Aanvullingswet bodem Omgevingswet

[Regeling treedt (deels) in werking per 01-01-2024.]
Geraadpleegd op 12-11-2024. Gebruikte datum 'geldig op' 05-04-2022 en zichtdatum 13-05-2024.
Geldend van 01-01-2024 t/m heden

Wet van 19 februari 2020 tot wijziging van de Omgevingswet en enkele andere wetten met het oog op het beschermen van de bodem, met inbegrip van het grondwater, en het duurzaam en doelmatig gebruik van de bodem (Aanvullingswet bodem Omgevingswet)

Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben dat het wenselijk is om de Omgevingswet aan te vullen met regels met het oog op de bescherming van de bodem, met inbegrip van het grondwater, en het duurzaam en doelmatig gebruik van de bodem;

Zo is het, dat Wij, de Afdeling advisering van de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

Hoofdstuk 2. Intrekken en wijziging van andere wetten

Paragraaf 2.2. Wijziging van andere wetten

Hoofdstuk 3. Overgangsrecht

Artikel 3.1. (eerbiedigend overgangsrecht saneringen)

Artikel 3.2. (eerbiedigend overgangsrecht gebiedsgerichte aanpak en overige)

Het recht zoals dat gold voor het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet blijft van toepassing op:

Artikel 3.2a. (bestuursrechtelijke handhaving overtreding zorgplicht artikel 13 Wet bodembescherming)

De artikelen 13, 27, 88 en 95 van de Wet bodembescherming zoals die luidden voor het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet blijven van toepassing op voor dat tijdstip veroorzaakte verontreiniging of aantasting als bedoeld in artikel 13 van de Wet bodembescherming ook indien die na dat tijdstip wordt ontdekt.

Artikel 3.3. (eerbiedigende werking voor vrijstellingen)

Het recht zoals dat gold voor het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet blijft tot en met 31 december 2021 van toepassing op een vrijstelling die op grond van artikel 64 van de Wet bodembescherming voor het gebruik van waterige fracties of reinigingswater is verleend.

Artikel 3.4. (eerbiedigende werking vordering tot schadevergoeding)

Het recht zoals dat gold voor het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet blijft van toepassing op een vordering tot schadevergoeding als bedoeld in artikel 73 van de Wet bodembescherming die aanhangig is gemaakt voor de inwerkingtreding van deze wet.

Artikel 3.5. (gelijkstellingen)

  • 4 Een besluit van het algemeen bestuur van een waterschap tot vaststelling van voorschriften over het toepassen van grond of baggerspecie in oppervlaktewater als bedoeld in artikel 6.6, tweede lid, van de Waterwet en een verordening van een waterschap als bedoeld in artikel 6.6, derde lid, van die wet, voor zover die betrekking heeft op het toepassen van grond of baggerspecie in oppervlaktewater, gelden als deel van een waterschapsverordening als bedoeld in artikel 2.5 van de Omgevingswet.

  • 5 Een besluit van Onze Minister van Infrastructuur en Waterstaat tot vaststelling van voorschriften over het toepassen van grond of baggerspecie in oppervlaktewater als bedoeld in artikel 6.6, tweede lid, van de Waterwet geldt gedurende twee jaar vanaf de datum van inwerkingtreding van deze wet als een besluit tot het stellen van maatwerkvoorschriften als bedoeld in artikel 4.5 van de Omgevingswet.

  • 6 Een ontheffing die is verleend op grond van artikel 51 van de Wet bodembescherming wordt aangemerkt als een omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit voor de periode waarop de ontheffing betrekking heeft.

Artikel 3.6. (vangnetbepaling)

Bij algemene maatregel van bestuur kan overgangsrecht worden geregeld voor een bepaling in de Wet bodembescherming, die wordt vervangen door een bepaling in een algemene maatregel van bestuur, voor zover hierin niet is voorzien in het overgangsrecht in deze wet.

Artikel 3.7. (voortzetting bestaand overgangsrecht)

Als in verband met de invoering van deze wet een wet, algemene maatregel van bestuur of ministeriële regeling wordt ingetrokken waarin een overgangsrechtelijke bepaling is opgenomen, blijft die overgangsrechtelijke bepaling van toepassing tot die is uitgewerkt

Hoofdstuk 4. Slotbepalingen

Artikel 4.1. (internetpublicatie, voorhang en andere totstandkomingsvereisten Aanvullingsbesluit bodem Omgevingswet en Aanvullingsregeling bodem Omgevingsrecht)

  • 1 Op de voorbereiding van een algemene maatregel van bestuur in verband met de invoering van de Aanvullingswet bodem Omgevingswet zijn de artikelen 23.4 en 23.5 van de Omgevingswet van overeenkomstige toepassing. Op de voorbereiding van een ministeriële regeling in verband met de invoering van de Aanvullingswet bodem Omgevingswet is artikel 23.4 van de Omgevingswet van overeenkomstige toepassing.

  • 2 De artikelen, bedoeld in het eerste lid, treden in de plaats van wettelijke voorschriften waarin is bepaald dat:

    • a. over het ontwerp van een regeling of het voornemen tot het treffen van een regeling advies moet worden gevraagd of extern overleg moet worden gevoerd,

    • b. van het ontwerp van een regeling kennis moet worden gegeven,

    • c. de voordracht niet eerder wordt gedaan dan vier weken nadat het ontwerp aan beide kamers der Staten-Generaal is overgelegd,

    • d. de voordracht voor een algemene maatregel van bestuur moet worden gedaan door een andere Minister dan Onze Minister van Infrastructuur en Waterstaat,

    • e. door of namens een van de kamers der Staten-Generaal of een aantal leden daarvan kan worden verlangd dat het onderwerp of de inwerkingtreding van de regeling bij de wet wordt geregeld, en

    • f. een regeling niet eerder in werking kan treden dan nadat sinds haar vaststelling of bekendmaking een bepaalde termijn is verstreken.

  • 3 Het tweede lid, aanhef en onder a, is niet van toepassing op het vragen van advies aan de Afdeling advisering van de Raad van State.

Artikel 4.2. (inwerkingtreding)

De artikelen van deze wet treden in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip dat voor de verschillende artikelen of onderdelen daarvan verschillend kan worden vastgesteld.

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren die zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven te

’s-Gravenhage, 19 februari 2020

Willem-Alexander

De Minister voor Milieu en Wonen,

S. van Veldhoven-van der Meer

Uitgegeven de zestiende maart 2020

De Minister van Justitie en Veiligheid,

F.B.J. Grapperhaus