Deel I, Schriftelijk verslag
1.1. De publiekrechtelijke bedrijfsorganisatie
Product- en bedrijfschappen, ook wel schappen genoemd, waren publiekrechtelijke samenwerkingsverbanden
van representatieve ondernemers- en werknemersorganisaties die activiteiten ontplooiden
ten behoeve van een branche of sector van het bedrijfsleven. Een schap verrichtte
taken die individuele ondernemers of verenigingen van ondernemers en werknemers ieder
voor zich niet konden verrichten, maar die met het oog op het algemeen belang of het
belang van de branche of sector noodzakelijk werden geacht. Deze taken werden gefinancierd
door, op basis van verordeningen, heffingen op te leggen aan alle ondernemingen in
de betreffende sector. Schappen voerden ook taken in medebewind uit, die voortvloeiden
uit overheidswet- en regelgeving en die ten goede kwamen aan de hele samenleving.
Deze taken werden door de betreffende minister opgedragen aan een schap en gefinancierd
door het departement en/of de Europese Unie (EU). Het merendeel van de medebewindstaken
diende ter uitvoering van Europese regelgeving op het gebied van de landbouw, waaronder
marktordeningsmaatregelen in het kader van het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid van
de EU. Maar het betrof ook taken op het gebied van plant- en diergezondheid, dierenwelzijn
en voedselveiligheid en gezondheid. Schappen waren er in uiteenlopende branches en
sectoren zoals onder meer de tuinbouw, de akkerbouw, de detailhandel en de horeca.
Representatieve organisaties van ondernemers en werknemers in een bedrijfstak bepaalden
zelf of zij een schap wilden laten instellen. Daarom hadden sommige sectoren van het
bedrijfsleven wel een schap en andere niet.
Het stelsel van schappen werd ook wel de publiekrechtelijke bedrijfsorganisatie (hierna:
PBO) genoemd. Voor de schappen vormde de Wet op de bedrijfsorganisatie (1950) (hierna: Wbo) de juridische basis. Vanaf de oprichting van het eerste schap
in 1954, het inmiddels opgeheven Landbouwschap, zijn tot de jaren ’60 van de vorige
eeuw uiteindelijk 56 schappen ontstaan. Dit aantal is in de loop der jaren teruggelopen
naar 37. Met een hergroeperingsoperatie in 1997 is het aantal schappen vervolgens
via opheffing en samenvoeging verder teruggebracht tot het uiteindelijke aantal van
17; 11 productschappen en 6 bedrijfschappen.
Een schap (in de Wbo: bedrijfslichaam) werd, volgens de laatstelijk daarvoor geldende bepalingen in de
Wbo, ingesteld bij Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB) op voordracht van de betrokken
Minister(s). In eerdere versies van de Wbo heeft instelling ook plaatsgevonden bij
wet respectievelijk bij verordening van de Sociaal-Economische Raad (SER). De betrokken
Minister(s) wonnen over het voornemen een schap in te stellen, eerst advies in van
de SER. De SER hoorde, voordat hij advies uitbracht, de representatieve ondernemers-
en werknemersorganisaties uit de betreffende marktsector. De leden van het bestuur
van een schap werden benoemd door de representatieve ondernemers- en werknemersorganisaties.
De SER had wettelijk de taak om toezicht op de schappen uit te oefenen. De Bestuurskamer
van de SER had onder meer taken op het terrein van de samenstelling en representativiteit
van de besturen van de schappen. De Toezichtkamer van de SER hield onder meer toezicht
op de verordeningen en besluiten, de financiën (heffingsverordeningen, begrotingen
en jaarrekeningen) en de bevoegdheden (inclusief de principes van goed bestuur) van
de schappen.
1.2. Politieke ontwikkelingen
Al jarenlang waren er in het parlement langlopende discussies over het bestaansrecht
van de schappen. Destijds zijn door het Kabinet, mede gelet op de door de Tweede Kamer
aangenomen motie Aptroot c.s. van februari 2011, meerdere alternatieven tot omvorming
respectievelijk voortzetting van de schappen onderzocht. In december 2011 werd door
een meerderheid van de Tweede Kamer de motie Aptroot aangenomen waarin het Kabinet
werd opgeroepen om de schappen af te schaffen. In het regeerakkoord ‘Bruggen slaan’
van oktober 2012 werd vastgelegd dat de schappen zouden worden opgeheven. Hieraan
is gevolg gegeven met het ontwerp van de Wet opheffing bedrijfslichamen (Wob), het daarop volgende parlementaire traject en de inwerkingtreding van de Wob
op 1 januari 2015.
Als gevolg van het opheffen van de schappen is hoofdstuk 2 van de Wbo komen te vervallen. De publieke taken van de schappen, onder meer op het gebied van
plant-, dier- en volksgezondheid, zijn met een deel van de betrokken medewerkers van
de desbetreffende schappen overgegaan naar het (toenmalige) Ministerie van Economische
Zaken (EZ) en naar het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS); in
samenhang met deze overgang van taken is de daarop van toepassing zijnde regelgeving
gewijzigd. De overige taken van de schappen die niet als publiek werden beschouwd,
zijn beëindigd, dan wel in de vorm van private initiatieven voortgezet.
Met de inwerkingtreding van de Wob op 1 januari 2015 zijn de zeventien schappen opgeheven. Conform de Wob, artikel XXXIX, derde lid, werd de Minister van EZ (thans Economische Zaken en Klimaat; hierna de Minister)
bevoegd alle rechtshandelingen te verrichten met het oog op de vereffening van het
vermogen van een schap, waaronder het vervreemden van onroerende en roerende zaken
en het voldoen en innen van vorderingen. Onder verantwoordelijkheid van de plaatsvervangend
secretaris-generaal is de uitvoering van deze taak belegd bij de Vereffeningsorganisatie
PBO (VOPBO). In artikel XL is bepaald dat de kosten van de vereffening van het vermogen van een schap ten laste
komen van het vermogen van het desbetreffende schap.
In juli 2017 heeft de Minister schriftelijk gerapporteerd aan beide Kamers over de
stand van de vereffening over de periode 2015–2016 (vergaderjaar 2016-2017, 33 910,
nr. 27).
Op 1 januari 2019 is de Wob aangepast en werd de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (hierna: LNV)
verantwoordelijk voor de laatste fase van de vereffening van de vermogens van de schappen.
Zodra de vereffening van het vermogen van een schap is afgerond, brengt de VOPBO daarover
verslag uit aan de Minister van LNV in de vorm van een Ontwerp Rekening en verantwoording.
Nadat de in de Wob vastgelegde hoor- en wederhoor procedure is doorlopen, stelt de Minister van LNV
de Rekening en verantwoording van een schap vast en stuurt deze naar de Eerste en
Tweede Kamer. Op grond van artikel XLVII, vierde lid, van de Wob draagt de Minister van LNV er zorg voor dat een batig saldo een bestemming krijgt
die ten nutte komt van het deel van het bedrijfsleven dat betrokken was bij het desbetreffende
schap. In geval van een nadelig saldo geeft de Minister van LNV op basis van artikel XLI, vierde lid, van de Wob aan hoe hier mee om te zullen gaan.
2. Het Bedrijfschap Horeca en Catering
Op grond van de Wbo werd in 2003 het Bedrijfschap Horeca en Catering (hierna: BHC) ingesteld als opvolger
van het Bedrijfschap voor het Hotel-, Restaurant-, Café- en Pension- en Kamerverhuurbedrijf
en Aanverwante bedrijven dat in 1955 was opgericht. Met de toevoeging van de bedrijfstak
Catering werd in 2003 de werkingssfeer van het bedrijfschap uitgebreid.
Net als de andere schappen kreeg BHC tot taak om een het algemeen belang dienende
bedrijfsuitoefening te bevorderen bij de ondernemingen waarvoor het was ingesteld
maar ook het behartigen van het gemeenschappelijk belang van die ondernemingen en
van de daarbij betrokken personen. Meer specifiek lagen de taken in activiteiten op
het gebied van het ontwikkelen van een kenniscentrum, een hotelclassificatie en een
hygiënecode, het verzamelen en verwerken van statistische gegevens, het doen van voorlichting
en promotie en het bevorderen van ondernemerschap. Ook waren er taken op het gebied
van arbeid en arbeidsmarkt, scholing, veiligheid en maatschappelijk verantwoord ondernemen.
BHC voerde geen taken in medebewind uit.
3. Verplichtingen jegens oud-werknemers
De medewerkers van de voormalige PBO hadden een arbeidsovereenkomst naar burgerlijk
recht. Met de inwerkingtreding van de Wob op 1 januari 2015 zijn conform artikel XXXVII, vierde lid, de rechten en verplichtingen uit de arbeidsovereenkomsten van de voormalige medewerkers
van de PBO ongewijzigd overgegaan op de Staat (lees: de Minister van EZK) als rechtsverhouding
naar burgerlijk recht, dus niet naar ambtelijk recht. Op deze arbeidsovereenkomsten
zijn de collectieve arbeidsovereenkomst (cao) voor de PBO van toepassing en de in
het kader van de opheffing van de PBO afgesloten Sociale Plannen.
3.1. Verloop uitkeringen in het kader van het Sociaal Plan Bedrijfschappen
Op 1 januari 2015 ontvingen 15 oud-medewerkers van BHC een uitkering in het kader
van het Sociaal Plan Bedrijfschappen. In de jaren daarna zijn drie oud-medewerkers
met pensioen gegaan of maken om andere redenen geen gebruik meer van de regelingen.
Vanaf 2018 maken 12 oud-medewerkers van BHC nog aanspraak op een uitkering waaronder
één oud medewerker die nog werkzaam is bij de VOPBO. Naar verwachting zal het Sociaal
Plan voor BHC doorlopen tot in 2027.
3.2. Pensioen
De pensioenaanspraken van de voormalige werknemers van BHC waren bij het Algemeen
Burgerlijk Pensioenfonds (ABP) verzekerd in een collectief pensioencontract met levenslange
uitkeringsgarantie. Voor de oud-werknemers met recht op een wachtgelduitkering is
de pensioenopbouw voortgezet voor de duur van de voor hen resterende wachtgeldperiode.
4. Vorderingen van het schap
Op 1 januari 2015 heeft de VOPBO de rechten en plichten van BHC overgenomen tot zowel
het opleggen als het innen van (achterstallige) heffingen.
4.1. Opleggen van achterstallige heffingen
Voor BHC zijn geen (achterstallige) heffingen opgelegd.
4.2. Innen van (achterstallige) vorderingen
Alle nog openstaande vorderingen uit hoofde van heffingen zijn door BHC op 31 december
2014 overgedragen aan een deurwaarderskantoor. Deze fungeerde in eerste aanleg als
incassobureau. Bij onvoldoende resultaat kon worden overgegaan tot betekening van
de vordering en in het uiterste geval tot het uitvaardigen van een dwangbevel.
In de periode 2015–2017 zijn alle vorderingen geïncasseerd of bij gebleken oninbaarheid,
afgeboekt.
4.3. Overige vorderingen
Er waren op 31 december 2014 nog een aantal overige vorderingen. Voor een toelichting
wordt verwezen naar deel II, paragraaf 2.2 van dit verslag.
5. Vorderingen op het schap
Ter uitvoering van artikel XLV, eerste lid, in de Wob is de datum van de aanvang van de vereffening per 1 oktober 2015 bekend gemaakt in
de Staatscourant nr. 31 964 van 29 september 2015. Hierbij zijn degenen die een (nog
niet bekende) vordering op een schap hadden, opgeroepen deze vordering binnen negen
maanden (derhalve voor 1 juli 2016) schriftelijk in te dienen bij de VOPBO onder vermelding
van de grondslag van de vordering.
Voor BHC heeft bovengenoemde bekendmaking geen reacties opgeleverd.
6. Projectsubsidies
Subsidies werden toegekend onder het regiem van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) waarbij de besturen van de voormalige schappen voorwaarden stelden aan de begunstigden.
In de regel werd de toekenning van het volledige subsidiebedrag over een aantal jaren
verdeeld waarbij jaarlijks op basis van een aantal voorwaarden een voorschot van 80%
opgevraagd kon worden. Dit gold ook voor de toegekende subsidies die nog enkele jaren
na de opheffing van het schap doorliepen.
De VOPBO voerde uit wat in de beschikkingen tot subsidieverlening was vastgelegd en
had geen bevoegdheid tot het toekennen van wijzigingen daarin. Periodiek (en bij de
uiteindelijke vaststelling van een subsidie) werd nagegaan of de begunstigden aan
de voorwaarden voldeden. Dit gebeurde op basis van jaarlijks over te leggen verantwoordingsinformatie,
zoals inhoudelijke tussentijdse en eindrapportages, kostenverantwoordingen, jaarrekeningen
en, indien van toepassing, controleverklaringen. Ook diende tijdig gerapporteerd te
worden als er zich gebeurtenissen voordeden die van negatieve invloed konden zijn
op de naleving van de gestelde subsidievoorwaarden, zodat noodzakelijke maatregelen
ter voorkoming of beperking van de gevolgen (vertraging, bijstellen van doelstellingen)
tijdig getroffen konden worden. Bleek bij de vaststelling van een project dat niet
alle gelden volledig besteed waren aan de gestelde doelen dan werden deze gelden in
de vorm van vrijval weer toegevoegd aan het vermogen van het voormalig schap.
Op 1-1-2015 had BHC 3 projectsubsidies uitstaan. Deze waren bij de toekenning ervan
in 2014 voor 100% bevoorschot. In de periode 2015–2017 zijn alle projectsubsidies
vastgesteld. Er was geen vrijval.
7. Overgedragen financiële middelen
Voor de opheffing van de schappen had een aantal besturen bij privaatrechtelijke overeenkomst
financiële middelen overgedragen aan private partijen. In deze overeenkomsten waren
verplichtingen gesteld aan de ontvangende partij.
Periodiek werd door de VOPBO nagegaan of de ontvangende partijen aan deze verplichtingen
voldeden. Centraal daarbij stond de vraag of de overgedragen middelen waren besteed
aan de overeengekomen doelstellingen: de uitvoering en financiering van activiteiten
ten behoeve van de sector. Dit gebeurde op basis van verantwoordingsinformatie, zoals
begrotingen, kostenverantwoordingen, jaarrekeningen en zo nodig controleverklaringen.
Indien ontvangende partijen niet aan de bij overeenkomst gestelde verplichtingen voldeden,
konden sancties worden opgelegd als deze in de overdrachtsovereenkomsten waren vastgelegd.
Een mogelijke sanctie was het terugvorderen van (een deel van) de eerder overgedragen
middelen. Als er zich gebeurtenissen voordeden die van negatieve invloed konden zijn
op de naleving van de verplichtingen (zoals dreigende discontinuïteit, onderbesteding
of liquiditeitsproblemen) dan diende de ontvangende partij zo snel mogelijk hierover
informatie te verstrekken aan de VOPBO.
Op 1 januari 2015 had BHC geen ‘Overgedragen middelen’ die afgehandeld moesten worden.
8. Juridische claims
Met het Besluit mandaat, volmacht en machtiging Vereffeningsorganisatie PBO van 27 februari 2015 heeft de Minister mandaat, volmacht en machtiging verleend aan
de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO.nl) voor het behandelen van bezwaar-
en beroepschriften van de voormalige PBO. Dit betreft het nemen van beslissingen op
bezwaarschriften, het instellen van (hoger) beroep en het behandelen van eventueel
hieruit voortkomende verzoeken om informatie op basis van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob-verzoeken). Voor de behandeling van civiele zaken is mandaat en machtiging verleend
aan de Directie Wetgeving en Juridische Zaken (WJZ) van EZ(K)/LNV, met daar waar opportuun
inschakeling van de Landsadvocaat.
Uit hoofde van heffingen had BHC op 1 januari 2015 geen juridische procedures lopen
die afgehandeld moesten worden. In de periode 2015 -2017 zijn geen nieuwe juridische
procedures gemeld.
Op 1 januari 2015 had BHC twee niet- reguliere claims lopen die hieronder worden toegelicht.
8.1. Overdracht app ‘Mijn Horeca’ aan de Coöperatie Horeca
In zomer 2014 overlegde het bestuur van BHC met de Coöperatie Horeca (hierna: de Coöperatie)
over een mogelijke overdracht van het ICT-product (app) ‘Mijn Horeca’. De totale ontwikkelkosten
van ’Mijn Horeca’ waren op dat moment geraamd op € 0;5 mln., de kosten van de laatste
versie die de Coöperatie wilde overnemen op € 1,5 mln. Hangende een aantal onderzoeken
werden de onderhandelingen in najaar 2014 door BHC stop gezet. Als reactie hierop
diende de Coöperatie bij BHC een schadeclaim in van € 250.000 op grond van onrechtmatige
daad. BHC wees schriftelijk iedere aansprakelijkheid af.
Bij de start van de vereffening gaf de Coöperatie te kennen de app ‘Mijn Horeca’ nog
steeds over te willen nemen. Tegelijkertijd werd aangegeven de claim van € 250.000
te handhaven als ‘Mijn Horeca’ niet zou worden overgedragen. Na een aantal gesprekken
tussen de VOPBO, de Directie Wetgeving en Juridische Zaken (WJZ) van EZK en de Coöperatie
waarin geen overeenstemming werd bereikt, werd besloten de waarde van ‘Mijn Horeca’
te laten taxeren. In juni 2016 taxeerde een beëdigd makelaar in hard- en software
de waarde op € 20.000. Dit leidde tot veel vragen en discussies. Uiteindelijk konden
in voorjaar 2017 de app ‘Mijn Horeca’ en de domeinnaam mijnhoreca.nl ‘om niet’ overgedragen
worden aan de Coöperatie. In de door beide partijen ondertekende overeenkomsten van
overdracht ziet de Coöperatie permanent af van schadeclaims en hebben beide partijen
niets meer van elkaar te vorderen.
8.2. Btw-teruggaaf ontwikkelkosten app ‘Mijn Horeca’
In 2014 had KPMG Meijburg, in opdracht van het bestuur van BHC, de Belastingdienst
verzocht tot btw-teruggaaf van de door BHC betaalde btw (€ 150.000) over de kosten
die gemaakt waren voor de ontwikkeling van de app ‘Mijn Horeca’ in de laatste twee
kwartalen van 2014. Omdat de ontwikkeling van de app ‘Mijn Horeca’ meerdere jaren
in beslag had genomen, was het verzoek tot btw teruggaaf de opstap tot een verzoek
tot algehele teruggaaf voor alle afgedragen btw (afgerond € 1.050.000).
Vanaf 2015 zette KPMG Meijburg in opdracht van de VOPBO de onderhandelingen met de
Belastingdienst voort. De Belastingdienst bleef op haar standpunt staan dat verzoeken
tot btw-teruggaaf wat betreft de tijdvakken voorafgaand aan de laatste twee van 2014
niet ontvankelijk waren. Ook stelde de Belastingdienst dat aangezien de app ‘Mijn
Horeca’ een publieke taak betrof btw teruggaaf eigenlijk niet aan de orde was. Zienswijzen
die niet werden gedeeld door de VOPBO en WJZ. De VOPBO heeft dit na overleg met externe
adviseurs geprobeerd te weerleggen. Het finale bod van de Belastingdienst in januari
2016 was € 250.000. Uiteindelijk werd in overleg met de plaatsvervangend secretaris-generaal
van EZK besloten dit bod te accepteren wat in juni 2016 bekrachtigd werd in een vaststellingsovereenkomst
als bedoeld in artikel 900 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek. Het bedrag werd op 5 augustus 2016 bijgeschreven op de rekening van BHC.
Na aftrek van de kosten van KPMG Meijburg werd een bedrag van € 204.625 via de baten
toegevoegd aan de algemene reserve van BHC. Voor een toelichting wordt verwezen naar
Deel II, paragraaf A.10 van dit verslag.
9. Materiële vaste activa
Dit betreft het kantoorpand van BHC en de bijbehorende grond die in februari 2015
voor € 1 mln. verkocht zijn.
Eind 2014 had het bestuur van BHC de voorlopige koopakte ondertekend voor de verkoop
van het kantoorpand op de Baron de Coubertinlaan 6 in Zoetermeer. De definitieve koopovereenkomst
werd in februari 2015 getekend door de manager VOPBO, hiertoe gemandateerd door de
Minister waarna het pand werd overgedragen aan de nieuwe eigenaar. In de periode daarna
heeft het nog de nodige inspanningen gekost om alle lopende zaken af te wikkelen zoals
het nalopen en opzeggen van contracten, afhandelen WOZ-aanslagen en dergelijke.
De verkoop is gerealiseerd voor de boekwaarde op 31 december 2014.
10. Financiële vaste activa
Niet van toepassing.
11. Overige zaken in het kader van de vereffening
Ten tijde van de vereffening kwamen dossiers aan de orde die een niet-reguliere vordering
bevatten, of die niet direct naar een vordering van of op BHC waren te herleiden en
evenmin als personele aangelegenheid waren aan te merken. De meest relevante c.q.
omvangrijkste daarvan zijn hieronder kort beschreven.
11.1. Overdracht domein ‘Kenniscentrumhoreca.nl’ aan het Centrum voor Publieke Innovatie
(CPI)
In 2015 had het CPI het verzoek bij de VOPBO neergelegd om de URL ‘Kenniscentrumhoreca.nl’
over te nemen van BHC om daarmee het domein voort te zetten en de aanwezige content
veilig te stellen voor de sector. Besloten werd eerst de mogelijke overdracht van
de app ‘Mijn Horeca’ aan de Coöperatie af te wikkelen. Eind 2016 werd het overleg
weer opgepakt. Na consultatie van de Koninklijke Horeca Nederland (KHN) die ook belangstelling
had getoond om de URL plus content over te nemen, werd in maart 2017 het domein via
een Overeenkomst van overdracht overgedragen aan het CPI.
11.2. Overdracht domein ‘Hotelsterren.nl’ aan KHN.
In 2015 had de KHN het verzoek bij de VOPBO neergelegd om de URL ‘Hotelsterren.nl’
over te nemen van BHC. De URL ‘Hotelclassificatie.nl’ was in 2014 al overgenomen door
KHN waarbij BHC een projectsubsidie had toegekend om het domein plus de content voort
te zetten. De URL ‘Hotelsterren.nl’ was een aanvulling hierop en werd in sept 2015
overgedragen aan KHN.
11.3. Verzoek Nederlands Horeca Gilde om toelichting op bestuursbesluiten van BHC
In de loop van de vereffening vroeg het Nederlands Horeca Gilde periodiek om extra
informatie over bestuursbesluiten met betrekking tot subsidietoekenningen in 2014
en de jaren daarvoor, zoals achterliggende documenten en de gronden waarop het bestuur
subsidies had toegewezen. Openbare stukken zijn toegestuurd of er werd aangegeven
waar deze in te zien zijn. Verder gaf de VOPBO aan uit te voeren wat in de subsidietoekenningen
was vastgelegd maar geen bevoegdheid of kennis te hebben om aan te geven waarom bepaalde
projectsubsidies in de jaren voor 2015 waren toegekend en andere mogelijk niet. Uiteindelijk
werd aangeraden hierover contact op te nemen met voormalig bestuurders van BHC.
12. Archiefbescheiden
Alle archiefbescheiden die vanaf januari 2015 zijn overgedragen aan de VOPBO, zijn
behandeld en geselecteerd overeenkomstig de Archiefwet 1995. Op 13 maart 2015 met een aanvulling op 15 november 2018 ontving de VOPBO de door
de Algemeen Rijksarchivaris ondertekende verklaringen van overbrenging als bedoeld
in artikel 9, lid 3, van het Archiefbesluit 1995, van het archief van BHC over de periode 1955–2014.
Op 16 december 2015 ontving de VOPBO de door de unitmanager Archief van de Stichting
Nederlands Instituut voor beeld en Geluid ondertekende verklaring van overneming door
middel van schenking van audiovisueel materiaal van BHC uit de periode 1986–2002 dat
‘vanuit (cultureel) historisch oogpunt van nationaal belang wordt geacht’.
Op 3 maart 2015 ontving de VOPBO een bevestiging van de manager Acquisitie van het
NIOD voor ‘het schenken van de documenten die betrekking hebben op de horecasector
en het reilen en zeilen van Bedrijfshoreca gedurende de Tweede Wereldoorlog’.
De archiefbescheiden die niet in aanmerking kwamen voor overbrenging naar het Nationaal
Archief maar wel nog een aantal jaren (wettelijk) bewaard moeten blijven, zijn opgeslagen
bij de firma Oasis in Leidschendam. Door het tekenen van de ‘Overeenkomst bewaren
en vernietigen’ van 30 november 2017 is toestemming verleend voor het vernietigen
van de documenten per januari 2026 (einde wettelijke bewaartermijn voor de documenten
van BHC). Na de vereffening wordt de Overeenkomst overgedragen aan het ministerie
van LNV.
De archiefbescheiden die na 1 januari 2015 zijn opgebouwd en nog een aantal jaren
bewaard moeten blijven, worden na de vereffening eveneens opgeslagen bij de firma
Oasis.
De archiefbescheiden die aan de VOPBO waren overgedragen en voor digitale archivering
in aanmerking kwamen, zijn – onder de naam BHC – opgeslagen in een digitaal archief
dat na de vereffening wordt overgedragen aan het Ministerie van LNV.
13. Bezwaren ingediend naar aanleiding van de terinzagelegging door de Minister
13.1. Bezwaren
In overeenstemming met artikel XLVI, vierde lid, van de Wob is op 19 april 2019 in de Staatscourant nr. 23196 bekend gemaakt dat het Ontwerp
van de Rekening en verantwoording van de vereffening van het vermogen van BHC vanaf
1 mei 2019 gedurende 8 weken op het ministerie van LNV ter inzage is gelegd en digitaal
op te vragen. In deze periode kon iedere schuldeiser bezwaren tegen dit ontwerp inbrengen
bij de Minister van LNV.
13.2. Aantal ingediende bezwaren
Voor BHC zijn geen bezwaren ingediend.
13.3. Aantal ingediende opmerkingen
Met betrekking tot de teksten in de paragrafen 8.1 en 11.2 werden twee opmerkingen
geplaatst.
14. Verwerking van de ingediende bezwaren in de Rekening en verantwoording
In overleg met betrokkenen zijn de opmerkingen verwerkt.
15. Bestemming van het resterende vermogen
Na de vereffening van het vermogen van BHC is overgebleven:
een batig saldo van € 267.589
De Minister draagt er zorg voor dat dit saldo een bestemming krijgt die ten nutte
komt van het deel van het bedrijfsleven dat betrokken was bij BHC.