In artikel 21, derde lid, Tozo, is voor de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid de bevoegdheid geregeld
dat hij de als fout of onzeker verantwoorde kosten toch geheel of gedeeltelijk kan
vergoeden, indien het buiten aanmerking laten van die kosten naar zijn oordeel leidt
tot een onbillijkheid van overwegende aard. Deze hardheidsclausule vergt een bestuurlijke
weging, welke mede geschiedt in de context dat gemeenten de Tozo 1-regeling al voortvarend
ter hand moesten nemen zonder dat de regeling was uitgewerkt. Daarbij is tevens van
belang dat de Staatssecretaris van SZW bij brief van 27 maart 2020 de Tweede Kamer
heeft gemeld dat het snel helpen van ondernemers centraal staat, dat de administratieve
lasten voor ondernemers en gemeenten beperkt moeten blijven en dat, hoewel zorgvuldigheid
en het beperken van frauderisico’s belangrijk zijn, de nadruk op snelheid mogelijk
impliceert dat niet al het misbruik en oneigenlijk gebruik ondervangen kan worden
en dat het kabinet ernaar streeft om snelheid en zorgvuldigheid op een goede manier
te combineren.
De Beleidsregel hardheidsclausule Tozo 1 voorziet erin dat de hardheidsclausule wel van toepassing is op verantwoorde fouten
en onzekerheden ten aanzien van de belangrijke rechtmatigheidseisen maar niet op die
ten aanzien van de fundamentele rechtmatigheidseisen. In
Bijlage I bij de beleidsregel zijn beide soorten rechtmatigheidseisen nader gespecificeerd.
Een belangrijke voorwaarde voor toepassing van de hardheidsclausule is de aanwezigheid
van een bestuursverklaring, waarin de gemeenschappelijke regeling verklaart dat de
uitvoering van Tozo 1, ondanks de verantwoorde fouten en onzekerheden, zorgvuldig
heeft plaatsgevonden.
Vanuit het beginsel dat de horizontale verantwoording leidend is, steunt de Minister
van Sociale Zaken en Werkgelegenheid op de uitkomsten van de verantwoording van het
college aan de raad. Het steunen op de horizontale verantwoording geldt ook indien
de bevoegdheid tot afgifte van de bestuursverklaring bij een samenwerkingsverband
berust. Het samenwerkingsverband is bevoegd de bestuursverklaring af te geven, in
de plaats van de colleges en gemeenteraden van de deelnemende gemeenten, indien voldaan
wordt aan de volgende voorwaarden:
-
• het betreft een samenwerkingsverband waarbij een openbaar lichaam is ingesteld als
bedoeld in artikel 8, eerste lid, van de Wgr;
-
• het betreft een regeling waaraan zowel de colleges als de gemeenteraden deelnemen;
-
• het betreft een samenwerkingsverband waaraan zowel de colleges als gemeenteraden hun
bevoegdheden en verantwoordelijkheden met betrekking tot de uitvoering van de Tozo
gedelegeerd hebben.
Analoog aan de wetsuitvoering door individuele gemeenten, geldt dat de bestuursverklaring
een gezamenlijk product is van het dagelijks- en algemeen bestuur. Omdat het openbaar
lichaam, anders dan de gemeente, een monistisch bestuursmodel kent, volstaat ondertekening
door het algemeen bestuur.
Bij de bestuurlijke weging ten aanzien van een eventuele onbillijkheid van overwegende
aard beoordeelt de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid of van het samenwerkingsverband
een bestuursverklaring is ontvangen.
Het is aan het dagelijks- en algemeen bestuur om te concluderen dat de uitvoering,
ondanks de door hen verantwoorde fouten en onzekerheden, zorgvuldig heeft plaatsvonden.
Om te bewerkstelligen dat de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid zich hierop
kan baseren, is het belangrijk dat het dagelijks- en algemeen bestuur hun conclusie
mede baseren op overwegingen ten aanzien van de hun inspanningen en maatregelen om
geconstateerde tekortkomingen in het proces van uitkeringsverstrekking op te heffen
en om het aantal fouten en onzekerheden ten aanzien van de belangrijke rechtmatigheidseisen
zoveel mogelijk te reduceren, rekening houdend met de lokale omstandigheden van de
bij de gemeenschappelijke regeling aangesloten gemeenten. De Minister van Sociale
Zaken en Werkgelegenheid treedt niet in de uitkomst van de overwegingen van het dagelijks-
en algemeen bestuur.
Zonder dat daarvoor een expliciete bepaling nodig is, is het evident dat geen sprake
kan zijn van een zorgvuldige uitvoering indien het samenwerkingsverband er in het
geheel geen werk van heeft gemaakt om de vermelde fouten en onzekerheden op te heffen
en te reduceren.
Voor het verkrijgen van een goed beeld, is het voor de Minister van Sociale Zaken
en Werkgelegenheid wenselijk dat de verklaring op hoofdlijnen een toelichting bevat
op grond van welke overwegingen het dagelijks- en algemeen bestuur tot hun gezamenlijk
oordeel zijn gekomen en waaruit de zorgvuldige uitvoering heeft bestaan. Bij voorkeur
blijft de bestuursverklaring, inclusief de beknopte toelichting, beperkt tot maximaal
4 pagina’s. Bij een uitgebreider document kan verzocht worden tot inkorting over te
gaan.
Procedure
De wijze waarop de gezamenlijke verklaring tot stand komt, behoort tot de verantwoordelijkheid
van het samenwerkingsverband. Hoewel dat niet verplicht is, is denkbaar dat de totstandkoming
van de verklaring parallel plaatsvindt met de vaststelling van de jaarrekening.
Het samenwerkingsverband hoeft geen expliciet verzoek tot toepassing van de hardheidsclausule
in te dienen. De ontvangst van de bestuursverklaring is voor de Minister van Sociale
Zaken en Werkgelegenheid voldoende reden om te beoordelen of in de situatie van het
betreffende samenwerkingsverband aanleiding bestaat tot toepassing van de hardheidsclausule
met betrekking tot de uitvoering van Tozo 1. Toezending van de bestuursverklaring
is een verantwoordelijkheid van het samenwerkingsverband. Wanneer bij het vaststellingsproces
blijkt dat in de situatie van het samenwerkingsverband geen bestuursverklaring is
ontvangen, verbindt de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid daaraan de conclusie
dat het samenwerkingsverband geen aanleiding heeft gezien tot afgifte van bedoelde
verklaring en dat om die reden voor de minister geen aanleiding bestaat om de hardheidsclausule
toe te passen.
Voor de inzending van een bestuursverklaring geldt geen formele termijn. Toch geldt
dat het voor een voortvarende en soepele vaststelling van de rijksvergoeding van belang
is dat het samenwerkingsverband de inzending van de bestuursverklaring snel ter hand
neemt. Door een verklaring uiterlijk 30 september 2021 in te zenden is verzekerd dat
die verklaring betrokken wordt bij de primaire vaststelling van de rijksvergoeding
en wordt voorkomen dat een zware wissel wordt getrokken op de het vaststellingsproces
van SZW.
De indiening van de bestuursverklaring geschiedt, separaat van de SiSa-verantwoording,
door toezending aan de aparte SZW-postbus: financieringtozo@minszw.nl.
Beknopte toelichting op de verklaring
De toelichting is vormvrij. Om u eventueel op weg te helpen kan in de toelichting
aandacht worden besteed aan de volgende aspecten:
-
• Hoe verhoudt de uitvoering door de gemeenschappelijke regeling zich tot hetgeen is
opgenomen in de Beleidsregel hardheidsclausule Tozo 1, in het bijzonder voor wat betreft het onderscheid tussen fundamentele rechtmatigheidseisen,
belangrijke rechtmatigheidseisen en formele rechtmatigheidseisen.
-
• Op welke wijze is het herstel van opgetreden onrechtmatigheden door de gemeenschappelijke
regeling aangepakt.
-
• In welke periode zijn de herstelwerkzaamheden uitgevoerd.
-
• Welke belangrijke overwegingen hebben een rol gespeeld voor de conclusie dat sprake
is geweest van een zorgvuldige uitvoering van de Tozo.
-
• Eventuele interne en/of externe belemmeringen die van invloed zijn geweest op de uitvoering
van de Tozo en het herstel van opgetreden onrechtmatigheden.
Eventueel relevante beleids- en/of projectplannen kunnen als bijlage worden toegevoegd,
maar vereist is dat niet.