo direct mogelijk op de doelgroep die het meest betrokken is, zoals leraren
of bijvoorbeeld op alle partners in een specifieke regio.
Thema’s als onderdeel van het toezicht bij besturen en scholen
Bij de uitvoering van ons toezicht bij besturen en scholen bespreken we soms thema’s,
specifieke knelpunten en goede voorbeelden vanuit de regionale of lokale context.
Zo hebben we aanknopingspunten om met bestuur en scholen over hun ambities die de
kernfuncties raken in gesprek te gaan in aansluiting op hun omgeving, of risico’s.
Interventies op maat
Naast de hiervoor genoemde activiteiten zetten we waar dat passend is ook specifieke
interventies in. Uit diverse bronnen komen onderwerpen van het onderwijsstelsel naar
voren die we, met het oog op het publiek belang, willen adresseren. Zo kan er een
knelpunt zijn waar op lokaal niveau meerdere besturen, een samenwerkingsverband, groepen
werkgevers en de gemeente een rol in hebben. En dan loont het om het knelpunt bij
deze actoren samen te agenderen. Voorbeelden daarvan zijn regionale gesprekken over
de aanpak van het lerarentekort, krimp of zorg voor specifieke groepen leerlingen.
7.3. Toezicht op besturen en scholen
Bij het toezicht op de besturen en scholen staat centraal hoe besturen de (financiële)
kwaliteit van het onderwijs waarborgen en bevorderen. Om deze vragen te beantwoorden
doen we onderzoek op het niveau van bestuur en scholen. We lichten hieronder eerst
onze werkwijze toe en gaan vervolgens in op de toezichtsactiviteiten.
7.3.1. Werkwijze toezicht op besturen en scholen
De eindverantwoordelijkheid voor de onderwijskwaliteit op de scholen ligt bij de besturen.
Bij de uitvoering van het toezicht op besturen en scholen gaan we uit van proportionaliteit,
maatwerk, transparantie en verantwoording. We lichten in paragraaf 7.3.2 proportionaliteit
en maatwerk verder toe.
-
• proportionaliteit: we stemmen de intensiteit van het toezicht op het bestuur en de
scholen af op de kwaliteit van het bestuur;
-
• maatwerk: omdat besturen en scholen sterk verschillen in grootte, (regionale en lokale)
omstandigheden en ontwikkeling, bepalen we bij elk onderzoek de inrichting en de opzet.
We zetten verschillende onderzoeks- en verificatie-activiteiten in;
-
• transparantie en verantwoording: bij de start van een onderzoek gaan we in gesprek
met het bestuur en onderbouwen we de gekozen onderzoeksopzet. Gedurende het onderzoek
informeren we het bestuur over eventuele aanpassingen hierin. We onderbouwen na afloop
van het onderzoek de uitkomsten in de rapportage en passen hoor en wederhoor toe.
We baseren onze oordelen, voor zover mogelijk, op minimaal drie verschillende bronnen.
Dit noemen we triangulatie en daarmee waarborgen we onze onderzoekskwaliteit.
7.3.2. Proportionaliteit en maatwerk
We stemmen de intensiteit van het toezicht af op de kwaliteit van het bestuur. Het
toezicht is daarmee proportioneel. Hoe effectiever het bestuur in staat is om te sturen
op de kwaliteit van het onderwijs en het financieel beheer, de kwaliteit waarborgt
op zijn scholen en zich daarover verantwoordt, hoe minder intensief het toezicht.
Het omgekeerde geldt ook: hoe minder goed het bestuur in staat is de (financiële)
kwaliteit te waarborgen en zich erover te verantwoorden, hoe intensiever we het toezicht
inrichten. Urgente signalen of klachten kunnen in alle gevallen aanleiding zijn voor
onderzoek, ook als de eerdere kwaliteitsbeoordeling van het bestuur Voldoende of Goed
was. Om te bepalen of dit nodig is, zullen wij, indien mogelijk, het signaal eerst
bespreken met het bestuur.
We bepalen de intensiteit van het toezicht op basis van onze gegevens over de kwaliteit
van het bestuur. Deze inschatting bouwen we op uit een analyse van de bij ons beschikbare
gegevens en aanvullende andere bronnen:
-
• We hebben alle besturen in de afgelopen vier jaar onderzocht en beoordeeld. De uitkomsten
daarvan en van andere momenten van onderzoek of contact vormen de start van ons beeld
van de kwaliteit van het bestuur en van de kwaliteit van de invulling van hun (interne)
waarborgfunctie.
-
• Dit beeld vullen we aan op basis van gegevens uit de prestatie- en risicoanalyse die
we jaarlijks per bestuur en voor alle scholen uitvoeren (zie paragraaf 7.3.3). We
analyseren de ontwikkeling van deze gegevens in de tijd en ten opzichte van andere
besturen.
-
• Signalen die over een bestuur en de scholen bij de inspectie binnenkomen, betrekken
we bij de analyse om de kwaliteit van het bestuur in beeld te brengen. Denk hierbij
aan actuele ontwikkelingen, zoals mogelijke incidenten of andere berichten.
De analyse van het geheel aan informatie gebruiken we om de intensiteit van het toezicht
te bepalen. Het geeft ons zicht op het al dan niet aanwezig zijn van (mogelijke) risico’s
voor de onderwijskwaliteit en/of risico’s voor de kwaliteit van het bestuur. Dit is
de basis van waaruit we de proportionaliteit van het toezicht bepalen: het toezicht
kan intensief zijn, maar ook minder intensief.
Daarna werken we de toezichtsactiviteiten uit die aansluiten op de omstandigheden
van het bestuur. Welke onderzoekinstrumenten hebben we nodig om bij het desbetreffende
bestuur de kwaliteit te beoordelen? Is er sprake van een eenpitter of vallen er meerdere
scholen onder het bestuur? Bij kleine besturen en eenpitters houden we in onze benadering
rekening met de gekozen samenhang van de sturing tussen het school- en bestuursniveau.
Met wie voeren we gesprekken, waar en hoe kijken we mee in het onderwijs? Dit is het
maatwerk in het toezicht. Hoe dit intensieve en minder intensieve (vervolg)toezicht
eruitziet, lichten we toe in paragraaf 7.4 en 7.5.
7.3.3. Jaarlijkse prestatie- en risicoanalyse
De monitoring van de prestaties op het niveau van het bestuur en hun scholen helpt
ons om tijdig eventuele risico’s op het spoor te komen en inzicht te krijgen in het
functioneren van het bestuur. We doen dit conform artikel 11 van de WOT aan de hand
van een aantal indicatoren. Die indicatoren betreffen onder andere financiële gegevens,
gegevens over het personeel, over de veiligheid op scholen en de resultaten en doorstroom
van leerlingen. Ten minste eenmaal per jaar voeren we een analyse uit op de data die
we met de monitor verkrijgen. Als er een vermoeden van risico’s is, voeren we een
risicoanalyse uit.
Deze zogeheten expertanalyse bevestigt al dan niet de vermoedens van tekortkomingen
ten aanzien van de onderwijskwaliteit en/of het financieel beheer. De analyse wordt
uitgevoerd door een expertteam, waarin kennis en deskundigheid op het terrein van
data-analyse, onderwijskwaliteit en financieel beheer aanwezig zijn. Zo ontstaat een
integraal beeld van de onderwijskwaliteit, de sturingskwaliteit en de financiën.
7.4. Toezichtsactiviteiten bij besturen en scholen
Het toezicht op besturen en scholen omvat meerdere activiteiten. We onderzoeken besturen
eens in de vier jaar. Dit onderzoek heet ‘Het vierjaarlijks onderzoek bij bestuur
en scholen’ (hierna: vierjaarlijks onderzoek). Zoals in paragraaf 7.3 is beschreven,
doen we dat proportioneel en op maat. Binnen het vierjaarlijks onderzoek kijken we
ook naar scholen want op schoolniveau verifiëren we of de besturing door het bestuur
effectief is en of het bestuur (be)stuurt op basis van een actueel beeld van de kwaliteit.
We beschrijven dit type onderzoek in paragraaf 7.4.1.
Ook tussentijds doen we onderzoek op scholen. Dit doen we als er risico’s zijn en
bij themaonderzoeken die in relatie staan tot het stelseltoezicht. Onderzoeken kunnen
zowel aangekondigd als onaangekondigd plaatsvinden. We beschrijven de onderzoeken
op schoolniveau in paragraaf 7.4.2.
Er kunnen zowel binnen het vierjaarlijks onderzoek bij bestuur en scholen als tussentijds
onderzoeken plaatsvinden rondom financieel beheer. Dit beschrijven we in paragraaf 7.4.3.
Ten slotte zijn er nog enkele andere onderzoeksactiviteiten; die zijn beschreven in
paragraaf 7.4.4.
7.4.1. Vierjaarlijks onderzoek bestuur en scholen
In het vierjaarlijks onderzoek willen we weten of de (be)sturing door het bestuur
op de kwaliteit van de scholen op orde is, of er sprake is van deugdelijk financieel
beheer en hoe dit bijdraagt aan de kernfuncties van het onderwijs (stelselthema’s).
We hanteren daarvoor het waarderingskader voor besturen, zoals beschreven in hoofdstuk 4.
Het vierjaarlijks onderzoek bestaat doorgaans uit de onderdelen die in figuur 7.4.1a
zijn beschreven. We bepalen de intensiteit van het toezicht (proportionaliteit) op
basis van onze gegevens en we houden in de uitvoering van het onderzoek rekening met
de specifieke inrichting en context van het bestuur en de scholen (maatwerk).
Figuur 7.4.1a Stappen van het vierjaarlijks onderzoek bestuur en scholen
1. Analyse
Met de analyse krijgen we een voorlopig beeld van de kwaliteitszorg, de onderwijskwaliteit
en het financieel beheer. We analyseren de beschikbare monitoringsinformatie en betrekken
hierbij gegevens van het bestuur, zoals openbare of eerder ingezonden documenten.
Zo komen we tot onderzoeksvragen die nodig zijn om de kwaliteit te beoordelen volgens
het waarderingskader voor besturen (hoofdstuk 4).
|
2. Startgesprek met het bestuur
In het startgesprek geeft het bestuur ons een beeld van de eigen (financiële) kwaliteit,
de kwaliteitszorg, de resultaten en de ontwikkelingen en bespreken we de bevindingen
van onze analyse. Op basis hiervan bepalen we de onderzoeksactiviteiten.
|
3. Onderzoeksplan
Het onderzoeksplan bevat de inrichting en verantwoording van het vierjaarlijks onderzoek.
Dit geeft inzicht in het doel, de onderzoeksvragen, de opzet, de inhoud en de intensiteit
van het vierjaarlijks onderzoek voor het bestuur. We beschrijven welke verificatie-activiteiten
(zie tekstkader hieronder) we gaan uitvoeren. Van tevoren bespreken we dit plan met
het bestuur.
|
4. Uitvoeren onderzoeksactiviteiten
Het onderzoek bestaat uit verificatie-activiteiten op school- en bestuursniveau. Daarbij
kunnen we ook andere belanghebbenden betrekken. Op bestuursniveau voeren we in elk
geval een gesprek met de gemeenschappelijke medezeggenschapsraad (GMR) en het interne
toezicht. Ook kunnen we aanvullende gesprekken met het bestuur en andere geledingen
voeren of andere onderzoeksactiviteiten op bestuursniveau uitvoeren. Daarnaast kunnen
risico-onderzoeken (zie paragraaf 7.4.2) onderdeel uitmaken van het vierjaarlijks
onderzoek.
|
5. Rapportage
In het (concept)rapport leggen we onze bevindingen en oordelen vast. We geven een
oordeel op bestuursniveau en doen daarmee een uitspraak over de kwaliteit van het
bestuur. We rapporteren en onderbouwen onze oordelen en waarderingen: op welk gebied
is de waardering Goed van toepassing? En waar kan het beter en op welke onderdelen
móet het beter?
|
6. Eindgesprek
In het eindgesprek informeren we het bestuur over de conclusies van het onderzoek
en maken we (zo nodig) afspraken over herstel en verbetering (herstelopdrachten en
-onderzoeken) en bespreken we (verbeter)plannen van het bestuur. Ook vragen we feedback
op hoe het onderzoek is verlopen.
|
7. Afronding en vervolgtoezicht
Na het eindgesprek sturen we het definitieve rapport naar het bestuur en maken we
het rapport openbaar op onze website. Naar aanleiding van het vierjaarlijks onderzoek
kan er vervolgtoezicht plaatsvinden (zie paragraaf 7.5).
|
Een belangrijk onderdeel van onze werkwijze in het vierjaarlijks onderzoek is verificatie.
Met verificatie-activiteiten toetsen we bij besturen, scholen en andere betrokkenen
in hoeverre het bestuur zicht heeft op de kwaliteit van het onderwijs en het financieel
beheer en hoe het bestuur daarop stuurt.
Verificatie-activiteiten
Om te bepalen of het bestuur voldoende stuurt op de kwaliteit van scholen en financiële
ontwikkelingen voeren we verificatie-activiteiten uit. We verifiëren het gegeven beeld
van de kwaliteit en de sturing van het bestuur. We zetten proportioneel diverse verificatie-activiteiten
in en passen maatwerk toe. Deze beschrijven we in het onderzoeksplan. Zo verifiëren
we het gegeven kwaliteitsbeeld onder andere door lessen te bezoeken en met leerlingen,
ouders of de schoolleiders te spreken. Ook kunnen onderzoeken op schoolniveau (zie
paragraaf 7.4.2) bijdragen aan verificatie van het kwaliteitsbeeld. Voor een beeld
van financiële of andere ontwikkelingen in relatie tot de ambities, doelstellingen
en kwaliteitszorg van het bestuur, kunnen we managementinformatie opvragen. Ook kunnen
we hierover gesprekken met het bestuur of bijvoorbeeld de controller voeren.
De verificatie-activiteiten dragen bij aan de doelstellingen van het onderzoek, namelijk
om de bestuurlijke kwaliteit vast te stellen op basis van het waarderingskader besturen.
Anders dan bij onderzoeken naar risico’s en de waardering Goed geven we bij verificatie-activiteiten
geen oordeel op het niveau van de standaarden of de school. De verificatie draagt
namelijk bij aan het oordeel op het niveau van het bestuur. Wel delen we met de school
onze bevindingen over de mate waarin de bestuurlijke kwaliteit zichtbaar is op de
school. Signaleren we bij een school risico’s, dan bespreken we deze met het bestuur.
Wanneer nodig voeren wij een kwaliteitsonderzoek naar risico’s uit.
|
7.4.2. Onderzoeken op schoolniveau
Op schoolniveau zetten we verschillende typen onderzoeken in, zowel binnen het vierjaarlijks
onderzoek (zie paragraaf 7.4.1) als daarbuiten. Wanneer een onderzoek op schoolniveau
binnen het vierjaarlijks onderzoek plaatsvindt, worden de activiteiten opgenomen in
het onderzoeksplan. Dit plan bevat in elk geval verificatie-activiteiten zoals in
de voorgaande paragraaf beschreven.
Risico-onderzoek
Onderzoeken naar risico’s nemen we mee in het vierjaarlijks onderzoek. Maar ze kunnen
ook daarbuiten plaatsvinden, naar aanleiding van de jaarlijkse prestatieanalyse en
signalen. We houden hiermee zicht op mogelijke risico’s, maar we verwachten dat besturen
die te allen tijde zelf ook in beeld hebben, als onderdeel van de kwaliteitscyclus.
Bij een bestuur dat de verantwoordelijkheid voor de kwaliteit goed invult, verwachten
we dat als wij mogelijke risico’s detecteren, het bestuur zelf de oorzaken onderzoekt,
passende maatregelen neemt en zich hierover verantwoordt aan de inspectie. Bij een
bestuur dat er niet in slaagt de kwaliteit van het onderwijs te waarborgen, voeren
wij (afhankelijk van de aard van de risico’s) zelf het risico-onderzoek geheel of
gedeeltelijk uit. We onderzoeken en beoordelen dan een of meerdere standaarden van
het waarderingskader op schoolniveau (zie hoofdstuk 5) en maken afspraken over de
rapportage en verantwoording van de bevindingen.
Themaonderzoeken
Meer informatie over thematische onderzoeken is te vinden in paragraaf 7.2, maar we
nemen ze hier voor de volledigheid op. Vanuit het stelseltoezicht zijn er thema’s
die we verder onderzoeken. Hiervoor bezoeken we scholen en/of besturen. Deze themaonderzoeken
kunnen samenvallen met het vierjaarlijks onderzoek en ook los plaatsvinden. Bij themaonderzoeken
geven we in een themarapport oordelen op het niveau van het geheel van de onderzochte
instellingen (niet op instellingsniveau). Daarbij is geen sprake van een oordeel en
herstelopdracht aan individuele besturen. In specifieke gevallen kunnen echter wel
oordelen en herstelopdrachten worden gegeven aan individuele besturen. In die gevallen
gebeurt dat dus in een rapport op instellingsniveau. Het bestuur wordt hierover bij
de aankondiging van het onderzoek geïnformeerd.
7.4.3. Onderzoeken specifiek gericht op financieel beheer
Toezicht op financiële continuïteit
Besturen leveren elk jaar een jaarrekening inclusief een bestuursverslag met daarin
een meerjarenbegroting aan bij de Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO). Op basis daarvan
analyseren we jaarlijks de actuele en toekomstgerichte financiële kengetallen van
elk bestuur. Bij mogelijke risico’s voor de continuïteit van het onderwijs starten
we een onderzoek naar de financiële continuïteit op bestuursniveau. Dit onderzoek
kan ook plaatsvinden tijdens een vierjaarlijks onderzoek. Als daar vanuit de monitoring
van financiële kengetallen of vanuit signalen aanleiding voor is, kunnen we op elk
moment een onderzoek naar de financiële continuïteit starten.
We stellen aangepast financieel toezicht in wanneer blijkt dat de continuïteit van
het onderwijs binnen afzienbare termijn in het geding is en onvoldoende wordt voldaan
aan de wet- en regelgeving op dit gebied. In het rapport nemen we op welke herstelopdrachten
worden gegeven en welke afspraken met het bestuur worden gemaakt, zoals welke informatie
het bestuur op welk moment aanlevert. Deze interventie is erop gericht dat de risico’s
of tekorten binnen afzienbare termijn zijn opgeheven. Als het bestuur niet in staat
blijkt om herstel te realiseren, dan wordt het toezicht geïntensiveerd (zie paragraaf 7.5).
Toezicht op financiële rechtmatigheid
Het bestuur legt verantwoording af over de verwerving en besteding van de rijksbekostiging.
Deze verantwoording wordt beoordeeld door een accountant die wordt aangesteld door
het interne toezicht. Deze accountant moet opereren volgens de beroepsmaatstaven van
de Nederlandse Beroepsorganisatie van Accountants (NBA) en volgens het Onderwijsaccountantsprotocol
dat door de inspectie in overleg met belanghebbenden is opgesteld. Elk jaar controleren wij bij een selectie van accountants of hun controle
voldoet aan de regels. Aandachtspunten uit deze toezichtactiviteit worden jaarlijks
besproken met de NBA en kunnen aanleiding zijn het Onderwijsaccountantsprotocol aan
te passen.
Bij signalen van mogelijk onrechtmatige verkrijging of besteding van middelen voeren
we onderzoek uit bij een bestuur. Als we oordelen dat sprake is van onrechtmatige
verkrijging of besteding, dan volgen daarna in de regel een wijziging in de bekostiging
en een terugvordering van de bekostiging.
De inspectie is, naast het toezicht op onderwijswetgeving in een vierjaarlijks onderzoek,
ook belast met het toezicht op en de handhaving van de Wet normering topinkomens (WNT)
binnen het onderwijs. De WNT is geen onderwijswet, maar wetgeving die van toepassing
is op de gehele publieke en semipublieke sector. Het toezicht op onderwijswetgeving
in een vierjaarlijks onderzoek en het toezicht op de WNT worden daarom door de inspectie
gescheiden van elkaar uitgevoerd.
7.4.4. Overige toezichtsactiviteiten
Onderzoek bij nieuwe scholen
Bij nieuwe scholen, die vanaf 1 augustus 2023 zijn gestart nadat zij een aanvraag
als bedoeld in de Wet Meer Ruimte voor Nieuwe scholen hebben ingediend waarop de minister
heeft besloten om de school te bekostigen, voeren we binnen een jaar na de start een
kwaliteitsonderzoek naar risico’s uit. Hoe we dit onderzoek inrichten, hangt af van
de (aard van de aangeleverde) informatie die beschikbaar is over deze school en hoe
de adviesprocedure voorafgaand aan de start van de nieuwe school verliep. Ook is dit afhankelijk van
de vraag of de school start onder een bestaand bestuur (en wat de kwaliteit van dat
bestuur is), of dat er ook sprake is van een nieuw bestuur.
Specifiek onderzoek
Ernstige signalen of andere informatie kunnen aanleiding zijn om een onderzoek over
een specifiek onderwerp in te stellen bij een bestuur of een school. Dit kan tijdens
het vierjaarlijks onderzoek of daarbuiten. Bij urgente signalen en ernstige incidenten
interveniëren we vanzelfsprekend meteen op een passende manier.
Wij onderzoeken bij een specifiek onderzoek bepaalde aspecten van het besturen, het
financieel beheer of het onderwijs (artikel 15, WOT). Ook hier geldt dat we de intensiteit
van het onderzoek afstemmen op de kwaliteit van het bestuur.
Bestuursgesprekken
Besturen en inspectie hebben de mogelijkheid om periodiek een gesprek met elkaar te
voeren. Aan elk bestuur is een contactinspecteur gekoppeld die het contact onderhoudt.
Dit gaat in ieder geval over onderzoeken en vervolgtoezicht (inclusief herstelopdrachten,
zie paragraaf 7.5). Ook heeft de contactinspecteur gesprekken met het bestuur over
risico’s, signalen en incidenten. Het bestuur kan de contactinspecteur hierover informeren.
Het kan ook zijn dat de contactinspecteur het bestuur bevraagt of (afhankelijk van
de kwaliteit van het bestuur) verzoekt om zelf nader onderzoek te doen bij mogelijke
risico’s. Daarnaast kan het gesprek gaan over relevante ontwikkelingen binnen of buiten
de onderwijsinstelling. We betrekken daarbij ook vraagstukken op het niveau van het
onderwijsstelsel als geheel.
Het leggen van het contact is een gezamenlijke verantwoordelijkheid. Het bestuur kan
ervoor kiezen de contactinspecteur gedurende het jaar op de hoogte te houden van relevante
ontwikkelingen en hem te informeren bij urgente zaken, zoals (ernstige) signalen.
Ook kan de contactinspecteur geregeld contact leggen met het bestuur om een vinger
aan de pols te houden of urgente zaken te bespreken. De informatie uit deze contacten
nemen we mee in de eerdergenoemde monitoring.
7.5. Vervolgtoezicht, intensivering en sancties
Vervolgtoezicht is nodig wanneer er tijdens een vierjaarlijks onderzoek tekortkomingen
worden vastgesteld bij het bestuur en de scholen, of wanneer andere onderzoeken of
toezichtsactiviteiten hiertoe aanleiding geven.
7.5.1. Vervolgtoezicht bij herstelperiode
Natuurlijk is vervolgtoezicht lang niet altijd nodig. Als tijdens een onderzoek tekortkomingen
zijn geconstateerd, wordt vervolgtoezicht afgesproken. De intensiteit hiervan is ook
hier afhankelijk van de kwaliteit van het bestuur. We kunnen tekortkomingen constateren
op bestuursniveau en/of op schoolniveau.
Geen tekortkomingen
Als uit een onderzoek blijkt dat het bestuur voor basiskwaliteit heeft gezorgd en
dat het daarmee aan de deugdelijkheidseisen en financiële voorwaarden voor bestuur
en school voldoet, is er geen vervolgtoezicht. Het bestuur en de scholen vallen dan
onder het reguliere toezicht, waarbij we prestaties en risico’s jaarlijks monitoren
en elke vier jaar het bestuur beoordelen. Wanneer nodig of gewenst, is er tussentijds
contact.
Tekortkomingen bij het bestuur
Bij tekortkomingen op bestuursniveau, bijvoorbeeld bij onvoldoende (financiële) basiskwaliteit
en daardoor niet voldoen aan wet- en regelgeving, spreken we met het bestuur af binnen
welke termijn de geconstateerde tekortkomingen hersteld moeten zijn. Afhankelijk van
de zwaarte en omvang van de tekortkoming verantwoordt het bestuur zich over het herstel
aan de inspectie en gaan wij na of de tekortkoming is hersteld. De intensiteit waarmee
we dat doen, bepalen we ook in relatie tot de kwaliteit van het bestuur.
Tekortkomingen op scholen
Bij tekortkomingen in de basiskwaliteit op een school maken we met het bestuur afspraken
over de termijn waarbinnen de kwaliteit hersteld moet zijn. Wanneer de zwaarte en
omvang van de tekortkomingen hiertoe aanleiding geven, bijvoorbeeld bij het oordeel
Zeer zwak, stellen we een toezichtsplan op om het verloop van het herstel te monitoren
en voeren we een herstelonderzoek uit. Bij kleinere tekortkomingen en als de kwaliteit
van het besturen op orde is, verantwoordt het bestuur zich bij ons over het herstel.
We spreken, afhankelijk van de kwaliteit van het bestuur, af hoe we omgaan met het
herstelonderzoek.
Proportionaliteit en maatwerk bij herstel
Proportionaliteit en maatwerk beïnvloeden ook hoe we in de herstelperiode ons toezicht
inrichten. Zo kunnen we voortgangsgesprekken voeren of een plan op (laten) stellen
met afspraken over de stappen waarlangs het herstel op een school zal plaatsvinden.
Bij een bestuur waar de sturing ruimschoots op orde is, leggen we de verantwoordelijkheid
voor het waarborgen van de kwaliteit en het herstellen van eventuele tekortkomingen
bij een school neer bij het bestuur. Dit betekent dat wij niet altijd zelf een herstelonderzoek
uitvoeren, maar dit aan het bestuur overlaten. We vragen vervolgens het bestuur te
verantwoorden hoe en met welk resultaat het herstel op de school plaatsvond.
Bij een bestuur dat er niet in slaagt zijn sturing op (delen van) de kwaliteit van
scholen te waarborgen, voeren wij zelf (delen van) herstelonderzoeken uit.
|
Gevolgen uitkomst herstelonderzoek
Wanneer het herstel of de kwaliteit van de gevraagde verantwoording ontoereikend is,
heeft dit gevolgen voor welke toezichtsinterventies we kiezen en hoe we de kwaliteit
van het bestuur inschatten. Wanneer we concluderen dat het vermogen van het bestuur
om zelf de kwaliteit te waarborgen niet voldoende is, neemt de intensiteit van ons
vervolgtoezicht toe. Ook dit is proportioneel.
Bovenstaande geven we in tabel 7.5.1a schematisch weer. De invulling is maatwerk per
onderzoek.
Tabel 7.5.1a Inrichting vervolgtoezicht
Uitkomsten onderzoek
|
Inrichting vervolgtoezicht
|
Voldoet ten minste aan basiskwaliteit
|
Geen vervolgtoezicht; regulier toezicht
|
Tekortkomingen bestuur
|
Monitoring voortgang herstel door inspectie
en/of
verantwoording herstel door bestuur
en
herstelonderzoek door inspectie
|
Tekortkomingen school
|
Monitoring voortgang herstel door inspectie
en/of
verantwoording herstel door bestuur
en/of
herstelonderzoek door inspectie
|
Escaleren heeft betrekking op interventies om besturen aan te sporen de door ons noodzakelijk
geachte verbeteringen door te voeren. Escalatie gaat stapsgewijs, waarbij steeds wordt
gekeken welk middel nodig is. Dit zodat de verbeteringen plaatsvinden. Naarmate een
bestuur of een school daar minder goed in slaagt, intensiveren we het toezicht. Dit
kan verder en verdiepend onderzoek inhouden, bijvoorbeeld een specifiek onderzoek
naar het bestuurlijk handelen. In het uiterste geval, wanneer we zien dat verbetering
uitblijft, kunnen we verschillende sancties inzetten of maatregelen nemen.
Naarmate verbetering uitblijft en de risico’s op kwaliteitsverlies groter worden,
treedt een volgende fase van escalatie in werking. De escalatie sluit aan op de bevoegdheden
van de inspectie en vervolgens op die van de minister. De minister heeft de bevoegdheid
om direct over te gaan tot inhouden van (een deel van de) bekostiging bij het niet
naleven van een wettelijke voorschrift. Dat kan de minister alleen nadat het schoolbestuur
een redelijke termijn heeft gekregen om de tekortkoming te herstellen. Een escalatietraject is bij elke toezichtsituatie anders. De volgorde van interventie
en escalatiestappen wordt per situatie bepaald.
Interventies kunnen variëren van een herstelopdracht om tekortkomingen op te heffen
op schoolniveau tot zeer ingrijpende maatregelen op het niveau van bekostiging van
scholen en op het niveau van besturen. Vanzelfsprekend wegen we in alle gevallen af
wat de ernst en de langdurigheid van de risico’s zijn en of het bestuur voldoende
perspectief op verbetering van de situatie biedt.
8. Communicatie en rapportage
Als inspectie hebben we een publieke taak om ouders en de samenleving te informeren
over onze bevindingen en oordelen over de kwaliteit van de (be)sturing en het onderwijs.
Daarom geven we op verschillende manieren actief inzicht in onze onderzoeksresultaten
en oordelen. Zo dragen we bij aan de informatie die over het onderwijsstelsel, de
besturen en scholen beschikbaar is. Naast de informatie waarin de inspectie voorziet,
leveren besturen, scholen en anderen, elk vanuit hun rol en (publieke) verantwoordelijkheid,
een bijdrage aan de informatie die over de scholen en het onderwijs beschikbaar is.
Naast communicatie via het meldpunt van de inspectie, de website en ‘De Staat van
het Onderwijs’ zijn er rapportages over themaonderzoeken en onderzoeken bij besturen
en scholen beschikbaar. Al onze rapporten zijn in beginsel openbaar. We zijn daarmee transparant in onze werkwijze en onze oordelen en waarderingen. Onze
website is de centrale plek waar onze rapporten terug te vinden zijn. In dit hoofdstuk
beschrijven we hoe we communiceren en geven we een toelichting op de verschillende
rapportagevormen.
Onze communicatie over de resultaten van onderzoeken kent meerdere vormen. We richten
ons ten eerste op de vraag welke doelgroep het meest zou kunnen doen met onze toezichtsinformatie.
We bepalen wie mogelijk betrokken is bij het verhogen van de onderwijskwaliteit of
bij het oplossen van problemen. Vervolgens stemmen we de vorm van de communicatie
daarop af. Naast de verschillende – meer formele – vormen van rapportage die hierna
zijn beschreven, maken we gebruik van andere vormen van communicatie. Bijvoorbeeld
van infographics of animaties. Ook de inzet van sociale media, bijdragen aan relevante
congressen, het geven van lezingen en het zelf organiseren van conferenties of rondetafelgesprekken,
maken deel uit van onze communicatie. Een belangrijke communicatievorm daarin is ons
jaarlijkse congres, waar we ‘De Staat van het Onderwijs’ presenteren.
We communiceren over de uitkomsten van onze onderzoeken, maar hebben daarnaast ook
een informatiefunctie. Via het meldpunt van de inspectie kunnen ouders, besturen en
scholen bijvoorbeeld vragen stellen over het onderwijs, ons toezicht in het algemeen
of specifieke scholen. Ook kunnen hier zorgen over het onderwijs worden gemeld. Vertrouwenskwesties
kunnen worden gemeld bij vertrouwensinspecteurs.
Meldingen over het onderwijs hebben voor ons een signaalfunctie en we nemen deze mee
bij de jaarlijkse prestatieanalyse en de expertanalyse ter voorbereiding van het vierjaarlijks
onderzoek. Soms is de signalering zo ernstig van aard dat deze meteen aanleiding voor
onderzoek vormt.
We rapporteren op stelselniveau en op het niveau van besturen en scholen. In beginsel
maken we onze rapporten over besturen en scholen in de vijfde week na vaststelling
openbaar (artikel 21, eerste lid, WOT).
Onderzoeken op stelselniveau kennen de volgende rapportagevormen.
De Staat van het Onderwijs
Jaarlijks rapporteren we over het onderwijsstelsel als geheel in ‘De Staat van het
Onderwijs’. Dit rapport publiceren we elk voorjaar. Hierin beschrijven we hoe het
staat met de realisatie van de kernfuncties van het onderwijsstelsel. Ook geven we
een beeld van de kwaliteit van de besturen en instellingen, de positieve ontwikkelingen
en de mogelijke zorgen. Voor ‘De Staat van het Onderwijs’ gebruiken we onder andere
de onderzoeksgegevens uit onze vierjaarlijkse onderzoeken, themaonderzoeken en gegevens
uit (internationaal) wetenschappelijk onderzoek. Zo geven we een actueel beeld van
de prestaties van het stelsel als geheel (zie hoofdstuk 7).
Jaarlijks rapporteren we ook over de financiële toestand van de instellingen en het
onderwijsstelsel. Wij baseren ons daarbij op financiële gegevens van de instellingen
zelf en verder op toezichtactiviteiten en onderzoeken die wij uitvoeren rond het financieel
beheer van instellingen. Daarbij geven we aan wat goed gaat en wijzen we op risico’s.
Themarapporten
We rapporteren op diverse manieren over onze themaonderzoeken. Zo rapporteren we hierover
in ‘De Staat van het Onderwijs’. Vaak brengen we daarnaast een apart themarapport
uit.
Over onderzoeken op bestuursniveau rapporteren we in het rapport van het vierjaarlijks
onderzoek. Dit rapport is gericht aan het bestuur en geeft een totaalbeeld van de
bevindingen en oordelen op bestuursniveau en van de onderzoeksactiviteiten die in
dit kader op scholen plaatsvonden. We rapporteren in dit rapport kort over verificatie-activiteiten
en – wanneer uitgevoerd – kwaliteitsonderzoeken naar risico’s en/of onderzoeken naar
financiële risico’s.
Bij verificatie-activiteiten op schoolniveau geven we geen oordelen of waarderingen.
De rapportage hierover is daarom beknopt.
In het rapport maken we onderscheid tussen enerzijds de beoordeling van de naleving
van de deugdelijkheidseisen (voldoen het bestuur en zijn scholen aan de basiskwaliteit?)
en anderzijds onze waardering van de ambities. Tot slot worden in beginsel in het
rapport eventuele herstelopdrachten en -onderzoeken vastgelegd die betrekking hebben
op het herstel van niet-naleving van de deugdelijkheidseisen. Dan leggen we ook de
termijnen vast waarbinnen de tekortkoming(en) moet(en) zijn hersteld (zie paragraaf 7.5).
De oordelen op bestuursniveau presenteren we samen met het betreffende onderzoeksrapport
op onze website. Het doel hiervan is om belanghebbenden over de resultaten van het
toezicht te informeren. Als daarna uit herstelonderzoek blijkt dat een bestuur de
aangetroffen tekortkomingen heeft hersteld, dan wordt dit nieuwe oordeel ook zichtbaar
gemaakt op de website.
Specifieke onderzoeken
Als uit eerder onderzoek blijkt dat een bestuur niet in staat is noodzakelijke verbetermaatregelen
te treffen of als uit signalen problemen naar voren komen die direct om onderzoek
naar een specifiek knelpunt vragen, voert de inspectie een specifiek onderzoek uit.
Deze onderzoeken worden uitgevoerd in het kader van artikel 15 van de Wet op het onderwijstoezicht
(WOT). Over de bevindingen en conclusies wordt een rapport gemaakt dat in beginsel
op de website van de inspectie openbaar wordt gemaakt.
Onderzoeken naar financieel beheer
We rapporteren apart op bestuursniveau over de onderzoeken die buiten een vierjaarlijks
onderzoek vallen en uitgevoerd worden bij financiële risico’s.
We rapporteren over onze bevindingen uit onderzoeken op scholen vaak als onderdeel
van andere rapportages over besturen of het stelsel. In themaonderzoeken presenteren
we een algemeen beeld, waardoor bevindingen van een individuele school niet herkenbaar
zijn in het rapport. Het rapport ‘Vierjaarlijks onderzoek bij bestuur en scholen’
bevat deelrapportages over onderzoeks- en verificatie-activiteiten die binnen het
bestuursonderzoek op scholen plaatsvonden. We rapporteren afzonderlijk over onderzoeken
die we op scholen uitvoeren, buiten de thema- en bestuursonderzoeken om. Zo kunnen
ouders en andere belangstellenden, naast de informatie die vanuit het bestuur beschikbaar
is, van onze toezichtsresultaten kennisnemen. Dat doen we in de volgende gevallen.
Kwaliteitsonderzoek naar risico’s
Als we een kwaliteitsonderzoek naar risico’s hebben uitgevoerd, rapporteren we over
de uitkomsten in een rapport gericht aan het bestuur. Bij het oordeel Zeer zwak zenden
we het bestuur ook een rapport toe dat bedoeld is voor ouders. Naast een beschrijving
van de bevindingen worden de oordelen op de standaarden weergegeven. Ook wordt het
eindoordeel toegevoegd. Het rapport van de school plaatsen we op onze website.
Wanneer het bestuur in opdracht van de inspectie zelf een (herstel)onderzoek uitvoert,
worden de resultaten na herstel op de inspectiewebsite in principe vermeld via een
verwijzing naar de website van het bestuur.
Specifieke onderzoeken
Net als bij besturen kunnen we ook op schoolniveau een specifiek onderzoek uitvoeren.
Dit kan met het onderzoek op bestuursniveau samenhangen, maar ook afzonderlijk worden
uitgevoerd. Dergelijke onderzoeken worden uitgevoerd in het kader van artikel 15,
WOT. Over de bevindingen en conclusies schrijven we een rapport, dat op de website
van de inspectie openbaar wordt gemaakt.
8.4. Openbaarmaking, zienswijze en bezwaar
Zoals in de inleiding van dit hoofdstuk staat, maken we al onze rapporten in beginsel
openbaar. Nadat we het bestuur gevraagd hebben op basis van het conceptrapport een (beleids)reactie
op te stellen, voegen we deze aan het rapport toe en stellen we het rapport definitief
vast.
Als met het bestuur geen overeenstemming is bereikt over de door het bestuur gewenste
wijzigingen van het conceptrapport, heeft het bestuur een andere zienswijze op de
oordelen en waarderingen. Deze zienswijze voegen we als bijlage toe aan het definitieve
rapport.
Een bestuur kan bezwaar maken tegen de openbaarmaking van een rapport als het een
onderzoek is dat wordt uitgevoerd op basis van artikel 15 van de WOT (specifiek onderzoek,
paragraaf 5.3) en daarnaast kan een bestuur bezwaar maken tegen het eindoordeel Zeer
zwak.
In bepaalde gevallen is het mogelijk om een klacht in te dienen over een gedraging
van de inspectie. Wij verwijzen u voor de klachtenprocedure naar onze website (www.onderwijsinspectie.nl).
9. Specifieke toepassingen van het onderzoekskader
In dit hoofdstuk beschrijven we enkele specifieke toepassingen van en uitzonderingen
op het reguliere onderzoekskader. Het betreffen samenwerkingsverbanden passend onderwijs
en onderwijssoorten en -voorzieningen waarvoor specifieke wet- en regelgeving geldt,
zodat aanpassingen van het waarderingskader of de werkwijze nodig zijn.
Er zijn ook onderwijssoorten en -voorzieningen waar we wel toezicht op houden, maar
niet op grond van de Wet op het onderwijstoezicht (WOT), bijvoorbeeld het Nederlands
onderwijs in het buitenland (NOB) en niet-bekostigde instellingen (B3-scholen in primair
en voortgezet onderwijs). Daarvoor zijn aparte waarderingskaders opgesteld. Hoe het
toezicht op deze vormen eruitziet, is te vinden op onze website.
Ook zijn er onderwijssoorten of -voorzieningen in de vorm van een pilot. In die gevallen
is er wel sprake van inspectiebetrokkenheid, maar is de wet- en regelgeving nog niet
volledig uitgekristalliseerd. Vanwege het tijdelijke karakter van pilots en experimenten
zijn deze niet beschreven in dit onderzoekskader.
Het onderwijsstelsel laat de afgelopen jaren ontwikkelingen zien naar meer variatie
in bijvoorbeeld onderwijsroutes, diplomering en samengestelde trajecten. Besturen
hebben de verantwoordelijkheid voor al het onderwijs dat zij aanbieden. De beoordeling
van de kwaliteit hiervan vindt in beginsel plaats binnen de reikwijdte van het vierjaarlijks
onderzoek. Wij baseren ons hierbij op geldende wet- en regelgeving die voor deze routes
van toepassing zijn.
Achtereenvolgens beschrijven we het toezicht op: besturen van samenwerkingsverbanden
en orthopedagogisch-didactische centra (paragraaf 9.2), speciaal basisonderwijs (paragraaf 9.3),
onderwijs aan nieuwkomers (paragraaf 9.4), internationaal georiënteerd basisonderwijs
(paragraaf 9.5), voor- en vroegschoolse educatie (paragraaf 9.6) en onderwijs in Caribisch
Nederland (paragraaf 9.7).
In de tekst hieronder staat een overzicht van de standaarden uit het waarderingskader
(hoofdstuk 4 en/of 5) die al dan niet, of met wijziging, van toepassing zijn op genoemde
voorzieningen. De overige wettelijke vereisten (paragraaf 5.4) zijn ook van toepassing
op de bijlagen. Verder zijn afwijkingen in de normering (hoofdstuk 6) en de werkwijze
(hoofdstuk 7) opgenomen. Voor de leesbaarheid zijn de volledige waarderingskaders
per onderwijssoort in de bijlagen opgenomen.
9.2. Besturen samenwerkingsverbanden passend onderwijs
Schoolbesturen zijn verplicht aangesloten bij een of meer samenwerkingsverbanden passend
onderwijs. Het bestuur van het samenwerkingsverband en de aangesloten schoolbesturen
zijn beide en gezamenlijk verantwoordelijk voor de realisatie van passend onderwijs.
Het samenwerkingsverband heeft eigen wettelijke taken en deze zijn erop gericht om
te zorgen voor een dekkend netwerk van voorzieningen, zodat aangesloten schoolbesturen
kunnen voldoen aan de zorgplicht passend onderwijs. Het samenwerkingsverband moet
afspraken maken over de manier waarop voor alle leerlingen zo goed mogelijk passend
onderwijs wordt georganiseerd. Deze afspraken legt het samenwerkingsverband vast in
het ondersteuningsplan. Waar deze afspraken het beleid van schoolbesturen en scholen
betreffen, zijn de schoolbesturen verantwoordelijk voor de uitvoering van deze afspraken.
De wet laat veel ruimte voor samenwerkingsverbanden en schoolbesturen om passend onderwijs
naar regionale kenmerken en eigen visie te organiseren. Die vrijheid is ook bedoeld
om ruimte te creëren voor meer maatwerk en om keuzes te maken die passen bij de extra
onderwijsbehoeften van leerlingen in de regio. Dit vraagt om een goede afstemming
met gemeentelijke partners en is gericht op de aansluiting van het onderwijs op het
jeugdbeleid van de gemeente(n), waaronder de jeugdhulp. Ook hierover legt het samenwerkingsverband
afspraken vast in het ondersteuningsplan en voert hierover overleg met de gemeente(n)
en andere samenwerkingsverbanden in de regio.
Een andere belangrijke taak van het samenwerkingsverband is de verantwoordelijkheid
voor de advisering over extra ondersteuning en toeleiding tot speciale scholen en
voorzieningen. Hiermee vervult het samenwerkingsverband een centrale rol in de toewijzing
van extra ondersteuning.
Het toezicht moet inzicht geven in de mate waarin samenwerkingsverbanden erin slagen
hun taak te vervullen.
Orthopedagogisch-didactische centra
Een samenwerkingsverband kan ervoor kiezen om, met het oog op de doelstelling om te
zorgen voor een dekkend netwerk van voorzieningen, een orthopedagogisch-didactisch
centrum (opdc) onderdeel te laten zijn van het samenwerkingsverband. Een opdc is een
onderwijsvoorziening voor leerlingen voor wie een orthopedagogische en orthodidactische
benadering nodig is. Voor hen is het tijdelijk niet mogelijk om onderwijs te volgen
op de reguliere school, ook niet met extra ondersteuning. Hiermee biedt de voorziening
schoolbesturen de mogelijkheid om voor specifieke leerlingen aan de zorgplicht te
kunnen voldoen. Omdat de leerling ingeschreven blijft staan bij de reguliere school
en het schoolbestuur daarmee verantwoordelijk blijft voor de resultaten van de leerling,
is ook het schoolbestuur gebaat bij een voorziening van voldoende kwaliteit.
De kwaliteit van het onderwijs op een opdc is de verantwoordelijkheid van het bestuur
van het samenwerkingsverband waartoe het opdc behoort. In het ondersteuningsplan staat
wat de positie en functie zijn van het opdc binnen het dekkend netwerk van het samenwerkingsverband
en welke leerlingen in aanmerking kunnen komen voor het volgen van (een deel van)
het onderwijsprogramma op een opdc.
Het toezicht richt zich op de beoordeling van de onderwijskwaliteit van het opdc en
gaat na in hoeverre het bestuur van het samenwerkingsverband zicht heeft op de kwaliteit
en stuurt op verbetering. Voor schoolbesturen is het van belang dat het onderwijs
van voldoende kwaliteit is, omdat zij verantwoordelijk zijn voor de resultaten van
de leerling. De leerling blijft immers ingeschreven op de reguliere school.
9.2.2. Aanpassingen waarderingskader en normering
Waarderingskader en normering besturen samenwerkingsverbanden
Het waarderingskader voor besturen van samenwerkingsverbanden passend onderwijs bestaat
uit twee kwaliteitsgebieden die ieder onderverdeeld zijn in drie standaarden.
Het kwaliteitsgebied Besturing, kwaliteitszorg en ambitie (BKA) is onderverdeeld in
drie standaarden die (in)richting, uitvoering en evaluatie omvatten. Deze standaarden
zijn met elkaar verbonden en richten zich op het stelsel van kwaliteitszorg en governance.
Dit betekent dat we deze standaarden in samenhang onderzoeken. Als een samenwerkingsverband
een opdc heeft ingericht, dan nemen we bij de beoordeling van deze standaarden mee
of het bestuur voldoet aan de zorgplicht voor de kwaliteit van het onderwijs op het
opdc.
Het kwaliteitsgebied Realisatie passend onderwijs (RPO) richt zich op de wettelijke
taken die specifiek zijn voorbehouden aan samenwerkingsverbanden passend onderwijs
en die zijn gericht op de realisatie van de maatschappelijke opdracht voor passend
onderwijs. Deze wettelijke taken zijn gevat in de drie standaarden in het kwaliteitsgebied
Realisatie passend onderwijs.
Uit de beoordeling van de standaarden uit de twee kwaliteitsgebieden blijkt of het
bestuur in staat is om met zijn (be)sturing de basiskwaliteit van het samenwerkingsverband
te realiseren, te waarborgen en verder te ontwikkelen. Met deze kennis over het resultaat
en de kwaliteit van de sturing richten we het (vervolg)toezicht proportioneel in (zie
hoofdstuk 7).
In onderstaande figuur staat de beoordeling/normering schematisch weergegeven.
Oordeel/waardering bestuursniveau
|
Norm
|
Goed
|
Twee standaarden uit het kwaliteitsgebied Besturing, kwaliteitszorg en ambitie zijn
Goed en de derde ten minste Voldoende én twee standaarden uit het kwaliteitsgebied
Realisatie passend onderwijs waaronder in elk geval de standaard Dekkend netwerk van
voorzieningen zijn Goed en de derde is ten minste Voldoende.
|
Voldoende
|
Alle drie standaarden uit het kwaliteitsgebied Besturing, kwaliteitszorg en ambitie
zijn ten minste Voldoende én uit het kwaliteitsgebied Realisatie passend onderwijs
zijn minimaal de standaard Dekkend netwerk van voorzieningen én een andere standaard
Voldoende.
|
Onvoldoende
|
Een of meer standaarden uit het kwaliteitsgebied Besturing, kwaliteitszorg en ambitie
is/zijn Onvoldoende. Of de standaard Dekkend netwerk van voorzieningen uit het kwaliteitsgebied
Realisatie passend onderwijs is Onvoldoende, of de standaard Regionale samenwerking
én de standaard Advisering en beoordeling toelaatbaarheid zijn beide Onvoldoende.
|
Waarderingskader en normering opdc’s
Voor de beoordeling van de kwaliteit van het onderwijs op het opdc maken we gebruik
van de waarderingskaders primair onderwijs (voor opdc’s in het primair onderwijs)
en voortgezet onderwijs (voor opdc’s in het voortgezet onderwijs), zoals beschreven
in hoofdstuk 5 van de betreffende kaders. Omdat de leerlingen op het opdc ingeschreven
staan op een reguliere school, tellen hun (onderwijs)resultaten mee op de school van
inschrijving. We geven dus bij het opdc geen oordeel op de standaard OR1 (Resultaten).
Voor de beoordeling en waardering van de kwaliteit van het opdc geldt dan ook de beslisregel
voor scholen waarvan de resultaten niet te beoordelen zijn (zie paragraaf 6.5.2 van
de betreffende kaders).
Werkwijze toezicht op besturen samenwerkingsverbanden passend onderwijs
De werkwijze voor het toezicht op de besturen van samenwerkingsverbanden komt in grote
mate overeen met de werkwijze bij schoolbesturen. Het verschil is dat we bij het toezicht
op een samenwerkingsverband tijdens de expertanalyse (paragraaf 7.4.1, onderdeel 1.
Analyse) belanghebbenden bij het samenwerkingsverband raadplegen. Dit doen we in de
vorm van rondetafelgesprekken. Deze gesprekken zijn medebepalend voor de inrichting
van het onderzoek.
Tijdens een onderzoek kunnen we ook gesprekken voeren met regionale partners, zoals
de gemeente(n), de jeugdhulp en leerplicht.
Bij het toezicht op het samenwerkingsverband bekijken we ook of aangesloten scholen
het beleid van het samenwerkingsverband in de praktijk uitvoeren. Dit beleid staat
beschreven in het ondersteuningsplan van het samenwerkingsverband. De uitvoering van
het beleid van het samenwerkingsverband en de resultaten die scholen hiermee bereiken,
stellen we (ook) vast aan de hand van verificatie-activiteiten.
Een dergelijke activiteit is onderdeel van het onderzoek naar de werking van de kwaliteitszorg
van het samenwerkingsverband. We gaan na of scholen de afspraken uit het ondersteuningsplan
nakomen. We verwachten van het bestuur van het samenwerkingsverband dat het zicht
heeft op deze uitvoering in de praktijk en dat het hierop stuurt. Daarnaast geeft
het ons zicht op enkele aspecten van passend onderwijs op de bezochte scholen. De
uitkomsten van de verificatie-activiteiten levert geen oordeel op over de scholen,
maar een signaal of zij de onderzochte afspraken uit het ondersteuningsplan naleven
en over de uitwerking van het beleid van het samenwerkingsverband.
Werkwijze toezicht op opdc’s
Voor de werkwijze voor het toezicht op de kwaliteit van het onderwijs op het opdc
gelden de uitgangspunten zoals genoemd in hoofdstuk 7.
9.3. Speciaal basisonderwijs
Het speciaal basisonderwijs (sbo) valt onder de WPO. De doelgroep leerlingen is echter
een andere dan die van een reguliere basisschool. In het sbo hebben alle leerlingen
extra ondersteuningsbehoeften en een toelaatbaarheidsverklaring voor het sbo (verkregen
via het samenwerkingsverband passend onderwijs). In het ontwikkelingsperspectief staat
per leerling beschreven welk (eind)perspectief wordt nagestreefd en op welke wijze
het onderwijs wordt aangepast om dit doel te bereiken. Om tegemoet te kunnen komen
aan de specifieke onderwijsbehoeften van de leerlingen werken de leraren vanuit specifieke
(ortho)didactische en (ortho)pedagogische principes. Voor de leraren en leerlingen
is daarnaast meer ondersteuning beschikbaar dan in het basisonderwijs.
9.3.2. Aanpassingen waarderingskader en normering
De aanpassingen in het waarderingskader betreffen de standaarden Aanbod, Zicht op
ontwikkeling en begeleiding, Pedagogisch-didactisch handelen en Resultaten.
-
• De standaard Aanbod is aangepast aan de verplichtingen voor het aanbod in het sbo.
-
• De standaard Zicht op ontwikkeling en begeleiding is aangepast, omdat alle leerlingen
in het sbo een ontwikkelingsperspectief hebben.
-
• De standaard Pedagogisch-didactisch handelen is aangevuld met de term ‘ortho’ om duidelijk
te maken dat het hier gaat om specifiek handelen voor de doelgroep.
-
• De standaard Resultaten is aangepast, omdat voor de resultaten van leerlingen in het
sbo geen normen zijn vastgesteld. De leerresultaten worden daarom bekeken aan de hand
van de doelen of normen die de school zelf heeft gesteld. De bevindingen wegen niet
mee in het oordeel op de standaard. Deze krijgt altijd het oordeel ‘niet te beoordelen’.
Normering
Voor het speciaal basisonderwijs gelden voor het eindoordeel de beslisregels zoals
bij basisscholen, waarbij de resultaten niet beoordeeld kunnen worden (paragraaf 6.5.2.).
Bijlage 2 bevat het volledige waarderingskader speciaal basisonderwijs.
De werkwijze van het toezicht is zoals beschreven in hoofdstuk 7.
9.4. Onderwijs aan nieuwkomers
Het onderwijs aan nieuwkomers is bedoeld voor leerlingen die de Nederlandse taal niet
of nauwelijks spreken. Als zij in aparte onderwijsvoorzieningen of klassen zitten,
stromen zij veelal na één tot anderhalf jaar door naar het reguliere onderwijs. Daarnaast
zijn er onderwijsvoorzieningen waar kinderen van asielzoekers een langere periode
verblijven, in afwachting van de verblijfsstatus of uitzetting.
In het basisonderwijs onderscheiden we vier typen onderwijsvoorzieningen voor nieuwkomers.
De indeling is gebaseerd op de organisatie van het onderwijs en gebruiken wij om ons
toezicht in te richten.
-
• Type 1: scholen verbonden aan asielzoekerscentra en noodopvanglocaties (azc-scholen).
-
• Type 2: scholen die uitsluitend onderwijs verzorgen aan nieuwkomers én basisscholen
met drie of meer nieuwkomersklassen.
-
• Type 3: basisscholen met één of twee klassen voor nieuwkomers.
-
• Type 4: basisscholen waar de nieuwkomers zijn geïntegreerd in reguliere klassen.
Voor nieuwkomersvoorzieningen die vallen onder type 1 en 2 gelden de hierna beschreven
aanpassingen in het waarderingskader. Bij basisscholen die behoren tot type 3 en 4
gebruiken we het reguliere waarderingskader.
9.4.2. Aanpassingen waarderingskader en normering
De aard van het nieuwkomersonderwijs brengt met zich mee dat enkele standaarden uit
het waarderingskader op een specifieke manier moeten worden geïnterpreteerd. Voor
voorzieningen van het type 1 en 2 zijn de volgende aanpassingen gedaan in het waarderingskader:
-
• De standaard Aanbod is aangepast, omdat het hier een specifiek(er) (taal)aanbod voor
nieuwkomers betreft dat is gericht op de aansluiting in het reguliere onderwijs.
-
• De standaard Zicht op ontwikkeling en begeleiding is aangepast, omdat voor nieuwkomers
andere ontwikkeldoelen gelden en afstemming op onderwijsbehoeften anders verloopt
dan in het reguliere basisonderwijs.
-
• De standaard Pedagogisch-didactisch handelen is aangepast, omdat het hier specifiek
(ortho)pedagogisch-didactisch handelen voor nieuwkomers betreft.
-
• De standaard Afsluiting is aangepast, omdat het bij het onderwijs aan nieuwkomers
veel vaker de afsluiting van een deel van de basisschoolloopbaan betreft. Daarnaast
geldt de verplichting tot het maken van een doorstroomtoets meestal niet, omdat de
leerlingen vaak onder de ontheffingsgronden vallen.
-
• De standaard Resultaten is aangepast. Voor de resultaten van leerlingen in het nieuwkomersonderwijs
zijn geen normen vastgesteld. De leerresultaten worden daarom bekeken aan de hand
van de doelen of normen die de school zelf heeft gesteld. De bevindingen worden niet
meegenomen in het oordeel op de standaard Resultaten. Deze krijgt altijd het oordeel
‘niet te beoordelen’.
-
• De standaard Evaluatie, verantwoording en dialoog is aangepast, zodat deze geschikt
is voor de specifieke situatie van het nieuwkomersonderwijs.
Daarnaast gelden er enkele aanpassingen in de overige wettelijke vereisten. Dit zijn
de eisen met betrekking tot het schoolplan, de schoolgids en de medezeggenschapsraad.
Deze eisen worden bezien vanuit de moederschool en gelden niet voor de nieuwkomersvoorziening
zelf.
Normering
Voor het nieuwkomersonderwijs gelden voor het eindoordeel de beslisregels zoals bij
‘basisscholen waarbij de resultaten niet beoordeeld kunnen worden’ (paragraaf 6.5.2.).
In bijlage 3 is het waarderingskader voor onderwijs aan nieuwkomers en de normering
opgenomen. In alle gevallen kan voor het woord ‘school’ ook het woord ‘voorziening’
worden gelezen.
De werkwijze is zoals beschreven in hoofdstuk 7.
9.5. Internationaal georiënteerd basisonderwijs
Internationaal georiënteerd basisonderwijs (igbo) is, gelet op artikel 40, tiende
lid, WPO, bedoeld voor leerlingen die:
-
• een andere dan de Nederlandse nationaliteit bezitten en van wie ten minste een van
de ouders voor een tijdelijke periode in Nederland of in een grensgebied van Nederland
werkzaam is;
-
• de Nederlandse nationaliteit bezitten en twee jaar of langer in het buitenland onderwijs
hebben genoten volgens het daar geldende onderwijssysteem, vanwege het feit dat ten
minste een van de ouders, voogden of verzorgers voor een bepaalde tijd in het buitenland
werkzaam was;
-
• de Nederlandse nationaliteit bezitten, van wie ten minste een van de ouders blijkens
een schriftelijke verklaring van de werkgever binnen twee jaar na het tijdstip van
toelating voor ten minste twee jaar in het buitenland werkzaam zal zijn, en die meeverhuizen
naar het buitenland.
Hoewel het in alle gevallen gaat om een afdeling of nevenvestiging van een reguliere
(Nederlandstalige) basisschool, is in een toelichting op de wet geregeld dat wij daar
apart toezicht op houden.
9.5.2. Aanpassingen waarderingskader en normering
In principe gebruiken we bij de beoordeling van het internationaal georiënteerd basisonderwijs
het reguliere waarderingskader voor het primair onderwijs. Gezien de specifieke situatie
en het karakter van de internationale afdelingen zijn enkele aanpassingen in onderstaande
standaarden nodig:
-
• De standaard Aanbod is aangepast, omdat deze scholen met een ander curriculum werken.
-
• De standaard Zicht op ontwikkeling en begeleiding is veranderd, omdat de specifieke
situatie van de school vraagt om enkele aanpassingen.
-
• De standaard Afsluiting kent enkele wijzigingen, omdat de afsluiting van het onderwijs
op een andere wijze verloopt.
-
• De standaard Resultaten is aangepast. Voor de resultaten van leerlingen in het igbo
geldt dat er geen normen zijn vastgesteld. Wel bekijken wij de behaalde leerresultaten
wanneer de school een toets afneemt, zoals bijvoorbeeld Key Stage II en SAT’s, ten
opzichte van de eigen schoolnorm. Maar hier wordt geen oordeel op standaardniveau
aan verbonden.
Daarnaast gelden er enkele aanpassingen in de overige wettelijke vereisten. De belangrijkste
is de ouderbijdrage. De internationale afdeling van de school mag een ouderbijdrage,
waarvan de hoogte is bepaald door het bestuur, vragen. Het gaat om een geldelijke
bijdrage voor extra activiteiten die het reguliere en door de overheid bekostigde
onderwijsaanbod te boven gaan, zodat deze moeilijk als een vrijwillige bijdrage kan
worden beschouwd. Als ouders hier niet mee akkoord zijn, kan de leerling ingeschreven
worden op de reguliere Nederlandse afdeling waar een vrijwillige ouderbijdrage geldt.
Normering
Voor het eindoordeel worden de beslisregels gevolgd voor scholen waarvan we de resultaten
niet kunnen beoordelen, zoals beschreven in paragraaf 6.5.2.
Bijlage 4 bevat het volledige waarderingskader igbo.
De werkwijze van het toezicht is zoals beschreven in hoofdstuk 7.
9.6. Kinderopvang en voor- en vroegschoolse educatie
De Inspectie van het Onderwijs houdt interbestuurlijk toezicht op de taken van gemeenten
die voortkomen uit de wet- en regelgeving rondom kinderopvang en onderwijsachterstandenbeleid,
waaronder voor- en vroegschoolse educatie (vve). Het toezicht op de taken van gemeenten
valt onder interbestuurlijk toezicht en is anders ingericht dan bestuurs- en instellingstoezicht
voor het onderwijs. Sinds 1 januari 2023 zijn de interbestuurlijke toezichtstaken
ondergebracht in een apart onderzoekskader.
Naast het interbestuurlijk toezicht op gemeenten houdt de inspectie ook toezicht op
de kwaliteit van de vve in voor- en vroegscholen. Het wettelijke kader voor het toezicht
wordt in aanvulling op de in hoofdstuk 1 genoemde wetten gevormd door de Wet kinderopvang
(Wko), de Gemeentewet en onderliggende regelgeving.
Voor de werkwijze van het interbestuurlijk toezicht verwijzen we naar het Interbestuurlijk toezichtkader 2023. De werkwijze van het toezicht op de voor- en vroegschoolse educatie beschrijven
we in paragraaf 9.6.2.
9.6.2. Toezicht op voor- en vroegschoolse educatie
Inleiding
Voor- en vroegschoolse educatie (vve) is bedoeld voor peuters en kleuters met een
(risico op een) (taal)achterstand. Vve richt zich niet alleen op taalachterstanden,
maar ook op de sociaal-emotionele, cognitieve en motorische ontwikkeling van deze
kinderen. Via het interbestuurlijk toezicht gaat de inspectie na of er in de gemeente
afspraken zijn gemaakt over vve en onderwijsachterstanden. Hierover leest u meer in
het eerder genoemde Interbestuurlijk toezichtkader 2023.
Daarnaast beoordeelt de inspectie de kwaliteit van vve op kinderdagverblijven (voorscholen)
en de groepen 1 en 2 van de basisscholen (vroegscholen).
Het verschil in wetgeving tussen voor- en vroegschoolse educatie heeft gevolgen voor
het toezicht. We gaan in de volgende paragraaf in op de voorschoolse locaties. Vroegschoolse
educatie wordt onderzocht in de reguliere onderzoeken op basisscholen, met gebruik
van het reguliere waarderingskader po (hoofdstuk 5) en volgens de werkwijze voor thematische
onderzoeken of onderzoeken op schoolniveau (hoofdstuk 7).
9.6.2.1 Voorschoolse educatie op de voorschoollocaties
Gemeenten financieren de voorschoolse educatie op kinderopvanglocaties. Dit zijn de
zogenoemde voorscholen. We houden signaalgestuurd toezicht op de kwaliteit van voorschoolse
educatie op locaties met gesubsidieerde voorschoolse educatie in alle gemeenten die
onderwijsachterstandsmiddelen ontvangen. Het waarderingskader voor voorschoolse educatie
is te vinden in bijlage 5. Signalen kunnen leiden tot een onderzoek, of bijvoorbeeld
een gesprek met de houder van de voorschoolse voorziening.
Zowel de Gemeentelijke Gezondheidsdienst (GGD) als de Inspectie van het Onderwijs
houden toezicht op voorschoolse educatie. Het (jaarlijkse) toezicht op de basisvoorwaarden
voorschoolse educatie, zoals beschreven in het gelijknamige Besluit basisvoorwaarden
kwaliteit voorschoolse educatie (hierna: het besluit), vindt plaats door de GGD. De
Inspectie van het Onderwijs is ook bevoegd om toezicht te houden op deze voorwaarden,
maar doet dit alleen in uitzonderlijke gevallen. De basisvoorwaarden zijn opgenomen
in onderstaand tekstkader.
Voorwaarden uit het Besluit basisvoorwaarden voorschoolse educatie (01-08-2020):
• Omvang (artikel 2). Dit artikel gaat over voldoende vve-tijd.
• Aantal beroepskrachten en groepsgrootte (artikel 3). Dit artikel gaat over de beroepskracht-kindratio.
• Taalniveau (artikel 3a). Dit artikel gaat over het niveau (Nederlandse taal en rekenen)
dat de beroepskrachten moeten beheersen.
• Kwaliteit van beroepskrachten (artikel 4). Dit artikel gaat over de opleiding van
de beroepskrachten en de vve-scholing.
• Gebruik van een voorschools educatieprogramma (artikel 5). Dit artikel gaat over
het voorschoolse aanbod op de verschillende ontwikkelingsgebieden.
• Kwaliteit van de locatie (artikel 6). Dit artikel geeft aan dat de voorschoolse
educatie plaats dient te vinden in een kindercentrum.
• Opleidingsplan (artikel 4, vierde lid). Dit artikel gaat over de verplichting voor
houders om jaarlijks een opleidingsplan voorschoolse educatie op te stellen.
• Inhoud pedagogisch beleidsplan wat voorschoolse educatie betreft (artikel 4a). Dit
artikel gaat over de verplichting voor houders om in het pedagogisch beleidsplan het
beleid voor voorschoolse educatie te beschrijven, te evalueren en bij te stellen.
|
Rol GGD
De GGD beoordeelt of locaties aan de eisen van het besluit voldoen. In sommige gemeenten
kijkt de GGD ook meer inhoudelijk naar de kwaliteit van de educatie. Het veldinstrument
observatie pedagogische praktijk dat de GGD hanteert, is te vinden op de website van
de rijksoverheid.
Rol Inspectie
In de Wet op het onderwijstoezicht (WOT) (artikel 15i) staat beschreven dat de inspectie
op de locaties met gesubsidieerde voorschoolse educatie onderzoek kan verrichten naar:
-
• de basisvoorwaarden voor voorschoolse educatie;
-
• het informeren van ouders en ouderbetrokkenheid;
-
• de kwaliteit van de educatie;
-
• de ontwikkeling, zorg en begeleiding van de kinderen;
-
• kwaliteitszorg;
-
• de doorgaande lijn tussen voor- en vroegschoolse educatie.
Een onderzoek op locatieniveau leidt tot een rapport dat, na hoor en wederhoor, openbaar
wordt op grond van de WOT (zie hoofdstuk 8). We sturen een afschrift van het rapport
naar de gemeente.
Normering voor voorscholen
De standaarden bij voorschoolse educatie kennen geen wettelijke basis en een waardering
op deze standaarden kan dan ook niet tot een Onvoldoende leiden. Als de aangetroffen
praktijk niet of nauwelijks overeenkomt met de uitwerking, dan geven we de waardering
Kan beter.
Waardering standaard
|
Norm voor standaarden
|
Goed
|
De voorschool laat de eigen aspecten van kwaliteit op overtuigende wijze zien.
|
Voldoende
|
De voorschool laat de eigen aspecten van kwaliteit zien.
|
Kan beter
|
De voorschool laat de aspecten van kwaliteit niet of beperkt zien.
|
Geen eindoordeel
Aangezien het waarderingskader alleen gaat over het educatieve deel van de locatie,
en niet over de gehele locatie, geven we bij de voorscholen geen eindoordeel.
9.7. Onderwijs in Caribisch Nederland
Sinds 10 oktober 2010 zijn Bonaire, Sint-Eustatius en Saba (BES) bijzondere gemeenten
van Nederland. De eilanden worden samen Caribisch Nederland genoemd. We houden toezicht
op het onderwijs in Caribisch Nederland (primair onderwijs, voortgezet onderwijs, middelbaar beroepsonderwijs,
hoger onderwijs) en op hieraan gerelateerde specifieke voorzieningen (sociale kanstrajecten
jongeren en expertisecentra onderwijszorg). Ook hebben we de taak van vertrouwensinspecteur
voor Caribisch Nederland.
9.7.2. Aanpassing waarderingskader en normering
Het onderwijs in Caribisch Nederland beoordelen wij zoveel mogelijk aan de hand van
dezelfde onderzoekskaders als in Europees Nederland (zie hoofdstuk 1 tot en met 8).
Er zijn echter enkele verschillen in het waarderingskader, de normering en de werkwijze.
Dat is noodzakelijk omdat voor Caribisch Nederland specifieke wet- en regelgeving
geldt. Ook kunnen wij met een enigszins aangepaste werkwijze beter aansluiten op de
onderwijskundige context in Caribisch Nederland. Zo is voor het overgrote deel van
de leerlingen en studenten in Caribisch Nederland het Nederlands een vreemde taal.
Ook kent Caribisch Nederland geen scholen voor speciaal onderwijs of samenwerkingsverbanden
passend onderwijs.
Waarderingskader
Het waarderingskader voor Caribisch Nederland is gebaseerd op de Wet Primair Onderwijs
BES (WPO BES), de Wet voortgezet onderwijs (WVO 2020) en de Wet educatie en beroepsonderwijs
BES (WEB BES). Deze wetten wijken af van de sectorwetten voor Europees Nederland.
Bovendien zijn sommige wetsartikelen weliswaar in de wet opgenomen, maar nog niet
van kracht. Tot slot is er nog aanvullende regelgeving voor het voortgezet onderwijs
en beroepsonderwijs op Sint Eustatius en Saba als het gaat om het Engelstalige onderwijs
op deze eilanden. Het volledige waarderingskader is te vinden in bijlage 6. Het bevat
dezelfde standaarden als het waarderingskader voor Europees Nederland. Op enkele plaatsen
is de beschrijving van de basiskwaliteit aangepast vanwege de afwijkende wet- en regelgeving.
Normering
Wij willen zodra dat mogelijk is voor Caribisch Nederland dezelfde normen hanteren
in het waarderingskader als in Europees Nederland. Voor de standaard Onderwijsresultaten
kunnen wij echter nog geen oordeel uitspreken, omdat de basis voor deze standaard
in de wet- en regelgeving voor Caribisch Nederland nog niet is geregeld: er zijn geen
normen vastgesteld. Wij streven ernaar om de onderwijsresultaten in Caribisch Nederland
op termijn wél te beoordelen. Dit zal gebeuren zodra de aangepaste wet- en regelgeving
op dit punt van kracht is en er in overleg met alle betrokkenen wel eilandelijke normen
voor de resultaten zijn afgesproken en in de wet- en regelgeving zijn vastgelegd.
Behalve op standaardniveau geeft de inspectie ook een eindoordeel op school- of opleidingsniveau.
We beperken ons vooralsnog tot het eindoordeel Voldoende of Onvoldoende. Dit oordeel
komt tot stand op basis van de bestaande beslisregels die wij hanteren wanneer wij
de onderwijsresultaten niet kunnen beoordelen. Tekortkomingen op de wettelijke eisen
kunnen leiden tot een oordeel Onvoldoende op standaarden en eventueel ook op het eindoordeel
over de school/opleiding. Een Onvoldoende op een standaard leidt tot een herstelopdracht,
conform het toezicht in Europees Nederland (paragraaf 7.5).
Vanwege het niet kunnen beoordelen van de onderwijsresultaten is het eindoordeel Zeer
zwak in Caribisch Nederland nog niet wettelijk verankerd. Een dergelijk oordeel laten
we daarom vooralsnog achterwege. Zodra die verankering wel het geval is, zal ook het
oordeel Zeer zwak door ons afgegeven kunnen worden.
Het bestuursgerichte toezicht in Caribisch Nederland wijkt enigszins af van de reguliere
aanpak. We hanteren in dit stadium een tweejaarlijkse cyclus voor de kwaliteitsonderzoeken
op school- of opleidingsniveau. In principe doen we het ene jaar een voortgangsgesprek
met het bestuur en de schoolleiding en in het andere jaar een kwaliteitsonderzoek.
Tijdens deze onderzoeken op school/opleidingsniveau geven we een oordeel over (minimaal)
die standaarden die nodig zijn om de basiskwaliteit vast te stellen. Het onderzoek
naar deze standaarden kan proportioneel uitgevoerd worden.
Daarnaast streven we ernaar om op termijn ook eens in de vier jaar de kwaliteitszorg
van de besturen te beoordelen, zoals we dat ook doen in Europees Nederland.
Bijlage 1. Waarderingskader besturen samenwerkingsverbanden passend onderwijs
In deze bijlage is het waarderingskader voor het toezicht op besturen van samenwerkingsverbanden
passend onderwijs opgenomen. De toelichting hierop is te vinden in paragraaf 9.2.
KWALITEITSGEBIED REALISATIE PASSEND ONDERWIJS (RPO)
|
RPO1. Dekkend netwerk van voorzieningen
Het samenwerkingsverband heeft voor alle leerlingen in het samenwerkingsverband die
extra ondersteuning nodig hebben een passende onderwijsplek beschikbaar.
|
Basiskwaliteit
Het samenwerkingsverband voert de aan hem opgedragen taken uit en realiseert een samenhangend
geheel van ondersteuningsvoorzieningen binnen en tussen de scholen, zodanig dat alle
leerlingen die extra ondersteuning behoeven een zo passend mogelijke plaats in het
onderwijs krijgen. Het samenwerkingsverband doet al het mogelijke om passende ondersteuningsvoorzieningen
te organiseren voor leerlingen die extra ondersteuning nodig hebben en benut hiervoor
de mogelijkheden die de wet biedt. Het samenwerkingsverband kan hiervoor onder andere
gebruikmaken van de mogelijkheid om een orthopedagogisch-didactisch centrum (opdc)
in te richten.
|
Aanvullende ambities
• Zijn er aanvullende ambities voor het dekkend netwerk van voorzieningen en (hoe)
worden deze gerealiseerd?
|
Wettelijke vereisten
• Artikel 18a, tweede lid, WPO / artikel 2.47, tweede lid, WVO 2020: Het samenwerkingsverband
stelt zich ten doel een samenhangend geheel van ondersteuningsvoorzieningen binnen
en tussen de scholen te realiseren en wel zodanig dat leerlingen een ononderbroken
ontwikkelingsproces kunnen doormaken en leerlingen die extra ondersteuning behoeven
een zo passend mogelijke plaats krijgen.
• Artikel 18a, zesde lid, WPO / artikel 2.47, zevende lid, WVO 2020: Het samenwerkingsverband
heeft onder andere de taak om middelen en voorzieningen te verdelen over en toe te
wijzen aan de scholen ten behoeve van het dekkend netwerk.
• Artikel 18a, lid 10a, WPO / artikel 2.47, twaalfde lid, WVO 2020: Het samenwerkingsverband
kan met het oog op het dekkend netwerk een opdc inrichten. Hier zijn voorwaarden aan
verbonden (artikel 3.4 Inrichtingsbesluit WPO / artikel 2.50 Uitvoeringsbesluit WVO
2020).
|
RPO2. Regionale samenwerking
Het samenwerkingsverband werkt samen in de regio en zorgt voor een doorgaande leerlijn
en realiseert een aansluiting tussen het onderwijs en de jeugdhulp in de regio.
|
Basiskwaliteit
Het samenwerkingsverband en de gemeente(n) hebben een gezamenlijke taak in het afstemmen
van het jeugdbeleid. Het samenwerkingsverband werkt hiervoor samen met de gemeente(n)
en ketenpartners om de ondersteuning af te stemmen op de jeugdhulp1 die door de gemeente wordt gerealiseerd. Dit heeft als doel dat alle leerlingen die
extra ondersteuning nodig hebben een zo passend mogelijke plaats in het onderwijs
krijgen en er geen leerlingen thuiszitten.
Het samenwerkingsverband legt de afspraken hierover vast in het ondersteuningsplan.
Hierover voert het samenwerkingsverband op overeenstemming gericht overleg (oogo)
met het college van burgemeester en wethouders van de desbetreffende gemeente of gemeenten.
Met het oog op de doorgaande leerlijn van het primair onderwijs (inclusief het speciaal
(basis)onderwijs) naar het voortgezet onderwijs (inclusief het praktijkonderwijs (pro)
en voortgezet speciaal onderwijs (vso)) stemt het samenwerkingsverband zijn beleid
af met het samenwerkingsverband dat (geheel of gedeeltelijk) samenvalt met de eigen
regio. Ook deze afspraken legt het samenwerkingsverband vast in het ondersteuningsplan.
|
Aanvullende ambities
• Zijn er aanvullende ambities voor de regionale samenwerking en (hoe) worden deze
gerealiseerd?
|
Wettelijke vereisten
• Artikel 18a, tweede en achtste lid, WPO / artikel 2.47, tweede en negende lid, WVO
2020: Het ondersteuningsplan omvat onder andere de wijze waarop wordt voldaan aan
het realiseren van een samenhangend geheel van ondersteuningsvoorzieningen binnen
en tussen de scholen.
• Artikel 18a, negende lid, WPO / artikel 2.47, achtste en tiende lid, WVO 2020: Na
op overeenstemming gericht overleg over het conceptondersteuningsplan met de gemeente(n)
en het samenwerkingsverband waarmee de regio samenvalt (en het bestuur van instelling(en)
voor middelbaar beroepsonderwijs in dit gebied) stelt het bestuur het ondersteuningsplan
vast.
|
RPO3. Advisering en beoordeling toelaatbaarheid
Het samenwerkingsverband voorziet in een zorgvuldige advisering en besluitvorming
bij de beoordeling van aanvragen voor de toelaatbaarheid tot speciale onderwijsvoorzieningen.
|
Basiskwaliteit
Op verzoek van het bestuur van een school adviseert het samenwerkingsverband over
de ondersteuningsbehoefte van een leerling als deze bij de school is aangemeld of
ingeschreven.
Voor leerlingen voor wie een speciale vorm van onderwijs (voor het primair onderwijs:
speciaal basisonderwijs (sbo) en speciaal onderwijs (so); voor het voortgezet onderwijs:
leerwegondersteunend onderwijs (lwoo), praktijkonderwijs (pro) en voortgezet speciaal
onderwijs (vso)) de best passende plek is, is een toelaatbaarheidsverklaring van het
samenwerkingsverband nodig (voor het lwoo geldt een aanwijzing). Het toelaatbaar verklaren
tot deze scholen is een wettelijke taak van het samenwerkingsverband en is aan voorschriften
gebonden. Wanneer voor een leerling een toelaatbaarheidsverklaring is aangevraagd,
dan handelt het samenwerkingsverband deze aanvraag volgens een zorgvuldige procedure
af binnen een redelijke termijn, opdat de leerling een ononderbroken ontwikkeling
kan doormaken.
|
Aanvullende ambities
• Zijn er aanvullende ambities voor de advisering en beoordeling toelaatbaarheid en
(hoe) worden deze gerealiseerd?
|
Wettelijke vereisten
• Artikel 18a, zesde lid, sub d, WPO / artikel 2.47, zevende lid, sub d, WVO 2020:
Het samenwerkingsverband heeft onder andere tot taak om te adviseren over de ondersteuningsbehoefte
van een leerling op verzoek van het bestuur van een bij het samenwerkingsverband aangesloten
school waar de leerling is aangemeld of ingeschreven.
• Artikel 18a, zesde lid, sub c, WPO / artikel 2.47, zevende lid, sub c, WVO 2020:
Het samenwerkingsverband heeft onder andere tot taak het beoordelen of een leerling
toelaatbaar is tot het sbo en het so, respectievelijk het pro en vso, of aangewezen
is op het lwoo.
• Artikel 18a, lid 10a, WPO / artikel 2.47, twaalfde lid, WVO 2020: Het samenwerkingsverband
kan met het oog op het dekkend netwerk een opdc inrichten. Hier zijn voorwaarden aan
verbonden (zie artikel 3.4 Inrichtingsbesluit WPO / artikel 2.50 Uitvoeringsbesluit
WVO 2020).
• Artikel 18a, elfde lid, WPO en artikel 3.2 Inrichtingsbesluit WPO / artikel 2.47,
veertiende lid, WVO 2020 en artikel 2.51 Uitvoeringsbesluit WVO 2020: Het samenwerkingsverband
betrekt de adviezen van wettelijk verplichte deskundigen bij de beoordeling of een
leerling toelaatbaar is tot het sbo en so, respectievelijk het pro en vso, of aangewezen
is op het lwoo.
• Artikel 18a, twaalfde lid, WPO / artikel 2.47, vijftiende lid, WVO 2020: Het samenwerkingsverband
stelt een adviescommissie in die adviseert over bezwaarschriften betreffende besluiten
van het samenwerkingsverband over de toelaatbaarheid van leerlingen tot speciale scholen
(sbo, v(s)o en pro).
• Artikel 18a, veertiende lid, WPO / artikel 2.47, zeventiende lid, WVO 2020: Het
samenwerkingsverband kent aan elke toelaatbaarheidsverklaring een volgnummer toe en
verstrekt van elk advies over de ondersteuningsbehoefte van een leerling een afschrift
aan de ouders.
|
1 Jeugdhulp en eventuele andere domeinen uit artikel 2.2 van de Jeugdwet zoals beschreven
in het jeugdplan van de gemeente.
KWALITEITSGEBIED BESTURING, KWALITEITSZORG EN AMBITIE (BKA)
|
BKA1. Visie, ambities en doelen
Het bestuur heeft een visie op kwaliteit, heeft hiervoor ambities en doelen opgesteld
en stuurt op het behalen daarvan.
|
Basiskwaliteit
Het bestuur heeft een visie op de uitvoering van de wettelijke taken en op de besturing
daarvan. De visie is concreet en passend vertaald naar ambities, doelen en daarmee
samenhangende beleid. Deze vertaling maakt sturing mogelijk op de kwaliteit en resultaten
van beleid van het samenwerkingsverband en de voorwaarden. Daartoe is een stelsel
van kwaliteitszorg ingericht dat het bestuur in staat stelt de basiskwaliteit van
de taakuitvoering te waarborgen. Wanneer het samenwerkingsverband een opdc in stand
houdt, valt hieronder ook het zorg dragen voor de kwaliteit van het onderwijs op het
opdc.
De doelen betreffen in elk geval de naleving van de wettelijke eisen, waaronder het
zorg dragen voor de dienstverlening aan de aangeslotenen, het realiseren van een samenhangend
geheel van voorzieningen en de beoogde kwalitatieve en kwantitatieve resultaten van
het onderwijs aan leerlingen die extra ondersteuning behoeven en de daarmee samenhangende
bekostiging. De visie, ambities en doelen omvatten uitwerkingen van eerdere evaluatieresultaten
en resultaten van interne en externe dialoog. De doelen, het beleid en de afspraken
zijn vastgelegd in het ondersteuningsplan. Het ondersteuningsplan wordt eenmaal in
de vier jaar door het bestuur vastgesteld en vormt de basis voor de sturing op de
uitvoering van de taken en de verbetering van de kwaliteit.
Het bestuur richt de voorwaarden in om de doelen te bereiken, waaronder de inzet en
het beheer van de (financiële) middelen voor het waarborgen van de uitvoering van
de wettelijke taken van het samenwerkingsverband en de realisatie van de zorgplicht
passend onderwijs door schoolbesturen. Het bestuur heeft daartoe een meerjarenbegroting
waarin de relatie met het beleid, de doelen en de gemaakte keuzes voor het verdelen
van de middelen duidelijk zijn toegelicht. Er is voor de sturing op (financiële) kwaliteit
een functionerende verantwoordelijkheidsverdeling tussen de interne toezichthouder
en het bestuur afgesproken, op basis van de geldende wet- en regelgeving.
|
Aanvullende ambities
• Zijn er aanvullende ambities in relatie tot de visie en doelen en (hoe) worden deze
gerealiseerd?
|
Wettelijke vereisten
• Artikel 14a WMS: Het samenwerkingsverband behoeft de voorafgaande instemming van
de ondersteuningsplanraad voor elk door het samenwerkingsverband te nemen besluit
met betrekking tot vaststelling van het ondersteuningsplan.
• Artikel 17a, eerste en derde lid, WPO jo. artikel 10 WPO / artikel 3.1, eerste,
derde en vijfde lid, WVO 2020 jo. artikel 2.87 WVO 2020: Het samenwerkingsverband
dient zorg te dragen voor de kwaliteit van de dienstverlening aan de aangeslotenen.
Onder ‘zorg dragen voor de kwaliteit van de taken’ valt in elk geval het naleven van
de wettelijke bepalingen, waaronder indien van toepassing die voor de kwaliteit van
het onderwijs op het opdc en het uitvoeren van het stelsel van kwaliteitszorg.
• Artikel 17a, eerste en derde lid, WPO jo. artikel 10 WPO jo. artikel 12, vierde
lid, WPO / artikel 3.1, eerste, derde en vijfde lid, WVO 2020 jo. artikel 2.87 WVO
2020 jo. artikel 2.91 WVO 2020: Het stelsel van kwaliteitszorg omvat in elk geval
het zorg dragen voor het bewaken dat leerlingen een ononderbroken ontwikkelingsproces
kunnen doorlopen en het vaststellen welke maatregelen ter verbetering nodig zijn.
• Artikel 17a, eerste en derde lid, WPO / artikel 3.1, eerste en vijfde lid, WVO 2020:
Het bestuur draagt zorg voor een goed bestuurd samenwerkingsverband met een scheiding
tussen bestuur en toezicht en met een rechtmatig bestuur en beheer.
• Artikel 17b, eerste en derde lid, WPO / artikel 3.1, tweede en vijfde lid, WVO 2020:
Er moet sprake zijn van een functionele of organieke scheiding tussen het uitvoerend
deel van het bestuur en het intern toezicht.
• Artikel 17c, eerste lid, sub c, en vijfde lid, WPO / artikel 3.3, eerste en tweede
lid, sub c, en zesde lid, WVO 2020: De interne toezichthouder ziet erop toe dat het
bestuur de middelen rechtmatig verwerft en doelmatig en rechtmatig besteedt en aanwendt.
• Artikel 18a, tweede lid, WPO / artikel 2.47, tweede lid, WVO 2020: Het samenwerkingsverband
stelt zich ten doel een samenhangend geheel van ondersteuningsvoorzieningen binnen
en tussen de scholen te realiseren en wel zodanig dat leerlingen een ononderbroken
ontwikkelingsproces kunnen doormaken en leerlingen die extra ondersteuning behoeven
een zo passend mogelijke plaats in het onderwijs krijgen.
• Artikel 18a, zevende en achtste lid, WPO / artikel 2.47, achtste en negende lid,
WVO 2020: Het samenwerkingsverband stelt ten minste eenmaal in de vier jaar een ondersteuningsplan
vast. Het ondersteuningsplan omvat bepaalde onderdelen, waaronder de beoogde kwalitatieve
en kwantitatieve resultaten van het onderwijs aan leerlingen die extra ondersteuning
behoeven en de daarmee samenhangende bekostiging.
• Artikel 69, artikel 122, artikel 124 en artikel 169 WPO / artikel 5.1, artikel 5.13,
artikel 5.15 en artikel 5.49 WVO 2020 en artikel 6.21 Uitvoeringsbesluit WVO 2020:
Het bestuur moet de rijksbekostiging rechtmatig aanwenden.
• Artikel 165 WPO jo. artikel 4, vierde lid, RJO / artikel 3.2 en artikel 5.46 WVO
2020 jo. artikel 6.19, eerste, tweede en vijfde lid, Uitvoeringsbesluit WVO 2020 jo.
artikel 4, vierde lid, RJO: Het bestuur maakt jaarlijks een jaarverslag waarin de
resultaten van het financieel beleid en de continuïteitsparagraaf staan opgenomen.
|
BKA2. Uitvoering en kwaliteitscultuur
Het bestuur realiseert samen met de aangesloten schoolbesturen de doelen voor kwaliteit,
bevordert een kwaliteitscultuur, zorgt voor randvoorwaarden en stuurt, waar nodig,
tussentijds bij.
|
Basiskwaliteit
Het bestuur geeft als onderdeel van zijn stelsel van kwaliteitszorg met de schoolbesturen
uitvoering aan de visie en de doelen voor het realiseren van de wettelijke taken (indien
van toepassing: inclusief het zorgdragen voor de kwaliteit van het onderwijs op het
opdc).
Aan de transparante, integere kwaliteitscultuur is zichtbaar dat deze bijdraagt aan
de gestelde doelen.
Het bestuur bevordert een op samenwerken, leren en verbeteren gerichte kwaliteitscultuur,
zodat de doelen en ambities gerealiseerd kunnen worden en de aangesloten schoolbesturen
de afspraken in het ondersteuningsplan nakomen. Het bestuur spreekt de schoolbesturen
aan op het nakomen van de afspraken voortkomend uit het ondersteuningsplan. Ook aangesloten
schoolbesturen kunnen elkaar aanspreken op het nakomen van de afspraken in het ondersteuningsplan.
Binnen de kwaliteitscultuur geeft het bestuur uitvoering aan kwaliteitszorg gericht
op de realisatie van de wettelijke taken, de afspraken uit het ondersteuningsplan
en de naleving van wettelijke voorschriften. Het bestuur bewaakt en bevordert dat
de uitvoering in overeenstemming is met het beleid en de afspraken in het ondersteuningsplan,
zodat de doelen worden bereikt. Het bestuur houdt zicht op de uitvoering van het beleid,
de afspraken en op de nagestreefde verbeteringen en stuurt daarop, zo nodig, tussentijds
bij.
De beschikbare (financiële) middelen worden doelmatig en rechtmatig aangewend conform
de gemaakte keuzes in het ondersteuningsplan en dragen bij aan de realisatie van de
door het bestuur gestelde doelen. Het bestuur stuurt op effectief financieel beheer,
zodat de continuïteit van het samenwerkingsverband en de dienstverlening aan de aangeslotenen
gewaarborgd is en bekostiging rechtmatig verkregen wordt.
Het interne toezicht geeft onafhankelijk en deugdelijk invulling aan zijn taak en
wordt daarin gefaciliteerd door het bestuur. Het bestuur zorgt ook voor een goede
facilitering van de ondersteuningsplanraad, betrekt deze tijdig en legt besluiten
voor conform wettelijke vereisten. Het bestuur opereert volgens een code Goed Bestuur
of legt in het jaarverslag1 uit als het daar eventueel van afwijkt en waarom dat het geval is.
|
Aanvullende ambities
• Zijn er aanvullende ambities voor de sturing op uitvoering en kwaliteitscultuur
en (hoe) worden deze gerealiseerd?
|
Wettelijke vereisten
• Artikel 4, vierde lid, RJO: Het bestuur zorgt voor een continuïteitsparagraaf in
de jaarverslaggeving.
• Artikel 4a WMS: Het samenwerkingsverband stelt een ondersteuningsplanraad in en
de inrichting voldoet aan de wettelijke voorschriften.
• Artikel 8 WMS (jo. artikel 9 WMS): De ondersteuningsplanraad en de (gemeenschappelijke)
medezeggenschapsraad ((G)MR) ontvangt tijdig alle inlichtingen van het samenwerkingsverband
die redelijkerwijs nodig zijn om zijn taak te kunnen vervullen en ontvangt in elk
geval bepaalde in de wet beschreven informatie.
• Artikel 14a WMS: Het samenwerkingsverband behoeft de voorafgaande instemming van
de ondersteuningsplanraad voor elk door het samenwerkingsverband te nemen besluit
met betrekking tot vaststelling of wijziging van het ondersteuningsplan.
• Artikel 17a, eerste en derde lid, WPO jo. artikel 10 WPO jo. artikel 12, vierde
lid, WPO / artikel 3.1, eerste en vijfde lid, WVO 2020 jo. artikel 2.87 WVO 2020 jo.
artikel 2.91 WVO 2020: Het stelsel van kwaliteitszorg omvat in elk geval het zorg
dragen voor het bewaken dat leerlingen een ononderbroken ontwikkelingsproces kunnen
doorlopen en het vaststellen welke maatregelen ter verbetering nodig zijn.
• Artikel 17a, eerste en derde lid, WPO / artikel 3.1, eerste en vijfde lid, WVO 2020:
Het bestuur draagt zorg voor een goed bestuurd samenwerkingsverband met een scheiding
tussen bestuur en toezicht en met een rechtmatig bestuur en beheer.
• Artikel 17a, tweede lid, WPO / artikel 3.1, vierde en vijfde lid, WVO 2020: Benoeming
van bestuur en intern toezicht geschiedt op vooraf openbaar gemaakte profielen. De
ondersteuningsplanraad (en indien van toepassing de medezeggenschapsraad) krijgt de
gelegenheid een bindende voordracht te doen bij het benoemen van leden van de raad
van toezicht.
• Artikel 17b, eerste en derde lid, WPO / artikel 3.1, tweede en vijfde lid, WVO 2020:
Er moet sprake zijn van een functionele of organieke scheiding tussen het uitvoerend
deel van het bestuur en het intern toezicht.
• Artikel 17b, tweede en derde lid, WPO / artikel 3.1, derde en vijfde lid, WVO 2020:
De interne toezichthouder (of lid daarvan) functioneert onafhankelijk van het bestuur.
• Artikel 17c, eerste lid, WPO / artikel 3.3, eerste en tweede lid, WVO 2020 jo. artikel 3.2,
eerste lid, WVO 2020: De interne toezichthouder houdt toezicht op de uitvoering van
de taken en de uitoefening van de bevoegdheden door het bestuur, staat het bestuur
met raad terzijde en heeft ten minste de bij de wet bepaalde taken. Artikel 69, artikel 122,
artikel 124 en artikel 169 WPO / artikel 5.1, artikel 5.13, artikel 5.15 en artikel 5.49
WVO 2020 en artikel 6.21 Uitvoeringsbesluit WVO 2020: Het bestuur moet de rijksbekostiging
rechtmatig aanwenden.
• Artikel 17c, tweede, vierde en vijfde lid, WPO / artikel 3.3, derde, vierde, vijfde
en zesde lid, WVO 2020: De taken en bevoegdheden van de interne toezichthouder of
het intern toezichthoudend orgaan zijn zodanig dat hij een deugdelijk en onafhankelijk
intern toezicht kan uitoefenen. Wanneer een samenwerkingsverband werkt met een raad
van toezicht, dan is deze belast met het benoemen, schorsen en ontslaan van de leden
van het bestuur. De interne toezichthouder of het intern toezichthoudend orgaan van
het samenwerkingsverband pleegt ten minste tweemaal per jaar overleg met de ondersteuningsplanraad.
• Artikel 165, eerste lid, WPO / artikel 3.2, eerste en derde lid, en artikel 5.46,
eerste lid, onder a, WVO 2020: Het bestuur van het samenwerkingsverband dient een
code Goed Bestuur te hanteren en verantwoordt zich over eventuele afwijkingen in het
jaarverslag.
|
BKA3. Evaluatie, verantwoording en dialoog
Het bestuur evalueert en analyseert systematisch of het de doelen realiseert en verantwoordt
zich hierover. Het stelt wanneer dat nodig is het beleid bij en betrekt daartoe interne
en externe belanghebbenden in een goed functionerende dialoog.
|
Basiskwaliteit
Het bestuur evalueert en beoordeelt als onderdeel van zijn stelsel van kwaliteitszorg
in hoeverre de ambities, de doelen en het beleid worden gerealiseerd. Op deze manier
krijgt het bestuur zicht op de gerealiseerde (financiële) kwaliteit en de bereikte
resultaten. Bij de evaluatie en beoordeling van het beleid, de naleving van de afspraken
en indien van toepassing de onderwijskwaliteit op het opdc, haalt het bestuur actief
externe informatie op en gebruikt deze informatie bij de evaluatie en beoordeling.
Op basis van de evaluatie reageert het bestuur tijdig op mogelijke kansen en bedreigingen,
stelt wanneer nodig (verbeter)beleid op en treft passende maatregelen om de kwaliteit
van de uitvoering van de taken te borgen.
Het bestuur legt verantwoording af door middel van accurate, actuele en openbaar toegankelijke
informatie over de gerealiseerde kwaliteit. Het brengt minimaal jaarlijks verslag
uit aan zijn in- en externe belanghebbenden over zijn doelen en de realisatie van
de wettelijke taken. De verantwoording in het jaarverslag is betrouwbaar en (de inhoud
van) het jaarverslag voldoet aan de wettelijke vereisten.
Het bestuur verantwoordt zich daarbij ten minste over het zorg dragen voor de dienstverlening
aan de aangeslotenen, het realiseren van een samenhangend geheel van voorzieningen
en de bereikte kwantitatieve en kwalitatieve resultaten van het onderwijs aan leerlingen
die extra ondersteuning behoeven en de daarmee samenhangende bekostiging en de gemaakte
keuzes voor het verdelen van de middelen. De reflectie op de uitkomsten van de evaluatie
geeft alle lagen van de organisatie, het interne toezicht, de ondersteuningsplanraad
en de medezeggenschapsraad voldoende inzicht in de effectiviteit van de besturing
en de uitvoering. Het bestuur analyseert en beoordeelt de uitkomsten van de evaluatie
en verantwoording, onder andere op basis van de verantwoording door de aangesloten
schoolbesturen. Vervolgens verwerkt het bestuur deze wanneer nodig in bijstelling
van ambities, (verbeter)doelen, afspraken en beleid of in nieuwe ambities zodat de
opbrengst van de dialoog bijdraagt aan ontwikkeling en verbetering van de uitvoering
van de taken en de sturing daarop.
Het bestuur organiseert ook de dialoog hierover met interne en externe belanghebbenden
uit de regionale context. Het samenwerkingsverband voert periodiek een dialoog met
de ondersteuningsplanraad en organiseert het overleg tussen het interne toezicht en
de ondersteuningsplanraad. Daarbij verantwoordt het bestuur zich ten minste bij de
vaststelling van het ondersteuningsplan over de bereikte kwantitatieve en kwalitatieve
resultaten van het onderwijs aan leerlingen die extra ondersteuning behoeven.
|
Aanvullende ambities
• Zijn er aanvullende ambities voor de evaluatie, verantwoording en dialoog en (hoe)
worden deze gerealiseerd?
|
Wettelijke vereisten
• Artikel 1 en artikel 3, sub f, RJO jo. artikel 165, WPO / artikel 1 en artikel 3,
sub f, RJO jo. artikel 5.46 WVO 2020: Het samenwerkingsverband informeert jaarlijks
interne en externe belanghebbenden over het gevoerde en voorgenomen beleid en de uitkomsten
van het gevoerde beleid. Artikel 3, onderdeel f2, RJO: het bestuur neemt, indien het
publieke eigen vermogen boven de signaleringswaarde uitstijgt, een toelichting in
het bestuursverslag op.
• Artikel 4, vierde lid, RJO, artikel 165, WPO / artikel 4, vierde lid, RJO, jo. artikel 5.46
WVO 2020 en artikel 6.19, vijfde lid, Uitvoeringsbesluit WVO 2020: Het bestuur maakt
jaarlijks een jaarverslag, waarin naast de resultaten van het financieel beleid ook
verantwoording wordt gegeven over toekomstige ontwikkelingen van het samenwerkingsverband.
Artikel 8 WMS (jo. artikel 9 WMS): De ondersteuningsplanraad en de medezeggenschapraad
ontvangen tijdig alle inlichtingen van het samenwerkingsverband die redelijkerwijs
nodig zijn om zijn taak te kunnen vervullen en ontvangen in elk geval bepaalde in
de wet beschreven informatie.
• Artikel 11a WMS: Het samenwerkingsverband moet de ondersteuningsplanraad vooraf
in de gelegenheid stellen om te adviseren over besluiten bij bepaalde aangelegenheden.
• Artikel 14a WMS: Het samenwerkingsverband behoeft de voorafgaande instemming van
de ondersteuningsplanraad voor elk door het samenwerkingsverband te nemen besluit
met betrekking tot vaststelling en wijziging van het ondersteuningsplan.
• Artikel 17a, eerste en derde lid, WPO jo. artikel 10 WPO jo. artikel 12, vierde
lid, WPO / artikel 3.1, eerste en vijfde lid, WVO 2020 jo. artikel 2.87 WVO 2020 jo.
artikel 2.91 WVO 2020: Het stelsel van kwaliteitszorg omvat in elk geval het zorg
dragen voor het bewaken dat leerlingen een ononderbroken ontwikkelingsproces kunnen
doorlopen en het vaststellen welke maatregelen ter verbetering nodig zijn.
• Artikel 17c, eerste lid en eerste lid sub e, WPO jo. artikel 165, eerste lid WPO
/ artikel 3.3, eerste lid en tweede lid, sub e, WVO 2020, jo. artikel 5.46, eerste
lid, WVO 2020: De interne toezichthouder houdt toezicht op de uitvoering van de taken
en de uitoefening van de bevoegdheden door het uitvoerend deel van het bestuur, staat
het uitvoerend deel van het bestuur met raad ter zijde en heeft ten minste de bij
de wet bepaalde taken. De interne toezichthouder legt jaarlijks in het jaarverslag
verantwoording af over de uitvoering van deze taken en de uitoefening van de bevoegdheden.
• Artikel 17c, eerste lid, sub c en e, en vijfde lid WPO / artikel 3.3, eerste lid
en tweede lid, sub c en e, WVO 2020: De interne toezichthouder ziet erop toe dat het
bestuur de middelen doelmatig en rechtmatig besteedt en aanwendt. De interne toezichthouder
legt jaarlijks in het jaarverslag hierover verantwoording af.Artikel 17c, vijfde lid,
WPO / artikel 3.3, vijfde en zesde lid, WVO 2020: Het interne toezicht overlegt minimaal
twee keer per jaar met de ondersteuningsplanraad.
• Artikel 18a, tweede lid, WPO / artikel 2.47, tweede lid, WVO 2020: Het samenwerkingsverband
stelt zich ten doel een samenhangend geheel van ondersteuningsvoorzieningen binnen
en tussen de scholen te realiseren, en wel zodanig dat leerlingen een ononderbroken
ontwikkelingsproces kunnen doormaken en leerlingen die extra ondersteuning behoeven
een zo passend mogelijke plaats in het onderwijs krijgen.
• Artikel 18a, zevende en achtste lid, sub e, WPO / artikel 2.47, achtste en negende
lid, sub e, WVO 2020: Het samenwerkingsverband stelt ten minste eenmaal in de vier
jaar een ondersteuningsplan vast. Het ondersteuningsplan omvat bepaalde onderdelen
waaronder de bereikte kwalitatieve en kwantitatieve resultaten van het onderwijs aan
leerlingen die extra ondersteuning behoeven en de daarmee samenhangende bekostiging.
• Artikel 165, eerste lid, WPO / artikel 3.2, eerste en derde lid, jo. artikel 5.46,
eerste lid, onder a, WVO 2020: Het bestuur van het samenwerkingsverband dient een
code Goed Bestuur te hanteren en verantwoordt zich over eventuele afwijkingen in het
jaarverslag.
• Artikel 165, zevende en achtste lid, WPO jo. artikel 3, onderdeel b, RJO / artikel 5.46,
zevende en achtste lid, WVO 2020 jo. artikel 3, onderdeel b, RJO: Het bestuur maakt
het jaarverslag openbaar. Bij ministeriële regeling kunnen nadere voorschriften worden
gegeven over de wijze en het tijdstip waarop openbaarmaking van het jaarverslag plaatsvindt.
• RJO, jo. artikel 165 WPO / RJO jo. artikel 5.46 WVO 2020: De wijze waarop door het
bestuur verslag wordt gedaan van het financieel beheer gebeurt overeenkomstig de daarvoor
in de RJO gestelde regels.
|
1 Volgens artikel 1, sub c, RJO: het geheel van verslaggevingsdocumenten bestaande
uit de jaarrekening, het bestuursverslag en de overige gegevens, bedoeld in artikel 392,
titel 9, boek 2, BW.
Bijlage 2. Waarderingskader speciaal basisonderwijs
In deze bijlage is het waarderingskader voor het toezicht op het speciaal basisonderwijs
opgenomen. De toelichting hierop is te vinden in paragraaf 9.3.
KWALITEITSGEBIED BESTURING, KWALITEITSZORG EN AMBITIE (BKA)
|
BKA1. Visie, ambities en doelen
Het bestuur heeft een visie op kwaliteit, heeft hiervoor ambities en doelen opgesteld
en stuurt op het behalen daarvan.
|
Basiskwaliteit
Het bestuur heeft een visie op goed onderwijs en op de besturing daarvan. De visie
is concreet en passend vertaald naar ambities, doelen en daarmee samenhangend beleid.
Deze vertaling maakt sturing mogelijk op de kwaliteit en resultaten van het onderwijs
en de voorwaarden. Daartoe is een stelsel van kwaliteitszorg ingericht dat het bestuur
in staat stelt de basiskwaliteit van het onderwijs te waarborgen.
De doelen betreffen in elk geval de naleving van wettelijke eisen, waaronder de wettelijke
vereisten voor het onderwijsaanbod, het onderwijsleerproces en de manier van toetsen,
onder meer op het gebied van de basisvaardigheden taal, rekenen en burgerschap. De
visie, ambities en doelen omvatten uitwerkingen van eerdere evaluatieresultaten en
resultaten van interne en externe dialoog.
Het bestuur zorgt er met betrokkenheid van de scholen voor dat de visie, ambities,
doelen en het beleid sturend zijn voor de verbetering van het onderwijs aan leerlingen.
Scholen formuleren op hun beurt doelen die aansluiten bij wat leerlingen nodig hebben
met het oog op hun doorgaande onderwijsloopbaan.
Het bestuur richt de voorwaarden in om de doelen te bereiken, waaronder de inzet en
het beheer van de (financiële) middelen voor het waarborgen van de kwaliteit van het
onderwijsproces, het schoolklimaat en de resultaten. Het bestuur heeft daartoe een
meerjarenbegroting waarin de relatie met het beleid en de doelen duidelijk zijn toegelicht.
Er is voor de sturing op (financiële) kwaliteit een functionerende verantwoordelijkheidsverdeling
tussen de interne toezichthouder, het bestuur en de scholen afgesproken, op basis
van de geldende wet- en regelgeving.
|
Aanvullende ambities
• Zijn er aanvullende ambities in relatie tot de visie en doelen en (hoe) worden deze
gerealiseerd?
|
Wettelijke vereisten
• Artikel 8, eerste lid, WPO: Het onderwijs wordt zodanig ingericht dat de leerlingen
een ononderbroken ontwikkelingsproces kunnen doorlopen en wordt afgestemd op de voortgang
in de ontwikkeling van de leerlingen.
• Artikel 10 en artikel 12, vierde lid, WPO: Het bestuur zorgt voor de kwaliteit van
het onderwijs op de scholen via een stelsel van kwaliteitszorg. Dat houdt onder andere
in dat er toetsbare doelen zijn geformuleerd.
• Artikel 12, eerste, tweede en derde lid, WPO (in samenhang met artikel 1): Het bestuur
zorgt ervoor dat alle scholen een schoolplan hebben. Het schoolplan omvat in elk geval
het onderwijskundig beleid, het personeelsbeleid en het stelsel van kwaliteitszorg.
Bij de beschrijving van het onderwijskundig beleid wordt het schoolondersteuningsprofiel
betrokken. Dit bevat een beschrijving van de voorzieningen die zijn getroffen voor
leerlingen die extra ondersteuning behoeven.
• Artikel 17b, eerste en derde lid, WPO: Er moet sprake zijn van een functionele of
organieke scheiding tussen uitvoerend deel van het bestuur en intern toezicht.
• Artikel 17c, eerste lid, sub c, WPO: De interne toezichthouder ziet erop toe dat
het bestuur de middelen doelmatig en rechtmatig besteedt en aanwendt.
• Artikel 29, zevende lid, WPO: Het bestuur stelt jaarlijks het beleid vast met betrekking
tot de formatie van de verschillende categorieën personeel van de scholen.
• Artikel 165 WPO en jo. artikel 4, vierde lid, RJO: Het bestuur maakt jaarlijks een
jaarverslag waarin de resultaten van het financieel beleid en de continuïteitsparagraaf
staan opgenomen.
• Artikel 31 WPO: Het bestuur stelt een managementstatuut vast waaruit de verantwoordelijkheidsverdeling
in de aansturing van de school blijkt.
• Artikel 115 en artikel 169 WPO [jo. AMvB] en artikel 26, eerste tot en met vierde
lid, Besluit bekostiging WPO 2022: Het bestuur moet de rijksbekostiging rechtmatig
aanwenden en moet evident ondoelmatige aanwending van beschikbare (financiële) middelen
voorkomen.
• Artikel 160 en artikel 161 WPO: Het op gemeentelijk niveau maken van afspraken over
en het formuleren van doelen voor het bestrijden van onderwijsachterstanden.
• RJO jo. artikel 165 WPO: De wijze waarop door het bestuur verslag wordt gedaan van
het financieel beheer gebeurt overeenkomstig de daarvoor in de RJO gestelde regels.
|
BKA2. Uitvoering en kwaliteitscultuur
Het bestuur realiseert samen met de scholen de doelen voor kwaliteit, bevordert een
kwaliteitscultuur, zorgt voor randvoorwaarden en stuurt, waar nodig, tussentijds bij.
|
Basiskwaliteit
Het bestuur geeft als onderdeel van zijn stelsel van kwaliteitszorg met de scholen
effectief uitvoering aan de visie en de doelen voor onderwijskwaliteit. Aan de transparante,
integere kwaliteitscultuur is zichtbaar dat deze bijdraagt aan de gestelde doelen.
Het bestuur bevordert een op samenwerken, leren en verbeteren gerichte kwaliteitscultuur,
zodat de doelen en ambities gerealiseerd kunnen worden. Het bestuur zorgt ervoor dat
het onderwijskundig leiderschap op alle niveaus herkenbaar verankerd is in de organisatie.
Ook bevordert het bestuur dat de schoolleiding en teams gezamenlijk werken aan hun
professionaliteit in relatie tot de bekwaamheidseisen en aan een verbetercultuur.
Binnen de kwaliteitscultuur geeft het bestuur uitvoering aan kwaliteitszorg gericht
op de kwaliteit van het onderwijs, onder meer op het gebied van de basisvaardigheden
taal, rekenen en burgerschap, de afspraken uit het ondersteuningsplan van het samenwerkingsverband
passend onderwijs en de naleving van wettelijke voorschriften. Het bestuur bewaakt
en bevordert dat de uitvoering in overeenstemming is met het beleid, zodat de doelen
worden bereikt. Het bestuur houdt zicht op de uitvoering van het beleid en op de nagestreefde
verbeteringen en stuurt daarop, zo nodig, tussentijds bij.
De beschikbare (financiële) middelen dragen bij aan de realisatie van de door het
bestuur gestelde doelen en worden doelmatig en rechtmatig aangewend. Als onderdeel
van zijn taak ziet de interne toezichthouder daarop toe. Het bestuur voorkomt evident
ondoelmatige aanwending van beschikbare (financiële) middelen. Daarnaast stuurt het
bestuur op effectief financieel beheer, zodat de continuïteit van het onderwijs gewaarborgd
is en bekostiging rechtmatig verkregen wordt.
Het interne toezicht geeft voorts onafhankelijk en deugdelijk invulling aan zijn taak
en wordt daarin gefaciliteerd door het uitvoerend deel van het bestuur. Het bestuur
zorgt voor goed functionerende medezeggenschap en opereert volgens een code Goed Bestuur
of legt in het jaarverslag1 uit als het daar eventueel van afwijkt en waarom dat het geval is. Het bestuur komt
haar verplichtingen na omtrent de onverwijlde overleg- en aangifteplicht en zorgt
ervoor dat een personeelslid het bestuur van een redelijk vermoeden van een zedenmisdrijf
onverwijld in kennis kan stellen. Als laatste zorgt het bestuur voor een doeltreffende
verwerking van interne en externe signalen en klachten.
|
Aanvullende ambities
• Zijn er aanvullende ambities voor de sturing op uitvoering en kwaliteitscultuur
en (hoe) worden deze gerealiseerd?
|
Wettelijke vereisten
• Artikel 3, artikel 12, eerste en derde lid, artikel 32, artikel 32b en artikel 34a,
WPO: Het bestuur zorgt voor bevoegd personeel en maakt het onderhouden en uitbreiden
van de bekwaamheid mogelijk.
• Artikel 4a WPO: Het bestuur meldt en overlegt onverwijld bij een (redelijk vermoeden
van een) zedenmisdrijf en doet daar zo nodig aangifte van. Het bestuur treedt hierbij
onverwijld in contact met de vertrouwensinspecteur.
• Artikel 10 en artikel 12, vierde lid, WPO: Het bestuur en de schoolleiding zorgen
ervoor dat de wet wordt nageleefd en dat er indien nodig verbetermaatregelen komen
voor de kwaliteit. Dat houdt onder andere in dat het bestuur en de scholen zicht hebben
op de kwaliteit van het onderwijs. Daarbij moet het functioneren van de kwaliteitscyclus
centraal staan.
• Artikel 13, eerste lid, sub f in samenhang met artikel 14, WPO: Het bestuur communiceert
over de klachtenregeling in de schoolgids(en).
• Artikel 14 WPO: Het bestuur heeft een klachtenregeling die leidt tot een deugdelijke
klachtbehandeling waarbij voldaan wordt aan de specifieke vereisten die dit artikel
noemt.
• Artikel 17a, eerste lid, jo. artikel 10 WPO: Het bestuur draagt zorg voor een goed
bestuurde school met een scheiding tussen het uitvoerend deel van het bestuur en het
toezicht en met een rechtmatig bestuur en beheer.
• Artikel 17b, tweede lid, WPO: De interne toezichthouder (of lid daarvan) functioneert
onafhankelijk van het uitvoerend deel van het bestuur.
• Artikel 17c, eerste lid, WPO: De interne toezichthouder houdt toezicht op de uitvoering
van de taken en de uitoefening van de bevoegdheden door het uitvoerend deel van het
bestuur, staat het uitvoerend deel van het bestuur met raad ter zijde en heeft ten
minste de bij de wet bepaalde taken.
• Artikel 31a, derde en vierde lid, WPO: De school dient leraren een zelfstandige
verantwoordelijkheid te geven bij de beoordeling van de onderwijsprestaties van leerlingen
en voldoende zeggenschap te geven waar het gaat om het vakinhoudelijke, vakdidactische
en pedagogische proces in de school. De afspraken hierover worden vastgelegd in een
professioneel statuut.
• Artikel 115 en artikel 169 WPO [jo. AMvB] en artikel 26, eerste tot en met vierde
lid, Besluit bekostiging WPO 2022: Het bestuur moet de rijksbekostiging rechtmatig
aanwenden en moet evident ondoelmatige aanwending van beschikbare (financiële) middelen
voorkomen.
• Artikel 115, vijfde lid, WPO: Het bestuur beheert de middelen van de school op zodanige
wijze dat het voortbestaan van de school is verzekerd.
• Artikel 165, eerste lid, WPO: Het bestuur dient een code Goed Bestuur te hanteren
en verantwoordt zich over eventuele afwijkingen in het jaarverslag.
• Artikel 165, eerste lid, sub b, WPO: Het bestuur stelt een jaarverslag vast met
jaarrekening waaruit blijkt dat er sprake is van een rechtmatige en doelmatige aanwending
van de bekostiging.
• Artikel 169, vierde lid, WPO: Als sprake is van evident ondoelmatige aanwending,
kunnen daar financiële gevolgen aan worden verbonden, zoals wijziging van de bekostiging
en het terugvorderen van het onverschuldigd betaalde deel van de bekostiging.2
• Artikel 169, vijfde lid, WPO [jo. AMvB]: Bij of krachtens AMvB worden nadere regels
gesteld over de wijze waarop wordt vastgesteld dat sprake is van evident ondoelmatige
aanwending van de bekostiging.
• Artikel 4, vierde lid, RJO: Het bestuur zorgt voor een continuïteitsparagraaf in
de jaarverslaggeving.
|
BKA3. Evaluatie, verantwoording en dialoog
Het bestuur evalueert en analyseert systematisch of het de doelen realiseert en verantwoordt
zich hierover. Het stelt wanneer dat nodig is het beleid bij en betrekt daartoe interne
en externe belanghebbenden in een goed functionerende dialoog.
|
Basiskwaliteit
Het bestuur evalueert en beoordeelt als onderdeel van zijn stelsel van kwaliteitszorg
in hoeverre de ambities, de doelen en het beleid worden gerealiseerd. Op deze manier
krijgt het bestuur zicht op de gerealiseerde (financiële) kwaliteit en de resultaten
van het onderwijs aan leerlingen. Bij de evaluatie en beoordeling van het beleid en
de onderwijskwaliteit haalt het bestuur actief externe informatie op en gebruikt deze
informatie bij de evaluatie en beoordeling. Op basis van de evaluatie reageert het
bestuur tijdig op mogelijke kansen en bedreigingen, stelt wanneer nodig (verbeter)beleid
op en treft passende maatregelen om de kwaliteit van het onderwijs op de scholen te
borgen.
Het bestuur legt verantwoording af door middel van accurate, actuele en openbaar toegankelijke
informatie over de gerealiseerde kwaliteit. Het brengt minimaal jaarlijks verslag
uit aan zijn in- en externe belanghebbenden over zijn doelen en de resultaten van
de scholen. De verantwoording in het jaarverslag is betrouwbaar en (de inhoud van)
het jaarverslag voldoet aan de wettelijke vereisten.
Het bestuur verantwoordt zich daarbij ten minste over het onderwijsaanbod, het onderwijsleerproces,
de manier van toetsen en het financieel beheer, onder meer op het gebied van de basisvaardigheden
taal, rekenen en burgerschap. De reflectie op de uitkomsten van de evaluatie geeft
alle lagen van de organisatie, intern toezicht en de medezeggenschap voldoende inzicht
in de effectiviteit van de besturing en uitvoering. Het bestuur analyseert en beoordeelt
de uitkomsten van de evaluatie en verantwoording. Vervolgens verwerkt het bestuur
deze wanneer nodig in bijstelling van ambities, (verbeter)doelen en beleid of nieuwe
ambities zodat de opbrengst van de dialoog bijdraagt aan ontwikkeling en verbetering
van het onderwijs en de sturing daarop. Het bestuur organiseert ook de dialoog hierover
met interne en externe belanghebbenden, waarbij in elk geval leerlingen, personeel
en de interne toezichthouder zijn betrokken. Het bestuur werkt bovendien actief samen
met andere partijen aan doelen die het bestuurlijk belang overstijgen en de kernfuncties
raken. Zo komt het bestuur de afspraken uit het ondersteuningsplan van het samenwerkingsverband
passend onderwijs na en verantwoordt zich hierover.
|
Aanvullende ambities
• Zijn er aanvullende ambities voor de evaluatie, verantwoording en dialoog en (hoe)
worden deze gerealiseerd?
|
Wettelijke vereisten
• Artikel 1 en artikel 3, sub f, RJO jo. artikel 165 WPO: Het bestuur informeert jaarlijks
interne en externe belanghebbenden over het gevoerde en voorgenomen beleid en over
de uitkomsten van het gevoerde beleid.
• Artikel 3, onderdeel f2, RJO: Het bestuur neemt, indien het publieke eigen vermogen
boven de signaleringswaarde uitstijgt, een toelichting in het bestuursverslag op.
• Artikel 4, vierde lid, RJO, jo. artikel 165 WPO: Het bestuur maakt jaarlijks een
jaarverslag waarin naast de resultaten van het financieel beleid ook verantwoording
wordt gegeven over toekomstige ontwikkelingen van het onderwijs.
• Artikel 8 WMS: De (gemeenschappelijke) medezeggenschapsraad ((G)MR) ontvangt tijdig
alle inlichtingen van het bestuur die redelijkerwijs nodig zijn om zijn taak te kunnen
vervullen en ontvangt in elk geval bepaalde in de wet beschreven informatie.
• Artikel 10 WMS: Het bestuur heeft in bepaalde gevallen voorafgaande instemming nodig
van de (G)MR voor elk besluit in dat geval (bijvoorbeeld bij verandering van de onderwijskundige
doelstellingen van de school).
• Artikel 10 en artikel 12, vierde lid, WPO: Het bestuur zorgt voor de kwaliteit van
het onderwijs op de scholen via een stelsel van kwaliteitszorg. Dat houdt onder andere
in dat er regelmatig wordt geëvalueerd of deze doelen worden gehaald.
• Artikel 11 WMS: Het bestuur moet de (G)MR vooraf in de gelegenheid stellen om te
adviseren over besluiten bij bepaalde aangelegenheden (bijvoorbeeld vaststelling of
wijziging van de hoofdlijnen van het meerjarig financieel beleid voor de school).
• Artikel 12 WMS: Het bestuur heeft voorafgaande instemming nodig van het personeelsdeel
van de (G)MR bij besluiten bij bepaalde aangelegenheden (bijvoorbeeld bij de vaststelling
of wijziging van de samenstelling van de formatie).
• Artikel 13 WMS: Het bestuur heeft voorafgaande instemming van het ouderdeel van
de (G)MR over bepaalde besluiten (bijvoorbeeld bij de vaststelling van de schoolgids).
• Artikel 160 en artikel 161 WPO: De besturen van de scholen voeren jaarlijks overleg
met elkaar, met organisaties voor kinderopvang en met de gemeente over het voorkomen
van segregatie, het bevorderen van integratie en het bestrijden van achterstanden.
• RJO, jo. artikel 165 WPO: De wijze waarop door het bestuur verslag wordt gedaan
van het financieel beheer gebeurt overeenkomstig de daarvoor in de RJO gestelde regels.
• Artikel 165, eerste lid, WPO: Het bestuur dient een code Goed Bestuur te hanteren
en verantwoordt zich over eventuele afwijkingen in het jaarverslag.
• Artikel 165, zevende en achtste lid, WPO jo. artikel 3, onderdeel b, RJO: Het bestuur
maakt het jaarverslag openbaar. Bij ministeriële regeling kunnen nadere voorschriften
worden gegeven over de wijze en het tijdstip waarop openbaarmaking van het jaarverslag
plaatsvindt.
|
1 Volgens artikel 1, sub c, RJO: het geheel van verslaggevingsdocumenten bestaande
uit de jaarrekening, het bestuursverslag en de overige gegevens, bedoeld in artikel 392,
titel 9, boek 2, BW.
2 Met het amendement (Tweede Kamer, vergaderjaar 2019–2020, 35 102, nr. 11) is geregeld
dat een bekostigingssanctie alleen kan worden opgelegd aan het bestuur nadat bij AMvB
een nadere invulling wordt gegeven aan het begrip ‘evident ondoelmatige besteding’.
Zonder deze algemene maatregel van bestuur is handhaving op ‘evident ondoelmatige
besteding’ niet mogelijk. Tot de datum van inwerkingtreding van de AMvB richt de inspectie
zich op haar stimulerende taak op dit gebied en zal alleen een Onvoldoende worden
gegeven als een bestuur niet voldoet aan de op dit moment bij de basiskwaliteit opgenomen
elementen.
KWALITEITSGEBIEDEN EN STANDAARDEN PO SCHOOLNIVEAU
|
OP
|
ONDERWIJSPROCES
|
OP0
|
Basisvaardigheden
|
OP1
|
Aanbod
|
OP2
|
Zicht op ontwikkeling en begeleiding
|
OP3
|
Pedagogisch-didactisch handelen
|
OP4
|
Onderwijstijd
|
OP6
|
Afsluiting
|
VS
|
VEILIGHEID EN SCHOOLKLIMAAT
|
VS1
|
Veiligheid
|
VS2
|
Schoolklimaat
|
OR
|
ONDERWIJSRESULTATEN
|
OR1
|
Resultaten
|
OR2
|
Sociale en maatschappelijke competenties
|
SKA
|
STUREN, KWALITEITSZORG EN AMBITIE
|
SKA1
|
Visie, ambities en doelen
|
SKA2
|
Uitvoering en kwaliteitscultuur
|
SKA3
|
Evaluatie, verantwoording en dialoog
|
KWALITEITSGEBIED ONDERWIJSPROCES (OP)
|
OP0. Basisvaardigheden
Het onderwijs in basisvaardigheden bereidt de leerlingen voor op het vervolgonderwijs
en de samenleving.
|
Basiskwaliteit
De school heeft voor het onderwijs in de basisvaardigheden Nederlandse taal (mondelinge
taalvaardigheid, lezen, schrijven, begrippenlijst en taalverzorging), rekenen-wiskunde
(getallen, verhoudingen, meten en meetkunde, en verbanden) en burgerschap een doelgericht
en samenhangend curriculum dat past bij de leerlingenpopulatie van de school. Het
curriculum op een sbo-school is er tevens op gericht leerlingen waar mogelijk tot
het volgen van onderwijs in basisscholen of scholen voor voortgezet onderwijs te brengen.
Voor Nederlandse taal en rekenen-wiskunde is de inhoud van het curriculum gebaseerd
op de kerndoelen en werkt het toe naar de referentieniveaus. Het curriculum kent een
logisch doorlopende opbouw van doelen en bereidt leerlingen voor op de volgende leerjaren,
het vervolgonderwijs en de samenleving. De uitvoering van het curriculum is herkenbaar
in de onderwijspraktijk.
Burgerschap richt zich tenminste op bevordering van de basiswaarden van de democratische
rechtsstaat en de kennis, houdingen en vaardigheden die daarbij van belang zijn. Dat
geldt evenzo voor de sociale en maatschappelijke competenties die nodig zijn in de
pluriforme democratische samenleving, en de kerndoelen1 die daaraan gerelateerd zijn.
Wanneer een school afwijkt van de kerndoelen en referentieniveaus, wordt dit vermeld
en onderbouwd in het ontwikkelingsperspectief van de leerling.
|
Aanvullende ambities:
• Zijn er aanvullende ambities voor het onderwijs in de basisvaardigheden en (hoe)
worden deze gerealiseerd?
|
Wettelijke vereisten:
• Artikel 2 WPO: De school bereidt de leerlingen voor op het vervolgonderwijs.
• Artikel 8, eerste lid, WPO: Het onderwijs is afgestemd op de voortgang in de ontwikkeling
van de leerlingen en zij kunnen een ononderbroken ontwikkelingsproces doorlopen.
• Artikel 8, derde lid, WPO: Het onderwijs bevordert actief burgerschap en sociale
cohesie (kennis van en respect voor basiswaarden en de ontwikkeling van sociale en
maatschappelijke competenties).
• Artikel 8, zesde lid, WPO: Het onderwijs aan een speciale school voor basisonderwijs
is er tevens op gericht leerlingen waar mogelijk tot het volgen van onderwijs in basisonderwijs
of scholen voor voortgezet onderwijs te brengen.
• Artikel 9, eerste lid, negende lid en elfde lid, WPO jo. Besluit vernieuwde kerndoelen
WPO: Het onderwijs in de Nederlandse taal en rekenen-wiskunde voldoet aan de kerndoelen
en de referentieniveaus en is – waar mogelijk – in samenhang ingericht.
• Artikel 12, tweede en derde lid, WPO: De school heeft haar beleid over het pedagogisch-didactisch
handelen in het schoolplan geformuleerd.
|
OP1. Aanbod
Het aanbod bereidt de leerlingen voor op vervolgonderwijs en de samenleving.
|
Basiskwaliteit
De school bereidt de leerlingen voor op het vervolgonderwijs en de samenleving. Zij
biedt een breed en op de kerndoelen2 gebaseerd aanbod. Onder aanbod verstaan we alle lesinhouden, ook die digitaal zijn
of online aangeboden worden. Het aanbod van de school is afgestemd op de leerlingenpopulatie
en sluit aan bij het (taal)niveau en de onderwijsbehoeften van de leerlingen. Het
aanbod wordt waar nodig gedurende de schoolloopbaan verdiept en verbreed, zodanig
dat leerlingen een ononderbroken ontwikkeling kunnen doorlopen. Het aanbod is doelgericht,
samenhangend en herkenbaar. Bovendien heeft de school de leerinhouden evenwichtig
en in samenhang over de leerjaren verdeeld. Wanneer een school afwijkt van de kerndoelen,
wordt dit vermeld en onderbouwd in het ontwikkelingsperspectief van de leerling.
|
Aanvullende ambities
• Zijn er aanvullende ambities voor het aanbod en (hoe) worden deze gerealiseerd?
|
Wettelijke vereisten
• Artikel 2 WPO: De school bereidt de leerlingen voor op het vervolgonderwijs.
• Artikel 8, eerste lid, WPO: Het onderwijs is afgestemd op de voortgang in de ontwikkeling
van leerlingen en zij kunnen een ononderbroken ontwikkelingsproces doorlopen.
• Artikel 8, tweede lid, WPO: De inhoud van het onderwijs richt zich op de emotionele,
zintuigelijke, lichamelijke en verstandelijke ontwikkeling en op het ontwikkelen van
de creativiteit, alsmede op het verwerven van de noodzakelijke kennis op het gebied
van sociale, culturele en lichamelijke vaardigheden.
• Artikel 8, zesde lid, WPO: Het onderwijs aan een speciale school voor basisonderwijs
is er tevens op gericht leerlingen waar mogelijk tot het volgen van onderwijs in basisonderwijs
of scholen voor voortgezet onderwijs te brengen.
• Artikel 9 WPO, jo. Besluit vernieuwde kerndoelen, WPO: Het onderwijsaanbod voldoet
aan de kerndoelen en is – waar mogelijk – in samenhang ingericht.
• Artikel 12, tweede lid, sub a, WPO: Het schoolplan bevat de uitwerking van de wettelijke
opdrachten voor de uitgangspunten, doelstellingen en inhoud van het onderwijs.
|
OP2. Zicht op ontwikkeling en begeleiding
De school volgt de ontwikkeling van de leerlingen en biedt waar nodig passende begeleiding
en extra ondersteuning.
|
Basiskwaliteit
De school verzamelt vanaf binnenkomst systematisch informatie over de kennis en vaardigheden
van leerlingen op alle voor het onderwijs belangrijke domeinen. Het verzamelen van
(toets)informatie gebeurt systematisch en zorgvuldig. De school vergelijkt de informatie
met de verwachte ontwikkeling van de leerling, waarbij voor taal en rekenen in ieder
geval de referentieniveaus taal en rekenen als uitgangspunt gelden. Dit maakt het
mogelijk om het onderwijs af te stemmen op de onderwijsbehoeften van zowel groepen
als individuele leerlingen. Het stelt de school in staat zorg te dragen voor de ontwikkeling
en begeleiding van de leerling. De school heeft daarbij hoge verwachtingen van leerlingen.
De school waarborgt daarmee voor leerlingen de ononderbroken ontwikkeling en voortgang
daarin en heeft daarbij oog voor de bevordering van gelijke kansen. De school informeert
ouders regelmatig over de ontwikkeling en vorderingen van hun kind.
Wanneer individuele of groepen leerlingen niet genoeg lijken te profiteren van het
onderwijs, analyseert de school waar de ontwikkeling stagneert en wat mogelijke verklaringen
hiervoor zijn. Vervolgens bepaalt zij wat er nodig is om op eventuele achterstanden
of voorsprongen in de ontwikkeling van leerlingen in te spelen. De school biedt de
begeleiding vervolgens gestructureerd aan. Waar nodig betrekt de school het samenwerkingsverband,
de gemeente en zorginstanties bij de begeleiding van de leerlingen. De leerlingen
krijgen daarmee de begeleiding die zij nodig hebben om het onderwijsprogramma beter
te kunnen doorlopen. De school besteedt op een structurele en herkenbare manier aandacht
aan het bestrijden van (taal)achterstanden.
De school heeft in het schoolondersteuningsprofiel vastgelegd wat zij onder extra
ondersteuning verstaat en welke voorzieningen de school kan bieden. Voor de leerlingen
die deze extra ondersteuning nodig hebben, legt de school in het ontwikkelingsperspectief
vast hoe zij het onderwijs afstemt op de behoefte van de leerling en registreert het
ontwikkelingsperspectief in het ROD. De school voert de geplande ondersteuning uit.
De inhoud en uitvoering van dit plan wordt minimaal eenmaal per schooljaar met de
ouders geëvalueerd. De school vervult de zorgplicht passend onderwijs. Wanneer de
school de extra ondersteuning voor een leerling niet kan bieden, zoekt de school in
samenwerking met ouders en zo nodig het samenwerkingsverband een passende onderwijsplek.
|
Aanvullende ambities
• Zijn er aanvullende ambities voor zicht op ontwikkeling en begeleiding en (hoe)
worden deze gerealiseerd?
|
Wettelijke vereisten
• Artikel 1 WPO: In het schoolondersteuningsprofiel is vastgelegd welke voorzieningen
zijn getroffen voor leerlingen die extra ondersteuning nodig hebben.
• Artikel 8, eerste lid, WPO: Het onderwijs is afgestemd op de voortgang in de ontwikkeling
van leerlingen en zij kunnen een ononderbroken ontwikkelingsproces doorlopen.
• Artikel 8, derde lid, WPO: Het onderwijs bevordert actief burgerschap en sociale
cohesie op doelgerichte en samenhangende wijze. Dat omvat onder meer regelmatig monitoren
van de ontwikkeling van burgerschapscompetenties, om het onderwijs af te stemmen op
de actuele leerbehoefte van leerlingen.
• Artikel 8, vierde lid, WPO: De school biedt individuele begeleiding die is afgestemd
op de behoeften van de leerlingen die extra ondersteuning nodig hebben.
• Artikel 8, vijfde lid, WPO: Het bestuur stelt ten minste eenmaal in de vier jaar
het schoolondersteuningsprofiel vast.
• Artikel 8, negende lid, WPO: De school werkt herkenbaar en gestructureerd aan de
bestrijding van achterstanden.
• Artikel 11 WPO: De school rapporteert over de vorderingen van de leerlingen aan
hun ouders, voogden of verzorgers.
• Artikel 12, tweede lid, WPO: De school heeft in het schoolplan beschreven op welke
wijze het schoolondersteuningsprofiel wordt betrokken bij het onderwijskundig beleid.
• Artikel 12, vierde lid, sub a, WPO: De school heeft de wijze waarop het onderwijs
wordt afgestemd op de voortgang in de ontwikkeling van leerlingen in het schoolplan
beschreven.
• Artikel 3.1 Inrichtingsbesluit WPO: In het ontwikkelingsperspectief is informatie
opgenomen over de begeleiding die de leerling wordt geboden, naar welke onderwijssoort
in het voortgezet onderwijs of uitstroomprofiel van het voortgezet speciaal onderwijs
hij naar verwachting zal uitstromen, en over de belemmerende en de bevorderende factoren
die van invloed zijn op het onderwijs aan de leerling.
• Artikel 40, vierde en elfde lid, WPO: De school houdt zich aan de zorgplicht passend
onderwijs.
• Artikel 40, derde lid, WPO: De school beoordeelt of de leerling extra ondersteuning
nodig heeft.
• Artikel 40a, eerste en derde lid, WPO: Het bestuur stelt binnen zes weken, na op
overeenstemming gericht overleg met de ouders, een ontwikkelingsperspectief vast voor
een leerling die extra ondersteuning nodig heeft.
• Artikel 40a, tweede lid, WPO: Over het handelingsdeel van het ontwikkelperspectief
dient door het bestuur overeenstemming met de ouders te worden bereikt.
• Artikel 40a, vierde lid, WPO: Het bestuur evalueert het ontwikkelingsperspectief
minimaal eens per schooljaar met de ouders.
• Artikel 40a, vijfde lid, WPO: Het bestuur kan, na overleg of overeenstemming met
de ouders, het ontwikkelingsperspectief bijstellen.
|
OP3. Pedagogisch-didactisch handelen
Het (ortho-)pedagogisch-didactisch handelen van de leraren is afgestemd op de voortgang
in de ontwikkeling van de leerlingen en draagt eraan bij dat leerlingen een ononderbroken
ontwikkelingsproces kunnen doorlopen.
|
Basiskwaliteit
De leraren creëren in hun lessen een (ortho-)pedagogisch en didactisch passend en
stimulerend leerklimaat, waardoor de leerlingen zich veilig voelen en actief betrokken
zijn. De leraren tonen hoge verwachtingen van alle leerlingen. Zij zorgen voor een
ordelijk verloop van de les en benutten de lestijd efficiënt. De leraren maken het
lesdoel duidelijk. Zij monitoren tijdens de les of de leerlingen het beoogde lesdoel
al dan niet halen en passen hun onderwijs waar nodig aan. De leraren leggen de lesstof
duidelijk uit en geven de leerlingen voldoende tijd om te oefenen met de lesstof.
Zij stemmen daarbij de instructie, de verwerking en het tempo van hun onderwijs af
op de onderwijsbehoeften van individuele en groepen leerlingen. De leraren geven hun
leerlingen gerichte feedback op hun gemaakte werk en op hun leerproces. Zij stimuleren
de leerlingen na te denken over hun eigen ontwikkeling.
|
Aanvullende ambities
• Zijn er aanvullende ambities voor het pedagogisch-didactisch handelen en (hoe) worden
deze gerealiseerd?
|
Wettelijke vereisten
• Artikel 2 WPO: De school bereidt de leerlingen voor op het vervolgonderwijs.
• Artikel 8, eerste lid, WPO: Het onderwijs is afgestemd op de voortgang in de ontwikkeling
van leerlingen en zij kunnen een ononderbroken ontwikkelingsproces doorlopen. Voor
deze ‘ononderbroken ontwikkeling’ is het nodig dat het onderwijs aansluit bij het
ontwikkelingsniveau van de leerling.
• Artikel 8, derde lid, WPO: Het onderwijs bevordert actief burgerschap en sociale
cohesie (kennis en respect voor basiswaarden en de ontwikkeling van sociale en maatschappelijke
competenties).
• Artikel 12, tweede en derde lid, WPO: De school heeft haar beleid over het pedagogisch-didactisch
handelen in het schoolplan geformuleerd. Het beleid over het pedagogisch-didactisch
handelen is zichtbaar in het dagelijks handelen van de leraren.
|
OP4. Onderwijstijd
De leerlingen krijgen voldoende tijd om zich het aanbod eigen te maken.
|
Basiskwaliteit
De school biedt een programma aan dat voldoet aan de wettelijk verplichte onderwijstijd.
De school stelt vast welke activiteiten onder de onderwijstijd vallen. De school plant
de onderwijsactiviteiten weloverwogen over het schooljaar en deze worden uitgevoerd
onder verantwoordelijkheid van bevoegde leraren.
De school verdeelt de tijd zo over de vakken dat leerlingen in staat zijn het verplichte
onderwijsprogramma tot zich te nemen. De school heeft beleid om ongeoorloofd verzuim
en voortijdig schoolverlaten van leerlingen tegen te gaan, zodat ook op leerlingniveau
gestreefd wordt de onderwijstijd te behalen.
De school maakt, zo nodig, volgens de wettelijke voorschriften gebruik van de mogelijkheden
om, in het belang van de individuele leerling, af te wijken van de verplichte onderwijstijd
en/of van de mogelijkheid om een leerling een deel van de onderwijstijd door te laten
brengen op een andere school.
|
Aanvullende ambities
• Zijn er aanvullende ambities voor de onderwijstijd en (hoe) worden deze gerealiseerd?
|
Wettelijke vereisten
• Artikel 8, zevende lid, WPO: De school verzorgt minimaal het wettelijk verplichte
aantal uren onderwijs en zorgt ervoor dat de leerlingen in beginsel binnen acht aaneensluitende
schooljaren de school kunnen doorlopen.
• Artikel 8, tiende lid, WPO jo.
Beleidsregel inzake het instemmen met afwijking onderwijstijd WPO: Voor het afwijken
van de onderwijstijd vraagt het bestuur in bepaalde gevallen instemming van de inspectie.
• Artikel 13, eerste lid, onder d, WPO: In de schoolgids moet de wijze waarop de verplichte
onderwijstijd wordt benut worden vermeld.
• Artikel 13, eerste lid, sub k, WPO: De school heeft haar verzuimbeleid opgenomen
in de schoolgids.
• Artikel 15 WPO jo. artikel 4.1 Inrichtingsbesluit WPO: Als een leerling een deel
van het onderwijsprogramma onderwijs ontvangt op een andere school en het bestuur
voldoet aan de voorwaarden daarvoor, dan telt die tijd mee voor het aantal uren onderwijs
dat de leerling ten minste moet ontvangen.
• Artikel 32, vijfde lid, WPO: Leraren die voldoen aan de vereisten van artikel 3
WPO verzorgen het onderwijs.
|
OP6. Afsluiting
De afsluiting van het onderwijs verloopt zorgvuldig.
|
Basiskwaliteit
De school zorgt ervoor dat alle leerlingen goed worden voorbereid op de overgang naar
het vervolgonderwijs.
Alle leerlingen krijgen een passend advies voor het vervolgonderwijs. De school hanteert
hierbij een zorgvuldige procedure, waaruit blijkt dat zij ernaar streeft leerlingen
gelijke kansen te bieden.
Alle leerlingen in leerjaar 8 (behoudens wettelijke uitzonderingen) maken een doorstroomtoets.
De leraren nemen de toets conform de voorschriften af.
Wanneer de uitslag van de doorstroomtoets een hoger schooladvies suggereert dan het
gegeven advies, neemt de school het advies in heroverweging. Als hierbij wordt afgeweken
van de uitslag van de toets, wordt dit gemotiveerd aan de ouders.
De school informeert de ouders daarnaast over de vorderingen van de leerling en over
de informatie over de leerling die aan de ontvangende school wordt verstrekt.
|
Aanvullende ambities
• Zijn er aanvullende ambities voor de afsluiting en (hoe) worden deze gerealiseerd?
|
Wettelijke vereisten
• Artikel 2 WPO: De school bereidt de leerlingen voor op het vervolgonderwijs.
• Artikel 11 WPO: De school houdt de ouders op de hoogte van de vorderingen van de
leerlingen.
• Artikel 45b en 45c WPO en Beleidsregel ontheffingsgronden doorstroomtoets: De wet
schrijft voor welke toetsen in het primair onderwijs verplicht moeten worden afgenomen
en in welke gevallen het bestuur kan beslissen dat een leerling geen doorstroomtoets
hoeft af te leggen.
• Artikel 5, Toetsbesluit PO: De directeur van de school is verantwoordelijk voor
het afnemen van de doorstroomtoets conform de wettelijke voorschriften.
• Artikel 42, eerste lid, WPO: De doorstroomtoets dient om onderadvisering vanuit
het primair onderwijs te voorkomen.
• Artikel 42, tweede lid, WPO: Het bestuur stelt in de laatste drie weken van januari
voor een leerling in het laatste leerjaar van het basisonderwijs een schooladvies
op voor het volgen van aansluitend voortgezet onderwijs of voortgezet speciaal onderwijs.
Het bestuur deelt het schooladvies mee aan de ouders. Artikel 42, eerste lid, WPO:
Voor de ontvangende school stelt de school een onderwijskundig rapport op.
|
1 De wettelijke opdracht tot bevordering is ook herkenbaar in een aantal kerndoelen
voor primair onderwijs, die eveneens op sociale en maatschappelijke competenties betrekking
hebben. Te denken valt met name aan de kerndoelen 34, 35, 36, 37, 38 en 39.
2 Scholen in Friesland geven het vak Fries, met inachtneming van de daarvoor vastgestelde
kerndoelen, behalve als zij hiervoor een ontheffing hebben van gedeputeerde staten.
KWALITEITSGEBIED VEILIGHEID EN SCHOOLKLIMAAT (VS)
|
VS1. Veiligheid
De school zorgt voor een veilige omgeving voor leerlingen.
|
Basiskwaliteit
De school zorgt voor de sociale, fysieke en psychische veiligheid van de leerlingen
op school gedurende de schooldag. Een school is veilig als de sociale, fysieke en
psychische veiligheid van leerlingen niet door handelingen van anderen wordt aangetast.
Dit blijkt onder andere uit de beleving van de veiligheid en het welbevinden van de
leerlingen op school. De school monitort dit ten minste jaarlijks met een gestandaardiseerd
instrument.
De school heeft een veiligheidsbeleid beschreven dat bestaat uit een samenhangende
set van maatregelen. Het beleid is gericht op het voorkomen, afhandelen, registreren
en evalueren van incidenten, en de school voert dat beleid ook uit. Als de uitkomsten
van de monitoring daartoe aanleiding geven, treft de school maatregelen om de situatie
te verbeteren. De school voorkomt, zoveel als mogelijk, (digitaal) pesten, agressie
en geweld in elke vorm en treedt zo nodig snel en adequaat op. Dat geldt ook bij uitingen
die strijdig zijn met basiswaarden van de democratische rechtsstaat, zoals discriminatie
en onverdraagzaamheid. De school heeft een persoon aangesteld die voor ouders en leerlingen
het aanspreekpunt is in geval van pesten en die het beleid tegen pesten coördineert.
De school hanteert de meldcode Huiselijk geweld en kindermishandeling. Daarnaast komt
de school de verplichtingen na rond het melden, overleggen en aangifte doen van zedenmisdrijven.
|
Aanvullende ambities
• Zijn er aanvullende ambities voor de veiligheid en (hoe) worden deze gerealiseerd?
|
Wettelijke vereisten
• Artikel 4a WPO: Het bestuur meldt en overlegt onverwijld bij een (redelijk vermoeden
van een) zedenmisdrijf en doet daar zo nodig aangifte van. Het bestuur treedt hierbij
onverwijld in contact met de vertrouwensinspecteur.
• Artikel 4b WPO: Het bestuur stelt voor het personeel een meldcode vast die aangeeft
hoe met signalen van huiselijk geweld of kindermishandeling wordt omgegaan. Daarnaast
moet het bestuur de kennis en het gebruik van de meldcode bevorderen.
• Artikel 4c, eerste lid, sub a, WPO: Het bestuur heeft beleid ten aanzien van de
veiligheid van leerlingen en voert dat ook uit.
• Artikel 4c, eerste lid, sub b, WPO: Het bestuur monitort de veiligheid van leerlingen
met een instrument dat een representatief en actueel beeld geeft.
• Artikel 4c, eerste lid, sub c, WPO: Het bestuur heeft de volgende taken belegd bij
een persoon:
o coördinatie van het beleid in het kader van het tegengaan van pesten op school;
o fungeren als aanspreekpunt in het kader van pesten.
• Artikel 4c, tweede lid, WPO: Onder veiligheid wordt de sociale, psychische en fysieke
veiligheid van leerlingen verstaan.
• Artikel 4c, vierde lid, WPO: Het bestuur zendt de resultaten van de monitor, nadat
de resultaten beschikbaar zijn, aan de inspectie.
• Artikel 8, derde lid, WPO: Het onderwijs richt zich op het bijbrengen van respect
voor en kennis van de basiswaarden van de democratische rechtsstaat. Dat omvat onder
meer dat de school actie onderneemt als er onvoldoende sprake is van een cultuur die
in overeenstemming is met de basiswaarden.
|
VS2. Schoolklimaat
De school heeft een schoolklimaat dat bijdraagt aan het ontwikkelen van sociale en
maatschappelijke competenties.
|
Basiskwaliteit
De school bereidt de leerlingen voor op het leven in de maatschappij. Zij creëert
daarvoor een oefenplaats die leerlingen ondersteunt bij het ontwikkelen van sociale
en maatschappelijke competenties. In de school doen leerlingen ervaring op met de
omgang met de basiswaarden van de democratische rechtsstaat en de pluriforme samenleving.
Het bestuur ziet erop toe dat de school zorg draagt voor een schoolklimaat dat in
overeenstemming is met de basiswaarden van de democratische rechtsstaat en bijdraagt
aan de bevordering daarvan.
Het personeel van de school is in zijn gedrag een voorbeeld voor de leerlingen: personeelsleden
leven de basiswaarden zichtbaar na.
De school stemt aanpak en aanbod af op de leerlingenpopulatie van de school en de
leefwereld van de leerlingen. Ook signaleert en corrigeert de school uitingen van
leerlingen die met de basiswaarden in strijd zijn.
|
Aanvullende ambities
• Zijn er aanvullende ambities voor het schoolklimaat en (hoe) worden deze gerealiseerd?
|
Wettelijke vereisten
• Artikel 8, derde lid, WPO: Het onderwijs bevordert actief burgerschap en sociale
cohesie op doelgerichte en samenhangende wijze, richt zich onder andere op het bijbrengen
van respect voor en kennis van de basiswaarden en het ontwikkelen van sociale en maatschappelijke
competenties.
• Artikel 8, lid 3a, WPO: Het bestuur draagt zorg voor een schoolcultuur die in overeenstemming
is met de basiswaarden van de democratische rechtsstaat, en creëert een omgeving waarin
leerlingen worden gestimuleerd actief te oefenen met de omgang met deze waarden.
|
KWALITEITSGEBIED ONDERWIJSRESULTATEN (OR)
|
OR1. Resultaten1
De school behaalt met haar leerlingen leerresultaten die ten minste in overeenstemming
zijn met de gestelde streefniveaus.
|
Beschrijving
De cognitieve eindresultaten liggen op het niveau dat op grond van de kenmerken van
de leerlingenpopulatie mag worden verwacht. Dit betekent dat de school kan aantonen
dat de eindresultaten op de kernvakken Nederlandse taal en rekenen/wiskunde voldoen
aan de door de school gestelde ambitieuze streefniveaus.
Voor de leerlingen die verplicht zijn de doorstroomtoets te maken, onderbouwt de school
de resultaten bij de kernvakken Nederlandse taal en rekenen/wiskunde met behulp van
de resultaten op de doorstroomtoets.
|
Eisen die samenhangen met (aanvullende) ambities
• Artikel 2 WPO: De school bereidt de leerlingen voor op het vervolgonderwijs.
• Artikel 8, eerste lid, WPO: Het onderwijs is afgestemd op de voortgang in de ontwikkeling
van leerlingen en zij kunnen een ononderbroken ontwikkelingsproces doorlopen.
• Artikel 9, elfde lid, WPO: Het onderwijs neemt de referentieniveaus van taal en
rekenen als uitgangspunt.
• Artikel 45b en 45c WPO en Beleidsregel ontheffingsgronden doorstroomtoets: De wet
schrijft voor welke toetsen in het primair onderwijs verplicht moeten worden afgenomen
en in welke gevallen het bestuur kan beslissen dat een leerling geen doorstroomtoets
hoeft af te leggen. Artikel 3.1 Inrichtingsbesluit WPO: In het ontwikkelingsperspectief
is informatie opgenomen over de begeleiding die de leerling wordt geboden, naar welke
onderwijssoort in het voortgezet onderwijs of uitstroomprofiel van het voortgezet
speciaal onderwijs de leerling naar verwachting zal uitstromen, en over de belemmerende
en de bevorderende factoren die van invloed zijn op het onderwijs aan de leerling.
• Artikel 40a, vijfde lid, WPO: Voor iedere leerling wordt een ontwikkelingsperspectief
opgesteld.
|
OR2. Sociale en maatschappelijke competenties
De leerlingen behalen sociale en maatschappelijke competenties op het niveau dat ten
minste in overeenstemming is met de verwachtingen van het vervolgonderwijs en de maatschappij.
|
Basiskwaliteit
De school heeft een goed beeld van de kenmerken van haar leerlingenpopulatie en heeft
ambitieuze verwachtingen over het niveau dat de leerlingen voor de sociale en maatschappelijke
competenties kunnen bereiken. Ze neemt de aansluiting op het vervolgonderwijs en de
maatschappij als uitgangspunt voor de competenties voor leerlingen.
De school onderbouwt welke resultaten ze op dit gebied wil bereiken. De school brengt
de resultaten op een betrouwbare en inzichtelijke manier in kaart. De school spant
zich zichtbaar in om ervoor te zorgen dat leerlingen die de school verlaten daaraan
voldoen. Daarmee laat de school zien dat zij haar doelstellingen voor deze competenties
behaald heeft.
|
Aanvullende ambities
• Zijn er aanvullende ambities voor de sociale en maatschappelijke competenties en
(hoe) worden deze gerealiseerd?
|
Wettelijke vereisten
• Artikel 2 WPO: De school bereidt de leerlingen voor op het vervolgonderwijs.
• Artikel 8, tweede lid, WPO: Het onderwijs richt zich herkenbaar op de emotionele
en de verstandelijke ontwikkeling, op het ontwikkelen van creativiteit, het verwerven
van kennis en van sociale, culturele en lichamelijke vaardigheden.
• Artikel 8, derde lid, WPO: Het onderwijs richt zich herkenbaar op het ontwikkelen
van de sociale en maatschappelijke competenties die de leerling in staat stellen deel
uit te maken van en bij te dragen aan de pluriforme, democratische Nederlandse samenleving.
|
1 In de komende periode ontwikkelen wij een resultatenmodel voor het speciaal basisonderwijs
om te komen tot een beoordeling van de leerresultaten aan het einde van het speciaal
basisonderwijs. Hierover voeren wij overleg met het veld.
KWALITEITSGEBIED STUREN, KWALITEITSZORG EN AMBITIE (SKA)
|
SKA1. Visie, ambities en doelen
De school heeft een gedragen visie op goed onderwijs, heeft daarvoor ambities en doelen
en stuurt op het behalen daarvan.
|
Basiskwaliteit
De school heeft, als onderdeel van het stelsel van kwaliteitszorg, een gedragen visie,
ambities en doelen gericht op goed onderwijs die ervoor zorgen dat leerlingen een
ononderbroken ontwikkeling kunnen doorlopen. De schoolleiding vertaalt haar visie,
ambities en doelen in onderwijskundig beleid en stuurt daarop om de beoogde resultaten
te behalen. De schoolleiding beschrijft op welke manier ze zorgt voor het realiseren,
borgen en verbeteren van de onderwijskwaliteit en hoe ze de naleving van de wettelijke
eisen realiseert, onder meer op het gebied van de basisvaardigheden taal, rekenen
en burgerschap.
De schoolleiding sluit met haar visie, ambities en doelen aan op die van haar bestuur
en op de kenmerken van de leerlingenpopulatie van de school. Dit doet zij onder meer
door aan te geven hoe ze rekening houdt met (taal)achterstanden, de wettelijke opdracht
tot bevordering van burgerschap en specifieke leerbehoeften om bij te dragen aan gelijke
kansen voor alle leerlingen. Resultaten van eerdere evaluaties, interne en externe
dialoog zijn zichtbaar in de doelen voor het onderwijskundig beleid.
De schoolleiding richt de voorwaarden in om de onderwijskundige ambities en doelen
te bereiken, waaronder het personeelsbeleid en de organisatie van het onderwijs. Daarbij
is de interne verantwoordelijkheidsverdeling duidelijk.
|
Aanvullende ambities
• Zijn er aanvullende ambities in relatie tot de visie en doelen en (hoe) worden deze
gerealiseerd?
|
Wettelijke vereisten
• Artikel 8, derde lid, WPO: Het onderwijs bevordert actief burgerschap en sociale
cohesie (kennis van en respect voor basiswaarden en de ontwikkeling van sociale en
maatschappelijke competenties).
• Artikel 8, negende lid, WPO: Het onderwijs wordt zodanig ingericht dat daarbij op
structurele en herkenbare wijze aandacht wordt besteed aan het bestrijden van achterstanden,
in het bijzonder in de beheersing van de Nederlandse taal.
• Artikel 10 WPO: Het bestuur moet zorgen voor de kwaliteit van het onderwijs op een
school. Onder zorg dragen voor wordt in elk geval verstaan: het naleven van de wet
en het uitvoeren van het stelsel van kwaliteitszorg. Dat houdt onder andere in dat
er toetsbare doelen zijn geformuleerd.
• Artikel 12, eerste lid, WPO: Het schoolplan bevat een beschrijving van het beleid
met betrekking tot de kwaliteit van het onderwijs dat binnen de school wordt gevoerd,
en omvat in elk geval het onderwijskundig beleid, het personeelsbeleid en het stelsel
van kwaliteitszorg.
• Artikel 12, tweede lid, WPO: De beschrijving van het onderwijskundig beleid omvat
in elk geval de inhoud van het onderwijs, de eigen opdrachten voor het onderwijs,
het pedagogisch-didactisch klimaat en de veiligheid. Daarbij betrekt de school het
schoolondersteuningsprofiel.
• Artikel 12, vierde lid, WPO: De school draagt door haar stelsel van kwaliteitszorg
zorg voor de ononderbroken ontwikkeling van leerlingen en de afstemming van het onderwijs
op de voortgang van de ontwikkeling van leerlingen. Ook moet worden vastgesteld waar
verbetermaatregelen nodig zijn.
• Artikel 31 WPO: Het bestuur stelt een managementstatuut vast waaruit de verantwoordelijkheidsverdeling
in de aansturing van de school blijkt.
• Artikel 160 en artikel 161 WPO: Het op gemeentelijk niveau maken van afspraken over
en het formuleren van doelen voor het bestrijden van onderwijsachterstanden.
|
SKA2. Uitvoering en kwaliteitscultuur
De school realiseert de doelen voor goed onderwijs, bevordert een kwaliteitscultuur,
zorgt voor randvoorwaarden en stuurt, waar nodig, tussentijds bij.
|
Basiskwaliteit
De school realiseert de doelen voor goed onderwijs, die voortkomen uit haar visie
en ambities. De schoolleiding zorgt daartoe voor een professionele en veilige leer-
en verbetercultuur in de school. Binnen deze kwaliteitscultuur geven schoolleiding
en het (bevoegd) onderwijspersoneel samen uitvoering aan het stelsel van kwaliteitszorg,
zodat de school als geheel gericht werkt aan het bereiken van de onderwijskundige
doelen. Waar nodig stuurt de schoolleiding tussentijds bij.
De schoolleiding zorgt ervoor dat de deskundigheidsbevordering van het personeel binnen
de gestelde doelen gestalte krijgt. Leraren(teams) oefenen daarbij de eigen verantwoordelijkheid
bij het inrichten van hun onderwijs uit.
De schoolleiding toont in haar sturing onderwijskundig leiderschap en zorgt voor een
gerichte inzet van middelen om gestelde doelen te realiseren, onder meer op het gebied
van de basisvaardigheden taal, rekenen en burgerschap. De school geeft uitvoering
aan het schoolondersteuningsprofiel. Zij werkt samen met andere scholen, het samenwerkingsverband
en andere organisaties, zodat geen leerling tussen wal en schip valt.
|
Aanvullende ambities
• Zijn er aanvullende ambities voor de sturing op uitvoering en kwaliteitscultuur
en (hoe) worden deze gerealiseerd?
|
Wettelijke vereisten
• Artikel 3, artikel 32b en artikel 34a WPO: Het bestuur beschikt bij elk personeelslid
waarvoor bekwaamheidseisen gelden over geordende gegevens over de bekwaamheid en het
onderhouden daarvan.
• Artikel 8, vierde lid, WPO: Het bestuur treedt zo nodig in overleg met gemeente,
jeugdgezondheidszorg, een instantie voor maatschappelijke ondersteuning of een zorgaanbieder.
• Artikel 8, vijfde lid, WPO: Het bestuur stelt ten minste eenmaal in de vier jaar
het schoolondersteuningsprofiel vast.
• Artikel 18a WPO: Het bestuur is aangesloten bij een samenwerkingsverband.
• Artikel 10 WPO: Het bestuur moet zorgen voor de kwaliteit van het onderwijs op een
school. Onder ‘zorg dragen voor’ wordt in elk geval verstaan: het naleven van de wet
en het uitvoeren van het stelsel van kwaliteitszorg. Dat houdt onder andere in dat
het bestuur en de scholen zicht hebben op de kwaliteit van het onderwijs. Daarbij
moet het functioneren van de kwaliteitscyclus centraal staan.
• Artikel 12, derde lid, WPO: Het schoolplan bevat een beschrijving van het personeelsbeleid.
Dit personeelsbeleid gaat in elk geval over hoe wordt voldaan aan de eisen van bevoegdheid
en onderhoud van bekwaamheid, de bijdrage van het personeel aan het onderwijskundig
beleid, het pedagogisch-didactisch handelen, de evenredige vertegenwoordiging van
vrouwen in de schoolleiding, bedoeld in artikel 30.
• Artikel 31a, eerste tot en met derde lid, WPO: De school dient leraren een zelfstandige
verantwoordelijkheid te geven bij de beoordeling van de onderwijsprestaties van leerlingen
en voldoende zeggenschap te geven waar het gaat om het vakinhoudelijke, vakdidactische
en pedagogische proces in de school. De afspraken hierover worden vastgelegd in een
professioneel statuut.
|
SKA3. Evaluatie, verantwoording en dialoog
De school evalueert en analyseert systematisch of zij de doelen realiseert en verantwoordt
zich daarover. Ze stelt, wanneer nodig, het schoolbeleid bij en betrekt interne en
externe belanghebbenden in een goed functionerende dialoog.
|
Basiskwaliteit
De schoolleiding monitort, evalueert, analyseert en beoordeelt als onderdeel van het
stelsel van kwaliteitszorg in hoeverre de doelen en het beleid worden gerealiseerd
en informeert het bestuur daarover. Zij haalt intern en extern actief informatie op
om zicht te krijgen op de uitvoering, de resultaten van het onderwijs voor de leerlingen
en mogelijke kansen en bedreigingen voor de verdere ontwikkeling van het onderwijs,
onder meer op het gebied van de basisvaardigheden taal, rekenen en burgerschap.
Voor een goede overdracht en om zicht te houden op het vervolgsucces van haar leerlingen,
onderhoudt de school contact met de scholen/instellingen waar deze naartoe uitstromen.
De schoolleiding organiseert tegenspraak. Daarvoor gaat zij actief een dialoog aan
met in ieder geval ouders, personeel, de (gemeenschappelijke) medezeggenschapsraad
((G)MR) en, wanneer van toepassing, leerlingen, gemeenten en/of (regionale)werkgevers.
De school informeert belanghebbenden minimaal jaarlijks op toegankelijke manier over
haar doelen en werkwijze, en over de resultaten die zij heeft behaald.
De schoolleiding analyseert en beoordeelt de uitkomsten van de evaluatie en verwerkt
deze wanneer nodig in het (verbeter)beleid, zodat dit bijdraagt aan ontwikkeling en
verbetering van het onderwijs. Daarnaast gebruikt de school de uitkomsten van de evaluatie
om de sturing te verbeteren. Zij maakt daarbij duidelijk welk effect de inbreng van
belanghebbenden heeft op het borgen en bijstellen van het schoolbeleid.
|
Aanvullende ambities
• Zijn er aanvullende ambities voor de evaluatie, verantwoording en dialoog en (hoe)
worden deze gerealiseerd?
|
Wettelijke vereisten
• Artikel 8, eerste lid, WPO: Het onderwijs wordt zodanig ingericht dat de leerlingen
een ononderbroken ontwikkelingsproces kunnen doorlopen.
• Artikel 8 WMS: De (G)MR ontvangt tijdig alle inlichtingen van het bestuur die redelijkerwijs
nodig zijn om zijn taak te kunnen vervullen en ontvangt in elk geval bepaalde in de
wet beschreven informatie.
• Artikel 10 en artikel 12, vierde lid, WPO: Het bestuur zorgt voor de kwaliteit van
het onderwijs op de scholen via een stelsel van kwaliteitszorg. Dat houdt onder andere
in dat er regelmatig wordt geëvalueerd of deze doelen worden gehaald.
• Artikel 10 WMS: Het bestuur heeft in bepaalde gevallen voorafgaande instemming nodig
van de (G)MR voor elk besluit in dat geval, bijvoorbeeld bij verandering van de onderwijskundige
doelstellingen van de school.
• Artikel 11 WMS: Het bestuur moet de (G)MR vooraf in de gelegenheid stellen om te
adviseren over besluiten bij bepaalde aangelegenheden, bijvoorbeeld bij de vaststelling
of wijziging van de hoofdlijnen van het meerjarig financieel beleid voor de school.
• Artikel 12 WMS: Het bestuur heeft voorafgaande instemming nodig van het personeelsdeel
van de (G)MR bij besluiten bij bepaalde aangelegenheden, bijvoorbeeld bij de vaststelling
of wijziging van de samenstelling van de formatie.
• Artikel 13, eerste lid, sub a, WPO: De school maakt in de schoolgids duidelijk wat
de doelen van het onderwijs zijn en welke resultaten met het onderwijsleerproces worden
bereikt.
• Artikel 13, eerste lid, sub o, WPO: In de schoolgids dienen ook de gedane bevindingen
ten aanzien van het stelsel van kwaliteitszorg te worden opgenomen en de maatregelen
die naar aanleiding daarvan zijn getroffen.
• Artikel 14 WMS: Het bestuur heeft voorafgaande instemming nodig van het ouder- en
leerlingdeel van de (G)MR over bepaalde besluiten, bijvoorbeeld over de vaststelling
van de schoolgids.
• Artikel 160 en artikel 161 WPO: De bevoegde gezagsorganen van de scholen voeren
jaarlijks overleg met elkaar, met organisatie voor kinderopvang en met de gemeente
over het voorkomen van segregatie, het bevorderen van integratie en het bestrijden
van achterstanden.
|
Bijlage 3. Waarderingskader nieuwkomersvoorzieningen type 1 en 2
In deze bijlage is het waarderingskader voor het toezicht op nieuwkomersvoorzieningen
type 1 en 2 opgenomen. De toelichting hierop is te vinden in paragraaf 9.4.
KWALITEITSGEBIED BESTURING, KWALITEITSZORG EN AMBITIE (BKA)
|
BKA1. Visie, ambities en doelen
Het bestuur heeft een visie op kwaliteit, heeft hiervoor ambities en doelen opgesteld
en stuurt op het behalen daarvan.
|
Basiskwaliteit
Het bestuur heeft een visie op goed onderwijs en op de besturing daarvan. De visie
is concreet en passend vertaald naar ambities, doelen en daarmee samenhangend beleid.
Deze vertaling maakt sturing mogelijk op de kwaliteit en resultaten van het onderwijs
en de voorwaarden. Daartoe is een stelsel van kwaliteitszorg ingericht dat het bestuur
in staat stelt de basiskwaliteit van het onderwijs te waarborgen.
De doelen betreffen in elk geval de naleving van wettelijke eisen, waaronder de wettelijke
vereisten voor het onderwijsaanbod, het onderwijsleerproces en de manier van toetsen,
onder meer op het gebied van de basisvaardigheden taal, rekenen en burgerschap. De
visie, ambities en doelen omvatten uitwerkingen van eerdere evaluatieresultaten en
resultaten van interne en externe dialoog.
Het bestuur zorgt er met betrokkenheid van de scholen voor dat de visie, ambities,
doelen en het beleid sturend zijn voor de verbetering van het onderwijs aan leerlingen.
Scholen formuleren op hun beurt doelen die aansluiten bij wat leerlingen nodig hebben
met het oog op hun doorgaande onderwijsloopbaan.
Het bestuur richt de voorwaarden in om de doelen te bereiken, waaronder de inzet en
het beheer van de (financiële) middelen voor het waarborgen van de kwaliteit van het
onderwijsproces, het schoolklimaat en de resultaten. Het bestuur heeft daartoe een
meerjarenbegroting waarin de relatie met het beleid en de doelen duidelijk zijn toegelicht.
Er is voor de sturing op (financiële) kwaliteit een functionerende verantwoordelijkheidsverdeling
tussen de interne toezichthouder, het bestuur en de scholen afgesproken, op basis
van de geldende wet- en regelgeving.
|
Aanvullende ambities
• Zijn er aanvullende ambities in relatie tot de visie en doelen en (hoe) worden deze
gerealiseerd?
|
Wettelijke vereisten
• Artikel 10 en artikel 12, vierde lid, WPO: Het bestuur zorgt voor de kwaliteit van
het onderwijs op de scholen via een stelsel van kwaliteitszorg. Dat houdt onder andere
in dat er toetsbare doelen zijn geformuleerd.
• Artikel 8, eerste lid, WPO: Het onderwijs wordt zodanig ingericht dat de leerlingen
een ononderbroken ontwikkelingsproces kunnen doorlopen en wordt afgestemd op de voortgang
in de ontwikkeling van de leerlingen.
• Artikel 29, zevende lid, WPO: Het bestuur stelt jaarlijks het beleid vast met betrekking
tot de formatie van de verschillende categorieën personeel van de scholen.
• Artikel 12, eerste, tweede en derde lid, WPO (in samenhang met artikel 1): Het bestuur
zorgt ervoor dat alle scholen een schoolplan hebben. Het schoolplan omvat in elk geval
het onderwijskundig beleid, het personeelsbeleid en het stelsel van kwaliteitszorg.
Bij de beschrijving van het onderwijskundig beleid wordt het schoolondersteuningsprofiel
betrokken. Dit bevat een beschrijving van de voorzieningen die zijn getroffen voor
leerlingen die extra ondersteuning behoeven.
• Artikel 160 en artikel 161 WPO: Het op gemeentelijk niveau maken van afspraken over
en het formuleren van doelen voor het bestrijden van onderwijsachterstanden.
• Artikel 17b, eerste en derde lid, WPO: Er moet sprake zijn van een functionele of
organieke scheiding tussen uitvoerend deel van het bestuur en intern toezicht.
• Artikel 17c, eerste lid, sub c, WPO: De interne toezichthouder ziet erop toe dat
het bestuur de middelen doelmatig en rechtmatig besteedt en aanwendt.
• Artikel 165 WPO jo. artikel 4, vierde lid, RJO: Het bestuur maakt jaarlijks een
jaarverslag waarin de resultaten van het financieel beleid en de continuïteitsparagraaf
staan opgenomen.
• Artikel 31 WPO: Het bestuur stelt een managementstatuut vast waaruit de verantwoordelijkheidsverdeling
in de aansturing van de school blijkt.
• Artikel 115 en artikel 169 WPO [jo. AMvB] en artikel 26, eerste tot en met vierde
lid, Besluit bekostiging WPO 2022: Het bestuur moet de rijksbekostiging rechtmatig
aanwenden en moet evident ondoelmatige aanwending van beschikbare (financiële) middelen
voorkomen.
• RJO, jo. artikel 165, WPO: De wijze waarop door het bestuur verslag wordt gedaan
van het financieel beheer gebeurt overeenkomstig de daarvoor in de RJO gestelde regels.
|
BKA2. Uitvoering en kwaliteitscultuur
Het bestuur realiseert samen met de scholen de doelen voor kwaliteit, bevordert een
kwaliteitscultuur, zorgt voor randvoorwaarden en stuurt, waar nodig, tussentijds bij.
|
Basiskwaliteit
Het bestuur geeft als onderdeel van zijn stelsel van kwaliteitszorg met de scholen
effectief uitvoering aan de visie en de doelen voor onderwijskwaliteit. Aan de transparante,
integere kwaliteitscultuur is zichtbaar dat deze bijdraagt aan de gestelde doelen.
Het bestuur bevordert een op samenwerken, leren en verbeteren gerichte kwaliteitscultuur,
zodat de doelen en ambities gerealiseerd kunnen worden. Het bestuur zorgt ervoor dat
het onderwijskundig leiderschap op alle niveaus herkenbaar verankerd is in de organisatie.
Ook bevordert het bestuur dat de schoolleiding en teams gezamenlijk werken aan hun
professionaliteit in relatie tot de bekwaamheidseisen en aan een verbetercultuur.
Binnen de kwaliteitscultuur geeft het bestuur uitvoering aan kwaliteitszorg gericht
op de kwaliteit van het onderwijs, onder meer op het gebied van de basisvaardigheden
taal, rekenen en burgerschap, de afspraken uit het ondersteuningsplan van het samenwerkingsverband
passend onderwijs en de naleving van wettelijke voorschriften. Het bestuur bewaakt
en bevordert dat de uitvoering in overeenstemming is met het beleid, zodat de doelen
worden bereikt. Het bestuur houdt zicht op de uitvoering van het beleid en op de nagestreefde
verbeteringen en stuurt daarop, zo nodig, tussentijds bij.
De beschikbare (financiële) middelen dragen bij aan de realisatie van de door het
bestuur gestelde doelen en worden doelmatig en rechtmatig aangewend. Als onderdeel
van zijn taak ziet de interne toezichthouder daarop toe. Het bestuur voorkomt evident
ondoelmatige aanwending van beschikbare (financiële) middelen. Daarnaast stuurt het
bestuur op effectief financieel beheer, zodat de continuïteit van het onderwijs gewaarborgd
is en bekostiging rechtmatig verkregen wordt.
Het interne toezicht geeft voorts onafhankelijk en deugdelijk invulling aan zijn taak
en wordt daarin gefaciliteerd door het uitvoerend deel van het bestuur. Het bestuur
zorgt voor goed functionerende medezeggenschap en opereert volgens een code Goed Bestuur
of legt in het jaarverslag1 uit als het daar eventueel van afwijkt en waarom dat het geval is. Het bestuur komt
haar verplichtingen na omtrent de onverwijlde overleg- en aangifteplicht en zorgt
ervoor dat een personeelslid het bestuur van een redelijk vermoeden van een zedenmisdrijf
onverwijld in kennis kan stellen. Als laatste zorgt het bestuur voor een doeltreffende
verwerking van interne en externe signalen en klachten.
|
Aanvullende ambities
• Zijn er aanvullende ambities voor de sturing op uitvoering en kwaliteitscultuur
en (hoe) worden deze gerealiseerd?
|
Wettelijke vereisten
• Artikel 3, artikel 12, eerste en derde lid, artikel 32, artikel 32b en artikel 34a
WPO: Het bestuur zorgt voor bevoegd personeel en maakt het onderhouden en uitbreiden
van de bekwaamheid mogelijk.
• Artikel 4a WPO: Het bestuur meldt en overlegt onverwijld bij een (redelijk vermoeden
van een) zedenmisdrijf en doet daar zo nodig aangifte van. Het bestuur treedt hierbij
onverwijld in contact met de vertrouwensinspecteur.
• Artikel 10 en artikel 12, vierde lid, WPO: Het bestuur en de schoolleiding zorgen
ervoor dat de wet wordt nageleefd en dat er indien nodig verbetermaatregelen komen
voor de kwaliteit. Dat houdt onder andere in dat het bestuur en de scholen zicht hebben
op de kwaliteit van het onderwijs. Daarbij moet het functioneren van de kwaliteitscyclus
centraal staan.
• Artikel 13, eerste lid, sub f in samenhang met artikel 14 WPO: Het bestuur communiceert
over de klachtenregeling in de schoolgids(en).
• Artikel 14 WPO: Het bestuur heeft een klachtenregeling die leidt tot een deugdelijke
klachtbehandeling waarbij voldaan wordt aan de specifieke vereisten die dit artikel
noemt.
• Artikel 17a, eerste lid, jo. artikel 10 WPO: Het bestuur draagt zorg voor een goed
bestuurde school met een scheiding tussen het uitvoerend deel van het bestuur en het
toezicht en met een rechtmatig bestuur en beheer.
• Artikel 17b, tweede lid, WPO: De interne toezichthouder (of lid daarvan) functioneert
onafhankelijk van het uitvoerend deel van het bestuur.
• Artikel 17c, eerste lid, WPO: De interne toezichthouder houdt toezicht op de uitvoering
van de taken en de uitoefening van de bevoegdheden door het uitvoerend deel van het
bestuur, staat het uitvoerend deel van het bestuur met raad ter zijde en heeft ten
minste de bij de wet bepaalde taken.
• Artikel 31a, derde en vierde lid, WPO: De school dient leraren een zelfstandige
verantwoordelijkheid te geven bij de beoordeling van de onderwijsprestaties van leerlingen
en voldoende zeggenschap te geven waar het gaat om het vakinhoudelijke, vakdidactische
en pedagogische proces in de school. De afspraken hierover worden vastgelegd in een
professioneel statuut.
• Artikel 115 en artikel 169 WPO [jo. AMvB] en artikel 26, eerste tot en met vierde
lid, Besluit bekostiging WPO 2022: Het bestuur moet de rijksbekostiging rechtmatig
aanwenden en moet evident ondoelmatige aanwending van beschikbare (financiële) middelen
voorkomen.
• Artikel 115, vijfde lid, WPO: Het bestuur beheert de middelen van de school op zodanige
wijze dat het voortbestaan van de school is verzekerd.
• Artikel 165, eerste lid, WPO: Het bestuur dient een code Goed Bestuur te hanteren
en verantwoordt zich over eventuele afwijkingen in het jaarverslag.
• Artikel 165, eerste lid, sub b, WPO: Het bestuur stelt een jaarverslag vast met
jaarrekening waaruit blijkt dat er sprake is van een rechtmatige en doelmatige aanwending
van de bekostiging.
• Artikel 169, vierde lid, WPO: Als sprake is van evident ondoelmatige aanwending,
kunnen daar financiële gevolgen aan worden verbonden, zoals wijziging van de bekostiging
en het terugvorderen van het onverschuldigd betaalde deel van de bekostiging.2
• Artikel 169, vijfde lid, WPO [jo. AMvB]: Bij of krachtens AMvB worden nadere regels
gesteld over de wijze waarop wordt vastgesteld dat sprake is van evident ondoelmatige
aanwending van de bekostiging.
• Artikel 4, vierde lid, RJO: Het bestuur zorgt voor een continuïteitsparagraaf in
de jaarverslaggeving.
|
BKA3. Evaluatie, verantwoording en dialoog
Het bestuur evalueert en analyseert systematisch of het de doelen realiseert en verantwoordt
zich hierover. Het stelt wanneer dat nodig is het beleid bij en betrekt daartoe interne
en externe belanghebbenden in een goed functionerende dialoog.
|
Basiskwaliteit
Het bestuur evalueert en beoordeelt als onderdeel van zijn stelsel van kwaliteitszorg
in hoeverre de ambities, de doelen en het beleid worden gerealiseerd. Op deze manier
krijgt het bestuur zicht op de gerealiseerde (financiële) kwaliteit en de resultaten
van het onderwijs aan leerlingen. Bij de evaluatie en beoordeling van het beleid en
de onderwijskwaliteit haalt het bestuur actief externe informatie op en gebruikt deze
informatie bij de evaluatie en beoordeling. Op basis van de evaluatie reageert het
bestuur tijdig op mogelijke kansen en bedreigingen, stelt wanneer nodig (verbeter)beleid
op en treft passende maatregelen om de kwaliteit van het onderwijs op de scholen te
borgen.
Het bestuur legt verantwoording af door middel van accurate, actuele en openbaar toegankelijke
informatie over de gerealiseerde kwaliteit. Het brengt minimaal jaarlijks verslag
uit aan zijn in- en externe belanghebbenden over zijn doelen en de resultaten van
de scholen. De verantwoording in het jaarverslag is betrouwbaar en (de inhoud van)
het jaarverslag voldoet aan de wettelijke vereisten.
Het bestuur verantwoordt zich daarbij ten minste over het onderwijsaanbod, het onderwijsleerproces,
de manier van toetsen en het financieel beheer, onder meer op het gebied van de basisvaardigheden
taal, rekenen en burgerschap. De reflectie op de uitkomsten van de evaluatie geeft
alle lagen van de organisatie, intern toezicht en de medezeggenschap voldoende inzicht
in de effectiviteit van de besturing en uitvoering. Het bestuur analyseert en beoordeelt
de uitkomsten van de evaluatie en verantwoording. Vervolgens verwerkt het bestuur
deze wanneer nodig in bijstelling van ambities, (verbeter)doelen en beleid of nieuwe
ambities zodat de opbrengst van de dialoog bijdraagt aan ontwikkeling en verbetering
van het onderwijs en de sturing daarop. Het bestuur organiseert ook de dialoog hierover
met interne en externe belanghebbenden, waarbij in elk geval leerlingen, personeel
en de interne toezichthouder zijn betrokken. Het bestuur werkt bovendien actief samen
met andere partijen aan doelen die het bestuurlijk belang overstijgen en de kernfuncties
raken. Zo komt het bestuur de afspraken uit het ondersteuningsplan van het samenwerkingsverband
passend onderwijs na en verantwoordt zich hierover.
|
Aanvullende ambities
• Zijn er aanvullende ambities voor de evaluatie, verantwoording en dialoog en (hoe)
worden deze gerealiseerd?
|
Wettelijke vereisten
• Artikel 1 en artikel 3, sub f, RJO jo. artikel 165 WPO: Het bestuur informeert jaarlijks
interne en externe belanghebbenden over het gevoerde en voorgenomen beleid en over
de uitkomsten van het gevoerde beleid.
• Artikel 3, onderdeel f2, RJO: Het bestuur neemt, indien het publieke eigen vermogen
boven de signaleringswaarde uitstijgt, een toelichting in het bestuursverslag op.
• Artikel 4, vierde lid, RJO jo. artikel 165 WPO: Het bestuur maakt jaarlijks een
jaarverslag waarin naast de resultaten van het financieel beleid ook verantwoording
wordt gegeven over toekomstige ontwikkelingen van het onderwijs.
• Artikel 8 WMS: De (gemeenschappelijke) medezeggenschapsraad ((G)MR) ontvangt tijdig
alle inlichtingen van het bestuur die redelijkerwijs nodig zijn om zijn taak te kunnen
vervullen en ontvangt in elk geval bepaalde in de wet beschreven informatie.
• Artikel 10 WMS: Het bestuur heeft in bepaalde gevallen voorafgaande instemming nodig
van de (G)MR voor elk besluit in dat geval (bijvoorbeeld bij verandering van de onderwijskundige
doelstellingen van de school).
• Artikel 10 en artikel 12, vierde lid, WPO: Het bestuur zorgt voor de kwaliteit van
het onderwijs op de scholen via een stelsel van kwaliteitszorg. Dat houdt onder andere
in dat er regelmatig wordt geëvalueerd of deze doelen worden gehaald.
• Artikel 11 WMS: Het bestuur moet de (G)MR vooraf in de gelegenheid stellen om te
adviseren over besluiten bij bepaalde aangelegenheden (bijvoorbeeld vaststelling of
wijziging van de hoofdlijnen van het meerjarig financieel beleid voor de school).
• Artikel 12 WMS: Het bestuur heeft voorafgaande instemming nodig van het personeelsdeel
van de (G)MR bij besluiten bij bepaalde aangelegenheden (bijvoorbeeld bij de vaststelling
of wijziging van de samenstelling van de formatie).
• Artikel 13 WMS: Het bestuur heeft voorafgaande instemming van het ouderdeel van
de (G)MR over bepaalde besluiten (bijvoorbeeld bij de vaststelling van de schoolgids).
• Artikel 160 en artikel 161 WPO: De besturen van de scholen voeren jaarlijks overleg
met elkaar, met organisaties voor kinderopvang en met de gemeente over het voorkomen
van segregatie, het bevorderen van integratie en het bestrijden van achterstanden.
• RJO jo. artikel 165, WPO: De wijze waarop door het bestuur verslag wordt gedaan
van het financieel beheer gebeurt overeenkomstig de daarvoor in de RJO gestelde regels.
• Artikel 165, eerste lid, WPO: Het bestuur dient een code Goed Bestuur te hanteren
en verantwoordt zich over eventuele afwijkingen in het jaarverslag.
• Artikel 165, zevende en achtste lid, WPO jo. artikel 3, onderdeel b, RJO: Het bestuur
maakt het jaarverslag openbaar. Bij ministeriële regeling kunnen nadere voorschriften
worden gegeven over de wijze en het tijdstip waarop openbaarmaking van het jaarverslag
plaatsvindt.
|
1 Volgens artikel 1, sub c, RJO: het geheel van verslaggevingsdocumenten bestaande
uit de jaarrekening, het bestuursverslag en de overige gegevens, bedoeld in artikel 392,
titel 9, boek 2, BW.
2 Met het amendement (Tweede Kamer, vergaderjaar 2019–2020, 35 102, nr. 11) is geregeld
dat een bekostigingssanctie alleen kan worden opgelegd aan het bestuur nadat bij AMvB
een nadere invulling wordt gegeven aan het begrip ‘evident ondoelmatige besteding’.
Zonder deze algemene maatregel van bestuur is handhaving op ‘evident ondoelmatige
besteding’ niet mogelijk. Tot de datum van inwerkingtreding van de AMvB richt de inspectie
zich op haar stimulerende taak op dit gebied en zal alleen een Onvoldoende worden
gegeven als een bestuur niet voldoet aan de op dit moment bij de basiskwaliteit opgenomen
elementen.
KWALITEITSGEBIEDEN EN STANDAARDEN PO SCHOOLNIVEAU
|
OP
|
ONDERWIJSPROCES
|
OP0
|
Basisvaardigheden
|
OP1
|
Aanbod
|
OP2
|
Zicht op ontwikkeling en begeleiding
|
OP3
|
Pedagogisch-didactisch handelen
|
OP4
|
Onderwijstijd
|
OP6
|
Afsluiting
|
VS
|
VEILIGHEID EN SCHOOLKLIMAAT
|
VS1
|
Veiligheid
|
VS2
|
Schoolklimaat
|
OR
|
ONDERWIJSRESULTATEN
|
OR1
|
Resultaten
|
OR2
|
Sociale en maatschappelijke competenties
|
SKA
|
STUREN, KWALITEITSZORG EN AMBITIE
|
SKA1
|
Visie, ambities en doelen
|
SKA2
|
Uitvoering en kwaliteitscultuur
|
SKA3
|
Evaluatie, verantwoording en dialoog
|
KWALITEITSGEBIED ONDERWIJSPROCES (OP)
|
OP0. Basisvaardigheden
Het onderwijs in basisvaardigheden bereidt de leerlingen voor op het vervolgonderwijs
en de samenleving.
|
Basiskwaliteit
De school heeft voor het onderwijs in de basisvaardigheden Nederlandse taal (mondelinge
taalvaardigheid, lezen, schrijven, begrippenlijst en taalverzorging), rekenen-wiskunde
(getallen, verhoudingen, meten en meetkunde, en verbanden) en burgerschap een doelgericht
en samenhangend curriculum dat past bij de leerlingenpopulatie van de school. Het
leren van de Nederlandse taal in brede zin staat centraal en de leerinhouden zijn
daarop afgestemd.
Voor Nederlandse taal en rekenen-wiskunde is de inhoud van het curriculum gebaseerd
op de kerndoelen en werkt het toe naar de referentieniveaus. Het curriculum kent een
logisch doorlopende opbouw van doelen en bereidt leerlingen voor op de volgende leerjaren,
het vervolgonderwijs en de samenleving. De uitvoering van het curriculum is herkenbaar
in de onderwijspraktijk.
Burgerschap richt zich tenminste op bevordering van de basiswaarden van de democratische
rechtsstaat en de kennis, houdingen en vaardigheden die daarbij van belang zijn. Dat
geldt evenzo voor de sociale en maatschappelijke competenties die nodig zijn in de
pluriforme democratische samenleving, en de kerndoelen1 die daaraan gerelateerd zijn.
|
Aanvullende ambities:
• Zijn er aanvullende ambities voor het onderwijs in de basisvaardigheden en (hoe)
worden deze gerealiseerd?
|
Wettelijke vereisten:
• Artikel 2 WPO: De school bereidt de leerlingen voor op het vervolgonderwijs.
• Artikel 8, eerste lid, WPO: Het onderwijs is afgestemd op de voortgang in de ontwikkeling
van de leerlingen en zij kunnen een ononderbroken ontwikkelingsproces doorlopen.
• Artikel 8, derde lid, WPO: Het onderwijs bevordert actief burgerschap en sociale
cohesie (kennis van en respect voor basiswaarden en de ontwikkeling van sociale en
maatschappelijke competenties).
• Artikel 9, eerste lid, negende lid en elfde lid, WPO jo. Besluit vernieuwde kerndoelen
WPO: Het onderwijs in de Nederlandse taal en rekenen-wiskunde voldoet aan de kerndoelen
en de referentieniveaus en is – waar mogelijk – in samenhang ingericht.
• Artikel 12, tweede en derde lid, WPO: De school heeft haar beleid over het pedagogisch-didactisch
handelen in het schoolplan geformuleerd.
|
OP1. Aanbod
Het aanbod bereidt de leerlingen voor op vervolgonderwijs en de samenleving.
|
Basiskwaliteit
De school bereidt de leerlingen voor op het vervolgonderwijs en de samenleving. Zij
biedt een breed en op de kerndoelen gebaseerd aanbod. Onder aanbod verstaan we alle
lesinhouden, ook die digitaal zijn of online aangeboden worden. Het aanbod van de
school is afgestemd op de leerlingenpopulatie en sluit aan bij het (taal)niveau en
de onderwijsbehoeften van de leerlingen. Het aanbod wordt waar nodig gedurende de
schoolloopbaan verdiept en verbreed, zodanig dat leerlingen een ononderbroken ontwikkeling
kunnen doorlopen. Het aanbod is doelgericht, samenhangend en herkenbaar. Bovendien
heeft de school de leerinhouden evenwichtig en in samenhang over de periode die de
leerlingen in de nieuwkomersvoorziening verblijven, verdeeld.
|
Aanvullende ambities
• Zijn er aanvullende ambities voor het aanbod en (hoe) worden deze gerealiseerd?
|
Wettelijke vereisten
• Artikel 2 WPO: De school bereidt de leerlingen voor op het vervolgonderwijs.
• Artikel 8, eerste lid, WPO: Het onderwijs is afgestemd op de voortgang in de ontwikkeling
van leerlingen en zij kunnen een ononderbroken ontwikkelingsproces doorlopen.
• Artikel 8, tweede lid, WPO: De inhoud van het onderwijs richt zich op de emotionele,
zintuigelijke, lichamelijke en verstandelijke ontwikkeling en op het ontwikkelen van
de creativiteit, alsmede op het verwerven van de noodzakelijke kennis op het gebied
van sociale, culturele en lichamelijke vaardigheden.
• Artikel 9 WPO jo. Besluit vernieuwde kerndoelen WPO: Het onderwijsaanbod voldoet
aan de kerndoelen en is – waar mogelijk – in samenhang ingericht.
• Artikel 12, tweede lid, sub a, WPO: Het schoolplan bevat de uitwerking van de wettelijke
opdrachten voor de uitgangspunten, doelstellingen en inhoud van het onderwijs.
|
OP2. Zicht op ontwikkeling en begeleiding
De school volgt de ontwikkeling van de leerlingen en biedt waar nodig passende begeleiding
en extra ondersteuning.
|
Basiskwaliteit
De school verzamelt vanaf binnenkomst systematisch informatie over de kennis en vaardigheden
van leerlingen op alle voor het onderwijs belangrijke domeinen. Het verzamelen van
(toets)informatie gebeurt systematisch en zorgvuldig. De school vergelijkt de informatie
met de verwachte ontwikkeling van de leerling, waarbij voor taal en rekenen in ieder
geval de referentieniveaus taal en rekenen als uitgangspunt gelden. Dit maakt het
mogelijk om het onderwijs af te stemmen op de onderwijsbehoeften van zowel groepen
als individuele leerlingen. Het stelt de school in staat zorg te dragen voor de ontwikkeling
en begeleiding van de leerling. De school heeft daarbij hoge verwachtingen van leerlingen.
De school waarborgt daarmee voor leerlingen de ononderbroken ontwikkeling en voortgang
daarin en heeft daarbij oog voor de bevordering van gelijke kansen. De school informeert
ouders regelmatig over de ontwikkeling en vorderingen van hun kind.
Wanneer individuele of groepen leerlingen niet genoeg lijken te profiteren van het
onderwijs, analyseert de school waar de ontwikkeling stagneert en wat mogelijke verklaringen
hiervoor zijn. Vervolgens bepaalt zij wat er nodig is om op eventuele achterstanden
of voorsprongen in de ontwikkeling van leerlingen in te spelen. De school biedt de
begeleiding vervolgens gestructureerd aan. Waar nodig betrekt de school het samenwerkingsverband,
de gemeente en zorginstanties bij de begeleiding van de leerlingen. De leerlingen
krijgen daarmee de begeleiding die zij nodig hebben om het onderwijsprogramma beter
te kunnen doorlopen. De school besteedt op een structurele en herkenbare manier aandacht
aan het bestrijden van (taal)achterstanden.
De school heeft in het schoolondersteuningsprofiel vastgelegd wat zij onder extra
ondersteuning verstaat en welke voorzieningen de school kan bieden. Voor de leerlingen
die deze extra ondersteuning nodig hebben, legt de school in het ontwikkelingsperspectief
vast hoe zij het onderwijs afstemt op de behoefte van de leerling en registreert het
ontwikkelingsperspectief in het ROD. De school voert de geplande ondersteuning uit.
De inhoud en uitvoering van dit plan wordt minimaal eenmaal per schooljaar met de
ouders geëvalueerd. De school vervult de zorgplicht passend onderwijs. Wanneer de
school de extra ondersteuning voor een leerling niet kan bieden, zoekt de school in
samenwerking met ouders en zo nodig het samenwerkingsverband een passende onderwijsplek.
|
Aanvullende ambities
• Zijn er aanvullende ambities voor zicht op ontwikkeling en begeleiding en (hoe)
worden deze gerealiseerd?
|
Wettelijke vereisten
• Artikel 1 WPO: In het schoolondersteuningsprofiel is vastgelegd welke voorzieningen
zijn getroffen voor leerlingen die extra ondersteuning nodig hebben.
• Artikel 8, eerste lid, WPO: Het onderwijs is afgestemd op de voortgang in de ontwikkeling
van leerlingen en zij kunnen een ononderbroken ontwikkelingsproces doorlopen.
• Artikel 8, derde lid, WPO: Het onderwijs bevordert actief burgerschap en sociale
cohesie op doelgerichte en samenhangende wijze. Dat omvat onder meer regelmatig monitoren
van de ontwikkeling van burgerschapscompetenties, om het onderwijs af te stemmen op
de actuele leerbehoefte van leerlingen.
• Artikel 8, vierde lid, WPO: De school biedt individuele begeleiding die is afgestemd
op de behoeften van de leerlingen die extra ondersteuning nodig hebben.
• Artikel 8, vijfde lid, WPO: Het bestuur stelt ten minste eenmaal in de vier jaar
het schoolondersteuningsprofiel vast.
• Artikel 8, negende lid, WPO: De school werkt herkenbaar en gestructureerd aan de
bestrijding van achterstanden.
• Artikel 11 WPO: De school rapporteert over de vorderingen van de leerlingen aan
hun ouders, voogden of verzorgers.
• Artikel 12, tweede lid, WPO: De school heeft in het schoolplan beschreven op welke
wijze het schoolondersteuningsprofiel wordt betrokken bij het onderwijskundig beleid.
• Artikel 12, vierde lid, sub a, WPO: De school heeft de wijze waarop het onderwijs
wordt afgestemd op de voortgang in de ontwikkeling van leerlingen in het schoolplan
beschreven.
• Artikel 3.1 Inrichtingsbesluit WPO: In het ontwikkelingsperspectief is informatie
opgenomen over de begeleiding die de leerling wordt geboden, naar welke onderwijssoort
in het voortgezet onderwijs of naar welk uitstroomprofiel van het voortgezet speciaal
onderwijs de leerling naar verwachting zal uitstromen, en over de belemmerende en
bevorderende factoren die van invloed zijn op het onderwijs aan de leerling.
• Artikel 40, vierde en elfde lid, WPO: De school houdt zich aan de zorgplicht passend
onderwijs.
• Artikel 40, derde lid, WPO: De school beoordeelt of de leerling extra ondersteuning
nodig heeft.
• Artikel 40a, eerste en derde lid, WPO: Het bestuur stelt binnen zes weken, na op
overeenstemming gericht overleg met de ouders, een ontwikkelingsperspectief vast voor
een leerling die extra ondersteuning nodig heeft.
• Artikel 40a, tweede lid, WPO: Over het handelingsdeel van het ontwikkelperspectief
dient door het bestuur overeenstemming met de ouders te worden bereikt.
• Artikel 40a, vierde lid, WPO: Het bestuur evalueert het ontwikkelingsperspectief
minimaal eens per schooljaar met de ouders.
• Artikel 40a, vijfde lid, WPO: Het bestuur kan, na overleg of overeenstemming met
de ouders, het ontwikkelingsperspectief bijstellen.
• Artikel 12 van de Wet register onderwijsdeelnemers jo. artikel 8, eerste lid, Besluit
register onderwijsdeelnemers: Het bestuur registreert in het Register Onderwijsdeelnemers
(ROD) voor welke periode er voor een leerling een ontwikkelingsperspectief is vastgesteld
en, indien van toepassing, welke periode een leerling in een orthopedagogisch-didactisch
centrum (opdc) is geplaatst.
|
OP3. Pedagogisch-didactisch handelen
Het (ortho-)pedagogisch-didactisch handelen van de leraren is afgestemd op de voortgang
in de ontwikkeling van de leerlingen en draagt eraan bij dat leerlingen een ononderbroken
ontwikkelingsproces kunnen doorlopen.
|
Basiskwaliteit
De leraren creëren in hun lessen een (ortho-)pedagogisch en didactisch passend en
stimulerend leerklimaat, waardoor de leerlingen zich veilig voelen en actief betrokken
zijn. De leraren tonen hoge verwachtingen van alle leerlingen. Zij zorgen voor een
ordelijk verloop van de les en benutten de lestijd efficiënt. De leraren maken het
lesdoel duidelijk. Zij monitoren tijdens de les of de leerlingen het beoogde lesdoel
al dan niet halen en passen hun onderwijs waar nodig aan. De leraren leggen de lesstof
duidelijk uit en geven de leerlingen voldoende tijd om te oefenen met de lesstof.
Zij stemmen daarbij de instructie, de verwerking en het tempo van hun onderwijs af
op de onderwijsbehoeften van individuele en groepen leerlingen. De leraren geven hun
leerlingen gerichte feedback op hun gemaakte werk en op hun leerproces. Zij stimuleren
de leerlingen na te denken over hun eigen ontwikkeling.
|
Aanvullende ambities
• Zijn er aanvullende ambities voor het pedagogisch-didactisch handelen en (hoe) worden
deze gerealiseerd?
|
Wettelijke vereisten
• Artikel 2 WPO: De school bereidt de leerlingen voor op het vervolgonderwijs.
• Artikel 8, eerste lid, WPO: Het onderwijs is afgestemd op de voortgang in de ontwikkeling
van leerlingen en zij kunnen een ononderbroken ontwikkelingsproces doorlopen. Voor
deze ‘ononderbroken ontwikkeling’ is het nodig dat het onderwijs aansluit bij het
ontwikkelingsniveau van de leerling.
• Artikel 8, derde lid, WPO: Het onderwijs bevordert actief burgerschap en sociale
cohesie (kennis en respect voor basiswaarden en de ontwikkeling van sociale en maatschappelijke
competenties).
• Artikel 12, tweede en derde lid, WPO: De school heeft haar beleid over het pedagogisch-didactisch
handelen in het schoolplan geformuleerd. Het beleid over het pedagogisch-didactisch
handelen is zichtbaar in het dagelijks handelen van de leraren.
|
OP4. Onderwijstijd
De leerlingen krijgen voldoende tijd om zich het aanbod eigen te maken.
|
Basiskwaliteit
De school biedt een programma aan dat voldoet aan de wettelijk verplichte onderwijstijd.
De school stelt vast welke activiteiten onder de onderwijstijd vallen. De school plant
de onderwijsactiviteiten weloverwogen over het schooljaar en deze worden uitgevoerd
onder verantwoordelijkheid van bevoegde leraren.
De school verdeelt de tijd zo over de vakken dat leerlingen in staat zijn het verplichte
onderwijsprogramma tot zich te nemen. De school heeft beleid om ongeoorloofd verzuim
en voortijdig schoolverlaten van leerlingen tegen te gaan, zodat ook op leerlingniveau
gestreefd wordt de onderwijstijd te behalen.
De school maakt, zo nodig, volgens de wettelijke voorschriften gebruik van de mogelijkheden
om, in het belang van de individuele leerling, af te wijken van de verplichte onderwijstijd
en/of van de mogelijkheid om een leerling een deel van de onderwijstijd door te laten
brengen op een andere school.
|
Aanvullende ambities
• Zijn er aanvullende ambities voor de onderwijstijd en (hoe) worden deze gerealiseerd?
|
Wettelijke vereisten
• Artikel 8, zevende lid, WPO: De school verzorgt minimaal het wettelijk verplichte
aantal uren onderwijs en zorgt ervoor dat de leerlingen in beginsel binnen acht aaneensluitende
schooljaren de school kunnen doorlopen.
• Artikel 8, tiende lid, WPO jo. Beleidsregel inzake het instemmen met afwijking onderwijstijd
WPO: Voor het afwijken van de onderwijstijd vraagt het bestuur in bepaalde gevallen
instemming van de inspectie.
• Artikel 13, eerste lid, onder d, WPO: In de schoolgids moet de wijze waarop de verplichte
onderwijstijd wordt benut worden vermeld.
• Artikel 13, eerste lid, sub k, WPO: De school heeft haar verzuimbeleid opgenomen
in de schoolgids.
• Artikel 15 WPO jo. artikel 4.1 Inrichtingsbesluit WPO: Als een leerling een deel
van het onderwijsprogramma onderwijs ontvangt op een andere school en het bestuur
voldoet aan de voorwaarden daarvoor, dan telt die tijd mee voor het aantal uren onderwijs
dat de leerling ten minste moet ontvangen.
• Artikel 32, vijfde lid, WPO: Leraren die voldoen aan de vereisten van artikel 3
WPO verzorgen het onderwijs.
|
OP6. Afsluiting
De afsluiting van het onderwijs verloopt zorgvuldig.
|
Basiskwaliteit
De school zorgt ervoor dat alle leerlingen goed worden voorbereid op de overgang naar
het vervolgonderwijs.
Aan het eind van de schoolperiode informeert de school de ouders en de vervolgschool
over de ontwikkelingen en vorderingen van de leerlingen. Het onderwijskundig rapport
en de overdracht hiervan hebben daarbij een centrale rol.
De school informeert de ouders daarnaast over de informatie over de leerling die aan
de ontvangende school wordt verstrekt.
|
Aanvullende ambities
• Zijn er aanvullende ambities voor de afsluiting en (hoe) worden deze gerealiseerd?
|
Wettelijke vereisten
• Artikel 2 WPO: De school bereidt de leerlingen voor op het vervolgonderwijs.
• Artikel 11 WPO: De school houdt de ouders op de hoogte van de vorderingen van de
leerlingen.
• Artikel 42, eerste lid, WPO: Voor de ontvangende school stelt de school een onderwijskundig
rapport op.
|
1 De wettelijke opdracht tot bevordering is ook herkenbaar in een aantal kerndoelen
voor primair onderwijs, die eveneens op sociale en maatschappelijke competenties betrekking
hebben. Te denken valt met name aan de kerndoelen 34, 35, 36, 37, 38 en 39.
KWALITEITSGEBIED VEILIGHEID EN SCHOOLKLIMAAT (VS)
|
VS1. Veiligheid
De school zorgt voor een veilige omgeving voor leerlingen.
|
Basiskwaliteit
De school zorgt voor de sociale, fysieke en psychische veiligheid van de leerlingen
op school gedurende de schooldag. Een school is veilig als de sociale, fysieke en
psychische veiligheid van leerlingen niet door handelingen van anderen wordt aangetast.
Dit blijkt onder andere uit de beleving van de veiligheid en het welbevinden van de
leerlingen op school. De school monitort dit ten minste jaarlijks met een gestandaardiseerd
instrument1.
De school heeft een veiligheidsbeleid beschreven dat bestaat uit een samenhangende
set van maatregelen. Het beleid is gericht op het voorkomen, afhandelen, registreren
en evalueren van incidenten, en de school voert dat beleid ook uit. Als de uitkomsten
van de monitoring daartoe aanleiding geven, treft de school maatregelen om de situatie
te verbeteren. De school voorkomt, zoveel als mogelijk, (digitaal) pesten, agressie
en geweld in elke vorm en treedt zo nodig snel en adequaat op. Dat geldt ook bij uitingen
die strijdig zijn met basiswaarden van de democratische rechtsstaat, zoals discriminatie
en onverdraagzaamheid. De school heeft een persoon aangesteld die voor ouders en leerlingen
het aanspreekpunt is in geval van pesten en die het beleid tegen pesten coördineert.
De school hanteert de meldcode Huiselijk geweld en kindermishandeling. Daarnaast komt
de school de verplichtingen na rond het melden, overleggen en aangifte doen van zedenmisdrijven.
|
Aanvullende ambities
• Zijn er aanvullende ambities voor de veiligheid en (hoe) worden deze gerealiseerd?
|
Wettelijke vereisten
• Artikel 4a WPO: Het bestuur meldt en overlegt onverwijld bij een (redelijk vermoeden
van een) zedenmisdrijf en doet daar zo nodig aangifte van. Het bestuur treedt hierbij
onverwijld in contact met de vertrouwensinspecteur.
• Artikel 4b WPO: Het bestuur stelt voor het personeel een meldcode vast die aangeeft
hoe met signalen van huiselijk geweld of kindermishandeling wordt omgegaan. Daarnaast
moet het bestuur de kennis en het gebruik van de meldcode bevorderen.
• Artikel 4c, eerste lid, sub a, WPO: Het bestuur heeft beleid ten aanzien van de
veiligheid van leerlingen en voert dat ook uit.
• Artikel 4c, eerste lid, sub b, WPO: Het bestuur monitort de veiligheid van leerlingen
met een instrument dat een representatief en actueel beeld geeft.
• Artikel 4c, eerste lid, sub c, WPO: Het bestuur heeft de volgende taken belegd bij
een persoon:
o coördinatie van het beleid in het kader van het tegengaan van pesten op school;
o fungeren als aanspreekpunt in het kader van pesten.
• Artikel 4c, tweede lid, WPO: Onder veiligheid wordt de sociale, psychische en fysieke
veiligheid van leerlingen verstaan.
• Artikel 4c, vierde lid, WPO: Het bestuur zendt de resultaten van de monitor, nadat
de resultaten beschikbaar zijn, aan de inspectie.
• Artikel 8, derde lid, WPO: Het onderwijs richt zich op het bijbrengen van respect
voor en kennis van de basiswaarden van de democratische rechtsstaat. Dat omvat onder
meer dat de school actie onderneemt als er onvoldoende sprake is van een cultuur die
in overeenstemming is met basiswaarden.
|
VS2. Schoolklimaat
De school heeft een schoolklimaat dat bijdraagt aan het ontwikkelen van sociale en
maatschappelijke competenties.
|
Basiskwaliteit
De school bereidt de leerlingen voor op het leven in de maatschappij. Zij creëert
daarvoor een oefenplaats die leerlingen ondersteunt bij het ontwikkelen van sociale
en maatschappelijke competenties. In de school doen leerlingen ervaring op met de
omgang met de basiswaarden van de democratische rechtsstaat en de pluriforme samenleving.
Het bestuur ziet erop toe dat de school zorg draagt voor een schoolklimaat dat in
overeenstemming is met de basiswaarden van de democratische rechtsstaat en bijdraagt
aan de bevordering daarvan.
Het personeel van de school is in zijn gedrag een voorbeeld voor de leerlingen: personeelsleden
leven de basiswaarden zichtbaar na.
De school stemt aanpak en aanbod af op de leerlingenpopulatie van de school en de
leefwereld van de leerlingen. Ook signaleert en corrigeert de school uitingen van
leerlingen die met de basiswaarden in strijd zijn.
|
Aanvullende ambities
• Zijn er aanvullende ambities voor het schoolklimaat en (hoe) worden deze gerealiseerd?
|
Wettelijke vereisten
• Artikel 8, derde lid, WPO: Het onderwijs bevordert actief burgerschap en sociale
cohesie op doelgerichte en samenhangende wijze, richt zich onder andere op het bijbrengen
van respect voor en kennis van de basiswaarden en het ontwikkelen van sociale en maatschappelijke
competenties.
• Artikel 8, lid 3a, WPO: Het bestuur draagt zorg voor een schoolcultuur die in overeenstemming
is met de basiswaarden van de democratische rechtsstaat, en creëert een omgeving waarin
leerlingen worden gestimuleerd actief te oefenen met de omgang met deze waarden.
|
1 Dit instrument moet passen bij de leerlingenpopulatie en moet een representatief
en actueel beeld geven van de sociale, psychische en fysieke veiligheid van de leerlingen.
Dit kan betekenen dat de school geen Nederlandstalig of geen gestandaardiseerd instrument
gebruikt. Nieuwkomersvoorzieningen hoeven de gegevens niet jaarlijks aan te leveren
bij de inspectie, maar moeten de gegevens bij een inspectiebezoek wel kunnen laten
zien.
KWALITEITSGEBIED ONDERWIJSRESULTATEN (OR)
|
OR1. Resultaten
De school behaalt met haar leerlingen leerresultaten die ten minste in overeenstemming
zijn met de gestelde streefniveaus.
|
Beschrijving
De cognitieve resultaten bij doorstroom naar het vervolgonderwijs liggen op het niveau
dat op grond van de kenmerken van de leerlingenpopulatie mag worden verwacht. Dit
betekent dat de school kan aantonen dat de resultaten op de kernvakken Nederlandse
taal en rekenen/wiskunde voldoen aan de door de school gestelde ambitieuze streefniveaus.
|
Eisen die samenhangen met (aanvullende) ambities
• Artikel 2 WPO: De school bereidt de leerlingen voor op het vervolgonderwijs.
• Artikel 8, eerste lid, WPO: Het onderwijs is afgestemd op de voortgang in de ontwikkeling
van leerlingen en zij kunnen een ononderbroken ontwikkelingsproces doorlopen.
• Artikel 9, elfde lid, WPO: Het onderwijs neemt de referentieniveaus van taal en
rekenen als uitgangspunt.
|
OR2. Sociale en maatschappelijke competenties
De leerlingen behalen sociale en maatschappelijke competenties op het niveau dat ten
minste in overeenstemming is met de verwachtingen van het vervolgonderwijs en de maatschappij.
|
Basiskwaliteit
De school heeft een goed beeld van de kenmerken van haar leerlingenpopulatie en heeft
ambitieuze verwachtingen over het niveau dat de leerlingen voor de sociale en maatschappelijke
competenties kunnen bereiken. Ze neemt de aansluiting op het vervolgonderwijs en de
maatschappij als uitgangspunt voor de competenties voor leerlingen.
De school onderbouwt welke resultaten ze op dit gebied wil bereiken. De school brengt
de resultaten op een betrouwbare en inzichtelijke manier in kaart. De school spant
zich zichtbaar in om ervoor te zorgen dat leerlingen die de school verlaten daaraan
voldoen. Daarmee laat de school zien dat zij haar doelstellingen voor deze competenties
behaald heeft.
|
Aanvullende ambities
• Zijn er aanvullende ambities voor de sociale en maatschappelijke competenties en
(hoe) worden deze gerealiseerd?
|
Wettelijke vereisten
• Artikel 2 WPO: De school bereidt de leerlingen voor op het vervolgonderwijs.
• Artikel 8, tweede lid, WPO: Het onderwijs richt zich herkenbaar op de emotionele
en de verstandelijke ontwikkeling, op het ontwikkelen van creativiteit, het verwerven
van kennis en van sociale, culturele en lichamelijke vaardigheden.
• Artikel 8, derde lid, WPO: Het onderwijs richt zich herkenbaar op het ontwikkelen
van de sociale en maatschappelijke competenties die de leerling in staat stellen deel
uit te maken van en bij te dragen aan de pluriforme, democratische Nederlandse samenleving.
|
KWALITEITSGEBIED STUREN, KWALITEITSZORG EN AMBITIE (SKA)
|
SKA1. Visie, ambities en doelen
De school heeft een gedragen visie op goed onderwijs, heeft daarvoor ambities en doelen
en stuurt op het behalen daarvan.
|
Basiskwaliteit
De school heeft, als onderdeel van het stelsel van kwaliteitszorg, een gedragen visie,
ambities en doelen gericht op goed onderwijs die ervoor zorgen dat leerlingen een
ononderbroken ontwikkeling kunnen doorlopen. De schoolleiding vertaalt haar visie,
ambities en doelen in onderwijskundig beleid en stuurt daarop om de beoogde resultaten
te behalen. De schoolleiding beschrijft op welke manier ze zorgt voor het realiseren,
borgen en verbeteren van de onderwijskwaliteit en hoe ze de naleving van de wettelijke
eisen realiseert, onder meer op het gebied van de basisvaardigheden taal, rekenen
en burgerschap.
De schoolleiding sluit met haar visie, ambities en doelen aan op die van haar bestuur
en op de kenmerken van de leerlingenpopulatie van de school. Dit doet zij onder meer
door aan te geven hoe ze rekening houdt met (taal)achterstanden, de wettelijke opdracht
tot bevordering van burgerschap en specifieke leerbehoeften om bij te dragen aan gelijke
kansen voor alle leerlingen. Resultaten van eerdere evaluaties, interne en externe
dialoog zijn zichtbaar in de doelen voor het onderwijskundig beleid.
De schoolleiding richt de voorwaarden in om de onderwijskundige ambities en doelen
te bereiken, waaronder het personeelsbeleid en de organisatie van het onderwijs. Daarbij
is de interne verantwoordelijkheidsverdeling duidelijk.
|
Aanvullende ambities
• Zijn er aanvullende ambities in relatie tot de visie en doelen en (hoe) worden deze
gerealiseerd?
|
Wettelijke vereisten
• Artikel 8, derde lid, WPO: Het onderwijs bevordert actief burgerschap en sociale
cohesie (kennis van en respect voor basiswaarden en de ontwikkeling van sociale en
maatschappelijke competenties).
• Artikel 8, negende lid, WPO: Het onderwijs wordt zodanig ingericht dat daarbij op
structurele en herkenbare wijze aandacht wordt besteed aan het bestrijden van achterstanden,
in het bijzonder in de beheersing van de Nederlandse taal.
• Artikel 10 WPO: Het bestuur moet zorgen voor de kwaliteit van het onderwijs op een
school. Onder zorg dragen voor wordt in elk geval verstaan: het naleven van de wet
en het uitvoeren van het stelsel van kwaliteitszorg. Dat houdt onder andere in dat
er toetsbare doelen zijn geformuleerd.
• Artikel 12, eerste lid, WPO: Het schoolplan bevat een beschrijving van het beleid
met betrekking tot de kwaliteit van het onderwijs dat binnen de school wordt gevoerd,
en omvat in elk geval het onderwijskundig beleid, het personeelsbeleid en het stelsel
van kwaliteitszorg.
• Artikel 12, tweede lid, WPO: De beschrijving van het onderwijskundig beleid omvat
in elk geval de inhoud van het onderwijs, de eigen opdrachten voor het onderwijs,
het pedagogisch-didactisch klimaat en de veiligheid. Daarbij betrekt de school het
schoolondersteuningsprofiel.
• Artikel 12, vierde lid, WPO: De school draagt door haar stelsel van kwaliteitszorg
zorg voor de ononderbroken ontwikkeling van leerlingen en de afstemming van het onderwijs
op de voortgang van de ontwikkeling van leerlingen. Ook moet worden vastgesteld waar
verbetermaatregelen nodig zijn.
• Artikel 31 WPO: Het bestuur stelt een managementstatuut vast waaruit de verantwoordelijkheidsverdeling
in de aansturing van de school blijkt.
• Artikel 160 en artikel 161, WPO: Het op gemeentelijk niveau maken van afspraken
over en het formuleren van doelen voor het bestrijden van onderwijsachterstanden.
|
SKA2. Uitvoering en kwaliteitscultuur
De school realiseert de doelen voor goed onderwijs, bevordert een kwaliteitscultuur,
zorgt voor randvoorwaarden en stuurt, waar nodig, tussentijds bij.
|
Basiskwaliteit
De school realiseert de doelen voor goed onderwijs, die voortkomen uit haar visie
en ambities. De schoolleiding zorgt daartoe voor een professionele en veilige leer-
en verbetercultuur in de school. Binnen deze kwaliteitscultuur geven schoolleiding
en het (bevoegd) onderwijspersoneel samen uitvoering aan het stelsel van kwaliteitszorg,
zodat de school als geheel gericht werkt aan het bereiken van de onderwijskundige
doelen. Waar nodig stuurt de schoolleiding tussentijds bij.
De schoolleiding zorgt ervoor dat de deskundigheidsbevordering van het personeel binnen
de gestelde doelen gestalte krijgt. Leraren(teams) oefenen daarbij de eigen verantwoordelijkheid
bij het inrichten van hun onderwijs uit.
De schoolleiding toont in haar sturing onderwijskundig leiderschap en zorgt voor een
gerichte inzet van middelen om gestelde doelen te realiseren, onder meer op het gebied
van de basisvaardigheden taal, rekenen en burgerschap. De school geeft uitvoering
aan het schoolondersteuningsprofiel. Zij werkt samen met andere scholen, het samenwerkingsverband
en andere organisaties, zodat geen leerling tussen wal en schip valt.
|
Aanvullende ambities
• Zijn er aanvullende ambities voor de sturing op uitvoering en kwaliteitscultuur
en (hoe) worden deze gerealiseerd?
|
Wettelijke vereisten
• Artikel 3, artikel 32b en artikel 34a WPO: Het bestuur beschikt bij elk personeelslid
waarvoor bekwaamheidseisen gelden over geordende gegevens over de bekwaamheid en het
onderhouden daarvan.
• Artikel 8, vierde lid, WPO: Het bestuur treedt zo nodig in overleg met gemeente,
jeugdgezondheidszorg, een instantie voor maatschappelijke ondersteuning of een zorgaanbieder.
• Artikel 8, vijfde lid, WPO: Het bestuur stelt ten minste eenmaal in de vier jaar
het schoolondersteuningsprofiel vast.
• Artikel 18a WPO: Het bestuur is aangesloten bij een samenwerkingsverband.
• Artikel 10 WPO: Het bestuur moet zorgen voor de kwaliteit van het onderwijs op een
school. Onder ‘zorg dragen voor’ wordt in elk geval verstaan: het naleven van de wet
en het uitvoeren van het stelsel van kwaliteitszorg. Dat houdt onder andere in dat
het bestuur en de scholen zicht hebben op de kwaliteit van het onderwijs. Daarbij
moet het functioneren van de kwaliteitscyclus centraal staan.
• Artikel 12, derde lid, WPO: Het schoolplan bevat een beschrijving van het personeelsbeleid.
Dit personeelsbeleid gaat in elk geval over hoe wordt voldaan aan de eisen van bevoegdheid
en onderhoud van bekwaamheid, de bijdrage van het personeel aan het onderwijskundig
beleid, het pedagogisch-didactisch handelen, de evenredige vertegenwoordiging van
vrouwen in de schoolleiding, bedoeld in artikel 30.
• Artikel 31a, eerste tot en met derde lid, WPO: De school dient leraren een zelfstandige
verantwoordelijkheid te geven bij de beoordeling van de onderwijsprestaties van leerlingen
en voldoende zeggenschap te geven waar het gaat om het vakinhoudelijke, vakdidactische
en pedagogische proces in de school. De afspraken hierover worden vastgelegd in een
professioneel statuut.
|
SKA3. Evaluatie, verantwoording en dialoog
De school evalueert en analyseert systematisch of zij de doelen realiseert en verantwoordt
zich daarover. Ze stelt, wanneer nodig, het schoolbeleid bij en betrekt interne en
externe belanghebbenden in een goed functionerende dialoog.
|
Basiskwaliteit
De schoolleiding monitort, evalueert, analyseert en beoordeelt als onderdeel van het
stelsel van kwaliteitszorg in hoeverre de doelen en het beleid worden gerealiseerd
en informeert het bestuur daarover. Zij haalt intern en extern actief informatie op,
om zicht te krijgen op de uitvoering, de resultaten van het onderwijs voor de leerlingen
en mogelijke kansen en bedreigingen voor de verdere ontwikkeling van het onderwijs,
onder meer op het gebied van de basisvaardigheden taal, rekenen en burgerschap.
Voor een goede overdracht en om zicht te houden op het vervolgsucces van haar leerlingen,
onderhoudt de school contact met de scholen/instellingen waar deze naartoe uitstromen.
De schoolleiding organiseert tegenspraak. Daarvoor gaat zij actief een dialoog aan
met in ieder geval ouders, personeel, de (gemeenschappelijke) medezeggenschapsraad
((G)MR) en, wanneer van toepassing, leerlingen, gemeenten en/of (regionale)werkgevers.
De school informeert belanghebbenden minimaal jaarlijks op toegankelijke manier over
haar doelen en werkwijze, en over de resultaten die zij heeft behaald.
Voor ouders doet zij dit op een bij deze doelgroep passende wijze.
De schoolleiding analyseert en beoordeelt de uitkomsten van de evaluatie en verwerkt
deze wanneer nodig in het (verbeter)beleid, zodat dit bijdraagt aan ontwikkeling en
verbetering van het onderwijs. Daarnaast gebruikt de school de uitkomsten van de evaluatie
om de sturing te verbeteren. Zij maakt daarbij duidelijk welk effect de inbreng van
belanghebbenden heeft op het borgen en bijstellen van het schoolbeleid.
|
Aanvullende ambities
• Zijn er aanvullende ambities voor de evaluatie, verantwoording en dialoog en (hoe)
worden deze gerealiseerd?
|
Wettelijke vereisten
• Artikel 8, eerste lid, WPO: Het onderwijs wordt zodanig ingericht dat de leerlingen
een ononderbroken ontwikkelingsproces kunnen doorlopen.
• Artikel 8 WMS: De (G)MR ontvangt tijdig alle inlichtingen van het bestuur die redelijkerwijs
nodig zijn om zijn taak te kunnen vervullen en ontvangt in elk geval bepaalde in de
wet beschreven informatie.
• Artikel 10 WMS: Het bestuur heeft in bepaalde gevallen voorafgaande instemming nodig
van de (G)MR voor elk besluit in dat geval, bijvoorbeeld bij verandering van de onderwijskundige
doelstellingen van de school.
• Artikel 10 en artikel 12, vierde lid, WPO: Het bestuur zorgt voor de kwaliteit van
het onderwijs op de scholen via een stelsel van kwaliteitszorg. Dat houdt onder andere
in dat er regelmatig wordt geëvalueerd of deze doelen worden gehaald.
• Artikel 11 WMS: Het bestuur moet de (G)MR vooraf in de gelegenheid stellen om te
adviseren over besluiten bij bepaalde aangelegenheden, bijvoorbeeld bij de vaststelling
of wijziging van de hoofdlijnen van het meerjarig financieel beleid voor de school.
• Artikel 12 WMS: Het bestuur heeft voorafgaande instemming nodig van het personeelsdeel
van de (G)MR bij besluiten bij bepaalde aangelegenheden, bijvoorbeeld bij de vaststelling
of wijziging van de samenstelling van de formatie.
• Artikel 13, eerste lid, sub a, WPO: De school maakt in de schoolgids duidelijk wat
de doelen van het onderwijs zijn en welke resultaten met het onderwijsleerproces worden
bereikt.
• Artikel 13, eerste lid, sub o, WPO: In de schoolgids dienen ook de gedane bevindingen
ten aanzien van het stelsel van kwaliteitszorg te worden opgenomen en de maatregelen
die naar aanleiding daarvan zijn getroffen.
• Artikel 160 en artikel 161, WPO: De bevoegde gezagsorganen van de scholen voeren
jaarlijks overleg met elkaar en met de gemeente over het voorkomen van segregatie,
het bevorderen van integratie en het bestrijden van achterstanden.
|
Bijlage 4. Waarderingskader internationaal georiënteerd basisonderwijs
In deze bijlage is het waarderingskader voor het toezicht op internationaal georiënteerd
basisonderwijs opgenomen. De toelichting hierop is te vinden in paragraaf 9.5.
KWALITEITSGEBIED BESTURING, KWALITEITSZORG EN AMBITIE (BKA)
|
BKA1. Visie, ambities en doelen
Het bestuur heeft een visie op kwaliteit, heeft hiervoor ambities en doelen opgesteld
en stuurt op het behalen daarvan.
|
Basiskwaliteit
Het bestuur heeft een visie op goed onderwijs en op de besturing daarvan. De visie
is concreet en passend vertaald naar ambities, doelen en daarmee samenhangend beleid.
Deze vertaling maakt sturing mogelijk op de kwaliteit en resultaten van het onderwijs
en de voorwaarden. Daartoe is een stelsel van kwaliteitszorg ingericht dat het bestuur
in staat stelt de basiskwaliteit van het onderwijs te waarborgen.
De doelen betreffen in elk geval de naleving van wettelijke eisen, waaronder de wettelijke
vereisten voor het onderwijsaanbod, het onderwijsleerproces en de manier van toetsen,
onder meer op het gebied van de basisvaardigheden taal, rekenen en burgerschap. De
visie, ambities en doelen omvatten uitwerkingen van eerdere evaluatieresultaten en
resultaten van interne en externe dialoog.
Het bestuur zorgt er met betrokkenheid van de scholen voor dat de visie, ambities,
doelen en het beleid sturend zijn voor de verbetering van het onderwijs aan leerlingen.
Scholen formuleren op hun beurt doelen die aansluiten bij wat leerlingen nodig hebben
met het oog op hun doorgaande onderwijsloopbaan.
Het bestuur richt de voorwaarden in om de doelen te bereiken, waaronder de inzet en
het beheer van de (financiële) middelen voor het waarborgen van de kwaliteit van het
onderwijsproces, het schoolklimaat en de resultaten. Het bestuur heeft daartoe een
meerjarenbegroting waarin de relatie met het beleid en de doelen duidelijk zijn toegelicht.
Er is voor de sturing op (financiële) kwaliteit een functionerende verantwoordelijkheidsverdeling
tussen de interne toezichthouder, het bestuur en de scholen afgesproken, op basis
van de geldende wet- en regelgeving.
|
Aanvullende ambities
• Zijn er aanvullende ambities in relatie tot de visie en doelen en (hoe) worden deze
gerealiseerd?
|
Wettelijke vereisten
• Artikel 10 en artikel 12, vierde lid, WPO: Het bestuur zorgt voor de kwaliteit van
het onderwijs op de scholen via een stelsel van kwaliteitszorg. Dat houdt onder andere
in dat er toetsbare doelen zijn geformuleerd.
• Artikel 8, eerste lid, WPO: Het onderwijs wordt zodanig ingericht dat de leerlingen
een ononderbroken ontwikkelingsproces kunnen doorlopen en wordt afgestemd op de voortgang
in de ontwikkeling van de leerlingen.
• Artikel 29, zevende lid, WPO: Het bestuur stelt jaarlijks het beleid vast met betrekking
tot de formatie van de verschillende categorieën personeel van de scholen.
• Artikel 12, eerste, tweede en derde lid, WPO (in samenhang met artikel 1): Het bestuur
zorgt ervoor dat alle scholen een schoolplan hebben. Het schoolplan omvat in elk geval
het onderwijskundig beleid, het personeelsbeleid en het stelsel van kwaliteitszorg.
Bij de beschrijving van het onderwijskundig beleid wordt het schoolondersteuningsprofiel
betrokken. Dit bevat een beschrijving van de voorzieningen die zijn getroffen voor
leerlingen die extra ondersteuning behoeven.
• Artikel 160 en artikel 161, WPO: Het op gemeentelijk niveau maken van afspraken
over en het formuleren van doelen voor het bestrijden van onderwijsachterstanden.
• Artikel 17b, eerste en derde lid, WPO: Er moet sprake zijn van een functionele of
organieke scheiding tussen uitvoerend deel van het bestuur en intern toezicht.
• Artikel 17c, eerste lid, sub c, WPO: De interne toezichthouder ziet erop toe dat
het bestuur de middelen doelmatig en rechtmatig besteedt en aanwendt.
• Artikel 165 WPO jo. artikel 4, vierde lid, RJO: Het bestuur maakt jaarlijks een
jaarverslag waarin de resultaten van het financieel beleid en de continuïteitsparagraaf
staan opgenomen.
• Artikel 31 WPO: Het bestuur stelt een managementstatuut vast waaruit de verantwoordelijkheidsverdeling
in de aansturing van de school blijkt.
• Artikel 115 en artikel 169, WPO [jo. AMvB] en artikel 26, eerste tot en met vierde
lid, Besluit bekostiging WPO 2022: Het bestuur moet de rijksbekostiging rechtmatig
aanwenden en moet evident ondoelmatige aanwending van beschikbare (financiële) middelen
voorkomen.
• RJO jo. artikel 165 WPO: De wijze waarop door het bestuur verslag wordt gedaan van
het financieel beheer gebeurt overeenkomstig de daarvoor in de RJO gestelde regels.
|
BKA2. Uitvoering en kwaliteitscultuur
Het bestuur realiseert samen met de scholen de doelen voor kwaliteit, bevordert een
kwaliteitscultuur, zorgt voor randvoorwaarden en stuurt, waar nodig, tussentijds bij.
|
Basiskwaliteit
Het bestuur geeft als onderdeel van zijn stelsel van kwaliteitszorg met de scholen
effectief uitvoering aan de visie en de doelen voor onderwijskwaliteit. Aan de transparante,
integere kwaliteitscultuur is zichtbaar dat deze bijdraagt aan de gestelde doelen.
Het bestuur bevordert een op samenwerken, leren en verbeteren gerichte kwaliteitscultuur,
zodat de doelen en ambities gerealiseerd kunnen worden. Het bestuur zorgt ervoor dat
het onderwijskundig leiderschap op alle niveaus herkenbaar verankerd is in de organisatie.
Ook bevordert het bestuur dat de schoolleiding en teams gezamenlijk werken aan hun
professionaliteit in relatie tot de bekwaamheidseisen en aan een verbetercultuur.
Binnen de kwaliteitscultuur geeft het bestuur uitvoering aan kwaliteitszorg gericht
op de kwaliteit van het onderwijs, onder meer op het gebied van de basisvaardigheden
taal, rekenen en burgerschap, de afspraken uit het ondersteuningsplan van het samenwerkingsverband
passend onderwijs en de naleving van wettelijke voorschriften. Het bestuur bewaakt
en bevordert dat de uitvoering in overeenstemming is met het beleid, zodat de doelen
worden bereikt. Het bestuur houdt zicht op de uitvoering van het beleid en op de nagestreefde
verbeteringen en stuurt daarop, zo nodig, tussentijds bij.
De beschikbare (financiële) middelen dragen bij aan de realisatie van de door het
bestuur gestelde doelen en worden doelmatig en rechtmatig aangewend. Als onderdeel
van zijn taak ziet de interne toezichthouder daarop toe. Het bestuur voorkomt evident
ondoelmatige aanwending van beschikbare (financiële) middelen. Daarnaast stuurt het
bestuur op effectief financieel beheer, zodat de continuïteit van het onderwijs gewaarborgd
is en bekostiging rechtmatig verkregen wordt.
Het interne toezicht geeft voorts onafhankelijk en deugdelijk invulling aan zijn taak
en wordt daarin gefaciliteerd door het uitvoerend deel van het bestuur. Het bestuur
zorgt voor goed functionerende medezeggenschap en opereert volgens een code Goed Bestuur
of legt in het jaarverslag1 uit als het daar eventueel van afwijkt en waarom dat het geval is. Het bestuur komt
haar verplichtingen na omtrent de onverwijlde overleg- en aangifteplicht en zorgt
ervoor dat een personeelslid het bestuur van een redelijk vermoeden van een zedenmisdrijf
onverwijld in kennis kan stellen. Als laatste zorgt het bestuur voor een doeltreffende
verwerking van interne en externe signalen en klachten.
|
Aanvullende ambities
• Zijn er aanvullende ambities voor de sturing op uitvoering en kwaliteitscultuur
en (hoe) worden deze gerealiseerd?
|
Wettelijke vereisten
• Artikel 3, artikel 12, eerste en derde lid, artikel 32, artikel 32b en artikel 34a
WPO: Het bestuur zorgt voor bevoegd personeel en maakt het onderhouden en uitbreiden
van de bekwaamheid mogelijk.
• Artikel 4a WPO: Het bestuur meldt en overlegt onverwijld bij een (redelijk vermoeden
van een) zedenmisdrijf en doet daar zo nodig aangifte van. Het bestuur treedt hierbij
onverwijld in contact met de vertrouwensinspecteur.
• Artikel 10 en artikel 12, vierde lid, WPO: Het bestuur en de schoolleiding zorgen
ervoor dat de wet wordt nageleefd en dat er indien nodig verbetermaatregelen komen
voor de kwaliteit. Dat houdt onder andere in dat het bestuur en de scholen zicht hebben
op de kwaliteit van het onderwijs. Daarbij moet het functioneren van de kwaliteitscyclus
centraal staan.
• Artikel 13, eerste lid, sub f in samenhang met artikel 14 WPO: Het bestuur communiceert
over de klachtenregeling in de schoolgids(en).
• Artikel 14 WPO: Het bestuur heeft een klachtenregeling die leidt tot een deugdelijke
klachtbehandeling waarbij voldaan wordt aan de specifieke vereisten die dit artikel
noemt.
• Artikel 17a, eerste lid, jo. artikel 10 WPO: Het bestuur draagt zorg voor een goed
bestuurde school met een scheiding tussen het uitvoerend deel van het bestuur en het
toezicht en met een rechtmatig bestuur en beheer.
• Artikel 17b, tweede lid, WPO: De interne toezichthouder (of lid daarvan) functioneert
onafhankelijk van het uitvoerend deel van het bestuur.
• Artikel 17c, eerste lid, WPO: De interne toezichthouder houdt toezicht op de uitvoering
van de taken en de uitoefening van de bevoegdheden door het uitvoerend deel van het
bestuur, staat het uitvoerend deel van het bestuur met raad ter zijde en heeft ten
minste de bij de wet bepaalde taken.
• Artikel 31a, derde en vierde lid, WPO: De school dient leraren een zelfstandige
verantwoordelijkheid te geven bij de beoordeling van de onderwijsprestaties van leerlingen
en voldoende zeggenschap te geven waar het gaat om het vakinhoudelijke, vakdidactische
en pedagogische proces in de school. De afspraken hierover worden vastgelegd in een
professioneel statuut.
• Artikel 115 en artikel 169 WPO [jo. AMvB] en artikel 26, eerste tot en met vierde
lid, Besluit bekostiging WPO 2022: Het bestuur moet de rijksbekostiging rechtmatig
aanwenden en moet evident ondoelmatige aanwending van beschikbare (financiële) middelen
voorkomen.
• Artikel 115, vijfde lid, WPO: Het bestuur beheert de middelen van de school op zodanige
wijze dat het voortbestaan van de school is verzekerd.
• Artikel 165, eerste lid, WPO: Het bestuur dient een code Goed Bestuur te hanteren
en verantwoordt zich over eventuele afwijkingen in het jaarverslag.
• Artikel 165, eerste lid, sub b, WPO: Het bestuur stelt een jaarverslag vast met
jaarrekening waaruit blijkt dat er sprake is van een rechtmatige en doelmatige aanwending
van de bekostiging.
• Artikel 169, vierde lid, WPO: Als sprake is van evident ondoelmatige aanwending,
kunnen daar financiële gevolgen aan worden verbonden, zoals wijziging van de bekostiging
en het terugvorderen van het onverschuldigd betaalde deel van de bekostiging.2
• Artikel 169, vijfde lid, WPO [jo. AMvB]: Bij of krachtens AMvB worden nadere regels
gesteld over de wijze waarop wordt vastgesteld dat sprake is van evident ondoelmatige
aanwending van de bekostiging.
• Artikel 4, vierde lid, RJO: Het bestuur zorgt voor een continuïteitsparagraaf in
de jaarverslaggeving.
|
BKA3. Evaluatie, verantwoording en dialoog
Het bestuur evalueert en analyseert systematisch of het de doelen realiseert en verantwoordt
zich hierover. Het stelt wanneer dat nodig is het beleid bij en betrekt daartoe interne
en externe belanghebbenden in een goed functionerende dialoog.
|
Basiskwaliteit
Het bestuur evalueert en beoordeelt als onderdeel van zijn stelsel van kwaliteitszorg
in hoeverre de ambities, de doelen en het beleid worden gerealiseerd. Op deze manier
krijgt het bestuur zicht op de gerealiseerde (financiële) kwaliteit en de resultaten
van het onderwijs aan leerlingen. Bij de evaluatie en beoordeling van het beleid en
de onderwijskwaliteit haalt het bestuur actief externe informatie op en gebruikt deze
informatie bij de evaluatie en beoordeling. Op basis van de evaluatie reageert het
bestuur tijdig op mogelijke kansen en bedreigingen, stelt wanneer nodig (verbeter)beleid
op en treft passende maatregelen om de kwaliteit van het onderwijs op de scholen te
borgen.
Het bestuur legt verantwoording af door middel van accurate, actuele en openbaar toegankelijke
informatie over de gerealiseerde kwaliteit. Het brengt minimaal jaarlijks verslag
uit aan zijn in- en externe belanghebbenden over zijn doelen en de resultaten van
de scholen. De verantwoording in het jaarverslag is betrouwbaar en (de inhoud van)
het jaarverslag voldoet aan de wettelijke vereisten.
Het bestuur verantwoordt zich daarbij ten minste over het onderwijsaanbod, het onderwijsleerproces,
de manier van toetsen en het financieel beheer, onder meer op het gebied van de basisvaardigheden
taal, rekenen en burgerschap. De reflectie op de uitkomsten van de evaluatie geeft
alle lagen van de organisatie, intern toezicht en de medezeggenschap voldoende inzicht
in de effectiviteit van de besturing en uitvoering. Het bestuur analyseert en beoordeelt
de uitkomsten van de evaluatie en verantwoording. Vervolgens verwerkt het bestuur
deze wanneer nodig in bijstelling van ambities, (verbeter)doelen en beleid of nieuwe
ambities zodat de opbrengst van de dialoog bijdraagt aan ontwikkeling en verbetering
van het onderwijs en de sturing daarop. Het bestuur organiseert ook de dialoog hierover
met interne en externe belanghebbenden, waarbij in elk geval leerlingen, personeel
en de interne toezichthouder zijn betrokken. Het bestuur werkt bovendien actief samen
met andere partijen aan doelen die het bestuurlijk belang overstijgen en de kernfuncties
raken. Zo komt het bestuur de afspraken uit het ondersteuningsplan van het samenwerkingsverband
passend onderwijs na en verantwoordt zich hierover.
|
Aanvullende ambities
• Zijn er aanvullende ambities voor de evaluatie, verantwoording en dialoog en (hoe)
worden deze gerealiseerd?
|
Wettelijke vereisten
• Artikel 1 en artikel 3, sub f, RJO jo. artikel 165 WPO: Het bestuur informeert jaarlijks
interne en externe belanghebbenden over het gevoerde en voorgenomen beleid en over
de uitkomsten van het gevoerde beleid.
• Artikel 3, onderdeel f2, RJO: Het bestuur neemt, indien het publieke eigen vermogen
boven de signaleringswaarde uitstijgt, een toelichting in het bestuursverslag op.
• Artikel 4, vierde lid, RJO jo. artikel 165 WPO: Het bestuur maakt jaarlijks een
jaarverslag waarin naast de resultaten van het financieel beleid ook verantwoording
wordt gegeven over toekomstige ontwikkelingen van het onderwijs.
• Artikel 8 WMS: De (gemeenschappelijke) medezeggenschapsraad ((G)MR) ontvangt tijdig
alle inlichtingen van het bestuur die redelijkerwijs nodig zijn om zijn taak te kunnen
vervullen en ontvangt in elk geval bepaalde in de wet beschreven informatie.
• Artikel 10 WMS: Het bestuur heeft in bepaalde gevallen voorafgaande instemming nodig
van de (G)MR voor elk besluit in dat geval (bijvoorbeeld bij verandering van de onderwijskundige
doelstellingen van de school).
• Artikel 10 en artikel 12, vierde lid, WPO: Het bestuur zorgt voor de kwaliteit van
het onderwijs op de scholen via een stelsel van kwaliteitszorg. Dat houdt onder andere
in dat er regelmatig wordt geëvalueerd of deze doelen worden gehaald.
• Artikel 11 WMS: Het bestuur moet de (G)MR vooraf in de gelegenheid stellen om te
adviseren over besluiten bij bepaalde aangelegenheden (bijvoorbeeld vaststelling of
wijziging van de hoofdlijnen van het meerjarig financieel beleid voor de school).
• Artikel 12 WMS: Het bestuur heeft voorafgaande instemming nodig van het personeelsdeel
van de (G)MR bij besluiten bij bepaalde aangelegenheden (bijvoorbeeld de bij vaststelling
of wijziging van de samenstelling van de formatie).
• Artikel 13 WMS: Het bestuur heeft voorafgaande instemming van het ouderdeel van
de (G)MR over bepaalde besluiten (bijvoorbeeld bij de vaststelling van de schoolgids).
• Artikel 160 en artikel 161 WPO: De besturen van de scholen voeren jaarlijks overleg
met elkaar, met organisaties voor kinderopvang en met de gemeente over het voorkomen
van segregatie, het bevorderen van integratie en het bestrijden van achterstanden.
• RJO jo. artikel 165 WPO: De wijze waarop door het bestuur verslag wordt gedaan van
het financieel beheer gebeurt overeenkomstig de daarvoor in de RJO gestelde regels.
• Artikel 165, eerste lid, WPO: Het bestuur dient een code Goed Bestuur te hanteren
en verantwoordt zich over eventuele afwijkingen in het jaarverslag.
• Artikel 165, zevende en achtste lid, WPO jo. artikel 3, onderdeel b, RJO: Het bestuur
maakt het jaarverslag openbaar. Bij ministeriële regeling kunnen nadere voorschriften
worden gegeven over de wijze en het tijdstip waarop openbaarmaking van het jaarverslag
plaatsvindt.
|
1 Volgens artikel 1, sub c, RJO: het geheel van verslaggevingsdocumenten bestaande
uit de jaarrekening, het bestuursverslag en de overige gegevens, bedoeld in artikel 392,
titel 9, boek 2, BW.
2 Met het amendement (Tweede Kamer, vergaderjaar 2019–2020, 35 102, nr. 11) is geregeld
dat een bekostigingssanctie alleen kan worden opgelegd aan het bestuur nadat bij AMvB
een nadere invulling wordt gegeven aan het begrip ‘evident ondoelmatige besteding’.
Zonder deze algemene maatregel van bestuur is handhaving op ‘evident ondoelmatige
besteding’ niet mogelijk. Tot de datum van inwerkingtreding van de AMvB richt de inspectie
zich op haar stimulerende taak op dit gebied en zal alleen een Onvoldoende worden
gegeven als een bestuur niet voldoet aan de op dit moment bij de basiskwaliteit opgenomen
elementen.
KWALITEITSGEBIEDEN EN STANDAARDEN PO SCHOOLNIVEAU
|
OP
|
ONDERWIJSPROCES
|
OP1
|
Aanbod
|
OP2
|
Zicht op ontwikkeling en begeleiding
|
OP3
|
Pedagogisch-didactisch handelen
|
OP4
|
Onderwijstijd
|
OP6
|
Afsluiting
|
VS
|
VEILIGHEID EN SCHOOLKLIMAAT
|
VS1
|
Veiligheid
|
VS2
|
Schoolklimaat
|
OR
|
ONDERWIJSRESULTATEN
|
OR1
|
Resultaten
|
OR2
|
Sociale en maatschappelijke competenties
|
SKA
|
STUREN, KWALITEITSZORG EN AMBITIE
|
SKA1
|
Visie, ambities en doelen
|
SKA2
|
Uitvoering en kwaliteitscultuur
|
SKA3
|
Evaluatie, verantwoording en dialoog
|
ONDERWIJSPROCES (OP)
|
OP1. Aanbod
Het aanbod bereidt de leerlingen voor op vervolgonderwijs en de samenleving.
|
Basiskwaliteit
De school bereidt de leerlingen voor op het vervolgonderwijs en de samenleving. Zij
biedt een breed aanbod dat voldoet aan de standaarden van het desbetreffende buitenlandse
of internationale curriculum en ook de basisvaardigheden taal en rekenen omvat. Onder
aanbod verstaan we alle lesinhouden, ook die digitaal zijn of online aangeboden worden.
Het aanbod van de school is afgestemd op de leerlingenpopulatie en sluit aan bij het
(taal)niveau en de onderwijsbehoeften van de leerlingen. Het aanbod wordt waar nodig
gedurende de schoolloopbaan verdiept en verbreed, zodanig dat leerlingen een ononderbroken
ontwikkeling kunnen doorlopen. Het aanbod is doelgericht, samenhangend en herkenbaar.
Bovendien heeft de school de leerinhouden evenwichtig en in samenhang over de leerjaren
verdeeld.
Het aanbod draagt bij aan het bijbrengen van respect voor en kennis van de basiswaarden
van de democratische rechtsstaat en aan het ontwikkelen van de sociale en maatschappelijke
competenties die leerlingen in staat stellen deel uit te maken en bij te dragen aan
de pluriforme, democratische samenleving.
|
Aanvullende ambities
• Zijn er aanvullende ambities voor het aanbod en (hoe) worden deze gerealiseerd?
|
Wettelijke vereisten
• Artikel 2 WPO: De school bereidt de leerlingen voor op het vervolgonderwijs.
• Artikel 8, eerste lid, WPO: Het onderwijs is afgestemd op de voortgang in de ontwikkeling
van leerlingen en zij kunnen een ononderbroken ontwikkelingsproces doorlopen.
• Artikel 8, tweede lid, WPO: De inhoud van het onderwijs richt zich op de emotionele,
zintuigelijke, lichamelijke en verstandelijke ontwikkeling en op het ontwikkelen van
de creativiteit, alsmede op het verwerven van de noodzakelijke kennis op het gebied
van sociale, culturele en lichamelijke vaardigheden.
• Artikel 8, derde lid, WPO: Het onderwijs bevordert actief burgerschap en sociale
cohesie (kennis van en respect voor basiswaarden en de ontwikkeling van sociale en
maatschappelijke competenties).
• Artikel 12, tweede lid, sub a, WPO: Het schoolplan bevat de uitwerking van de wettelijke
opdrachten voor de uitgangspunten, doelstellingen en inhoud van het onderwijs.
|
OP2. Zicht op ontwikkeling en begeleiding
De school volgt de ontwikkeling van de leerlingen en biedt waar nodig passende begeleiding
en extra ondersteuning.
|
Basiskwaliteit
De school verzamelt vanaf binnenkomst systematisch informatie over de kennis en vaardigheden
van leerlingen op alle voor het onderwijs belangrijke domeinen. Het verzamelen van
(toets)informatie gebeurt systematisch en zorgvuldig. De school vergelijkt de informatie
met de verwachte ontwikkeling van de leerling. Dit maakt het mogelijk om het onderwijs
af te stemmen op de onderwijsbehoeften van zowel groepen als individuele leerlingen.
Het stelt de school in staat zorg te dragen voor de ontwikkeling en begeleiding van
de leerling. De school heeft daarbij hoge verwachtingen van leerlingen. De school
waarborgt daarmee voor leerlingen de ononderbroken ontwikkeling en voortgang daarin
en heeft daarbij oog voor de bevordering van gelijke kansen. De school informeert
ouders regelmatig over de ontwikkeling en vorderingen van hun kind.
Wanneer individuele of groepen leerlingen niet genoeg lijken te profiteren van het
onderwijs, analyseert de school waar de ontwikkeling stagneert en wat mogelijke verklaringen
hiervoor zijn. Vervolgens bepaalt zij wat er nodig is om op eventuele achterstanden
of voorsprongen in de ontwikkeling van leerlingen in te spelen. De school biedt de
begeleiding vervolgens gestructureerd aan. Waar nodig betrekt de school het samenwerkingsverband,
de gemeente en zorginstanties bij de begeleiding van de leerlingen. De leerlingen
krijgen daarmee de begeleiding die zij nodig hebben om het onderwijsprogramma beter
te kunnen doorlopen. De school besteedt op een structurele en herkenbare manier aandacht
aan het bestrijden van (taal)achterstanden.
De school heeft in het schoolondersteuningsprofiel vastgelegd wat zij onder extra
ondersteuning verstaat en welke voorzieningen de school kan bieden. Voor de leerlingen
die deze extra ondersteuning nodig hebben, legt de school in het ontwikkelingsperspectief
vast hoe zij het onderwijs afstemt op de behoefte van de leerling en registreert het
ontwikkelingsperspectief in het ROD. De school voert de geplande ondersteuning uit.
De inhoud en uitvoering van dit plan wordt minimaal eenmaal per schooljaar met de
ouders geëvalueerd. De school vervult de zorgplicht passend onderwijs. Wanneer de
school de extra ondersteuning voor een leerling niet kan bieden, zoekt de school in
samenwerking met ouders en zo nodig het samenwerkingsverband een passende onderwijsplek.
|
Aanvullende ambities
• Zijn er aanvullende ambities voor zicht op ontwikkeling en begeleiding en (hoe)
worden deze gerealiseerd?
|
Wettelijke vereisten
• Artikel 1 WPO: In het schoolondersteuningsprofiel is vastgelegd welke voorzieningen
zijn getroffen voor leerlingen die extra ondersteuning nodig hebben.
• Artikel 8, eerste lid, WPO: Het onderwijs is afgestemd op de voortgang in de ontwikkeling
van leerlingen en zij kunnen een ononderbroken ontwikkelingsproces doorlopen.
• Artikel 8, derde lid, WPO: Het onderwijs bevordert actief burgerschap en sociale
cohesie op doelgerichte en samenhangende wijze. Dat omvat onder meer regelmatig monitoren
van de ontwikkeling van burgerschapscompetenties, om het onderwijs af te stemmen op
de actuele leerbehoefte van leerlingen.
• Artikel 8, vierde lid, WPO: De school biedt individuele begeleiding die is afgestemd
op de behoeften van de leerlingen die extra ondersteuning nodig hebben.
• Artikel 8, vijfde lid, WPO: Het bestuur stelt ten minste eenmaal in de vier jaar
het schoolondersteuningsprofiel vast.
• Artikel 8, negende lid, WPO: De school werkt herkenbaar en gestructureerd aan de
bestrijding van achterstanden.
• Artikel 11 WPO: De school rapporteert over de vorderingen van de leerlingen aan
hun ouders, voogden of verzorgers.
• Artikel 12, tweede lid, WPO: De school heeft in het schoolplan beschreven op welke
wijze het schoolondersteuningsprofiel wordt betrokken bij het onderwijskundig beleid.
• Artikel 12, vierde lid, sub a, WPO: De school heeft de wijze waarop het onderwijs
wordt afgestemd op de voortgang in de ontwikkeling van leerlingen in het schoolplan
beschreven.
• Artikel 3.1 Inrichtingsbesluit WPO: In het ontwikkelingsperspectief is informatie
opgenomen over de begeleiding die de leerling wordt geboden, naar welke onderwijssoort
in het voortgezet onderwijs of naar welk uitstroomprofiel van het voortgezet speciaal
onderwijs de leerling naar verwachting zal uitstromen, en over de belemmerende en
bevorderende factoren die van invloed zijn op het onderwijs aan de leerling.
• Artikel 40, vierde en elfde lid, WPO: De school houdt zich aan de zorgplicht passend
onderwijs.
• Artikel 40, derde lid, WPO: De school beoordeelt of de leerling extra ondersteuning
nodig heeft.
• Artikel 40a, eerste en derde lid, WPO: Het bestuur stelt binnen zes weken, na op
overeenstemming gericht overleg met de ouders, een ontwikkelingsperspectief vast voor
een leerling die extra ondersteuning nodig heeft.
• Artikel 40a, tweede lid, WPO: Over het handelingsdeel van het ontwikkelperspectief
dient door het bestuur overeenstemming met de ouders te worden bereikt.
• Artikel 40a, vijfde lid, WPO: Het bestuur kan, na overleg of overeenstemming met
de ouders, het ontwikkelingsperspectief bijstellen.
• Artikel 40a, vierde lid, WPO: Het bestuur evalueert het ontwikkelingsperspectief
minimaal eens per schooljaar met de ouders.
• Artikel 12 van de Wet register onderwijsdeelnemers jo. artikel 8, eerste lid, Besluit
register onderwijsdeelnemers: Het bestuur registreert in het Register Onderwijsdeelnemers
(ROD) voor welke periode er voor een leerling een ontwikkelingsperspectief is vastgesteld
en, indien van toepassing, welke periode een leerling in een orthopedagogisch-didactisch
centrum (opdc) is geplaatst.
|
OP3. Pedagogisch-didactisch handelen
Het pedagogisch-didactisch handelen van de leraren is afgestemd op de voortgang in
de ontwikkeling van de leerlingen en draagt eraan bij dat leerlingen een ononderbroken
ontwikkelingsproces kunnen doorlopen.
|
Basiskwaliteit
De leraren creëren in hun lessen een pedagogisch en didactisch passend en stimulerend
leerklimaat, waardoor de leerlingen zich veilig voelen en actief betrokken zijn. De
leraren tonen hoge verwachtingen van alle leerlingen. Zij zorgen voor een ordelijk
verloop van de les en benutten de lestijd efficiënt. De leraren maken het lesdoel
duidelijk. Zij monitoren tijdens de les of de leerlingen het beoogde lesdoel al dan
niet halen en passen hun onderwijs waar nodig aan. De leraren leggen de lesstof duidelijk
uit en geven de leerlingen voldoende tijd om te oefenen met de lesstof. Zij stemmen
daarbij de instructie, de verwerking en het tempo van hun onderwijs af op de onderwijsbehoeften
van individuele en groepen leerlingen. De leraren geven hun leerlingen gerichte feedback
op hun gemaakte werk en op hun leerproces. Zij stimuleren de leerlingen na te denken
over hun eigen ontwikkeling.
|
Aanvullende ambities
• Zijn er aanvullende ambities voor het pedagogisch-didactisch handelen en (hoe) worden
deze gerealiseerd?
|
Wettelijke vereisten
• Artikel 2 WPO: De school bereidt de leerlingen voor op het vervolgonderwijs.
• Artikel 8, eerste lid, WPO: Het onderwijs is afgestemd op de voortgang in de ontwikkeling
van leerlingen en zij kunnen een ononderbroken ontwikkelingsproces doorlopen. Voor
deze ‘ononderbroken ontwikkeling’ is het nodig dat het onderwijs aansluit bij het
ontwikkelingsniveau van de leerling.
• Artikel 8, derde lid, WPO: Het onderwijs bevordert actief burgerschap en sociale
cohesie (kennis en respect voor basiswaarden en de ontwikkeling van sociale en maatschappelijke
competenties).
• Artikel 12, tweede en derde lid, WPO: De school heeft haar beleid over het pedagogisch-didactisch
handelen in het schoolplan geformuleerd. Het beleid over het pedagogisch-didactisch
handelen is zichtbaar in het dagelijks handelen van de leraren.
|
OP4. Onderwijstijd
De leerlingen krijgen voldoende tijd om zich het aanbod eigen te maken.
|
Basiskwaliteit
De school biedt een programma aan dat voldoet aan de wettelijk verplichte onderwijstijd.
De school stelt vast welke activiteiten onder de onderwijstijd vallen. De school plant
de onderwijsactiviteiten weloverwogen over het schooljaar en deze worden uitgevoerd
onder verantwoordelijkheid van bevoegde leraren.
De school verdeelt de tijd zo over de vakken dat leerlingen in staat zijn het verplichte
onderwijsprogramma tot zich te nemen. De school heeft beleid om ongeoorloofd verzuim
en voortijdig schoolverlaten van leerlingen tegen te gaan, zodat ook op leerlingniveau
gestreefd wordt de onderwijstijd te behalen.
De school maakt, zo nodig, volgens de wettelijke voorschriften gebruik van de mogelijkheden
om, in het belang van de individuele leerling, af te wijken van de verplichte onderwijstijd
en/of van de mogelijkheid om een leerling een deel van de onderwijstijd door te laten
brengen op een andere school.
|
Aanvullende ambities
• Zijn er aanvullende ambities voor de onderwijstijd en (hoe) worden deze gerealiseerd?
|
Wettelijke vereisten
• Artikel 8, zevende lid, WPO: De school verzorgt minimaal het wettelijk verplichte
aantal uren onderwijs en zorgt ervoor dat de leerlingen in beginsel binnen acht aaneensluitende
schooljaren de school kunnen doorlopen.
• Artikel 8, tiende lid, WPO jo. Beleidsregel inzake het instemmen met afwijking onderwijstijd
WPO: Voor het afwijken van de onderwijstijd vraagt het bestuur in bepaalde gevallen
instemming van de inspectie.
• Artikel 13, eerste lid, onder d, WPO: In de schoolgids moet de wijze waarop de verplichte
onderwijstijd wordt benut worden vermeld.
• Artikel 13, eerste lid, sub k, WPO: De school heeft haar verzuimbeleid opgenomen
in de schoolgids.
• Artikel 15 WPO jo. artikel 4.1 Inrichtingsbesluit WPO: Als een leerling een deel
van het onderwijsprogramma onderwijs ontvangt op een andere school en het bestuur
voldoet aan de voorwaarden daarvoor, dan telt die tijd mee voor het aantal uren onderwijs
dat de leerling ten minste moet ontvangen.
• Artikel 32, vijfde lid, WPO: Leraren die voldoen aan de vereisten van artikel 3
WPO verzorgen het onderwijs.
|
OP6. Afsluiting
De afsluiting van het onderwijs verloopt zorgvuldig.
|
Basiskwaliteit
De school zorgt ervoor dat alle leerlingen goed worden voorbereid op de overgang naar
het vervolgonderwijs.
Alle leerlingen krijgen een passend advies voor het vervolgonderwijs. De school hanteert
hierbij een zorgvuldige procedure, waaruit blijkt dat zij ernaar streeft leerlingen
gelijke kansen te bieden. Zo mogelijk maakt de school gebruik van de bij het curriculum
behorende genormeerde toets.
Aan het eind van de schoolperiode informeert de school de ouders en de vervolgschool
over de ontwikkelingen en vorderingen van de leerlingen. Het onderwijskundig rapport
en de overdracht hiervan hebben daarbij een centrale rol. De school informeert de
ouders daarnaast over de informatie over de leerling die aan de ontvangende school
wordt verstrekt.
|
Aanvullende ambities
• Zijn er aanvullende ambities voor de afsluiting en (hoe) worden deze gerealiseerd?
|
Wettelijke vereisten
• Artikel 2 WPO: De school bereidt de leerlingen voor op het vervolgonderwijs.
• Artikel 11 WPO: De school houdt de ouders op de hoogte van de vorderingen van de
leerlingen.
• Artikel 42, eerste lid, WPO: Voor de ontvangende school stelt de school een onderwijskundig
rapport op.
|
KWALITEITSGEBIED VEILIGHEID EN SCHOOLKLIMAAT (VS)
|
VS1. Veiligheid
De school zorgt voor een veilige omgeving voor leerlingen.
|
Basiskwaliteit
De school zorgt voor de sociale, fysieke en psychische veiligheid van de leerlingen
op school gedurende de schooldag. Een school is veilig als de sociale, fysieke en
psychische veiligheid van leerlingen niet door handelingen van anderen wordt aangetast.
Dit blijkt onder andere uit de beleving van de veiligheid en het welbevinden van de
leerlingen op school. De school monitort dit ten minste jaarlijks met een gestandaardiseerd
instrument1.
De school heeft een veiligheidsbeleid beschreven dat bestaat uit een samenhangende
set van maatregelen. Het beleid is gericht op het voorkomen, afhandelen, registreren
en evalueren van incidenten, en de school voert dat beleid ook uit. Als de uitkomsten
van de monitoring daartoe aanleiding geven, treft de school maatregelen om de situatie
te verbeteren. De school voorkomt, zoveel als mogelijk, (digitaal) pesten, agressie
en geweld in elke vorm en treedt zo nodig snel en adequaat op. Dat geldt ook bij uitingen
die strijdig zijn met basiswaarden van de democratische rechtsstaat, zoals discriminatie
en onverdraagzaamheid. De school heeft een persoon aangesteld die voor ouders en leerlingen
het aanspreekpunt is in geval van pesten en die het beleid tegen pesten coördineert.
De school hanteert de meldcode Huiselijk geweld en kindermishandeling. Daarnaast komt
de school de verplichtingen na rond het melden, overleggen en aangifte doen van zedenmisdrijven.
|
Aanvullende ambities
• Zijn er aanvullende ambities voor de veiligheid en (hoe) worden deze gerealiseerd?
|
Wettelijke vereisten
• Artikel 4a WPO: Het bestuur meldt en overlegt onverwijld bij een (redelijk vermoeden
van een) zedenmisdrijf en doet daar zo nodig aangifte van. Het bestuur treedt hierbij
onverwijld in contact met de vertrouwensinspecteur.
• Artikel 4b WPO: Het bestuur stelt voor het personeel een meldcode vast die aangeeft
hoe met signalen van huiselijk geweld of kindermishandeling wordt omgegaan. Daarnaast
moet het bestuur de kennis en het gebruik van de meldcode bevorderen.
• Artikel 4c, eerste lid, sub a, WPO: Het bestuur heeft beleid ten aanzien van de
veiligheid van leerlingen en voert dat ook uit.
• Artikel 4c, eerste lid, sub b, WPO: Het bestuur monitort de veiligheid van leerlingen
met een instrument dat een representatief en actueel beeld geeft.
• Artikel 4c, eerste lid, sub c, WPO: Het bestuur heeft de volgende taken belegd bij
een persoon:
– coördinatie van het beleid in het kader van het tegengaan van pesten op school;
– fungeren als aanspreekpunt in het kader van pesten.
• Artikel 4c, tweede lid, WPO: Onder veiligheid wordt de sociale, psychische en fysieke
veiligheid van leerlingen verstaan.
• Artikel 4c, vierde lid, WPO: Het bestuur zendt de resultaten van de monitor, nadat
de resultaten beschikbaar zijn, aan de inspectie.
• Artikel 8, derde lid, WPO: Het onderwijs richt zich op het bijbrengen van respect
voor en kennis van de basiswaarden van de democratische rechtsstaat. Dat omvat onder
meer dat de school actie onderneemt als er onvoldoende sprake is van een cultuur die
in overeenstemming is met basiswaarden.
|
VS2. Schoolklimaat
De school heeft een schoolklimaat dat bijdraagt aan het ontwikkelen van sociale en
maatschappelijke competenties.
|
Basiskwaliteit
De school bereidt de leerlingen voor op het leven in de maatschappij. Zij creëert
daarvoor een oefenplaats die leerlingen ondersteunt bij het ontwikkelen van sociale
en maatschappelijke competenties. In de school doen leerlingen ervaring op met de
omgang met de basiswaarden van de democratische rechtsstaat en de pluriforme samenleving.
Het bestuur ziet erop toe dat de school zorg draagt voor een schoolklimaat dat in
overeenstemming is met de basiswaarden van de democratische rechtsstaat en bijdraagt
aan de bevordering daarvan.
Het personeel van de school is in zijn gedrag een voorbeeld voor de leerlingen: personeelsleden
leven de basiswaarden zichtbaar na.
De school stemt aanpak en aanbod af op de leerlingenpopulatie van de school en de
leefwereld van de leerlingen. Ook signaleert en corrigeert de school uitingen van
leerlingen die met de basiswaarden in strijd zijn.
|
Aanvullende ambities
• Zijn er aanvullende ambities voor het schoolklimaat en (hoe) worden deze gerealiseerd?
|
Wettelijke vereisten
• Artikel 8, derde lid, WPO: Het onderwijs bevordert actief burgerschap en sociale
cohesie op doelgerichte en samenhangende wijze, richt zich onder andere op het bijbrengen
van respect voor en kennis van de basiswaarden en het ontwikkelen van sociale en maatschappelijke
competenties.
• Artikel 8, lid 3a, WPO: Het bestuur draagt zorg voor een schoolcultuur die in overeenstemming
is met de basiswaarden van de democratische rechtsstaat, en creëert een omgeving waarin
leerlingen worden gestimuleerd actief te oefenen met de omgang met deze waarden.
|
1 Dit instrument moet passen bij de leerlingenpopulatie en moet een representatief
en actueel beeld geven van de sociale, psychische en fysieke veiligheid van de leerlingen.
Dit kan betekenen dat de school geen Nederlandstalig gestandaardiseerd instrument
gebruikt en daardoor de gegevens niet jaarlijks aan de inspectie kan aanleveren.
ONDERWIJSRESULTATEN (OR)
|
OR1. Resultaten
De school behaalt met haar leerlingen leerresultaten die ten minste in overeenstemming
zijn met de door de school gestelde norm.
|
Beschrijving
De cognitieve eindresultaten liggen op het niveau dat op grond van de kenmerken van
de leerlingenpopulatie mag worden verwacht. Dit betekent dat de eindresultaten op
de basisvaardigheden taal en rekenen voldoen aan de door de school gestelde norm.
Deze norm is waar mogelijk ontleend aan het buitenlandse of internationale curriculum
dat de school hanteert.
|
Eisen die samenhangen met (aanvullende) ambities
• Artikel 2 WPO: De school bereidt de leerlingen voor op het vervolgonderwijs.
• Artikel 8, eerste lid, WPO: Het onderwijs is afgestemd op de voortgang in de ontwikkeling
van leerlingen en zij kunnen een ononderbroken ontwikkelingsproces doorlopen.
|
OR2. Sociale en maatschappelijke competenties
De leerlingen behalen sociale en maatschappelijke competenties op het niveau dat ten
minste in overeenstemming is met de verwachtingen van het vervolgonderwijs en de maatschappij.
|
Basiskwaliteit
De school heeft een goed beeld van de kenmerken van haar leerlingenpopulatie en heeft
ambitieuze verwachtingen over het niveau dat de leerlingen voor de sociale en maatschappelijke
competenties kunnen bereiken. Ze neemt de aansluiting op het vervolgonderwijs en de
maatschappij als uitgangspunt voor de competenties voor leerlingen.
De school onderbouwt welke resultaten ze op dit gebied wil bereiken. De school brengt
de resultaten op een betrouwbare en inzichtelijke manier in kaart. De school spant
zich zichtbaar in om ervoor te zorgen dat leerlingen die de school verlaten daaraan
voldoen. Daarmee laat de school zien dat zij haar doelstellingen voor deze competenties
behaald heeft.
|
Aanvullende ambities
• Zijn er aanvullende ambities voor de sociale en maatschappelijke competenties en
(hoe) worden deze gerealiseerd?
|
Wettelijke vereisten
• Artikel 2 WPO: De school bereidt de leerlingen voor op het vervolgonderwijs.
• Artikel 8, tweede lid, WPO: Het onderwijs richt zich herkenbaar op de emotionele
en de verstandelijke ontwikkeling, op het ontwikkelen van creativiteit, het verwerven
van kennis en van sociale, culturele en lichamelijke vaardigheden.
• Artikel 8, derde lid, WPO: Het onderwijs richt zich herkenbaar op het ontwikkelen
van de sociale en maatschappelijke competenties die de leerling in staat stellen deel
uit te maken van en bij te dragen aan de pluriforme, democratische Nederlandse samenleving.
|
KWALITEITSGEBIED STUREN, KWALITEITSZORG EN AMBITIE (SKA)
|
SKA1. Visie, ambities en doelen
De school heeft een gedragen visie op goed onderwijs, heeft daarvoor ambities en doelen
en stuurt op het behalen daarvan.
|
Basiskwaliteit
De school heeft, als onderdeel van het stelsel van kwaliteitszorg, een gedragen visie,
ambities en doelen gericht op goed onderwijs die ervoor zorgen dat leerlingen een
ononderbroken ontwikkeling kunnen doorlopen. De schoolleiding vertaalt haar visie,
ambities en doelen in onderwijskundig beleid en stuurt daarop om de beoogde resultaten
te behalen. De schoolleiding beschrijft op welke manier ze zorgt voor het realiseren,
borgen en verbeteren van de onderwijskwaliteit en hoe ze de naleving van de wettelijke
eisen realiseert, onder meer op het gebied van de basisvaardigheden taal, rekenen
en burgerschap.
De schoolleiding sluit met haar visie, ambities en doelen aan op die van haar bestuur
en op de kenmerken van de leerlingenpopulatie van de school. Dit doet zij onder meer
door aan te geven hoe ze rekening houdt met (taal)achterstanden, de wettelijke opdracht
tot bevordering van burgerschap en specifieke leerbehoeften om bij te dragen aan gelijke
kansen voor alle leerlingen. Resultaten van eerdere evaluaties, interne en externe
dialoog zijn zichtbaar in de doelen voor het onderwijskundig beleid.
De schoolleiding richt de voorwaarden in om de onderwijskundige ambities en doelen
te bereiken, waaronder het personeelsbeleid en de organisatie van het onderwijs. Daarbij
is de interne verantwoordelijkheidsverdeling duidelijk.
|
Aanvullende ambities
• Zijn er aanvullende ambities in relatie tot de visie en doelen en (hoe) worden deze
gerealiseerd?
|
Wettelijke vereisten
• Artikel 8, derde lid, WPO: Het onderwijs bevordert actief burgerschap en sociale
cohesie (kennis van en respect voor basiswaarden en de ontwikkeling van sociale en
maatschappelijke competenties).
• Artikel 8, negende lid, WPO: Het onderwijs wordt zodanig ingericht dat daarbij op
structurele en herkenbare wijze aandacht wordt besteed aan het bestrijden van achterstanden,
in het bijzonder in de beheersing van de Nederlandse taal.
• Artikel 10 WPO: Het bestuur moet zorgen voor de kwaliteit van het onderwijs op een
school. Onder zorg dragen voor wordt in elk geval verstaan: het naleven van de wet
en het uitvoeren van het stelsel van kwaliteitszorg. Dat houdt onder andere in dat
er toetsbare doelen zijn geformuleerd.
• Artikel 12, eerste lid, WPO: Het schoolplan bevat een beschrijving van het beleid
met betrekking tot de kwaliteit van het onderwijs dat binnen de school wordt gevoerd,
en omvat in elk geval het onderwijskundig beleid, het personeelsbeleid en het stelsel
van kwaliteitszorg.
• Artikel 12, tweede lid, WPO: De beschrijving van het onderwijskundig beleid omvat
in elk geval de inhoud van het onderwijs, de eigen opdrachten voor het onderwijs,
het pedagogisch-didactisch klimaat en de veiligheid. Daarbij betrekt de school het
schoolondersteuningsprofiel.
• Artikel 12, vierde lid, WPO: De school draagt door haar stelsel van kwaliteitszorg
zorg voor de ononderbroken ontwikkeling van leerlingen en de afstemming van het onderwijs
op de voortgang van de ontwikkeling van leerlingen. Ook moet worden vastgesteld waar
verbetermaatregelen nodig zijn.
• Artikel 31 WPO: Het bestuur stelt een managementstatuut vast waaruit de verantwoordelijkheidsverdeling
in de aansturing van de school blijkt.
• Artikel 160 en artikel 161 WPO: Het op gemeentelijk niveau maken van afspraken over
en het formuleren van doelen voor het bestrijden van onderwijsachterstanden.
|
SKA2. Uitvoering en kwaliteitscultuur
De school realiseert de doelen voor goed onderwijs, bevordert een kwaliteitscultuur,
zorgt voor randvoorwaarden en stuurt, waar nodig, tussentijds bij.
|
Basiskwaliteit
De school realiseert de doelen voor goed onderwijs, die voortkomen uit haar visie
en ambities. De schoolleiding zorgt daartoe voor een professionele en veilige leer-
en verbetercultuur in de school. Binnen deze kwaliteitscultuur geven schoolleiding
en het (bevoegd) onderwijspersoneel samen uitvoering aan het stelsel van kwaliteitszorg,
zodat de school als geheel gericht werkt aan het bereiken van de onderwijskundige
doelen. Waar nodig stuurt de schoolleiding tussentijds bij.
De schoolleiding zorgt ervoor dat de deskundigheidsbevordering van het personeel binnen
de gestelde doelen gestalte krijgt. Leraren(teams) oefenen daarbij de eigen verantwoordelijkheid
bij het inrichten van hun onderwijs uit.
De schoolleiding toont in haar sturing onderwijskundig leiderschap en zorgt voor een
gerichte inzet van middelen om gestelde doelen te realiseren, onder meer op het gebied
van de basisvaardigheden taal, rekenen en burgerschap. De school geeft uitvoering
aan het schoolondersteuningsprofiel. Zij werkt samen met andere scholen, het samenwerkingsverband
en andere organisaties, zodat geen leerling tussen wal en schip valt.
|
Aanvullende ambities
• Zijn er aanvullende ambities voor de sturing op uitvoering en kwaliteitscultuur
en (hoe) worden deze gerealiseerd?
|
Wettelijke vereisten
• Artikel 3, artikel 32b en artikel 34a WPO: Het bestuur beschikt bij elk personeelslid
waarvoor bekwaamheidseisen gelden over geordende gegevens over de bekwaamheid en het
onderhouden daarvan.
• Artikel 8, vierde lid, WPO: Het bestuur treedt zo nodig in overleg met gemeente,
jeugdgezondheidszorg, een instantie voor maatschappelijke ondersteuning of een zorgaanbieder.
• Artikel 8, vijfde lid, WPO: Het bestuur stelt ten minste eenmaal in de vier jaar
het schoolondersteuningsprofiel vast.
• Artikel 18a WPO: Het bestuur is aangesloten bij een samenwerkingsverband.
• Artikel 10 WPO: Het bestuur moet zorgen voor de kwaliteit van het onderwijs op een
school. Onder ‘zorg dragen voor’ wordt in elk geval verstaan: het naleven van de wet
en het uitvoeren van het stelsel van kwaliteitszorg. Dat houdt onder andere in dat
het bestuur en de scholen zicht hebben op de kwaliteit van het onderwijs. Daarbij
moet het functioneren van de kwaliteitscyclus centraal staan.
• Artikel 12, derde lid, WPO: Het schoolplan bevat een beschrijving van het personeelsbeleid.
Dit personeelsbeleid gaat in elk geval over hoe wordt voldaan aan de eisen van bevoegdheid
en onderhoud van bekwaamheid, de bijdrage van het personeel aan het onderwijskundig
beleid, het pedagogisch-didactisch handelen, de evenredige vertegenwoordiging van
vrouwen in de schoolleiding, bedoeld in artikel 30.
• Artikel 31a, eerste tot en met derde lid, WPO: De school dient leraren een zelfstandige
verantwoordelijkheid te geven bij de beoordeling van de onderwijsprestaties van leerlingen
en voldoende zeggenschap te geven waar het gaat om het vakinhoudelijke, vakdidactische
en pedagogische proces in de school. De afspraken hierover worden vastgelegd in een
professioneel statuut.
|
SKA3. Evaluatie, verantwoording en dialoog
De school evalueert en analyseert systematisch of zij de doelen realiseert en verantwoordt
zich daarover. Ze stelt, wanneer nodig, het schoolbeleid bij en betrekt interne en
externe belanghebbenden in een goed functionerende dialoog.
|
Basiskwaliteit
De schoolleiding monitort, evalueert, analyseert en beoordeelt als onderdeel van het
stelsel van kwaliteitszorg in hoeverre de doelen en het beleid worden gerealiseerd
en informeert het bestuur daarover. Zij haalt intern en extern actief informatie op
om zicht te krijgen op de uitvoering, de resultaten van het onderwijs voor de leerlingen
en mogelijke kansen en bedreigingen voor de verdere ontwikkeling van het onderwijs,
onder meer op het gebied van de basisvaardigheden taal, rekenen en burgerschap.
Voor een goede overdracht en om zicht te houden op het vervolgsucces van haar leerlingen,
onderhoudt de school contact met de scholen/instellingen waar deze naartoe uitstromen.
De schoolleiding organiseert tegenspraak. Daarvoor gaat zij actief een dialoog aan
met in ieder geval ouders, personeel, de (gemeenschappelijke) medezeggenschapsraad
((G)MR) en, wanneer van toepassing, leerlingen, gemeenten en/of (regionale)werkgevers.
De school informeert belanghebbenden minimaal jaarlijks op toegankelijke manier over
haar doelen en werkwijze, en over de resultaten die zij heeft behaald.
De schoolleiding analyseert en beoordeelt de uitkomsten van de evaluatie en verwerkt
deze wanneer nodig in het (verbeter)beleid, zodat dit bijdraagt aan ontwikkeling en
verbetering van het onderwijs. Daarnaast gebruikt de school de uitkomsten van de evaluatie
om de sturing te verbeteren. Zij maakt daarbij duidelijk welk effect de inbreng van
belanghebbenden heeft op het borgen en bijstellen van het schoolbeleid.
|
Aanvullende ambities
• Zijn er aanvullende ambities voor de evaluatie, verantwoording en dialoog en (hoe)
worden deze gerealiseerd?
|
Wettelijke vereisten
• Artikel 8, eerste lid, WPO: Het onderwijs wordt zodanig ingericht dat de leerlingen
een ononderbroken ontwikkelingsproces kunnen doorlopen.
• Artikel 8 WMS: De (G)MR ontvangt tijdig alle inlichtingen van het bestuur die redelijkerwijs
nodig zijn om zijn taak te kunnen vervullen en ontvangt in elk geval bepaalde in de
wet beschreven informatie.
• Artikel 10 en artikel 12, vierde lid, WPO: Het bestuur zorgt voor de kwaliteit van
het onderwijs op de scholen via een stelsel van kwaliteitszorg. Dat houdt onder andere
in dat er regelmatig wordt geëvalueerd of deze doelen worden gehaald.
• Artikel 10 WMS: Het bestuur heeft in bepaalde gevallen voorafgaande instemming nodig
van de (G)MR voor elk besluit in dat geval, bijvoorbeeld bij verandering van de onderwijskundige
doelstellingen van de school.
• Artikel 11 WMS: Het bestuur moet de (G)MR vooraf in de gelegenheid stellen om te
adviseren over besluiten bij bepaalde aangelegenheden, bijvoorbeeld bij de vaststelling
of wijziging van de hoofdlijnen van het meerjarig financieel beleid voor de school.
• Artikel 12 WMS: Het bestuur heeft voorafgaande instemming nodig van het personeelsdeel
van de (G)MR bij besluiten bij bepaalde aangelegenheden, bijvoorbeeld bij de vaststelling
of wijziging van de samenstelling van de formatie.
• Artikel 13, eerste lid, sub a, WPO: De school maakt in de schoolgids duidelijk wat
de doelen van het onderwijs zijn en welke resultaten met het onderwijsleerproces worden
bereikt.
• Artikel 13, eerste lid, sub o, WPO: In de schoolgids dienen ook de gedane bevindingen
ten aanzien van het stelsel van kwaliteitszorg te worden opgenomen en de maatregelen
die naar aanleiding daarvan zijn getroffen.
• Artikel 14 WMS: Het bestuur heeft voorafgaande instemming nodig van het ouder- en
leerlingdeel van de (G)MR over bepaalde besluiten, bijvoorbeeld over de vaststelling
van de schoolgids.
• Artikel 160 en artikel 161 WPO: De bevoegde gezagsorganen van de scholen voeren
jaarlijks overleg met elkaar, met organisatie voor kinderopvang en met de gemeente
over het voorkomen van segregatie, het bevorderen van integratie en het bestrijden
van achterstanden.
|
Bijlage 5. Waarderingskader primair onderwijs Caribisch Nederland
In deze bijlage is het waarderingskader voor het primair onderwijs op Caribisch Nederland
opgenomen. De toelichting hierop is te vinden in paragraaf 9.7.
KWALITEITSGEBIED BESTURING, KWALITEITSZORG EN AMBITIE (BKA)
|
BKA1. Visie, ambities en doelen
Het bestuur heeft een visie op kwaliteit, heeft hiervoor ambities en doelen opgesteld
en stuurt op het behalen daarvan.
|
Basiskwaliteit
Het bestuur heeft een visie op goed onderwijs en op de besturing daarvan. De visie
is concreet en passend vertaald naar ambities, doelen en daarmee samenhangend beleid.
Deze vertaling maakt sturing mogelijk op de kwaliteit en resultaten van het onderwijs
en de voorwaarden. Daartoe is een stelsel van kwaliteitszorg ingericht dat het bestuur
in staat stelt de basiskwaliteit van het onderwijs te waarborgen.
De doelen betreffen in elk geval de naleving van wettelijke eisen, waaronder de wettelijke
vereisten voor het onderwijsaanbod, het onderwijsleerproces en de manier van toetsen,
onder meer op het gebied van de basisvaardigheden taal, rekenen en burgerschap. De
visie, ambities en doelen omvatten uitwerkingen van eerdere evaluatieresultaten en
resultaten van interne en externe dialoog.
Het bestuur zorgt er met betrokkenheid van de scholen voor dat de visie, ambities,
doelen en het beleid sturend zijn voor de verbetering van het onderwijs aan leerlingen.
Scholen formuleren op hun beurt doelen die aansluiten bij wat leerlingen nodig hebben
met het oog op hun doorgaande onderwijsloopbaan.
Het bestuur richt de voorwaarden in om de doelen te bereiken, waaronder de inzet en
het beheer van de (financiële) middelen voor het waarborgen van de kwaliteit van het
onderwijsproces, het schoolklimaat en de resultaten. Het bestuur heeft daartoe een
meerjarenbegroting waarin de relatie met het beleid en de doelen duidelijk zijn toegelicht.
Er is voor de sturing op (financiële) kwaliteit een functionerende verantwoordelijkheidsverdeling
tussen de interne toezichthouder, het bestuur en de scholen afgesproken, op basis
van de geldende wet- en regelgeving.
|
Aanvullende ambities
• Zijn er aanvullende ambities in relatie tot de visie en doelen en (hoe) worden deze
gerealiseerd?
|
Wettelijke vereisten
• Artikel 3, achtste lid, RJO BES: Het bestuur zorgt voor een continuïteitsparagraaf
in de jaarverslaggeving.
• Artikel 10, eerste lid, WPO BES: Het onderwijs wordt zodanig ingericht dat de leerlingen
een ononderbroken ontwikkelingsproces kunnen doorlopen en wordt afgestemd op de voortgang
in de ontwikkeling van de leerlingen.
• Artikel 13 WPO BES jo. artikel 15 WPO BES: Het bestuur zorgt voor de kwaliteit van
het onderwijs op de scholen via een stelsel van kwaliteitszorg.
• Artikel 15, eerste, tweede en derde lid, WPO BES: Het bestuur zorgt ervoor dat alle
scholen een schoolplan hebben. Het schoolplan omvat in elk geval het onderwijskundig
beleid, het personeelsbeleid en het stelsel van kwaliteitszorg. Bij de beschrijving
van het onderwijskundig beleid wordt het schoolondersteuningsprofiel betrokken. Dit
bevat een beschrijving van de voorzieningen die zijn getroffen voor leerlingen die
extra ondersteuning behoeven.
• Artikel 25, eerste lid sub c, WPO BES: De interne toezichthouder ziet erop toe dat
het bestuur de middelen rechtmatig verwerft en doelmatig en rechtmatig besteedt en
aanwendt.
• Artikel 31, achtste lid, WPO BES: Het bestuur stelt jaarlijks het beleid vast met
betrekking tot de formatie van de verschillende categorieën personeel van de scholen.
• Artikel 33 WPO BES: Het bestuur stelt een managementstatuut vast waaruit de verantwoordelijkheidsverdeling
in de aansturing van de school blijkt.
• Artikel 99 en artikel 129 WPO BES [jo. AMvB], en artikel 19, Besluit bekostiging
WPO BES 2022: Het bestuur moet de rijksbekostiging rechtmatig aanwenden en moet evident
ondoelmatige aanwending van beschikbare (financiële) middelen voorkomen.
• Artikel 125, eerste lid, WPO BES en artikel 3, achtste lid, RJO BES en artikel 2,
Besluit informatievoorziening WPO BES: Het bestuur maakt jaarlijks een jaarverslag
waarin de resultaten van het financieel beleid staan.
• RJO BES, jo. artikel 125, WPO BES: De wijze waarop door het bestuur verslag wordt
gedaan van het financieel beheer gebeurt overeenkomstig de daarvoor in de RJO BES
gestelde regels.
|
BKA2. Uitvoering en kwaliteitscultuur
Het bestuur realiseert samen met de scholen de doelen voor kwaliteit, bevordert een
kwaliteitscultuur, zorgt voor randvoorwaarden en stuurt, waar nodig, tussentijds bij.
|
Basiskwaliteit
Het bestuur geeft als onderdeel van zijn stelsel van kwaliteitszorg met de scholen
uitvoering aan de visie en de doelen voor onderwijskwaliteit. Aan de transparante,
integere kwaliteitscultuur is zichtbaar dat deze bijdraagt aan de gestelde doelen.
Het bestuur bevordert een op samenwerken, leren en verbeteren gerichte kwaliteitscultuur,
zodat de doelen en ambities gerealiseerd kunnen worden. Het bestuur zorgt ervoor dat
het onderwijskundig leiderschap op alle niveaus herkenbaar verankerd is in de organisatie.
Ook bevordert het bestuur dat de schoolleiding en teams gezamenlijk werken aan hun
professionaliteit in relatie tot de bekwaamheidseisen en aan een verbetercultuur.
Binnen de kwaliteitscultuur geeft het bestuur uitvoering aan kwaliteitszorg gericht
op de kwaliteit van het onderwijs, onder meer op het gebied van de basisvaardigheden
taal, rekenen en burgerschap, de afspraken uit het ondersteuningsplan van het samenwerkingsverband
passend onderwijs en de naleving van wettelijke voorschriften. Het bestuur bewaakt
en bevordert dat de uitvoering in overeenstemming is met het beleid, zodat de doelen
worden bereikt. Het bestuur houdt zicht op de uitvoering van het beleid en op de nagestreefde
verbeteringen en stuurt daarop, zo nodig, tussentijds bij.
De beschikbare (financiële) middelen dragen bij aan de realisatie van de door het
bestuur gestelde doelen en worden doelmatig en rechtmatig aangewend. Als onderdeel
van zijn taak ziet de interne toezichthouder daarop toe. Het bestuur voorkomt evident
ondoelmatige aanwending van beschikbare (financiële) middelen. Daarnaast stuurt het
bestuur op effectief financieel beheer, zodat de continuïteit van het onderwijs gewaarborgd
is en bekostiging rechtmatig verkregen wordt.
Het interne toezicht geeft voorts onafhankelijk en deugdelijk invulling aan zijn taak
en wordt daarin gefaciliteerd door het uitvoerend deel van het bestuur. Het bestuur
zorgt voor goed functionerende medezeggenschap en opereert volgens een code Goed Bestuur
of legt in het jaarverslag1 uit als het daar eventueel van afwijkt en waarom dat het geval is. Het bestuur komt
haar verplichtingen na omtrent de onverwijlde overleg- en aangifteplicht en zorgt
ervoor dat een personeelslid het bestuur van een redelijk vermoeden van een zedenmisdrijf
onverwijld in kennis kan stellen. Als laatste zorgt het bestuur voor een doeltreffende
verwerking van interne en externe signalen en klachten.
|
Aanvullende ambities
• Zijn er aanvullende ambities voor de sturing op uitvoering en kwaliteitscultuur
en (hoe) worden deze gerealiseerd?
|
Wettelijke vereisten
• Artikel 3, achtste lid, RJO BES: Het bestuur zorgt voor een continuïteitsparagraaf
in de jaarverslaggeving.
• Artikel 3, artikel 15, eerste en derde lid, en artikel 36 WPO BES: Het bestuur zorgt
voor bevoegd personeel en maakt het onderhouden en uitbreiden van de bekwaamheid mogelijk.
• Artikel 6 Wet primair onderwijs BES: Het bestuur meldt en overlegt onverwijld bij
een (redelijk vermoeden van een) zedenmisdrijf en doet daar zo nodig aangifte van.
Het bestuur treedt hierbij onverwijld in contact met de vertrouwensinspecteur.
• Artikel 13 en artikel 15, vierde lid, WPO BES: Bestuur en schoolleiding zorgen ervoor
dat de wet wordt nageleefd en dat er indien nodig verbetermaatregelen komen voor de
kwaliteit. Dat houdt onder andere in dat het bestuur en de scholen zicht hebben op
de kwaliteit van het onderwijs. Daarbij moet het functioneren van de kwaliteitscyclus
centraal staan.
• Artikelen 16, eerste lid, sub f, jo. artikel 17 WPO BES: Het bestuur communiceert
daarover in de schoolgids(en).
• Artikel 17 WPO BES: Het bestuur heeft een klachtenregeling die leidt tot een deugdelijke
klachtbehandeling waarbij voldaan wordt aan de specifieke vereisten die dit artikel
noemt.
• Artikel 23 WPO BES: Het bestuur draagt zorg voor een goed bestuurde school met een
scheiding tussen het uitvoerend deel van het bestuur en het toezicht en met een rechtmatig
bestuur en beheer.
• Artikel 24, tweede lid, WPO BES: De interne toezichthouder (of lid daarvan) functioneert
onafhankelijk van het uitvoerend deel van het bestuur.
• Artikel 25, eerste lid en artikel 125, eerste lid, WPO BES: De interne toezichthouder
houdt toezicht op de uitvoering van de taken en de uitoefening van de bevoegdheden
door het uitvoerend deel van het bestuur, staat het uitvoerend deel van het bestuur
met raad terzijde en heeft ten minste de bij de wet bepaalde taken.
• Artikel 99 en artikel 129 WPO BES [jo. AMvB], en artikel 19, Besluit bekostiging
WPO BES 2022: Het bestuur moet de rijksbekostiging rechtmatig aanwenden en moet evident
ondoelmatige aanwending van beschikbare (financiële) middelen voorkomen.
• Artikel 99, vijfde lid, WPO BES: Het bestuur beheert de middelen van de school op
zodanige wijze dat het voortbestaan van de school is verzekerd.
• Artikel 125, eerste lid, WPO BES: Het bestuur dient een code Goed Bestuur te hanteren
en verantwoordt zich over eventuele afwijkingen in het jaarverslag.
• Artikel 129, vierde lid, WPO BES: Als sprake is van evident ondoelmatige aanwending,
kunnen daar financiële gevolgen aan worden verbonden, zoals wijziging van de bekostiging
en het terugvorderen van het onverschuldigd betaalde deel van de bekostiging.2
• Artikel 129, vijfde lid, WPO BES [jo. AMvB]: Bij of krachtens AMvB worden nadere
regels gesteld over de wijze waarop wordt vastgesteld dat sprake is van evident ondoelmatige
aanwending van de bekostiging.
|
BKA3. Evaluatie, verantwoording en dialoog
Het bestuur evalueert en analyseert systematisch of het de doelen realiseert en verantwoordt
zich hierover. Het stelt wanneer nodig het beleid bij en betrekt daartoe interne en
externe belanghebbenden in een goed functionerende dialoog.
|
Basiskwaliteit
Het bestuur evalueert en beoordeelt als onderdeel van zijn stelsel van kwaliteitszorg
in hoeverre de ambities, de doelen en het beleid worden gerealiseerd. Op deze manier
krijgt het bestuur zicht op de gerealiseerde (financiële) kwaliteit en de resultaten
van het onderwijs aan leerlingen. Bij de evaluatie en beoordeling van het beleid en
de onderwijskwaliteit haalt het bestuur actief externe informatie op en gebruikt deze
informatie bij de evaluatie en beoordeling. Op basis van de evaluatie reageert het
bestuur tijdig op mogelijke kansen en bedreigingen, stelt wanneer nodig (verbeter)beleid
op en treft passende maatregelen om de kwaliteit van het onderwijs op de scholen te
borgen.
Het bestuur legt verantwoording af door middel van accurate, actuele en openbaar toegankelijke
informatie over de gerealiseerde kwaliteit. Het brengt minimaal jaarlijks verslag
uit aan zijn in- en externe belanghebbenden over zijn doelen en de resultaten van
de scholen. De verantwoording in het jaarverslag is betrouwbaar en (de inhoud van)
het jaarverslag voldoet aan de wettelijke vereisten.
Het bestuur verantwoordt zich daarbij ten minste over het onderwijsaanbod, het onderwijsleerproces,
de wijze van toetsen en het financieel beheer, onder meer op het gebied van de basisvaardigheden
taal, rekenen en burgerschap. De reflectie op de uitkomsten van de evaluatie geeft
alle lagen van de organisatie, intern toezicht en de medezeggenschap voldoende inzicht
in de effectiviteit van de besturing en uitvoering. Het bestuur analyseert en beoordeelt
de uitkomsten van de evaluatie en verantwoording. Vervolgens verwerkt het bestuur
deze wanneer nodig in de bijstelling van ambities, (verbeter)doelen en beleid of nieuwe
ambities, zodat de opbrengst van de dialoog bijdraagt aan ontwikkeling en verbetering
van het onderwijs en de sturing daarop. Het bestuur organiseert ook de dialoog hierover
met interne en externe belanghebbenden, waarbij in elk geval leerlingen, personeel
en de interne toezichthouder zijn betrokken. Het bestuur werkt bovendien actief samen
met andere partijen aan doelen die het bestuurlijk belang overstijgen en de kernfuncties
opdracht raken. Zo komt het bestuur de afspraken uit het eilandelijk zorgplan over
passend onderwijs na en verantwoordt zich hierover.
|
Aanvullende ambities
• Zijn er aanvullende ambities voor de evaluatie, verantwoording en dialoog en (hoe)
worden deze gerealiseerd?
|
Wettelijke vereisten
• Artikel 3, achtste lid, RJO.BES, jo. artikel 131 WPO BES: Het bestuur maakt jaarlijks
een jaarverslag waarin naast de resultaten van het financieel beleid ook verantwoording
wordt gegeven over toekomstige ontwikkelingen van het onderwijs.
• Artikel 13 en artikel 15, vierde lid, WPO BES: Het bestuur zorgt voor de kwaliteit
van het onderwijs op de scholen via een stelsel van kwaliteitszorg. Dat houdt onder
andere in dat er regelmatig wordt geëvalueerd of deze doelen worden gehaald.
• Artikel 18 en artikel 19, WPO BES: Aan de school is een (gemeenschappelijke) medezeggenschapsraad
verbonden. Het bestuur stelt de medezeggenschapsraad ten minste tweemaal per jaar
in de gelegenheid de algemene gang van zaken in de school met hem te bespreken. Verder
komen zij bijeen als daarom gemotiveerd door het bestuur, de vertegenwoordigers van
ouders, de vertegenwoordigers van leerlingen of de vertegenwoordigers van personeel
wordt verzocht.
• Artikel 125, eerste lid, WPO BES: Het bestuur dient een code Goed Bestuur te hanteren
en verantwoordt zich over eventuele afwijkingen in het jaarverslag.
• Artikel 125 WPO BES en artikel 2 Besluit informatievoorziening WPO BES en artikel 1
RJO BES: Het bestuur informeert jaarlijks interne en externe belanghebbenden over
het gevoerde en voorgenomen beleid en de uitkomsten van het gevoerde beleid.
• RJO BES jo. artikel 125 WPO BES: De wijze waarop door het bestuur verslag wordt
gedaan van het financieel beheer gebeurt overeenkomstig de daarvoor in de RJO BES
gestelde regels.
• Artikel 125, zevende en achtste lid, WPO BES: Het bestuur maakt het jaarverslag
openbaar. Bij ministeriële regeling kunnen nadere voorschriften worden gegeven over
de wijze en het tijdstip waarop openbaarmaking van het jaarverslag plaatsvindt.
|
1 Volgens artikel 1, sub c, RJO: het geheel van verslaggevingsdocumenten bestaande
uit de jaarrekening, het bestuursverslag en de overige gegevens, bedoeld in artikel 392,
titel 9, boek 2, BW.
2 Met het amendement (Tweede Kamer, vergaderjaar 2019–2020, 35 102, nr. 11) is geregeld
dat een bekostigingssanctie alleen kan worden opgelegd aan het bestuur nadat bij AMvB
een nadere invulling wordt gegeven aan het begrip ‘evident ondoelmatige besteding’.
Zonder deze algemene maatregel van bestuur is handhaving op ‘evident ondoelmatige
besteding’ niet mogelijk. Tot de datum van inwerkingtreding van de AMvB richt de inspectie
zich op haar stimulerende taak op dit gebied en zal alleen een Onvoldoende worden
gegeven als een bestuur niet voldoet aan de op dit moment bij de basiskwaliteit opgenomen
elementen.
KWALITEITSGEBIEDEN EN STANDAARDEN PO SCHOOLNIVEAU
|
OP
|
ONDERWIJSPROCES
|
OP1
|
Aanbod
|
OP2
|
Zicht op ontwikkeling en begeleiding
|
OP3
|
Pedagogisch-didactisch handelen
|
OP4
|
Onderwijstijd
|
OP6
|
Afsluiting
|
VS
|
VEILIGHEID EN SCHOOLKLIMAAT
|
VS1
|
Veiligheid
|
VS2
|
Schoolklimaat
|
OR
|
ONDERWIJSRESULTATEN
|
OR1
|
Resultaten
|
OR2
|
Sociale en maatschappelijke competenties
|
SKA
|
STUREN, KWALITEITSZORG EN AMBITIE
|
SKA1
|
Visie, ambities en doelen
|
SKA2
|
Uitvoering en kwaliteitscultuur
|
SKA3
|
Evaluatie, verantwoording en dialoog
|
KWALITEITSGEBIED ONDERWIJSPROCES (OP)
|
OP1. Aanbod
Het aanbod bereidt de leerlingen voor op vervolgonderwijs en de samenleving.
|
Basiskwaliteit
De school bereidt de leerlingen voor op het vervolgonderwijs en de samenleving. Zij
biedt een breed en op de kerndoelen gebaseerd aanbod dat ook de referentieniveaus
voor Nederlandse taal en rekenen omvat. Onder aanbod verstaan we alle lesinhouden,
ook die digitaal zijn of online aangeboden worden. Het aanbod van de school is afgestemd
op de leerlingenpopulatie en sluit aan bij het (taal)niveau en de onderwijsbehoeften
van de leerlingen. Het aanbod wordt waar nodig gedurende de schoolloopbaan verdiept
en verbreed, zodanig dat leerlingen een ononderbroken ontwikkeling kunnen doorlopen.
Het aanbod is doelgericht, samenhangend en herkenbaar. Bovendien heeft de school de
leerinhouden evenwichtig en in samenhang over de leerjaren verdeeld.
Het aanbod draagt bij aan het bijbrengen van respect voor en kennis van de basiswaarden
van de democratische rechtsstaat en aan het ontwikkelen van de sociale en maatschappelijke
competenties die leerlingen in staat stellen deel uit te maken en bij te dragen aan
de pluriforme, democratische samenleving.
|
Aanvullende ambities
• Zijn er aanvullende ambities voor het aanbod en (hoe) worden deze gerealiseerd?
|
Wettelijke vereisten
• Artikel 2 WPO BES: De school bereidt de leerlingen voor op het vervolgonderwijs.
• Artikel 10, eerste lid, WPO BES: Het onderwijs is afgestemd op de voortgang in de
ontwikkeling van leerlingen en zij kunnen een ononderbroken ontwikkelingsproces doorlopen.
• Artikel 10, tweede en derde lid, WPO BES: De inhouden van het onderwijs richten
zich op de emotionele, zintuigelijke, lichamelijke en verstandelijke ontwikkeling
en op het ontwikkelen van de creativiteit alsmede op het verwerven van de noodzakelijke
kennis op het gebied van sociale, culturele en lichamelijke vaardigheden.
• Artikel 10, derde lid, WPO BES: Het onderwijs bevordert actief burgerschap en sociale
cohesie (kennis van en respect voor basiswaarden en de ontwikkeling van sociale en
maatschappelijke competenties).
• Artikel 11 WPO BES jo. Besluit kerndoelen WPO BES: Het onderwijsaanbod voldoet aan
de kerndoelen en is – waar mogelijk – in samenhang ingericht.
• Artikel 15, tweede lid, sub a, WPO BES: Het schoolplan bevat de uitwerking van de
wettelijke opdrachten voor de uitgangspunten, doelstellingen en inhoud van het onderwijs.
|
OP2. Zicht op ontwikkeling en begeleiding
De school volgt de ontwikkeling van de leerlingen en biedt waar nodig passende begeleiding
en extra ondersteuning.
|
Basiskwaliteit
De school verzamelt vanaf binnenkomst systematisch informatie over de kennis en vaardigheden
van leerlingen op alle voor het onderwijs belangrijke domeinen. Het verzamelen van
(toets)informatie gebeurt systematisch en zorgvuldig. Voor het verzamelen en vastleggen
van (toets)informatie gebruikt de school een leerling- en onderwijsvolgsysteem.
De school vergelijkt de informatie met de verwachte ontwikkeling van de leerling.
Dit maakt het mogelijk om het onderwijs af te stemmen op de onderwijsbehoeften van
zowel groepen als individuele leerlingen. Het stelt de school in staat zorg te dragen
voor de ontwikkeling en begeleiding van de leerling. De school waarborgt daarmee voor
leerlingen de ononderbroken ontwikkeling en voortgang daarin en heeft daarbij oog
voor de bevordering van gelijke kansen. De school informeert ouders regelmatig over
de ontwikkeling en vorderingen van hun kind.
Wanneer individuele of groepen leerlingen niet genoeg lijken te profiteren van het
onderwijs analyseert de school, zo nodig ondersteund door het Expertisecentrum Onderwijszorg,
waar de ontwikkeling stagneert en wat mogelijke verklaringen hiervoor zijn. Vervolgens
bepaalt zij wat er nodig is om op eventuele achterstanden of voorsprongen in de ontwikkeling
van leerlingen in te spelen. De school biedt de begeleiding vervolgens gestructureerd
aan.
De leerlingen krijgen daarmee de begeleiding die zij nodig hebben om het onderwijsprogramma
beter te kunnen doorlopen. De school besteedt op structurele en herkenbare wijze aandacht
aan het bestrijden van (taal)achterstanden.
Wanneer de school de extra ondersteuning voor de leerlingen niet kan bieden, zoekt
de school in samenwerking met ouders en zo nodig het Expertisecentrum Onderwijszorg
voor passende extra ondersteuning en zo nodig een meer passende onderwijsplek.
|
Aanvullende ambities
• Zijn er aanvullende ambities voor zicht op ontwikkeling en begeleiding en (hoe)
worden deze gerealiseerd?
|
Wettelijke vereisten
• Artikel 10, eerste lid, WPO BES: Het onderwijs wordt zodanig ingericht dat de leerlingen
een ononderbroken ontwikkelingsproces kunnen doorlopen. Het wordt afgestemd op de
voortgang in de ontwikkeling van de leerlingen.
• Artikel 10, derde lid, WPO BES: Het onderwijs bevordert actief burgerschap en sociale
cohesie op doelgerichte en samenhangende wijze. Dat omvat onder meer regelmatig monitoren
van de ontwikkeling van burgerschapscompetenties, om het onderwijs af te stemmen op
de actuele leerbehoefte van leerlingen.
• Artikel 10, vierde lid, WPO BES: De scholen voorzien in een leerlingvolgsysteem
waarin in elk geval de vorderingen van de leerling van de basisvaardigheden worden
bijgehouden.
• Artikel 10, vijfde lid, WPO BES: De school biedt individuele begeleiding die is
afgestemd op de behoeften van de leerlingen met een specifieke onderwijsbehoefte.
• Artikel 10, achtste lid, WPO BES: Het onderwijs wordt zodanig ingericht dat daarbij
op structurele en herkenbare wijze aandacht wordt besteed aan het bestrijden van achterstanden,
in het bijzonder van taalachterstanden.
• Artikel 15, tweede lid, WPO BES: Bij de beschrijving van het onderwijskundig beleid
worden ook de voorzieningen betrokken die zijn getroffen voor leerlingen met specifieke
onderwijsbehoeften.
• Artikel 15, vierde lid, sub a, WPO BES: De school heeft de wijze waarop het onderwijs
wordt afgestemd op de voortgang in de ontwikkeling van leerlingen in het schoolplan
beschreven.
• Artikel 12 van de Wet register onderwijsdeelnemers jo. artikel 8, eerste lid, Besluit
register onderwijsdeelnemers: Er is een Expertisecentrum Onderwijszorg aangewezen
dat onder andere onderwijsondersteunende activiteiten en ambulante begeleiding verzorgt.
Het bestuur van de school blijft verantwoordelijk voor de leerling tijdens het verblijf
binnen het Expertisecentrum Onderwijszorg.
|
OP3. Pedagogisch-didactisch handelen
Het pedagogisch-didactisch handelen van de leraren stelt leerlingen in staat om te
leren en zich te ontwikkelen.
|
Basiskwaliteit
De pedagogisch-didactische visie van de school is zichtbaar in het dagelijks handelen
van de leraren.
De leraren plannen en structureren hun handelen met behulp van informatie die zij
over leerlingen hebben. Zij maken pedagogische en didactische keuzes en stemmen daarbij
het niveau van hun onderwijs af op het beoogde eindniveau van leerlingen. De leerstof
omvat kennis, vaardigheden en attitudes en wordt in een logische opbouw aangeboden.
De leraren creëren een pedagogisch en didactisch passend en stimulerend leerklimaat,
waardoor leerlingen actief en betrokken zijn. Met geschikte opdrachten en heldere
uitleg structureren de leraren het onderwijsaanbod zodanig dat de leerlingen zich
het leerstofaanbod eigen kunnen maken. Leraren hebben hoge verwachtingen van leerlingen
en geven leerlingen feedback op hun leerproces.
De leraren stemmen de instructies, begeleiding, opdrachten en onderwijstijd doelgericht
af op de onderwijsbehoeften van groepen en individuele leerlingen, inclusief op de
sociale en maatschappelijke competenties. De afstemming is zowel gericht op (pedagogische)
ondersteuning als op uitdaging, afhankelijk van de onderwijsbehoeften van leerlingen.
|
Aanvullende ambities
• Zijn er aanvullende ambities voor het pedagogisch-didactisch handelen en (hoe) worden
deze gerealiseerd?
|
Wettelijke vereisten
• Artikel 10, eerste lid, WPO BES: Het onderwijs wordt zodanig ingericht dat de leerlingen
een ononderbroken ontwikkelingsproces kunnen doorlopen. Voor deze ‘ononderbroken ontwikkeling’
is het nodig dat het onderwijs aansluit bij het ontwikkelingsniveau van de leerling.
• Artikel 10, derde lid, WPO BES: Het onderwijs bevordert actief burgerschap en sociale
cohesie (kennis en respect voor basiswaarden en de ontwikkeling van sociale en maatschappelijke
competenties).
• Artikel 15, eerste en derde lid, WPO BES: De school heeft haar beleid over het pedagogisch-didactisch
handelen in het schoolplan geformuleerd. Het beleid over het pedagogisch-didactisch
handelen is zichtbaar in het dagelijks handelen van de leraren.
|
OP4. Onderwijstijd
De leerlingen krijgen voldoende tijd om zich het aanbod eigen te maken.
|
Basiskwaliteit
De school biedt een programma aan dat voldoet aan de wettelijk verplichte onderwijstijd.
De school stelt vast welke activiteiten onder de onderwijstijd vallen. De school plant
de onderwijsactiviteiten weloverwogen over het schooljaar en deze worden uitgevoerd
onder verantwoordelijkheid van bevoegde leraren.
De school verdeelt de tijd zo over de vakken dat leerlingen in staat zijn het verplichte
onderwijsprogramma tot zich te nemen. De school heeft beleid om ongeoorloofd verzuim
en voortijdig schoolverlaten van leerlingen tegen te gaan, zodat ook op leerlingniveau
gestreefd wordt om de onderwijstijd te behalen.
De school maakt, zo nodig, volgens de wettelijke voorschriften gebruik van de mogelijkheden
om, in het belang van de individuele leerling, af te wijken van de verplichte onderwijstijd
en/of van de mogelijkheid om een leerling een deel van de onderwijstijd door te laten
brengen op een andere school.
|
Aanvullende ambities
• Zijn er aanvullende ambities voor de onderwijstijd en (hoe) worden deze gerealiseerd?
|
Wettelijke vereisten
• Artikel 10, zesde lid, WPO BES: De school verzorgt minimaal het wettelijk verplicht
aantal uren onderwijs en zorgt ervoor dat de leerlingen in beginsel binnen acht aaneensluitende
schooljaren de school kunnen doorlopen.
• Artikel 16, eerste lid, sub k, WPO BES: De school heeft haar verzuimbeleid opgenomen
in de schoolgids.
• Artikel 34, vijfde lid, WPO BES, jo. artikel 3 WPO BES: Leraren die voldoen aan
de wettelijke vereisten verzorgen het onderwijs.
|
OP6. Afsluiting
De afsluiting van het onderwijs verloopt zorgvuldig.
|
Basiskwaliteit
De school zorgt ervoor dat alle leerlingen goed worden voorbereid op de overgang naar
het vervolgonderwijs.
Alle leerlingen krijgen een passend advies voor het vervolgonderwijs. De school hanteert
hierbij een zorgvuldige procedure, waaruit blijkt dat zij ernaar streeft leerlingen
gelijke kansen te bieden.
Als scholen de eindtoets afnemen, dan betrekken zij de uitslag bij het advies. De
leraren nemen de toets conform de voorschriften af.
De school informeert de ouders daarnaast over de informatie over de leerling die aan
de ontvangende school wordt verstrekt.
|
Aanvullende ambities
• Zijn er aanvullende ambities voor de afsluiting en (hoe) worden deze gerealiseerd?
|
Wettelijke vereisten
• Artikel 14 WPO BES: De school houdt de ouders op de hoogte van de vorderingen van
de leerlingen.
• Artikel 48 WPO BES: Voor iedere leerling die de school verlaat, stelt de school
ten behoeve van de nieuwe school een onderwijskundig rapport op.
|
KWALITEITSGEBIED VEILIGHEID EN SCHOOLKLIMAAT (VS)
|
VS1. Veiligheid
De school zorgt voor een veilige omgeving voor leerlingen.
|
Basiskwaliteit
De school zorgt voor de sociale, fysieke en psychische veiligheid van de leerlingen
op school gedurende de schooldag. Een school is veilig als de psychische, sociale
en fysieke veiligheid van leerlingen niet door handelingen van anderen wordt aangetast.
Dit blijkt onder andere uit de beleving van de veiligheid en het welbevinden van de
leerlingen op school. De school monitort dit ten minste jaarlijks met een gestandaardiseerd
instrument.
De school heeft een veiligheidsbeleid beschreven dat bestaat uit een samenhangende
set van maatregelen. Het beleid is gericht op het voorkomen, afhandelen, registreren
en evalueren van incidenten, en de school voert dat beleid ook uit. Als de uitkomsten
van de monitoring daartoe aanleiding geven, treft de school maatregelen om de situatie
te verbeteren. De school voorkomt zoveel als mogelijk, (digitaal) pesten, agressie
en geweld in elke vorm en treedt zo nodig snel en adequaat op. Dat geldt ook bij uitingen
die strijdig zijn met basiswaarden van de democratische rechtsstaat, zoals discriminatie
en onverdraagzaamheid. De school heeft een persoon aangesteld die voor ouders en leerlingen
het aanspreekpunt is in geval van pesten en die het beleid tegen pesten coördineert.
Daarnaast komt de school de verplichtingen na rond het melden, overleggen en aangifte
doen van zedenmisdrijven.
|
Aanvullende ambities
• Zijn er aanvullende ambities voor de veiligheid en (hoe) worden deze gerealiseerd?
|
Wettelijke vereisten
• Artikel 6 WPO BES: Het bestuur meldt en overlegt onverwijld bij een (redelijk vermoeden
van een) zedenmisdrijf en doet daar zo nodig aangifte van. Het bestuur treedt hierbij
onverwijld in contact met de vertrouwensinspecteur.
• Artikel 6a, eerste lid, sub a, WPO BES: Het bestuur heeft beleid ten aanzien van
de veiligheid van leerlingen en voert dat ook uit.
• Artikel 6a, eerste lid, sub b, WPO BES: Het bestuur monitort de veiligheid van leerlingen
met een instrument dat een representatief en actueel beeld geeft.
• Artikel 6a, eerste lid, sub c, WPO BES: Het bestuur heeft de volgende taken belegd
bij een persoon:
– coördinatie van het beleid in het kader van het tegengaan van pesten op school;
– fungeren als aanspreekpunt in het kader van pesten.
• Artikel 6a, tweede lid, WPO BES: Onder veiligheid wordt de sociale, psychische en
fysieke veiligheid van leerlingen verstaan.
• Artikel 10, derde lid, WPO BES: Het onderwijs richt zich op het bijbrengen van respect
voor en kennis van de basiswaarden van de democratische rechtsstaat. Dat omvat onder
meer dat de school actie onderneemt als er onvoldoende sprake is van een cultuur die
in overeenstemming is met basiswaarden.
|
VS2. Schoolklimaat
De school heeft een schoolklimaat dat bijdraagt aan het ontwikkelen van sociale en
maatschappelijke competenties.
|
Basiskwaliteit
De school bereidt de leerlingen voor op het leven in de maatschappij. Zij creëert
daarvoor een oefenplaats die leerlingen ondersteunt bij het ontwikkelen van sociale
en maatschappelijke competenties. In de school doen leerlingen ervaring op met de
omgang met de basiswaarden van de democratische rechtsstaat en de pluriforme samenleving.
Het bestuur ziet erop toe dat de school zorg draagt voor een schoolklimaat dat in
overeenstemming is met de basiswaarden van de democratische rechtsstaat en bijdraagt
aan de bevordering daarvan.
Het personeel van de school is in zijn gedrag een voorbeeld voor de leerlingen: personeelsleden
leven de basiswaarden zichtbaar na.
De school stemt aanpak en aanbod af op de leerlingenpopulatie van de school en de
leefwereld van de leerlingen. Ook signaleert en corrigeert de school uitingen van
leerlingen die met de basiswaarden in strijd zijn.
|
Aanvullende ambities
• Zijn er aanvullende ambities voor het schoolklimaat en (hoe) worden deze gerealiseerd?
|
Wettelijke vereisten
• Artikel 10, derde lid, WPO BES: Het onderwijs bevordert actief burgerschap en sociale
cohesie op doelgerichte en samenhangende wijze, richt zich onder andere op het bijbrengen
van respect voor en kennis van de basiswaarden en het ontwikkelen van sociale en maatschappelijke
competenties.
• Artikel 10, lid 3a, WPO BES: Het bestuur draagt zorg voor een schoolcultuur die
in overeenstemming is met de basiswaarden van de democratische rechtsstaat en creëert
een omgeving waarin leerlingen worden gestimuleerd actief te oefenen met de omgang
met deze waarden.
|
KWALITEITSGEBIED ONDERWIJSRESULTATEN (OR)
|
OR1. Resultaten
De school behaalt met haar leerlingen leerresultaten die ten minste in overeenstemming
zijn met de gestelde streefniveaus.
|
Beschrijving
De school heeft een goed beeld van de kenmerken van haar leerlingenpopulatie en heeft
op basis daarvan ambitieuze streefniveaus vastgesteld voor de resultaten die de leerlingen
kunnen bereiken. Daarbij neemt ze de aansluiting op het vervolgonderwijs als uitgangspunt.
De school toont aan dat deze ambitieuze streefniveaus behaald worden.
|
Eisen die samenhangen met (aanvullende) ambities
• Artikel 2 WPO BES: De school bereidt de leerlingen voor op het vervolgonderwijs.
• Artikel 10, eerste lid, WPO BES: Het onderwijs wordt zodanig ingericht dat de leerlingen
een ononderbroken ontwikkelingsproces kunnen doorlopen. Voor deze ‘ononderbroken ontwikkeling’
is het nodig dat het onderwijs aansluit bij het ontwikkelingsniveau van de leerling.
• Er is in de huidige WPO BES nog geen sprake van een wettelijke basis voor een oordeel
over de te behalen leerresultaten. Deze zal naar verwachting wel in de herziene WPO
BES opgenomen worden.
|
OR2. Sociale en maatschappelijke competenties
De leerlingen behalen sociale en maatschappelijke competenties op het niveau dat ten
minste in overeenstemming is met de verwachtingen van het vervolgonderwijs en de maatschappij.
|
Basiskwaliteit
De school heeft een goed beeld van de kenmerken van haar leerlingenpopulatie en heeft
ambitieuze verwachtingen over het niveau dat de leerlingen voor de sociale en maatschappelijke
competenties kunnen bereiken. Ze neemt de aansluiting op het vervolgonderwijs en de
maatschappij als uitgangspunt voor de competenties voor leerlingen.
De school onderbouwt welke resultaten ze op dit gebied wil bereiken. De school brengt
de resultaten op een betrouwbare en inzichtelijke manier in kaart. De school spant
zich zichtbaar in om ervoor te zorgen dat leerlingen die de school verlaten daaraan
voldoen. Daarmee laat de school zien dat zij haar doelstellingen voor deze competenties
behaald heeft.
|
Aanvullende ambities
• Zijn er aanvullende ambities voor de sociale en maatschappelijke competenties en
(hoe) worden deze gerealiseerd?
|
Wettelijke vereisten
• Artikel 2 WPO BES: De school bereidt de leerlingen voor op het vervolgonderwijs.
• Artikel 10, tweede lid, WPO BES: De inhouden van het onderwijs richten zich onder
andere op het verwerven van de noodzakelijke kennis op het gebied van sociale en culturele
vaardigheden.
• Artikel 10, derde lid, WPO BES: Het onderwijs bevordert actief burgerschap en sociale
cohesie op doelgericht en samenhangende wijze, richt zich onder andere op het bijbrengen
van respect voor en kennis van de basiswaarden en het ontwikkelen van sociale en maatschappelijke
competenties.
• Artikel 10, lid 3a, WPO BES: Het bestuur draagt zorg voor een schoolcultuur die
in overeenstemming is met de basiswaarden van de democratische rechtsstaat en creëert
een omgeving waarin leerlingen worden gestimuleerd actief te oefenen met de omgang
met deze waarden.
• Artikel 11 en artikel 12 WPO BES, tweede lid: Bij de kennisgebieden wordt in ieder
geval aandacht besteed aan de maatschappelijke verhoudingen
|
KWALITEITSGEBIED STUREN, KWALITEITSZORG EN AMBITIE (SKA)
|
SKA1. Visie, ambities en doelen
De school heeft een gedragen visie op goed onderwijs, heeft daarvoor ambities en doelen
en stuurt op het behalen daarvan.
|
Basiskwaliteit
De school heeft, als onderdeel van het stelsel van kwaliteitszorg, een gedragen visie,
ambities en doelen gericht op goed onderwijs die ervoor zorgen dat leerlingen een
ononderbroken ontwikkeling van leerlingen kunnen doorlopen. De schoolleiding vertaalt
haar visie, ambities en doelen in onderwijskundig beleid en stuurt daarop om de beoogde
resultaten te behalen. De schoolleiding beschrijft op welke manier ze zorgt voor het
realiseren, borgen en verbeteren van de onderwijskwaliteit en hoe ze de naleving van
de wettelijke eisen realiseert, onder meer op het gebied van de basisvaardigheden
taal, rekenen en burgerschap.
De schoolleiding sluit met haar visie, ambities en doelen aan op die van haar bestuur
en op de kenmerken van de leerlingenpopulatie van de school. Dit doet zij onder meer
door aan te geven hoe ze rekening houdt met (taal)achterstanden, de wettelijke opdracht
tot bevordering van burgerschap en specifieke leerbehoeften om bij te dragen aan gelijke
kansen voor alle leerlingen. Resultaten van eerdere evaluaties, interne en externe
dialoog zijn zichtbaar in de doelen voor het onderwijskundig beleid.
De schoolleiding richt de voorwaarden in om de onderwijskundige ambities en doelen
te bereiken, waaronder het personeelsbeleid en de organisatie van het onderwijs. Daarbij
is de interne verantwoordelijkheidsverdeling duidelijk.
|
Aanvullende ambities
• Zijn er aanvullende ambities in relatie tot de visie en doelen en (hoe) worden deze
gerealiseerd?
|
Wettelijke vereisten
• Artikel 10, achtste lid, WPO BES: Het onderwijs wordt zodanig ingericht dat daarbij
op structurele en herkenbare wijze aandacht wordt besteed aan het bestrijden van achterstanden,
in het bijzonder van taalachterstanden.
• Artikel 13 en artikel 15, vierde lid, WPO BES: Het bestuur moet zorgen voor de kwaliteit
van het onderwijs op een school. Onder zorg dragen voor wordt in elk geval verstaan:
het naleven van de wet en het uitvoeren van het stelsel van kwaliteitszorg. Dat houdt
onder andere in dat er toetsbare doelen zijn geformuleerd.
• Artikel 15, eerste lid, WPO BES: Het schoolplan bevat een beschrijving van het beleid
met betrekking tot de kwaliteit van het onderwijs dat binnen de school wordt gevoerd,
en omvat in elk geval het onderwijskundig beleid, het personeelsbeleid en het stelsel
van kwaliteitszorg.
• Artikel 15, tweede lid, WPO BES: De beschrijving van het onderwijskundig beleid
omvat in elk geval de inhoud van het onderwijs, de eigen opdrachten voor het onderwijs,
het pedagogisch-didactisch klimaat en de veiligheid. Daarbij betrekt de school het
schoolondersteuningsprofiel.
• Artikel 15, vierde lid, WPO BES: De school moet door haar stelsel van kwaliteitszorg
zorgdragen voor de ononderbroken ontwikkeling van leerlingen en de afstemming van
het onderwijs op de voortgang in de ontwikkeling van leerlingen. Ook moet worden vastgesteld
waar verbetermaatregelen nodig zijn.
• Artikel 27 WPO BES: Het bestuur is verantwoordelijk voor het vaststellen van het
eilandelijk zorgplan.
• Artikel 33 WPO BES: Het bestuur stelt een managementstatuut vast waaruit de verantwoordelijkheidsverdeling
in de aansturing van de school blijkt.
|
SKA2. Uitvoering en kwaliteitscultuur
De school realiseert de doelen voor goed onderwijs, bevordert een kwaliteitscultuur,
zorgt voor randvoorwaarden en stuurt, waar nodig, tussentijds bij.
|
Basiskwaliteit
De school realiseert de doelen voor goed onderwijs, die voortkomen uit haar visie
en ambities. De schoolleiding zorgt daartoe voor een professionele en veilige leer-
en verbetercultuur in de school. Binnen deze kwaliteitscultuur geven schoolleiding
en het (bevoegd) onderwijspersoneel samen uitvoering aan het stelsel van kwaliteitszorg,
zodat de school als geheel gericht werkt aan het bereiken van de onderwijskundige
doelen. Waar nodig stuurt de schoolleiding tussentijds bij.
De schoolleiding zorgt ervoor dat de deskundigheidsbevordering van het personeel binnen
de gestelde doelen gestalte krijgt. Leraren(teams) oefenen daarbij de eigen verantwoordelijkheid
bij het inrichten van hun onderwijs uit.
De schoolleiding toont in haar sturing onderwijskundig leiderschap en zorgt voor een
gerichte inzet van middelen om gestelde doelen te realiseren, onder meer op het gebied
van de basisvaardigheden taal, rekenen en burgerschap. Zij werkt samen met het Expertisecentrum
Onderwijszorg en met andere scholen en organisaties, zodat geen leerling tussen wal
en schip valt.
|
Aanvullende ambities
• Zijn er aanvullende ambities voor de sturing op uitvoering en kwaliteitscultuur
en (hoe) worden deze gerealiseerd?
|
Wettelijke vereisten
• Artikel 3 en artikel 36 WPO BES: Het bestuur beschikt bij elk personeelslid waarvoor
bekwaamheidseisen gelden, over geordende gegevens over de bekwaamheid en het onderhouden
daarvan.
• Artikel 13 en artikel 15, vierde lid, WPO BES: Het bestuur moet zorgen voor de kwaliteit
van het onderwijs op een school. Onder ‘zorg dragen voor’ wordt in elk geval verstaan:
het naleven van de wet en het uitvoeren van het stelsel van kwaliteitszorg. Dat houdt
onder andere in dat het bestuur en de scholen zicht hebben op de kwaliteit van het
onderwijs. Daarbij moet het functioneren van de kwaliteitscyclus centraal staan.
• Artikel 15, derde lid, WPO BES: Het schoolplan bevat een beschrijving van het personeelsbeleid.
Dit personeelsbeleid gaat in elk geval over hoe wordt voldaan aan de eisen van bevoegdheid
en onderhoud van bekwaamheid, de bijdrage van het personeel aan het onderwijskundig
beleid en het pedagogisch-didactisch handelen.
• Artikel 28 WPO BES jo. artikel 1 WPO BES: Er is een Expertisecentrum Onderwijszorg
aangewezen dat onder andere onderwijsondersteunende activiteiten en ambulante begeleiding
verzorgt. Het bestuur van de school blijft verantwoordelijk voor de leerling tijdens
het verblijf binnen het Expertisecentrum Onderwijszorg.
• Artikel 26 en artikel 28 WPO BES: Het bestuur is voor elk van zijn scholen aangesloten
bij een samenwerkingsverband. Dat verband kan bestaan uit een expertisecentrum onderwijszorg
om de leerlingen met een specifieke onderwijsbehoefte deskundige ondersteuning te
bieden.
|
SKA3. Evaluatie, verantwoording en dialoog
De school evalueert en analyseert systematisch of zij de doelen realiseert en verantwoordt
zich daarover. Ze stelt, wanneer nodig, het schoolbeleid bij en betrekt interne en
externe belanghebbenden in een goed functionerende dialoog.
|
Basiskwaliteit
De schoolleiding monitort, evalueert, analyseert en beoordeelt als onderdeel van het
stelsel van kwaliteitszorg in hoeverre de doelen en het beleid worden gerealiseerd,
en informeert het bestuur daarover. Zij haalt intern en extern actief informatie op
om zicht te krijgen op de uitvoering, de resultaten van het onderwijs voor de leerlingen
en mogelijke kansen en bedreigingen voor de verdere ontwikkeling van het onderwijs,
onder meer op het gebied van de basisvaardigheden taal, rekenen en burgerschap.
Voor een goede overdracht en om zicht te houden op het vervolgsucces van haar leerlingen,
onderhoudt de school contact met de scholen/instellingen waar deze naartoe uitstromen.
De schoolleiding organiseert tegenspraak. Daarvoor gaat zij actief een dialoog aan
met in ieder geval ouders, personeel, (gemeenschappelijke) medezeggenschapraad ((G)MR)
en wanneer van toepassing leerlingen, gemeenten en/of (regionale)werkgevers.
De school informeert belanghebbenden minimaal jaarlijks op toegankelijke wijze over
haar doelen en werkwijze, en over de resultaten die zij behaald heeft.
De schoolleiding analyseert en beoordeelt de uitkomsten van de evaluatie en verwerkt
deze wanneer nodig in het (verbeter)beleid, zodat dit bijdraagt aan de ontwikkeling
en verbetering van het onderwijs. Daarnaast gebruikt de school de uitkomsten van de
evaluatie om de sturing te verbeteren. Zij maakt daarbij duidelijk welk effect de
inbreng van belanghebbenden heeft op het borgen en bijstellen van het schoolbeleid.
|
Aanvullende ambities
• Zijn er aanvullende ambities voor de evaluatie, verantwoording en dialoog en (hoe)
worden deze gerealiseerd?
|
Wettelijke vereisten
• Artikel 10, eerste lid, WPO BES: Het onderwijs wordt zodanig ingericht dat de leerlingen
een ononderbroken ontwikkelingsproces kunnen doorlopen.
• Artikel 13 en artikel 15, vierde lid, WPO BES: Het bestuur zorgt voor de kwaliteit
van het onderwijs op de scholen via een stelsel van kwaliteitszorg. Dat houdt onder
andere in dat er regelmatig wordt geëvalueerd of deze doelen worden gehaald.
• Artikel 16, eerste lid, sub a en e, WPO BES: De school maakt in de schoolgids duidelijk
wat de doelen van het onderwijs zijn en welke resultaten met het onderwijsleerproces
worden bereikt, inclusief context daarbij. Ook maakt de school daarin duidelijk wat
de bevindingen ten aanzien van het stelsel van kwaliteitszorg zijn, evenals de maatregelen
die naar aanleiding daarvan zijn getroffen.
• Artikel 18 en artikel 19 WPO BES: Aan de school is een (gemeenschappelijke) medezeggenschapsraad
verbonden. Het bestuur stelt de medezeggenschapsraad ten minste tweemaal per jaar
in de gelegenheid de algemene gang van zaken in de school met hem te bespreken. Verder
komen zij bijeen als daarom gemotiveerd door het bestuur, de vertegenwoordigers van
ouders, de vertegenwoordigers van leerlingen of de vertegenwoordigers van personeel
wordt verzocht.
|
Bijlage 6. Uitwerking burgerschap en basiswaarden
De standaarden hebben betrekking op aspecten van kwaliteit, waaronder het onderwijs
gericht op bevordering van burgerschap. Hieronder wordt aangegeven in welke standaarden
onderdelen van burgerschap aan de orde zijn en geven we met enige nadere uitwerking
(A) een overzicht van de inrichting van het toezicht op basiswaarden (B).
Het toezicht op burgerschap is integraal onderdeel van het inspectietoezicht en omvat,
al naar gelang de situatie, aandacht voor een of meer onderdelen, en krijgt aandacht
als apart thema of in samenhang met andere aspecten van kwaliteit.
A. Bevordering burgerschap
De wettelijke burgerschapsopdracht bepaalt dat onderwijs actief burgerschap en sociale
cohesie bevordert. Bij het toezicht hanteert de inspectie geen ‘eigen’ eisen; alleen
de wet is uitgangspunt, die bevat minimumeisen. Dat betekent dat zolang scholen aan
wettelijke eisen voldoen, invullingen gekozen kunnen worden die passen bij de school.
De wettelijke eisen zijn in de standaarden verwerkt en deze zijn hieronder weergegeven.
Standaarden schoolniveau
OP0
|
Basisvaardigheden
|
OP1
|
Aanbod
|
OP2
|
Zicht op ontwikkeling en begeleiding
|
OP3
|
Pedagogisch-didactisch handelen
|
VS1
|
Veiligheid
|
VS2
|
Schoolklimaat
|
OR2
|
Sociale en maatschappelijke competenties
|
SKA1
|
Visie, ambities en doelen
|
SKA2
|
Uitvoering en kwaliteitscultuur
|
SKA3
|
Evaluatie, verantwoording en dialoog
|
Standaarden bestuursniveau
BKA1
|
Visie, ambities en doelen
|
BKA2
|
Uitvoering en kwaliteitscultuur
|
BKA3
|
Evaluatie, verantwoording en dialoog
|
De wet vraagt:
waarbij de volgende elementen op herkenbare wijze terugkomen in het onderwijs:
-
2) kennis van en het respect voor basiswaarden van de democratische rechtsstaat worden
bevorderd (standaarden OP0, VS1, VS2);
-
3) sociale en maatschappelijke competenties worden ontwikkeld (standaarden OP0, VS2);
-
4) de schoolcultuur is in overeenstemming met basiswaarden, leerlingen worden gestimuleerd
daarmee te oefenen en de school draagt zorg voor een veilige omgeving waarin leerlingen
en personeel zich geaccepteerd voelen (standaarden OP3, VS1, VS2).
Toelichting
Ad 1) Standaarden Basisvaardigheden, Zicht op ontwikkeling en begeleiding en Sociale
en maatschappelijke competenties (OP0, OP2, OR2):
De inspectie stelt vast of het onderwijs doelgericht, samenhangend en herkenbaar is,
en de school de leerresultaten op betrouwbare en inzichtelijke manier in kaart brengt.
Of het onderwijs doelgericht is, blijkt uit de formulering van geconcretiseerde leerdoelen
die de school bereiken wil voor bevordering van basiswaarden en sociale en maatschappelijke
competenties. Of het onderwijs samenhangend is, blijkt uit de logische opbouw van
de leerstof en aanpak waarmee de school de leerdoelen bereiken wil. Of het onderwijs
gericht op bevordering van burgerschap herkenbaar is, blijkt uit de realisering van
de geplande leerstof en aanpak. Of de school de leerresultaten op betrouwbare en inzichtelijke
wijze in kaart brengt, blijkt uit dat de school over gegevens beschikt die een adequaat
beeld van de resultaten geven, zodanig dat beoordeeld kan worden of de school haar
leerdoelen realiseert.
Ad 2) en 3) Standaarden Basisvaardigheden, Veiligheid, Schoolklimaat (OP0, VS1, VS2):
De inspectie stelt vast of het onderwijs gericht is op bevordering van basiswaarden
en sociale en maatschappelijke competenties, en uitgaat van het uitgangspunt van gelijke
behandeling van gelijke gevallen. Of het onderwijs gericht is op basiswaarden blijkt
uit aandacht voor bevordering van kennis van, respect voor en handelen vanuit basiswaarden
(zie B). Of het onderwijs gericht is op ontwikkeling van sociale en maatschappelijke
competenties blijkt uit aandacht van de school voor de competenties die de leerling
in staat stellen deel uit te maken van en bij te dragen aan de pluriforme, democratische
samenleving. De school kan hier eigen keuzes maken. Daarnaast zijn er de kerndoelen
op het sociale en maatschappelijke domein. Scholen geven bij de vormgeving van aanbod
en aanpak blijk van inzicht in de leerlingenpopulatie en de leefwereld van de leerlingen.
Ad 4) Standaarden Pedagogisch-didactisch handelen, Veiligheid en Schoolklimaat (OP3,
VS1, VS2):
De inspectie stelt vast of het bestuur zorg draagt voor een schoolklimaat dat in overeenstemming
is met de basiswaarden, waarin leerlingen oefenmogelijkheden wordt geboden en voor
een veilig, inclusief schoolklimaat waarin allen zich geaccepteerd voelen. Of wordt
gezorgd voor bedoeld schoolklimaat blijkt uit uitvoering van beleid waardoor het bestuur
daarin inzicht heeft en zo nodig verbeteringen realiseert. Of het schoolklimaat in
overeenstemming is met basiswaarden blijkt uit het voorleven van basiswaarden en de
afwezigheid van strijdigheid met basiswaarden. Of het schoolklimaat leerlingen oefenmogelijkheden
biedt, blijkt uit situaties waarin leerlingen worden gestimuleerd met basiswaarden
te oefenen. Of sprake is van een veilig, inclusief schoolklimaat blijkt uit informatie
die inzicht geeft in de mate waarin leerlingen en personeel zich geaccepteerd voelen.
Via de standaarden voor kwaliteitszorg van bestuur en school (standaarden SKA1-3;
BKA1-3) beoordeelt de inspectie tenslotte of het onderwijs aan de wettelijke eisen
voldoet en het bestuur haar zorgplicht hieromtrent realiseert (standaarden SKA1-3;
BKA1-3).
B. Basiswaarden van de democratische rechtsstaat
Bevordering van basiswaarden vormt een belangrijk aspect van de wettelijke burgerschapsopdracht.
Basiswaarden van de democratische rechtsstaat (hierna: basiswaarden) weerspiegelen
de algemene, breed erkende essentiële waarden waarop onze democratische manier van
samenleven is gebaseerd. Ze zijn breed gelegitimeerd, verankerd in de nationale en
internationale rechtsorde en neergelegd in onder meer de Nederlandse Grondwet en de
Universele Verklaring van de Rechten van de Mens. Basiswaarden zijn kort gezegd basale,
minimale en breed onderschreven waarden die de democratische rechtsstaat schragen.
De basiswaarden waarom het in het onderwijs gaat, zijn vastgelegd en uitgewerkt in
het wettelijk kader in de gewijzigde burgerschapsopdracht in de onderwijswetten voor
funderend onderwijs (Gewijzigd voorstel van wet, 17 november 2020. Tweede Kamer der
Staten-Generaal, vergaderjaar 2020-2021, 35 352 nr. 2; memorie van toelichting en
Nota naar aanleiding van het verslag, Tweede Kamer der Staten-Generaal, vergaderjaar
2019-2020, 35 352 nr. 3 en nr. 6). Die uitwerking vormt het (hiertoe begrensde) uitgangspunt
voor het inspectietoezicht op basiswaarden. De navolgende uitwerking en formuleringen
zijn aan dit wettelijk kader ontleend.
Basiswaarden van de democratische rechtsstaat
Het respect voor de menselijke waardigheid zonder onderscheid des persoons staat aan
de basis van de drie basiswaarden van de democratische, pluriforme en Nederlandse
rechtsstaat: vrijheid, gelijkwaardigheid en solidariteit. De basiswaarde vrijheid
wordt bevorderd door aandacht voor vrijheid van meningsuiting en autonomie. Gelijkwaardigheid
wordt bevorderd in de vorm van het gelijkheidsbeginsel en het afwijzen van discriminatie.
Solidariteit wordt bevorderd door verdraagzaamheid, begrip en verantwoordelijkheidsbesef
en het afwijzen van onverdraagzaamheid.
Dit betekent dat scholen aandacht besteden aan vrijheid van meningsuiting, het gelijkheidsbeginsel,
begrip, verdraagzaamheid, het afwijzen van onverdraagzaamheid en discriminatie, en
autonomie en verantwoordelijkheidsbesef. Deze elementen vormen in de onderwijspraktijk
de minimale kern waaraan een school moet voldoen bij de bevordering van respect voor
en de kennis van basiswaarden.
De burgerschapswet creëert geen nieuwe basiswaarden. Ook onder de eerdere wettelijke
opdracht was sprake van bevordering van deze basiswaarden. Wel is het gewicht daarvan
groter geworden. In aansluiting bij deze wettelijke kaders en ter bevordering van
de continuïteit voor onderwijspraktijk en inspectietoezicht wordt in de op praktijk
gerichte operationalisering uitsluitend uitgegaan van de volgende uitwerkingen. Deze
uitwerkingen zijn gericht op concrete toepassing in de dagelijkse schoolpraktijk en
geformuleerd op voor alle betrokkenen (inclusief leerlingen) toegankelijke wijze:
-
• Vrijheid van meningsuiting betekent dat je mag zeggen of schrijven wat je denkt of
tegen de opvatting van anderen in mag gaan. Iedereen mag dus ook zijn of haar geloof
uitdragen, of zijn of haar mening aan anderen voorhouden. Daarbij moet je je wel houden
aan de wet.
-
• Het gelijkheidsbeginsel (ook wel gelijkheid of gelijkwaardigheid genoemd) betekent
dat mensen van gelijke waarde zijn. Daarbij maakt het niet uit wat je denkbeelden
zijn of wat je gelooft. Je hoeft niet te vinden dat die denkbeelden of gebruiken zelf
waardevol zijn, maar wel dat mensen met andere denkbeelden en gebruiken niet minder
waard zijn dan jij of dan jouw groep.
-
• Begrip voor anderen betekent dat je probeert te begrijpen waarom mensen of groepen
bepaalde denkbeelden of gebruiken hebben: wat is de achtergrond daarvan en waarom
is dat belangrijk voor een ander?
-
• Verdraagzaamheid (ook wel tolerantie genoemd) betekent dat je de mening of het gedrag
van een ander accepteert, ook al ben je het er helemaal niet mee eens. En het betekent
ook dat je iedereen de ruimte wilt geven om zo’n mening of zulk gedrag te hebben.
Natuurlijk moet iedereen zich daarbij wel houden aan de wet.
-
• Afwijzen van onverdraagzaamheid: onverdraagzaamheid (ook wel intolerantie genoemd)
is het tegenovergestelde van tolerantie. Het betekent dat je vindt dat andere mensen
of groepen, dingen waar jij het niet mee eens bent niet zouden mogen denken of doen;
en dat je het niet nodig vindt dat ieder de ruimte krijgt om zo’n mening of zulk gedrag
te hebben.
-
• Afwijzen van discriminatie: discriminatie betekent dat mensen of groepen bij anderen
achtergesteld worden of dat je vindt dat er voor mensen met andere denkbeelden of
gebruiken niet zoveel ruimte hoeft te zijn of dat die denkbeelden of gebruiken misschien
zelfs verboden moeten worden.
-
• Autonomie betekent dat iedereen zelf kan bepalen wie hij/zij wil zijn en hoe hij/zij
zijn/haar leven wil leiden. Iedereen is dus bijvoorbeeld vrij om zelf te bepalen welke
denkbeelden of welk geloof voor hem/haar belangrijk zijn/is. Daarbij moet je je wel
houden aan de wet.
-
• Verantwoordelijkheidsbesef betekent dat mensen verantwoordelijkheid willen nemen voor
wat ze zeggen en doen (en wat ze niet zeggen en doen) en dat ze daarbij rekening willen
houden met wat dat voor anderen betekent. Daarbij is vooral belangrijk dat je probeert
anderen niet te schaden en dat je de samenleving en de democratie wilt helpen om goed
te functioneren. Hoe je dat doet, mag iedereen zelf weten.
Reikwijdte
Actieve bevordering van de basiswaarden van de democratische rechtsstaat neemt binnen
de wettelijke opdracht een centrale plaats in. Van scholen wordt verwacht dat zij
werken aan borging en overdracht van de basiswaarden. Ten overvloede zij daarbij opgemerkt
dat uit deze opdracht ook volgt dat onderwijs of handelen van de school niet in strijd
met basiswaarden kan zijn. Goed burgerschapsonderwijs sluit aan bij de leefwereld
van leerlingen en de interesses, problemen en risico’s die hiermee gepaard gaan. Uitgangspunt
bij het toezicht is dat scholen blijk geven van inzicht in hun leerlingenpopulatie
en hun leefwereld en dit, indien nodig, vertalen naar het onderwijs. Verder is van
belang dat basiswaarden structureel onderdeel zijn van de schoolcultuur en dat deze
daarmee in overeenstemming is. De inspectie ziet toe op de naleving daarvan via de
zorg van het bestuur voor een schoolcultuur waarin alle betrokkenen basiswaarden als
centrale spelregels hanteren en voorleven en voor een omgeving waarin leerlingen worden
gestimuleerd actief te oefenen met de omgang met basiswaarden.
Stcrt. 2023, 30814, datum inwerkingtreding 11-11-2023, bevat een wijziging met terugwerkende
kracht van deze bijlage. Deze wijziging werkt terug tot en met 01-08-2023.
De bijlage wordt als volgt gewijzigd:
Paragraaf 5.3-Kwaliteitsgebieden en standaarden, tabel Kwaliteitsgebied Onderwijsproces
(OP), blok OP2.Zicht op ontwikkeling en begeleiding wordt als volgt gewijzigd:
A.
1.
In de tekst onder het kopje Basiskwaliteit wordt na ‘Het verzamelen van (toets)informatie
gebeurt systematisch en zorgvuldig’ ingevoegd
‘en voor de kennisgebieden taal en rekenen/wiskunde met behulp van genormeerde toetsen.
Voor het verzamelen en vastleggen van (toets)informatie gebruikt de school een leerling-
en onderwijsvolgsysteem.’
2.
In de tekst onder het kopje Wettelijke vereisten wordt na de 16e bullet een nieuwe bullet ingevoegd, luidende:
Artikel 45b, eerste en tweede lid, WPO: De school volgt de vorderingen van de leerlingen
in kennis en vaardigheden door middel van een leerling- en onderwijsvolgsysteem. Bij
taal en rekenen/wiskunde gebeurt dit in de groepen 3 tot en met 8 in ieder geval met
erkende toetsen.
B.
Paragraaf 5.3-kwaliteitsgebieden en standaarden, tabel Kwaliteitsgebied Onderwijsproces
(OP), blok OP6.Afsluiting wordt als volgt gewijzigd:
1.
Onder het kopje Basiskwaliteit wordt
‘Wanneer de uitslag van de doorstroomtoets een hoger schooladvies suggereert dan het
gegeven advies, neemt de school het advies in heroverweging. Als hierbij wordt afgeweken
van de uitslag van de toets wordt dit gemotiveerd aan de ouders.’
vervangen door:
‘Wanneer uit de uitslag van de doorstroomtoets een hoger schooladvies blijkt dan het
voorlopig advies, dan geeft de school een hoger definitief schooladvies. Alleen als
het in het belang is van de leerling, kan de school besluiten het advies niet te verhogen.
De school moet dit besluit motiveren.’
2.
Onder het kopje ‘Wettelijke vereisten’ wordt de tekst:
-
• Artikel 2 WPO: De school bereidt de leerlingen voor op het vervolgonderwijs.
-
• Artikel 11 WPO: De school houdt de ouders op de hoogte van de vorderingen van de leerlingen.
-
• Artikel 45b en 45c WPO en Beleidsregel ontheffingsgronden doorstroomtoets: De wet
schrijft voor welke toetsen in het primair onderwijs verplicht moeten worden afgenomen
en in welke gevallen het bestuur kan beslissen dat een leerling geen doorstroomtoets
hoeft af te leggen. Toetsbesluit PO, artikel 5: De doorstroomtoets wordt conform voorschriften
afgenomen.
-
• Artikel 42, eerste lid, WPO: De doorstroomtoets dient om onderadvisering vanuit het
primair onderwijs te voorkomen.
-
• Artikel 42, tweede lid, WPO: Het bestuur stelt in de laatste drie weken van januari
voor een leerling in het laatste leerjaar van het basisonderwijs een schooladvies
op voor het volgen van aansluitend voortgezet onderwijs of voortgezet speciaal onderwijs.
Het bestuur deelt het schooladvies mee aan de ouders. Artikel 42, eerste lid, WPO:
Voor de ontvangende school stelt de school een onderwijskundig rapport op.
vervangen door:
-
• Artikel 2 WPO: De school bereidt de leerlingen voor op het vervolgonderwijs.
-
• Artikel 11 WPO: De school houdt de ouders op de hoogte van de vorderingen van de leerlingen.
-
• Artikel 42 WPO: Voor de ontvangende school stelt de school een onderwijskundig rapport
op.
-
• Artikel 45b en 45c WPO en Beleidsregel ontheffingsgronden doorstroomtoets: De wet
schrijft voor welke toetsen in het primair onderwijs verplicht moeten worden afgenomen
en in welke gevallen het bestuur kan beslissen dat een leerling geen doorstroomtoets
hoeft af te leggen.
-
• Artikel 45d WPO: De school stelt een schooladvies voor de leerling op. Het schooladvies
moet worden bijgesteld als het toetsadvies hoger is.
-
• Artikel 5 en artikel 6, Toetsbesluit PO: De doorstroomtoets wordt conform voorschriften
afgenomen.
C.
Bijlage 2-Waarderingskader Speciaal basisonderwijs, tabel Kwaliteitsgebied Onderwijsproces
(OP), blok OP2.Zicht op ontwikkeling en begeleiding wordt als volgt gewijzigd:
1.
In de tekst onder het kopje Basiskwaliteit wordt na ‘Het verzamelen van (toets)informatie
gebeurt systematisch en zorgvuldig’ ingevoegd
‘en voor de kennisgebieden taal en rekenen/wiskunde met behulp van genormeerde toetsen.
Voor het verzamelen en vastleggen van (toets)informatie gebruikt de school een leerling-
en onderwijsvolgsysteem.’
2.
In de tekst onder het kopje Wettelijke vereisten wordt na de 16e bullet een nieuwe bullet ingevoegd, luidende:
Artikel 45b, eerste en tweede lid, WPO: De school volgt de vorderingen van de leerlingen
in kennis en vaardigheden door middel van een leerling- en onderwijsvolgsysteem. Bij
taal en rekenen/wiskunde gebeurt dit in de groepen 3 tot en met 8 in ieder geval met
erkende toetsen.
D.
Bijlage 2-Waarderingskader Speciaal basisonderwijs, tabel Kwaliteitsgebied Onderwijsproces
(OP), blok OP6.Afsluiting wordt als volgt gewijzigd:
1.
Onder het kopje Basiskwaliteit wordt de tekst:
‘Wanneer de uitslag van de doorstroomtoets een hoger schooladvies suggereert dan het
gegeven advies, neemt de school het advies in heroverweging. Als hierbij wordt afgeweken
van de uitslag van de toets wordt dit gemotiveerd aan de ouders.
vervangen door:
‘Wanneer uit de uitslag van de doorstroomtoets een hoger schooladvies blijkt dan het
voorlopig advies, dan geeft de school een hoger definitief schooladvies. Alleen als
het in het belang is van de leerling, kan de school besluiten het advies niet te verhogen.
De school moet dit besluit motiveren.’
2.
Onder het kopje Wettelijke vereisten wordt de tekst:
-
• Artikel 2 WPO: De school bereidt de leerlingen voor op het vervolgonderwijs.
-
• Artikel 11 WPO: De school houdt de ouders op de hoogte van de vorderingen van de leerlingen.
-
• Artikel 45b en 45c WPO en Beleidsregel ontheffingsgronden doorstroomtoets: De wet
schrijft voor welke toetsen in het primair onderwijs verplicht moeten worden afgenomen
en in welke gevallen het bestuur kan beslissen dat een leerling geen doorstroomtoets
hoeft af te leggen. Toetsbesluit PO, artikel 5: De doorstroomtoets wordt conform voorschriften
afgenomen.
-
• Artikel 42, eerste lid, WPO: De doorstroomtoets dient om onderadvisering vanuit het
primair onderwijs te voorkomen.
-
• Artikel 42, tweede lid, WPO: Het bestuur stelt in de laatste drie weken van januari
voor een leerling in het laatste leerjaar van het basisonderwijs een schooladvies
op voor het volgen van aansluitend voortgezet onderwijs of voortgezet speciaal onderwijs.
Het bestuur deelt het schooladvies mee aan de ouders. Artikel 42, eerste lid, WPO:
Voor de ontvangende school stelt de school een onderwijskundig rapport op.
vervangen door:
-
• Artikel 2 WPO: De school bereidt de leerlingen voor op het vervolgonderwijs.
-
• Artikel 11 WPO: De school houdt de ouders op de hoogte van de vorderingen van de leerlingen.
-
• Artikel 42 WPO: Voor de ontvangende school stelt de school een onderwijskundig rapport
op.
-
• Artikel 45b en 45c WPO en Beleidsregel ontheffingsgronden doorstroomtoets: De wet
schrijft voor welke toetsen in het primair onderwijs verplicht moeten worden afgenomen
en in welke gevallen het bestuur kan beslissen dat een leerling geen doorstroomtoets
hoeft af te leggen.
-
• Artikel 45d WPO: De school stelt een schooladvies voor de leerling op. Het schooladvies
moet worden bijgesteld als het toetsadvies hoger is.
-
• Artikel 5 en artikel 6, Toetsbesluit PO: De doorstroomtoets wordt conform voorschriften
afgenomen.
E.
Bijlage 3-Waarderingskader Nieuwkomersvoorzieningen type 1 en 2, tabel Kwaliteitsgebied
Onderwijsproces (OP), blok OP2.Zicht op ontwikkeling en begeleiding wordt als volgt
gewijzigd:
1.
In de tekst onder het kopje Basiskwaliteit wordt na ‘Het verzamelen van (toets)informatie
gebeurt systematisch en zorgvuldig’ ingevoegd
‘en voor de kennisgebieden taal en rekenen/wiskunde met behulp van genormeerde toetsen.
Voor het verzamelen en vastleggen van (toets)informatie gebruikt de school een leerling-
en onderwijsvolgsysteem.’
2.
In de tekst onder het kopje Wettelijke vereisten wordt na de 16e bullet een nieuwe bullet ingevoegd, luidende:
Artikel 45b, eerste en tweede lid, WPO: De school volgt de vorderingen van de leerlingen
in kennis en vaardigheden door middel van een leerling- en onderwijsvolgsysteem. Bij
taal en rekenen/wiskunde gebeurt dit in de groepen 3 tot en met 8 in ieder geval met
erkende toetsen.
F.
In bijlage 3-Waarderingskader Nieuwkomersvoorzieningen type 1 en 2, tabel Kwaliteitsgebied
Onderwijsproces (OP), blok OP6.Afsluiting, onder het kopje Wettelijke vereisten, laatste
bullet, vervalt ‘eerste lid,’.
G.
Bijlage 4-Waarderingskader Internationaal georiënteerd basisonderwijs, tabel Kwaliteitsgebied
Onderwijsproces (OP), wordt als volgt gewijzigd:
1.
Het opschrift van de tabel komt te luiden: Kwaliteitsgebied Onderwijsproces (OP).
2.
Blok OP2.Zicht op ontwikkeling en begeleiding wordt als volgt gewijzigd:
In de tekst onder het kopje Basiskwaliteit wordt na ‘Het verzamelen van (toets)informatie
gebeurt systematisch en zorgvuldig.’ ingevoegd
‘Voor het verzamelen en vastleggen van (toets)informatie gebruikt de school een leerling-
en onderwijsvolgsysteem.’
3.
In de tekst onder het kopje Wettelijke vereisten wordt na de 16e bullet een nieuwe bullet ingevoegd, luidende:
Artikel 45b, eerste en tweede lid, WPO: De school volgt de vorderingen van de leerlingen
in kennis en vaardigheden door middel van een leerling- en onderwijsvolgsysteem.
H.
In bijlage 4-Waarderingskader Internationaal georiënteerd basisonderwijs, tabel Kwaliteitsgebied
Onderwijsproces (OP), blok OP6.Afsluiting, onder het kopje Wettelijke vereisten, de
laatste bullet, vervalt ‘, eerste lid,’.
I.
Onder vernummering van bijlagen 5 en 6 tot bijlagen 6 en 7 wordt een (nieuwe) bijlage
5 ingevoegd, luidende:
Bijlage 5. Waarderingskader voorschoolse educatie
In deze bijlage zijn het waarderingskader en de normering voor de voorschoolse educatie
opgenomen. De toelichting op de aanpassing van het waarderingskader en de normering
is te vinden in paragraaf 9.6.
KWALITEITSGEBIEDEN EN STANDAARDEN
|
OP. Ontwikkelingsproces
|
OP1
|
Aanbod
|
OP2
|
Zicht op ontwikkeling
|
OP3
|
Pedagogisch-educatief handelen
|
OP4
|
(Extra) ondersteuning
|
OP6
|
Samenwerking
|
OR. Ontwikkelingsresultaten voorschoolse educatie
|
OR1
|
Ontwikkelingsresultaten
|
KA. Kwaliteitszorg en ambitie
|
KA1
|
Kwaliteitszorg
|
KA2
|
Kwaliteitscultuur
|
KA3
|
Verantwoording en dialoog
|
ONTWIKKELINGSPROCES (OP)
|
OP1. Aanbod
Het aanbod bereidt de peuters voor op de basisschool.
|
Eigen aspecten van kwaliteit
• Biedt de voorschool een integraal aanbod dat aansluit bij het (beoogde) niveau van
alle peuters?
• Sluit het aanbod aan op het niveau van de peuters bij binnenkomst van de voorschool?
• Wordt het aanbod afgestemd op de behoeften die kenmerkend zijn voor de kindpopulatie?
• Bereidt het aanbod hen voor op het aanbod bij de start van de basisschool?
• Verdelen de pedagogisch medewerkers het aanbod evenwichtig en in samenhang over
de peuterperiode?
• Werken de pedagogisch medewerkers doelgericht aan de uitvoering van het aanbod?
• Gebruiken de pedagogisch medewerkers in de groep spel- en leermaterialen die afgestemd
zijn op de ontwikkelingsfase van de peuters?
• Richten de pedagogisch medewerkers de groepsruimten of de speel- en leeromgeving
aantrekkelijk en uitdagend in, waarbij zij rekening houden met de ontwikkelingsfase
van de peuters?
|
OP2. Zicht op ontwikkeling
De voorschool volgt de ontwikkeling van haar peuters zodanig dat zij een ononderbroken
ontwikkeling kunnen doorlopen.
|
Eigen aspecten van kwaliteit
• Verzamelt de voorschool vanaf binnenkomst systematisch informatie over de kennis
en vaardigheden van haar peuters op de verschillende ontwikkelingsgebieden, en benut
de voorschool daarbij ook de informatie van ouders?
• Vergelijken pedagogisch medewerkers deze informatie met de verwachte ontwikkeling?
• Worden deze signalering en analyses gebruikt om de voorschoolse educatie af te stemmen
op de behoeften van zowel groepjes als individuele peuters?
• Gaat de voorschool na waar de ontwikkeling stagneert en wat mogelijke verklaringen
zijn als peuters niet genoeg lijken te profiteren van de educatie?
• Gaat de voorschool na wat nodig is om eventuele achterstanden bij peuters te verhelpen
en wat de rol van ouders daarbij kan zijn?
• Gebeurt dit ten minste met een gestandaardiseerd observatie-instrument dat het mogelijk
maakt om vroegtijdig (achterstanden) te signaleren op de verschillende ontwikkelingsgebieden?
• Gebruikt de voorschool deze observatiegegevens in een cyclisch proces van doelen
stellen, passende educatie bieden aan peuters, evalueren en bijstellen van doelen
en het educatieve aanbod?
• Bespreken de pedagogisch medewerkers de bevindingen op vaste momenten in het jaar
met ouders?
• Herkennen pedagogisch medewerkers tijdig talenten en zijn zij bereid en in staat
om passende programma’s en trajecten uit te voeren voor individuele of groepjes peuters?
|
OP3. Pedagogisch-educatief handelen
Het pedagogisch-educatief handelen van de pedagogisch medewerkers stelt peuters in
staat tot spelend leren en ontwikkelen.
|
• Eigen aspecten van kwaliteit
• Plannen en structureren de pedagogisch medewerkers hun handelen met behulp van informatie
die zij over peuters hebben?
• Zorgen de pedagogisch medewerkers ervoor dat het niveau van hun aanbod past bij
het beoogde eindniveau van peuters (als groep en individueel)?
• Werken de pedagogisch medewerkers opbrengstgericht en concretiseren zij dat door
doelen voor hun peuters te stellen die aansluiten op de zone van naaste ontwikkeling?
• Verdelen de pedagogisch medewerkers de activiteiten evenwichtig over de dag/het
dagdeel?
• Voert de voorschool actief beleid om alle peuters de voor hen bedoelde activiteiten
te laten bijwonen?
• Maakt het pedagogisch klimaat het spelend leren mogelijk? Zijn de peuters actief
en betrokken?
• Zijn er duidelijke regels en is er een voorspelbaar en betrouwbaar positief klimaat
waarin afspraken worden nagekomen?
• Structureren de pedagogisch medewerkers met geschikte opdrachten en heldere uitleg
vrij spel en begeleid spel, en het aanbod zo dat de peuter het zich eigen kan maken?
• Stimuleren de pedagogisch medewerkers de actieve betrokkenheid van de peuters en
verrijken zij het spelend leren?
• Leren de pedagogisch medewerkers peuters sociale vaardigheden aan en tonen ze voorbeeldgedrag?
• Gaan peuters, pedagogisch medewerkers, leiding en overig personeel respectvol en
betrokken met elkaar om?
• Weten de pedagogisch medewerkers de geplande tijd voor voorschoolse educatie effectief
te benutten door een efficiënte werkwijze in de groep?
• Stemmen de pedagogisch medewerkers de instructies en spelbegeleiding, opdrachten
en tijd af op de behoeften van groepjes en individuele peuters?
• Is de afstemming zowel op ondersteuning als uitdaging gericht, afhankelijk van de
behoeften van peuters? Is het voorschoolklimaat naast ondersteunend ook stimulerend?
• Stimuleren de pedagogisch medewerkers een brede ontwikkeling bij hun peuters?
• Gebruiken de pedagogisch medewerkers bij de instructies en opdrachten passende educatieve
principes en werkvormen?
• Stimuleren de pedagogisch medewerkers peuters tot interactie, zowel interactie tussen
de pedagogisch medewerker en de peuters als interactie tussen peuters onderling?
• Gaan de pedagogisch medewerkers actief na of peuters de opdrachten begrijpen en
of de pedagogisch medewerkers daarmee hun doelen hebben gehaald?
• Geven de pedagogisch medewerkers de peuters inhoudelijk feedback op hun speel- en
leerproces?
|
OP4. (Extra) ondersteuning
Peuters die dat nodig hebben ontvangen extra aanbod, ondersteuning en begeleiding.
|
Eigen aspecten van kwaliteit
• Zorgt de voorschool voor (doorverwijzing naar en aanmelding bij) externe zorg als
zij zelf de gewenste zorg niet kan leveren?
• Stelt de voorschool zelf ook een passend aanbod samen voor peuters die structureel
een extra aanbod krijgen door een externe instantie, binnen of buiten de groep, dat
is gebaseerd op de mogelijkheden van de desbetreffende peuter?
• Evalueert de voorschool regelmatig zelf, en/of met externe partners en altijd met
ouders of de extra ondersteuning en begeleiding van de (individuele) peuters het gewenste
effect heeft, en stelt de voorschool de interventies zo nodig bij?
|
OP6. Samenwerking
De voorschool werkt samen met relevante partners.
|
Eigen aspecten van kwaliteit
• Werkt de voorschool samen met basisscholen, voorgaande voorscholen, ouders en andere
ketenpartners door informatie over doelgroeppeuters uit te wisselen en de voorschoolse
educatie in een doorgaande leerlijn te realiseren? Geeft de voorschool daarbij in
ieder geval door welk vve-programma de peuter heeft gevolgd en hoe lang dit gevolgd
is? En zijn er afspraken over de wijze waarop de voorschool de gegevens van de peuters
aanlevert aan de basisschool (artikel 160, lid 3, WPO)?
• Informeert de voorschool gedurende de voorschoolperiode, aan het einde en bij tussentijds
vertrek van peuters de ouders en zo nodig de basisschool, over de ontwikkeling van
de peuters (zie ook standaard OP2)?
• Ziet de voorschool ouders als partner in het stimuleren van de ontwikkeling van
hun kinderen en stemt de voorschool haar ouderbeleid daarop af?
• Werkt de voorschool samen met partners in de zorg voor peuters met een extra ondersteuningsbehoefte
(zie standaard OP4)?
• Zorgen de voorschool en de bijbehorende basisschool voor een doorgaande leerlijn
van voor- naar vroegschoolse educatie? Is er een doorgaande lijn in het aanbod, de
zorg en begeleiding, het ouderbeleid en de kwaliteitszorg rondom het jonge kind?
|
ONTWIKKELINGSRESULTATEN (OR)
|
OR1. Ontwikkelingsresultaten
De voorschool behaalt met haar peuters resultaten voor taal en rekenen die ten minste
in overeenstemming zijn met de gestelde doelen. De voorschool gaat na of de peuters
goed zijn toegerust voor de basisschool. De peuters behalen daarnaast sociale competenties
en motorische vaardigheden op het niveau dat ten minste in overeenstemming is met
de gestelde doelen.
|
Eigen aspecten van kwaliteit
• Heeft de voorschool hoge verwachtingen over de voortgang in de ontwikkeling die
de peuters kunnen bereiken aan het einde van de voorschoolse periode?
• Stelt de voorschool eigen doelen op de verschillende ontwikkelingsgebieden die passen
bij de kenmerken van de kindpopulatie?
• Evalueert de voorschool of deze eigen doelen worden gerealiseerd, zodat de peuters
de voorschool verlaten met kennis en vaardigheden die passen bij de kenmerken van
de kindpopulatie?
• Betrekt de voorschool daarbij de ontwikkelingsgroei van de kinderen?
• Voert de voorschool interne en externe gesprekken over de ontwikkelingen van de
peuters in relatie tot de doelen, waarbij rekening wordt gehouden met de specifieke
kenmerken van deze jonge leeftijdsgroep?
|
KWALITEITSZORG EN AMBITIE (KA)
|
KA1. Kwaliteitszorg
De voorschool heeft vanuit haar maatschappelijke opdracht doelen geformuleerd. Zij
evalueert regelmatig en systematisch de realisatie van de doelen en verbetert op basis
daarvan de voorschoolse educatie.
|
Eigen aspecten van kwaliteit
Houder:
• Heeft de houder in zijn (pedagogisch) beleidsplan samen met de voorschool/voorscholen
de eigen opdrachten voor de voorschoolse educatie op de voorschool/voorscholen omschreven?
• Heeft de houder ook aangegeven hoe hij de kwaliteit bewaakt en omvat dit de voortgang
van de ontwikkeling van peuters en de afstemming van de voorschoolse educatie op de
ontwikkeling van peuters?
Voorschool:
• Heeft de voorschool ambitieuze doelen voor zichzelf geformuleerd die passen bij
haar maatschappelijke opdracht?
• Evalueert de voorschool via een cyclisch werkend systeem van kwaliteitszorg alle
doelstellingen uit haar (pedagogisch) beleidsplan? En kijkt zij of kinderen voldoende
worden voorbereid op de basisschool? Omvat de kwaliteitszorg daarnaast ook objectieve
evaluaties over het aanbod, het educatief handelen, de ouderbetrokkenheid, het zicht
op ontwikkeling en de ontwikkelingsresultaten van peuters?
• Betrekt de voorschool hierbij ook de tevredenheid en feedback van haar belanghebbenden?
• Neemt de voorschool op basis van deze evaluaties planmatig en doelgericht maatregelen
ter verbetering?
|
KA2. Kwaliteitscultuur
De voorschool heeft een heldere structuur, kent een professionele kwaliteitscultuur
en functioneert transparant en integer.
|
Eigen aspecten van kwaliteit
• Werken de leiding en de pedagogisch medewerkers gezamenlijk aan een voortdurende
verbetering van hun professionaliteit?
• Is het beleid van de voorschool om haar visie op de kwaliteit van voorschoolse educatie
en ambities te realiseren breed gedragen?
• Is er een grote bereidheid om gezamenlijk de voorschoolse educatie te verbeteren?
• Vertoont de leiding leiderschap en kwaliteitsbewustzijn?
• Werken pedagogisch medewerkers en andere betrokkenen bij de educatie resultaatgericht,
zijn zij aanspreekbaar op gemaakte afspraken en zijn zij zich bewust van de effecten
van hun handelen op de kwaliteit en op de ontwikkeling van de peuters?
• Werkt de voorschool vanuit een transparante en integere cultuur waarin sprake is
van zichtbaar zorgvuldig handelen en ervaren externe belanghebbenden dit ook zo?
• Wordt er gehandeld vanuit een duidelijke verantwoordelijkheidsverdeling?
|
KA3. Verantwoording en dialoog
De voorschool legt intern en extern toegankelijk en betrouwbaar verantwoording af
over ambities, doelen en resultaten en voert daarover actief een dialoog.
|
Eigen aspecten van kwaliteit
• Verantwoordt de voorschool zich (via de houder) aan de gemeente over het gevoerde
beleid ten aanzien van voorschoolse educatie?
• Betrekt de voorschool interne en externe belanghebbenden bij de ontwikkeling van
haar beleid?
• Bespreekt zij regelmatig haar ambities en welke resultaten ze behaalt?
• Stimuleert de voorschool deze partijen om betrokkenheid en inzet te tonen bij het
realiseren van haar ambities en doelen?
• Staat de voorschool open voor wensen en voorstellen van interne en externe belanghebbenden
en neemt zij deze aantoonbaar serieus?
|