Wet inburgering 2021

Geraadpleegd op 12-11-2024. Gebruikte datum 'geldig op' 01-01-2024 en zichtdatum 27-05-2024.
Geldend van 01-01-2023 t/m heden

Wet van 2 december 2020, houdende regels over inburgering in de Nederlandse samenleving (Wet inburgering 2021)

Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is het huidige stelsel van inburgering in de Nederlandse samenleving te herzien opdat inburgeringsplichtigen, de gemeenten en de rijksoverheid optimaal in positie worden gebracht met als doel dat inburgeringsplichtigen zo snel mogelijk de Nederlandse taal leren op het voor hen hoogst haalbare niveau en volwaardig aan de Nederlandse samenleving gaan deelnemen, bij voorkeur door middel van betaald werk;

Zo is het dat Wij, de Afdeling advisering van de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

Hoofdstuk 1. Inleidende bepalingen

Artikel 1. Begripsbepalingen

  • 1 In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

    • brede intake: brede intake, bedoeld in artikel 14;

    • college: college van burgemeester en wethouders van de gemeente waar de inburgeringsplichtige woonplaats heeft als bedoeld in de artikelen 10, eerste lid, en 11 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek, met dien verstande dat als de inburgeringsplichtige rechtmatig verblijf heeft op grond van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, het gaat om de gemeente waar hij op grond van artikel 28 van de Huisvestingswet 2014 gehuisvest is;

    • cursusinstelling: de aanbieder van onderwijs, gericht op het voldoen aan de inburgeringsplicht;

    • geestelijke bedienaar: persoon die een geestelijk, godsdienstig of levensbeschouwelijk ambt bekleedt, werkzaamheden verricht als geestelijk voorganger, godsdienstleraar of zendeling, of voor een kerkgenootschap of ander genootschap op geestelijke of levensbeschouwelijke grondslag werkzaamheden van overwegend godsdienstige, geestelijke of levensbeschouwelijke aard verricht;

    • inburgeringsexamen: examen, bedoeld in artikel 7, eerste lid;

    • inburgeringsplicht: inburgeringsplicht, bedoeld in artikel 6, eerste lid;

    • inburgeringsplichtige: persoon die op grond van artikel 3 inburgeringsplichtig is;

    • leerroute: route, bedoeld in artikel 7, 8 of 9;

    • module Arbeidsmarkt en Participatie: module, bedoeld in artikel 6, eerste lid, onderdeel b;

    • onderwijsroute: route, bedoeld in artikel 8;

    • Onze Minister: Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid;

    • participatieverklaringstraject: participatieverklaringstraject, bedoeld in artikel 6, eerste lid, onderdeel a;

    • taalschakeltraject: taalschakeltraject, bedoeld in artikel 8, tweede lid;

    • verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd: verblijfsvergunning, bedoeld in artikel 28, van de Vreemdelingenwet 2000;

    • verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd: verblijfsvergunning, bedoeld in artikel 14, van de Vreemdelingenwet 2000;

    • Wet inburgering: de Wet inburgering, zoals die wet luidde de dag voorafgaand aan de inwerkingtreding van deze wet;

    • zelfredzaamheidsroute: traject, bedoeld in artikel 9, eerste lid.

  • 2 Bij ministeriële regeling kan de geestelijke bedienaar, bedoeld in het eerste lid, nader worden omschreven.

Artikel 2. Rechtshandelingen door minderjarigen

Een minderjarige is bekwaam de rechtshandelingen te verrichten die noodzakelijk zijn voor de uitoefening en de nakoming van de voor hem uit deze wet en de daarop berustende bepalingen voortvloeiende rechten en verplichtingen.

Hoofdstuk 2. Inburgeringsplichtig

Artikel 3. Inburgeringsplichtig

  • 2 In afwijking van het eerste lid is niet inburgeringsplichtig:

    • a. de persoon die onderdaan is van een lidstaat van de Europese Unie, een andere staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte of Zwitserland;

    • b. het familielid van de persoon, bedoeld in onderdeel a, dat onderdaan is van een derde staat en dat uit hoofde van richtlijn 2004/38/EG, de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte of de Overeenkomst tussen de Europese Gemeenschappen en haar lidstaten, enerzijds, en de Zwitserse Bondsstaat, anderzijds, over het vrije verkeer van personen, gerechtigd is Nederland binnen te komen en er te verblijven;

    • c. de vreemdeling die ingevolge de wetgeving van een lidstaat van de Europese Unie of een andere Staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte heeft voldaan aan een inburgeringsvereiste om de status van langdurig ingezetene in de zin van richtlijn 2003/109/EG van 25 november 2003 betreffende de status van langdurig ingezeten onderdanen van derde landen (PbEU L 16), gewijzigd door richtlijn 2011/51/EU van het Europees Parlement en de Raad teneinde haar werkingssfeer uit te breiden tot personen die internationale bescherming genieten (PbEU 2011, L 132) te verkrijgen;

    • d. de persoon die anderszins op grond van bepalingen van verdragen of besluiten van volkenrechtelijke organisaties geen inburgeringsplicht kan worden opgelegd.

  • 3 De inburgeringsplicht ontstaat niet met terugwerkende kracht.

  • 4 Bij algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld over het voortduren van de inburgeringsplicht in geval van tijdelijke beëindiging van de in het eerste lid bedoelde omstandigheden.

Artikel 4. Vrijstelling van de inburgeringsplicht

  • 1 Onze Minister verleent vrijstelling van de inburgeringsplicht aan degene die:

    • a. ten minste acht jaar leerplichtig of kwalificatieplichtig is geweest op grond van de Leerplichtwet 1969;

    • b. beschikt over een bij ministeriële regeling aangewezen diploma, certificaat of ander document waaruit blijkt dat diegene beschikt over de vaardigheden en kennis, bedoeld in artikel 7, eerste lid;

    • c. leerplichtig of kwalificatieplichtig is op grond van de Leerplichtwet 1969;

    • d. een opleiding volgt waarvan de afronding leidt tot uitreiking van een bij ministeriële regeling aangewezen diploma, certificaat of ander document waaruit blijkt dat diegene beschikt over de vaardigheden en kennis, bedoeld in artikel 7, eerste lid; of

    • e. heeft aangetoond al voldoende te zijn ingeburgerd.

  • 2 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld over de toepassing van het eerste lid en kunnen regels worden gesteld omtrent verdere gehele of gedeeltelijke vrijstelling van de inburgeringsplicht.

  • 3 Voor het in behandeling nemen van een aanvraag voor de vrijstelling, gebaseerd op het eerste lid, aanhef en onderdeel e, kan een bij ministeriële regeling te bepalen bedrag worden vastgesteld dat is verschuldigd.

Artikel 5. Ontheffing van de inburgeringsplicht

  • 1 Onze Minister ontheft de inburgeringsplichtige geheel of gedeeltelijk van de inburgeringsplicht als diegene heeft aangetoond door een psychische of lichamelijke belemmering, of een verstandelijke beperking, blijvend niet in staat te zijn aan de inburgeringsplicht, of een gedeelte daarvan, te voldoen.

  • 2 Onze Minister ontheft de inburgeringsplichtige voorts van de inburgeringsplicht als het de inburgeringsplichtige, gelet op bijzondere individuele omstandigheden die hem niet kunnen worden verweten, onmogelijk of uiterst moeilijk is om te voldoen aan de inburgeringsplicht.

  • 3 Voor het in behandeling nemen van een aanvraag voor een ontheffing of voor een deskundigenverklaring voor de ontheffing, kunnen bij ministeriële regeling te bepalen bedragen worden vastgesteld die zijn verschuldigd.

  • 4 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld over de toepassing van het eerste lid, waarbij in ieder geval regels worden gesteld met betrekking tot de wijze waarop de belemmering kan worden aangetoond en de omstandigheden waaronder daarvoor gemaakte kosten vergoed worden.

  • 5 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld over de toepassing van het tweede lid.

Hoofdstuk 3. De inburgeringsplicht

Artikel 6. De inburgeringsplicht

  • 1 De inburgeringsplicht bestaat uit:

    • a. het afronden van het participatieverklaringstraject;

    • b. het afronden van de module Arbeidsmarkt en Participatie; en

    • c. het behalen van het inburgeringsexamen, de onderwijsroute of de zelfredzaamheidsroute.

  • 2 De inburgeringsplichtige die voldaan heeft aan de inburgeringsplicht ontvangt een diploma indien deze het inburgeringsexamen dan wel de onderwijsroute heeft behaald, en een certificaat indien deze de zelfredzaamheidsroute heeft behaald.

  • 3 Het college biedt het participatieverklaringstraject en de module Arbeidsmarkt en Participatie aan.

  • 4 Het participatieverklaringstraject behelst een inleiding in de kernwaarden van de Nederlandse samenleving en wordt afgesloten met het ondertekenen van de participatieverklaring.

  • 5 Deze verklaring bevat de volgende slotformule: Ik verklaar dat ik kennis heb genomen van de waarden en spelregels van de Nederlandse samenleving en dat ik deze respecteer, en dat ik de universele mensenrechten eerbiedig en niet daarmee in strijd zal handelen. Ik verklaar dat ik actief een bijdrage wil leveren aan de Nederlandse samenleving en reken erop dat ik daarvoor ook de ruimte krijg van mijn medeburgers.

  • 6 De module Arbeidsmarkt en Participatie behelst in ieder geval een kennismaking met en voorbereiding op de Nederlandse arbeidsmarkt.

  • 7 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld over het diploma en certificaat, bedoeld in het tweede lid, en de inhoud en vormgeving van het participatieverklaringstraject en de module Arbeidsmarkt en Participatie.

  • 8 Onverminderd het vijfde lid wordt de tekst van de participatieverklaring bij algemene maatregel van bestuur vastgesteld. De voordracht voor deze algemene maatregel van bestuur wordt niet eerder gedaan dan vier weken nadat het ontwerp aan beide Kamers der Staten-Generaal is overgelegd.

Artikel 7. De B1-route

  • 1 Het inburgeringsexamen bestaat uit:

    • a. de examinering van mondelinge en schriftelijke vaardigheden in de Nederlandse taal op ten minste het niveau B1 van het Gemeenschappelijk Europees Referentiekader voor Moderne Vreemde Talen; en

    • b. de examinering van de kennis van de Nederlandse maatschappij.

  • 2 Onze Minister of Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap biedt het inburgeringsexamen aan.

  • 3 De inburgeringsplichtige die beschikt over een bij ministeriële regeling aangewezen diploma, certificaat of ander document waaruit blijkt dat diegene beschikt over een deel van de vaardigheden en kennis, bedoeld in het eerste lid, is vrijgesteld van de verplichting om dat deel van die kennis of vaardigheden te verwerven.

  • 4 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld over:

    • a. de inhoud en vormgeving van het inburgeringsexamen;

    • b. het afnemen en beoordelen van het inburgeringsexamen;

    • c. de ter zake van het inburgeringsexamen verschuldigde kosten;

    • d. de identificatie van de persoon die aan het inburgeringsexamen deel neemt.

  • 5 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld over het tweede en derde lid.

Artikel 8. De onderwijsroute

  • 1 De inburgeringsplichtige die tijdens de brede intake aangeeft een opleiding in het beroeps- of hoger onderwijs te willen volgen, volgt het taalschakeltraject indien naar het oordeel van het college een grote kans bestaat dat deze na het volgen van dat traject in staat is om in het genoemde onderwijs een diploma te behalen.

  • 3 De verplichting om de module Arbeidsmarkt en Participatie af te ronden is niet van toepassing op de inburgeringsplichtige die het taalschakeltraject volgt of heeft afgerond.

  • 4 Indien de inburgeringsplichtige de onderwijsroute niet heeft behaald, heeft deze het inburgeringsexamen behaald, indien hij heeft voldaan aan de examenonderdelen:

    • a. mondelinge en schriftelijke vaardigheden in de Nederlandse taal op ten minste het niveau B1 van het Gemeenschappelijk Europees Referentiekader voor Moderne Vreemde Talen; en

    • b. kennis van de Nederlandse maatschappij.

Artikel 9. De zelfredzaamheidsroute

  • 1 De inburgeringsplichtige die naar het oordeel van het college redelijkerwijs niet in staat is het inburgeringsexamen of het taalschakeltraject te behalen binnen de termijn, bedoeld in artikel 11, eerste lid, volgt een intensief traject dat aansluit bij de persoonlijke capaciteiten van de inburgeringsplichtige, gericht op het verwerven van mondelinge en schriftelijke vaardigheden in de Nederlandse taal, zelfredzaamheid, activering en participatie in de Nederlandse maatschappij.

  • 2 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld over de inhoud en vormgeving van het traject.

Artikel 10. Voorbereiding op de inburgering

Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld over een aanbod tot voorbereiding op de inburgering voor de inburgeringsplichtige die nog niet is ingeschreven in de gemeente waar hij op grond van artikel 28 van de Huisvestingswet 2014 wordt gehuisvest, alsmede over de financiering van dat aanbod. Bij ministeriële regeling kan een instelling worden aangewezen die belast is met de voorbereiding op de inburgering.

Hoofdstuk 4. De inburgeringstermijn

Artikel 11. Duur en aanvang van de termijn

  • 1 De inburgeringsplichtige voldoet binnen drie jaar aan de inburgeringsplicht.

  • 2 De termijn vangt aan op de dag na die van dagtekening van het persoonlijk plan inburgering en participatie, bedoeld in artikel 15, derde lid.

  • 3 Het moment van aanvang wijzigt niet, indien het persoonlijk plan inburgering en participatie:

    • a. al dan niet gedeeltelijk herroepen of vernietigd wordt, en er in de plaats daarvan een gewijzigd plan wordt vastgesteld; of

    • b. opnieuw wordt vastgesteld.

Artikel 12. Verlenging van de termijn

  • 1 Onze Minister verlengt telkens de termijn, bedoeld in artikel 11, eerste lid, als de inburgeringsplichtige aannemelijk maakt dat:

    • a. het overschrijden van die termijn hem niet te verwijten valt; of

    • b. na aanzienlijke inspanningen van de inburgeringsplichtige, verlenging leidt tot het voldoen aan de inburgeringsplicht conform de op grond van artikel 15 vastgestelde leerroute.

  • 2 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld over:

    • a. de toepassing van het eerste lid; en

    • b. de verdere verlenging van de termijn.

Hoofdstuk 5. De taak van het college

Artikel 13. Maatschappelijke begeleiding

  • 1 Het college voorziet in de maatschappelijke begeleiding van de inburgeringsplichtige die rechtmatig verblijf heeft op grond van een:

    • a. verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd; of

    • b. verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd, verleend onder een beperking verband houdend met verblijf als familie- of gezinslid, voor verblijf bij een houder van een:

  • 2 De maatschappelijke begeleiding bevat in ieder geval de volgende componenten:

    • a. praktische hulp bij het regelen van basisvoorzieningen; en

    • b. voorlichting over basisvoorzieningen in de Nederlandse samenleving.

  • 3 De maatschappelijke begeleiding vangt aan op de dag dat de inburgeringsplichtige in de basisregistratie personen is ingeschreven, met dien verstande dat als hij rechtmatig verblijf heeft op grond van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, het gaat om de inschrijving in de gemeente waar hij op grond van artikel 28 van de Huisvestingswet 2014 is gehuisvest.

  • 4 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld over de inhoud en vormgeving van de maatschappelijke begeleiding.

Artikel 14. De brede intake

  • 1 Het college roept de inburgeringsplichtige op voor de afname van de brede intake en stelt daarbij een termijn. Indien de inburgeringsplichtige binnen deze termijn niet verschijnt of onvoldoende meewerkt, geeft het college een schriftelijke waarschuwing, doet het college een herhaalde oproep en stelt daarbij een nieuwe termijn.

  • 2 Indien de inburgeringsplichtige na drie oproepen niet verschijnt of onvoldoende meewerkt, voltooit het college de brede intake in afwezigheid van de inburgeringsplichtige.

  • 3 De brede intake is een onderzoek naar de mogelijkheden die de inburgeringsplichtige heeft om aan de inburgeringsplicht te voldoen. De brede intake bestaat in ieder geval uit:

    • a. een leerbaarheidstoets, waarmee inzicht wordt gegeven in het te behalen niveau van de Nederlandse taal van het Gemeenschappelijk Europees Referentiekader voor Moderne Vreemde talen binnen de termijn, bedoeld in artikel 11, eerste lid;

    • b. een onderzoek omtrent gevolgd onderwijs en werkervaring in het land van herkomst;

    • c. een verkenning naar de persoonlijke omstandigheden, waaronder mede verstaan wordt de fysieke en mentale gezondheid, met het oog op het bieden van maatwerk tijdens het inburgeringstraject; en

    • d. voor zover van toepassing, een verkenning van de mogelijkheden om het kind van de inburgeringsplichtige deel te laten nemen aan de voorschoolse educatie, bedoeld in artikel 1.1 van de Wet kinderopvang, of de vroegschoolse educatie, bedoeld in artikel 1 van de Wet op het primair onderwijs.

  • 4 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld over de inhoud en verslaglegging van de brede intake.

  • 5 De leerbaarheidstoets wordt afgenomen door een of meer bij ministeriële regeling aangewezen instanties, waaronder mede kan worden verstaan het college. Indien een andere instantie dan het college wordt aangewezen, adviseren deze instantie of instanties het college over de vaststelling, bedoeld in artikel 15, eerste lid, onderdeel a.

  • 6 Het college verleent de inburgeringsplichtige ontheffing van het afleggen van de leerbaarheidstoets, bedoeld in het derde lid, onderdeel a, indien de inburgeringsplichtige:

    • a. een visuele beperking heeft;

    • b. een auditieve beperking heeft, en niet in staat wordt geacht de leerbaarheidstoets af te leggen.

  • 7 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot het zesde lid.

Artikel 15. Het persoonlijk plan inburgering en participatie

  • 1 Het college stelt op basis van de brede intake vast:

    • a. de door de inburgeringsplichtige te volgen leerroute;

    • b. de daarvoor nodige ondersteuning en begeleiding;

    • c. de intensiteit van het participatieverklaringstraject en de module Arbeidsmarkt en Participatie; en

    • d. voor zover van toepassing, welke afspraken er zijn gemaakt met de inburgeringsplichtige over het deelnemen van diens kind aan de voorschoolse educatie, bedoeld in artikel 1.1 van de Wet kinderopvang, of de vroegschoolse educatie, bedoeld in artikel 1 van de Wet op het primair onderwijs.

  • 2 Het college stelt voor een inburgeringsplichtige als bedoeld in artikel 13, eerste lid, de intensiteit van de leerroute vast.

  • 3 Voor zover van toepassing voegt het college bij de beschikking, bedoeld in het eerste lid en tweede lid, beschikkingen op grond van de Participatiewet waarin rechten zijn toegekend of plichten zijn opgelegd met het oog op de bevordering van participatie en waarin de verplichting, bedoeld in artikel 56a van die wet, is vastgesteld, wat tezamen het persoonlijk plan inburgering en participatie vormt.

  • 5 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur wordt bepaald binnen welke termijn het persoonlijk plan inburgering en participatie wordt opgesteld.

  • 6 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld over het vaststellen door het college en het persoonlijk plan inburgering en participatie.

Artikel 16. Het inburgeringsaanbod voor asielstatushouders

  • 1 Het college biedt de inburgeringsplichtige als bedoeld in artikel 13, eerste lid, tijdig een cursus of opleiding aan waarmee die inburgeringsplichtige aan de op grond van artikel 15 vastgestelde leerroute kan voldoen.

  • 2 Het college waarborgt een goede verhouding tussen de prijs voor de levering van en de eisen die worden gesteld aan de kwaliteit van het aanbod, bedoeld in het eerste lid. Het college draagt zorg voor de continuïteit van het aanbod.

  • 4 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld over de eisen in het tweede lid.

Artikel 17. Ondersteuning en begeleiding en wijzigen leerroute

  • 1 De vaststelling van de ondersteuning en begeleiding, bedoeld in artikel 15, eerste lid, onderdeel b, is zodanig dat het college voldoende zicht heeft op de voortgang van het voldoen aan de inburgeringsplicht door de inburgeringsplichtige.

  • 2 Wanneer het college van oordeel is dat er sprake is van onvoldoende voortgang of een grotere voortgang dan op grond van het persoonlijke plan inburgering en participatie, bedoeld in artikel 15, was te verwachten, kan het college op een bij algemene maatregel van bestuur te bepalen termijn de door de inburgeringsplichtige te volgen leerroute opnieuw vaststellen.

  • 3 Wanneer, na aanzienlijke inspanningen van de inburgeringsplichtige die de leerroute, bedoeld in artikel 7 volgt, uit de relevante feiten en omstandigheden blijkt dat deze inburgeringsplichtige niet in staat is het niveau B1 van het Gemeenschappelijk Europees Referentiekader voor Moderne Vreemde Talen te behalen binnen de termijn, bedoeld in artikel 11, eerste lid, de op grond van artikel 12 verlengde termijn, of de op grond van artikel 25, tweede lid, vastgestelde nieuwe termijn, kan het college bepalen dat de mondelinge en schriftelijke vaardigheden in de Nederlandse taal, in afwijking van artikel 7, eerste lid, onderdeel a, geheel of gedeeltelijk op het niveau A2 worden geëxamineerd.

  • 4 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld over het derde lid waarbij in ieder geval regels worden gesteld over de aanzienlijke inspanningen.

Artikel 18. Gemeentelijke samenwerking

Indien bij een gemeenschappelijke regeling als bedoeld in de Wet gemeenschappelijke regelingen de uitvoering van deze wet volledig is overgedragen aan het bestuur van een openbaar lichaam als bedoeld in artikel 8 van die wet, treedt dat bestuur voor de toepassing van deze wet, met uitzondering van artikel 39 en hoofdstuk 10, in de plaats van de betrokken colleges.

Hoofdstuk 6. Sociale lening

Artikel 19. De doelgroep

Dit hoofdstuk is van toepassing op de inburgeringsplichtige die verblijf heeft op grond van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd, met uitzondering van een inburgeringsplichtige als bedoeld in artikel 13, eerste lid, onderdeel b.

Artikel 20. Het recht op de lening

  • 1 Onze Minister verstrekt op aanvraag aan de inburgeringsplichtige die voldoet aan de bij of krachtens algemene maatregel van bestuur gestelde voorwaarden een lening voor de kosten van de cursus, de opleiding of het examen waarmee de inburgeringsplichtige aan de op grond van artikel 15 vastgestelde leerroute kan voldoen.

  • 2 Aanspraak op een lening bestaat niet of niet langer voor:

    • a. de inburgeringsplichtige die niet aan de inburgeringsplicht heeft voldaan binnen zes jaar na het verstrijken van de in artikel 11, eerste lid, bedoelde termijn, of de op grond van artikel 12 verlengde termijn;

    • b. de persoon die niet langer inburgeringsplichtig is.

  • 3 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld over het verstrekken van een lening aan anderen dan inburgeringsplichtigen.

  • 5 Het bedrag van de lening wordt overeenkomstig bij of krachtens algemene maatregel van bestuur gestelde regels betaald aan de door de inburgeringsplichtige aangewezen cursusinstelling of exameninstelling.

  • 6 De voordracht voor een krachtens het derde lid vast te stellen algemene maatregel van bestuur wordt niet eerder gedaan dan vier weken nadat het ontwerp aan beide Kamers der Staten-Generaal is overgelegd.

Artikel 21. Terugbetaling van de lening

  • 1 De inburgeringsplichtige, de voormalige inburgeringsplichtige of de persoon, bedoeld in artikel 20, derde lid, betaalt de lening vermeerderd met een volgens bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te stellen regels berekende rente terug.

  • 3 De terugbetalingsperiode start zes maanden na:

    • a. het voldoen aan de inburgeringsplicht; of

    • b. het vervallen van de aanspraak op een lening, op grond van artikel 20, tweede lid.

  • 4 Onze Minister kan het terug te betalen bedrag invorderen bij dwangbevel.

  • 5 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld over kwijtschelding van de lening. Als de lening wordt kwijtgescholden gaat de over het kwijtgescholden bedrag opgebouwde rente op het tijdstip van kwijtschelding teniet.

Hoofdstuk 7. Handhaving

Artikel 22. Boete niet verschijnen brede intake en meewerkplicht

  • 1 Het college legt een bestuurlijke boete op aan de inburgeringsplichtige als deze niet is verschenen binnen de in artikel 14, eerste lid, tweede zin, bedoelde termijn of als deze onvoldoende meewerkt aan de brede intake, waaronder het afleggen van de leerbaarheidstoets, bedoeld in artikel 14, derde lid, onderdeel a.

  • 2 Het college stelt in de boetebeschikking een nieuwe termijn van ten hoogste twee maanden waarbinnen de inburgeringsplichtige na het bekendmaken van de boetebeschikking alsnog geacht wordt te verschijnen of medewerking te verlenen.

  • 3 Het college legt een bestuurlijke boete op aan de inburgeringsplichtige als deze niet is verschenen of onvoldoende meewerkt binnen de op grond van het tweede lid vastgestelde termijn.

Artikel 23. Boete tijdens het inburgeringstraject

  • 1 Het college legt een boete op aan de inburgeringsplichtige als die niet of onvoldoende meewerkt aan de geboden ondersteuning en begeleiding, bedoeld in artikel 15, eerste lid, onderdeel b, of niet voldoet aan hetgeen op grond van de vastgestelde intensiteit van het participatieverklaringstraject en de module Arbeidsmarkt en Participatie, bedoeld in artikel 15, eerste lid, onderdeel c, of de vastgestelde intensiteit van de leerroute, bedoeld in artikel 15, tweede lid, van hem verwacht wordt.

  • 2 Bij algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld over de omstandigheden waaronder en de frequentie waarmee een boete als bedoeld in het eerste lid wordt opgelegd.

Artikel 24. Boete participatieverklaringstraject en module Arbeidsmarkt en Participatie

  • 1 Onze Minister legt een bestuurlijke boete op aan de inburgeringsplichtige die het participatieverklaringstraject of de module Arbeidsmarkt en Participatie niet heeft afgerond binnen de in artikel 11, eerste lid, bedoelde termijn, of de op grond van artikel 12 verlengde termijn.

  • 2 Onze Minister stelt in de boetebeschikking een nieuwe termijn van ten hoogste twee jaar waarbinnen de inburgeringsplichtige na het bekendmaken van de boetebeschikking alsnog het participatieverklaringstraject of de module Arbeidsmarkt en Participatie afrondt. Artikel 12, eerste lid, onderdeel a, is van overeenkomstige toepassing ten aanzien van de nieuwe termijn. Bij ministeriële regeling worden nadere regels gesteld met betrekking tot de nieuwe termijn.

  • 3 Onze Minister legt de inburgeringsplichtige die niet binnen de op grond van het tweede lid vastgestelde termijn, of de op grond van artikel 12 verlengde termijn, het participatieverklaringstraject of de module Arbeidsmarkt en Participatie heeft afgerond een bestuurlijke boete op. Het tweede lid is van overeenkomstige toepassing.

  • 4 Zolang de inburgeringsplichtige na het verstrijken van de op grond van het derde lid gestelde termijn het participatieverklaringstraject of de module Arbeidsmarkt en Participatie niet afrondt, legt Onze Minister iedere twee jaar een bestuurlijke boete op.

Artikel 25. Boete leerroute

  • 1 Onze Minister legt een bestuurlijke boete op aan de inburgeringsplichtige die de op grond van artikel 15 vastgestelde leerroute niet heeft behaald binnen de in artikel 11, eerste lid, bedoelde termijn, of de op grond van artikel 12 verlengde termijn.

  • 3 In afwijking van het eerste lid, legt Onze Minister geen boete op als bij of krachtens artikel 18 van de Vreemdelingenwet 2000 de aanvraag tot het verlengen van de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd wordt afgewezen of bij of krachtens artikel 19 van die wet de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd wordt ingetrokken.

Artikel 26. Hoogte boete

  • 1 De bestuurlijke boetes, bedoeld in de artikelen 22, 23, 24 en 25, zijn niet hoger dan:

    • a. € 250 voor de boetes, bedoeld in artikel 22;

    • b. € 340 voor de boete, bedoeld in artikel 24;

    • c. € 800 voor de boetes, bedoeld in artikel 23;

    • d. € 1 000 voor de boete, bedoeld in artikel 25.

  • 2 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld over de hoogte van de bestuurlijke boetes en de omstandigheden waaronder deze worden opgelegd. De voordracht voor deze algemene maatregel van bestuur wordt niet eerder gedaan dan vier weken nadat het ontwerp aan beide Kamers der Staten-Generaal is overgelegd.

Artikel 27. Geen boete als de bijstand is verlaagd

Het opleggen van een bestuurlijke boete blijft achterwege als voor dezelfde gedraging de bijstand is verlaagd op grond van artikel 18 of 18b van de Participatiewet.

Hoofdstuk 8. Overheidscertificering en keurmerk

Artikel 28. Certificering

  • 1 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld voor de afgifte van een certificaat aan een rechtspersoon of een natuurlijk persoon die in het kader van de uitoefening van beroep of bedrijf werkzaamheden verricht gericht op het toeleiden van inburgeringsplichtigen naar het inburgeringsexamen of de zelfredzaamheidsroute.

  • 2 Onze Minister of een door Onze Minister op grond van artikel 29 aangewezen instelling beslist op aanvraag over de afgifte van het certificaat en is bevoegd een afgegeven certificaat in te trekken.

  • 3 Een certificaat wordt afgegeven voor een beperkte tijdsduur. Aan een certificaat kunnen voorschriften worden verbonden.

  • 4 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld over:

    • a. de aanvraag en de gegevens die daarbij van de aanvrager worden verlangd;

    • b. de gronden waarop en de gevallen waarin de afgifte van een certificaat kan worden geweigerd of een afgegeven certificaat kan worden verlengd of ingetrokken;

    • c. de vergoeding die verschuldigd is in verband met de afgifte van een certificaat en de betaling daarvan.

Artikel 29. Aanwijzen instelling

  • 1 Onze Minister kan op aanvraag een instelling aanwijzen die de bevoegdheden, bedoeld in artikel 28, tweede lid, uitoefent.

  • 2 Aan een aanwijzing krachtens het eerste lid kunnen voorschriften worden verbonden.

  • 3 De aangewezen instelling verstrekt op verzoek kosteloos aan Onze Minister de voor de uitoefening van zijn taak benodigde inlichtingen. Onze Minister kan inzage vorderen van zakelijke gegevens en bescheiden, voor zover dat voor de vervulling van zijn taak redelijkerwijs nodig is.

  • 4 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld over:

    • a. de gronden waarop de in het eerste lid bedoelde aanwijzing kan worden gegeven, ingetrokken of gewijzigd;

    • b. het opstellen van een verslag van werkzaamheden voor Onze Minister;

    • c. het toezicht op de aangewezen instelling.

Artikel 30. Aanwijzing aan instelling

  • 1 Onze Minister kan de krachtens artikel 29 aangewezen instelling aanwijzingen geven over de uitoefening van haar taken. Onze Minister treedt daarbij niet in individuele gevallen.

  • 2 De krachtens artikel 29 aangewezen instelling is gehouden overeenkomstig de aanwijzing te handelen.

Artikel 31. Noodzakelijk voorzieningen treffen

  • 1 Als de op grond van artikel 29 aangewezen instelling zijn taak naar het oordeel van Onze Minister ernstig verwaarloost, kan Onze Minister de noodzakelijke voorzieningen treffen.

  • 2 De voorzieningen worden, spoedeisende gevallen uitgezonderd, niet eerder getroffen dan nadat de krachtens artikel 29 aangewezen instelling in de gelegenheid is gesteld om binnen een door Onze Minister te stellen termijn alsnog haar taak naar behoren uit te voeren.

  • 3 Onze Minister stelt beide kamers der Staten-Generaal onverwijld in kennis van de door hem getrokken voorzieningen.

Artikel 32. Keurmerk

  • 1 Zolang op grond van artikel 29 geen regels zijn gesteld over de afgifte van een certificaat verleent Onze Minister, of een door Onze Minister aangewezen instelling, een keurmerk als bedoeld in artikel 2.78a van de Aanbestedingswet 2012 aan cursusinstellingen.

  • 2 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld over:

    • a. de aanwijzing van een instelling;

    • b. de verlening van een keurmerk aan cursusinstellingen;

    • c. de invulling van de eisen van het keurmerk, bedoeld in artikel 2.78a, eerste lid, onderdeel b, van de Aanbestedingswet 2012;

    • d. de vergoeding die is verschuldigd in verband met de afgifte en het beheer van het keurmerk, en het toezien of wordt voldaan aan de eisen van het keurmerk.

Hoofdstuk 9. Informatiebepalingen

Artikel 33. Gegevensverstrekking door Onze Minister

Onze Minister verstrekt, uit eigen beweging of op verzoek, aan:

  • a. het college de gegevens die noodzakelijk zijn voor de uitvoering van de taken die het college op grond van deze wet heeft ten aanzien van de voorbereiding, ondersteuning en begeleiding, en handhaving van de inburgeringsplicht;

  • b. Onze Minister van Justitie en Veiligheid de gegevens die noodzakelijk zijn voor de beoordeling van een verzoek tot verkrijging van het Nederlanderschap op grond van de Rijkswet op het Nederlanderschap en die noodzakelijk zijn voor de uitvoering van de artikelen 16a, 18, 19, 21, 34 en 45b van de Vreemdelingenwet 2000;

  • c. Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap de diplomagegevens, bedoeld in artikel 12, vierde lid van de Wet register onderwijsdeelnemers, ten behoeve van het register onderwijsdeelnemers, bedoeld in artikel 4 van die wet;

  • d. de instantie die belast is met de voorbereiding op de inburgering, bedoeld in artikel 10, de gegevens die noodzakelijk zijn voor de uitvoering van die taak;

  • e. cursusinstellingen de gegevens die noodzakelijk zijn voor het zicht op de voortgang van de inburgeringsplicht;

  • f. de door Onze Minister aangewezen organisaties die belast zijn met de uitvoering van een internationale diplomawaardering, de gegevens die noodzakelijk zijn in verband met die diplomawaardering.

Artikel 34. Gegevensverstrekking aan Onze Minister

  • 1 Het college verstrekt, uit eigen beweging of op verzoek, aan Onze Minister de gegevens die noodzakelijk zijn voor de uitvoering van de taken die Onze Minister op grond van deze wet heeft ten aanzien van de vaststelling van de inburgeringsplicht, de examinering, het verlengen van de termijn, het verstrekken van leningen en de handhaving in het kader van de inburgeringsplicht.

  • 2 De rijksbelastingdienst verstrekt op verzoek aan Onze Minister de inkomensgegevens die noodzakelijk zijn voor de uitvoering van de artikelen 20 en 21.

  • 3 Cursusinstellingen verstrekken, uit eigen beweging of op verzoek, aan Onze Minister de gegevens die noodzakelijk zijn voor de handhaving van de inburgeringsplicht en de verlenging van de inburgeringstermijn, en de aangewezen cursusinstelling, bedoeld in artikel 20, vijfde lid, verstrekt op verzoek aan Onze Minister, de gegevens die noodzakelijk zijn in verband met de verstrekte lening aan de inburgeringsplichtige.

  • 4 De door Onze Minister aangewezen organisaties die belast zijn met de uitvoering van een internationale diplomawaardering verstrekken, uit eigen beweging of op verzoek, aan Onze Minister de gegevens die noodzakelijk zijn in verband met die diplomawaardering.

  • 5 Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en het College voor toetsen en examens, genoemd in artikel 2 van de Wet College voor toetsen en examens verstrekken, uit eigen beweging of op verzoek, aan Onze Minister de gegevens die noodzakelijk zijn voor de handhaving van de inburgeringsplicht en de examinering.

Artikel 35. Gegevensverstrekking door en aan het college

  • 1 De instantie, bedoeld in artikel 14, vijfde lid, verstrekt de uitkomsten van de leerbaarheidstoets aan het college voor het afnemen van de brede intake en de uitvoering van artikel 22.

  • 2 De instantie die belast is met de voorbereiding op de inburgering, bedoeld in artikel 10, tweede zin, verstrekt aan het college de gegevens die zij voor de uitvoering van die taak hebben verkregen, voor het afnemen van de brede intake.

  • 3 Het college verstrekt de gegevens aan cursusinstellingen en de instelling, bedoeld in artikel 8, tweede lid, die noodzakelijk zijn voor de uitvoering van hun taak, en cursusinstellingen of de instelling, bedoeld in artikel 8, tweede lid, verstrekken de gegevens over de door de inburgeringsplichtige geleverde inspanningen aan het college voor de uitvoering van de artikelen 17 en 23.

  • 4 Indien de inburgeringsplichtige zijn woonplaats verplaatst, verstrekt het college het persoonlijk plan inburgering en participatie, bedoeld in artikel 15, derde lid, evenals gegevens over de voortgang van de inburgeringsplicht en opgelegde boetes, op verzoek aan het college van de andere gemeente, bedoeld in artikel 15, vierde lid.

  • 5 Het college is bevoegd de gegevens die zij heeft verkregen voor de uitvoering van de taken die bij of krachtens de Participatiewet aan het college zijn opgedragen, ook te verwerken voor zover dat noodzakelijk is voor de uitvoering van deze wet.

Artikel 36. Gebruik burgerservicenummer

Onze Minister, het college en een of meer bij of krachtens algemene maatregel van bestuur aan te wijzen instanties gebruiken het nummer, bedoeld in artikel 1, onderdeel b, van de Wet algemene bepalingen burgerservicenummer bij het verwerken van gegevens op grond van deze wet.

Artikel 37. Verwerking van bijzondere categorieën van persoonsgegevens

  • 1 Gelet op artikel 9, tweede lid, onderdeel g, van de Algemene verordening gegevensbescherming is het verbod om persoonsgegevens te verwerken waaruit religieuze of levensbeschouwelijke overtuigingen blijken, niet van toepassing als de verwerking geschiedt door Onze Minister of het college en voor zover de verwerking noodzakelijk is voor de vaststelling of de vreemdeling geestelijke bedienaar is.

  • 2 Gelet op artikel 9, tweede lid, onderdeel g, van de Algemene verordening gegevensbescherming, is het verbod om gegevens over gezondheid te verwerken niet van toepassing als de verwerking geschiedt door Onze Minister of het college en voor zover de verwerking noodzakelijk is voor:

Artikel 38. Wijze van gegevensuitwisseling

Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld over de gegevens die worden verstrekt op grond van de artikelen 33 tot en met 35 en de wijze waarop deze gegevensverstrekkingen plaatsvinden, alsmede over de artikelen 36 en 37.

Artikel 39. Gegevens ten behoeve van statistiek, monitoring en evaluatie

  • 1 Het college en een of meer bij of krachtens algemene maatregel van bestuur aan te wijzen instanties verstrekken kosteloos, uit eigen beweging of op verzoek, aan Onze Minister gegevens en inlichtingen die voor de statistiek, monitoring en evaluatie van bestaand beleid en de voorbereiding van toekomstig beleid met betrekking tot deze wet nodig zijn.

  • 2 Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld over de soort informatie die het college of de instantie verstrekt en de wijze waarop het college of instantie de gegevens en inlichtingen verzamelt en verstrekt, waarbij kan worden bepaald, dat categorieën van gemeenten of instanties bepaalde inlichtingen niet hoeven te verstrekken.

Hoofdstuk 10. Financiering, toezicht en informatie

Artikel 40. Uitkering en verdeling over gemeenten

  • 1 Onze Minister verstrekt jaarlijks ten laste van ’s Rijks kas aan het college een uitkering voor de kosten van voorzieningen, niet zijnde uitvoeringskosten, die bijdragen aan het voldoen aan de inburgeringsplicht.

  • 2 Bij wet wordt het totale bedrag dat beschikbaar is voor de uitkering, bedoeld in het eerste lid, vastgesteld.

  • 3 De uitkering aan het college wordt ten minste drie maanden voorafgaand aan het kalenderjaar waarop zij betrekking heeft bekend gemaakt door Onze Minister.

  • 4 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld over de verdeling van de uitkering onder de gemeenten en het verzamelen van gegevens die noodzakelijk zijn voor het vaststellen van deze verdeling.

  • 6 Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld over de betaling van de uitkering als het college de gegevens niet, niet volledig of niet tijdig verstrekt of als de kwaliteit van die gegevens tekort schiet.

  • 7 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld over de betaalbaarstelling van de uitkering.

Artikel 41. Aanpassing van de uitkering

  • 1 Het totale bedrag, bedoeld in artikel 40, tweede lid, voor de uitkering, bedoeld in artikel 40, eerste lid, wordt na afloop van het jaar waarop het bedrag betrekking heeft bij of krachtens de wet bijgesteld op basis van het werkelijke volume van inburgeringsplichtigen in Nederland in het uitvoeringsjaar.

  • 2 De verdeling van de uitkering aan gemeenten wordt tegelijk met de bijstelling van het totale bedrag, bedoeld in het eerste lid, herzien op basis van geactualiseerde gegevens.

  • 3 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld over de herziening bedoeld in het tweede lid.

  • 4 De herziening van de uitkering wordt uiterlijk zes maanden na afloop van het uitvoeringsjaar aan gemeenten bekend gemaakt.

Artikel 42. Verantwoording en terugvordering uitkering

  • 2 Indien uit de verantwoordingsinformatie, bedoeld in artikel 17a, eerste lid, van de Financiële-verhoudingswet, blijkt dat de uitkering, bedoeld in artikel 40, niet volledig is besteed, wordt het niet bestede deel van de uitkering door Onze Minister teruggevorderd. Indien uit het verslag van bevindingen, bedoeld in artikel 213, vierde lid, van de Gemeentewet, dat deel uit maakt van de informatie, bedoeld in artikel 17a, eerste lid, van de Financiële-verhoudingswet, blijkt dat de besteding van de uitkering fout of onzeker is, wordt de uitkering voor het deel dat de besteding fout of onzeker is, door Onze Minister teruggevorderd. Onze Minister doet binnen een jaar na ontvangst van de verantwoordingsinformatie mededeling van de terugvordering aan het college.

  • 3 Indien de verantwoordingsinformatie, bedoeld in het tweede lid, niet volledig door Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties is ontvangen binnen achttien maanden na het kalenderjaar waarop zij betrekking heeft, wordt de uitkering teruggevorderd. Als volledige terugvordering naar het oordeel van Onze Minister leidt tot een onbillijkheid van overwegende aard, stelt Onze Minister de terugvordering op een lager bedrag vast. Onze Minister doet binnen drie maanden na afloop van de achttien maanden mededeling van terugvordering aan het college.

  • 4 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld over de terugvordering. Daarbij kan worden bepaald dat een gedeelte van het niet bestede deel van de uitkering niet wordt teruggevorderd.

Hoofdstuk 11. Wijziging van andere wetten

Hoofdstuk 12. Overgangs- en slotbepalingen

Artikel 53. Evaluatie

Onze Minister zendt binnen vijf jaar na inwerkingtreding van deze wet, en vervolgens telkens na vijf jaar, aan de Staten-Generaal een verslag over de doeltreffendheid en de effecten in de praktijk. Daarbij wordt in het bijzonder aandacht besteed aan de mate waarin en de wijze waarop afspraken over het deelnemen aan voorschoolse educatie, bedoeld in artikel 1.1 van de Wet kinderopvang, of de vroegschoolse educatie, bedoeld in artikel 1 van de Wet op het primair onderwijs, bijdragen aan het deelnemen aan voor- en vroegschoolse educatie bij deze groep.

Artikel 54. Intrekking van de Wet inburgering

  • 1 De Wet inburgering wordt ingetrokken, met dien verstande dat zij van toepassing blijft op de personen op wie deze wet van toepassing was op de dag voorafgaand aan de inwerkingtreding van deze wet.

  • 5 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld over het aanbieden van begeleiding aan de inburgeringsplichtige op wie de Wet inburgering van toepassing is ter bespoediging van de afronding van de inburgeringsplicht, bedoeld in die wet.

  • 6 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot een goede uitvoering van het eerste lid.

Artikel 55. Inwerkingtreding

Deze wet treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip, dat voor de verschillende artikelen of onderdelen daarvan verschillend kan worden vastgesteld.

Artikel 56. Citeertitel

Deze wet wordt aangehaald als: Wet inburgering met vermelding van het jaartal van het Staatsblad waarin zij zal worden geplaatst.

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren die zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven te

’s-Gravenhage, 2 december 2020

Willem-Alexander

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

W. Koolmees

Uitgegeven de tweede februari 2021

De Minister van Justitie en Veiligheid,

F.B.J. Grapperhaus