HOOFDSTUK 3
|
|
|
3.03
|
lid 1, onder a
|
Plaats van het aanvaringsschot
|
N.V.O., uiterlijk bij verlenging van het binnenschipcertificaat na
|
1.1.2035
|
lid 1, onder b
|
Plaats van het achterpiekschot
|
N.V.O., uiterlijk bij verlenging van het binnenschipcertificaat na
|
1.1.2035
|
lid 2
|
Verblijven vóór het aanvaringsschot
|
N.V.O., uiterlijk bij verlenging van het binnenschipcertificaat na
|
1.1.2010
|
Verblijven achter het achterpiekschot
|
N.V.O., uiterlijk bij verlenging van het binnenschipcertificaat na
|
1.1.2045
|
Noodzakelijke voorzieningen vóór het aanvaringsschot
|
N.V.O., uiterlijk bij verlenging van het binnenschipcertificaat na
|
1.1.2015
|
Noodzakelijke voorzieningen achter het achterpiekschot
|
N.V.O., uiterlijk bij verlenging van het binnenschipcertificaat na
|
1.1.2035
|
lid 4
|
Gasdichte afscheiding van verblijven van machinekamers, ketel- en laadruimen
|
N.V.O., uiterlijk bij verlenging van het binnenschipcertificaat na
|
1.1.2010
|
lid 5, 2e alinea
|
Bewaking op afstand van deuren in het achterpiekschot
|
N.V.O., uiterlijk bij verlenging van het binnenschipcertificaat na
|
1.1.2010
|
lid 7
|
Voorschip met ankernissen
|
N.V.O., uiterlijk bij verlenging van het binnenschipcertificaat na
|
1.1.2041
|
3.04
|
lid 6
|
Uitgangen van machinekamers
|
Machinekamers die vóór 1995 overeenkomstig artikel 1.01 niet onder het begrip ‘machinekamer’ waren te rangschikken, behoeven pas van een
tweede uitgang te worden voorzien bij N.V.O., uiterlijk bij verlenging van het binnenschipcertificaat
na
|
1.1.2035
|
HOOFDSTUK 5
|
|
|
5.06
|
lid 1, 1e zin
|
Minimumsnelheid
|
Voor vaartuigen waarvan de kiel is gelegd vóór 1996, uiterlijk bij verlenging van
het binnenschipcertificaat na
|
1.1.2035
|
HOOFDSTUK 6
|
|
|
6.01
|
lid 1
|
Manoeuvreereigenschappen volgens hoofdstuk 5
|
N.V.O., uiterlijk bij verlenging van het binnenschipcertificaat na
|
1.1.2035
|
lid 3
|
Helling en omgevingstemperatuur
|
N.V.O., uiterlijk bij verlenging van het binnenschipcertificaat na
|
1.1.2010
|
lid 7
|
Doorvoering van roerkoningen
|
Voor vaartuigen waarvan de kiel is gelegd vóór 1996, uiterlijk bij verlenging van
het binnenschipcertificaat na
|
1.1.2015
|
6.02
|
lid 1
|
Aanwezig zijn van afzonderlijke hydraulische tank
|
N.V.O., uiterlijk bij verlenging van het binnenschipcertificaat na
|
1.1.2010
|
Verdubbeling van stuurventielen bij hydraulisch aangedreven installaties
|
N.V.O., uiterlijk bij verlenging van het binnenschipcertificaat na
|
1.1.2020
|
Gescheiden pijpleidingsysteem voor de tweede voortstuwingsinstallatie bij hydraulisch
aangedreven installaties
|
N.V.O., uiterlijk bij verlenging van het binnenschipcertificaat na
|
1.1.2020
|
lid 2
|
In bedrijf brengen van de tweede aandrijfinrichting met slechts één bedieningshandeling
|
N.V.O., uiterlijk bij verlenging van het binnenschipcertificaat na
|
1.1.2010
|
lid 3
|
Voldoen aan de manoeuvreereigenschappen volgens hoofdstuk 5 bij het in bedrijf zijn
van de tweede aandrijving/handbedrijf
|
N.V.O., uiterlijk bij verlenging van het binnenschipcertificaat na
|
1.1.2035
|
6.03
|
lid 1
|
Aansluiten andere verbruiksapparaten op hydraulische aandrijfinstallaties
|
N.V.O., uiterlijk bij verlenging van het binnenschipcertificaat na
|
1.1.2010
|
6.05
|
lid 1
|
Automatische ontkoppeling van het handstuurwerk
|
N.V.O., uiterlijk bij verlenging van het binnenschipcertificaat na
|
1.1.2010
|
6.06
|
lid 1
|
Twee van elkaar onafhankelijke stuursystemen
|
N.V.O., uiterlijk bij verlenging van het binnenschipcertificaat na
|
1.1.2015
|
6.07
|
lid 2, onder a
|
Niveaualarm van de hydraulische tanks en alarm van de systeemdruk
|
N.V.O., uiterlijk bij verlenging van het binnenschipcertificaat na
|
1.1.2010
|
6.08
|
lid 1
|
Eisen aan elektronische installaties volgens artikel 10.20
|
N.V.O., uiterlijk bij verlenging van het binnenschipcertificaat na
|
1.1.2015
|
HOOFDSTUK 7
|
|
|
7.02
|
lid 3, 2e alinea
|
Vrij gezichtsveld in de zichtas van de roerganger
|
N.V.O., uiterlijk bij verlenging van het binnenschipcertificaat na
|
1.1.2015
|
lid 6
|
Minimale lichtdoorlatendheid
|
N.V.O., uiterlijk bij verlenging van het binnenschipcertificaat na
|
1.1.2010
|
N.V.O. voor vaartuigen met getinte ruiten die aan de volgende eisen voldoen:
- de ruiten zijn groen getint en hebben een minimale lichtdoorlatendheid van 60%;
- het plafond van het stuurhuis is zodanig uitgevoerd dat reflecties op de ruiten
worden voorkomen;
- lichtbronnen in het stuurhuis moeten traploos regelbaar zijn of moeten kunnen worden
uitgeschakeld;
- alle redelijke maatregelen ter vermijding van andere reflecties zijn getroffen.
|
|
lid 6
|
Uitvoering in veiligheidsglas
|
N.V.O.
|
|
7.03
|
lid 7
|
Buiten werking stellen van alarmen
|
N.V.O., uiterlijk bij verlenging van het binnenschipcertificaat voor zover geen éénmansstuurstelling
voor het varen op radar aanwezig is.
|
|
lid 8
|
Andere stroombron
|
N.V.O., uiterlijk bij verlenging van het binnenschipcertificaat na
|
1.1.2010
|
7.04
|
lid 2
|
Bediening van elke aandrijvingsmotor
|
Voor zover geen éénmansstuurstelling voor het varen op radar aanwezig is:
N.V.O., uiterlijk bij verlenging van het binnenschipcertificaat na
|
1.1.2035 in het geval van direct omkeerbare machines
1.1.2010 in het geval van overige machines
|
lid 3
|
Signalering
|
Voor zover geen éénmansstuurstelling voor het varen op radar aanwezig is: N.V.O.,
uiterlijk bij verlenging van het binnenschipcertificaat na
|
1.1.2010
|
lid 9, 3e zin
|
Bediening door middel van een hefboom
|
N.V.O., uiterlijk bij verlenging van het binnenschipcertificaat na
|
1.1.2010
|
lid 9, 4e zin
|
Duidelijke indicatie van de stuwrichting
|
N.V.O., uiterlijk bij verlenging van het binnenschipcertificaat na
|
1.1.2010
|
7.05
|
lid 1
|
Navigatielantaarns, evenals hun behuizing, toebehoren en lichtbronnen
|
Navigatielantaarns, evenals hun behuizing, toebehoren en lichtbronnen die voldoen
aan de eisen van de op 30 november 2009 geldende voorschriften omtrent de kleur en
de sterkte van de lichten, alsmede omtrent de goedkeuring van de navigatielantaarns
in de Rijnvaart, kunnen nog steeds worden gebruikt.
|
|
7.06
|
lid 1
|
Bochtaanwijzers die vóór 1 januari 1990 zijn toegelaten
|
Bochtaanwijzers die vóór 1 januari 1990 waren toegelaten, en vóór 1 januari 2000 werden
ingebouwd, mogen tot de verlenging van het binnenschipcertificaat op en na 1 januari
2015 ingebouwd zijn en gebruikt worden indien een geldige inbouwverklaring conform
Richtlijn 2006/87/EG1 of Besluit 1989-II-35 van de CCR voorhanden is.
|
|
Navigatieradarinstallaties en bochtaanwijzers die vanaf 1 januari 1990 zijn toegelaten
|
Navigatieradarinstallaties en bochtaanwijzers die vanaf 1 januari 1990 op grond van
de minimumeisen en keuringsvoorwaarden voor navigatieradarinstallaties voor de Rijnvaart
en de minimumeisen en keuringsvoorwaarden voor bochtaanwijzers voor de Rijnvaart zijn
goedgekeurd, mogen verder worden ingebouwd en gebruikt indien een overeenkomstig deze
standaard, Richtlijn 2006/87/EG of Besluit 1989-II-35 van de CCR geldige inbouwverklaring voorhanden is.
|
|
Navigatieradarinstallaties en bochtaanwijzers die vanaf 31 december 2006 zijn toegelaten
|
Navigatieradarinstallaties en bochtaanwijzers die vanaf 31 december 2006 op grond
van de minimumeisen en keuringsvoorwaarden van Richtlijn 2006/87/EG zijn goedgekeurd, mogen verder worden ingebouwd en gebruikt indien een overeenkomstig
deze standaard of Richtlijn 2006/87/EG geldige inbouwverklaring voorhanden is.
|
|
Navigatieradarinstallaties en bochtaanwijzers die vanaf 1 december 2009 zijn toegelaten
|
Navigatieradarinstallaties en bochtaanwijzers die vanaf 1 december 2009 op grond van
de minimumeisen en keuringsvoorwaarden van Besluit 2008-II-11 van de CCR zijn goedgekeurd,
mogen verder worden ingebouwd en gebruikt indien een overeenkomstig deze standaard
of Besluit 2008-II-11 van de CCR geldige inbouwverklaring voorhanden is.
|
|
lid 3
|
Inland AIS-apparatuur
|
Inland AIS-apparaten, waarvan de typegoedkeuring op editie 1.0 en 1.01 van de Teststandaard
Inland AIS is gebaseerd en die vóór 1 december 2015 zijn ingebouwd, mogen verder worden
gebruikt.
|
|
|
Inland AIS-apparaten die vanaf 19 oktober 2012 zijn goedgekeurd op grond van de voorschriften
van de Teststandaard voor Inland AIS, editie 2.0, die bij Besluit 2012-II-20 van de
CCR is aangenomen, mogen verder worden ingebouwd en gebruikt.
|
|
7.09
|
|
Alarminstallatie
|
N.V.O., uiterlijk bij verlenging van het binnenschipcertificaat na
|
1.1.2010
|
7.12
|
lid 4,
2e zin
|
Indicaties
|
N.V.O., uiterlijk bij verlenging van het binnenschipcertificaat.
|
|
lid 5
|
Stoppen en vergrendeling
|
N.V.O., uiterlijk bij verlenging van het binnenschipcertificaat na
|
1.1.2025
|
lid 6
|
Automatische uitschakeling
|
N.V.O., uiterlijk bij verlenging van het binnenschipcertificaat na
|
1.1.2025
|
lid 7, 1e en 2e zin
|
Bouwkundige maatregelen en beschermende voorzieningen
|
N.V.O., uiterlijk bij verlenging van het binnenschipcertificaat na
|
1.1.2025
|
lid 7
3e zin
|
Optisch signaal
|
N.V.O., uiterlijk bij verlenging van het binnenschipcertificaat.
|
|
lid 8
|
Neerlaatsysteem voor noodgevallen
|
Indien hydraulisch neerlaten niet mogelijk is: N.V.O., uiterlijk bij verlenging van
het binnenschipcertificaat na
|
1.1.2040
|
lid 12,
onder c
|
keuring
|
N.V.O., uiterlijk bij verlenging van het binnenschipcertificaat.
|
|
De Commissie van Deskundigen kan een ander geëigend bewijs als gelijkwaardig erkennen
indien het rekenkundig bewijs niet geleverd kan worden.
|
|
HOOFDSTUK 8
|
|
|
8.01
|
lid 3
|
Alleen verbrandingsmotoren waarvan het vlampunt van de brandstof boven 55 °C ligt
|
N.V.O., uiterlijk bij verlenging van het binnenschipcertificaat na
|
1.1.2015
|
8.02
|
lid 1
|
Beveiliging van machine-installaties tegen onopzettelijke in bedrijf stelling
|
N.V.O., uiterlijk bij verlenging van het binnenschipcertificaat na
|
1.1.2010
|
lid 4
|
Afscherming van verbindingen van leidingen
|
N.V.O., uiterlijk bij verlenging van het binnenschipcertificaat na
|
1.1.2025
|
8.03
|
lid 2
|
Aangeven van het kritieke peil
|
N.V.O., uiterlijk bij verlenging van het binnenschipcertificaat na
|
1.1.2010
|
lid 4
|
Aangeven en buiten bedrijf stellen van de automatische reductie van het toerental
|
N.V.O., uiterlijk bij verlenging van het binnenschipcertificaat na
|
1.1.2010
|
lid 5
|
Doorvoering van assen van voortstuwingsinstallaties
|
N.V.O., uiterlijk bij verlenging van het binnenschipcertificaat na
|
1.1.2015
|
8.05
|
lid 1
|
Brandstoftanks van staal
|
N.V.O., uiterlijk bij verlenging van het binnenschipcertificaat na
|
1.1.2015
|
lid 3
|
Geen brandstoftanks vóór het aanvaringsschot
|
N.V.O., uiterlijk bij verlenging van het binnenschipcertificaat na
|
1.1.2010
|
Geen brandstoftanks achter het achterpiekschot
|
N.V.O., uiterlijk bij verlenging van het binnenschipcertificaat na
|
1.1.2035
|
lid 4
|
Geen brandstoftanks en hun appendages boven machine-installaties of uitlaatgassenleidingen
|
N.V.O., uiterlijk bij verlenging van het binnenschipcertificaat na
|
1.1.2010
|
Tot aan die datum moet door opvangcontainers of druipblikken verzekerd zijn dat uilopende
brandstof zonder gevaar kan worden afgevoerd.
|
|
lid 6, 3e t/m 5e zin
|
Inrichting en afmetingen van ontluchtings- en verbindingsleidingen
|
N.V.O., uiterlijk bij verlenging van het binnenschipcertificaat na
|
1.1.2020
|
lid 7, 1e zin
|
Bediening vanaf het dek van snelsluitkleppen van de tank, ook wanneer de betrokken
ruimten gesloten zijn
|
N.V.O., uiterlijk bij verlenging van het binnenschipcertificaat na
|
1.1.2015
|
lid 9, 2e zin
|
Peilinrichtingen moeten tot aan de hoogste vulstand afleesbaar zijn
|
N.V.O., uiterlijk bij verlenging van het binnenschipcertificaat na
|
1.1.2010
|
lid 13
|
Controle van de vulstand niet alleen voor de aandrijvingsmotoren maar ook voor de
andere motoren die voor de vaart nodig zijn
|
N.V.O., uiterlijk bij verlenging van het binnenschipcertificaat na
|
1.1.2015
|
8.06
|
|
Smeerolietanks, -leidingen en toebehoren
|
N.V.O., uiterlijk bij verlenging van het binnenschipcertificaat na
|
1.1.2045
|
8.07
|
|
Tanks voor olie, die in de krachtoverbrengingssystemen, schakel-, voortstuwings- en
verwarmingssystemen wordt gebruikt, leidingen en toebehoren
|
N.V.O., uiterlijk bij verlenging van het binnenschipcertificaat na
|
1.1.2045
|
8.08
|
lid 8
|
Een enkele afsluiter is onvoldoende als aansluiting van ballasttanks aan het lenssysteem
voor laadruimen die zijn ingericht voor het opnemen van ballast
|
N.V.O., uiterlijk bij verlenging van het binnenschipcertificaat na
|
1.1.2010
|
lid 9
|
Peilmogelijkheden voor vullingen van laadruimen
|
N.V.O., uiterlijk bij verlenging van het binnenschipcertificaat na
|
1.1.2010
|
8.09
|
lid 2
|
Inrichtingen voor het verzamelen van oliehoudend water en afgewerkte olie
|
N.V.O., uiterlijk bij verlenging van het binnenschipcertificaat na
|
1.1.2010
|
8.10
|
lid 32
|
Geluidsgrens van 65 dB(A) voor stilliggende schepen
|
N.V.O., uiterlijk bij verlenging van het binnenschipcertificaat na
|
1.1.2020
|
HOOFDSTUK 9
|
Voor motoren die al aan boord zijn ingebouwd, maar nog geen typegoedkeuring hebben,
is alleen artikel 9.02 van toepassing.
|
|
9.01
|
lid 1 tot en met 4
|
Algemene bepalingen
|
Voor motoren die voldoen aan de bepalingen met betrekking tot de montage en de typegoedkeuring
die van kracht waren op de datum van montage: N.V.
|
|
9.06
|
|
Inbouwkeuring
|
|
HOOFDSTUK 10
|
|
|
10.01
|
lid 1, 2e zin
|
Benodigde documenten voorleggen aan de Commissie van deskundigen
|
N.V.O., uiterlijk bij verlenging van het certificaat van onderzoek na
|
1.1.2035
|
lid 2, onder b
|
Aan boord moeten zich schema’s van de hoofdschakelbord, noodschakelbord en verdeelschakelborden
bevinden
|
N.V.O., uiterlijk bij verlenging van het certificaat van onderzoek na
|
1.1.2010
|
lid 2, onder e
|
Schema’s van de schakelborden en documentatie van de elektrische aandrijvingsmotoren
|
N.V.O.
|
|
lid 2, onder f
|
Schema’s voor elektronische systemen
|
N.V.O.
|
|
lid 2, onder g
|
Schema’s van de stuurstroomkringen
|
N.V.O.
|
|
lid 3
|
Omgevingstemperatuur in het schip en aan dek
|
N.V.O., uiterlijk bij verlenging van het certificaat van onderzoek na
|
1.1.2010
|
10.02
|
|
Systemen voor de energieverzorging
|
N.V.O., uiterlijk bij verlenging van het certificaat van onderzoek na
|
1.1.2010
|
10.03
|
|
Beschermingsgraad in functie van de standplaats
|
N.V.O.
|
|
10.04
|
|
Bescherming tegen explosie
|
N.V.O.
|
|
10.05
|
lid 4
|
Doorsnede van de aardleiding
|
N.V.O., uiterlijk bij verlenging van het certificaat van onderzoek na
|
1.1.2015
|
10.06
|
lid 1, tabel
|
Draaistroom
|
N.V.O.
|
|
10.08
|
lid 1
|
Naleving van de Europese normen EN 15869-1, EN 15869-3 en EN 16840
|
N.V.O.
|
|
10.10
|
lid 2
|
Plaatsing van transformatoren
|
N.V.O.
|
|
lid 3
|
Gescheiden primaire en secundaire spoelen van transformatoren
|
N.V.O.
|
|
lid 4
|
Stroomvoorziening door secundaire spoelen van transformatoren
|
N.V.O.
|
|
lid 5
|
Type- en vermogensplaatje van motoren, generatoren, transformatoren
|
N.V.O.
|
|
10.11
|
lid 3
|
Ventilatie van bedrijfsruimten en kasten naar het open dek
|
N.V.O.
|
|
lid 7
|
Ventilatie van gesloten ruimten, kisten of kasten waarin accumulatoren zijn opgesteld
|
N.V.O., uiterlijk bij verlenging van het certificaat van onderzoek.
|
|
lid 12
|
Dimensionering van de laadinrichtingen
|
N.V.O.
|
|
lid 13
|
Automatische laadinrichtingen
|
N.V.O.
|
|
lid 14
|
Maximale laadspanning
|
N.V.O.
|
|
lid 15
|
Europese Normen EN 62619 en EN 62620 voor secundaire lithium-ionen-accumulatoren
|
N.V.O.
|
|
lid 16
|
Accumulatormanagementsystemen
|
N.V.O.
|
|
10.12
|
lid 2
onder d
|
Directe voeding vanaf het hoofdschakelbord van verbruikers die voor de voortstuwing
en het manoeuvreren noodzakelijk zijn
|
N.V.O., uiterlijk bij verlenging van het certificaat van onderzoek na
|
1.1.2015
|
lid 3
onder b
|
Aardfoutbewakingsinrichting
|
N.V.O., uiterlijk bij verlenging van het certificaat van onderzoek na
|
1.1.2010
|
10.13
|
|
Nooduitschakeltoestellen
|
N.V.O., uiterlijk bij verlenging van het certificaat van onderzoek na
|
1.1.2010
|
10.14
|
lid 3, tweede zin
|
Eenpolige schakelaars zijn in was-, bad- en overige natte ruimten niet toegestaan
|
N.V.O., uiterlijk bij verlenging van het certificaat van onderzoek na
|
1.1.2010
|
10.15
|
lid 2
|
Minimale doorsnede van de aders van 1,5 mm2
|
N.V.O., uiterlijk bij verlenging van het certificaat van onderzoek.
|
|
lid 10
|
Kabels naar in hoogte verstelbare stuurhuizen
|
N.V.O., uiterlijk bij verlenging van het certificaat van onderzoek.
|
|
lid 11
|
Doorvoeringen van kabelbundels
|
N.V.O.
|
|
lid 12
|
Kabels die van een noodstroombron naar verbruikers leiden
|
N.V.O.
|
|
lid 13
|
Kabels in zones met verhoogde omgevingstemperatuur
|
N.V.O.
|
|
lid 14
|
Leggen van hoofd- en noodstroomverzorgingskabels
|
N.V.O.
|
|
10.16
|
lid 3, tweede zin
|
Tweede stroomkring
|
N.V.O., uiterlijk bij verlenging van het certificaat van onderzoek na
|
1.1.2015
|
10.18
|
lid 1
|
Mogelijke afkoppeling van het stroomnet
|
N.V.O.
|
|
lid 2
|
Toegankelijkheid
|
N.V.O.
|
|
lid 3
|
Galvanische scheiding van sturings- en stroomvoorziening
|
N.V.O.
|
|
lid 4
|
Spannings- en frequentieafwijkingen
|
N.V.O.
|
|
lid 5
|
Ontladingsduur bij loskoppeling van het net
|
N.V.O.
|
|
lid 6
|
Maatregelen bij het uitvallen van externe sturingssignalen
|
N.V.O.
|
|
lid 7
|
Maatregelen bij het uitvallen van sturingsspanning
|
N.V.O.
|
|
lid 8
|
Detectie van storingen en voorkomen van verborgen fouten
|
N.V.O.
|
|
lid 9
|
Bewaking
|
N.V.O.
|
|
lid 10
|
Typegoedkeuring
|
N.V.O.
|
|
10.19
|
|
Alarm- en beveiligingssystemen voor werktuigbouwkundige inrichtingen
|
N.V.O., uiterlijk bij verlenging van het certificaat van onderzoek na
|
1.1.2015
|
10.20
|
|
Testvoorwaarden voor elektronische installaties
|
N.V.O., uiterlijk bij verlenging van het certificaat van onderzoek na
|
1.1.2035
|
10.21
|
|
Elektromagnetische compatibiliteit
|
N.V.O., uiterlijk bij verlenging van het certificaat van onderzoek na
|
1.1.2035
|
HOOFDSTUK 13
|
|
|
13.01
|
|
Ankeruitrusting
|
N.V.O., uiterlijk bij verlenging van het binnenschipcertificaat na
|
1.1.2010
|
13.02
|
lid 2, onder b
|
Verzamelreservoirs van staal of van een ander stootvast en onbrandbaar materiaal met
ten minste 10 Liter inhoud
|
N.V.O., uiterlijk bij verlenging van het binnenschipcertificaat.
|
|
13.03
|
lid 1
|
Europese norm
|
N.V.O., uiterlijk bij verlenging van het binnenschipcertificaat na
|
1.1.2010
|
lid 2
|
Geschiktheid voor brandklasse A, B en C
|
N.V.O., uiterlijk bij verlenging van het binnenschipcertificaat na
|
1.1.2010
|
lid 4
|
Hoeveelheid CO2 en inhoud van de ruimten
|
N.V.O., uiterlijk bij verlenging van het binnenschipcertificaat na
|
1.1.2010
|
13.04
|
|
Vast ingebouwde brandblusinstallaties in verblijven, stuurhuizen en passagiersruimten
|
N.V.O., uiterlijk bij verlenging van het binnenschipcertificaat na
|
1.1.2035
|
13.05
|
|
Vast ingebouwde brandblusinstallaties in machinekamers, ketelruimen en pompkamers
|
a) Vóór 1 oktober 1980 vast ingebouwde CO2-brandblusinstallaties blijven uiterlijk
tot aan de verlenging van het binnenschipcertificaat na 1.1.2035 toegelaten, wanneer
zij voldoen aan artikel 7.03, vijfde lid, in de versie van protocol 1975-I-23 van de Centrale Commissie voor de Rijnvaart.
b) Tussen 1 april 1992 en 31 december 1994 vast ingebouwde CO2-brandblusinstallaties blijven uiterlijk tot aan de verlenging van het binnenschipcertificaat
na 1.1.2035 toegelaten, wanneer zij voldoen aan artikel 7.03, vijfde lid, van het
op 31 december 1994 van kracht zijnde Reglement onderzoek schepen op de Rijn.
c) Tussen 1 april 1992 en 31 december 1994 verstrekte aanbevelingen van de Centrale
Commissie voor de Rijnvaart voor de toepassing van artikel 7.03, vijfde lid, van het
op 31 december 1994 van kracht zijnde Reglement onderzoek schepen op de Rijn blijven
uiterlijk tot aan de verlenging van het binnenschipcertificaat na 1.1.2035 geldig.
d) Artikel 13.05, tweede lid onder a, geldt uiterlijk tot aan de verlenging van het binnenschipcertificaat na 1.1.2035
alleen dan, wanneer deze installaties worden ingebouwd in schepen waarvan de kiel
is gelegd ná 1 oktober 1992.
|
|
13.07
3
|
|
Toepassing Europese norm op bijboten
|
N.V.O., uiterlijk bij verlenging van het binnenschipcertificaat na
|
1.1.2020
|
13.08
|
lid 2
|
Opblaasbare zwemvesten
|
N.V.O., uiterlijk bij verlenging van het binnenschipcertificaat na
|
1.1.2010
|
Zwemvesten die op 30.9.2003 aan boord zijn mogen tot aan de verlenging van het binnenschipcertificaat
na
|
1.1.2010
|
HOOFDSTUK 14
|
|
|
14.02
|
lid 4
|
Voorziening aan de buitenkanten van dekken, gangboorden en andere werkplekken
|
N.V.O.4
|
|
14.04
|
lid 1
|
Vrije breedte van de gangboorden
|
Voor schepen met B > 7,30 m, N.V.O., uiterlijk bij verlenging van het binnenschipcertificaat na
|
1.1.20355
|
lid 2
|
Relingen van gangboorden
|
N.V.O.
|
|
14.05
|
lid 1
|
Toegang tot de werkplekken
|
N.V.O., uiterlijk bij verlenging van het binnenschipcertificaat na
|
1.1.2035
|
lid 4
|
Trappen bij permanent bezette werkplekken
|
N.V.O., uiterlijk bij verlenging van het binnenschipcertificaat na
|
1.1.2035
|
14.06
|
lid 2
|
Uitgangen en nooduitgangen
|
N.V.O., uiterlijk bij verlenging van het binnenschipcertificaat na
|
1.1.2035
|
14.07
|
lid 1, 2e zin
|
Klimvoorzieningen
|
N.V.O., uiterlijk bij verlenging van het binnenschipcertificaat na
|
1.1.2035
|
14.10
|
|
Luiken
|
N.V.O., uiterlijk bij verlenging van het binnenschipcertificaat na
|
1.1.2010
|
14.11
|
|
Lieren
|
N.V.O., uiterlijk bij verlenging van het binnenschipcertificaat na
|
1.1.2010
|
14.12
|
lid 2
|
Fabriekslabel
|
N.V.O.
|
|
lid 4, eerste zin
|
Beschermende voorzieningen
|
N.V.O., uiterlijk bij de eerste verlenging van het binnenschipcertificaat na
|
1.1.2020
|
lid 4, tweede zin
|
Veiligheidsafstand
|
N.V.O., uiterlijk bij de eerste verlenging van het binnenschipcertificaat na
|
1.1.2020
|
Indien de toepassing van deze bepaling na afloop van die datum in de praktijk niet
uitvoerbaar is, moeten, binnen de gebieden waar gewerkt en gelopen wordt, de plaatsen
waar de veiligheidsafstand tot de buitenste delen van de kraan minder dan 0,50 m bedraagt
als zodanig duidelijk gemarkeerd zijn.
|
|
lid 5
|
Veiligheid tijdens het bedrijf
|
N.V.O., uiterlijk bij de eerste verlenging van het binnenschipcertificaat na
|
1.1.2020
|
lid 9
|
Gebruiksaanwijzing
|
N.V.O., uiterlijk bij de eerste verlenging van het binnenschipcertificaat na
|
1.1.2020
|
Indien een gebruiksaanwijzing van de fabrikant van de kraan na die datum niet meer
kan worden verkregen, wordt de gebruiksaanwijzing opgesteld door een deskundige. Deze
gebruiksaanwijzing wordt vervolgens bij de eerste keuring conform artikel 14.12, zesde lid, onderdeel c, voorzien van de goedkeuring van de erkend deskundige die deze keuring uitvoert.
|
|
HOOFDSTUK 15
|
|
|
15.01
|
lid 1
|
Verblijven voor de gewoonlijk aan boord verblijvende personen
|
N.V.O., uiterlijk bij verlenging van het binnenschipcertificaat na
|
1.1.2035
|
15.02
|
lid 3
|
Positie van de vloer
|
N.V.O., uiterlijk bij verlenging van het binnenschipcertificaat na
|
1.1.2035
|
lid 4
|
Woon- en slaapruimten
|
N.V.O., uiterlijk bij verlenging van het binnenschipcertificaat na
|
1.1.2035
|
lid 6
|
Stahoogte in verblijven
|
N.V.O., uiterlijk bij verlenging van het binnenschipcertificaat na
|
1.1.2035
|
lid 8
|
Vloeroppervlak in woonruimten
|
N.V.O., uiterlijk bij verlenging van het binnenschipcertificaat na
|
1.1.2035
|
lid 9
|
Inhoud van ruimten
|
N.V.O., uiterlijk bij verlenging van het binnenschipcertificaat na
|
1.1.2035
|
lid 10
|
Luchtvolume per persoon
|
N.V.O., uiterlijk bij verlenging van het binnenschipcertificaat na
|
1.1.2035
|
lid 11
|
Afmetingen van deuren
|
N.V.O., uiterlijk bij verlenging van het binnenschipcertificaat na
|
1.1.2035
|
lid 12, onder a en b
|
Aanbrengen van trappen
|
N.V.O., uiterlijk bij verlenging van het binnenschipcertificaat na
|
1.1.2035
|
lid 13
|
Leidingen van gevaarlijke gassen en vloeistoffen
|
N.V.O., uiterlijk bij verlenging van het binnenschipcertificaat na
|
1.1.2035
|
15.03
|
|
Sanitaire voorzieningen
|
N.V.O., uiterlijk bij verlenging van het binnenschipcertificaat na
|
1.1.2035
|
15.04
|
|
Keukens
|
N.V.O., uiterlijk bij verlenging van het binnenschipcertificaat na
|
1.1.2035
|
15.06
|
|
Verwarming en ventilatie
|
N.V.O., uiterlijk bij verlenging van het binnenschipcertificaat na
|
1.1.2035
|
15.07
|
lid 1, 2e zin
|
Overige bepalingen inzake de inrichting van de verblijven
|
N.V.O., uiterlijk bij verlenging van het binnenschipcertificaat na
|
1.1.2035
|
HOOFDSTUK 18
|
|
|
18.01
|
lid 2, tabel 1 en 2, en lid 5
|
Grens-/controlewaarden en typegoedkeuringen
|
N.V.O. voor zover
a) de grens- en controlewaarden de waarden van fase II met niet meer dan de factor
2 overschrijden;
b) de boordzuiveringsinstallatie over een certificaat van de fabrikant of een erkend
deskundige beschikt, waarin bevestigd wordt dat de installatie de voor het schip kenmerkende
belasting aankan, en
c) een zuiveringsslibmanagement beschikbaar is, dat aan de voorwaarden voor het gebruik
van een boordzuiveringsinstallatie op een passagiersschip voldoet.
|
|
Boordzuiveringsinstallaties die vanaf 1 december 2011 overeenkomstig de voorschriften
van Besluit 2010-II-27 van de CCR (Fase II) zijn goedgekeurd, mogen verder worden
ingebouwd en gebruikt.
|
|
Boordzuiveringsinstallaties die vanaf 10 januari 2013 overeenkomstig de voorschriften
van Richtlijn 2012/49/EU (Fase II) zijn goedgekeurd, mogen verder worden ingebouwd en gebruikt.
|
|
HOOFDSTUK 19
|
|
|
19.01
|
lid 2, onder d
|
Verbod van verwarmingen met vaste brandstoffen bedoeld in art. 16.07
|
Het voorschrift geldt niet voor vaartuigen met voortstuwingsinstallaties die werken
met vaste brandstoffen (stoommachines).
|
|
lid 2, onder e
|
Verbod van vloeibaargasinstallaties bedoeld in hoofdstuk 17
|
N.V.O., uiterlijk bij verlenging van het binnenschipcertificaat na
|
1.1.2045
|
De overgangsbepaling geldt uitsluitend indien alarminstallaties overeenkomstig art.
19.15, achtste lid, aanwezig zijn.
|
|
lid 5 en 6
|
De dode hoek voor de boeg niet meer dan tweemaal de scheepslengte of 250 m
Voldoende zicht naar achteren
|
N.V.O., uiterlijk bij verlenging van het binnenschipcertificaat na
|
1.1.2045
|
19.02
|
lid 2
|
Aantal en plaats van de schotten
|
N.V.O., uiterlijk bij verlenging van het binnenschipcertificaat na
|
1.1.2045
|
lid 3
|
Plaats van het achterpiekschot
|
N.V.O., uiterlijk bij verlenging van het binnenschipcertificaat na
|
1.1.2035
|
Het voorschrift geldt niet voor passagiersschepen die, op grond van het voldoen aan
de eisen voor de 2-compartimentenstatus als bedoeld in artikel 19.03, negende lid, of aan de eisen van artikel 19.07, qua veiligheid en manoeuvreerbaarheid een gelijkwaardig niveau bereiken.
|
|
lid 5, 2e zin
|
Indompelingsgrenslijn indien er geen schottendek is
|
Voor vaartuigen waarvan de kiel is gelegd vóór 1996, N.V.O., uiterlijk bij verlenging
van het binnenschipcertificaat na
|
1.1.2045
|
lid 10, onder c
|
Duur van het sluiten door afstandsbediening
|
N.V.O., uiterlijk bij verlenging van het binnenschipcertificaat na
|
1.1.2015
|
lid 15
|
Hoogte van de dubbele bodem, breedte van dubbele wanden
|
N.V.O., uiterlijk bij verlenging van het binnenschipcertificaat na
|
1.1.2045
|
19.03
|
lid 1 tot en met 6
|
Stabiliteit van het onbeschadigde schip
|
N.V.O., en bij verhoging van het toegelaten aantal passagiers, uiterlijk bij verlenging
van het binnenschipcertificaat na
|
1.1.2045
|
lid 7 en 8
|
Lekstabiliteit
|
N.V.O., uiterlijk bij verlenging van het binnenschipcertificaat na
|
1.1.2045
|
lid 9
|
Lekstabiliteit
|
N.V.O., uiterlijk bij verlenging van het binnenschipcertificaat na
|
1.1.2045
|
Omvang recht omhoog van het lek in de bodem
|
N.V.O., uiterlijk bij verlenging van het binnenschipcertificaat na
|
1.1.2045
|
Voor schepen met een waterdicht dek op een afstand van ten minste 0,50 m en minder
dan 0,60 m van de scheepsbodem, aan welke voor het eerst een binnenschipcertificaat
vóór 31.12.2005 werd afgegeven, geldt N.V.O.
|
|
2-compartimentenstatus
|
N.V.O.
|
|
lid 10 tot en met 13
|
Lekstabiliteit
|
N.V.O., uiterlijk bij verlenging van het binnenschipcertificaat na
|
1.1.2045
|
19.05
|
lid 2, onder a
|
Aantal passagiers waarvoor een verzamelruimte bedoeld in art. 19.06, lid 8, is aangetoond
|
N.V.O., uiterlijk bij verlenging van het binnenschipcertificaat na
|
1.1.2045
|
lid 2, onder b
|
Aantal passagiers waarvoor de stabiliteitsberekening bedoeld in art. 19.03 is uitgevoerd
|
N.V.O., uiterlijk bij verlenging van het binnenschipcertificaat na
|
1.1.2045
|
19.06
|
lid 1, 1e zin
|
Passagiersverblijven op alle dekken achter het aanvaringsschot en, voor zover ze onder
het schottendek zijn gelegen, vóór het achterpiekschot
|
N.V.O., uiterlijk bij verlenging van het binnenschipcertificaat na
|
1.1.2045
|
lid 3, onder c eerste zin
|
Vrije hoogte van uitgangen
|
N.V.O., uiterlijk bij verlenging van het binnenschipcertificaat na
|
1.1.2045
|
lid 3, onder c, 2e zin
|
Vrije breedte van deuren van hutten voor passagiers en andere kleine verblijven
|
N.V.O., uiterlijk bij verlenging van het binnenschipcertificaat na
|
1.1.2045
|
lid 3, onder f, 1e zin
|
Afmeting van de nooduitgangen
|
N.V.O., uiterlijk bij verlenging van het binnenschipcertificaat na
|
1.1.2045
|
lid 3, onder g
|
Uitgangen die zijn bestemd voor gebruik door personen met beperkte mobiliteit
|
N.V.O., uiterlijk bij verlenging van het binnenschipcertificaat na
|
1.1.2045
|
lid 4, onder d
|
Deuren die zijn bestemd voor gebruik door personen met beperkte mobiliteit
|
N.V.O., uiterlijk bij verlenging van het binnenschipcertificaat na
|
1.1.2045
|
lid 5
|
Eisen aan verbindingsgangen
|
N.V.O., uiterlijk bij verlenging van het binnenschipcertificaat na
|
1.1.2045
|
lid 6, onder b
|
Vluchtwegen naar verzamelruimten
|
N.V.O., uiterlijk bij verlenging van het binnenschipcertificaat na
|
1.1.2045
|
lid 6, onder c6
|
Vluchtwegen niet door keukens
|
N.V.O., uiterlijk bij verlenging van het binnenschipcertificaat na
|
1.1.2020
|
lid 6, onder d
|
Geen gangen met klimtreden, ladders e.d. in vluchtwegen
|
N.V.O., uiterlijk bij verlenging van het binnenschipcertificaat na
|
1.1.2045
|
|
lid 7
|
Geschikt veiligheidsgeleidesysteem
|
N.V.O., uiterlijk bij verlenging van het binnenschipcertificaat na
|
1.1.2015
|
lid 8
|
Eisen aan verzamelruimten
|
N.V.O., uiterlijk bij verlenging van het binnenschipcertificaat na
|
1.1.2045
|
lid 9
|
Eisen aan trappen en portalen in het gedeelte voor passagiers
|
N.V.O., uiterlijk bij verlenging van het binnenschipcertificaat na
|
1.1.2045
|
lid 10, onder a, 1e zin
|
Reling volgens de Europese norm
|
N.V.O., uiterlijk bij verlenging van het binnenschipcertificaat na
|
1.1.2045
|
lid 10, onder a, 2e zin
|
Hoogte van relingen en verschansingen van dekken die door personen met beperkte mobiliteit
worden gebruikt
|
N.V.O., uiterlijk bij verlenging van het binnenschipcertificaat na
|
1.1.2045
|
lid 10, onder b, 2e zin
|
Vrije breedte van openingen die voor het embarkeren van personen met beperkte mobiliteit
worden gebruikt
|
N.V.O., uiterlijk bij verlenging van het binnenschipcertificaat na
|
1.1.2045
|
lid 13
|
Doorgangsruimten en wanden van doorgangsruimten die zijn bestemd voor het gebruik
door personen met beperkte mobiliteit
|
N.V.O., uiterlijk bij verlenging van het binnenschipcertificaat na
|
1.1.2045
|
lid 14, 1e zin
|
Vervaardiging van glazen deuren, glazen wanden en vensterruiten van doorgangsruimten
|
N.V.O., uiterlijk bij verlenging van het binnenschipcertificaat na
|
1.1.2045
|
lid 15
|
Eisen aan opbouwen (of hun dak) die volledig uit panoramaruiten bestaan
|
N.V.O., uiterlijk bij verlenging van het binnenschipcertificaat na
|
1.1.2045
|
lid 17, 2e zin
|
Eisen aan toiletten voor personen met beperkte mobiliteit
|
N.V.O., uiterlijk bij verlenging van het binnenschipcertificaat na
|
1.1.2045
|
lid 18
|
Ventilatiesysteem voor hutten zonder vensters die geopend kunnen worden
|
N.V.O., uiterlijk bij verlenging van het binnenschipcertificaat na
|
1.1.2045
|
lid 19
|
Eisen van artikel 15.06 aan ruimten waarin bemanning of boordpersoneel is ondergebracht
|
N.V.O., uiterlijk bij verlenging van het binnenschipcertificaat na
|
1.1.2045
|
19.07
7
|
|
Eisen aan het voortstuwingssysteem
|
N.V.O., uiterlijk bij verlenging van het binnenschipcertificaat na
|
1.1.2020
|
19.08
|
lid 3, onder a8
|
Eisen aan de alarminstallatie waarmee passagiers, bemanningsleden en leden van het
boordpersoneel de leiding van het schip en de bemanning kunnen alarmeren
|
Voor schepen voor dagtochten geldt het voorschrift bij N.V.O., uiterlijk bij verlenging
van het binnenschipcertificaat na
|
1.1.2020
|
lid 6
|
Vast geïnstalleerd lenssysteem
|
N.V.O., uiterlijk bij verlenging van het binnenschipcertificaat na
|
1.1.2015
|
19.10
|
lid 2
|
Art. 10.16, lid 3, geldt ook voor gangen en ruimten waar passagiers verblijven
|
N.V.O., uiterlijk bij verlenging van het binnenschipcertificaat na
|
1.1.2015
|
lid 3
|
Voldoende noodverlichting
|
N.V.O., uiterlijk bij verlenging van het binnenschipcertificaat na
|
1.1.2015
|
lid 4
|
Noodstroominstallatie
|
Voor schepen voor dagtochten met LWL van 25 m of minder, N.V.O., uiterlijk bij verlenging van het binnenschipcertificaat
na
|
1.1.2015
|
lid 4, onder f
|
Noodstroom voor schijnwerpers bedoeld in art. 13.02, lid 2, onder i
|
N.V.O., uiterlijk bij verlenging van het binnenschipcertificaat na
|
1.1.2015
|
lid 4, onder i
|
Noodstroom voor liften en hefinrichtingen bedoeld in art. 19.06, lid 9, 2e zin
|
N.V.O., uiterlijk bij verlenging van het binnenschipcertificaat na
|
1.1.2015
|
lid 6, 1e zin
|
Scheidingsvlakken bedoeld in art. 19.11, lid 2
|
N.V.O., uiterlijk bij verlenging van het binnenschipcertificaat na
|
1.1.2015
|
lid 6, 2e en 3e zin
|
Inbouw van de kabels
|
N.V.O., uiterlijk bij verlenging van het binnenschipcertificaat na
|
1.1.2015
|
lid 6, 4e zin
|
Noodstroominstallatie boven de indompelingsgrenslijn
|
N.V.O., uiterlijk bij verlenging van het binnenschipcertificaat na
|
1.1.2015
|
19.11
|
lid 1
|
Technische geschiktheid op het gebied van brandbescherming van materialen en onderdelen
|
N.V.O., uiterlijk bij verlenging van het binnenschipcertificaat na
|
1.1.2045
|
Voor de materialen en onderdelen die zijn goedgekeurd overeenkomstig de Internationale
Code voor brandtestprocedures (FTP-Code) aangenomen bij resolutie MSC.61(67)9: N.V.O.
|
lid 2
|
Uitvoering van scheidingsvlakken
|
N.V.O., uiterlijk bij verlenging van het binnenschipcertificaat na
|
1.1.2045
|
lid 3
|
In ruimten, met uitzondering van machinekamers en voorraadruimten, toegepaste oppervlakbehandeling
en bedekking van dekken, evenals in volzin 2 bedoelde voorwerpen moeten moeilijk ontvlambaar
zijn
|
N.V.O., uiterlijk bij verlenging van het binnenschipcertificaat na
|
1.1.2015
|
lid 4
|
Plafonds en stofferingen van wanden van onbrandbaar materiaal
|
N.V.O., uiterlijk bij verlenging van het binnenschipcertificaat na
|
1.1.2045
|
lid 5
|
Meubels en constructies in verzamelruimten van onbrandbaar materiaal
|
N.V.O., uiterlijk bij verlenging van het binnenschipcertificaat na
|
1.1.2045
|
lid 6
|
Brandtestmethode volgens de Code
|
N.V.O., uiterlijk bij verlenging van het binnenschipcertificaat na
|
1.1.2045
|
lid 7
|
Isolatiemateriaal in verblijfsruimten onbrandbaar
|
N.V.O., uiterlijk bij verlenging van het binnenschipcertificaat na
|
1.1.2045
|
lid 9
|
Eisen aan deuren in scheidingsvlakken
|
N.V.O., uiterlijk bij verlenging van het binnenschipcertificaat na
|
1.1.2045
|
lid 11
|
Scheidingsvlakken
|
N.V.O., uiterlijk bij verlenging van het binnenschipcertificaat na
|
1.1.2045
|
lid 12
|
Tochtkleppen
|
N.V.O., uiterlijk bij verlenging van het binnenschipcertificaat na
|
1.1.2045
|
lid 13
|
Traptreden van staal of een ander gelijkwaardig onbrandbaar materiaal
|
N.V.O., uiterlijk bij verlenging van het binnenschipcertificaat na
|
1.1.2045
|
lid 14
|
Omgeven van inwendig gelegen trappen door wanden als bedoeld in het tweede lid
|
N.V.O., uiterlijk bij verlenging van het binnenschipcertificaat na
|
1.1.2045
|
lid 15
|
Ventilatie- en airconditioningsystemen
|
N.V.O., uiterlijk bij verlenging van het binnenschipcertificaat na
|
1.1.2045
|
lid 16
|
Ventilatiesystemen in keukens en keukenfornuizen met afzuiging
|
N.V.O., uiterlijk bij verlenging van het binnenschipcertificaat na
|
1.1.2045
|
lid 17
|
Controleposten, trappenschachten, verzamelruimten en rookafzuiginrichtingen
|
N.V.O., uiterlijk bij verlenging van het binnenschipcertificaat na
|
1.1.2045
|
19.12
|
lid 8, onder d
|
Plaatsing van de brandbluspompen
|
Beide pompen: N.V.O., uiterlijk bij verlenging van het binnenschipcertificaat na
|
1.1.2035
|
|
lid 9
|
Brandblusinstallatie in machinekamers
|
N.V.O., uiterlijk bij verlenging van het binnenschipcertificaat na
|
1.1.2015
|
19.14
|
lid 1
|
Verzameltanks voor afvalwater of zuiveringsinstallaties
|
Voor hotelschepen met niet meer dan 50 bedden en voor schepen voor dagtochten: N.V.O.,
uiterlijk bij verlenging van het binnenschipcertificaat na
|
1.1.2045
|
lid 2
|
Eisen aan verzameltanks voor afvalwater
|
Voor hotelschepen met niet meer dan 50 bedden en voor schepen voor dagtochten met
ten hoogste 50 passagiers: N.V.O., uiterlijk bij verlenging van het binnenschipcertificaat
na
|
1.1.2045
|
19.15
|
lid 1
|
Lekstabiliteit
|
N.V.O., uiterlijk bij verlenging van het binnenschipcertificaat na
|
1.1.2045
|
HOOFDSTUK 21
|
|
|
21.01
|
lid 2
|
Speciale lieren of gelijkwaardige inrichtingen op het voor het duwen geschikte vaartuig
|
Het voorschrift geldt voor schepen die vóór 1.1.1995 zijn toegelaten om te duwen zonder
eigen inrichting voor het spannen van kabels bij: N.V.O., uiterlijk bij verlenging
van het binnenschipcertificaat na
|
1.1.2035
|
lid 3, laatste zin
|
Eisen met betrekking tot aandrijvingen
|
N.V.O., uiterlijk bij verlenging van het binnenschipcertificaat na
|
1.1.2035
|
HOOFDSTUK 22
|
|
|
22.02
|
lid 3
|
Aanvullende bepalingen
|
Dezelfde overgangsbepalingen zijn van kracht als de in de desbetreffende artikelen
genoemde.
|
|
HOOFDSTUK 25
|
|
|
25.01
|
|
Toepassing van artikelen 7.01, lid 2, 8.05, lid 13, en 8.10
|
Voor zeeschepen die niet zijn bestemd voor het vervoer van goederen in de zin van
het ADN en waarvan de kiel is gelegd vóór 1.10.1987: N.V.O., uiterlijk bij verlenging
van het binnenschipcertificaat na
|
1.1.2015
|
Toepassing van artikel 8.09, lid 2
|
N.V.O., uiterlijk bij verlenging van het binnenschipcertificaat na
|
1.1.2010
|
HOOFDSTUK 26
|
|
|
26.01
|
|
|
Deze voorschriften gelden voor pleziervaartuigen die zijn gebouwd vóór 1.1.1995 pas
bij N.V.O., uiterlijk bij verlenging van het binnenschipcertificaat na
|
1.1.2035
|