Regeling onderstand BES

Geraadpleegd op 29-04-2024.
Geldend van 01-01-2021 t/m heden

Regeling van de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 31 augustus 2020, 2020-0000036179, tot uitvoering van het Besluit onderstand BES (Regeling onderstand BES)

De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

Gelet op de artikelen 12, vierde lid, 18a, tweede lid, onderdeel d, 37 en 40 van het Besluit onderstand BES;

Besluit:

Hoofdstuk 2. Opleggen van een maatregel

Paragraaf 2.1. Algemene bepalingen ten aanzien van een maatregel

Artikel 2. Het opleggen van een maatregel

  • 1 Indien de belanghebbende naar het oordeel van de minister tekortschietend besef van verantwoordelijkheid betoont voor de voorziening in het bestaan dan wel de uit het besluit voortvloeiende verplichtingen niet of niet voldoende nakomt, wordt overeenkomstig deze regeling een maatregel opgelegd.

  • 2 Een maatregel wordt afgestemd op de ernst van de gedraging, de mate waarin de belanghebbende de gedraging kan worden verweten en de omstandigheden waarin hij verkeert.

Artikel 3. Berekeningsgrondslag

  • 1 De maatregel wordt toegepast op de berekeningsgrondslag, die wordt bepaald door het basisbedrag van de algemene onderstand en de voor belanghebbende geldende toeslagen waarmee het basisbedrag van de algemene onderstand wordt verhoogd.

  • 2 Voor de toepassing van artikel 19 van het besluit wordt de onderstand in aanmerking genomen alsof de maatregel niet is toegepast.

Artikel 4. De beschikking tot opleggen van een maatregel

In de beschikking tot het opleggen van een maatregel worden in ieder geval vermeld:

  • a. de reden van de maatregel;

  • b. de duur van de maatregel;

  • c. het percentage waarmee de onderstand wordt verlaagd;

  • d. het bedrag waarmee de onderstand wordt verlaagd; en

  • e. de eventuele reden om af te wijken van de maatregel, bedoeld in de artikelen 11, 12, eerste lid, 13, 14, eerste lid, 15 en 16.

Artikel 5. Horen van de belanghebbende

  • 1 Voordat een maatregel wordt opgelegd, wordt de belanghebbende in de gelegenheid gesteld zijn zienswijze naar voren te brengen.

  • 2 Het horen van belanghebbende kan achterwege worden gelaten indien:

    • a. de vereiste spoed zich daartegen verzet;

    • b. de belanghebbende reeds eerder in de gelegenheid is gesteld zijn zienswijze naar voren te brengen en zich sindsdien geen nieuwe feiten of omstandigheden hebben voorgedaan;

    • c. de belanghebbende niet heeft voldaan aan een verzoek van de minister om binnen een gestelde termijn inlichtingen te verstrekken; of

    • d. de minister het horen niet nodig acht voor het vaststellen van de ernst van de gedraging of de mate van verwijtbaarheid.

Artikel 6. Afzien van het opleggen van een maatregel

  • 1 De minister ziet af van het opleggen van een maatregel indien:

    • a. elke mate van verwijtbaarheid ontbreekt; of

    • b. de gedraging meer dan één jaar voor constatering van die gedraging door de minister heeft plaatsgevonden, tenzij de gedraging een schending van de inlichtingenplicht inhoudt en als gevolg van die gedraging ten onrechte onderstand is verleend.

  • 2 De minister kan afzien van het opleggen van een maatregel indien hij daarvoor dringende redenen aanwezig acht.

  • 3 Indien de minister afziet van het opleggen van een maatregel op grond van dringende redenen, wordt de belanghebbende daarvan schriftelijk mededeling gedaan.

Artikel 7. Ingangsdatum en duur van een maatregel

  • 1 De maatregel wordt opgelegd met ingang van de eerstvolgende tweewekelijke betaalperiode volgend op de datum waarop de beschikking tot het opleggen van de maatregel aan de belanghebbende is bekendgemaakt. Daarbij wordt uitgegaan van de voor die betaalperiode geldende bedragen van de algemene onderstand.

  • 2 Een maatregel wordt opgelegd voor de duur van vier weken.

Artikel 8. Samenloop van gedragingen

Indien een belanghebbende zich tegelijkertijd schuldig maakt aan verschillende gedragingen die het niet nakomen van een verplichting als genoemd in artikel 2, eerste lid, inhouden, worden de verlagingen voor de onderscheiden gedragingen gelijktijdig toegepast met inachtneming van artikel 7.

Artikel 9. Recidive

De duur van de maatregel kan worden verdubbeld, indien de belanghebbende zich binnen twaalf maanden na bekendmaking van een besluit waarbij een maatregel is opgelegd, opnieuw schuldig maakt aan een verwijtbare gedraging van dezelfde of hogere categorie. Met een beschikking waarmee een maatregel is opgelegd wordt gelijkgesteld de beschikking om daarvan af te zien op grond van dringende redenen als bedoeld in artikel 6, tweede lid.

Paragraaf 2.2. Geen of onvoldoende medewerking aan het verkrijgen of behouden van algemeen geaccepteerde arbeid

Artikel 10. Indeling in categorieën

Gedragingen van belanghebbenden waardoor de verplichting tot inschakeling in de arbeid op grond van artikel 5 van het besluit niet of onvoldoende is nagekomen, worden onderscheiden in de volgende categorieën:

  • a. eerste categorie:

    het zich niet of niet tijdig aanmelden voor arbeidsbemiddeling bij het bestuurscollege van het openbare lichaam of het niet of niet tijdig laten verlengen van deze aanmelding;

  • b. tweede categorie:

    • 1°. het niet of niet tijdig voldoen aan een oproep om, in verband met de inschakeling in de arbeid, op een aangegeven plaats en tijd te verschijnen;

    • 2°. het niet of in onvoldoende mate meewerken aan een onderzoek naar de mogelijkheden tot inschakeling in de arbeid of aan een onderzoek naar de geschiktheid voor scholing of opleiding;

  • c. derde categorie:

    • 1°. het niet naar vermogen trachten algemeen geaccepteerde arbeid te verkrijgen;

    • 2°. gedragingen die de inschakeling in de arbeid belemmeren;

    • 3°. het niet of in onvoldoende mate meewerken aan een voor de inschakeling in de arbeid noodzakelijk geachte scholing of opleiding of aan andere aangewezen activiteiten die de zelfstandige bestaansvoorziening bevorderen;

  • d. vierde categorie:

    • 1°. het niet aanvaarden van algemeen geaccepteerde arbeid;

    • 2°. het door eigen toedoen niet behouden van algemeen geaccepteerde arbeid.

Artikel 11. De hoogte van de maatregel

Onverminderd artikel 2, tweede lid, wordt de maatregel als volgt vastgesteld:

  • a. bij gedragingen van de eerste categorie: 5% van de berekeningsgrondslag;

  • b. bij gedragingen van de tweede categorie: 10% van de berekeningsgrondslag;

  • c. bij gedragingen van de derde categorie: 20% van de berekeningsgrondslag;

  • d. bij gedragingen van de vierde categorie: 100% van de berekeningsgrondslag.

Paragraaf 2.3. Niet nakomen van de inlichtingenplicht

Artikel 12. Niet tijdig verstrekken van gegevens

  • 1 Indien een belanghebbende de inlichtingenplicht, bedoeld in artikel 11 van het besluit, niet is nagekomen door informatie die van belang is voor de verlening van onderstand of de voortzetting daarvan niet binnen de door de minister daartoe gestelde termijn te verstrekken, wordt een maatregel opgelegd van 5% van de berekeningsgrondslag, onverminderd artikel 2, tweede lid.

  • 2 Van het opleggen van de maatregel, bedoeld in het eerste lid, kan worden afgezien en worden volstaan met het geven van een schriftelijke waarschuwing, tenzij het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting plaatsvindt binnen een periode van twee jaar te rekenen vanaf de datum waarop eerder aan de belanghebbende een schriftelijke waarschuwing is gegeven.

Artikel 13. Verstrekken onjuiste of onvolledige inlichtingen met gevolgen voor de onderstand

  • 1 Indien een belanghebbende aan de minister onjuiste of onvolledige inlichtingen heeft verstrekt en dit heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van onderstand, wordt een maatregel opgelegd die is afgestemd op de hoogte van het benadelingsbedrag.

  • 2 Onverminderd artikel 2, tweede lid, wordt de maatregel, bedoeld in het eerste lid, op de volgende wijze vastgesteld:

    • a. bij een benadelingsbedrag tot USD 400: 10% van de berekeningsgrondslag;

    • b. bij een benadelingsbedrag van USD 400 tot USD 800: 20% van de berekeningsgrondslag;

    • c. bij een benadelingsbedrag van USD 800 tot USD 1600: 40% van de berekeningsgrondslag;

    • d. bij een benadelingsbedrag van USD 1600 of meer: 100% van de berekeningsgrondslag.

Artikel 14. Verstrekken van onjuiste of onvolledige inlichtingen zonder gevolgen voor de onderstand

  • 1 Indien een belanghebbende aan de minister onjuiste of onvolledige inlichtingen heeft verstrekt en dit niet heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van onderstand, wordt een maatregel opgelegd van 10% van de berekeningsgrondslag, onverminderd artikel 2, tweede lid.

  • 2 Van het opleggen van de maatregel, bedoeld in het eerste lid, kan worden afgezien en worden volstaan met het geven van een schriftelijke waarschuwing, tenzij het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting plaatsvindt binnen een periode van twee jaar te rekenen vanaf de datum waarop eerder aan de belanghebbende een schriftelijke waarschuwing is gegeven.

Paragraaf 2.4. Overige gedragingen die leiden tot een maatregel

Artikel 15. Tekortschietend besef van verantwoordelijkheid

  • 1 Indien een belanghebbende tekortschietend besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan heeft betoond als bedoeld in artikel 12, tweede lid, van het besluit, wordt een maatregel opgelegd die wordt afgestemd op de hoogte van het benadelingsbedrag.

  • 2 Onverminderd artikel 2, tweede lid, wordt de maatregel, bedoeld in het eerste lid, op de volgende wijze vastgesteld:

    • a. bij een benadelingsbedrag tot USD 400: 10% van de berekeningsgrondslag;

    • b. bij een benadelingsbedrag van USD 400 tot USD 800: 20% van de berekeningsgrondslag;

    • c. bij een benadelingsbedrag van USD 800 tot USD 1600: 40% van de berekeningsgrondslag;

    • d. bij een benadelingsbedrag van USD 1600 of meer: 100% van de berekeningsgrondslag.

Artikel 16. Zeer ernstige misdragingen

Indien een belanghebbende zich zeer ernstig misdraagt tegenover de minister of zijn ambtenaren, onder omstandigheden die rechtstreeks verband houden met de uitvoering van het besluit wordt een maatregel opgelegd van minimaal 20% van de berekeningsgrondslag, onverminderd artikel 2, tweede lid.

Hoofdstuk 3. Vrijlating uitkeringen en vergoedingen

Artikel 17. Vrijlating uitkering Schadefonds geweldsmisdrijven

Als uitkeringen als bedoeld in artikel 18a, tweede lid, onderdeel d, van het besluit wordt aangewezen de uitkering als bedoeld in de Wet schadefonds geweldsmisdrijven, met uitzondering van het deel van de uitkering dat vanwege de derving van levensonderhoud wordt verstrekt aan nabestaanden.

Hoofdstuk 4. Gegevensuitwisseling

Artikel 18. Gegevensverstrekking aan de minister

  • 2 Griffiers van colleges, geheel of ten dele met rechtspraak belast, zijn verplicht desgevraagd aan de minister, kosteloos opgaven en inlichtingen te verstrekken die noodzakelijk zijn voor de uitvoering van het besluit.

  • 3 De in het eerste en het tweede lid bedoelde verplichtingen strekken zich mede uit tot:

    • a. degene van wie kosten van onderstand worden of kunnen worden teruggevorderd ingevolge paragraaf 6.4 van het besluit;

    • b. personen die hun hoofdverblijf hebben in dezelfde woning, of ten aanzien van wie dat redelijkerwijs kan worden vermoed, als degene:

      • 1°. te wiens behoeve onderstand is aangevraagd of wordt verleend; of

      • 2°. van wie kosten van onderstand worden of kunnen worden teruggevorderd ingevolge paragraaf 6.4 van het besluit.

  • 4 De in het eerste en tweede lid bedoelde opgaven en inlichtingen worden desgevraagd schriftelijk, of in een andere vorm die redelijkerwijs kan worden verlangd, en zo spoedig mogelijk, doch in elk geval binnen vier weken na ontvangst van het verzoek hiertoe, verstrekt.

Artikel 19. Gegevensverstrekking door de minister

  • 2 De gegevensverstrekking vindt niet plaats als de persoonlijke levenssfeer van de betrokkenen daardoor onevenredig wordt geschaad.

Deze regeling zal met toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

Den Haag, 31 augustus 2020

De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

B. van ’t Wout

Naar boven