Begripsbepalingen
[Regeling vervallen per 16-12-2021]
Afkortingenlijst
[Regeling vervallen per 16-12-2021]
Cliënt
[Regeling vervallen per 16-12-2021]
Een natuurlijk persoon zoals omschreven in artikel 1 van de Wmo 2015. Het begrip cliënt
in dit protocol is slechts van toepassing op de tolkvoorziening in het leefdomein.
Dienstbetrekking
[Regeling vervallen per 16-12-2021]
Een dienstbetrekking in de zin van artikel 3 van de ZW/WAO/WW of een op grond van artikel 4 of 5 van de ZW/WAO/WW gelijkgestelde arbeidsverhouding.
(Tijdelijke) dienstbetrekkingen die elkaar binnen een periode van maximaal 4 weken
opvolgen, beschouwt UWV als een en dezelfde dienstbetrekking.
Generieke werkgeversvoorziening
[Regeling vervallen per 16-12-2021]
Een werkgeversvoorziening die door de werkgever is gerealiseerd om een of meerdere
(opeenvolgende) klanten, met dezelfde of vergelijkbare structureel functionele beperkingen,
in dienst te nemen en te houden, die gedurende de pilotperiode van 3 jaar op het gebruik
van de voorziening zijn aangewezen om hun werkzaamheden te kunnen verrichten.
Instelling
[Regeling vervallen per 16-12-2021]
Organisaties die zich specifiek inzetten voor mensen met een auditieve beperking en
organisaties die bijeenkomsten in het leefdomein organiseren waarbij tolkgebruikers
tot de doelgroep horen.
Leefvoorziening
[Regeling vervallen per 16-12-2021]
Een voorziening die een cliënt ondersteunt bij het deelnemen aan het maatschappelijk
verkeer.
Leefvervoer
[Regeling vervallen per 16-12-2021]
Vervoer in de privésfeer van een klant.
Maatschappelijke ondersteuning
[Regeling vervallen per 16-12-2021]
Maatschappelijke ondersteuning in de zin van artikel 1.1.1. van de Wmo 2015. Onder maatschappelijke ondersteuning wordt onder andere verstaan ‘het ondersteunen
van de zelfredzaamheid en de participatie van personen met een beperking in de eigen
leefomgeving’.
Meeneembare voorziening
[Regeling vervallen per 16-12-2021]
Een voorziening die in overwegende mate op de individuele klant is afgestemd ten behoeve
van de inrichting van de arbeidsplaats, de productie- en werkmethode én die de klant
ondersteunt ter compensatie van zijn structureel functionele beperking(en). Een meeneembare
voorziening is te allen tijde een materieel hulpmiddel dat in natura in eigendom of
bruikleen aan de klant wordt verstrekt (bijv. apparatuur voor visueel beperken en
speciale werktafels).
Ministerie OCW
[Regeling vervallen per 16-12-2021]
Ministerie van Onderwijs Cultuur en Wetenschap.
Ministerie SZW
[Regeling vervallen per 16-12-2021]
Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid.
Ministerie VWS
[Regeling vervallen per 16-12-2021]
Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport.
Normbedrag
[Regeling vervallen per 16-12-2021]
Het bedrag dat UWV als norm hanteert bij de verstrekking van een onderwijs- of werkvoorziening.
Deze zijn neergelegd in het Besluit normbedragen voorzieningen UWV.
Onderwijsvoorziening
[Regeling vervallen per 16-12-2021]
Een voorziening die een leerling ondersteunt bij het volgen van initieel onderwijs.
Initieel onderwijs is het onderwijs dat leerlingen volgen vanaf het moment dat ze
leerplichtig worden tot het moment dat ze de arbeidsmarkt opgaan.
Het gaat hier om de voorzieningen als bedoeld in:
Reisvergoeding
[Regeling vervallen per 16-12-2021]
De vergoeding voor gereden kilometers die door de tolk en de overige verleners van
intermediaire activiteiten, in de werk- en leefsituatie, als werktijd wordt beschouwd.
Hierbij is ook de fiscaal toegestane norm onkostenvergoeding per kilometer begrepen.
Startende zelfstandige
[Regeling vervallen per 16-12-2021]
De natuurlijke persoon die, anders dan in dienstbetrekking, arbeid in zelfstandig
beroep of bedrijf gaat verrichten of verricht, teneinde zich daarmee een inkomen te
verwerven.
Subsidie
[Regeling vervallen per 16-12-2021]
De financiële tegemoetkoming die UWV aan de werkgever verstrekt voor het realiseren
van werkvoorzieningen ten behoeve van het in dienst nemen of houden van een klant
of klanten overeenkomstig artikel 36 WIA.
Subsidie Generieke werkgeversvoorziening
[Regeling vervallen per 16-12-2021]
De financiële tegemoetkoming die UWV aan de werkgever verstrekt voor het realiseren
van een Generieke werkgeversvoorziening.
Structureel functionele beperkingen
[Regeling vervallen per 16-12-2021]
Beperkingen ten gevolge van ziekte of gebrek. Gaat het om beperkingen bij het verrichten
van inkomensvormende arbeid, dan is de verwachting dat deze minimaal één jaar zullen
duren. Beperkingen die er toe leiden dat een leerling belemmeringen ondervindt bij
het volgen van onderwijs duren naar verwachting tenminste 3 maanden.
Tolk
[Regeling vervallen per 16-12-2021]
Een vertaler van (gesproken) tekst in (geschreven) woord of gebaar die in het Register
Tolken Gebarentaal en Schrijftolken (RTGS www.stichtingrtgs.nl) staat ingeschreven.
Een communicatie assistent kan niet als tolk optreden.
Tolk op afstand
[Regeling vervallen per 16-12-2021]
Een tolk die zijn tolkdiensten verricht vanuit een eigen werklocatie, niet zijnde
de locatie waar de klant – die gebruik maakt van de tolk – zich bevindt.
Voorziening
[Regeling vervallen per 16-12-2021]
Een middel of dienst die beoogt de beperkingen als gevolg van ziekte en/of gebrek
voor het vinden en/of verrichten van inkomensvormende arbeid, het deelnemen aan onderwijs
en het maatschappelijk verkeer (uitsluitend voor de tolkvoorziening en het leefvervoer)
zoveel als mogelijk weg te nemen. UWV onderscheidt drie type hoofdvoorzieningen; te
weten werkvoorzieningen, onderwijsvoorzieningen en een leefvoorziening.
Werkgeversvoorziening
[Regeling vervallen per 16-12-2021]
Een voorziening die naar aard der zaak duurzaam is verenigd met het bedrijf van de
werkgever. Het kenmerk van deze voorziening is dat:
-
• de voorziening onlosmakelijk met het productiemateriaal/bedrijfsmiddelen (bijv. machines,
computers en software) dan wel de werkplek zijn verbonden óf
-
• deze niet zonder schade toe te brengen aan de bedrijfsmiddelen kan worden meegenomen
en/of
-
• een zodanige specifieke aanpassing betreft, dat deze – na losmaken hiervan – weliswaar
meegenomen kan worden, maar dat deze van geen (toegevoegde) waarde is voor een andere
werkgever.
Een werkgeversvoorziening heeft alleen een specifieke waarde voor de betreffende werkgever
bij wie de voorziening is gerealiseerd.
Uwv
[Regeling vervallen per 16-12-2021]
Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen.
Werkvoorziening
[Regeling vervallen per 16-12-2021]
Een voorziening die een klant ondersteunt bij het aan het werk gaan of bij de uitoefening
van zijn werkzaamheden. Het gaat hier om voorzieningen als bedoeld in:
Zelfstandig ondernemer
[Regeling vervallen per 16-12-2021]
Een natuurlijk persoon die voor eigen rekening en risico deelneemt aan het economisch
verkeer.
Hoofdstuk 1. - INLEIDING
[Regeling vervallen per 16-12-2021]
UWV draagt verantwoordelijkheid voor de re-integratie van werkzoekenden. In dat kader
heeft UWV onder meer de wettelijke taak om aan werkzoekenden met structurele functionele
beperkingen voorzieningen te verstrekken. Deze werkvoorzieningen hebben tot doel de
klant te ondersteunen bij het aan het werk komen of aan het werk blijven.
Daarnaast heeft UWV – in opdracht van Ministerie OCW – de taak om voor klanten die
belemmeringen ondervinden bij het volgen van onderwijs voorzieningen te verstrekken.
De inzet van een onderwijsvoorziening maakt het mogelijk dat een klant onderwijs volgt
of kan volgen.
Mocht een klant, als gevolg van auditieve beperkingen, belemmeringen ondervinden in
zijn leefsituatie, dan kan UWV in opdracht van Ministerie VWS een tolkvoorziening
verstrekken. De bevoegdheid betreft enkel en uitsluitend de tolkvoorziening.
Het Protocol voorzieningen bevat o.a. de aanvullende bepalingen op de wetsartikelen
uit de Wajong, WIA, Wmo en de WOOS, die verband houden met de verstrekking voorzieningen. Aanvullend hebben de Ministeries
van SZW, OCW en VWS de voorwaarden omtrent de verstrekking van voorzieningen nader
uitgewerkt in uitvoeringsbesluiten en regelingen. Al deze kaders tezamen vormen voor
UWV de grondslag op basis waarvan UWV voorzieningen kan verstrekken.
Alleen als daarvoor de ruimte wordt geboden, kan UWV, ter nadere invulling van de
eerder genoemde kaders, beleid ontwikkelen. Deze Beleidsregel – het Protocol Voorzieningen
– bevat enkel en uitsluitend het nadere beleid met betrekking tot de in dit Protocol
Voorzieningen opgenomen voorzieningen. Alleen als nodig is om het beleid te verduidelijken
zijn de bepalingen uit eerder genoemde wet- en regelgeving op hoofdlijnen beschreven.
Op deze manier wordt een totaaloverzicht geboden binnen welke kaders UWV voorzieningen
kan inzetten.
Hierna is een overzicht van de betreffende wetsartikelen en Ministeriële Besluiten
en Regelingen opgenomen. De bepalingen in deze wet- en regelgeving vormen de grondslag
voor de beleidsbepalingen in dit Protocol. Het gaat om:
-
a. Wetsartikelen voor de werkvoorzieningen:
-
•
34a WIA en 2:23 Wajong met de titel “Voorzieningen ter bevordering en ondersteuning van arbeid als zelfstandige”;
-
•
35 WIA en 2:22 Wajong met de titel ‘Arbeidsplaatsvoorzieningen en voorzieningen ter ondersteuning van toeleiding
naar arbeid”
-
b. Wetsartikel voor de werkgeversvoorziening:
-
c. Wetsartikel voor de onderwijsvoorzieningen:
-
d. Wetsartikel voor tolkvoorziening als leefvoorziening:
-
e. Wetsartikelen voor tolkvoorzieningen voor klanten die onder de Participatiewet vallen:
-
f. Uitvoeringsbesluiten en regelingen:
De wetsartikelen genoemd onder a tot en met e zijn door de Ministeries SZW, OCW en
VWS nader uitgewerkt in uitvoeringsbesluiten en regelingen. Het betreft de volgende
uitvoeringsbesluiten en regelingen:
Uitsluitend waar dit van toegevoegde waarde is – bijvoorbeeld om een beleidsuitgangspunt
te verduidelijken – is de hierbovengenoemde regelgeving (op hoofdlijnen) in dit Protocol
aangehaald. Voor een exacte (en daarmee enige correcte) uitleg dient altijd voornoemde
regelgeving te worden geraadpleegd.
In het Protocol Voorzieningen zijn aanvullende bepalingen opgenomen met betrekking
tot de inzet van de in deze beleidsregel opgenomen voorzieningen. Het gaat vooralsnog
om de intermediaire activiteiten, vervoers- en computervoorziening in de werk- en
onderwijssituatie en de tolkvoorziening in de leefsituatie. Daarnaast wordt ingegaan
op het beleid als een klant wil starten als zelfstandig ondernemer en (financiële)
ondersteuning van UWV nodig heeft alsmede de subsidieregeling werkgever en de subsidieregeling
Generieke werkgeversvoorziening.
Bij de publicatie van de eerste versie van dit Protocol Voorzieningen (gepubliceerd in Staatscourant 21722 van 20 april 2018) is aangegeven, dat het protocol
een groeidocument is. In dit Protocol zal UWV uiteindelijk het beleid met betrekking
tot de inzet van alle voorzieningen bevatten. In deze versie wordt hier een volgende
stap gezet door o.a. de bepalingen rondom de verstrekking van subsidie werkgevers
en de pilot subsidie Generieke werkgeversvoorzieningen op te nemen.
De Beleidsregel Protocol Voorzieningen UWV 2019 vervangt de Beleidsregel Protocol Voorzieningen UWV 2019 van 2 juli 2019, gepubliceerd in Staatscourant 42444 van 31 juli 2019.
UWV hanteert voor de in dit Protocol Voorzieningen opgenomen voorzieningen normbedragen.
Deze bedragen staan in het Besluit normbedragen voorzieningen UWV, hierna te noemen Normbedragenbesluit.
Deel b. De voorzieningen
[Regeling vervallen per 16-12-2021]
Hoofdstuk 3. Vervoersvoorzieningen
[Regeling vervallen per 16-12-2021]
UWV kent de volgende typen vervoersvoorzieningen:
-
– Een (rolstoel)taxikostenvergoeding;
-
– Een verstrekking van een (aangepast) vervoermiddel in bruikleen;
-
– Een aanpassing van een eigen vervoermiddel als een klant daarover beschikt;
-
– Een vergoeding voor het gebruik van een vervoermiddel (bijv. een kilometervergoeding).
3.1. Inkomensgrens
[Regeling vervallen per 16-12-2021]
UWV verstrekt alleen een vervoersvoorziening aan een klant indien hij naar het oordeel
van UWV – gelet op zijn structureel functionele beperkingen – aangewezen is op aangepast
vervoer. De aanspraak op een vervoersvoorziening, in de vorm van vervoer per auto
of taxi – is inkomensafhankelijk. Als het bruto (gezins)inkomen boven de inkomensgrens
ligt, dan ziet UWV het vervoer per auto of taxi als algemeen gebruikelijk. UWV verstrekt
dan in principe geen auto of taxikostenvergoeding als voorziening, tenzij anders bepaald.
Zie ook artikel 5 van het Reïntegratiebesluit en artikel 6 van het Uitvoeringsbesluit onderwijsvoorzieningen voor jongeren met een
handicap. De wijze waarop UWV het inkomen berekent, is opgenomen in de Reïntegratieregeling en de Regeling onderwijsvoorzieningen voor jongeren met een handicap.
Het normbedrag C20-I geldt als inkomensgrens als er binnen het gezin 1 persoon is
aangewezen op een vervoersvoorziening; de eerste inkomensgrens (leef)vervoersvoorziening.
Zijn er 2 of meer personen binnen hetzelfde gezin aangewezen op een vervoersvoorziening,
dan geldt normbedrag C20-III als inkomensgrens waarboven UWV vervoer per auto als
algemeen gebruikelijk ziet (tweede inkomensgrens).
In artikel 12 van de Reïntegratieregeling staat in welke situaties de inkomensgrens niet van toepassing is. Denk daarbij bijvoorbeeld
aan vergoeding voor de aanschaf van een vervoermiddel dat specifiek bedoeld is voor
gebruik voor personen met een ziekte of gebrek.
In de onderwijssituatie is er geen toetsing aan een inkomensgrens. Beide normbedragen
gelden daarom niet voor de onderwijssituatie.
3.2. Combinatie vervoersvoorziening in werk- en leefsituatie
[Regeling vervallen per 16-12-2021]
Als een klant een vervoersvoorziening nodig heeft in zowel de werk- als leefsituatie,
dan kent UWV voor zowel het werk- als leefdomein de voorziening toe. Maakt een klant
gebruik van een (bruikleen)auto, dan kan de klant maximaal 2000 kilometers aan leefkilometervergoeding
declareren. Rijdt hij meer dan dit aantal kilometers, dan zijn de extra kosten in
principe voor de klant tenzij door UWV anders is bepaald.
Zie voor de hoogte van de kilometervergoeding onder paragraaf 3.4.
3.3. Taxikostenvergoeding
[Regeling vervallen per 16-12-2021]
UWV verstrekt een taxikostenvergoeding aan een klant als hij – naar het oordeel van
UWV – niet meer dan 100 meter kan lopen. Daarnaast dient hij voor elke verplaatsing
buitenshuis aangewezen te zijn op een taxi.
Op de taxikostenvergoeding in de werksituatie is de klant een eigen bijdrage verschuldigd.
Heeft de klant een inkomen beneden de inkomensgrens C 20-I dan betaalt hij een eigen
bijdrage ter hoogte van normbedrag C 26-I. Als de klant een inkomen heeft boven de
inkomensgrens C 20- I of C 20-III, dan geldt een eigen bijdrage ter hoogte van C 26-II
per kilometer. UWV maximeert de eigen bijdrage op het in normbedrag C 27 genoemde
bedrag per maand. Dit geldt voor elke klant, ongeacht de hoogte van het inkomen.
In artikel 12 lid 5 van de Reïntegratieregeling is namelijk bepaald dat de inkomensgrens niet van toepassing is op een (rolstoel)taxivergoeding
in de werksituatie onder de voorwaarde dat UWV geen hogere vergoeding verstrekt dan
het verschil tussen de kosten van het gebruik van een (rolstoel)taxi en het door UWV
vastgestelde normbedrag voor gebruik van een eigen auto.
Is een klant ook voor zijn leefsituatie aanwezen op taxivervoer, dan ontvangt hij
voor zijn leefsituatie de volgende normbedragen:
-
– C31 indien hij niet meer dan 100 meter kan lopen en voor elke verplaatsing buitenshuis
is aangewezen op een taxi;
-
– C32 als de klant een visuele beperking heeft;
-
– C33 als de klant gebruik maakt van een rolstoeltaxi;
-
– C34 als de klant ook gebruik kan maken van een (goedkoper) alternatief vervoermiddel
zoals een (bel)bus.
De hiervoor vermelde normbedragen worden enkel en uitsluitend in combinatie met een
taxikostenvergoeding in het werk/onderwijsdomein verstrekt.
Een klant kan per jaar tot maximaal het bedrag zoals opgenomen in codes C31 tot en
met C34 aan taxikosten ten behoeve van zijn leefsituatie bij UWV declareren. Met de
genoemde normbedragen kan een klant per jaar een afstand tussen de 1500 tot 2000 kilometer
overbruggen.
3.4. Vergoedingen voor gebruik van eigen auto dan wel auto in bruikleen
[Regeling vervallen per 16-12-2021]
Maakt een klant voor zijn vervoer gebruik van zijn eigen auto, dan wel een auto in
bruikleen, dan komt hij in aanmerking voor de vergoeding van extra te maken kosten.
Dit zijn de kosten die uitgaan boven het kostenniveau dat hoort bij de zogenaamde
referentieauto (normbedrag C18-II).
UWV kan vergoedingen verstrekken als bijdrage in de kosten voor:
Alleen in de werksituatie gaat hier nog een eigen bijdrage vanaf; zie ook onder 3.4.2.
De eigen bijdrage geldt niet in de onderwijssituatie.
3.4.1. Eigen bijdrage verzekeringskosten en motorrijtuigenbelasting
[Regeling vervallen per 16-12-2021]
Is er sprake van een noodzakelijke aanschaf van een auto, dan vergoedt UWV uitsluitend
de meerkosten voor verzekering en de motorrijtuigenbelasting ten opzichte van de kosten
van een referentieauto. De eigen bijdrage die een klant betaalt voor zijn verzekeringskosten
en motorrijtuigenbelasting zijn te vinden in de volgende normbedragen:
Het gaat hier om een maandelijkse bijdrage.
3.4.2. Kilometervergoeding
[Regeling vervallen per 16-12-2021]
Net als elke valide persoon die van of naar zijn werk gaat, dient ook een klant zelf
een bijdrage te leveren aan zijn vervoerskosten. De hoogte van de bijdrage is afhankelijk
van de inkomensgrens:
-
– Normbedrag C26-I beneden inkomensgrens C20-I, respectievelijk C20-III;
-
– Normbedrag C26-II boven inkomensgrens C20-I, respectievelijk C20-III.
Eigen bijdrage klant
Kent UWV een kilometervergoeding toe in de werksituatie dan worden de in het normbedrag C26-I en C26-II genoemde bedragen van deze vergoeding
afgetrokken. Welk bedrag wordt afgetrokken is afhankelijk van de hoogte van het inkomen.
Voor deze eigen bijdrage geldt dat UWV deze maximeert op het in normbedrag C 27 genoemde
bedrag per maand. Dit geldt voor elke klant, ongeacht de hoogte van het inkomen.
De eigen bijdrage geldt niet in de onderwijssituatie.
UWV onderscheidt een drietal kilometervergoedingen:
-
– Een kilometervergoeding C22: als er sprake is van een auto in bruikleen;
-
– Een kilometervergoeding C25- I: als de klant gebruik maakt van zijn eigen personenauto;
-
– Een kilometervergoeding C25-V: als de klant gebruik maakt van zijn eigen bestelauto
of bus.
UWV stelt de kilometervergoeding op nihil als de eigen bijdrage hoger is dan de door
UWV te verstrekken kilometervergoeding.
Het aantal kilometers dat UWV vergoedt, wordt uiteindelijk bepaald door de woon- werkafstand
of woon-schoolafstand. Zie in dit verband paragraaf 2.6.
Als UWV naast een vergoeding voor vervoerskosten in de werksituatie ook een vergoeding
toe heeft gekend voor vervoerskosten in de leefsituatie van een klant, dan geldt er
geen eigen bijdrage voor de vergoeding in de leefsituatie. Op de kilometers die de
klant in de leefsituatie rijdt, worden in dat geval de in het normbedrag C26-I en
C26-II genoemde bedragen niet van de kilometervergoeding afgetrokken.
3.5. Reiskosten begeleider
[Regeling vervallen per 16-12-2021]
Is een klant niet in staat om zelfstandig te reizen, dan kan hij zich laten vergezellen
door een begeleider. UWV verstrekt in dat geval jaarlijks een vaste vergoeding ter
dekking van de reiskosten van de begeleider. Deze vaste vergoeding is opgenomen onder
normbedrag C71.
Hoofdstuk 4. Intermediaire activiteiten als onderwijs- en werkvoorziening
[Regeling vervallen per 16-12-2021]
Dit hoofdstuk bevat uitsluitend de bepalingen met betrekking tot de intermediaire
activiteiten in het onderwijs- en werkdomein. De voorwaarden voor het leefdomein zijn
opgenomen in de Uitvoeringsregeling Wmo 2015.
4.1. Intermediaire activiteiten
[Regeling vervallen per 16-12-2021]
Intermediaire activiteiten zijn activiteiten die zijn gericht op de vervanging of
ondersteuning van een door ziekte of gebrek geheel of gedeeltelijk ontbrekende lichaamsfunctie.
De lichaamsfunctie moet verband houden met de visuele, auditieve of motorische mogelijkheden
van de betrokkene, en de activiteiten moeten bestaan uit diensten die door een persoon
worden verricht.
De dienstverlening bevordert de lichaamsfuncties en/of de waarnemingsvaardigheden
van een klant die doof én blind of doof én zeer slechtziend is. Voorbeelden van intermediaire
activiteiten zijn de tolkvoorziening en de voorleeshulp. Voor alle intermediaire activiteiten
– met uitzondering van de tolkvoorziening – geldt dat deze niet behoren tot de gebruikelijke
werkzaamheden van de persoon die de dienstverlening verricht.
Op grond van deze omschrijving vallen buiten het begrip ‘intermediaire activiteiten’:
-
• Hulpmiddelen en trainingen voor het gebruik van door UWV verstrekte voorzieningen:
deze kunnen als onderdeel van de betreffende voorziening worden vergoed;
-
• Activiteiten inzake meer algemeen gerichte begeleiding bij arbeid: deze kunnen mogelijk
in de vorm van een jobcoach worden vergoed:
-
• Trainingen om een werkgever, de collega’s en de gehandicapte medewerker aan elkaar
te laten wennen;
-
• Algemeen gebruikelijke secretariële en facilitaire ondersteuning;
-
• Dienstverrichting door dieren zoals blinde geleidehonden;
-
• Mechanische en elektronische hulpmiddelen: indien aan de voorwaarden wordt voldaan,
kunnen deze als meeneembare voorziening worden verstrekt.
De vergoeding voor intermediaire dienstverleners visueel gehandicapten en motorisch
gehandicapten is opgenomen in normbedragen E17-III en E17-A3.
4.2. Tolkvoorziening in het werk- en onderwijsdomein
[Regeling vervallen per 16-12-2021]
Aan klanten met een auditieve beperking kan UWV een tolkvoorziening toe kennen. UWV
onderscheidt o.a. de volgende type tolken:
De klant bepaalt zelf welk type tolk hij inzet.
4.2.1. Omvang tolkuren
[Regeling vervallen per 16-12-2021]
• Werksituatie
UWV kent aan klanten, die ondersteuning nodig hebben van een tolk bij de uitoefening
van hun werkzaamheden in dienstbetrekking per kalenderjaar maximaal 15% van het aantal
te werken uren toe aan tolkuren. UWV kan van dit percentage afwijken als de toepassing
van de 15% norm leidt tot een onbillijkheid van overwegende aard voor de klant (zie
artikel 7 lid 2 en 3 van het Reïntegratiebesluit).
Is een klant werkzaam op een meerjarige arbeidsovereenkomst of elkaar opvolgende arbeidsovereenkomsten
bij dezelfde werkgever? Dan kunnen niet gebruikte tolkuren in enig kalenderjaar niet
meegenomen worden naar een volgend kalenderjaar. UWV geeft de klant bij de start van
elk kalenderjaar inzicht in het aantal beschikbare tolkuren voor dat kalenderjaar.
• Onderwijssituatie
Als de leerling een meerjarige opleiding volgt, dan geeft UWV de leerling bij de start
van elk leerjaar inzicht in het aantal tolkuren voor dat betreffende leerjaar. UWV
stelt voor alle onderwijstypen (met uitzondering van het middelbaar beroepsonderwijs)
per leerjaar 1000 tolkuren beschikbaar. Voor het middelbaar beroepsonderwijs stelt
UWV 1600 tolkuren per leerjaar beschikbaar omdat hier sprake is van het lopen van
stages. Mocht de individuele situatie van de leerling daarom vragen, dan kan UWV –
na een gemotiveerde aanvraag daartoe van de leerling – van dit aantal uren afwijken.
Individueel maatwerk blijft hierdoor mogelijk. UWV vergoedt de volgende tolkactiviteiten
ten laste van deze tolkuren:
UWV vergoedt geen tolkuren als de lesuren waarvoor de voorziening is aangevraagd,
betrekking hebben op incidenteel of aanvullend onderwijs bij een instelling voor regulier
onderwijs door een leerling die staat ingeschreven bij een instelling voor speciaal
onderwijs.
4.2.2. (minimaal) te tolken tijd en uurtarief
[Regeling vervallen per 16-12-2021]
4.2.2.1. (minimaal) te tolken tijd
[Regeling vervallen per 16-12-2021]
UWV vergoedt de inzet van een tolk slechts over de tijd waarin de gevraagde dienstverlening
heeft plaatsgevonden, afgerond op een heel kwartier. Hierbij geldt als minimale inzet:
Als afrondingsregel geldt:
-
– In onderwijssituaties: het lesuur. Hieronder wordt verstaan de op de desbetreffende
onderwijsinstelling geldende (vaak korter dan een klokuur durende) lengte van de leseenheid;
-
– De declaratie van lestijd over één etmaal in één onderwijsinstelling mag over het
totaal naar boven worden afgerond op het eerstvolgende hele kwartier;
-
– In alle overige situaties: per tolkopdracht naar boven op het eerstvolgende hele kwartier.
Deze minimale eis geldt per getolkte tijd, per opdracht en per locatie in een etmaal.
Pauzes van de klant in de werk- en onderwijssituatie
Als een klant gebruik maakt van de diensten van een tolk tijdens zijn pauze, om bijv.
zijn sociale contacten ten behoeve van het werk of het volgen van onderwijs te onderhouden
en te bevorderen, dan kan de tolk deze tijd als getolkte tijd declareren.
Als een leerling een tussenuur of een studie-uur heeft in het onderwijs, dan kunnen
eventuele tolkactiviteiten niet worden gedeclareerd. Het gaat hier om vooraf ingeroosterde uren. Valt er een lesuur
uit, dan gelden de regels zoals opgenomen in paragraaf 4.2.6.
4.2.2.2. Uurtarief tolken
[Regeling vervallen per 16-12-2021]
Uurtarief tolken
UWV hanteert een vast uurtarief voor de vergoeding van de tolk, dat is gebaseerd op
het normbedrag E17-I. UWV vergoedt naast dit uurtarief geen afzonderlijke kosten,
tenzij dit in dit Protocol anders is bepaald.
Voor inzet van een tolk tussen 08:00 en 18:00 uur geldt een vergoedingspercentage
van 100% van het normbedrag in de werksituatie. Dit is het basis uitgangspunt voor
vergoeding van het uurtarief.
Afwijkende percentage normbedrag onderwijssituatie
In de onderwijssituatie is het vergoedingspercentage voor inzet van een tolk tussen
08:00 en 18:00 afhankelijk van het type onderwijs:
a. in wetenschappelijk en hoger beroepsonderwijs:
|
105% van het normbedrag
|
b. in het middelbaar (beroeps) onderwijs:
|
100% van het normbedrag
|
c. in het lager onderwijs:
|
95% van het normbedrag
|
UWV hanteert, in overleg met het Ministerie OCW, afwijkende vergoedingspercentages
omdat de intensiteit van de tolkopdracht per type onderwijs verschilt. De idee is
dat bij het lager onderwijs de intensiteit lager is dan bij het middelbaar- en hoger
beroeps/wetenschappelijk onderwijs.
4.2.3. Opslag voor tolkopdrachten in Nederland in verband met buitengewone werktijden
[Regeling vervallen per 16-12-2021]
Voor tolkopdrachten binnen Nederland wordt in geval van de hieronder vermelde buitengewone
werktijden van de tolk de uurvergoeding verhoogd. De navolgende tabel bevat de totaalpercentages
van de uurvergoeding:
Maandag t/m vrijdag:
|
00.00 uur tot 6.00 uur:
|
140%
|
|
6.00 uur tot 8.00 uur:
|
120%
|
|
18.00 uur tot 22.00 uur:
|
120%
|
|
22.00 uur tot 24.00 uur:
|
140%
|
|
|
|
Zaterdag: 0.00 uur tot 6.00 uur: 140%
|
|
|
|
6.00 uur tot 22.00 uur:
|
130%
|
|
22.00 uur tot 24.00 uur:
|
140%
|
|
|
|
Zondag/feestdag:
|
0.00 uur tot 24.00 uur:
|
145%
|
Voor de opslagpercentages is aansluiting gezocht bij de cao Welzijn.
UWV volgt de maatschappelijke ontwikkelingen bij de bepaling of er sprake is van een
feestdag.
Buitenland
De hiervoor genoemde opslagpercentages gelden alleen als de tolk in Nederland zijn
diensten verleent. Tolkt een tolk voor een klant tijdens diens verblijf in het buitenland,
dan geldt er geen opslagpercentage. UWV vergoedt slechts 100% van het normbedrag,
ongeacht het tijdstip waarop is getolkt.
4.2.4. Reisvergoeding
[Regeling vervallen per 16-12-2021]
UWV verstrekt een reisvergoeding aan de tolk en de intermediaire dienstverleners op
basis van het aantal werkelijk gereisde kilometers, rekening houdend met het in paragraaf
2.6. bepaalde. Aanvullende voorwaarden bij de verstrekking van de reisvergoeding zijn:
-
– Het adres van de bedrijfsvestiging van de tolk of intermediaire dienstverlener en
het adres waar de werkzaamheden worden verricht verschillen minimaal één cijfer of
letter in de postcode;
-
– UWV vergoedt maximaal 110 kilometer per enkele reis.
Voor klanten die naast een ernstige auditieve handicap ook een ernstige visuele handicap
hebben, kan tot op zekere hoogte het maximaal aantal kilometers dat de tolk ten behoeve
van de
klant rijdt, worden overschreden. Het gaat om klanten die doof én blind of doof én
zeer slechtziend zijn. UWV bepaalt op basis van de omstandigheden of de meerdere gedeclareerde
kilometers redelijk zijn. De tolk mag ten behoeve van de klant tegen de geldende normvergoeding
omrijden om de klant op te halen en/of terug naar huis te brengen. Dit onder voorwaarde
dat de klant zelf om deze dienstverlening vraagt.
4.2.5. Bijzondere situaties
[Regeling vervallen per 16-12-2021]
In deze paragraaf wordt ingegaan op een aantal bijzondere situaties bij de inzet van
tolken. Deze situaties zijn alleen van toepassing op de inzet van een tolkvoorziening,
dus niet op de overige intermediaire activiteiten.
Tolken in het buitenland
UWV wil bevorderen dat er voor een tijdelijk verblijf in het buitenland zoveel als
mogelijk van ter plaatse beschikbare dienstverlening gebruik wordt gemaakt. Hiervoor
kan een vergoeding worden verstrekt ten behoeve van een tolk ter plaatse. Hierbij
wordt rekening gehouden met de bepalingen in dit besluit. UWV geeft daarom geen vergoeding
voor door de tolk te maken reis- en verblijfskosten in en naar het buitenland.
Groepsgewijze inzet van tolken in het buitenland
In de situatie dat er sprake is van een tolk die voor een groep tolkgebruikers activiteiten
verricht in het buitenland (zgn. Madridmodel), dient de klant voorafgaand toestemming
aan UWV te vragen. Deze aanvraag dient uiterlijk 3 weken voordat de activiteit plaatsvindt
door UWV te zijn ontvangen.
Bij een groepsgewijze toepassing van de tolkvoorziening in het buitenland kan UWV
afwijken van het normbedrag E17-I. UWV zal op basis van maatwerk een passende vergoeding
aan de tolk toekennen. Dit geldt ook voor de werkelijk gemaakte reis- en verblijfkosten.
Dit betreft een afwijking van de hoofdregel dat UWV geen vergoeding geeft voor de
door te tolk gemaakte reis- en verblijfskosten in en naar het buitenland.
Aan een bemiddelaar kan worden verzocht om, op basis van de samenstelling van de groep,
een aantal tolken van het benodigde type vast te stellen.
Voor groepsgewijze tolkdiensten in het buitenland geldt:
-
– Per dag wordt voor iedere tolk een vergoeding verstrekt voor het daadwerkelijk benodigde
aantal tolkuren, met een maximum van acht;
-
– Reis- en verblijfskosten van de tolk worden vergoed, waarbij als uitgangspunt geldt
de werkelijke reis- en verblijfskosten, op basis van een groepsarrangement.
Teamtolk
Er is sprake van een teamtolk als minimaal twee tolken tegelijkertijd voor een klant
tolkactiviteiten verrichten. Een klant kan binnen het aan hem aantal toegekende uren
naar eigen inzicht gebruik maken van een teamtolk. Een klant kan zowel een teamtolk
in Nederland als in het buitenland inzetten. Een teamtolk kan door een klant onder
de volgende voorwaarden worden ingezet:
-
– De opdrachtduur is langer dan een klokuur;
-
– Van te voren staat vast dat gedurende de opdracht geen pauzes van de tolk(en) mogelijk
zijn;
-
– Van te voren staat vast dat het achtereenvolgens inzetten van verschillende tolken
niet mogelijk is.
Zet een klant een teamtolk in, dan ontvangt elk van de tolken een vergoeding conform
normbedrag E17-I en de daarbij geldende uitgangspunten.
Tolk op afstand
Van een tolk op afstand is er sprake als de tolk zich niet op dezelfde locatie als
de klant bevindt. Is er sprake van inzet van een tolk op afstand, dan kan de tolk
het volgende declareren: normbedrag E17-I, vermeerderd met
Het is niet toegestaan beide aanvullingen op het normbedrag E17-I te declareren.
4.2.6. Annulering van tolkopdrachten
[Regeling vervallen per 16-12-2021]
UWV vergoedt onder bepaalde voorwaarden de annulering van de door de klant bestelde
tolkopdrachten. De annuleringsregels zijn als volgt:
Annulering door de klant:
-
– 0% vergoeding als de annulering plaatsvindt meer dan 24 uur voor dat de tolkopdracht
zou plaatsvinden;
-
– Een vergoeding van 50% van het normbedrag als de opdracht binnen 24 uur voor het afgesproken
tijdstip van uitvoering van de tolkopdracht is geannuleerd.
Annulering door de tolk:
UWV trekt de door de klant geannuleerde tolkuren af van het aan de klant toegekende
aantal uren. Daarnaast verstrekt UWV – tenzij er sprake is van een annulering ter
plaatse – geen reisvergoeding aan de tolk. Dit geldt ook in het geval de annulering
de tolk niet of niet tijdig heeft bereikt.
Getolkte tijd is korter dan de oorspronkelijke tijdsduur
Als blijkt dat de getolkte tijd korter is dan de oorspronkelijke tijdsduur, zoals
deze door de klant is aangevraagd, dan merkt UWV dit verschil als geannuleerde tijd
aan. Het verschil dient tenminste 15 minuten te zijn. Immers UWV rondt de tijd af
op een heel kwartier naar boven.
UWV zal niet meer vergoeden dan de oorspronkelijk overeengekomen duur van de tolkopdracht,
bij een opdracht die korter blijkt dan de oorspronkelijke tijdsduur.
Ten overvloede wordt opgemerkt dat de tolk ook de reisvergoeding kan declareren.
Annulering ter plaatse
In het geval de tolkopdracht door de klant wordt geannuleerd op het moment dat de
tolk de plaats van bestemming al heeft bereikt, vergoedt UWV 50% van het aantal afgesproken
tolkuren. Daarnaast kan de tolk een reisvergoeding declareren.
4.2.7. Bemiddelingskosten
[Regeling vervallen per 16-12-2021]
UWV kan de kosten voor bemiddeling bij het vinden van een tolk, die de diensten gaat
verrichten, vergoeden als:
-
• Het om dienstverlening gaat, die door een tolk wordt uitgevoerd of
-
• De noodzaak van de bemiddeling naar het oordeel van UWV is aangetoond.
De achterwachtregeling
De achterwachtregeling zorgt er voor dat een klant in bijzondere situaties over een
tolk kan beschikken. Meestal gaat het om de inzet van een tolk op ongewone en niet
voorzienbare tijdstippen of in ongewone situaties. Is een tolk nodig, dan kan een
tolkbemiddelaar deze voor de klant beschikbaar stellen. UWV heeft hiervoor een contract
met een tolkbemiddelaar gesloten.
De tolk die de tolkactiviteiten verricht kan zijn uren declareren conform de in dit
hoofdstuk gestelde uitgangspunten.
Hoofdstuk 5. Computervoorziening
[Regeling vervallen per 16-12-2021]
Onder een computervoorziening verstaat UWV de verstrekking van zowel een computer
als de eventuele aanpassingen hierop. Onder een computer verstaat UWV een desktop,
een laptop of tablet.
Een computervoorziening betreft niet enkel en uitsluitend de verstrekking van de computer,
maar als dit nodig is, kan UWV ook aanpassingen aan de computer vergoeden. Afhankelijk
van de situatie van de klant bepaalt UWV de inhoud van de computervoorziening.
Voor het verstrekken van een computer (desktop, laptop of tablet) geldt een normbedrag,
te weten normbedrag G22-I. Dit betreft het maximumbedrag voor de eenvoudige computer
voor de lees-en schrijffunctie.
5.1. De computer in de werksituatie
[Regeling vervallen per 16-12-2021]
In de werksituatie beschouwt UWV het hebben van een computer als algemeen gebruikelijk.
Deze komt dan ook niet voor verstrekking door UWV in aanmerking. Wel kan UWV, als
dit nodig is ter compensatie van de structurele functionele beperking, als computervoorziening
eventuele aanpassingen aan een computer vergoeden.
5.2. De computer in de onderwijssituatie
[Regeling vervallen per 16-12-2021]
In de onderwijssituatie wordt het gebruik van een computer – afhankelijk van het type
onderwijs – door UWV als algemeen gebruikelijk beschouwd. Als dat zo is, dan verstrekt
UWV geen computer. Wel kan UWV, als dit nodig is ter compensatie van de structurele
beperkingen, wel eventuele aanpassingen aan de computer vergoeden. Hierna is uitgelegd
wanneer een computer als algemeen gebruikelijk wordt beschouwd.
5.2.1. Wanneer is de computer in de onderwijssituatie algemeen gebruikelijk?
[Regeling vervallen per 16-12-2021]
Gaat het om een leerling in:
-
• het voortgezet onderwijs: klassen Havo 5 en VWO 5 en 6;
-
• ROC/MBO;
-
• HBO Bachelor en Master;
-
• WO Bachelor en Master;
-
• Of als het gaat om onderwijs waar het hebben van een eigen computer is opgenomen in
de school- of studiegids (ook wel bekend als laptopklas).
dan wordt de computer als algemeen gebruikelijk gezien. Deze komt dan ook niet voor
verstrekking door UWV in aanmerking. Wel kan UWV, als dit nodig is ter compensatie
van de structurele functionele beperking, als computervoorziening eventuele aanpassingen
aan een computer vergoeden.
Overgangsregeling
De overgangsregeling is van toepassing op leerlingen in het basisonderwijs (groep
1 t/m 8) en voortgezet onderwijs (klas 1 t/m 4) en die in de beschikking hebben over
een door UWV verstrekte computer. Als zij onderwijs volgen op een school die heeft
voorgeschreven dat zij de beschikking moeten hebben over een eigen computer, dan wordt
slechts aan de 1e vervangingsvraag, op of na 21 april 2018, de datum waarop het Protocol Voorzieningen UWV 2018 van toepassing is, voldaan. Op een 2e vervangingsvraag zal UWV geen computer (meer)
verstrekken.
Eenzelfde handelwijze geldt ook voor leerlingen die onderwijs volgen op een ROC/MBO
in niveau 1 en 2. Voor hen gaat gelden dat een computer als algemeen gebruikelijk
wordt beschouwd. Gaat het om een 1e vervangingsvraag, op of na 21 april 2018, de datum waarop Protocol Voorzieningen UWV 2018 van toepassing is, dan verstrekt UWV deze nog. Op een 2e vervangingsvraag zal UWV geen computer meer verstrekken.
5.2.2. Wanneer is de computer in de onderwijssituatie niet algemeen gebruikelijk?
[Regeling vervallen per 16-12-2021]
Gaat het om een leerling in:
dan wordt een computer niet als algemeen gebruikelijk gezien. Hierop geldt in een bepaalde situatie een uitzondering:
zie par. 5.2.1, 5e bullit)
In deze situatie kan UWV zowel de computer zelf als eventuele aanpassingen verstrekken.
5.3. Computervoorziening ter ondersteuning van de beperkingen van de leerling
[Regeling vervallen per 16-12-2021]
De bevoegdheid van UWV inzake het vergoeden van computervoorzieningen is op twee verschillende
situaties gericht. De meest algemene situatie is de computer (desktop, laptop of tablet)
zonder aanpassingen die alleen is gericht op de versterking van de lees- en schrijffunctie
van de gehandicapte leerling. In deze situatie is de computer in bepaalde typen onderwijs,
in sterke mate algemeen gebruikelijk geworden (zie paragraaf 5.2). Daarnaast is UWV
ook bevoegd tot het verstrekken van computers die zijn toegerust met specifieke aanpassingen
voor leerlingen met een lichamelijke en/of visuele handicap. Hierin heeft UWV een
aanvullende bevoegdheid op de taak van de zorgverzekeraars
Samenvattend zet UWV in de onderwijssituatie de computervoorziening in om:
UWV heeft in de onderwijssituatie slechts een aanvullende bevoegdheid op de taak die
een zorgverzekeraar heeft.
De leerling die in aanmerking kan komen voor een computervoorziening kent derhalve
een:
-
– Visuele beperking (bijv. blind, slechtziend);
-
– Motorische beperking (kan bijv. geen gebruik maken van algemeen gebruikelijke schrijfmiddelen
zoals pen en papier);
-
– Auditieve beperking (bijv. doof of slechthorend); of
-
– Is langdurig ziek. Van langdurige ziekte is sprake indien de ziekte naar verwachting
ten minste drie maanden zal duren. Ten aanzien van langdurig zieke kinderen wordt
als aanvullende voorwaarde gesteld, dat deze leerlingen zodanig bedlegerig zijn dat
zij niet in staat zijn met een zekere regelmaat de school te bezoeken.
Voorwaarde is wel dat de leerling staat ingeschreven bij een instelling voor regulier
onderwijs. Onder regulier onderwijs wordt verstaan:
5.3.1. Situaties waarin UWV gelet op de aard van de beperkingen van de leerling geen
computer(voorziening) verstrekt
[Regeling vervallen per 16-12-2021]
De verstrekking van een computervoorziening heeft tot doel om een oplossing te bieden
voor het lees- of schrijfprobleem van een leerling. Gelet op deze doelstelling verstrekt
UWV dan ook géén computervoorziening aan bijvoorbeeld:
-
a. de leerling die alleen cognitieve beperkingen heeft;
-
b. de enige diagnose van de leerling dyslexie is;
-
c. aan een leerling die is ingeschreven bij een onderwijsinstelling die valt onder de
Wet op de expertisecentra en die een computervoorziening nodig heeft voor het maken van huiswerk in de thuissituatie.
Ad a.
Een leerling met een cognitieve beperking zal in de regel in staat zijn wel gebruik
te kunnen maken van algemeen gebruikelijke schrijfmiddelen. Zijn behoefte aan een
computervoorziening zal veel meer gelegen zijn in het oefenen met onderwijsmiddelen.
Hiervoor ligt de verantwoordelijkheid bij de school.
Ad. b.
Is een leerling uitsluitend bekend met dyslexie, daarvan heeft het Ministerie van
OCW bepaald dat deze zijn uitgesloten van een computervoorziening. Spelen er meer
factoren mee die de ondersteuning door een computervoorziening rechtvaardigen: in
dat geval kan UWV wel een voorziening verstrekken.
Ad. c.
Gaat het om een leerling die is ingeschreven bij een onderwijsinstelling die valt
onder de Wet op de Expertisecentra (speciaal onderwijs), dan verstrekt UWV ook geen computervoorziening. Het gaat hier
om de clusterscholen 1, 2, 3 en 4 voor respectievelijk leerlingen met een visuele,
auditieve, motorische of cognitieve beperking of leerlingen met ernstige gedragsstoornissen
en/of psychiatrische problematiek. Aan leerlingen van het speciaal onderwijs worden
door UWV geen voorzieningen verstrekt. Daarnaast verstrekt UWV geen computervoorziening
voor het maken van huiswerk omdat UWV deze als algemeen gebruikelijk beschouwt. Uitgangspunt
hierbij is dat in Nederland nagenoeg ieder huishouden de beschikking heeft over tenminste
één computer. Zijn hierop aanpassingen nodig, dan kan de zorgverzekeraar deze vergoeden.
5.4. Vorm en duur van de computervoorziening
[Regeling vervallen per 16-12-2021]
UWV verstrekt de computervoorziening uitsluitend in natura. Aan een leerling kan uitsluitend
één type computer per verstrekkingsperiode worden toegekend.
De kosten van reguliere soft- en hardware om de leerling in staat te stellen gebruik
te maken van de computer, vergoedt UWV niet. In de onderwijssituatie gaat het veelal
om software die via speciale regelingen van of via de onderwijsinstelling kan worden
betrokken. Evenmin vergoedt UWV de kosten voor instandhouding of verzekering van de
computer.
De gemiddelde levensduur van een computervoorziening is bepaald op tenminste vier
jaar. Is tussentijds vervanging nodig, dan houdt UWV met een eventuele vervangingsvraag
rekening met deze levensduur.
Hoofdstuk 6. Startende zelfstandigen
[Regeling vervallen per 16-12-2021]
Personen die naar het oordeel van UWV een structurele functionele beperking hebben
en die arbeid als zelfstandige verrichten of gaan verrichten kunnen in het kader van
de inschakeling en ondersteuning bij de arbeid als zelfstandige van UWV voorzieningen
krijgen.
Voorzieningen worden alleen verstrekt in verband met een naar het oordeel van UWV
aanwezige structurele functionele beperking die het gevolg is van een ziekte of handicap:
-
• die bij de arbeid als zelfstandige al aanwezig was of
-
• binnen drie jaar na de start als zelfstandige is ontstaan. Voorwaarde hiervoor is
dat bij de aanvang van de zelfstandige arbeid al een eerste ziekte of handicap aanwezig
was.
De aanwezigheid van structurele functionele beperkingen die tot een voorziening kunnen
leiden moet vast staan op het moment van de start van de werkzaamheden als zelfstandige.
Het is echter geen vereiste dat de startende zelfstandige de voorziening op dat moment
al heeft aangevraagd.
6.1. Inkomensgrens voorzieningen
[Regeling vervallen per 16-12-2021]
Er geldt een wettelijke inkomensgrens voor de verstrekking van voorzieningen aan startende
zelfstandigen. Dit betreft het normbedrag Z1. Deze inkomensgrens gaat gelden vanaf
het 4e kalenderjaar (loopt van 1 januari tot en met 31 december) na aanvang van de arbeid
als zelfstandige.
De inkomensgrens Z1 geldt voor de meeneembare voorzieningen, de aanpassingen aan de
bedrijfsruimte en de intermediaire activiteiten die door de startende zelfstandige
worden aangevraagd. De inkomensgrens Z1 geldt niet voor het starterskrediet en de
bijbehorende instrumenten.
Heeft een zelfstandige een vervoersvoorziening nodig, dan gelden de inkomensgrenzen
C 20-I en C 20-III met uitzondering van o.a. aanpassingen en faciliteiten van een
vervoermiddel of vervoersvoorzieningen die speciaal bestemd zijn voor personen met
een ziekte of gebrek. Dit geldt ook voor de meerkosten die worden gemaakt voor de
aanschaf en gebruik van een bijzonder type auto (bijv. bij aanschaf van een bestelbusuitvoering
omdat de persoon zittend in een rolstoel vervoerd dient te worden).
Om te voorkomen dat een eenmalige piek in het inkomen van de pas gestarte zelfstandige
tot een afwijzing of intrekking van voorzieningen leidt, middelt UWV de vastgestelde
inkomens van de laatste drie jaren. Hiermee nivelleert UWV eenmalige uitschieters
in het inkomen van de zelfstandige (artikel 15b lid 2 Reïntegratiebesluit).
6.2. Kosten begeleiding voor en na de start
[Regeling vervallen per 16-12-2021]
De kosten van begeleiding voor en na de start als zelfstandige kunnen als voorziening
in de zin van artikel 34a WIA worden vergoed. Deze vergoeding kan UWV verstrekken aan alle aanvragers in een zelfstandig
beroep of die een bedrijf willen starten. Bovendien kan deze begeleiding worden verstrekt
aan klanten, die bij UWV een aanvraag hebben ingediend voor een starterskrediet.
Begeleiding voor de start is in het bijzonder gericht op de voltooiing van het ondernemersplan,
waarvoor de startende zelfstandige zelf een eerste aanzet moet leveren.
Begeleiding na de start is gericht op de versterking van de ondernemersvaardigheden
bijvoorbeeld bij het opstellen van de jaarrekening, de BTW-afdracht en de belastingaangifte.
Voor elk van beide vormen van begeleiding kan een vergoeding tot het maximale bedrag
van normbedrag Z2 worden verstrekt.
Als voorwaarde voor deze begeleiding stelt UWV dat de startende zelfstandige niet
tegelijkertijd in aanmerking is gebracht voor ondersteuning bij re-integratieactiviteiten.
6.3. Voorbereidingskrediet startende zelfstandige
[Regeling vervallen per 16-12-2021]
Het voorbereidingskrediet is bestemd voor de bekostiging van marketing-, netwerk-
en overige voorbereidingsactiviteiten van de startende zelfstandige. Het voorbereidingskrediet
wordt, na toekenning van het eigenlijke starterskrediet, bij het bedrag van dit krediet
opgeteld en dient op gelijke wijze en met hetzelfde rentepercentage te worden afgelost.
In geval van afwijzing door UWV van de aanvraag starterskrediet behoeft het inmiddels
verkregen bedrag van het voorbereidingskrediet niet te worden terugbetaald. UWV sluit
hiermee aan op de uitvoeringspraktijk van het Besluit Bijstandsverlening Zelfstandigen.
De hoogte van het voorbereidingskrediet is opgenomen in normbedrag Z3.
Hoofdstuk 7. - SUBSIDIEREGELING WERKGEVER
[Regeling vervallen per 16-12-2021]
7.1. Subsidie werkgever
[Regeling vervallen per 16-12-2021]
UWV kan op aanvraag een werkgever in aanmerking brengen voor subsidie voor (de meerkosten)
voor het realiseren van werkgeversvoorzieningen voor het in dienst nemen of in dienst
houden van een klant met structureel functionele beperkingen. Met deze subsidie kan
de werkgever een of meerdere arbeidsplaatsen en/of productie- en werkmethode aanpassen
ten behoeve van klanten ter compensatie van hun structureel functionele beperking(en).
Voor het verstrekken van deze subsidie gelden dezelfde voorwaarden als de verstrekking
van overige voorzieningen. Denk aan o.a. de doelgroep voor wie de voorziening bedoeld
is en de beoordeling van de goedkoopste adequate oplossing (zie Hoofdstuk 2). De aanvullende voorwaarden voor deze subsidieverstrekking zijn opgenomen in artikel 36 WIA en de artikelen 9, 10 en 11 van het Reïntegratiebesluit. Hierna zijn de meest belangrijkste bepalingen voor het verlenen van deze subsidie
uit de betreffende artikelen weergegeven.
-
a. Bepalingen op basis van artikel 36 WIA kan UWV subsidie verstrekken als:
-
– De werkgever met een individuele klant een dienstbetrekking aangaat voor een periode
van tenminste 6 maanden dan wel waarmee – door elkaar opvolgende dienstbetrekkingen
– een dienstbetrekking van ten minste zes maanden blijkt te bestaan;
-
– Het niet gaat om een dienstbetrekking in de zin van de Wsw. Het gaat hierbij zowel om een dienstbetrekking in de zin van artikel 2 Wsw (beschut werken al dan niet op basis van detachering) als een dienstbetrekking in
de zin van artikel 7 Wsw (begeleid werken in dienst van een reguliere werkgever met Wsw-subsidie);
-
– De kosten die de werkgever maakt of heeft gemaakt houden verband met werkgeversvoorzieningen.
-
b. Bepalingen op basis van de artikelen 9,10 en 11 van het Reïntegratiebesluit;
-
– De aanvraag bestaat uit een minimale set aan gegevens. Deze set aan gegevens zijn
in het aanvraagformulier op uwv.nl verwerkt.
-
– Indien de kosten meer bedragen dan € 22.689,– dan wordt bij de bepaling van de hoogte
van de subsidie rekening gehouden met het bedrijfseconomisch voordeel voor de werkgever
bij de te treffen voorziening (artikel 10 lid 2 Reïntegratiebesluit). UWV sluit bij het vaststellen van dit bedrijfseconomisch voordeel aan bij de in
het maatschappelijk verkeer aanvaarde bedrijfseconomische normen.
UWV beoordeelt de aanvraag van de werkgeversvoorziening op onder andere bovenstaande
aspecten en weegt dus de bepalingen zoals opgenomen in Hoofdstuk 2 eveneens mee.
Tot slot wordt nog eens expliciet benoemd, dat UWV géén subsidie kan verstrekken voor
een werkgeversvoorziening die behoort tot de Arbotaak van de werkgever. Voorzieningen
die behoren tot de Arbotaak van de werkgever, zijn voorzieningen die inherent zijn
aan de normale bedrijfsvoering op een bedrijf, ook al zou de aanschaf of gebruik samenhangen
met een ziekte of gebrek.
Ook voorzieningen die als algemeen gebruikelijk zijn aan te merken of algemeen gebruikelijk
zijn geworden (in een bepaalde bedrijfstak) komen niet voor vergoeding in aanmerking.
UWV maakt deze afweging bij zowel een aanvraag als bij een vervangingsvraag van een
eerder gerealiseerde voorziening door werkgever. Dan weegt UWV mee – als de voorziening
inmiddels als algemeen gebruikelijk is aan te merken – of er mogelijk sprake is van
onderinvestering.
Gaat het om een aanpassing van een werkplek, dan kan UWV uitsluitend subsidie verstrekken
als deze aanpassing verder gaat dan de normale Arbo-verantwoordelijkheid van de werkgever.
Alleen als aan de vereiste voorwaarden zijn voldaan, kent UWV de subsidie toe.
7.1.1. Herziening/intrekking van de subsidievaststelling
[Regeling vervallen per 16-12-2021]
UWV herziet de beschikking tot subsidievaststelling of trekt deze in met terugwerkende
kracht, indien (artikel 76 lid 2 WIA):
-
– Er feiten of omstandigheden zijn waarvan UWV bij de subsidievaststelling redelijkerwijs
niet op de hoogte kon zijn of
-
– Als de subsidievaststelling onjuist was en de werkgever dit wist of behoorde te weten
of
-
– De werkgever na de subsidievaststelling niet heeft voldaan aan de aan de subsidie
verbonden verplichtingen.
UWV vordert de subsidie die als gevolg van de beschikking waarbij de beschikking tot
subsidievaststelling is herzien of ingetrokken teveel of ten onrechte is betaald van
de werkgever terug (artikel 77 lid 1 WIA).
7.2. Generieke werkgeversvoorziening
[Regeling vervallen per 16-12-2021]
7.2.1. Doel Generieke werkgeversvoorziening
[Regeling vervallen per 16-12-2021]
Onder artikel 36 WIA kan UWV op aanvraag van de werkgever in de periode 1 maart 2020 tot en met 31 december
2020, subsidie verstrekken om een Generieke werkgeversvoorziening te realiseren. Het
gaat hier om een pilot. Deze pilot beoogt een bijdrage te leveren aan de doelstelling
om meer stappen te zetten richting een inclusieve arbeidsmarkt. Voor het jaar 2020
zijn door het Ministerie SZW middelen vrijgemaakt om inclusiviteit op de arbeidsmarkt
te bevorderen.
De subsidie die UWV op basis van artikel 36 WIA (zie paragraaf 7.1) kan verstrekken, beoogt het aangaan van dienstverbanden met klanten
die bekend zijn met een structureel functionele beperking aantrekkelijker te maken.
Deze werkgeversvoorzieningen worden verstrekt aan de hand van een individueel dienstverband
voor een of meerdere klanten tezamen. De werkgever meldt bij zijn aanvraag dat hij
die specifieke beoogde werknemer(s) in dienst neemt/zal nemen. De aanpassing wordt
op de betreffende werknemer(s) afgestemd.
De pilot Generieke werkgeversvoorziening heeft tot doel het (meer) inclusief maken
van de werkgelegenheid. De werkgever kan met behulp van de subsidie een of meerdere
werkplekken en/of zijn bedrijfsproces aanpassen. Het is dan de bedoeling dat de werkgever
meerdere werknemers – tegelijk of volgtijdelijk – in dienst neemt, die bekend zijn
met dezelfde of een vergelijkbare structureel functionele beperking en die zijn aangewezen
op de voorziening om te kunnen werken. Bij zijn aanvraag meldt de werkgever welke
werknemer(s) hij beoogd in dienst te nemen die gebruik zal maken van de voorziening.
Met het toekennen van de subsidie Generieke werkgeversvoorziening verplicht de werkgever
zich, om gedurende de pilotperiode (vanaf datum start in 2020 tot en met 31 december
2023) werknemers uit de beoogde doelgroep in dienst te hebben die zijn aangewezen
op het gebruik van de voorziening. Zo worden arbeidsplekken toegankelijker gemaakt
voor een groep personen van wie de verdiencapaciteit veelal nog onbenut blijft. Dit
is een belangrijk verschil met de werkgeverssubsidie.
Omdat de subsidie voor een Generieke werkgeversvoorziening bedoeld is voor het te
werkstellen van meerdere arbeidsbeperkte werknemers, kent UWV een verruimd afwegingskader
met betrekking tot de te kiezen oplossing. UWV dient wettelijk gezien altijd uit te
gaan van de goedkoopste adequate oplossing. Deze afweging zal onder deze pilot niet
alleen op basis van één individu gemaakt worden, maar gerelateerd worden aan het aantal
werknemers dat de werkgever in dienst neemt of heeft, die van de voorziening gebruik
(gaan) maken en de gebruiksduur van de voorziening tijdens de pilotperiode van 2020
tot en met 2023. Met dit afwegingskader zullen naar verwachting (de meerkosten van)
technologische innovaties eerder als de meest goedkoopste adequate oplossing aan te
merken zijn.
In deze paragraaf zijn de voorwaarden waaronder UWV subsidie voor een Generieke werkgeversvoorziening
kan verstrekken opgenomen. Als deze voorwaarden afwijken van de huidige wet- en regelgeving
in artikel 36 WIA en het Reïntegratiebesluit dan wel de bepalingen in hoofdstuk 2 van dit Protocol dan wordt dit expliciet vermeld.
7.2.2. Looptijd pilot
[Regeling vervallen per 16-12-2021]
De pilot kent een looptijd van 1 maart 2020 tot en met op 31 december 2023. De aanvraagperiode
voor het verkrijgen van subsidie is 1 maart 2020 tot 31 december 2020. De verplichting
tot het gebruik van de voorziening voor één of meerdere werknemers loopt vanaf datum
realisatie van de voorziening in 2020 tot en met 31 december 2023.
De subsidie kan uitsluitend worden verleend voor Generieke werkgeversvoorzieningen
die op of na 1 maart 2020 zullen worden gerealiseerd. Dit houdt in dat reeds gerealiseerde
voorzieningen, die op de datum waarop dit Protocol Voorzieningen in gaat, al operationeel
zijn, niet voor subsidiering in aanmerking komen. Wel kunnen eventuele aanpassingen – die op
of na 1 maart 2020 plaatsvinden – aan deze reeds gerealiseerde voorzieningen voor
subsidie in aanmerking komen. Deze aanvragen worden gezien als een aanvraag voor het
realiseren van een nieuwe Generieke werkgeversvoorziening.
Monitoring
UWV zal gedurende gehele pilotperiode de werkgever monitoren om te beoordelen of aan
de vereiste subsidievoorwaarden voor een Generieke werkgeversvoorziening is voldaan.
7.2.3. Doelgroep
[Regeling vervallen per 16-12-2021]
De doelgroep voor wie een werkgever een Generieke werkgeversvoorziening kan realiseren
is opgenomen in paragraaf 2.2.1. Aanvullend hierop eist UWV dat de klant in staat
is; dan wel in staat wordt geacht om:
-
– tenminste 20% van het voor hem geldende wettelijk minimumloon per uur te verdienen
(zonder inzet van loondispensatie dan wel loonkostensubsidie) én
-
– in staat is om minimaal 8 uur per week arbeid te kunnen verrichten.
7.2.4. Type en aard Generieke werkgeversvoorziening
[Regeling vervallen per 16-12-2021]
De eisen die UWV aan de werkgeversvoorziening stelt, zijn in hoofdstuk 2 en paragraaf
7.1. weergegeven.
Als een werkgever een voorziening aanvraagt, beoordeelt UWV of deze voorziening de
goedkoopste adequate oplossing is. UWV weegt hierbij de kosten af tegen de afgesproken
duur van de pilot en het aantal klanten dat van deze voorziening gebruik zal maken.
Ten overvloede wordt opgemerkt, dat UWV geen Generieke werkgeversvoorzieningen verstrekt:
-
– die weliswaar bedrijfsmatig kunnen worden toegepast, maar waarvoor een vergoeding
op grond van de ZVW mogelijk is, tenzij de voorziening vrijwel uitsluitend noodzakelijk is voor de werksituatie
of vrijwel uitsluitend gebruikt kan worden in of voor de werksituatie;
-
– die voortvloeien uit de Arbo-verplichting van de werkgever en/of
-
– als een zogenaamde meeneembare voorziening aan de klant verstrekt dient te worden.
7.2.5. Eisen aan de individuele dienstbetrekking
[Regeling vervallen per 16-12-2021]
Als een werkgever een klant in dienst neemt, dan stelt UWV de volgende (aanvullende)
eisen aan het eerste individuele dienstverband:
-
– de dienstbetrekking wordt aangegaan voor de duur van tenminste 6 (opeenvolgende) maanden,
zie onder paragraaf 7.1.1. én
-
– het aantal te werken uren tijdens deze dienstbetrekking bedraagt minimaal 8 uur per
week én
-
– de klant is in staat om tenminste 20% van het wettelijk minimumloon te verdienen.
7.2.6. Proefplaatsing
[Regeling vervallen per 16-12-2021]
Het is niet mogelijk om op een proefplaatsing een Generieke werkgeversvoorziening
te realiseren.
7.2.7. Aanmeldvereisten aan en verplichtingen van werkgever
[Regeling vervallen per 16-12-2021]
Om voor de subsidie Generieke werkgeversvoorziening in aanmerking te komen dient de
werkgever aan te tonen/te verklaren dat er:
-
– Geen sprake is van een faillissement of liquidatie dan wel dat de werkzaamheden zijn
gestaakt en/of dat er sprake is van surseance van betaling;
-
– Dat hij heeft voldaan aan zijn verplichtingen ten aanzien van de betaling van belastingen
en sociale zekerheidsbijdragen in overeenstemming met de wettelijke bepalingen van
het land waar hij is gevestigd of van Nederland;
-
– Het bedrijf is ingeschreven als rechtspersoon bij de Kamer van Koophandel. Een buitenlands
bedrijf dient door inschrijving in het nationale beroeps-/handelsregister een vergelijkbaar
document aan inschrijving in de Kamer van Koophandel te overleggen;
-
– Hij de intentie heeft om de Generieke werkgeversvoorziening te treffen om werknemers
met dezelfde of vergelijkbare structurele functionele beperking in dienst te nemen
die van de voorziening gebruik zullen maken;
-
– Onderdeel van de aanvraag is dat de werkgever concrete afspraken heeft gemaakt om
minimaal één werknemer in dienst te nemen, die gebruik zal maken van de voorziening.
Na toekennen van de subsidie heeft de werkgever de verplichting om:
-
– Direct tot realisatie van de Generieke werkgeversvoorziening over te gaan;
-
– UWV direct te informeren op het moment dat de Generieke werkgeversvoorziening (aantoonbaar)
is gerealiseerd en daarmee operationeel is;
-
– Na realisatie van de Generieke werkgeversvoorziening – zich voor een met UWV af te
spreken periode in te spannen dat de voorziening gedurende deze periode zal worden
gebruikt door klanten uit de beoogde doelgroep (met wie gelijktijdig dan wel opeenvolgende
dienstverbanden worden aangegaan);
-
– UWV onmiddellijk op de hoogte te stellen als er geen werknemers meer in dienst zijn
of zullen zijn, die aangewezen zijn op het gebruik van de Generieke werkgeversvoorziening;
-
– Mee te werken aan bedrijfsbezoeken door UWV, waarbij monitoring en gebruik van de
Generieke werkgeversvoorziening door klanten met een structureel functionele beperking
centraal staat.
-
– UWV direct te informeren over al die aspecten met betrekking tot de bedrijfsvoering
die evident relevant zijn voor het gebruik van de Generieke werkgeversvoorziening;
-
– Om eventueel samen met UWV te onderzoeken – als er geen klanten meer in dienst (zullen)
zijn die zijn aangewezen op het gebruik van de Generieke werkgeversvoorziening. De
verantwoordelijkheid voor de werving van klanten ligt bij de werkgever. Niettemin
kan samen met UWV onderzocht worden hoe UWV vanuit zijn publieke arbeidsbemiddelingstaak
de werkgever kan ondersteunen in de werving van potentiële kandidaten;
-
– Mee te werken aan de evaluatie van de subsidieregeling, waarbij gegevens worden verzameld
en interviews met werkgevers worden afgenomen.
7.2.8. Hoogte van de subsidie
[Regeling vervallen per 16-12-2021]
Uitsluitend Generieke werkgeversvoorzieningen waarvan de (meer)kosten een waarde hebben
van tenminste € 22.689,– (inclusief BTW) komen voor subsidieverstrekking in aanmerking.
Het maximum bedrag dat UWV aan subsidie kan toekennen bedraagt € 1.000.000,–. Bij
de toekenning van het subsidiebedrag houdt UWV rekening met het (eventuele) bedrijfseconomisch
voordeel voor de werkgever. UWV verstrekt subsidie voor zover het subsidieplafond
van € 8 miljoen (inclusief uitvoeringskosten) nog niet is bereikt.
7.2.9. Vaststelingsbeschikking
[Regeling vervallen per 16-12-2021]
Na de positieve beslissing op de aanvraag ontvangt de werkgever 100% van de door UWV
vastgestelde bedrag aan subsidie. Wijkt UWV af van het door de werkgever aangevraagde
subsidiebedrag, dan zal UWV in de vaststellingsbeschikking motiveren waarom van dit
bedrag is afgeweken.
7.2.10. Aanvraag en aanvraagtermijn en beslistermijn
[Regeling vervallen per 16-12-2021]
Werkgever maakt gebruik van een daartoe door UWV beschikbaar gesteld aanvraagformulier
dat beschikbaar is gesteld op uwv.nl. In de aanvraag geeft de werkgever aan met welke
klant/klanten hij concreet afspraken heeft gemaakt om bij hem in dienst te treden
en die van de voorziening gebruik zal/zullen maken.
UWV biedt werkgevers de mogelijkheid om in periode 1 maart 2020 tot en met 31 december
2020 een aanvraag voor subsidie Generieke werkgeversvoorziening in te dienen. De werkgever
ontvangt dan nog in 2020 – bij een positieve beschikking en resterend budget – het
subsidiebedrag. Voor het tijdvak 1 maart 2020 tot en met 31 december 2020 is maximaal
€ 8 miljoen aan subsidie (inclusief uitvoeringskosten voor UWV) beschikbaar.
UWV neemt op een tijdig én volledig ingediende aanvraag binnen maximaal 8 weken een
beslissing. Zie in dit verband ook paragraaf 2.1.2.5.
7.2.11. Intrekking/herziening en terugvordering
[Regeling vervallen per 16-12-2021]
Als de werkgever niet voldoet of niet blijft voldoen aan de aan de verplichtingen
die aan de subsidie verbonden zijn, dan herziet UWV de subsidievaststelling dan wel
trekt UWV de subsidievaststelling in ten nadele van de werkgever. UWV vordert de subsidie
die als gevolg van de gehele of gedeeltelijke intrekking van de subsidievaststelling
teveel of ten onrechte is betaald van de werkgever terug (artikel 77 lid 1 WIA). Zie in dit verband ook onder paragraaf 7.1.
Aanvullend geldt het volgende:
UWV trekt de subsidievaststelling gedeeltelijk in als de werkgever niet tot (volledige)
realisatie van de voorziening komt binnen een met UWV afgesproken termijn (realisatietermijn
afhankelijk van type voorziening). UWV trekt de subsidievaststelling in ieder geval
volledig in indien er niets is gerealiseerd.
-
– UWV trekt de subsidievaststelling volledig in als de werkgever direct na realisatie
van de voorziening niet één of meerdere werknemers op de voorziening heeft werken
die op het gebruik hiervan zijn aangewezen. Werkgever kan daarbij niet aantonen dat
hij zich gehouden heeft aan zijn inspanningsverplichting. Op grond daarvan heeft de
werkgever zich niet aan zijn verplichtingen voldaan.
-
– Indien UWV vaststelt dat geen van de werknemers met structureel functionele beperkingen
die zijn aangewezen op gebruik van de Generieke werkgeversvoorziening werkzaam zijn
met de voorziening na 1 jaar: UWV wijzigt de subsidievaststelling door de subsidie
met 2/3e deel van het oorspronkelijk toegekende bedrag te verlagen. Werkgever kan daarbij
niet aantonen dat hij zich gehouden heeft aan zijn inspanningsverplichting. Op grond
daarvan heeft de werkgever zich niet aan zijn verplichtingen voldaan.
-
– Indien UWV vaststelt dat geen van de werknemers met structureel functionele beperkingen
die zijn aangewezen op gebruik van de Generieke werkgeversvoorziening werkzaam zijn
met de voorziening na 2 jaar: UWV wijzigt de subsidievaststelling door de subsidie
met 1/3e deel van het oorspronkelijk toegekende bedrag te verlagen. Werkgever kan daarbij
niet aantonen dat hij zich gehouden heeft aan zijn inspanningsverplichting. Op grond
daarvan heeft de werkgever zich niet aan zijn verplichtingen voldaan.
-
– Aan het einde van de pilotperiode, of zoveel eerder als de werkgever met zijn bedrijfsactiviteiten
(ten behoeve van werknemers met de beperking voor wie de voorziening is gerealiseerd)
stopt, maakt UWV de balans op.
7.2.12. Randvoorwaarden en evaluatie
[Regeling vervallen per 16-12-2021]
De pilot is beoogd een vervolg te krijgen met een tweede subsidiefase met onderzoek
naar een verdergaande generieke vorm van voorziening. Aan de hand van monitoring en
evaluatie moet de eerste fase van de pilot – te starten in 2020 – uiteindelijk voldoende
onderbouwing bieden voor besluitvorming over structurele uitbreiding van Generieke
werkgeversvoorzieningen UWV. Werkgevers worden verplicht om mee te werken aan deze
evaluatie.
7.3. Overzicht van verschillen subsidie werkgever artikel 36 WIA en de Generieke werkgeversvoorziening
[Regeling vervallen per 16-12-2021]
Dit overzicht bevat de meest bepalende verschillen tussen de nu geldende subsidie
werkgever voor het realiseren van een werkgeversvoorziening en de subsidie voor het
realiseren van een Generieke werkgeversvoorziening.
Aspect
|
Subsidie werkgever op basis van artikel 36 WIA
|
Subsidie Generieke werkgeversvoorziening
|
Relevante regelgeving
|
Bepalingen uit artikel 36 WIA en Reïntegratiebesluit van toepassing
|
idem
|
Klant
|
De voorziening is gericht op het in dienst nemen of houden van een of meerdere klanten
met dezelfde of vergelijkbare beperkingen.
|
idem
|
De individuele klant/ de klanten is/zijn in beeld – de werkgever neemt de klant in
dienst.
|
Idem.
|
Geen eisen m.b.t. loonwaarde en aantal te werken uren. Er wordt slechts gekeken naar
proportionaliteit.
|
De klant is in staat om – zonder inzet van loondispensatie – tenminste 20% van het
wettelijk minimumloon te verdienen en 8 uur per week te werken
|
Werkgever
|
Geen specifieke eisen aan de werkgever
|
Eisen aan werkgever m.b.t. solvabiliteit, inschrijving Kamer van Koophandel etc.
|
Doelgroep
|
UWV is verantwoordelijk voor de verstrekking van voorzieningen
|
idem
|
Goedkoopste adequate oplossing
|
UWV verstrekt altijd de goedkoopste adequate voorziening
|
Idem. Schaalvoordeel en gebruiksduur gedurende de pilot kan tot een verruimde afweging
leiden
|
Aard- en nagelvast
|
Subsidie kan verstrekt worden als de voorziening in de aard van de zaak verenigd is
met het bedrijf van werkgever
|
Idem
|
Gebruiksduur voorziening
|
Geen specifieke eisen
|
Gedurende de gehele pilotfase tot en met 31 december 2023
|
Datum realisatie voorziening
|
Terugwerkende kracht realisatie voorziening tot maximaal 1 jaar voor datum aanvraag
gebeurd of moet nog gerealiseerd worden
|
Geen terugwerkende kracht.
Uitsluitend voorzieningen die na datum aanvraag zijn/worden gerealiseerd. Eerst mogelijke
datum is 1 maart 2020, startdatum van de pilot
|
Aanvraagtermijn subsidie
|
Geen tijdslot
|
Tijdslot voor de duur van de pilot. Van 1 maart 2020 tot en met 31 december 2020
|
Aanvraagvereisten
|
Conform artikel 9 van het Reïntegratiebesluit
|
Idem met aanvulling vanuit pilot
|
Duur en omvang dienstverband
|
Ten minste 6 maanden aaneengesloten of tenminste 6 maanden heeft geduurd
|
Idem, waarbij het minimaal aantal te werken uren 8 per week bedraagt en loonwaarde
klant 20% wml.
|
Bevoorschotting
|
Nee
|
Nee
|
Subsidie
|
Minimaal subsidiebedrag van € 137,– (= drempelbedrag voorzieningen)
|
Minimaal subsidiebedrag van € 22.689,–
|
Geen maximaal subsidiebedrag
|
Maximaal subsidiebedrag € 1.000.000,–
|
Geen subsidieplafond, noch voor UWV noch per aanvraag
|
Subsidieplafond voor pilotperiode én subsidieplafond per aanvraag
|
Monitoring
|
Nee
|
Actieve monitoring door UWV
|