Regeling specifieke bepalingen CRD en CRR

Toekomstige wijziging(en) op 01-12-2024. Zie het overzicht van wijzigingen.
Geraadpleegd op 23-06-2024. Gebruikte datum 'geldig op' 05-04-2023 en zichtdatum 25-05-2024.
Geldend van 08-12-2022 t/m heden

Regeling van De Nederlandsche Bank N.V. van 23 september 2019, houdende regels met betrekking tot de implementatie en invoering van specifieke bepalingen en opties en discreties uit de richtlijn en verordening kapitaalvereisten (Regeling specifieke bepalingen CRD en CRR 2019)

De Nederlandsche Bank N.V.,

Na overleg met de representatieve organisaties en consultatie;

Gelet op de Wet op het financieel toezicht, in het bijzonder artikel 3:62a;

Gelet op het Besluit prudentiële regels Wft, in het bijzonder de artikelen 105, 105a en 105e;

Gelet op artikel 2 van het Besluit uitvoering EU-verordeningen financiële markten;

Gelet op Richtlijn nr. 2013/36/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 betreffende toegang tot het bedrijf van kredietinstellingen en het prudentieel toezicht op kredietinstellingen en beleggingsondernemingen, tot wijziging van Richtlijn 2002/87/EG en tot intrekking van de Richtlijnen 2006/48/EG en 2006/49/EG; in het bijzonder de artikelen 128 en 141;

Gelet op Verordening (EU) nr. 575/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 betreffende prudentiële vereisten voor kredietinstellingen en beleggingsondernemingen en tot wijziging van Verordening (EU) nr. 648/2012, in het bijzonder de artikelen 89 lid 3, 178 lid 1, 282 lid 6, 380, 400 lid 2, 471 lid 1, 473 lid 1, 478 lid 3 en 486 lid 6;

Gelet op Richtsnoer (EU) nr. 2017/697 van de Europese Centrale Bank van 4 april 2017 betreffende de wijze waarop nationale bevoegde autoriteiten met betrekking tot minder belangrijke instellingen gebruikmaken van de keuzemogelijkheden en manoeuvreerruimte die het Unierecht biedt (ECB/2017/9);

Besluit:

Hoofdstuk 1. - Algemene bepalingen

Artikel 1:1. - Definities

In deze regeling wordt verstaan onder:

  • a) DNB: De Nederlandsche Bank N.V.;

  • b) CRD: de Capital Requirements Directive of richtlijn kapitaalvereisten, oftewel Richtlijn nr. 2013/36/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 betreffende toegang tot het bedrijf van kredietinstellingen en het prudentieel toezicht op kredietinstellingen en beleggingsondernemingen, tot wijziging van Richtlijn 2002/87/EG en tot intrekking van de Richtlijnen 2006/48/EG en 2006/49/EG;

  • c) CRR: de Capital Requirements Regulation of verordening kapitaalvereisten, oftewel Verordening (EU) nr. 575/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 betreffende prudentiële vereisten voor kredietinstellingen en beleggingsondernemingen en tot wijziging van Verordening (EU) nr. 648/2012;

  • d) SSMR: de Single Supervisory Mechanism Regulation, oftewel Verordening (EU) nr. 1024/2013 van de Raad van 15 oktober 2013 waarbij aan de Europese Centrale Bank specifieke taken worden opgedragen betreffende het beleid inzake het prudentieel toezicht op kredietinstellingen;

  • e) Wft: de Wet op het financieel toezicht;

  • f) Bpr: Besluit prudentiële regels Wft;

  • g) LCR DR: de Liquidity Coverage Ratio Delegated Regulation, oftewel Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/61 van de Commissie van 10 oktober 2014 ter aanvulling van Verordening (EU) nr. 575/2013 van het Europees Parlement en de Raad met betrekking tot het liquiditeitsdekkingsvereiste voor kredietinstellingen.

Artikel 1:2. - Toepassingsbereik van deze regeling

  • 2 Voor de toepassing van Hoofdstuk 3 van deze regeling wordt onder instelling verstaan:

    • a. een bank, als bedoeld in artikel 1:1 van de Wft, met zetel in Nederland die niet is aangemerkt als belangrijke kredietinstelling overeenkomstig artikel 6 lid 4 van de SSM Verordening; of

    • b. een beleggingsonderneming onder de verordening kapitaalvereisten als bedoeld in artikel 1:1 van de Wft.

  • 3 Hoofstuk 3 van deze regeling is van overeenkomstige toepassing op clearinginstellingen met zetel in Nederland en op clearinginstellingen met zetel in een niet-aangewezen staat die hun bedrijf uitoefenen vanuit in Nederland gelegen bijkantoren, tenzij de aard van de bepaling of de systematiek van deze regeling deze overeenkomstige toepassing uitsluit.

Artikel 1:3. - Aanwijzing gemeenschappelijke regelingen met openbaar lichaam

Gemeenschappelijke regelingen als bedoeld in de Wet gemeenschappelijke regelingen waarvoor een openbaar lichaam is ingesteld worden aangemerkt als regionale en lokale overheden als bedoeld in artikel 115, lid 2 van de CRR.

Hoofdstuk 2. - Macroprudentiële opties en discreties

Artikel 2:1. - Systeemrisicobuffer

  • 1 Een instelling beschikt over een systeemrisicobuffer, als bedoeld in artikel 105, eerste lid 1, onderdeel d van het Bpr, wanneer dat naar het oordeel van DNB nodig is ter voorkoming of beperking van macroprudentiële of systeemrisico’s als bedoeld in artikel 133, eerste lid van de CRD.

  • 2 Met inachtneming van artikel 133, vierde tot en met achtste lid van de CRD, besluit DNB op welke instellingen het eerste lid van toepassing is, op welk niveau en voor welke blootstellingen de systeemrisicobuffer geldt en wat de hoogte van de aan te houden buffer is.

Artikel 2:2. – Minimumvloer risicogewichten leningen gedekt met hypotheken op onroerend goed

[Vervalt op 01-12-2024. Zie het overzicht van wijzigingen]

  • 1 Een bank met zetel in Nederland, die ingevolge artikel 143 van de CRR toestemming heeft om risicogewogen posten voor blootstellingen met betrekking tot natuurlijke personen, als bedoeld in artikel 147(5)(a)(i) van de CRR, te berekenen aan de hand van de interneratingbenadering, voldoet met betrekking tot het totaal van de blootstellingen op natuurlijke personen gedekt door niet-zakelijk onroerend goed in Nederland ten minste aan de vereiste gemiddelde risicoweging als bedoeld in lid 2 van dit artikel.

  • 2 De minimaal vereiste gemiddelde risicoweging wordt als volgt berekend:

    Voor elke individuele blootstelling wordt het risicogewicht berekend door een risicogewicht van 12% te hanteren voor het deel van de lening dat niet hoger is dan 55% van de marktwaarde van het onroerend goed dat dient als dekking van de lening, en een risicogewicht van 45% voor het resterende deel van de lening.

    Van de aldus berekende risicogewichten voor de individuele blootstellingen wordt het gemiddelde berekend, gewogen op basis van de omvang van elke individuele blootstelling.

  • 3 Lid 1 van dit artikel is niet van toepassing op leningen voor zover deze geheel of gedeeltelijk gedekt zijn door de Stichting Waarborgfonds Eigen Woningen.

  • 4 Dit artikel vervalt per 1 december 2024.

Artikel 2:3. – Erkenning van buitenlandse macroprudentiële maatregelen

  • 1 DNB kan besluiten, met inachtneming van artikel 134 van de CRD en de relevante aanbevelingen van het Europees Comité voor systeemrisico’s, om een door een andere lidstaat vastgesteld systeemrisicobufferpercentage als bedoeld in artikel 133 van de CRD te erkennen en toe te passen op instellingen voor blootstellingen in de lidstaat waar dat bufferpercentage is vastgesteld.

  • 2 DNB kan besluiten om, met inachtneming van artikel 458, vijfde tot en met zevende lid, van de CRR en de relevante aanbevelingen van het Europees Comité voor systeemrisico’s, een door een andere lidstaat op basis van artikel 458 CRR vastgestelde maatregel te erkennen en toe te passen op instellingen die bijkantoren of blootstellingen hebben in de lidstaat waar die maatregel is vastgesteld.

Hoofdstuk 3. Microprudentiële opties en discreties

Artikel 3:1. - Risicoweging van en verbod op in aanmerking komende deelnemingen buiten de financiële sector

Gelet op artikel 89, lid 3 van de CRR en onverminderd artikel 90 van de CRR passen instellingen ter berekening van de kapitaalvereisten overeenkomstig deel drie van de CRR een risicogewicht van 1250% toe op het hoogste van het hiernavolgende:

  • a) het bedrag van de in artikel 89, lid 1 van de CRR bedoelde in aanmerking komende deelnemingen in ondernemingen dat hoger is dan 15% van het in aanmerking komende kapitaal van de instelling; en

  • b) het totale bedrag van de in artikel 89, lid 2 van de CRR bedoelde in aanmerking komende deelnemingen in ondernemingen dat hoger is dan 60% van het in aanmerking komende kapitaal van de instelling.

Artikel 3:2. - Wanbetaling door debiteuren

Instellingen passen met betrekking tot de in artikel 178, lid 1, onderdeel b) van de CRR genoemde categorieën blootstellingen de ‘meer-dan-90-dagen-achterstallig’-norm toe.

Artikel 3:3. - Drempelwaarde voor de beoordeling van de materialiteit van een achterstallige kredietverplichting

  • 1 In de context van artikel 178, lid 2, onderdeel d) van de CRR beoordelen instellingen de materialiteit van een achterstallige kredietverplichting met gebruik van de volgende drempelwaarde, die twee componenten bevat:

    • a. een grens in termen van de som van alle achterstallige bedragen verschuldigd door de debiteur aan de instelling, de moederonderneming van de instelling of een van haar dochterondernemingen (hierna: de ‘achterstallige kredietverplichting’), die gelijk is aan:

      • i. 100 EUR voor blootstellingen met betrekking tot particulieren;

      • ii. 500 EUR voor andere blootstellingen dan blootstellingen met betrekking tot particulieren;

    • b. een grens in termen van het bedrag van de achterstallige kredietverplichting in verhouding tot het totaalbedrag van alle blootstellingen binnen de balanstelling voor de instelling, de moederonderneming van de instelling of een van haar dochterondernemingen aan deze debiteur, met uitzondering van blootstellingen in aandelen, gelijk aan 1%.

  • 2 Voor instellingen die de definitie van wanbetaling vervat in artikel 178, lid 1, eerste alinea, onderdelen a) en b) van de CRR toepassen voor blootstellingen met betrekking tot particulieren op het niveau van een individuele kredietlijn, geldt de in lid 1 bedoelde drempelwaarde op het niveau van de individuele kredietlijn die aan de debiteur wordt verleend door de instelling, de moederonderneming van de instelling of een van haar dochterondernemingen.

  • 3 Wanbetaling wordt geacht zich te hebben voorgedaan wanneer beide in lid 1, onderdelen a) en b), uiteengezette grenzen gedurende negentig opeenvolgende dagen worden overschreden.

  • 4 Instellingen passen de drempelwaarde voor de beoordeling van de materialiteit van een achterstallige kredietverplichting ten laatste op 31 december 2020 toe. Zij stellen DNB uiterlijk op 1 maart 2020 in kennis van de exacte datum waarop zij beginnen met de toepassing van een dergelijke drempelwaarde.

Artikel 3:4. - Vrijstelling van limieten voor grote blootstellingen (grote posten)

  • 1 De volgende blootstellingen worden vrijgesteld van toepassing van de in artikel 395, lid 1 van de CRR genoemde limieten voor grote blootstellingen (grote posten), mits is voldaan aan de in artikel 400, lid 3 van de CRR gestelde voorwaarden:

    • a) de in artikel 400, lid 2, onderdeel a) van de CRR opgesomde blootstellingen, ten belope van 80% van de nominale waarde van de gedekte obligaties;

    • b) de in artikel 400, lid 2, onderdeel b) van de CRR opgesomde blootstellingen, ten belope van 80% van hun blootstellingswaarde;

    • c) de in artikel 400, lid 2, onderdeel c) van de CRR opgesomde blootstellingen die een instelling heeft ten aanzien van de in artikel 400, lid 2 van de CRR genoemde ondernemingen, voor zover deze ondernemingen zijn gevestigd in de Europese Unie en op die ondernemingen hetzelfde toezicht op geconsolideerde basis van toepassing is overeenkomstig de CRR, de richtlijn financiële conglomeraten, dan wel de in een derde land vigerende equivalente normen, en voor zover tevens is voldaan aan de voorwaarden in bijlage I;

    • d) de in artikel 400, lid 2, onderdeel d) van de CRR opgesomde blootstellingen, en voor zover tevens voldaan is aan de voorwaarden in bijlage II;

    • e) de in artikel 400, lid 2, onderdelen e) tot en met h) en j) tot en met l) van de CRR opgesomde blootstellingen, ten belope van het volledige bedrag van de blootstellingswaarde;

    • f) de in artikel 400, lid 2, onderdeel i) van de CRR opgesomde vrijstellingen, tot het maximaal toegestane bedrag.

  • 2 Instellingen beoordelen of is voldaan aan de in artikel 400, lid 3 van de CRR gestelde voorwaarden, alsook aan de bijlagen I en II, voor zover van toepassing op de specifieke blootstelling. DNB kan te allen tijde deze beoordeling verifiëren en daartoe van instellingen verlangen dat zij de in bijlage I of II bedoelde documentatie indienen.

Artikel 3:5. – Identificatie van de belangrijke beursindexen van een lidstaat of een derde land

De volgende indexen kwalificeren als belangrijke aandelenindexen voor het bepalen van de omvang van aandelen die overeenkomstig artikel 12, lid 1, punt c), van de LCR DR als activa van niveau 2B kunnen worden aangemerkt:

  • a) de in bijlage I bij Uitvoeringsverordening (EU) 2016/1646 van de Commissie opgenomen indexen;

  • b) een niet in onderdeel a) opgenomen belangrijke aandelenindex in een lidstaat of in een derde land, die voor de toepassing van dit onderdeel als zodanig wordt aangemerkt door de bevoegde autoriteit van de betrokken lidstaat of overheidsinstantie van een derde land;

  • c) elke niet onder onderdelen a) of b) opgenomen belangrijke aandelenindex, bestaande uit vooraanstaande ondernemingen in het desbetreffende rechtsgebied.

Artikel 3:6. – Niveau 2B-activa

  • 1 Instellingen die krachtens hun statuten om redenen van godsdienstige overtuiging niet in staat zijn om rentedragende activa aan te houden, kunnen bedrijfsschuldpapieren opnemen als activa van niveau 2B overeenkomstig alle in artikel 12, lid 1, onderdeel b) van de LCR DR vastgelegde voorwaarden.

  • 2 Voor de in lid 1 bedoelde instellingen kan DNB periodiek het in lid 1 vastgelegde vereiste herzien en vrijstelling van artikel 12, lid 1, onderdeel b), ii) en iii), van de LCR DR verlenen, indien aan de in artikel 12, lid 3, van de LCR DR is voldaan.

Artikel 3:7. – Factoren voor vereiste stabiele financiering voor blootstellingen buiten de balanstelling

  • 1 Tenzij DNB andere factoren voor vereiste stabiele financiering vaststelt, passen instellingen op blootstellingen buiten de balanstelling die niet in deel zes, titel IV, hoofdstuk 4, van de CRR worden genoemd en die binnen het toepassingsgebied van artikel 428 septdecies, lid 10, van de CRR vallen, factoren voor vereiste stabiele financiering toe die overeenstemmen met de uitstroompercentages die zij in het kader van artikel 23 van de LCR DR toepassen op gerelateerde producten en diensten in het liquiditeitsdekkingsvereiste.

  • 2 Instellingen die toestemming hebben ontvangen van DNB om het in deel zes, titel IV, hoofdstuk 5, van de CRR bedoelde vereenvoudigde nettostabielefinancieringsvereiste toe te passen, volgen de in het eerste lid gespecificeerde benadering bij de toepassing van artikel 428 quaterquadragies, lid 10 van de CRR.

Artikel 3:8. – Bepaling van de bezwaringsduur voor activa die zijn afgescheiden

  • 1 Indien activa overeenkomstig artikel 11, lid 3 van Verordening (EU) nr. 648/2012 van het Europees Parlement en de Raad zijn afgescheiden en instellingen niet vrijelijk over dergelijke activa kunnen beschikken, beschouwen instellingen deze activa als bezwaard voor een periode die overeenkomt met de termijn van de verplichtingen jegens de cliënten van de instellingen waarop dat afscheidingsvereiste betrekking heeft.

  • 2 Instellingen die toestemming hebben ontvangen van DNB om het in deel zes, titel IV, hoofdstuk 5, van de CRR bedoelde vereenvoudigde nettostabielefinancieringsvereiste toe te passen, volgen de in het eerste lid gespecificeerde benadering bij de toepassing van artikel 428 quinquesquadragies, lid 2, van de CRR.

Artikel 3:9. - Limieten van de grandfatheringposten voor bestanddelen die onder tier 1-kernkapitaal-, aanvullend tier 1-, en tier 2-bestanddelen vallen

[Vervallen per 08-12-2022]

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

Amsterdam, 23 september 2019

De Nederlandsche Bank N.V.,

F. Elderson,

directeur

Bijlage I. bij de Regeling specifieke bepalingen CRD en CRR

Voorwaarden voor de beoordeling van een vrijstelling van de limiet voor grote blootstellingen, overeenkomstig artikel 400, lid 2, onderdeel c) van de CRR en artikel 3:4 van deze regeling.

  • 1. Deze bijlage is van toepassing op vrijstellingen van de limiet voor grote blootstellingen krachtens artikel 3:4 van deze regeling. Voor de toepassing van artikel 3:4 van deze regeling worden de in bijlage I bij Uitvoeringsbesluit 2014/908/EU van de Commissie1 opgevoerde derde landen als equivalent beschouwd.

  • 2. Instellingen nemen de volgende criteria in acht om te beoordelen of een in artikel 400, lid 2, onderdeel c), van de CRR bedoelde blootstelling voldoet aan de voorwaarden voor een vrijstelling van de limiet voor grote blootstellingen, zulks overeenkomstig artikel 400, lid 3 van de CRR:

    • a) Teneinde te beoordelen of de specifieke aard van de blootstelling, de tegenpartij, of de relatie tussen de instelling en de tegenpartij, het blootstellingsrisico elimineert of reduceert, zoals bedoeld in artikel 400, lid 3, onderdeel a) van de CRR, moeten instellingen nagaan of:

      • i) aan de in artikel 113, lid 6, onderdelen b), c) en e) van de CRR bedoelde voorwaarden is voldaan, en met name of de tegenpartij onderworpen is aan dezelfde risicobeoordelings-, waarderings- en controleprocedures als de instelling, en of de IT-systemen geïntegreerd zijn, of ten minste, volledig op elkaar zijn afgestemd. Daarnaast moeten zij nagaan of er sprake is van enige bestaande of verwachte materiële praktische of juridische belemmering die de tijdige terugbetaling van de blootstelling door de tegenpartij aan de instelling zou belemmeren, afgezien van een herstel- of een afwikkelingssituatie waarin de in Richtlijn 2014/59/EU van het Europees Parlement en de Raad2 bedoelde beperkingen toegepast moeten worden;

      • ii) de intragroepblootstellingen worden gerechtvaardigd door de groepsfinancieringsstructuren -strategie;

      • iii) het proces waarin een besluit wordt genomen om een blootstelling aan de intragroeptegenpartij goed te keuren, en het op die blootstellingen toepasselijke monitoring- en herzieningsprocedures, op individueel en geconsolideerd niveau, indien toepasselijk, vergelijkbaar zijn met de op kredietverstrekking door derden toepasselijke procedures;

      • iv) de risicobeheerprocedures, het IT-systeem en de interne rapportage van de instelling een doorgaande controle mogelijk maken en verzekeren dat grote blootstellingen aan groepsondernemingen in overeenstemming zijn met haar risicostrategie op het niveau van de juridische entiteit en op geconsolideerd niveau, indien toepasselijk.

    • b) Teneinde vast te stellen of overblijvende concentratierisico kunnen worden aangepakt met andere even doeltreffende middelen zoals de regelingen, processen en mechanismen van artikel 81 van de CRD IV, zoals bepaald in artikel 400, lid 3, onderdeel b) van de CRR, moeten instellingen nagaan of:

      • i) de instelling robuuste processen, procedures en controles heeft, op individueel niveau en op geconsolideerd niveau, indien toepasselijk, om te verzekeren dat het gebruik van de vrijstelling niet zou resulteren in een concentratierisico dat haar risicostrategie te boven gaat en indruist tegen de beginselen van goed intern liquiditeitsbeheer binnen de groep;

      • ii) de instelling formeel met het uit intragroepblootstellingen voortvloeiende concentratierisico rekening heeft gehouden als onderdeel van haar globale risicobeoordelingskader;

      • iii) de instelling op het niveau van de juridische entiteit en op geconsolideerd niveau, indien toepasselijk, een risicobeheersingskader heeft dat de voorgestelde blootstellingen adequaat monitort;

      • iv) het voorkomende concentratierisico duidelijk is geïdentificeerd in het proces voor de beoordeling van de interne kapitaaltoereikendheid (internal capital adequacy assessment process, ICAAP) van de instelling, of zulks zal gebeuren, en actief beheerd zal worden. De regelingen, processen en mechanismen voor het concentratierisicobeheer in het toetsings- en evaluatieproces in het kader van toezicht (supervisory review and evaluation process, SREP) worden beoordeeld;

      • v) aangetoond kan worden dat het concentratierisicobeheer strookt met het herstelplan van de groep.

  • 3. Teneinde te verifiëren of aan de in punten 1 en 2 vastgelegde voorwaarden is voldaan, kan DNB instellingen verzoeken de volgende documentatie te verstrekken:

    • a) een door de wettelijke vertegenwoordiger van de instelling ondertekende en door het beheersorgaan goedgekeurde brief waarin verklaard wordt dat de instelling voldoet aan alle voorwaarden voor een vrijstelling, zoals bedoeld in artikel 400, lid 2, onderdeel c) en artikel 400, lid 3 van de CRR;

    • b) een door het beheersorgaan goedgekeurd juridisch advies van hetzij een externe onafhankelijke derde, hetzij een interne juridische afdeling, waarin wordt aangetoond dat niets een tijdige terugbetaling van blootstellingen door een tegenpartij aan de instelling in de weg staat, welke blootstellingen resulteren uit toepasselijke voorschriften, waaronder fiscale voorschriften, of bindende overeenkomsten;

    • c) een door de wettelijke vertegenwoordiger ondertekende en door het beheersorgaan goedgekeurde verklaring waarin wordt bevestigd dat:

      • i) er geen praktische belemmeringen zijn voor de tijdige terugbetaling van blootstellingen door een tegenpartij aan de instelling;

      • ii) de intragroepblootstellingen worden gerechtvaardigd door de groepsfinancieringsstructuur en -strategie;

      • iii) het besluitvormingsproces waarmee een blootstelling aan een intragroeptegenpartij wordt goedgekeurd, en het op die blootstellingen toepasselijke monitorings- en herzieningsproces, zowel op het niveau van de juridische entiteit en op geconsolideerd niveau, vergelijkbaar zijn met de processen die op kredietverstrekking aan derden worden toegepast;

      • iv) rekening is gehouden met het uit intragroepblootstellingen voortvloeiende concentratierisico als onderdeel van het globale risicobeoordelingskader van de instelling.

    • d) door de wettelijke vertegenwoordiger ondertekende en door het beheersorgaan goedgekeurde documentatie waarin verklaard wordt dat de risico-evaluatieprocedures, de waarderings- en controleprocedures van de instelling dezelfde zijn als die van de tegenpartij en dat de risicobeheerprocedures, het IT-systeem en de interne rapportage van de instelling mogelijk maken dat het beheersorgaan het niveau van de grote blootstelling voortdurend monitort, en dat het beheersorgaan voortdurend kan monitoren of het niveau van de grote blootstelling strookt met de risicostrategie van de instelling op het niveau van de juridische entiteit en op geconsolideerd niveau, indien toepasselijk, en of het niveau van de grote blootstelling strookt met de beginselen van goed intern liquiditeitsbeheer binnen de groep;

    • e) documentatie die aantoont dat de ICAAP het uit grote intragroepblootstellingen voortvloeiende concentratierisico duidelijk identificeert en dat dit risico actief beheerd wordt;

    • f) documentatie die aantoont dat het concentratierisicobeheer strookt met het herstelplan van de groep.

Bijlage II. bij de Regeling specifieke bepalingen CRD en CRR

Voorwaarden voor de beoordeling van een vrijstelling van de limiet voor grote blootstellingen, overeenkomstig artikel 400, lid 2, onderdeel d) van de CRR en artikel 3:4 van deze regeling.

  • 1. Instellingen houden rekening met de volgende criteria om te beoordelen of een in artikel 400, lid 2, onderdeel d), van de CRR bedoelde blootstelling voldoet aan de voorwaarden voor een vrijstelling van de limiet voor grote blootstellingen, zulks overeenkomstig artikel 400, lid 3, van de CRR.

    • a) teneinde te beoordelen of de specifieke aard van de blootstelling, het regionale of centrale orgaan, of de relatie tussen de instelling en het regionale of centrale orgaan het blootstellingsrisico elimineert of reduceert, zoals bedoeld in artikel 400, lid 3, onderdeel a) van de CRR, moeten instellingen nagaan of:

      • i) er sprake is van enige bestaande of verwachte materiële praktische of juridische belemmering die de tijdige terugbetaling van de blootstelling door de tegenpartij aan de instelling zou belemmeren, afgezien van een herstel- of een afwikkelingssituatie waarin de in Richtlijn 2014/59/EU van het Europees Parlement en de Raad3 bedoelde beperkingen moeten worden toegepast;

      • ii) de voorgestelde blootstellingen stroken met de normale bedrijfsvoering en het bedrijfsmodel van de instelling of worden gerechtvaardigd door de netwerkfinancieringsstructuur;

      • iii) het besluitvormingsproces waarmee een blootstelling aan een intragroeptegenpartij wordt goedgekeurd, en het op die blootstellingen toepasselijke monitorings- en herzieningsproces, op het niveau van de juridische entiteit en op geconsolideerd niveau, indien toepasselijk, vergelijkbaar zijn met de processen die van toepassing zijn op kredietverstrekking aan derden;

      • iv) de risicobeheerprocedures, het IT-systeem en de interne rapportage van de instelling een doorgaande controle mogelijk maken en verzekeren dat de grote blootstellingen aan haar regionale of centrale orgaan in overeenstemming zijn met haar risicostrategie.

    • b) teneinde te beoordelen of overblijvende concentratierisico’s kunnen worden aangepakt met andere even doeltreffende middelen zoals de regelingen, processen en mechanismen van artikel 81 van de CRD IV, zoals bepaald in artikel 400, lid 3, onderdeel b) van de CRR, moeten instellingen nagaan of:

      • i) de instelling robuuste processen, procedures en controles heeft om te verzekeren dat gebruik van de vrijstelling niet zou resulteren in een concentratierisico dat haar risicostrategie te boven gaat;

      • ii) de instelling formeel met het uit blootstellingen aan haar regionale of centrale orgaan voortvloeiende concentratierisico rekening heeft gehouden als deel van haar globale risicobeoordelingskader;

      • iii) de instelling een risicobeheersingskader heeft dat de voorgestelde blootstellingen adequaat monitort;

      • iv) het voorkomende concentratierisico duidelijk is of zal worden geïdentificeerd in het proces voor de beoordeling van de interne kapitaaltoereikendheid (internal capital adequacy assessment process, ICAAP) van de instelling en actief zal worden beheerd. De regelingen, processen en mechanismen voor het concentratierisicobeheer zullen in het toetsings- en evaluatieproces in het kader van toezicht (supervisory review and evaluation process, SREP) worden beoordeeld.

  • 2. In aanvulling op de in punt 1 vervatte voorwaarden, nemen instellingen ten behoeve van de beoordeling of het regionale of centrale orgaan, waarmee de instelling is verbonden in een netwerk, verantwoordelijk is voor de verevening van onderlinge geldposities, zoals bedoeld in artikel 400, lid 2, onderdeel d) van de CRR, ook in acht of de statuten van het regionale of centrale orgaan die verantwoordelijkheden expliciet stipuleren, waaronder, maar niet beperkt tot de volgende:

    • a) marktfinanciering voor het hele netwerk;

    • b) liquiditeitsclearing binnen het netwerk, binnen het bereik van artikel 10 van de CRR;

    • c) liquiditeitsverstrekking aan aangesloten instellingen;

    • d) afroming van liquiditeitsoverschot van aangesloten instellingen.

  • 3. Teneinde te verifiëren of aan de in de punten 1 en 2 vastgelegde voorwaarden is voldaan, kan DNB instellingen verzoeken de volgende documentatie te verstrekken:

    • a) een door de wettelijke vertegenwoordiger van de instelling ondertekende en door het beheersorgaan goedgekeurde brief waarin verklaard wordt dat de instelling voldoet aan alle voorwaarden voor de verlening van een vrijstelling, zoals bedoeld in artikel 400, lid 2, onderdeel d) en artikel 400, lid 3 van de CRR;

    • b) een door het beheersorgaan goedgekeurd juridisch advies van hetzij een externe onafhankelijke derde, hetzij een interne juridische afdeling, waarin wordt aangetoond dat niets een tijdige terugbetaling van blootstellingen door een regionaal of centraal orgaan aan de instelling in de weg staat, welke blootstellingen resulteren uit toepasselijke voorschriften, waaronder fiscale voorschriften, of bindende overeenkomsten;

    • c) een door de wettelijke vertegenwoordiger ondertekende en door het beheersorgaan goedgekeurde verklaring waarin wordt bevestigd dat:

      • i) er geen praktische belemmeringen zijn voor de tijdige terugbetaling van blootstellingen door een regionaal of centraal orgaan aan de instelling;

      • ii) de blootstellingen aan het regionale of centrale orgaan worden gerechtvaardigd door de financieringsstructuur van het netwerk;

      • iii) het besluitvormingsproces voor de goedkeuring van een blootstelling aan een regionaal of centraal orgaan, en het op die blootstellingen toepasselijke monitoring- en herzieningsproces, op het niveau van de juridische entiteit en op geconsolideerd niveau, vergelijkbaar zijn met de processen die van toepassing zijn op kredietverstrekking aan derden;

      • iv) rekening is gehouden met het uit blootstellingen aan het regionale of centrale orgaan voortvloeiende concentratierisico als onderdeel van het globale risicobeoordelingskader van de instelling.

    • d) door de wettelijke vertegenwoordiger ondertekende en door het beheersorgaan goedgekeurde documentatie waarin verklaard wordt dat de risico-evaluatieprocedures, de waarderings- en controleprocedures van de instelling dezelfde zijn als die van het regionale of centrale orgaan, en dat de risicobeheerprocedures, het IT-systeem en de interne rapportage van de instelling mogelijk maken dat het beheersorgaan het niveau van de grote blootstelling voortdurend monitort, en dat het beheersorgaan voortdurend kan monitoren of het niveau van de grote blootstelling strookt met de risicostrategie van de instelling op het niveau van de juridische entiteit en op geconsolideerd niveau, indien toepasselijk, en of het niveau van de grote blootstelling strookt met de beginselen van goed intern liquiditeitsbeheer binnen het netwerk;

    • e) documentatie die aantoont dat het ICAAP het uit grote blootstellingen aan het regionale of centrale orgaan voortvloeiende concentratierisico duidelijk identificeert en dat dit risico actief wordt beheerd.

    • f) documentatie die aantoont dat het concentratierisicobeheer strookt met het herstelplan van het netwerk.

  1. Uitvoeringsbesluit 2014/908/EU van de Commissie van 12 december 2014 betreffende de gelijkwaardigheid van de toezicht- en reguleringsvereisten van bepaalde derde landen en grondgebieden ten behoeve van de behandeling van blootstellingen overeenkomstig Verordening (EU) nr. 575/2013 van het Europees Parlement en de Raad.https://eur-lex.europa.eu/legal-content/NL/TXT/?qid=1566563706168&uri=CELEX:02014D0908-20190421 ^ [1]
  2. Richtlijn 2014/59/EU van het Europees Parlement en de Raad van 15 mei 2014 betreffende de totstandbrenging van een kader voor het herstel en de afwikkeling van kredietinstellingen en beleggingsondernemingen en tot wijziging van Richtlijn 82/891/EEG van de Raad en de Richtlijnen 2001/24/EG, 2002/47/EG, 2004/25/EG, 2005/56/EG, 2007/36/EG, 2011/35/EU, 2012/30/EU en 2013/36/EU en de Verordeningen (EU) nr. 1093/2010 en (EU) nr. 648/2012 van het Europees Parlement en de Raad.https://eur-lex.europa.eu/legal-content/NL/TXT/?qid=1566563803411&uri=CELEX:02014L0059-20190627 ^ [2]
  3. Richtlijn 2014/59/EU van het Europees Parlement en de Raad van 15 mei 2014 betreffende de totstandbrenging van een kader voor het herstel en de afwikkeling van kredietinstellingen en beleggingsondernemingen en tot wijziging van Richtlijn 82/891/EEG van de Raad en de Richtlijnen 2001/24/EG, 2002/47/EG, 2004/25/EG, 2005/56/EG, 2007/36/EG, 2011/35/EU, 2012/30/EU en 2013/36/EU en de Verordeningen (EU) nr. 1093/2010 en (EU) nr. 648/2012, van het Europees Parlement en de Raad.https://eur-lex.europa.eu/legal-content/NL/TXT/?qid=1566563803411&uri=CELEX:02014L0059-20190627 ^ [3]
Naar boven