Omgevingsbesluit

Geraadpleegd op 31-10-2024. Gebruikte datum 'geldig op' 16-05-2024 en zichtdatum 16-05-2024.
Geldend van 07-05-2024 t/m 30-06-2024

Besluit van 3 juli 2018, houdende procedurele regels en regels over algemene onderwerpen over het beschermen en benutten van de fysieke leefomgeving (Omgevingsbesluit)

Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Infrastructuur en Milieu van 30 juni 2017, nr. IenM/BSK-2017/167181, Hoofddirectie Bestuurlijke en Juridische Zaken, gedaan mede namens Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, Onze Minister van Economische Zaken en Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap;

Gelet op het Europees landschapsverdrag, de habitatrichtlijn, de grondwaterrichtlijn, de kaderrichtlijn afvalstoffen, de kaderrichtlijn mariene strategie, de kaderrichtlijn maritieme ruimtelijke planning, de kaderrichtlijn water, het Londen-protocol, de mer-richtlijn, het PRTR-protocol, de PRTR-verordening, de richtlijn havenontvangstvoorzieningen, de richtlijn industriële emissies, de richtlijn inspraak en toegang tot de rechter, de richtlijn luchtkwaliteit, de richtlijn omgevingslawaai, de richtlijn overstromingsrisico’s, de richtlijn stedelijk afvalwater, de richtlijn storten afvalstoffen, de richtlijn toegang tot milieu-informatie, de richtlijn winningsafval, het SEA-protocol, de Seveso-richtlijn, de smb-richtlijn, het verdrag van Aarhus, het verdrag van Espoo, het verdrag van Granada, het verdrag van Valletta, het VN-Zeerechtverdrag, de vogelrichtlijn, het werelderfgoedverdrag, de zwemwaterrichtlijn en de artikelen 2.20, eerste lid, 4.3, 5.7, tweede lid, 5.9, 5.10, 5.11, 5.12, tweede en derde lid, 5.13, 5.16, tweede lid, 5.36, vijfde lid, 5.47, tweede en vijfde lid, 5.52, tweede lid, aanhef en onder b, 12.1, eerste lid, vierde lid en vijfde lid, 12.5, derde lid, 12.6, vierde lid, 12.8, vierde lid, 12.9, tweede lid, 13.5, eerste en tweede lid, 16.1, eerste en tweede lid, 16.2, tweede lid, 16.7, tweede lid, 16.15, 16.16, 16.17, 16.24, 16.36, zesde lid, aanhef en onder a, 16.39, tweede lid, 16.42, 16.43, eerste lid, 16.55, eerste lid, 16.65, eerste lid, 16.88, eerste lid, 17.5, derde lid, 18.2, vierde lid, 18.3, 20.6, eerste lid, aanhef en onder a, onder 2°, 20.8, eerste lid, 20.13, tweede lid, en 20.14, vierde lid, van de Omgevingswet;

De Afdeling advisering van de Raad van State gehoord (advies van 22 december 2017, nr. W14.17.0197/IV);

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties van 29 juni 2018, nr. 2018-0000524072, uitgebracht mede namens Onze Minister van Economische Zaken en Klimaat, Onze Minister van Infrastructuur en Waterstaat, Onze Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit en Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap;

Hebben goedgevonden en verstaan:

Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen

Artikel 1.1. (begripsbepalingen)

Bijlage I bevat begripsbepalingen voor de toepassing van dit besluit.

Artikel 1.1a. (grondslag)

Artikel 1.2. (exclusieve economische zone)

Dit besluit is ook van toepassing in de exclusieve economische zone.

Artikel 1.3. (aanwijzing verboden activiteiten met aanzienlijke nadelige gevolgen)

  • 1 Het verbod, bedoeld in artikel 1.7a, eerste lid, van de wet, om een activiteit te verrichten of na te laten als door het verrichten of nalaten daarvan aanzienlijke nadelige gevolgen voor de fysieke leefomgeving ontstaan of dreigen te ontstaan, geldt voor de volgende activiteiten en nadelige gevolgen:

    • a. direct of indirect stoffen, trillingen, warmte of geluid in water, bodem of lucht brengen, waardoor aanzienlijke schade aan de kwaliteit van water, bodem of lucht of aan landschappen, natuur of cultureel erfgoed ontstaat of dreigt te ontstaan;

    • b. het met het oog op het gebruik van de bodem in of op de bodem brengen van stoffen of activiteiten die erosie, verdichting of verzilting tot gevolg hebben, als dat leidt tot aantasting of dreigende aantasting van de bodem; en

    • c. het verwaarlozen van een beschermd landschap, beschermde natuur of beschermd cultureel erfgoed, als dat aanzienlijke nadelige gevolgen heeft of dreigt te hebben voor de beschermde waarden.

  • 2 Voor de toepassing van het eerste lid, aanhef en onder c, wordt onder beschermd verstaan: beschermd bij wettelijk voorschrift of besluit op grond van de wet of een andere wet.

Hoofdstuk 2. Omgevingsplan, waterschapsverordening en omgevingsverordening

Artikel 2.1. (verplichting en verbod opname regels in omgevingsplan)

  • 1 Onverminderd het tweede lid worden in ieder geval regels over activiteiten die onderdelen van de fysieke leefomgeving wijzigen als bedoeld in artikel 1.2, derde lid, onder a, van de wet alleen in het omgevingsplan opgenomen.

Artikel 2.1a. (overgangsrecht omgevingsvergunning gemeentelijke verordening)

Tot het bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip, bedoeld in artikel 22.4 van de wet, worden voor de toepassing van artikel 22.8 van de wet:

Artikel 2.2. (verplichting en verbod opname regels in waterschapsverordening)

  • 1 Onverminderd het tweede lid worden in ieder geval regels over activiteiten die onderdelen van de fysieke leefomgeving wijzigen als bedoeld in artikel 1.2, derde lid, onder a, van de wet alleen in de waterschapsverordening opgenomen.

Artikel 2.3. (verplichting en verbod opname regels in omgevingsverordening)

  • 1 Onverminderd het tweede lid worden in ieder geval regels over activiteiten die onderdelen van de fysieke leefomgeving wijzigen als bedoeld in artikel 1.2, derde lid, onder a, van de wet alleen in de omgevingsverordening opgenomen.

Hoofdstuk 3. Aanwijzing van locaties voor rijkstaken

Afdeling 3.1. Aanwijzing van rijkswateren

Artikel 3.1. (aanwijzing van rijkswateren)

  • 1 Rijkswateren zijn de watersystemen of onderdelen daarvan, bedoeld in bijlage II.

  • 2 Het beheer van de rijkswateren die op grond van het eerste lid zijn aangewezen, omvat ook het beheer van de daarin gelegen ondersteunende kunstwerken.

Afdeling 3.2. Aanwijzing en begrenzing van beperkingengebieden

Artikel 3.2. (toepassingsbereik)

De artikelen 3.3 tot en met 3.6 zijn alleen van toepassing zolang een beperkingengebied niet bij ministeriële regeling is aangewezen en geometrisch begrensd.

Artikel 3.3. (beperkingengebied wegen)

Het beperkingengebied met betrekking tot een weg in beheer bij het Rijk bestaat uit de weg en het daaromheen gelegen gebied, begrensd door een lijn liggend op een afstand van:

  • a. bij een weg op maaiveldniveau: 10 m, gemeten vanaf de kant van de verharding;

  • b. bij een weg naast een watergang, die het water van de weg opvangt: 1 m vanaf de insteek van de watergang, gemeten vanaf de insteek die het meest verwijderd is van de weg;

  • c. bij een weg in ingraving: 5 m, gemeten vanaf de insteek van de maaiveldverlaging;

  • d. bij een weg in ophoging: 10 m, gemeten vanaf de kant van de verharding, vermeerderd met vijfmaal het hoogteverschil tussen de verharding en de insteek van de maaiveldverhoging;

  • e. bij een weg in een tunnel of onder een aquaduct: 10 m, gemeten vanaf de rand van het kunstwerk, vermeerderd met viermaal het hoogteverschil tussen de verharding en het maaiveld; of

  • f. bij een weg op een brug of op een viaduct: 10 m, gemeten vanaf de rand van het kunstwerk, vermeerderd met vijfmaal het hoogteverschil tussen de verharding en het maaiveld.

Artikel 3.4. (beperkingengebied waterstaatswerken)

Het beperkingengebied met betrekking tot een waterstaatswerk in beheer bij het Rijk valt samen met het waterstaatswerk.

Artikel 3.5. (beperkingengebied hoofdspoorweginfrastructuur)

  • 1 Het beperkingengebied met betrekking tot hoofdspoorweginfrastructuur bestaat uit de hoofdspoorweg en het daaromheen gelegen gebied, begrensd door een lijn liggend op een afstand van:

    • a. bij een hoofdspoorweg op maaiveldniveau: 11 m, gemeten vanaf het hart van het buitenste spoor, zijnde een denkbeeldige lijn in de lengterichting van het spoor midden tussen beide spoorstaven;

    • b. bij een hoofdspoorweg in ingraving: 6 m, gemeten uit de bovenzijde van de ingraving;

    • c. bij een hoofdspoorweg in ophoging: 6 m, gemeten uit de teen van het talud;

    • d. bij een hoofdspoorweg in een tunnel: 30 m, gemeten vanaf de buitenste wand van de tunnel; of

    • e. bij een hoofdspoorweg op een brug of op een viaduct: 30 m, gemeten vanaf de buitenste rand van de constructie.

  • 2 Als een deel van de hoofdspoorweg alleen is bestemd voor goederenvervoer voor de lokale ontsluiting van haven- en industriegebieden, bestaat het beperkingengebied, in afwijking van het eerste lid, uit dat deel van de hoofdspoorweg en het daaromheen gelegen gebied, begrensd door een lijn liggend op een afstand van 3 m op maaiveldniveau, gemeten vanaf het hart van het buitenste spoor.

Artikel 3.6. (beperkingengebied installaties in een waterstaatswerk anders dan mijnbouwinstallaties)

Het beperkingengebied met betrekking tot installaties in een oppervlaktewaterlichaam anders dan mijnbouwinstallaties bestaat uit de installatie en het daaromheen gelegen gebied, begrensd door een lijn liggend op een afstand van 500 m van enig onderdeel van de installatie.

Artikel 3.7. (beperkingengebied mijnbouwinstallatie in een waterstaatswerk)

Het beperkingengebied met betrekking tot een mijnbouwinstallatie in een oppervlaktewaterlichaam bestaat uit de mijnbouwinstallatie en het daaromheen gelegen gebied, begrensd door een lijn liggend op een afstand van 500 m van enig onderdeel van de mijnbouwinstallatie.

Hoofdstuk 4. Bevoegd gezag omgevingsvergunning en betrokkenheid van andere bestuursorganen

Afdeling 4.1. Bevoegd gezag omgevingsvergunning

§ 4.1.1. Algemeen

Artikel 4.1. (toepassingsbereik)

  • 2 Paragraaf 4.1.4 is van toepassing op zowel wateractiviteiten als andere activiteiten.

§ 4.1.2. Aanvraag om een omgevingsvergunning voor wateractiviteiten

Artikel 4.2. (bevoegd gezag waterschap enkel- en meervoudige aanvraag; decentraal, tenzij)

  • 1 Het dagelijks bestuur van het waterschap beslist op een enkel- of meervoudige aanvraag om een omgevingsvergunning als de aanvraag alleen betrekking heeft op een of meer van de volgende wateractiviteiten:

    • a. een lozingsactiviteit op een oppervlaktewaterlichaam dat onderdeel is van een watersysteem als bedoeld in artikel 2.17, eerste lid, onder a, onder 1°, van de wet;

    • b. een lozingsactiviteit op een zuiveringtechnisch werk; of

    • c. een activiteit waarvoor in de waterschapsverordening is bepaald dat het verrichten daarvan zonder omgevingsvergunning is verboden.

  • 2 Het dagelijks bestuur van het waterschap beslist ook op een meervoudige aanvraag om een omgevingsvergunning als de aanvraag betrekking heeft op een of meer wateractiviteiten als bedoeld in het eerste lid en een of meer andere wateractiviteiten.

Artikel 4.3. (bevoegd gezag provincie enkel- en meervoudige aanvraag; magneetactiviteiten)

  • 1 Gedeputeerde staten beslissen op een enkel- of meervoudige aanvraag om een omgevingsvergunning als de aanvraag alleen betrekking heeft op een of meer van de volgende wateractiviteiten:

  • 2 Gedeputeerde staten beslissen ook op een meervoudige aanvraag om een omgevingsvergunning als de aanvraag betrekking heeft op een of meer wateronttrekkingsactiviteiten als bedoeld in het eerste lid, onder a, en een of meer andere wateractiviteiten.

Artikel 4.4. (bevoegd gezag Minister van Infrastructuur en Waterstaat enkel- en meervoudige aanvraag; magneetactiviteiten)

  • 1 Onze Minister van Infrastructuur en Waterstaat beslist op een enkel- of meervoudige aanvraag om een omgevingsvergunning als de aanvraag alleen betrekking heeft op een of meer van de volgende wateractiviteiten:

    • a. een wateractiviteit die betrekking heeft op een watersysteem of onderdeel daarvan als bedoeld in artikel 3.1; of

    • b. een stortingsactiviteit op zee vanaf een in Nederland geregistreerd vaartuig of luchtvaartuig dat zich buiten Nederland en de exclusieve economische zone bevindt.

  • 2 Onze Minister van Infrastructuur en Waterstaat beslist ook op een meervoudige aanvraag om een omgevingsvergunning als de aanvraag betrekking heeft op een of meer wateractiviteiten als bedoeld in het eerste lid, onder a, voor zover het gaat om:

    • a. een lozingsactiviteit op een oppervlaktewaterlichaam als het gaat om het lozen van afvalwater afkomstig van een milieubelastende activiteit met betrekking tot een ippc-installatie of een Seveso-inrichting; of

    • b. een beperkingengebiedactiviteit met betrekking tot een waterstaatswerk die wordt verricht in het kader van de aanleg of wijziging van een waterstaatswerk door of namens Onze Minister van Infrastructuur en Waterstaat;

    en een of meer andere wateractiviteiten.

Artikel 4.4a. (aanvullende aanwijzing bevoegd gezag meervoudige aanvraag zonder magneetactiviteiten)

  • 1 Dit artikel is alleen van toepassing als op grond van de artikelen 4.2, 4.3 en 4.4 nog geen bevoegd gezag is aangewezen.

  • 2 Onze Minister van Infrastructuur en Waterstaat beslist op een meervoudige aanvraag om een omgevingsvergunning als de aanvraag betrekking heeft op een combinatie van activiteiten die bestaat uit:

Artikel 4.5. (voorrangsregel bevoegd gezag meervoudige aanvraag bij samenloop aanwijzing bevoegd gezag)

  • 2 Als het dagelijks bestuur van het waterschap op grond van artikel 4.2, tweede lid, en Onze Minister van Infrastructuur en Waterstaat op grond van artikel 4.4, tweede lid, als bevoegd gezag zijn aangewezen, beslist Onze Minister van Infrastructuur en Waterstaat op de aanvraag.

  • 3 Als gedeputeerde staten op grond van artikel 4.3, tweede lid, en Onze Minister van Infrastructuur en Waterstaat op grond van artikel 4.4, tweede lid, en in voorkomend geval het dagelijks bestuur van het waterschap op grond van artikel 4.2, tweede lid, als bevoegd gezag zijn aangewezen, beslist Onze Minister van Infrastructuur en Waterstaat op de aanvraag.

§ 4.1.3. Aanvraag om een omgevingsvergunning voor activiteiten anders dan wateractiviteiten

Artikel 4.6. (bevoegd gezag provincie enkel- en meervoudige aanvraag; magneetactiviteiten)

  • 2 Gedeputeerde staten beslissen ook op een meervoudige aanvraag om een omgevingsvergunning als de aanvraag betrekking heeft op een of meer activiteiten als bedoeld in:

    en een of meer andere activiteiten.

Artikel 4.7. (bevoegd gezag vervoerregio enkel- en meervoudige aanvraag)

Als op grond van artikel 20, derde lid, van de Wet personenvervoer 2000 een gebied is aangewezen, beslist het dagelijks bestuur van het openbaar lichaam, bedoeld in dat artikellid, op een enkel- of meervoudige aanvraag om een omgevingsvergunning als de aanvraag alleen betrekking heeft op een of meer beperkingengebiedactiviteiten met betrekking tot een lokale spoorweg in dat gebied.

Artikel 4.8. (bevoegd gezag Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties enkel- en meervoudige aanvraag; magneetactiviteiten)

  • 1 Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties beslist op een enkel- of meervoudige aanvraag om een omgevingsvergunning als de aanvraag alleen betrekking heeft op een of meer omgevingsplanactiviteiten van nationaal belang.

  • 2 Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties beslist ook op een meervoudige aanvraag om een omgevingsvergunning als de aanvraag betrekking heeft op een of meer omgevingsplanactiviteiten van nationaal belang en een of meer andere activiteiten.

Artikel 4.9. (bevoegd gezag Minister van Defensie enkel- en meervoudige aanvraag)

Onze Minister van Defensie beslist op een enkel- of meervoudige aanvraag om een omgevingsvergunning als de aanvraag alleen betrekking heeft op een of meer beperkingengebiedactiviteiten met betrekking tot een militaire luchthaven.

Artikel 4.10. (bevoegd gezag Minister van Economische Zaken en Klimaat enkel- en meervoudige aanvraag; magneetactiviteiten)

  • 1 Onze Minister van Economische Zaken en Klimaat beslist op een enkel- of meervoudige aanvraag om een omgevingsvergunning als de aanvraag alleen betrekking heeft op een of meer van de volgende activiteiten:

  • 2 Onze Minister van Economische Zaken en Klimaat beslist ook op een meervoudige aanvraag om een omgevingsvergunning als de aanvraag betrekking heeft op een of meer activiteiten als bedoeld in:

    • a. het eerste lid, onder a, tenzij het gaat om het aanleggen of het exploiteren van een mijnbouwwerk voor het opsporen of winnen van aardwarmte;

    • b. het eerste lid, onder b; of

    • c. het eerste lid, onder c;

    en een of meer andere activiteiten.

Artikel 4.11. (bevoegd gezag Minister van Infrastructuur en Waterstaat enkel- en meervoudige aanvraag; magneetactiviteiten)

  • 2 Onze Minister van Infrastructuur en Waterstaat beslist ook op een meervoudige aanvraag om een omgevingsvergunning als de aanvraag betrekking heeft op een of meer activiteiten als bedoeld in:

    • a. het eerste lid, onder a, voor zover het gaat om een ontgrondingsactiviteit waarbij 100.000 m3 of meer in situ wordt ontgraven; of

    • b. het eerste lid, onder b;

    en een of meer andere activiteiten.

Artikel 4.11a. (bevoegd gezag Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit enkel- en meervoudige aanvraag)

Onze Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit beslist op een enkel- of meervoudige aanvraag om een omgevingsvergunning als de aanvraag alleen betrekking heeft op een of meer milieubelastende activiteiten als bedoeld in artikel 3.48b van het Besluit activiteiten leefomgeving.

Artikel 4.12. (bevoegd gezag Minister voor Natuur en Stikstof enkel- en meervoudige aanvraag)

  • 1 Onze Minister voor Natuur en Stikstof beslist op een enkel- of meervoudige aanvraag om een omgevingsvergunning als de aanvraag alleen betrekking heeft op een of meer van de volgende activiteiten:

    • a. een Natura 2000-activiteit van nationaal belang; of

    • b. een flora- en fauna-activiteit van nationaal belang.

  • 2 De volgende Natura 2000-activiteiten en de volgende flora- en fauna-activiteiten als bedoeld in de artikelen 11.37, 11.39, 11.40, 11.46, 11,47, aanhef en onder b, 11.48, 11.54. 11.60 en 11.61 van het Besluit activiteiten leefomgeving worden als activiteiten van nationaal belang aangewezen:

    • a. een activiteit voor het aanleggen, uitbreiden, inrichten, wijzigen, gebruiken, beheren of onderhouden van:

      • 1°. een autoweg, autosnelweg, vaarweg, hoofdspoorweg of bijzondere spoorweg, voor zover deze weg wordt beheerd door het Rijk en voor zover de activiteit rechtstreeks samenhangt met het vervoer en transport via deze weg of de inpassing in de fysieke leefomgeving;

      • 2°. een primaire waterkering in beheer bij het Rijk en doorgangen in deze waterkeringen, voor zover de activiteit rechtstreeks samenhangt met de waterveiligheid of de inpassing in de fysieke leefomgeving;

      • 3°. een militair terrein en een terrein met een militair object als bedoeld in artikel 5.150, eerste lid, van het Besluit kwaliteit leefomgeving, voor zover de activiteit rechtstreeks samenhangt met militaire doeleinden of de inpassing in de fysieke leefomgeving;

      • 4°. een militaire luchthaven;

      • 5°. de luchthaven Schiphol of een overige burgerluchthaven van nationale betekenis, voor zover de activiteit rechtstreeks samenhangt met het vervoer en transport via deze luchthaven of met de inpassing in de fysieke leefomgeving;

      • 6°. het gastransportnet, bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder n, van de Gaswet, en de daarmee verbonden gasdrukregelstations en gasdrukmeetstations, voor zover de activiteit rechtstreeks samenhangt met het gastransport; en

      • 7°. een hoogspanningsverbinding met een spanning van ten minste 220 kV en de daarmee verbonden schakel- en transformatorstations en andere hulpmiddelen, voor zover de activiteit rechtstreeks samenhangt met de elektriciteitsvoorziening;

    • b. een activiteit die rechtstreeks samenhangt met:

    • c. een activiteit van het Rijk die nodig is voor de ontwikkeling, werking en bescherming van de hoofdwateren, bedoeld in bijlage II, onder 1, onder A;

    • d. een militaire activiteit, verricht door de Nederlandse of een bondgenootschappelijke krijgsmacht, buiten de onder a, onder 3°, bedoelde terreinen, en buiten de onder a, onder 4°, bedoelde militaire luchthavens;

    • e. een vlucht met opsporings- of reddingshelikopters buiten de reguliere routes;

    • f. de uitoefening van een van de volgende vormen van commerciële visserij of vanwege onderzoek uitgevoerde visserij:

      • 1°. niet-handmatige schaal- en schelpdiervisserij, met inbegrip van het invangen van schelpdierenzaad en van schelpdiercultures en het uitzetten van schelpdieren; of

      • 2°. sleepnetvisserij in zoute wateren;

    • g. een lozingsactiviteit, inhoudende het brengen van afvalwater in de Waddenzee;

    • h. een activiteit verricht door of namens een buitenlandse mogendheid;

    • i. een activiteit die rechtstreeks uitvoering geeft aan het op 19 april 1839 te Londen gesloten Tractaat tussen het Koninkrijk der Nederlanden en het Koninkrijk België betreffende de scheiding der wederzijdse grondgebieden (Trb. 1966, nr. 161);

    • j. een activiteit van of namens een lid van het Koninklijk Huis of op terreinen waar de Kroondrager gerechtigd is tot het uitoefenen van de jacht; en

    • k. een activiteit die geheel of grotendeels plaatsvindt in:

      • 1°. het grensgebied, bedoeld in artikel 1 van de op 14 mei 1962 te Bennekom tot stand gekomen aanvullende Overeenkomst bij het Eems-Dollardverdrag (Trb. 1962, nr. 54);

      • 2°. niet-provinciaal ingedeeld gebied; of

      • 3°. de exclusieve economische zone.

  • 4 Onze Minister voor Natuur en Stikstof beslist op een enkelvoudige aanvraag om een omgevingsvergunning als de aanvraag betrekking heeft op een valkeniersactiviteit.

Artikel 4.13. (bevoegd gezag Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap enkel- en meervoudige aanvraag)

Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap beslist op een enkel- of meervoudige aanvraag om een omgevingsvergunning als de aanvraag alleen betrekking heeft op een of meer rijksmonumentenactiviteiten met betrekking tot een archeologisch monument.

Artikel 4.14. (aanvullende aanwijzing bevoegd gezag meervoudige aanvraag zonder magneetactiviteiten)

  • 2 Gedeputeerde staten beslissen op een meervoudige aanvraag om een omgevingsvergunning als de aanvraag alleen betrekking heeft op een combinatie van activiteiten die bestaat uit:

  • 3 Onze Minister van Defensie beslist op een meervoudige aanvraag om een omgevingsvergunning als de aanvraag alleen betrekking heeft op een combinatie van activiteiten die bestaat uit:

  • 4 Onze Minister van Economische Zaken en Klimaat beslist op een meervoudige aanvraag om een omgevingsvergunning als de aanvraag alleen betrekking heeft op een combinatie van activiteiten die bestaat uit:

  • 5 Onze Minister van Infrastructuur en Waterstaat beslist op een meervoudige aanvraag om een omgevingsvergunning als de aanvraag alleen betrekking heeft op een combinatie van activiteiten die bestaat uit:

  • 6 Onze Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit beslist op een meervoudige aanvraag om een omgevingsvergunning als de aanvraag alleen betrekking heeft op een combinatie van activiteiten die bestaat uit:

  • 7 Onze Minister voor Natuur en Stikstof beslist op een meervoudige aanvraag om een omgevingsvergunning als de aanvraag alleen betrekking heeft op een combinatie van activiteiten die bestaat uit:

  • 8 Voor zover op grond van het tweede tot en met zevende lid nog geen bevoegd gezag is aangewezen, beslist Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties op een meervoudige aanvraag om een omgevingsvergunning als de aanvraag betrekking heeft op een combinatie van activiteiten die bestaat uit:

Artikel 4.15. (voorrangsregel bevoegd gezag meervoudige aanvraag bij samenloop aanwijzing bevoegd gezag)

  • 1 Als gedeputeerde staten op grond van artikel 4.6, tweede lid, en Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties op grond van artikel 4.8, tweede lid, als bevoegd gezag zijn aangewezen, beslist Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties op de aanvraag.

  • 2 Als gedeputeerde staten op grond van artikel 4.6, tweede lid, en Onze Minister van Economische Zaken en Klimaat op grond van artikel 4.10, tweede lid, als bevoegd gezag zijn aangewezen, beslist Onze Minister van Economische Zaken en Klimaat op de aanvraag.

  • 3 Als gedeputeerde staten op grond van artikel 4.6, tweede lid, en Onze Minister van Infrastructuur en Waterstaat op grond van artikel 4.11, tweede lid, als bevoegd gezag zijn aangewezen, beslist Onze Minister van Infrastructuur en Waterstaat op de aanvraag.

Artikel 4.16. (eens bevoegd gezag, altijd bevoegd gezag)

  • 2 Het eerste lid is niet van toepassing als de aanvraag alleen of onder meer betrekking heeft op:

    • a. een omgevingsplanactiviteit van nationaal belang;

    • b. een milieubelastende activiteit als bedoeld in artikel 3.321, eerste lid, van het Besluit activiteiten leefomgeving, tenzij het gaat om het aanleggen of het exploiteren van een mijnbouwwerk voor het opsporen of winnen van aardwarmte;

    • c. een mijnbouwlocatieactiviteit; of

    • d. een beperkingengebiedactiviteit met betrekking tot een mijnbouwinstallatie in een waterstaatswerk.

§ 4.1.4. Flexibiliteitsregeling bevoegd gezag alle activiteiten

Artikel 4.17. (flexibiliteitsregeling bevoegd gezag)

  • 1 Het met toepassing van artikel 5.16 van de wet overdragen van de bevoegdheid om op een aanvraag om een omgevingsvergunning te beslissen of om paragraaf 5.1.5 van de wet voor een omgevingsvergunning toe te passen, kan zich alleen uitstrekken tot meer dan een aanvraag om een omgevingsvergunning of meer dan een al verleende omgevingsvergunning als de aanvragen of vergunningen betrekking hebben op:

    • a. activiteiten die worden verricht op hetzelfde bedrijventerrein; of

    • b. een in een ander opzicht samenhangend geheel van activiteiten.

  • 2 Het bestuursorgaan dat zijn bevoegdheid met toepassing van artikel 5.16 van de wet overdraagt, geeft tegelijk met of zo spoedig mogelijk na de bekendmaking van het delegatiebesluit kennis van dat besluit op de in artikel 12 van de Bekendmakingswet bepaalde wijze en doet mededeling van dat besluit door toezending daarvan aan de aanvrager of de vergunninghouder.

  • 3 Het tweede lid is van overeenkomstige toepassing als het delegatiebesluit wordt ingetrokken.

Afdeling 4.2. Betrokkenheid van andere bestuursorganen of instanties bij een aanvraag om een omgevingsvergunning of een maatwerkvoorschrift of bij een verzoek om instemming

Artikel 4.18. (toepassingsbereik algemeen)

  • 1 Deze afdeling is alleen van toepassing als het bestuursorgaan waaraan de bevoegdheid tot advies of instemming is toegekend, niet zelf bevoegd gezag is.

  • 2 Een op grond van deze afdeling uitgebracht advies richt zich tot het bevoegd gezag en zijn te nemen beslissing op de aanvraag om een omgevingsvergunning of een maatwerkvoorschrift of het verzoek om instemming. In plaats daarvan kan het advies zich ook richten tot een bestuursorgaan dat zelf adviseur is voor zover dat in deze afdeling is bepaald.

  • 3 In deze afdeling wordt onder een aanvraag om een omgevingsvergunning of een maatwerkvoorschrift ook verstaan een aanvraag om wijziging van de voorschriften van een omgevingsvergunning of een maatwerkvoorschrift of om intrekking van een omgevingsvergunning of een maatwerkvoorschrift.

Artikel 4.19. (toepassingsbereik bij grondgebiedoverstijgende aanvraag)

  • 1 Voor zover een aanvraag om een omgevingsvergunning betrekking heeft op een activiteit die op het grondgebied van meer dan een gemeente, waterschap of provincie plaatsvindt, zijn de in de artikelen 4.20, 4.24 en 4.25 toegekende bevoegdheden tot advies van toepassing op het college van burgemeester en wethouders, het dagelijks bestuur van het waterschap en gedeputeerde staten van elke gemeente, elk waterschap en elke provincie waar de activiteit gedeeltelijk plaatsvindt.

  • 2 In een geval als bedoeld in het eerste lid zijn de in de artikelen 4.20, 4.24 en 4.25 toegekende bevoegdheden tot instemming alleen van toepassing op het college, het dagelijks bestuur of gedeputeerde staten van de gemeente, het waterschap of de provincie waar de activiteit in hoofdzaak plaatsvindt.

Artikel 4.20. (advies en instemming door college van burgemeester en wethouders)

  • 1 Het college van burgemeester en wethouders is adviseur voor een aanvraag om een omgevingsvergunning voor zover de aanvraag betrekking heeft op:

    • a. een bouwactiviteit;

    • b. een omgevingsplanactiviteit;

    • c. een rijksmonumentenactiviteit met betrekking tot een monument; of

    • d. een milieubelastende activiteit.

  • 2 De voorgenomen beslissing op de aanvraag behoeft ook instemming van het college van burgemeester en wethouders als het gaat om een aanvraag als bedoeld in:

    • a. het eerste lid, aanhef en onder b, voor zover het gaat om een omgevingsplanactiviteit anders dan een omgevingsplanactiviteit van provinciaal of nationaal belang; of

    • b. het eerste lid, aanhef en onder d, voor zover het gaat om een milieubelastende activiteit anders dan een milieubelastende activiteit als bedoeld in artikel 4.6, eerste lid, onder c, 4.10, eerste lid, onder a, of 4.11, eerste lid, onder b.

Artikel 4.21. (advies door gemeenteraad)

  • 1 De gemeenteraad is adviseur voor een aanvraag om een omgevingsvergunning voor zover de aanvraag betrekking heeft op een door hem aangewezen geval van een buitenplanse omgevingsplanactiviteit waarvoor het college van burgemeester en wethouders bevoegd gezag is.

  • 2 Als het college van burgemeester en wethouders geen bevoegd gezag is voor de aanvraag om een omgevingsvergunning voor een aangewezen geval als bedoeld in het eerste lid, maar de voorgenomen beslissing op de aanvraag instemming van het college behoeft, is de gemeenteraad adviseur voor het verzoek om instemming.

Artikel 4.22. (advies door gemeentelijke adviescommissie)

  • 1 De commissie, bedoeld in artikel 17.9 van de wet, is adviseur voor een aanvraag om een omgevingsvergunning waarvoor het college van burgemeester en wethouders bevoegd gezag is voor zover de aanvraag betrekking heeft op:

    • a. een rijksmonumentenactiviteit met betrekking tot een monument; of

    • b. een andere activiteit, als het gaat om een door de gemeenteraad aangewezen geval of als het college van burgemeester en wethouders daartoe aanleiding ziet.

  • 2 Als het college van burgemeester en wethouders geen bevoegd gezag is voor de aanvraag om een omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in het eerste lid, maar adviseur, is de commissie ook adviseur en richt het advies van de commissie zich tot het college in plaats van tot het bevoegd gezag.

Artikel 4.23. (uitzondering instemming door college van burgemeester en wethouders bij omgevingsplanactiviteit en eens bevoegd gezag, altijd bevoegd gezag)

In afwijking van artikel 4.20, tweede lid, aanhef en onder a, behoeft de voorgenomen beslissing op de aanvraag om een omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit geen instemming van het college van burgemeester en wethouders als:

  • a. het gaat om een aanvraag waarvoor gedeputeerde staten op grond van artikel 4.16, eerste lid, bevoegd gezag zijn; en

  • b. de omgevingsplanactiviteit verband houdt met een voorschrift dat is of zal worden verbonden aan een omgevingsvergunning voor een milieubelastende activiteit als bedoeld in artikel 4.16, eerste lid, onder b.

Artikel 4.24. (advies en instemming door dagelijks bestuur waterschap)

  • 2 De voorgenomen beslissing op de aanvraag, bedoeld in het eerste lid, aanhef en onder a, b of c, behoeft ook instemming van het dagelijks bestuur van het waterschap.

Artikel 4.25. (advies en instemming door gedeputeerde staten)

  • 3 De voorgenomen beslissing op de aanvraag behoeft ook instemming van gedeputeerde staten als het gaat om een aanvraag als bedoeld in het eerste lid, aanhef en onder a, b, c, onder 1°, d, e, f of g, of tweede lid, met uitzondering van:

    • a. een aanvraag als bedoeld in het eerste lid, aanhef en onder f, als de activiteit betrekking heeft op een provinciaal monument of een voorbeschermd provinciaal monument; en

    • b. een aanvraag als bedoeld in het eerste lid, aanhef en onder g, als de voorgenomen beslissing strekt tot:

      • 1°. het weigeren van de vergunning; of

      • 2°. het verlenen van de vergunning en de activiteit betrekking heeft op een provinciaal monument.

Artikel 4.26. (advies en instemming door dagelijks bestuur vervoerregio)

  • 1 Als op grond van artikel 20, derde lid, van de Wet personenvervoer 2000 een gebied is aangewezen, is het dagelijks bestuur van het openbaar lichaam, bedoeld in dat artikellid, adviseur voor een aanvraag om een omgevingsvergunning voor zover de aanvraag betrekking heeft op een beperkingengebiedactiviteit met betrekking tot een lokale spoorweg in dat gebied.

  • 2 De voorgenomen beslissing op de aanvraag behoeft ook instemming van het dagelijks bestuur van het openbaar lichaam.

Artikel 4.27. (advies en instemming door Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties)

  • 1 Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties is adviseur voor een aanvraag om een omgevingsvergunning voor zover de aanvraag betrekking heeft op een bouwactiviteit en het voornemen bestaat om bij de beslissing op de aanvraag in een voorschrift van de omgevingsvergunning op grond van artikel 4.5 van het Besluit bouwwerken leefomgeving af te wijken van een regel uit hoofdstuk 4 van dat besluit.

  • 2 De voorgenomen beslissing op de aanvraag behoeft ook instemming van Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.

  • 3 Het eerste en tweede lid zijn van overeenkomstige toepassing op een aanvraag om een maatwerkvoorschrift om af te wijken van een regel als bedoeld in het eerste lid.

Artikel 4.28. (advies en instemming door Minister van Defensie)

  • 1 Onze Minister van Defensie is adviseur voor een aanvraag om een omgevingsvergunning voor zover de aanvraag betrekking heeft op:

  • 2 De voorgenomen beslissing op de aanvraag, bedoeld in het eerste lid, aanhef en onder a, behoeft ook instemming van Onze Minister van Defensie.

Artikel 4.29. (advies en instemming door Minister van Economische Zaken en Klimaat)

  • 1 Onze Minister van Economische Zaken en Klimaat is adviseur voor een aanvraag om een omgevingsvergunning voor zover de aanvraag betrekking heeft op een milieubelastende activiteit als bedoeld in artikel 3.321, eerste lid, van het Besluit activiteiten leefomgeving, voor zover het gaat om het aanleggen of het exploiteren van een mijnbouwwerk voor het opsporen of winnen van aardwarmte.

  • 2 Onze Minister van Economische Zaken en Klimaat is ook adviseur voor een aanvraag om een omgevingsvergunning voor zover de aanvraag betrekking heeft op een of meer activiteiten als bedoeld in artikel 4.10, tweede lid, maar hij op grond van artikel 4.15, vierde lid, niet bevoegd is op die aanvraag te beslissen.

  • 3 De voorgenomen beslissing op de aanvraag, bedoeld in het eerste of tweede lid, behoeft ook instemming van Onze Minister van Economische Zaken en Klimaat.

Artikel 4.30. (advies en instemming door Minister van Infrastructuur en Waterstaat)

  • 1 Onze Minister van Infrastructuur en Waterstaat is adviseur voor een aanvraag om een omgevingsvergunning voor zover de aanvraag betrekking heeft op:

    • a. een wateractiviteit die betrekking heeft op een watersysteem of onderdeel daarvan als bedoeld in artikel 3.1;

    • b. een ontgrondingsactiviteit in:

      • 1°. het winterbed van een tot de rijkswateren behorende rivier; of

      • 2°. een rijkswater, anders dan in het winterbed van een rivier, waarbij minder dan 100.000 m3 in situ wordt ontgraven;

    • c. een beperkingengebiedactiviteit met betrekking tot een weg in beheer bij het Rijk, de luchthaven Schiphol, een overige burgerluchthaven van nationale betekenis, een burgerluchthaven van regionale betekenis, een hoofdspoorweg of een bijzondere spoorweg;

    • d. een activiteit anders dan bedoeld in artikel 4.11, eerste lid, onder a tot en met c, of in artikel 4.10, eerste lid, 4.12 of 4.13, die geheel of in hoofdzaak plaatsvindt in:

      • 1°. de territoriale zee voor zover gelegen buiten het provinciaal en gemeentelijk ingedeelde gebied; of

      • 2°. de exclusieve economische zone;

    • e. een omgevingsplanactiviteit in een radarverstoringsgebied als bedoeld in artikel 5.155, eerste lid, van het Besluit kwaliteit leefomgeving als het gaat om mogelijke gevolgen voor het civiele radarbeeld; of

    • f. een omgevingsplanactiviteit in een gebied als bedoeld in artikel 5.161a, eerste lid, van het Besluit kwaliteit leefomgeving.

  • 2 Onze Minister van Infrastructuur en Waterstaat is ook adviseur voor een aanvraag om een omgevingsvergunning voor zover de aanvraag betrekking heeft op een of meer activiteiten als bedoeld in artikel 4.11, tweede lid, maar hij op grond van artikel 4.15, vierde lid, niet bevoegd is op die aanvraag te beslissen.

  • 3 De voorgenomen beslissing op de aanvraag, bedoeld in het eerste lid, aanhef en onder a, b, c of d, of tweede lid, behoeft ook instemming van Onze Minister van Infrastructuur en Waterstaat, met uitzondering van een aanvraag als bedoeld in het eerste lid, aanhef en onder c, die betrekking heeft op een beperkingengebiedactiviteit met betrekking tot een burgerluchthaven van regionale betekenis, als de voorgenomen beslissing strekt tot het weigeren van de vergunning.

Artikel 4.30a. (advies en instemming door Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit)

  • 2 De voorgenomen beslissing op de aanvraag behoeft ook instemming van Onze Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit.

Artikel 4.31. (advies en instemming door Minister voor Natuur en Stikstof)

  • 1 Onze Minister voor Natuur en Stikstof is adviseur voor een aanvraag om een omgevingsvergunning voor zover de aanvraag betrekking heeft op een Natura 2000-activiteit van nationaal belang of een flora- en fauna-activiteit van nationaal belang als bedoeld in artikel 4.12, tweede en derde lid.

  • 2 De voorgenomen beslissing op de aanvraag behoeft ook instemming van Onze Minister voor Natuur en Stikstof.

Artikel 4.32. (advies en instemming door Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap)

  • 1 Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap is adviseur voor een aanvraag om een omgevingsvergunning voor zover de aanvraag betrekking heeft op:

    • a. een rijksmonumentenactiviteit met betrekking tot een archeologisch monument; of

    • b. een rijksmonumentenactiviteit met betrekking tot een monument, in de volgende gevallen:

      • 1°. het slopen van het monument, als het gaat om het geheel afbreken van het monument of het gedeeltelijk afbreken daarvan als die gedeeltelijke afbraak van ingrijpende aard is voor de monumentale waarden van het monument;

      • 2°. het ingrijpend wijzigen van het monument of een belangrijk deel daarvan, als de gevolgen voor de monumentale waarden van het monument vergelijkbaar zijn met de gevolgen van het slopen van het monument, bedoeld onder 1°;

      • 3°. het reconstrueren van het monument of een belangrijk deel daarvan, waarbij de staat van het monument wordt teruggebracht naar een eerdere staat of een veronderstelde eerdere staat van het monument;

      • 4°. het wijzigen van het monument of een belangrijk deel daarvan voor een gebruiksverandering van het monument, als dat ingrijpende gevolgen heeft voor de monumentale waarden; of

      • 5°. het verplaatsen van het monument of een belangrijk deel daarvan.

  • 2 De voorgenomen beslissing op de aanvraag, bedoeld in het eerste lid, aanhef en onder a, behoeft ook instemming van Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap.

Artikel 4.33. (advies door bestuur veiligheidsregio)

Het bestuur van de veiligheidsregio op het grondgebied waarvan een milieubelastende activiteit geheel of in hoofdzaak plaatsvindt, is adviseur voor een aanvraag om een omgevingsvergunning voor zover de aanvraag betrekking heeft op een milieubelastende activiteit als bedoeld in bijlage III, onder 1.

Artikel 4.34. (advies door inspecteur-generaal leefomgeving en transport)

De inspecteur-generaal leefomgeving en transport is adviseur voor een aanvraag om een omgevingsvergunning voor zover de aanvraag betrekking heeft op een milieubelastende activiteit als bedoeld in bijlage III, onder 2.

Artikel 4.35. (advies over indirecte lozingen)

Het bestuursorgaan dat zorg draagt voor het beheer van een zuiveringtechnisch werk of een oppervlaktewaterlichaam waarop afvalwater vanuit een voorziening voor de inzameling en het transport van afvalwater wordt gebracht, is adviseur voor een aanvraag om een omgevingsvergunning voor zover de aanvraag betrekking heeft op een omgevingsvergunning voor een milieubelastende activiteit die betrekking heeft op het brengen van afvalwater of andere afvalstoffen in een dergelijke voorziening.

Artikel 4.36. (advies na toepassing flexibiliteitsregeling bevoegd gezag)

Het bestuursorgaan dat zijn bevoegdheid om op een aanvraag om een omgevingsvergunning te beslissen met toepassing van artikel 5.16 van de wet heeft overgedragen, is adviseur voor die aanvraag voor zover die betrekking heeft op de activiteit of activiteiten die bepalend zijn geweest voor de aanwijzing van dat bestuursorgaan als bevoegd gezag.

Artikel 4.37. (instemming niet vereist)

Het op grond van de artikelen 4.20 tot en met 4.32 aangewezen bestuursorgaan kan gevallen aanwijzen waarin instemming niet is vereist.

Artikel 4.38. (gronden verlenen of onthouden instemming)

  • 1 Instemming wordt alleen verleend of onthouden op dezelfde gronden als de gronden voor het verlenen of weigeren van de omgevingsvergunning voor de activiteit, tenzij het tweede, derde of vierde lid van toepassing is. Daarbij geldt een ontheffing als bedoeld in artikel 2.32 van de wet die is verleend voor een voorgenomen beslissing tot verlening van een omgevingsvergunning als ontheffing voor het verlenen van instemming.

  • 2 Als de aanvraag om een omgevingsvergunning betrekking heeft op een omgevingsplanactiviteit als bedoeld in artikel 4.25, eerste lid, onder g, kan instemming alleen worden onthouden als de voorgenomen beslissing op de aanvraag in strijd is met een door een bestuursorgaan van de provincie in een openbaar document aangegeven provinciaal belang en het provinciebestuur dat belang niet met inzet van andere aan hem toekomende bevoegdheden kan beschermen.

  • 3 Als de aanvraag om een omgevingsvergunning betrekking heeft op een bouwactiviteit als bedoeld in artikel 4.27, eerste lid, of als het gaat om een aanvraag om een maatwerkvoorschrift als bedoeld in artikel 4.27, derde lid, kan instemming alleen worden onthouden als geen sprake is van een bijzonder geval dat het afwijken van de regel uit hoofdstuk 4 van het Besluit bouwwerken leefomgeving rechtvaardigt.

  • 4 Als de aanvraag om een omgevingsvergunning betrekking heeft op een beperkingengebiedactiviteit met betrekking tot een burgerluchthaven van regionale betekenis als bedoeld in artikel 4.30, eerste lid, onder c, kan instemming alleen worden onthouden in het belang van het veilig gebruik van het luchtruim.

Hoofdstuk 5. Projectprocedure

Afdeling 5.1. Algemene bepalingen projectbesluit

Artikel 5.1. (flexibiliteitsregeling projectbesluit Rijk)

  • 1 Als Onze Minister die het aangaat, in overeenstemming met Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, zijn bevoegdheid met toepassing van artikel 5.44b van de wet overdraagt, geeft hij tegelijk met of zo spoedig mogelijk na de bekendmaking van het delegatiebesluit kennis van dat besluit op de in artikel 12 van de Bekendmakingswet bepaalde wijze en doet hij mededeling van dat besluit door toezending daarvan aan de initiatiefnemer.

  • 2 Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing als het delegatiebesluit wordt ingetrokken.

Afdeling 5.2. Voornemen en voorkeursbeslissing

Artikel 5.2. (inhoud en kennisgeving voornemen)

  • 1 Het voornemen om een verkenning uit te voeren naar een mogelijk bestaande of toekomstige opgave in de fysieke leefomgeving bevat in ieder geval:

    • a. een beschrijving van die opgave;

    • b. een beschrijving van de wijze waarop de verkenning zal worden uitgevoerd;

    • c. de termijn waarbinnen de verkenning zal worden uitgevoerd; en

    • d. een vermelding van het bevoegd gezag.

Artikel 5.3. (participatie)

  • 1 In de kennisgeving van de wijze waarop burgers, bedrijven, maatschappelijke organisaties en bestuursorganen zullen worden betrokken, bedoeld in artikel 5.47, vierde lid, van de wet, wordt in ieder geval aangegeven:

    • a. wie worden betrokken;

    • b. waarover zij worden betrokken;

    • c. wanneer zij worden betrokken;

    • d. wat de rol is van het bevoegd gezag en de initiatiefnemer bij het betrekken van deze partijen; en

    • e. waar aanvullende informatie beschikbaar is.

  • 2 De kennisgeving vindt plaats op een door het bevoegd gezag te bepalen geschikte wijze, waardoor het voor de te verkennen opgave in de fysieke leefomgeving relevante publiek zo goed mogelijk wordt bereikt.

  • 3 Het bevoegd gezag draagt er zorg voor dat de benodigde informatie voor het betrekken van burgers, bedrijven, maatschappelijke organisaties en bestuursorganen op een toegankelijke wijze beschikbaar is. Artikel 5.1 van de Wet open overheid is van overeenkomstige toepassing.

Artikel 5.4. (verplichte voorkeursbeslissing)

Onze Minister van Infrastructuur en Waterstaat neemt in overeenstemming met Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties ter voorbereiding van een projectbesluit voor werken met een nationaal belang in ieder geval een voorkeursbeslissing als de mogelijk bestaande of toekomstige opgave in de fysieke leefomgeving die is opgenomen in het voornemen of de daarin genoemde mogelijke oplossing voor die opgave, geheel of gedeeltelijk ziet op:

  • a. de aanleg van een autoweg of autosnelweg, spoorweg of vaarweg;

  • b. de uitbreiding van een weg met meer dan twee rijstroken, als het uit te breiden weggedeelte twee knooppunten of aansluitingen met elkaar verbindt; of

  • c. de uitbreiding van een spoorweg met meer dan twee sporen, als het uit te breiden spoorweggedeelte twee aansluitingen met elkaar verbindt.

Artikel 5.5. (inhoud voorkeursbeslissing)

  • 1 Een voorkeursbeslissing vermeldt in ieder geval welke oplossing de voorkeur van het bevoegd gezag heeft.

  • 2 In een voorkeursbeslissing wordt aangegeven hoe burgers, bedrijven, maatschappelijke organisaties en bestuursorganen zijn betrokken en wat de resultaten zijn van de uitgevoerde verkenning, waarbij in ieder geval wordt ingegaan op de door derden voorgedragen mogelijke oplossingen en de daarover door deskundigen uitgebrachte adviezen.

Afdeling 5.3. Projectbesluit

Artikel 5.5a. (publicatie ontwerp projectbesluit)

  • 1 Bij de voorbereiding van een projectbesluit van een bestuursorgaan van een waterschap, een provincie of het Rijk waarop afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing is, wordt van het ontwerp mededeling gedaan in het waterschapsblad, het provinciaal blad respectievelijk de Staatscourant.

  • 2 Het eerste lid is niet van toepassing als het ontwerp van een projectbesluit voor de inwerkingtreding van dit besluit ter inzage is gelegd.

Artikel 5.6. (inhoud projectbesluit)

Onverminderd artikel 5.51 van de wet bevat een projectbesluit in ieder geval:

  • a. een beschrijving van het project;

  • b. de voor de fysieke leefomgeving relevante permanente of tijdelijke maatregelen en voorzieningen om het project te realiseren; en

  • c. de maatregelen die zijn gericht op het ongedaan maken, beperken of compenseren van de nadelige gevolgen van het project of van het in werking hebben of in stand houden daarvan voor de fysieke leefomgeving.

Artikel 5.7. (aanwijzing andere besluiten)

Artikel 5.7a. (aanwijzing besluit vaststelling geluidproductieplafonds)

Onverminderd artikel 5.54 van de wet wordt aan artikel 5.7, eerste lid, onder a, in ieder geval toepassing gegeven als een projectbesluit:

  • a. een activiteit toelaat op een industrieterrein waarvoor op grond van artikel 2.12a van de wet geluidproductieplafonds als omgevingswaarden zijn vastgesteld en door het geluid door die activiteit niet aan die plafonds kan worden voldaan;

  • b. ziet op de aanleg van een weg of spoorweg waarvoor op grond van artikel 2.13a of 2.15, tweede lid, van de wet geluidproductieplafonds als omgevingswaarden worden vastgesteld; of

  • c. ziet op een wijziging van een weg of spoorweg waarvoor op grond van artikel 2.13a of 2.15, tweede lid, van de wet geluidproductieplafonds als omgevingswaarden zijn vastgesteld en na die wijziging niet aan die plafonds kan worden voldaan.

Artikel 5.7b. (geen advies voor projectbesluiten voor hoofdinfrastructuur bij Natura 2000-activiteiten)

Artikel 4.31 is niet van overeenkomstige toepassing op een ontwerp van een projectbesluit en een voorgenomen projectbesluit voor een project als bedoeld in artikel 5.46, eerste lid, aanhef en onder a tot en met e, van de wet, voor zover daarin wordt bepaald dat het geldt als een omgevingsvergunning voor een Natura 2000-activiteit.

Artikel 5.8. (advies en instemming andere besluiten)

  • 2 Het in het eerste lid bedoelde onderdeel van het projectbesluit behoeft ook instemming van het adviserende bestuursorgaan, waarbij geen instemming is vereist als:

    • a. het projectbesluit wordt vastgesteld door Onze Minister die het aangaat als bedoeld in artikel 5.44 van de wet; of

    • b. het projectbesluit wordt vastgesteld door gedeputeerde staten en het projectbesluit geldt als besluit waarvoor een ander bestuursorgaan, met uitzondering van een bestuursorgaan van het Rijk, het adviserende bestuursorgaan is.

  • 3 Instemming wordt alleen onthouden op dezelfde gronden als die, waarop een aanvraag om een besluit kan worden afgewezen.

Hoofdstuk 6. Faunabeheereenheden en -plannen

Artikel 6.1. (faunabeheereenheid)

  • 1 Een faunabeheereenheid heeft de rechtsvorm van een vereniging met volledige rechtsbevoegdheid of een stichting.

  • 2 In het bestuur van een faunabeheereenheid zijn in ieder geval vertegenwoordigd:

    • a. de jachthouders uit het werkgebied van de faunabeheereenheid; en

    • b. maatschappelijke organisaties die het doel behartigen van een duurzaam beheer van populaties van in het wild levende dieren in de regio waartoe het werkgebied van de faunabeheereenheid behoort.

  • 3 Vertegenwoordigers van andere dan de in het tweede lid bedoelde maatschappelijke organisaties en wetenschappers op het gebied van faunabeheer kunnen op uitnodiging van het bestuur van de faunabeheereenheid deelnemen aan de vergaderingen van het bestuur en het bestuur adviseren.

Artikel 6.2. (faunabeheerplan)

  • 1 Een faunabeheerplan bevat in ieder geval passende en doeltreffende maatregelen voor het voorkomen en het bestrijden van schade aangericht door in het wild levende dieren.

  • 2 Een faunabeheerplan wordt onderbouwd door trendtellingen van de populaties van in het wild levende dieren in het gebied waarop het faunabeheerplan van toepassing is om een planmatige en doelmatige aanpak van het faunabeheer te bewerkstelligen.

  • 4 Voor diersoorten die bij ministeriële regeling zijn aangewezen vanwege de omvang van hun leefgebieden stellen faunabeheereenheden met een binnen een leefgebied vallend werkgebied gezamenlijk het faunabeheerplan vast.

Artikel 6.3. (voorbereiding, openbaarmaking en verantwoording faunabeheerplan)

  • 1 De faunabeheereenheid hoort de binnen haar werkgebied werkzame wildbeheereenheden over het ontwerp van het faunabeheerplan.

  • 3 De faunabeheereenheid brengt jaarlijks verslag uit van de uitvoering van het faunabeheerplan aan het bevoegd gezag voor de goedkeuring van het faunabeheerplan.

  • 4 Houders van een omgevingsvergunning voor een jachtgeweeractiviteit verstrekken aan de faunabeheereenheid gegevens over de aantallen dieren, onderscheiden naar soort, die zij binnen het werkgebied van de faunabeheereenheid hebben gedood.

  • 5 De faunabeheereenheden maken een overzicht van de door houders van een omgevingsvergunning voor een jachtgeweeractiviteit verstrekte gegevens en de gegevens uit het jaarlijkse verslag betrekking hebbend op hun totale werkgebied, openbaar.

Artikel 6.4. (Minister voor Natuur en Stikstof bevoegd gezag)

Onze Minister voor Natuur en Stikstof beslist over de goedkeuring van een faunabeheerplan en is bevoegd tot het stellen van de nadere regels over faunabeheereenheden en faunabeheerplannen, bedoeld in artikel 8.1, derde lid, van de wet, en regels over wildbeheereenheden als bedoeld in artikel 8.2, vijfde lid, van de wet als deze betrekking hebben op terreinen waar de Kroondrager gerechtigd is tot het uitoefenen van de jacht.

Hoofdstuk 7. Voorkeursrecht en onteigening

Afdeling 7.1. Voorkeursrechtbeschikkingen

Artikel 7.1. (inhoud voorkeursrechtbeschikking)

  • 1 Een voorkeursrechtbeschikking bevat in ieder geval:

    • a. de kadastrale aanduidingen van de onroerende zaak of zaken waarop het voorkeursrecht wordt gevestigd en de naam van de gemeente of gemeenten waar die onroerende zaak of zaken zijn gelegen;

    • b. de kadastrale grootte van elk van de in de beschikking opgenomen percelen;

    • c. als een gedeelte van een perceel in de beschikking wordt opgenomen: de grootte van dat gedeelte;

    • d. de namen van de eigenaren van en de beperkt gerechtigden op de in de beschikking opgenomen onroerende zaak of zaken volgens de basisregistratie kadaster;

    • e. de grondslag op basis waarvan het besluit is genomen;

    • f. de eerst mogelijke vervaldatum van het voorkeursrecht;

    • g. voor zover van toepassing: de grondslag op basis waarvan eerder een voorkeursrecht is gevestigd op de onroerende zaak of zaken en het tijdstip waarop dat voorkeursrecht is vervallen; en

    • h. een grondtekening waarop is weergegeven of vermeld:

      • 1°. de ligging van de percelen of gedeelten van percelen die tot de onroerende zaak of zaken behoren en de kadastrale nummers van die percelen op een goed afleesbare en op de tekening vermelde schaalgrootte;

      • 2°. elke onroerende zaak waarop een voorkeursrecht wordt gevestigd;

      • 3°. de aansluiting van de onroerende zaak of zaken op het daaromheen gelegen gebied; en

      • 4°. een noordpijl en de naam van de gemeente of gemeenten.

  • 2 Een voorkeursrechtbeschikking die betrekking heeft op een provinciaal of nationaal voorkeursrecht, vermeldt ook:

    • a. of op de onroerende zaak of zaken al een voorkeursrecht is gevestigd door een ander bestuursorgaan; en

    • b. als op de onroerende zaak of zaken al een voorkeursrecht is gevestigd door een ander bestuursorgaan:

      • 1°. het rechtsgevolg van de voorkeursrechtbeschikking voor het al eerder gevestigde voorkeursrecht;

      • 2°. als al een uitnodiging tot onderhandeling is gedaan als bedoeld in artikel 9.12, vierde lid, van de wet: het rechtsgevolg van de voorkeursrechtbeschikking voor die uitnodiging.

Artikel 7.2. (besluit tot intrekking en mededeling verval voorkeursrecht of vernietiging van voorkeursrechtbeschikking)

  • 1 Een besluit tot intrekking van een voorkeursrecht als bedoeld in artikel 9.5, eerste lid, van de wet bevat de kadastrale aanduidingen van de onroerende zaak of zaken waarop de intrekking betrekking heeft en de naam van de gemeente of gemeenten waar die onroerende zaak of zaken zijn gelegen.

Artikel 7.3. (aangetekende verzending mededelingen voorkeursrecht)

Schriftelijke mededelingen aan of van de vervreemder op grond van de artikelen 9.12, eerste lid, 9.13 en 9.16, eerste lid, van de wet worden gedaan bij aangetekende brief.

Artikel 7.4. (afschriften verzoek rechtbank voorkeursrecht)

Afdeling 7.2. Onteigeningsbeschikkingen

Artikel 7.5. (inhoud onteigeningsbeschikking)

Een onteigeningsbeschikking bevat in ieder geval:

  • a. de kadastrale aanduidingen van de te onteigenen onroerende zaak of zaken en de naam van de gemeente of gemeenten waar die onroerende zaak of zaken zijn gelegen;

  • b. de kadastrale grootte van elk van de in de beschikking opgenomen percelen;

  • c. als een gedeelte van een perceel in de beschikking wordt opgenomen: de grootte van dat gedeelte;

  • d. de namen van de eigenaren van en de beperkt gerechtigden op de te onteigenen onroerende zaak of zaken volgens de basisregistratie kadaster;

  • e. een beschrijving van de beoogde vorm van ontwikkeling, gebruik of beheer van de fysieke leefomgeving waarvoor de onteigening nodig is; en

  • f. de naam van de onteigenaar.

Artikel 7.6. (terinzagelegging ontwerponteigeningsbeschikking)

Het ontwerp van de onteigeningsbeschikking wordt ter inzage gelegd met:

  • a. een grondtekening waarop is weergegeven of vermeld:

    • 1°. de ligging van de percelen of gedeelten van percelen die tot de te onteigenen onroerende zaak of zaken behoren en de kadastrale nummers van die percelen op een goed afleesbare en op de tekening vermelde schaalgrootte;

    • 2°. elke te onteigenen onroerende zaak;

    • 3°. de aansluiting van de te onteigenen onroerende zaak of zaken op het daaromheen gelegen gebied; en

    • 4°. een noordpijl en de naam van de gemeente of gemeenten; en

  • b. het ter inzage gelegde ontwerp van het omgevingsplan of het projectbesluit, het vastgestelde omgevingsplan of projectbesluit, de aanvraag om een omgevingsvergunning voor een buitenplanse omgevingsplanactiviteit of de verleende omgevingsvergunning voor een buitenplanse omgevingsplanactiviteit waarmee de beoogde vorm van ontwikkeling, gebruik of beheer van de fysieke leefomgeving mogelijk wordt gemaakt, met daarop ook een projectie van de grondtekening, bedoeld onder a.

Hoofdstuk 8. Financiële bepalingen

Afdeling 8.1. Vergoeding en verhaal van kosten

Artikel 8.1. (aanwijzen gevallen verhaal van kosten bij verontreiniging fysieke leefomgeving)

De gevallen van verontreiniging, aantasting, verstoring of beschadiging, bedoeld in artikel 13.3a, eerste lid, van de wet, waarin de voor rekening van de daarin bedoelde rechtspersonen komende kosten kunnen worden verhaald, zijn:

  • a. de verontreiniging of aantasting van de bodem; of

  • b. de verontreiniging of aantasting van de bodem of oever van een oppervlaktewaterlichaam.

Artikel 8.1a. (verhalen van schadevergoeding bij beschikking)

Gevallen als bedoeld in artikel 13.3d van de wet zijn de gevallen waarin schadevergoeding als gevolg van een besluit of een regel als bedoeld in artikel 15.1, eerste lid, onder a, e, i of k, van de wet is betaald, voor zover dat besluit of die regel betrekking heeft op waterbeheer.

Afdeling 8.2. Heffingen

Artikel 8.2. (uitwerken ontgrondingenheffing)

  • 2 Als het bedrag van de ontgrondingenheffing lager is dan € 250,–, vindt geen teruggave van de heffing plaats.

  • 3 De ontgrondingenheffing wordt geheven bij wijze van aanslag.

Artikel 8.3. (vrijstelling grondwateronttrekkingsheffing)

Van de heffing, bedoeld in artikel 13.4b, eerste lid, van de wet, zijn vrijgesteld onttrekkingen van grondwater:

  • a. door het gemeentebestuur, het waterschapsbestuur, het provinciebestuur of Onze Minister van Infrastructuur en Waterstaat voor de uitoefening van taken op het gebied van het beheer van watersystemen op grond van de wet;

  • b. voor het gebruiken van een open bodemenergiesysteem, bedoeld in artikel 4.1146 van het Besluit activiteiten leefomgeving;

  • c. voor het saneren van een verontreiniging van de bodem of het grondwater;

  • d. voor landijsbanen;

  • e. voor het ontwateren of afwateren van gronden; en

  • f. door een oevergrondwaterwinning.

Artikel 8.4. (kosten onderzoeken grondwaterbeleid)

  • 2 De kosten van de onderzoeken, bedoeld in artikel 13.4b, vierde lid, van de wet, die kunnen worden bestreden met de grondwateronttrekkingsheffing zijn de kosten van:

    • a. het monitoren en verzamelen van gegevens over de geohydrologische gesteldheid van de bodem van de provincie;

    • b. een bijdrage aan een onderzoeksprogramma dat direct verband houdt met de totstandkoming en uitvoering van het grondwaterbeleid;

    • c. het verzamelen, beoordelen en berekenen van gegevens voor het grondwaterbeleid;

    • d. het personeel dat de onderzoeken verricht of begeleidt; en

    • e. het beschikbaar stellen van de resultaten van de onderzoeken aan het publiek.

Afdeling 8.3. Financiële zekerheid

Artikel 8.5. (gevallen waarin financiële zekerheid kan worden gesteld)

De gevallen, bedoeld in artikel 13.5, eerste lid, van de wet, waarvoor aan een omgevingsvergunning het voorschrift kan worden verbonden dat degene die de activiteit verricht financiële zekerheid stelt, zijn:

Artikel 8.6. (gevallen waarin financiële zekerheid moet worden gesteld)

  • 2 Als het exploiteren van een Seveso-inrichting ook omvat het aanleggen en het exploiteren van een mijnbouwwerk, bedoeld in artikel 3.320 van het Besluit activiteiten leefomgeving, voor zover het daarbij gaat om een mijnbouwwerk voor het opslaan van stoffen, is het eerste lid, aanhef en onder e, niet van toepassing op schade uit nadelige gevolgen voor de fysieke leefomgeving als gevolg van dat exploiteren waarvoor financiële zekerheid kan worden gesteld op grond van de artikelen 46, 47 en 48 van de Mijnbouwwet.

Artikel 8.6a. (samenloop artikelen 8.5 en 8.6)

Voor zover een geval in zowel artikel 8.5 als artikel 8.6 is aangewezen, is alleen artikel 8.6 van toepassing.

Artikel 8.7. (plicht voor openbaar lichaam)

  • 1 Als degene die de activiteit verricht een openbaar lichaam is, wordt alleen in gevallen als bedoeld in artikel 8.6, onder a, b of c, een voorschrift aan de omgevingsvergunning verbonden over het stellen van financiële zekerheid.

  • 2 In gevallen als bedoeld in artikel 8.6, onder a of b, is het treffen van een gelijkwaardige maatregel uitgesloten voor een ander dan een openbaar lichaam.

Artikel 8.8. (afwegingscriteria stellen en wijzigen financiële zekerheid)

Het bevoegd gezag houdt bij het verbinden van een voorschrift aan de omgevingsvergunning over het stellen van financiële zekerheid en het wijzigen van een dergelijk voorschrift in een geval als bedoeld in artikel 8.5 in ieder geval rekening met:

  • a. de financiële draagkracht van degene die de activiteit verricht;

  • b. de aanwezigheid en aard van de stoffen die nadelige gevolgen voor de fysieke leefomgeving kunnen veroorzaken;

  • c. de ten hoogste verwachte schade die kan voortvloeien uit door de activiteit veroorzaakte nadelige gevolgen voor de fysieke leefomgeving;

  • d. de technische en bedrijfsorganisatorische veiligheidsmaatregelen die zijn getroffen ter voorkoming en beperking van schade als bedoeld onder c;

  • e. de verhouding tussen het risico op schade als bedoeld onder c van een bepaalde omvang en de daarmee gemoeide kosten van het stellen van financiële zekerheid;

  • f. de naleving van de aan de omgevingsvergunning verbonden voorschriften; en

  • g. de verhouding tussen de criteria, bedoeld onder a tot en met f.

Artikel 8.9. (vorm financiële zekerheidstelling)

  • 1 Het bevoegd gezag stelt in het vergunningvoorschrift over financiële zekerheid de vorm vast waarin de financiële zekerheid wordt gesteld.

  • 2 Het bevoegd gezag houdt bij het vaststellen van de vorm waarin de financiële zekerheid wordt gesteld, in ieder geval rekening met:

    • a. de voorkeur van degene die de activiteit verricht voor een specifieke vorm van financiële zekerheid, als die vorm voldoende zekerheid biedt; en

    • b. de vraag of degene die de activiteit verricht een openbaar lichaam is.

Artikel 8.10. (hoogte bedrag financiële zekerheidstelling)

  • 1 Het bevoegd gezag stelt in het vergunningvoorschrift over financiële zekerheid vast voor welk bedrag de zekerheid wordt gesteld.

  • 2 Het bedrag is:

    • a. voor een geval als bedoeld in artikel 8.5 niet hoger dan de kosten die noodzakelijk worden geacht voor het nakomen van verplichtingen die op grond van de omgevingsvergunning gelden of voor de dekking van aansprakelijkheid voor schade aan de fysieke leefomgeving als gevolg van die activiteit;

    • b. voor een geval als bedoeld in artikel 8.6, onder a, ten hoogste € 2,27 per ton gestorte afvalstoffen;

    • c. voor een geval als bedoeld in artikel 8.6, onder b, ten hoogste € 1,– per ton droge stof gestorte afvalstoffen; en

    • d. voor een geval als bedoeld in artikel 8.6, onder d, ten minste € 5.000.000,– per vergunningplichtige activiteit.

  • 3 Voor een geval als bedoeld in artikel 8.6, onder c, is de berekening gebaseerd op de criteria die zijn opgenomen in Beschikking nr. 2009/335/EG van de Commissie van 20 april 2009 inzake technische richtsnoeren voor het stellen van de financiële zekerheid overeenkomstig Richtlijn 2006/21/EG van het Europees Parlement en de Raad betreffende het beheer van afval van winningsindustrieën (PbEG 2009, L 101).

Artikel 8.10a. (aanvullende bepaling vorm en hoogte bedrag financiële zekerheid)

Onverminderd de artikelen 8.9 en 8.10, tweede lid, onder a, kan voor een geval als bedoeld in artikel 8.6, eerste lid, onder e, als de in dat onderdeel bedoelde milieubelastende activiteit ook omvat het aanleggen en het exploiteren van een mijnbouwwerk, bedoeld in artikel 3.320 van het Besluit activiteiten leefomgeving, voor zover het daarbij gaat om een mijnbouwwerk voor het opslaan van stoffen, bij het vaststellen van de vorm, respectievelijk hoogte, van financiële zekerheid rekening worden gehouden met de vorm, respectievelijk hoogte, waarin sprake is van:

Artikel 8.11. (termijn instandhouding financiële zekerheidstelling)

  • 1 Het bevoegd gezag stelt in het vergunningvoorschrift over financiële zekerheid vast hoe lang de financiële zekerheid in stand wordt gehouden.

  • 3 De financiële zekerheid voor het storten van baggerspecie op een stortplaats waar alleen baggerspecie wordt gestort, wordt in stand gehouden tot zo nodig een geohydrologisch isolatiesysteem of een afdeklaag op de gestorte baggerspecie is aangebracht.

Artikel 8.12. (bewijsvoering financiële zekerheidstelling)

Het bevoegd gezag bepaalt in het vergunningvoorschrift over financiële zekerheid dat, binnen een door het bevoegd gezag te bepalen redelijke termijn nadat dat voorschrift aan de vergunning is verbonden, bewijs wordt verstrekt dat financiële zekerheid is gesteld.

Afdeling 8.4. Kostenverhaal

Artikel 8.13. (kostenverhaalplichtige activiteiten)

Bouwactiviteiten waarvan kosten worden verhaald als bedoeld in artikel 13.11, eerste lid, aanhef, van de wet, zijn:

  • a. de bouw van een of meer gebouwen met een woonfunctie;

  • b. de bouw van een of meer hoofdgebouwen anders dan gebouwen met een woonfunctie;

  • c. de uitbreiding van een gebouw met ten minste 1.000 m2 bruto-vloeroppervlakte of met een of meer gebouwen met een woonfunctie;

  • d. de bouw van een gebouw dat geen hoofdgebouw als bedoeld onder b is, met ten minste 1.000 m2 bruto-vloeroppervlakte;

  • e. de verbouwing van een of meer aaneengesloten gebouwen met andere gebruiksfuncties dan een woonfunctie tot gebouwen met een woonfunctie, mits het ten minste tien woonfuncties betreft; of

  • f. de verbouwing van een of meer aaneengesloten gebouwen met andere gebruiksfuncties dan een kantoorfunctie, een winkelfunctie of een bijeenkomstfunctie voor het verstrekken van consumpties voor het gebruik ter plaatse tot gebouwen met een of meer van deze gebruiksfuncties, mits de cumulatieve bruto-vloeroppervlakte van de nieuwe gebruiksfuncties ten minste 1.500 m2 bedraagt.

Artikel 8.14. (afzien van kostenverhaal)

Het bevoegd gezag kan beslissen kosten niet te verhalen als:

  • a. het totaal van de verschuldigde geldsommen dat op grond van artikel 13.18 van de wet kan worden verhaald, minder bedraagt dan € 10.000,–;

  • b. er geen verhaalbare kosten als bedoeld in de onderdelen A5 tot en met A9 van bijlage IV zijn; of

  • c. de verhaalbare kosten alleen de aansluiting van een locatie op de openbare ruimte of de aansluiting op nutsvoorzieningen betreffen.

Artikel 8.15. (verhaalbare kostensoorten)

De kostensoorten, bedoeld in artikel 13.11, eerste lid, aanhef, van de wet, zijn:

Artikel 8.16. (raming opbrengsten van gronden)

Bij de raming van de opbrengsten, bedoeld in artikel 13.17 van de wet, wordt uitgegaan van de opbrengst van de gronden op een datum in het jaar waarin de beschikking, bedoeld in artikel 13.18, eerste lid, van de wet, zal worden gegeven.

Artikel 8.17. (raming inbrengwaarde van gronden)

  • 2 Tot de inbrengwaarde worden gerekend:

    • a. de waarde van de grond en de te slopen opstallen in de toestand voorafgaand aan het vaststellen van het omgevingsplan of het projectbesluit of het verlenen van de omgevingsvergunning voor een buitenplanse omgevingsplanactiviteit; en

    • b. de in bijlage IV, onder B2, B3 en B4, genoemde kosten, inclusief de kosten die voorafgaand aan het vaststellen van het omgevingsplan of het projectbesluit of het verlenen van de omgevingsvergunning voor een buitenplanse omgevingsplanactiviteit zijn gemaakt en die direct verband houden met de te verrichten bouwactiviteiten.

Artikel 8.18. (raming waardevermeerdering)

  • 1 De raming van de waardevermeerdering, bedoeld in artikel 13.17 van de wet, wordt vastgesteld door de geraamde opbrengst van de locatie waar de activiteit wordt verricht te verminderen met de geraamde inbrengwaarde van die locatie.

  • 2 Op de ramingen van de opbrengst en de inbrengwaarde zijn de artikelen 8.16 en 8.17 van overeenkomstige toepassing.

Artikel 8.19. (eindafrekening op verzoek)

Een eindafrekening op verzoek als bedoeld in artikel 13.20, vierde lid, van de wet vindt plaats op basis van de op het moment van de aanvraag om de eindafrekening:

  • a. gemaakte kosten; en

  • b. geraamde nog niet-gemaakte kosten.

Afdeling 8.5. Financiële bijdragen voor ontwikkelingen van een gebied

Artikel 8.20. (activiteiten waarover financiële bijdragen kunnen worden overeengekomen)

De activiteiten waarover in een overeenkomst bepalingen over financiële bijdragen kunnen worden opgenomen, bedoeld in artikel 13.22, eerste lid, van de wet, zijn:

  • a. de activiteiten, bedoeld in artikel 8.13;

  • b. de bouw van een bouwwerk geen gebouw zijnde als bedoeld in bijlage I bij het Besluit bouwwerken leefomgeving voor:

    • 1°. land- of tuinbouw, voor zover de oppervlakte ten minste 100 m2 bedraagt;

    • 2°. opwekking of winning, omzetting of transport van energie of van gasvormige, vloeibare of vaste stoffen als energiedrager;

    • 3°. infrastructuur, voor zover het gaat om wegen, vaarwegen, spoorwegen of telecommunicatie-infrastructuur;

    • 4°. handelsreclame; of

    • 5°. recreatie; en

  • c. andere activiteiten met het oog op het gebruik op grond van een nieuw toegedeelde functie, voor zover het gaat om het gebruik van:

    • 1°. een of meer bestaande gebouwen, niet zijnde recreatiewoningen, mits de bruto-vloeroppervlakte van het nieuw toegelaten gebruik ten minste 1.500 m2 bedraagt;

    • 2°. gronden, mits de grondoppervlakte van het nieuw toegelaten gebruik ten minste 1.000 m2 bedraagt; of

    • 3°. een of meer bestaande recreatiewoningen voor permanente bewoning.

Artikel 8.21. (categorieën ontwikkelingen waarvoor financiële bijdragen kunnen worden verhaald)

  • 1 Als categorieën ontwikkelingen ter verbetering van de kwaliteit van de fysieke leefomgeving waarvoor, als wordt voldaan aan de criteria van artikel 13.23, eerste lid, onder a en b, van de wet, in een omgevingsplan kan worden bepaald dat een financiële bijdrage wordt verhaald op degene die een activiteit als bedoeld in artikel 13.11 van de wet verricht, worden aangewezen:

    • a. wijziging van de inrichting van het landelijk gebied ter verbetering van landschappelijke waarden door middel van het treffen van maatregelen in de fysieke leefomgeving, waaronder in ieder geval worden begrepen het verwijderen van vrijkomende agrarische bebouwing en het herstellen of aanvullen van landschappelijke elementen;

    • b. aanleg of wijziging van gebieden als bedoeld in artikel 2.44 van de wet of gebieden die in het omgevingsplan ter bescherming van de natuur zijn aangewezen en herstel, op basis van een omgevingsvisie of programma, van dier- en plantensoorten die van nature in Nederland in het wild voorkomen door middel van het treffen van maatregelen in de fysieke leefomgeving, waaronder in ieder geval worden begrepen maatregelen in de fysieke leefomgeving:

      • 1°. ter vermindering van de stikstofdepositie; of

      • 2°. ter bescherming en verbetering van de chemische en ecologische kwaliteit van watersystemen;

    • c. aanleg van infrastructuur voor verkeers- en openbaar vervoersnetwerken van gemeentelijk of regionaal belang;

    • d. aanleg van recreatievoorzieningen die behoren tot de gemeentelijke of regionale groenstructuur, waaronder in ieder geval worden begrepen parken en recreatiegebieden;

    • e. ontwikkelingen gericht op het bereiken van een naar prijsklasse evenwichtige samenstelling van de woningvoorraad in de gemeente of regio door middel van het realiseren van sociale huur- of koopwoningen als bedoeld in artikel 5.161c, eerste lid, onder a en b, van het Besluit kwaliteit leefomgeving buiten het gebied waar de activiteit, bedoeld in artikel 13.11 van de wet, plaatsvindt, voor zover in dat gebied met het oog op die evenwichtige samenstelling onvoldoende sociale huur- of koopwoningen worden gerealiseerd en het op een andere locatie realiseren van die woningen:

      • 1°. in het omgevingsplan is toegelaten of voorgeschreven op grond van regels als bedoeld in artikel 5.161c, eerste lid, onder a of b, van dat besluit of in een programma is opgenomen; en

      • 2°. tot gevolg heeft dat de kosten, bedoeld in artikel 13.11 van de wet, op grond van het eerste lid van dat artikel niet volledig kunnen worden verhaald of dat een tekort op de gemeentelijke exploitatie van de benodigde gronden ontstaat; en

    • f. stedelijke herstructurering ter verbetering van het woon- en leefklimaat in verouderde wijken of gebieden met leegstandsproblemen door middel van het treffen van maatregelen in de fysieke leefomgeving, waaronder in ieder geval worden begrepen het slopen van woningen en het aanleggen of wijzigen van wegen.

  • 2 Onder de aanwijzing valt niet de aanleg van voorzieningen of het treffen van maatregelen in de fysieke leefomgeving waarvoor kosten worden gemaakt die op grond van artikel 13.11, eerste lid, van de wet geheel of gedeeltelijk moeten worden verhaald op degene die de betrokken activiteit verricht.

Artikel 8.22. (regels over eindafrekening van financiële bijdragen)

  • 1 Als op grond van artikel 13.23, eerste lid, van de wet in een omgevingsplan wordt bepaald dat voor ontwikkelingen ter verbetering van de kwaliteit van de fysieke leefomgeving een financiële bijdrage wordt verhaald, worden in het omgevingsplan ook regels gesteld over de eindafrekening van de financiële bijdragen die met toepassing van artikel 13.24 van de wet worden verhaald. Daarbij wordt in ieder geval bepaald binnen welke termijn de eindafrekening plaatsvindt.

  • 2 Als bij de eindafrekening blijkt dat de voor de ontwikkeling benodigde financiële bijdrage lager is dan de op grond van de beschikking, bedoeld in artikel 13.24 van de wet, betaalde geldsom, betaalt het college van burgemeester en wethouders het verschil terug met rente.

Hoofdstuk 9. Schade

Artikel 9.1. (gevallen onder normaal maatschappelijk risico)

Als gevallen waarin schade wordt geacht niet uit te gaan boven het normale maatschappelijke risico als bedoeld in artikel 15.7, vierde lid, van de wet, worden aangewezen omgevingsplanactiviteiten met betrekking tot bouwwerken als bedoeld in artikel 2.29, onder a tot en met r, van het Besluit bouwwerken leefomgeving.

Artikel 9.2. (flexibiliteitsregeling bevoegd gezag nadeelcompensatie)

  • 1 Het bestuursorgaan dat zijn bevoegdheid met toepassing van artikel 15.8, derde lid, van de wet overdraagt, geeft tegelijk met of zo spoedig mogelijk na de bekendmaking van het delegatiebesluit kennis van dat besluit op de in artikel 12 van de Bekendmakingswet bepaalde wijze en doet mededeling van dat besluit door toezending daarvan aan de aanvrager.

  • 2 Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing als het delegatiebesluit wordt ingetrokken.

Artikel 9.3. (aanwijzing diersoorten voor tegemoetkoming schade)

Voor de schade aangericht door dieren van de volgende soorten verlenen gedeputeerde staten een tegemoetkoming in schade als bedoeld in artikel 15.53, eerste lid, van de wet:

Hoofdstuk 10. Procedures

Afdeling 10.0. Ministeriële regeling

[Treedt in werking op een nader te bepalen tijdstip]

Dit onderdeel is (nog) niet in werking getreden; zie het overzicht van wijzigingen

Afdeling 10.1. Omgevingsplan, waterschapsverordening en omgevingsverordening

Artikel 10.1. (overleg bestuursorgaan voorafgaand aan voorbereidingsbesluit)

Het bevoegde bestuursorgaan voert voorafgaand aan het nemen van een voorbereidingsbesluit op grond van artikel 4.16, eerste of tweede lid, van de wet overleg met het college van burgemeester en wethouders of de gemeenteraad.

Artikel 10.2. (motiveringsplicht vroegtijdige publieksparticipatie omgevingsplan)

  • 1 Bij de kennisgeving van het voornemen om een omgevingsplan vast te stellen, bedoeld in artikel 16.29 van de wet, wordt aangegeven hoe burgers, bedrijven, maatschappelijke organisaties en bestuursorganen bij de voorbereiding worden betrokken.

  • 2 Bij het vaststellen van een omgevingsplan wordt aangegeven hoe burgers, bedrijven, maatschappelijke organisaties en bestuursorganen bij de voorbereiding zijn betrokken en wat de resultaten daarvan zijn. Daarbij wordt aangegeven op welke wijze invulling is gegeven aan het toepasselijke decentrale participatiebeleid.

Artikel 10.3. (toezending en overleg bij bijzondere betrokkenheid provincie)

  • 2 Gedeputeerde staten voeren voorafgaand aan het nemen van een besluit als bedoeld in artikel 16.21 van de wet overleg met het college van burgemeester en wethouders of de gemeenteraad.

Artikel 10.3a. (motiveringsplicht vroegtijdige publieksparticipatie waterschapsverordening)

Bij het vaststellen van een waterschapsverordening wordt aangegeven hoe burgers, bedrijven, maatschappelijke organisaties en bestuursorganen bij de voorbereiding zijn betrokken en wat de resultaten daarvan zijn. Daarbij wordt aangegeven op welke wijze invulling is gegeven aan het toepasselijke decentrale participatiebeleid.

Artikel 10.3b. (motiveringsplicht vroegtijdige publieksparticipatie omgevingsverordening)

Bij het vaststellen van een omgevingsverordening wordt aangegeven hoe burgers, bedrijven, maatschappelijke organisaties en bestuursorganen bij de voorbereiding zijn betrokken en wat de resultaten daarvan zijn. Daarbij wordt aangegeven op welke wijze invulling is gegeven aan het toepasselijke decentrale participatiebeleid.

Artikel 10.3c. (publicatie ontwerp omgevingsplan, waterschapsverordening en omgevingsverordening)

  • 1 Bij de voorbereiding van een omgevingsplan, een waterschapsverordening en een omgevingsverordening waarop afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing is, wordt van het ontwerp mededeling gedaan in het gemeenteblad, het waterschapsblad respectievelijk het provinciaal blad.

  • 2 Het eerste lid is niet van toepassing als het ontwerp van het omgevingsplan, de waterschapsverordening en de omgevingsverordening voor de inwerkingtreding van dit besluit ter inzage is gelegd.

Afdeling 10.2. Taken en instructies

Artikel 10.4. (actualisatie zwemwaterprofiel)

Een zwemwaterprofiel als bedoeld in artikel 3.6 van het Besluit kwaliteit leefomgeving wordt regelmatig beoordeeld en geactualiseerd in overeenstemming met bijlage III bij de zwemwaterrichtlijn.

Artikel 10.5. (overleg bij aanwijzing zwemlocaties)

Als de aanwijzing van zwemlocaties, bedoeld in artikel 3.2 van het Besluit kwaliteit leefomgeving, betrekking heeft op grensvormende of grensoverschrijdende wateren, overleggen gedeputeerde staten met de voor die wateren bevoegde Duitse of Belgische autoriteiten.

Artikel 10.6. (overleg bestuursorgaan voorafgaand aan instructie)

Het bevoegde bestuursorgaan voert voorafgaand aan het geven van een instructie op grond van artikel 2.33, 2.34 of 19.16, eerste en vierde lid, van de wet overleg met het bestuursorgaan waaraan de instructie wordt gegeven.

Artikel 10.6a. (publicatie instructie)

Van een instructie van een bestuursorgaan van een provincie of het Rijk op grond van artikel 2.33 of 2.34 van de wet wordt tegelijk met of zo spoedig mogelijk na de bekendmaking mededeling gedaan in het provinciaal blad respectievelijk de Staatscourant.

Artikel 10.6b. (bekendmaking kwantificering instandhoudingsdoelstellingen natuur en rode lijsten)

Onze Minister voor Natuur en Stikstof draagt zorg voor bekendmaking in de Staatscourant van:

Artikel 10.6c. (actualisatie aanwijzingsbesluiten Natura 2000-gebieden en bijzondere nationale natuurgebieden)

  • 1 Onze Minister voor Natuur en Stikstof draagt zorg voor de actualisatie van de besluiten tot aanwijzing van een Natura 2000-gebied, bedoeld in artikel 2.44, eerste lid, van de wet, en van de besluiten tot aanwijzing van een bijzonder nationaal natuurgebied, bedoeld in artikel 2.44, tweede lid, van de wet.

Artikel 10.6d. (opvatting Europese Commissie over dwingende redenen van groot openbaar belang bij Natura 2000-gebieden)

De opvatting van de Europese Commissie, bedoeld in artikel 6, vierde lid, van de habitatrichtlijn, over het aanvoeren van andere dwingende redenen van groot openbaar belang dan argumenten die verband houden met de menselijke gezondheid, de openbare veiligheid of voor het milieu wezenlijk gunstige effecten, als sprake is van een Natura 2000-gebied met een prioritair type natuurlijke habitat of een prioritaire soort, wordt door Onze Minister voor Natuur en Stikstof gevraagd, op verzoek van het bevoegd gezag voor een omgevingsvergunning voor een Natura 2000-activiteit of voor de vaststelling van een plan als bedoeld in artikel 6, derde lid, van de habitatrichtlijn.

Afdeling 10.2a. Geluidproductieplafonds als omgevingswaarden

Artikel 10.6e. (voorbereidingsprocedure besluit tot vaststelling van geluidproductieplafond als omgevingswaarde)

Afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht is van toepassing op de voorbereiding van een besluit tot vaststelling van een geluidproductieplafond als omgevingswaarde als bedoeld in de artikelen 2.12a, eerste lid, 2.13a, eerste lid, en 2.15, tweede lid, van de wet, tenzij bij die vaststelling uitsluitend artikel 3.41, 3.42, 3.43 of 3.46, tweede lid, van het Besluit kwaliteit leefomgeving wordt toegepast.

Afdeling 10.3. Omgevingsvisies

Artikel 10.7. (motiveringsplicht vroegtijdige publieksparticipatie omgevingsvisie)

  • 1 Bij het vaststellen van een omgevingsvisie wordt aangegeven hoe burgers, bedrijven, maatschappelijke organisaties en bestuursorganen bij de voorbereiding zijn betrokken en wat de resultaten daarvan zijn.

  • 2 Als een omgevingsvisie wordt vastgesteld door de gemeenteraad of provinciale staten, wordt daarbij aangegeven op welke wijze invulling is gegeven aan het toepasselijke decentrale participatiebeleid.

Artikel 10.7a. (publicatie ontwerp en beschikbaar stellen geconsolideerde omgevingsvisie)

  • 1 Bij de voorbereiding van een gemeentelijke, provinciale of nationale omgevingsvisie waarop afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing is, wordt van het ontwerp mededeling gedaan in het gemeenteblad, het provinciaal blad respectievelijk de Staatscourant.

Afdeling 10.4. Programma’s

§ 10.4.1. Algemeen

Artikel 10.8. (motiveringsplicht vroegtijdige publieksparticipatie programma)

  • 1 Bij het vaststellen van een programma wordt aangegeven hoe burgers, bedrijven, maatschappelijke organisaties en bestuursorganen bij de voorbereiding zijn betrokken en wat de resultaten daarvan zijn.

  • 2 Als een programma wordt vastgesteld door het college van burgemeester en wethouders, het algemeen bestuur van het waterschap of gedeputeerde staten, wordt daarbij aangegeven op welke wijze invulling is gegeven aan het toepasselijke decentrale participatiebeleid.

Artikel 10.9. (informatieverplichting gemeenten, waterschappen, provincies)

Het college van burgemeester en wethouders of de gemeenteraad, het dagelijks bestuur of het algemeen bestuur van een waterschap en gedeputeerde staten of provinciale staten verstrekken aan Onze Minister die het aangaat de benodigde gegevens over:

§ 10.4.2. Programma’s kwaliteit van de buitenlucht

Artikel 10.10. (overleg bij kwaliteit van de buitenlucht)

Bij de totstandkoming van een programma als bedoeld in artikel 3.10, eerste lid, van de wet, voor zover dat is gericht op het voldoen aan een omgevingswaarde voor de kwaliteit van de buitenlucht, overlegt het college van burgemeester en wethouders of het op grond van artikel 4.1 van het Besluit kwaliteit leefomgeving aangewezen bestuursorgaan met de bevoegde autoriteiten van andere staten als het niet voldoen aan die omgevingswaarde wordt veroorzaakt door grensoverschrijdende emissies.

Artikel 10.10a. (actualisatie nationaal nec-programma)

Het nationale nec-programma wordt geactualiseerd:

  • a. elke vier jaar; en

  • b. binnen achttien maanden na de indiening van de nationale emissie-inventarissen en nationale emissieprognoses, bedoeld in artikel 11.21, eerste lid, van het Besluit kwaliteit leefomgeving, als blijkt dat de emissiereductieverbintenissen en de verplichting om maatregelen te treffen, bedoeld in artikel 4 van die richtlijn, niet worden nagekomen, of als het gevaar bestaat dat dit het geval zal zijn.

§ 10.4.3. Waterprogramma’s

Artikel 10.11. (overleg bij en actualisatie van stroomgebiedsbeheerplannen en overstromingsrisicobeheerplannen)

  • 1 Bij de totstandkoming van stroomgebiedsbeheerplannen en overstromingsrisicobeheerplannen als bedoeld in artikel 3.9, tweede lid, onder a en b, van de wet voor de stroomgebiedsdistricten Rijn, Maas, Schelde en Eems voor zover die betrekking hebben of ook betrekking hebben op het Nederlandse grondgebied, overlegt Onze Minister van Infrastructuur en Waterstaat met:

    • a. de bevoegde autoriteiten van andere staten in die stroomgebiedsdistricten;

    • b. het dagelijks bestuur van het waterschap of gedeputeerde staten als een stroomgebiedsdistrict of een gedeelte daarvan op het grondgebied van dat waterschap of die provincie ligt; en

    • c. vertegenwoordigers van gemeenten.

  • 2 Een stroomgebiedsbeheerplan en een overstromingsrisicobeheerplan worden elke zes jaar geactualiseerd.

Artikel 10.12. (overleg bij, actualisatie en operationaliteit programma van maatregelen mariene strategie)

  • 1 Bij de totstandkoming van een programma van maatregelen mariene strategie als bedoeld in artikel 3.9, tweede lid, onder c, van de wet overlegt Onze Minister van Infrastructuur en Waterstaat met de bevoegde autoriteiten van andere staten van dezelfde mariene subregio.

  • 2 Het programma van maatregelen mariene strategie wordt elke zes jaar geactualiseerd.

  • 3 Het programma van maatregelen mariene strategie is operationeel uiterlijk een jaar na de actualisatie, bedoeld in het tweede lid.

Artikel 10.13. (overleg bij en actualisatie documenten ter voorbereiding van programma van maatregelen mariene strategie; initiële beoordeling, omschrijving goede milieutoestand en milieudoelen)

  • 1 Bij de totstandkoming van de initiële beoordeling, de omschrijving van de goede milieutoestand en de milieudoelen, bedoeld in artikel 3.1 van het Besluit kwaliteit leefomgeving, overlegt Onze Minister van Infrastructuur en Waterstaat met de bevoegde autoriteiten van andere staten van dezelfde mariene subregio.

  • 2 De initiële beoordeling, de omschrijving van de goede milieutoestand en de milieudoelen worden elke zes jaar geactualiseerd.

Artikel 10.14. (overleg bij en actualisatie documenten ter voorbereiding van programma van maatregelen mariene strategie; monitoringsprogramma)

  • 2 Het monitoringsprogramma wordt elke zes jaar geactualiseerd.

Artikel 10.15. (overleg bij, actualisatie en eerste vaststelling van maritiem ruimtelijk plan)

  • 1 Bij de totstandkoming van een maritiem ruimtelijk plan als bedoeld in artikel 3.9, tweede lid, onder d, van de wet overlegt Onze Minister van Infrastructuur en Waterstaat met de bevoegde autoriteiten van andere staten die aan de Nederlandse mariene wateren grenzen, onder meer over het gebruik van de best beschikbare gegevens en de uitwisseling van informatie.

  • 2 Een maritiem ruimtelijk plan wordt elke tien jaar geactualiseerd.

Artikel 10.16. (overleg bij, actualisatie en operationaliteit maatregelen van waterprogramma’s)

  • 1 Bij de totstandkoming van het nationale waterprogramma, bedoeld in artikel 3.9, tweede lid, onder e, van de wet, overlegt Onze Minister van Infrastructuur en Waterstaat met:

    • a. de bevoegde autoriteiten van andere staten;

    • b. het dagelijks bestuur van het waterschap of gedeputeerde staten als de rijkswateren of een gedeelte daarvan op het grondgebied van dat waterschap of die provincie liggen; en

    • c. vertegenwoordigers van gemeenten.

§ 10.4.4. Actieplannen geluid

Artikel 10.17. (overleg bij en actualisatie van actieplannen geluid)

  • 2 Een actieplan wordt elke vijf jaar geactualiseerd.

§ 10.4.5. Beheerplannen Natura 2000-gebieden

Artikel 10.18. (actualisatie en eerste vaststelling beheerplan Natura 2000)

  • 2 Het eerste beheerplan Natura 2000 wordt vastgesteld uiterlijk drie jaar na dagtekening van het besluit tot aanwijzing van een gebied als Natura 2000-gebied, bedoeld in artikel 2.44, eerste lid, van de wet.

§ 10.4.6. Programma stikstofreductie en natuurverbetering

Artikel 10.19. (actualisatie programma stikstofreductie en natuurverbetering)

Het programma stikstofreductie en natuurverbetering wordt ten minste elke zes jaar geactualiseerd.

Artikel 10.19a. (overleg met andere landen en Europese Commissie)

  • 1 Als uit de monitoring, bedoeld in artikel 11.68 van het Besluit kwaliteit leefomgeving, of uit de gegevensverzameling, bedoeld in artikel 11.69a van dat besluit, blijkt dat ondanks alle maatregelen die al zijn getroffen een instandhoudingsdoelstelling voor een voor stikstof gevoelige habitat in een Natura 2000-gebied niet kan worden bereikt of alleen met een onevenredige inspanning kan worden bereikt als gevolg van stikstofdepositie die wordt veroorzaakt door bronnen in andere lidstaten van de Europese Unie, overlegt Onze Minister voor Natuur en Stikstof met de lidstaten waaruit de stikstof overwegend afkomstig is, over maatregelen in die lidstaten om de emissie te verminderen.

  • 2 Als vermindering van de emissie redelijkerwijs niet mogelijk is, overlegt Onze Minister voor Natuur en Stikstof met de Europese Commissie over de toepassing van de vogelrichtlijn en de habitatrichtlijn voor dit Natura 2000-gebied en de betrokken habitat.

Afdeling 10.5. Meldingen en maatwerkvoorschriften

Artikel 10.19b. (aanvraag maatwerkvoorschrift activiteiten die de natuur betreffen)

Voor het elektronisch indienen van een aanvraag om een maatwerkvoorschrift over artikel 11.96 of 11.108 van het Besluit activiteiten leefomgeving wordt gebruikgemaakt van het elektronische formulier dat door Onze Minister voor Natuur en Stikstof beschikbaar is gesteld op mijn.rvo.nl.

Artikel 10.20. (kennisgeving melding en maatwerkvoorschrift)

Afdeling 10.6. Omgevingsvergunning

§ 10.6.1. Aanvraag en werking omgevingsvergunning

Artikel 10.21. (aanvraag omgevingsvergunning wateractiviteiten los)

Voor alle wateractiviteiten wordt de omgevingsvergunning los aangevraagd van de omgevingsvergunning voor andere activiteiten als bedoeld in de artikelen 5.1 en 5.4 van de wet.

Artikel 10.21a. (aanvraag omgevingsvergunning activiteiten die de natuur betreffen los)

Voor de volgende activiteiten die de natuur betreffen wordt de omgevingsvergunning los aangevraagd van de omgevingsvergunning voor andere activiteiten als bedoeld in de artikelen 5.1 en 5.4 van de wet:

  • a. een jachtgeweeractiviteit;

  • b. een valkeniersactiviteit; en

  • c. een flora- en fauna-activiteit van nationaal belang als bedoeld in artikel 4.12, derde lid, onder c.

Artikel 10.21b. (nadere regels aanvraag en uitreiking omgevingsvergunning jachtgeweeractiviteit)

  • 1 De aanvraag om een omgevingsvergunning voor een jachtgeweeractiviteit wordt door de aanvrager in persoon ingediend, onder overlegging van een geldig identiteitsbewijs.

Artikel 10.21c. (nadere regels aanvraag omgevingsvergunning valkeniersactiviteit)

Voor het elektronisch indienen van een aanvraag om een omgevingsvergunning voor een valkeniersactiviteit wordt gebruikgemaakt van het elektronische formulier dat door Onze Minister voor Natuur en Stikstof beschikbaar is gesteld op mijn.rvo.nl.

Artikel 10.21d. (nadere regels aanvraag omgevingsvergunning andere activiteiten die de natuur betreffen)

Voor het elektronisch indienen van een aanvraag om een omgevingsvergunning voor een flora- en fauna-activiteit van nationaal belang als bedoeld in artikel 4.12, derde lid, onder c, wordt gebruikgemaakt van het elektronische formulier dat door Onze Minister voor Natuur en Stikstof beschikbaar is gesteld op mijn.rvo.nl.

Artikel 10.22. (informatie omgevingsvergunning milieubelastende activiteit)

  • 1 Het bevoegd gezag verstrekt aan een bevoegde autoriteit van een andere staat een afschrift van de aanvraag om een omgevingsvergunning voor een milieubelastende activiteit met de daarbij behorende gegevens als:

    • a. die activiteit aanzienlijke nadelige gevolgen voor het milieu in die staat kan veroorzaken; of

    • b. die staat vanwege mogelijke aanzienlijke nadelige gevolgen voor het milieu daarom verzoekt.

  • 4 Als de aanvraag betrekking heeft op het produceren en leveren van teruggewonnen water, bedoeld in artikel 19.1c van het Besluit activiteiten leefomgeving, wordt informatie uitgewisseld als bedoeld in de artikelen 6, vierde lid, en 8, eerste lid, van de verordening hergebruik stedelijk afvalwater.

  • 5 Nadat het besluit is vastgesteld, verstrekt het bevoegd gezag dat besluit aan de bevoegde autoriteit, het betrokken publiek en de bevoegde instanties van die andere staat.

Artikel 10.22a. (informatie omgevingsvergunning cultureel erfgoed)

  • 1 Het bevoegd gezag verstrekt binnen een week na de dag waarop een omgevingsvergunning voor een rijksmonumentenactiviteit is verleend een afschrift van de vergunning aan het college van burgemeester en wethouders en aan Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap.

  • 2 Het bevoegd gezag verstrekt binnen een week na de dag waarop een omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit in een rijksbeschermd stads- of dorpsgezicht als bedoeld in artikel 2.34, vierde lid, van de wet is verleend die van invloed is op het karakter van dat stads- of dorpsgezicht, een afschrift van de vergunning aan Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap.

Artikel 10.23. (termijnstelling in omgevingsvergunning)

  • 1 In een omgevingsvergunning voor een bouwactiviteit die betrekking heeft op een tijdelijk bouwwerk wordt bepaald dat de vergunninghouder na het verstrijken van een bij de omgevingsvergunning gestelde termijn van ten hoogste vijftien jaar, verplicht is de voor de verlening van de omgevingsvergunning bestaande toestand te hebben hersteld.

  • 2 Als de in de omgevingsvergunning voor een bouwactiviteit bepaalde termijn korter is dan vijftien jaar, kan die termijn worden verlengd tot ten hoogste vijftien jaar.

  • 3 In een omgevingsvergunning voor een jachtgeweeractiviteit wordt bepaald dat die geldt:

    • a. voor een daarbij gestelde termijn van ten hoogste een jaar, binnen een periode die loopt van 1 april tot 1 april van het daaropvolgende jaar; of

    • b. als dat eerder is, tot het tijdstip waarop een rechterlijke uitspraak ten uitvoer kan worden gelegd waarbij de bevoegdheid tot het gebruik van een geweer ter uitvoering van de wet is ontzegd.

  • 4 In een omgevingsvergunning voor een valkeniersactiviteit wordt bepaald dat die geldt:

    • a. voor een daarbij gestelde termijn van ten hoogste vijf jaar, binnen een periode die loopt van 1 april tot 1 april van het vijfde daaropvolgende jaar; of

    • b. als dat eerder is, tot het tijdstip waarop een rechterlijke uitspraak ten uitvoer kan worden gelegd waarbij de bevoegdheid tot het gebruik van een roofvogel ter uitvoering van de wet is ontzegd.

  • 5 Als toepassing wordt gegeven aan artikel 8.74u of 8.74x van het Besluit kwaliteit leefomgeving en een omgevingsvergunning aan niet in Nederland woonachtige personen wordt verleend, wordt in de omgevingsvergunning voor een jachtgeweeractiviteit en in de omgevingsvergunning voor een valkeniersactiviteit bepaald dat die geldt voor een daarbij gestelde termijn van ten hoogste zes opeenvolgende in de vergunning vermelde dagen.

§ 10.6.2. Toepassing afdelingen 3.4 en 3.5 van de Algemene wet bestuursrecht

Artikel 10.24. (voorbereidingsprocedure omgevingsvergunning)

  • 2 Dit artikel is niet van toepassing op een activiteit als bedoeld in het eerste lid, onder a, als die activiteit alleen wordt verricht voor archeologisch vooronderzoek voor zover dit bestaat uit booronderzoek, proefputtenonderzoek, proefsleuvenonderzoek, of, bij cultureel erfgoed onder water, het nemen van materiaalmonsters of het meenemen van een archeologische vondst als bedoeld in de Erfgoedwet.

  • 3 Dit artikel is niet van toepassing op een activiteit als bedoeld in het eerste lid, onder d, als die activiteit alleen of voornamelijk wordt uitgevoerd voor onderzoek, ontwikkeling en het testen van nieuwe methoden of producten gedurende minder dan twee jaar, tenzij aannemelijk is dat de activiteit significante nadelige gevolgen heeft voor de gezondheid of het milieu.

  • 4 Dit artikel is niet van toepassing op een wijziging van een omgevingsvergunning als bedoeld in het eerste lid, onder b tot en met f, en k, onder 1°, als die wijziging naar het oordeel van het bevoegd gezag geen significante nadelige gevolgen heeft voor de gezondheid of het milieu.

Artikel 10.25. (toepassing coördinatieregeling Awb)

Afdeling 10.7. Gedoogplichtbeschikking

Artikel 10.26. (intrekking gedoogplichtbeschikking)

Afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht is niet van toepassing op de voorbereiding van een besluit tot gehele of gedeeltelijke intrekking van een gedoogplichtbeschikking.

Afdeling 10.7b. Toelatingsprocedure en gegevensverstrekking stelsel van kwaliteitsborging voor het bouwen

Artikel 10.26b. (aanvraagvereisten)

  • 1 De aanvrager verstrekt bij de aanvraag om toelating van een instrument voor kwaliteitsborging tot het stelsel van kwaliteitsborging voor het bouwen als bedoeld in artikel 3.76 van het Besluit kwaliteit leefomgeving de bij ministeriële regeling aangewezen gegevens en bescheiden.

  • 2 De in het eerste lid bedoelde gegevens en bescheiden hoeven niet te worden verstrekt voor zover de toelatingsorganisatie al over die gegevens of bescheiden beschikt.

Artikel 10.26c. (toepassing afdeling 4.1.3.3 Algemene wet bestuursrecht)

Met toepassing van artikel 28, eerste lid, laatste zinsnede, van de Dienstenwet is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht niet van toepassing op de beslissing op de aanvraag om toelating van een instrument voor kwaliteitsborging tot het stelsel van kwaliteitsborging voor het bouwen als bedoeld in artikel 3.76 van het Besluit kwaliteit leefomgeving.

Artikel 10.26d. (registratie instrumentaanbieders)

De toelatingsorganisatie neemt binnen twee werkdagen na de datum waarop een beschikking als bedoeld in artikel 7ad, 7ae, 7af of 7ag van de Woningwet is gegeven in het register, bedoeld in artikel 7ai, eerste lid, van die wet op:

  • a. de datum van de beschikking tot toelating van het instrument, de bedrijfsnaam en de plaats van vestiging van de instrumentaanbieder, en het nummer van inschrijving van de instrumentaanbieder in het handelsregister;

  • b. de naam van het toegelaten instrument, met vermelding van de gevolgklassen en de type bouwwerken waarop het instrument is gericht;

  • c. de datum van de aan de instrumentaanbieder gegeven waarschuwing en de datum en de termijn van de schorsing of intrekking van de toelating van een instrument met vermelding van de reden voor de waarschuwing, schorsing of intrekking.

Artikel 10.26e. (registratie kwaliteitsborgers)

  • 2 Bij het verstrekken van de gegevens, bedoeld in het eerste lid, aan de toelatingsorganisatie vermeldt de instrumentaanbieder:

    • a. de bedrijfsnaam en de plaats van vestiging van de kwaliteitsborger en het nummer van inschrijving van de kwaliteitsborger in het handelsregister;

    • b. vermelding van de gevolgklasse en de type bouwwerken waarop de toestemming is gericht;

    • c. voor zover van toepassing:

      • 1°. de reden voor de waarschuwing en de datum waarop de waarschuwing is gegeven;

      • 2°. de reden voor de schorsing en de datum en de termijn van de schorsing; en

      • 3°. de reden voor de intrekking en de datum van de intrekking.

Afdeling 10.8. Verstrekken en beschikbaar stellen van gegevens

§ 10.8.1. Externe veiligheid

Artikel 10.27. (gegevensverstrekking externe veiligheidsrisico’s)

De bestuursorganen, bedoeld in artikel 11.1 van het Besluit kwaliteit leefomgeving, verstrekken de gegevens over externe veiligheid, bedoeld in de artikelen 11.2, 11.3, 11.4, 11.6 en 11.7 van dat besluit, aan Onze Minister van Infrastructuur en Waterstaat:

  • a. als het gaat om een activiteit met externe veiligheidsrisico’s als bedoeld in de artikelen 5.23, 5.26, 5.31 van dat besluit of bijlage VII, onder A, B, D, onder 1, en E, bij dat besluit, of waarvoor een vergunning is verleend op grond van artikel 15, aanhef en onder b, van de Kernenergiewet, onverwijld na:

    • 1°. de inwerkingtreding van een besluit tot verlening, wijziging of intrekking van een omgevingsvergunning of een vergunning als bedoeld in artikel 15, aanhef en onder b, van de Kernenergiewet;

    • 2°. de ontvangst van een melding op grond van het Besluit activiteiten leefomgeving;

    • 3°. de ontvangst van de informatie inhoudende dat niet binnen de begrenzing van de locatie waar de activiteit wordt verricht aan de in het Besluit activiteiten leefomgeving voor die activiteit bepaalde afstand is voldaan; of

    • 4°. een uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State of een uitspraak van de Voorzitter van die Afdeling over een besluit als bedoeld onder 1° of een melding als bedoeld onder 2°; en

  • b. voor locaties van beperkt kwetsbare, kwetsbare en zeer kwetsbare gebouwen en beperkt kwetsbare en kwetsbare locaties als bedoeld in bijlage VI bij het Besluit kwaliteit leefomgeving onverwijld na:

    • 1°. de inwerkingtreding van een besluit tot vaststelling van een omgevingsplan;

    • 2°. de inwerkingtreding van een besluit tot verlening, wijziging of intrekking van een omgevingsvergunning; of

    • 3°. een uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State of een uitspraak van de Voorzitter van die Afdeling, over een besluit als bedoeld onder 1° of 2°.

Artikel 10.27a. (overgangsrecht gegevensverstrekking externe veiligheidsrisico’s)

Als een activiteit al rechtmatig wordt verricht op het tijdstip van inwerkingtreding van artikel 10.27, dan geldt de verplichting om gegevens te verstrekken, bedoeld in de aanhef van dat artikel, met ingang van 1 januari 2025. De gegevens worden onverwijld verstrekt.

Artikel 10.28. (gegevensverstrekking domino-effecten Seveso-inrichting)

Wanneer het bevoegd gezag beschikt over gegevens als bedoeld in artikel 4.5, eerste lid, onder e, van het Besluit activiteiten leefomgeving, die niet zijn verstrekt door degene die de Seveso-inrichting exploiteert, worden die gegevens beschikbaar gesteld aan degene die de Seveso-inrichting exploiteert voor zover dit nodig is voor de toepassing van artikel 4.13 van dat besluit.

§ 10.8.1a. Waterveiligheid

Artikel 10.28a. (gegevensverstrekking veiligheid primaire waterkeringen)

Het dagelijks bestuur van het waterschap verstrekt voor elke primaire waterkering waarover het het beheer heeft een verslag over de algemene waterstaatkundige toestand als bedoeld in artikel 11.15 van het Besluit kwaliteit leefomgeving, aan Onze Minister van Infrastructuur en Waterstaat.

§ 10.8.2. Kwaliteit van de buitenlucht

Artikel 10.29. (verstrekking en publicatie gegevens over luchtkwaliteit)

Artikel 10.30. (beschikbaar stellen informatie over emissies)

Onze Minister van Infrastructuur en Waterstaat stelt de nationale emissie-inventarissen en nationale emissieprognoses, bedoeld in artikel 11.21, eerste lid, van het Besluit kwaliteit leefomgeving, elektronisch beschikbaar.

Artikel 10.31. (bekendmaking tijdelijke regels bij luchtverontreiniging)

De commissaris van de Koning maakt een besluit met regels over het gebruik van installaties of brandstoffen en over andere verontreinigende activiteiten als bedoeld in artikel 19.12, eerste of derde lid, van de wet, via de media en langs elektronische weg bekend. Van het besluit wordt vervolgens zo spoedig mogelijk mededeling gedaan in het provinciaal blad, onder vermelding van het tijdstip van inwerkingtreding van het besluit.

§ 10.8.3. Waterkwaliteit

Artikel 10.32. (beschikbaar stellen monitoringsprogramma)

Een monitoringsprogramma als bedoeld in artikel 11.28 van het Besluit kwaliteit leefomgeving wordt elektronisch beschikbaar gesteld.

Artikel 10.33. (gegevensverstrekking opstellen stroomgebiedsbeheerplannen)

Het dagelijks bestuur van het waterschap en gedeputeerde staten verstrekken de door hen verzamelde gegevens die nodig zijn voor het opstellen van stroomgebiedsbeheerplannen, bedoeld in artikel 11.35 van het Besluit kwaliteit leefomgeving, elektronisch aan Onze Minister van Infrastructuur en Waterstaat, uiterlijk op de volgende tijdstippen:

  • a. 22 juni 2026 en 22 juni 2027; en

  • b. om de zes jaar na de tijdstippen, bedoeld onder a.

Artikel 10.33a. (gegevensverstrekking resultaten analyses en beoordeling kaderrichtlijn water)

Het gemeentebestuur, het dagelijks bestuur van het waterschap en gedeputeerde staten verstrekken uiterlijk op 22 juni 2025 en vervolgens om de zes jaar de resultaten van de analyses en beoordeling, bedoeld in artikel 11.36 van het Besluit kwaliteit leefomgeving, elektronisch aan Onze Minister van Infrastructuur en Waterstaat.

Artikel 10.33b. (gegevensverstrekking voortgang uitvoering van maatregelen)

Het dagelijks bestuur van het waterschap en gedeputeerde staten verstrekken uiterlijk op 22 juni 2024 en vervolgens om de zes jaar de gegevens over de voortgang van de uitvoering van de maatregelen, bedoeld in artikel 11.37 van het Besluit kwaliteit leefomgeving, elektronisch aan Onze Minister van Infrastructuur en Waterstaat.

Artikel 10.34. (gegevensverstrekking beschermde gebieden kaderrichtlijn water)

Het college van burgemeester en wethouders, het dagelijks bestuur van het waterschap, gedeputeerde staten en Onze Minister voor Natuur en Stikstof verstrekken zo spoedig mogelijk na gegevensverzameling, de als gegevens verzamelde beschermde gebieden, bedoeld in artikel 11.34 van het Besluit kwaliteit leefomgeving, aan Onze Minister van Infrastructuur en Waterstaat.

Artikel 10.35. (verstrekking en publicatie gegevens inzameling, transport en behandeling stedelijk afvalwater en afvoer slib)

  • 1 Het bevoegd gezag dat de zorg heeft voor een zuiveringtechnisch werk verstrekt de gegevens over de stand van zaken van de inzameling, het transport en de behandeling van stedelijk afvalwater en de afvoer van slib, bedoeld in artikel 11.39 van het Besluit kwaliteit leefomgeving, vier maanden na ontvangst van een verzoek daartoe aan Onze Minister van Infrastructuur en Waterstaat.

  • 2 Onze Minister van Infrastructuur en Waterstaat stelt elke twee jaar het verslag van de gegevens over de stand van zaken van de inzameling, het transport en de behandeling van stedelijk afvalwater en de afvoer van slib, bedoeld in artikel 11.42 van het Besluit kwaliteit leefomgeving, elektronisch beschikbaar.

Artikel 10.36. (beschikbaar stellen verslagen kaderrichtlijn water)

Het dagelijks bestuur van het waterschap, gedeputeerde staten en Onze Minister van Infrastructuur en Waterstaat stellen aan het eind van de looptijd van een waterbeheerprogramma als bedoeld in artikel 3.7 van de wet, een regionaal waterprogramma als bedoeld in artikel 3.8, tweede lid, van de wet respectievelijk het nationale waterprogramma, bedoeld in artikel 3.9, tweede lid, onder e, van de wet, elektronisch beschikbaar:

Artikel 10.36aa. (gegevensverstrekking verordening hergebruik stedelijk afvalwater)

Gedeputeerde staten verstrekken aan Onze Minister van Infrastructuur en Waterstaat de gegevens waarover zij beschikken die nodig zijn om te voldoen aan artikel 11, eerste lid, van de verordening hergebruik stedelijk afvalwater.

§ 10.8.3a. Natuur

Artikel 10.36a. (rapportages vogelrichtlijn en habitatrichtlijn)

  • 1 Gedeputeerde staten verstrekken aan Onze Minister voor Natuur en Stikstof gegevens over:

    • a. door gedeputeerde staten of provinciale staten genomen besluiten of getroffen maatregelen ter uitvoering van de vogelrichtlijn en van de habitatrichtlijn; en

    • b. de staat van instandhouding van:

      • 1°. de vogelsoorten, genoemd in bijlage I bij de vogelrichtlijn, en de niet in die bijlage genoemde geregeld in Nederland voorkomende vogelsoorten; en

      • 2°. de natuurlijke habitats, de habitats van soorten en de dier- en plantensoorten, genoemd in de bijlagen I, II, IV en V bij de habitatrichtlijn.

  • 2 De gegevens worden verstrekt ten behoeve van:

    • a. de toepassing van artikel 4, eerste lid, van de vogelrichtlijn en artikel 4, eerste lid, in samenhang met artikel 11 van de habitatrichtlijn;

    • b. de verslaglegging, bedoeld in artikel 9, derde lid, van de vogelrichtlijn en artikel 16, tweede lid, van de habitatrichtlijn; en

    • c. de verslaglegging, bedoeld in artikel 12 van de vogelrichtlijn en artikel 17 van de habitatrichtlijn.

  • 3 Onze Minister voor Natuur en Stikstof verstrekt de gegevens, bedoeld in het eerste lid, en de gegevens, bedoeld in de artikelen 7, vierde lid, laatste zin, en 10, tweede lid, van de vogelrichtlijn, aan de Europese Commissie.

Artikel 10.36b. (melding compenserende maatregelen Natura 2000-gebieden aan Europese Commissie)

  • 2 Onze Minister voor Natuur en Stikstof verstrekt de gegevens aan de Europese Commissie.

Artikel 10.36c. (rapportage uitvoering invasieve-exoten-basisverordening)

  • 1 Gedeputeerde staten verstrekken aan Onze Minister voor Natuur en Stikstof uiterlijk op 1 juni 2025, en daarna steeds na zes jaar, gegevens over de uitvoering van de maatregelen voor de preventie en beheersing van de introductie en verspreiding van invasieve exoten van de in bijlage VC bij het Besluit kwaliteit leefomgeving genoemde soorten.

  • 2 De door gedeputeerde staten verstrekte gegeven hebben betrekking op:

    • a. de aard en de doeltreffendheid van de getroffen maatregelen en de gevolgen van deze maatregelen voor niet-doelsoorten;

    • b. de maatregelen die zijn getroffen om het publiek te informeren over de aanwezigheid van invasieve uitheemse soorten en over acties die burgers verzocht worden te ondernemen; en

    • c. als deze gegevens aanwezig zijn: de kostprijs van de onder a en b bedoelde maatregelen.

  • 3 Onze Minister voor Natuur en Stikstof verstrekt de gegevens aan de Europese Commissie.

Artikel 10.36d. (rapportage aan Tweede en Eerste Kamer over natuurnetwerk Nederland)

  • 1 Gedeputeerde staten verstrekken aan Onze Minister voor Natuur en Stikstof gegevens over de voortgang van de totstandkoming en instandhouding van het natuurnetwerk Nederland.

  • 2 Onze Minister voor Natuur en Stikstof informeert op basis van de gegevens van gedeputeerde staten de beide Kamers der Staten-Generaal over de voortgang van de totstandkoming en instandhouding van het natuurnetwerk Nederland.

Artikel 10.36da. (gegevensverstrekking over programma stikstofreductie en natuurverbetering)

Artikel 10.36db. (gegevensverstrekking gebiedsgerichte uitwerking programma stikstofreductie en natuurverbetering)

Uiterlijk op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip en vervolgens steeds zo spoedig mogelijk na een daartoe strekkend verzoek van Onze Minister voor Natuur en Stikstof verstrekken gedeputeerde staten de gegevens, bedoeld in artikel 11.69b van het Besluit kwaliteit leefomgeving, aan die Minister.

Artikel 10.36dc. (rapportage aan Tweede en Eerste Kamer over programma stikstofreductie en natuurverbetering)

Onze Minister voor Natuur en Stikstof verstrekt aan de beide Kamers der Staten-Generaal de volgende verslagen met de volgende frequentie:

Artikel 10.36e. (verstrekking gegevens verzekering jachtgeweer)

De korpschef verstrekt op verzoek gegevens uit de gegevensverzameling, bedoeld in artikel 11.73 van het Besluit kwaliteit leefomgeving, over de nakoming van een verzekering als bedoeld in artikel 11.78 van het Besluit activiteiten leefomgeving, aan:

  • a. Onze Minister voor Natuur en Stikstof en Onze Minister van Justitie en Veiligheid;

  • b. de personen belast met de opsporing van strafbaar gestelde feiten wegens handelen in strijd met het bepaalde bij of krachtens de wet; en

  • c. hen die aannemelijk maken dat zij zijn betrokken bij schade die grond kan opleveren voor toepassing van artikel 8.4 van de wet.

§ 10.8.4. Kwaliteit van zwemlocaties

Artikel 10.37. (gegevensverstrekking zwemlocaties)

Het dagelijks bestuur of het algemeen bestuur van een waterschap verstrekt jaarlijks uiterlijk op 31 oktober over elke zwemlocatie waarover het het beheer heeft in ieder geval de volgende gegevens aan Onze Minister van Infrastructuur en Waterstaat:

Artikel 10.38. (beschikbaar stellen verslag monitoring omgevingswaarde kwaliteit zwemlocatie)

Onze Minister van Infrastructuur en Waterstaat stelt een verslag van de resultaten van de monitoring van de omgevingswaarde voor zwemlocaties, bedoeld in artikel 2.19 van het Besluit kwaliteit leefomgeving, elektronisch beschikbaar.

Artikel 10.39. (beschikbaar stellen informatie over zwemlocaties)

  • 1 Gedeputeerde staten lichten het publiek gedurende het badseizoen voor over:

  • 2 Gedeputeerde staten geven in de nabijheid van een zwemlocatie op passende wijze voorlichting, via de media en langs elektronische weg, zodra de informatie beschikbaar is.

  • 3 In de gevallen, bedoeld in het eerste lid, aanhef en onder a tot en met c, bestaat de voorlichting in ieder geval uit:

    • a. het plaatsen van een bord in de nabijheid van de zwemlocatie op een zichtbare en gemakkelijk toegankelijke plaats met de informatie, bedoeld in artikel 12, eerste lid, van de zwemwaterrichtlijn; en

    • b. het verspreiden van de informatie, bedoeld in artikel 12, tweede lid, van de zwemwaterrichtlijn via internet, zo nodig ook in andere talen.

§ 10.8.5. Geluid

Artikel 10.39a. (gegevensverstrekking industrieterreinen)

  • 1 Degene die op een industrieterrein een activiteit anders dan het wonen verricht, verstrekt op verzoek van de gemeenteraad, of provinciale staten als artikel 2.12a, eerste lid, van de wet wordt toegepast, gegevens over het geluid door die activiteit voor de vaststelling van een geluidproductieplafond als omgevingswaarde voor het industrieterrein.

Artikel 10.39b. (gegevensverstrekking windturbines, windparken, civiele en militaire buitenschietbanen en militaire springterreinen op industrieterreinen)

Als dat nodig is om aan de verplichting van een bestuursorgaan tot gegevensverstrekking, bedoeld in artikel 10.42a, eerste lid, aanhef en onder f of g, te voldoen, verstrekt degene die een activiteit als bedoeld in die onderdelen verricht, op verzoek van dat bestuursorgaan gegevens over het geluid door die activiteit.

Artikel 10.39c. (gegevensverstrekking luchthavens)

Als dat nodig is om aan de verplichting tot gegevensverstrekking, bedoeld in artikel 10.42a, eerste lid, aanhef en onder e, te voldoen, verstrekt degene die een luchthaven exploiteert, op verzoek van gedeputeerde staten, Onze Minister van Defensie of Onze Minister van Infrastructuur en Waterstaat gegevens over het geluid door die luchthaven.

Artikel 10.40. (verstrekking en publicatie gegevens over belangrijke wegen, spoorwegen en luchthavens)

Artikel 10.41. (gegevensverstrekking door beheerder geluidbron voor geluidbelastingkaart)

  • 1 Degene die een geluidbron beheert, verstrekt op verzoek van het bestuursorgaan dat is belast met de vaststelling van een geluidbelastingkaart als bedoeld in artikel 20.17, eerste lid, onder a, van de wet, alle gevraagde gegevens voor zover dat bestuursorgaan daar zelf geen toegang toe heeft.

  • 2 De gegevens worden binnen drie maanden na de dag waarop het verzoek is ontvangen verstrekt, of, wanneer de gevraagde gegevens nog niet beschikbaar zijn, onverwijld nadat die beschikbaar zijn gekomen.

Artikel 10.42. (gegevensverstrekking door bestuursorganen voor geluidbelastingkaart)

Als dat nodig is voor de vaststelling van een geluidbelastingkaart als bedoeld in artikel 20.17, eerste lid, onder a, van de wet, verstrekken bestuursorganen elkaar op verzoek alle gevraagde gegevens voor zover het verzoekende bestuursorgaan daar geen toegang toe heeft.

Artikel 10.42a. (gegevensverstrekking geluidregister)

  • 2 De bestuursorganen, bedoeld in het eerste lid, verstrekken onverwijld gecorrigeerde gegevens nadat is gebleken dat eerder door hen verstrekte gegevens onjuist zijn.

Artikel 10.42b. (verstrekking en publicatie verslag monitoring geluidproductieplafonds)

  • 5 Het verslag van de monitoring wordt voor een ieder elektronisch beschikbaar gesteld.

Artikel 10.42c. (verstrekking en publicatie verslag monitoring geluid wegen en spoorwegen met basisgeluidemissie)

  • 3 Het verslag van de monitoring wordt voor een ieder elektronisch beschikbaar gesteld.

§ 10.8.5a. Bodemkwaliteit

Artikel 10.42c1. (beschikbaar stellen eindonderzoek bodem)

  • 2 De gegevens worden pas beschikbaar gesteld nadat de juistheid van die gegevens deugdelijk is vastgesteld.

Artikel 10.42c2. (gegevensverstrekking stortplaatsen voor baggerspecie op land)

Het bevoegd gezag voor een aanvraag om een omgevingsvergunning voor het exploiteren van een ippc-installatie voor het storten van afvalstoffen of het exploiteren van een andere milieubelastende installatie voor het storten van bedrijfsafvalstoffen of gevaarlijke afvalstoffen op een stortplaats, bedoeld in de artikelen 3.84, eerste lid, aanhef en onder a en b, en 3.85, eerste lid, van het Besluit activiteiten leefomgeving, verstrekt, voor zover op de stortplaats alleen baggerspecie wordt gestort en de stortplaats niet is gelegen in een oppervlaktewaterlichaam, een afschrift van de resultaten, bedoeld in artikel 8.62n, tweede lid, van het Besluit kwaliteit leefomgeving, aan Onze Minister van Infrastructuur en Waterstaat.

§ 10.8.6. PRTR

Artikel 10.42d. (elektronisch indienen PRTR-verslag)

Een PRTR-verslag wordt ingediend met gebruikmaking van een elektronisch formulier. Het formulier wordt door Onze Minister van Infrastructuur en Waterstaat beschikbaar gesteld op e-mjv.nl.

Artikel 10.43. (gegevensverstrekking PRTR; uitstel verklaring PRTR-verslag)

Het bestuursorgaan, bedoeld in artikel 11.56 van het Besluit kwaliteit leefomgeving, doet van het uitstel van de afgifte van de verklaring, bedoeld in artikel 11.57, derde lid, van dat besluit, uiterlijk op 30 juni van het kalenderjaar volgend op het verslagjaar, schriftelijk mededeling aan degene die de activiteit, bedoeld in bijlage I bij de PRTR-verordening, verricht.

Artikel 10.44. (gegevensverstrekking PRTR; gegevens als bedoeld in artikel 5.10 van het Besluit activiteiten leefomgeving)

  • 3 In de gevallen, bedoeld in het tweede lid, meldt het bestuursorgaan aan Onze Minister van Infrastructuur en Waterstaat dat een verklaring als bedoeld in het tweede lid, aanhef en onder a of onder b, is afgegeven, uiterlijk op 30 september van het kalenderjaar volgend op het verslagjaar of, als dat eerder is, zodra die verklaring in werking is getreden.

Artikel 10.45. (gegevensverstrekking PRTR; handelwijze bij geheimhouden gegevens)

  • 2 De mededeling bevat een samenvatting van de motivering van de beslissing.

  • 3 Als de mededeling betrekking heeft op het geheimhouden van de naam van een verontreinigende stof, wordt de naam aangegeven van de groep verontreinigende stoffen, bedoeld in bijlage VI bij het Besluit activiteiten leefomgeving, waartoe de geheimgehouden verontreinigende stof behoort.

Artikel 10.46. (beschikbaar stellen van gegevens en verklaringen PRTR)

Onze Minister van Infrastructuur en Waterstaat stelt de gegevens en verklaringen, bedoeld in artikel 11.63 van het Besluit kwaliteit leefomgeving, uiterlijk op 31 maart van het tweede kalenderjaar volgend op het verslagjaar per verslagjaar beschikbaar via het PRTR, bedoeld in bijlage I bij het Besluit kwaliteit leefomgeving.

§ 10.8.7. Behoud van werelderfgoed

Artikel 10.48. (gegevensverstrekking werelderfgoed)

Een instantie of een bestuursorgaan, aangewezen als siteholder in het managementplan, bedoeld in de Operational guidelines for the implementation of the World Heritage Convention, verstrekt aan Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap op verzoek de gegevens die nodig zijn om te kunnen voldoen aan artikel 29 van het werelderfgoedverdrag.

Artikel 10.49. (gegevensverstrekking activiteiten die werelderfgoed kunnen aantasten)

  • 1 Als een instantie of een bestuursorgaan als bedoeld in artikel 10.48 op de hoogte is van een voornemen om een activiteit te verrichten die de uitzonderlijke universele waarde van een werelderfgoed kan aantasten, stelt die instantie of dat bestuursorgaan Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap daarvan zo spoedig mogelijk, maar in ieder geval voordat zich onomkeerbare gevolgen kunnen voordoen, op de hoogte.

  • 2 Het eerste lid is ook van toepassing op een ander bestuursorgaan dat is belast met de uitoefening van taken en bevoegdheden op grond van de wet als het werelderfgoed op zijn grondgebied ligt of als de uitoefening van een taak of bevoegdheid de uitzonderlijke universele waarde van een werelderfgoed kan aantasten.

§ 10.8.8. Tegengaan van klimaatverandering

Artikel 10.49a. (beschikbaar stellen broeikasgasinventarissen)

Onze Minister voor Klimaat en Energie stelt de broeikasgasinventarissen, bedoeld in artikel 11.66, tweede lid, van het Besluit kwaliteit leefomgeving, elektronisch beschikbaar.

Artikel 10.49b. (doorzenden berichten over maatregelen verduurzaming energiegebruik)

Onze Minister voor Klimaat en Energie brengt berichten over maatregelen ter verduurzaming van het energiegebruik die via de elektronische voorziening, bedoeld in artikel 5.15c, eerste lid, van het Besluit activiteiten leefomgeving en artikel 3.84a, tweede lid, van het Besluit bouwwerken leefomgeving, zijn ingediend, onverwijld binnen het bereik van het bevoegd gezag.

Artikel 10.49d. (rapportages datacentra)

Onze Minister voor Klimaat en Energie verstrekt de gegevens die via de elektronische voorziening, bedoeld in artikel 5.16c, eerste lid, van het Besluit activiteiten leefomgeving, openbaar zijn gemaakt, aan de Europese Commissie.

Afdeling 10.9. Kaarten

Artikel 10.50. (overleg, actualisatie en elektronische beschikbaarstelling geluidbelastingkaarten)

  • 1 Bij de totstandkoming van een geluidbelastingkaart als bedoeld in artikel 20.17, eerste lid, onder a, van de wet overlegt het bevoegd gezag met de bevoegde autoriteiten van de aangrenzende lidstaten, voor zover die kaart ook betrekking heeft op grensregio’s.

  • 2 Het bevoegd gezag actualiseert een geluidbelastingkaart elke vijf jaar.

  • 3 Het bevoegd gezag stelt een geluidbelastingkaart elektronisch beschikbaar.

Artikel 10.51. (actualisatie en elektronische beschikbaarstelling kaarten basiskustlijn)

  • 2 Onze Minister van Infrastructuur en Waterstaat stelt kaarten van de kustlijn elektronisch beschikbaar.

Artikel 10.52. (overleg, actualisatie en elektronische beschikbaarstelling overstromingsgevaarkaarten en overstromingsrisicokaarten)

  • 1 Bij de totstandkoming van overstromingsgevaarkaarten en overstromingsrisicokaarten als bedoeld in artikel 20.17, eerste lid, onder c, van de wet overleggen gedeputeerde staten met:

    • a. de bevoegde autoriteiten van andere staten in de stroomgebiedsdistricten Rijn, Maas, Schelde en Eems; en

    • b. het dagelijks bestuur van het waterschap en het college van burgemeester en wethouders als een stroomgebiedsdistrict of een gedeelte daarvan op het grondgebied van het waterschap of die gemeente ligt.

  • 2 Gedeputeerde staten actualiseren de overstromingsgevaarkaarten en overstromingsrisicokaarten uiterlijk 22 december 2025 en daarna elke zes jaar.

Hoofdstuk 11. Milieueffectrapportage

Afdeling 11.1. Milieueffectrapportage voor plannen en programma’s

Artikel 11.1. (plan-mer-beoordeling)

  • 1 Het bevoegd gezag neemt het resultaat van de beoordeling of sprake is van aanzienlijke milieueffecten, bedoeld in artikel 16.36, vijfde lid, van de wet, met de bijbehorende motivering op in het plan of programma en, voor zover hier sprake van is, in het ontwerp van het plan of programma.

  • 3 Een beoordeling of sprake is van aanzienlijke milieueffecten van een plan of programma als bedoeld in artikel 16.36, derde lid, van de wet dat het gebruik bepaalt van kleine gebieden op lokaal niveau vindt alleen plaats als:

    • a. voor dat plan of programma een bestuursorgaan van een gemeente het bevoegd gezag is; en

    • b. de omvang van dat gebied in verhouding tot het totale grondgebied van de gemeente klein is.

  • 4 Bij de beoordeling of sprake is van kleine wijzigingen van een plan of programma als bedoeld in artikel 16.36, derde lid, van de wet, betrekt het bevoegd gezag de context van het plan of programma dat wordt gewijzigd en de mate van waarschijnlijkheid dat de wijzigingen aanzienlijke milieueffecten zullen hebben.

Artikel 11.2. (advies Commissie voor de milieueffectrapportage)

Uiterlijk op het moment van terinzagelegging van het milieueffectrapport stelt het bevoegd gezag de Commissie voor de milieueffectrapportage in de gelegenheid daarover te adviseren.

Artikel 11.3. (inhoud plan-MER)

  • 1 Het milieueffectrapport bevat in ieder geval de volgende informatie:

    • a. een beschrijving van de inhoud van het plan of programma en de redelijke alternatieven, de belangrijkste doelstellingen van het plan of programma en het verband met andere relevante plannen en programma’s;

    • b. de relevante aspecten van de bestaande staat of kwaliteit van het milieu en de mogelijke ontwikkeling daarvan als het plan of programma niet wordt uitgevoerd;

    • c. de milieukenmerken van gebieden waarvoor de effecten van het plan of programma aanzienlijk kunnen zijn;

    • d. alle bestaande milieuproblemen die relevant zijn voor het plan of programma, in het bijzonder de problemen in gebieden waar het belang van het beschermen van het milieu een belangrijke rol speelt;

    • e. een beschrijving van de wijze waarop de doelstellingen ter bescherming van het milieu die zijn vastgesteld op internationaal, communautair of nationaal niveau en andere milieuoverwegingen zijn betrokken bij het plan of programma, voor zover zij relevant zijn voor het plan of programma;

    • f. een beschrijving van de mogelijk aanzienlijke milieueffecten van de uitvoering van het plan of programma en van de redelijke alternatieven, met inbegrip van een beoordeling van die milieueffecten;

    • g. de voorgenomen maatregelen om de aanzienlijke nadelige milieueffecten van de uitvoering van het plan of programma te voorkomen, te beperken of zoveel mogelijk te compenseren;

    • h. een motivering van de selectie van de onderzochte alternatieven en een beschrijving van de wijze waarop de milieueffecten zijn vastgesteld en beoordeeld, met inbegrip van de moeilijkheden die bij het verzamelen van de vereiste informatie zijn ondervonden, zoals technische tekortkomingen of ontbrekende kennis;

    • i. een beschrijving van de voorgenomen monitoringsmaatregelen; en

    • j. een niet-technische samenvatting van de op grond van de onderdelen a tot en met i verstrekte informatie.

  • 2 Het milieueffectrapport bevat de informatie die redelijkerwijs mag worden vereist, ook gelet op de stand van kennis en beoordelingsmethoden en de inhoud van het plan of programma.

Artikel 11.4. (inhoud plan of programma)

  • 1 In het plan of programma, waarvoor bij de voorbereiding een milieueffectrapport moet worden gemaakt, vermeldt het bevoegd gezag in ieder geval hoe rekening is gehouden met:

    • a. het milieueffectrapport; en

    • b. het advies van de Commissie voor de milieueffectrapportage.

  • 2 Daarnaast bevat het plan of programma in ieder geval:

    • a. een samenvatting van de milieuoverwegingen die zijn betrokken bij het vaststellen van het plan of programma;

    • b. een samenvatting van de redenen om te kiezen voor het vastgestelde plan of programma, waarbij in ieder geval de in het milieueffectrapport beschreven redelijke alternatieven worden betrokken; en

    • c. de monitoringsmaatregelen.

Artikel 11.5. (monitoring plan-mer)

  • 1 Het bevoegd gezag monitort de aanzienlijke milieueffecten van de uitvoering van het plan of programma, waarvoor bij de voorbereiding een milieueffectrapport moet worden gemaakt.

  • 2 Het bevoegd gezag kan hiervoor gebruik maken van bestaande monitoring.

  • 3 Het bevoegd gezag stelt de resultaten van de monitoring elektronisch beschikbaar.

  • 4 Het bevoegd gezag treft, als dat naar zijn oordeel nodig is, passende maatregelen om de onvoorziene nadelige milieueffecten zoveel mogelijk te beperken of ongedaan te maken.

Afdeling 11.2. Milieueffectrapportage voor projecten

Artikel 11.6. (aanwijzen mer-(beoordelings)plichtige projecten)

  • 2 Bijlage V, kolom 3 in samenhang met kolom 1, bevat de projecten, bedoeld in artikel 16.43, eerste lid, onder b, van de wet, waarvoor moet worden beoordeeld of zij aanzienlijke milieueffecten kunnen hebben en, als dat het geval is, waarvoor bij de voorbereiding van het besluit een milieueffectrapport moet worden gemaakt.

  • 3 Als benodigde besluiten als bedoeld in artikel 16.43, eerste lid, van de wet, die betrekking hebben op de projecten, bedoeld in het eerste en tweede lid, worden aangewezen:

    • a. een projectbesluit als bedoeld in artikel 5.44 van de wet, met uitzondering van een projectbesluit dat wordt vastgesteld door het dagelijks bestuur van een waterschap;

    • b. het opnemen van regels in een omgevingsplan die zijn gericht op het uitvoeren van een project van publiek belang als bedoeld in artikel 5.55 van de wet;

    • c. de besluiten, bedoeld in bijlage V, kolom 4; en

    • d. de besluiten, bedoeld in artikel 11.8.

Artikel 11.7. (bijzonderheden bij aanwijzen mer-(beoordelings)plichtige projecten)

  • 1 Voor gevallen die zowel in kolom 2 als in kolom 3 van bijlage V zijn aangegeven, wordt bij de voorbereiding van het besluit een milieueffectrapport gemaakt.

  • 2 Bij de vaststelling of sprake is van een project als bedoeld in artikel 11.6, eerste of tweede lid, wordt het gehele project in beschouwing genomen, met inbegrip van de grensoverschrijdende onderdelen.

  • 3 Projecten als bedoeld in bijlage V, kolom 2, in samenhang met kolom 1, die alleen of hoofdzakelijk dienen voor het ontwikkelen en beproeven van nieuwe methoden of producten en die niet langer dan twee jaar worden gebruikt, worden in afwijking van artikel 11.6, eerste lid, aangemerkt als projecten als bedoeld in artikel 11.6, tweede lid.

  • 4 Onder een wijziging of uitbreiding als bedoeld in bijlage V, kolom 3, wordt ook verstaan:

    • a. een wijziging die betrekking heeft op reconstructie of een andere verandering van aangelegde werken, ingerichte gebieden of bestaande installaties; en

    • b. een uitbreiding die betrekking heeft op het opnieuw in gebruik nemen van aangelegde werken, ingerichte gebieden of bestaande installaties.

Artikel 11.8. (bijzonderheden bij de besluiten bij mer-(beoordelings)plichtige projecten)

  • 1 Als in bijlage V, kolom 4, de omgevingsvergunning voor een milieubelastende activiteit is aangewezen, wordt ook de omgevingsvergunning voor een lozingsactiviteit van afvalwater op een oppervlaktewaterlichaam of een zuiveringtechnisch werk bedoeld voor zover in hoofdstuk 3 van het Besluit activiteiten leefomgeving is bepaald dat het is verboden om:

    • a. zonder omgevingsvergunning die milieubelastende activiteit te verrichten; en

    • b. zonder omgevingsvergunning afvalwater afkomstig van die activiteit op een oppervlaktewaterlichaam of een zuiveringtechnisch werk te lozen.

  • 2 Als geen sprake is van een besluit als bedoeld in artikel 11.6, derde lid, kan het bevoegd gezag een ander besluit aanwijzen dat nodig is voor een project waarvoor moet worden beoordeeld of dat aanzienlijke milieueffecten kan hebben en, als dat het geval is, waarvoor bij de voorbereiding van dat besluit een milieueffectrapport moet worden gemaakt.

  • 3 Als voor een project een omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit wordt aangevraagd, wordt die omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit aangemerkt als het besluit, bedoeld in artikel 16.43, eerste lid, van de wet, in plaats van het besluit tot vaststelling van een omgevingsplan, bedoeld in bijlage V, kolom 4.

Artikel 11.9. (regels ontheffing)

  • 1 Bij een verzoek om ontheffing als bedoeld in artikel 16.44, tweede lid, van de wet verstrekt degene die voornemens is het project uit te voeren in ieder geval de volgende gegevens:

    • a. een beschrijving van het voorgenomen project;

    • b. een beschrijving van de omstandigheden waaronder het project zal worden uitgevoerd;

    • c. de redenen voor het verzoek; en

    • d. een aanduiding van de mogelijk aanzienlijke milieueffecten.

Artikel 11.10. (inhoud mededeling voornemen)

  • 1 Bij een mededeling als bedoeld in artikel 16.45, eerste lid, van de wet verstrekt degene die voornemens is het project uit te voeren in ieder geval een beschrijving van:

    • a. het project, met in ieder geval een beschrijving van:

      • 1°. de fysieke kenmerken van het gehele project en, als dat van toepassing is, van de sloopactiviteiten;

      • 2°. de locatie van het project, met bijzondere aandacht voor de kwetsbaarheid van het milieu in de gebieden waarop het project van invloed kan zijn;

    • b. de mogelijk aanzienlijke milieueffecten van het project; en

    • c. voor zover er informatie over deze effecten beschikbaar is: de mogelijk aanzienlijke milieueffecten van het project als gevolg van:

      • 1°. de verwachte residuen en emissies en de productie van afvalstoffen; en

      • 2°. het gebruik van natuurlijke bronnen, waaronder bodem, land, water en biodiversiteit.

  • 2 Bij het verstrekken van de informatie, bedoeld in het eerste lid, houdt degene die voornemens is het project uit te voeren rekening met de relevante criteria van bijlage III bij de mer-richtlijn en, voor zover relevant, met de beschikbare resultaten van andere relevante beoordelingen van de milieueffecten.

  • 3 Bij de mededeling kan een beschrijving worden verstrekt van de kenmerken van het voorgenomen project en van de voorgenomen maatregelen om mogelijk aanzienlijke milieueffecten te vermijden of te voorkomen.

Artikel 11.11. (project-mer-beoordeling)

  • 2 Het bevoegd gezag neemt het resultaat van de beoordeling of sprake is van aanzienlijke milieueffecten, bedoeld in artikel 16.43, tweede lid, van de wet, met de bijbehorende motivering op in het besluit en, voor zover hier sprake van is, in het ontwerp van het besluit.

  • 3 In de motivering van de beslissing wordt in ieder geval verwezen naar:

    • a. de relevante criteria van bijlage III bij de mer-richtlijn; en

    • b. als is beslist dat geen milieueffectrapport moet worden gemaakt:

      • 1°. de kenmerken en maatregelen, bedoeld in artikel 11.10, derde lid, als degene die voornemens is het project uit te voeren deze heeft voorgesteld; en

      • 2°. het moment waarop die maatregelen moeten zijn uitgevoerd.

Artikel 11.12. (passende scheiding)

  • 1 Als het bevoegd gezag degene is die voornemens is het project uit te voeren waarvoor een milieueffectrapport moet worden gemaakt, zorgt het bevoegd gezag in ieder geval voor een passende scheiding tussen conflicterende functies bij de ambtelijke voorbereiding van het besluit.

  • 2 Het bevoegd gezag legt de wijze waarop het zorg draagt voor een passende scheiding vast in een beschrijving van de werkprocessen en procedures en draagt zorg voor de naleving daarvan.

Artikel 11.13. (raadpleging reikwijdte en detailniveau)

  • 1 Het bevoegd gezag brengt advies uit over de reikwijdte en het detailniveau, bedoeld in artikel 16.46, eerste lid, van de wet, met inachtneming van de informatie die is verstrekt door degene die voornemens is het project uit te voeren, in het bijzonder over:

    • a. de specifieke kenmerken van het project, waaronder de locatie en de technische capaciteit; en

    • b. de te verwachten milieueffecten van het project.

  • 2 Binnen zes weken na ontvangst van het verzoek, bedoeld in artikel 16.46, eerste lid, van de wet, brengt het bevoegd gezag advies uit. Het bevoegd gezag kan de termijn eenmaal met ten hoogste zes weken verlengen.

Artikel 11.14. (advies Commissie voor de milieueffectrapportage)

Als toepassing wordt gegeven aan artikel 16.47, eerste lid, van de wet, stelt het bevoegd gezag de Commissie voor de milieueffectrapportage uiterlijk op het moment van terinzagelegging van het milieueffectrapport in de gelegenheid daarover te adviseren.

Artikel 11.15. (coördinatie terinzagelegging MER en passende beoordeling)

Als voor een project een milieueffectrapport moet worden gemaakt en voor dat project een ontwerpbesluit ter inzage is gelegd waarvoor op grond van artikel 16.53c van de wet een passende beoordeling is gemaakt, wordt de passende beoordeling ook tegelijkertijd met het milieueffectrapport door het bevoegd gezag voor het besluit waarvoor het milieueffectrapport wordt gemaakt, ter inzage gelegd.

Artikel 11.16. (inhoud project-MER)

  • 1 Het milieueffectrapport bevat in ieder geval de volgende informatie:

    • a. een beschrijving van het project;

    • b. een beschrijving van de redelijke alternatieven voor het project en de specifieke kenmerken ervan, met inbegrip van een vergelijking van de milieueffecten, en een motivering voor de gekozen optie in het licht van de milieueffecten;

    • c. een beschrijving van de relevante aspecten van de bestaande staat of kwaliteit van het milieu en de mogelijke ontwikkelingen daarvan als het project niet wordt uitgevoerd voor zover natuurlijke veranderingen redelijkerwijs kunnen worden beoordeeld op basis van beschikbare milieu-informatie en wetenschappelijke kennis;

    • d. een beschrijving van de factoren bevolking, gezondheid, biodiversiteit, land, bodem, water, lucht, klimaat, materiële goederen, cultureel erfgoed en landschap, waarop het project aanzienlijke milieueffecten kan hebben, en de samenhang daartussen;

    • e. een beschrijving van de mogelijk aanzienlijke milieueffecten van het project;

    • f. een beschrijving van de methoden of bewijsstukken die zijn gebruikt voor de identificatie en de beoordeling van de aanzienlijke milieueffecten, met inbegrip van de moeilijkheden die bij het verzamelen van de vereiste informatie zijn ondervonden;

    • g. een beschrijving van de kenmerken van het project en de voorgenomen maatregelen om alle beschreven aanzienlijke nadelige milieueffecten te vermijden, te voorkomen, te beperken en, als dat mogelijk is, te compenseren en, voor zover van toepassing, van voorgestelde monitoringsmaatregelen en procedures voor monitoring;

    • h. een beschrijving van de verwachte aanzienlijke nadelige milieueffecten van het project die voortvloeien uit de kwetsbaarheid van het project voor risico’s op zware ongevallen of rampen;

    • i. een niet-technische samenvatting van de op grond van de onderdelen a tot en met h verstrekte informatie; en

    • j. een referentielijst waarin de bronnen worden vermeld die zijn gebruikt voor de in het milieueffectrapport opgenomen beschrijvingen en beoordelingen.

  • 2 Bij de beschrijving, bedoeld in het eerste lid, onder g, wordt aangegeven in welke mate aanzienlijke nadelige milieueffecten worden vermeden, voorkomen, beperkt of gecompenseerd in zowel de bouwfase als de bedrijfsfase.

  • 3 Voor zover van toepassing omvat de beschrijving, bedoeld in het eerste lid, onder h, de geplande maatregelen om de aanzienlijke nadelige milieueffecten van dergelijke gebeurtenissen te voorkomen of te beperken, en informatie over paraatheid en de voorgenomen reactie bij dergelijke noodsituaties.

  • 4 Wanneer een advies over de reikwijdte en het detailniveau, bedoeld in artikel 16.46, eerste lid, van de wet, is uitgebracht, is het milieueffectrapport gebaseerd op dat advies. Het milieueffectrapport bevat de informatie die redelijkerwijs mag worden vereist om tot een gemotiveerde conclusie over de aanzienlijke milieueffecten van het project te komen, waarbij rekening wordt gehouden met de bestaande kennis en beoordelingsmethoden.

  • 5 Om overlapping van milieueffectrapporten te voorkomen, wordt bij het maken van het milieueffectrapport rekening gehouden met de beschikbare resultaten die op grond van verordeningen, richtlijnen en besluiten als bedoeld in artikel 288 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie zijn verkregen.

Artikel 11.17. (beschrijving project in MER)

De beschrijving van het project, bedoeld in artikel 11.16, eerste lid, onder a, bevat in ieder geval:

  • a. een beschrijving van de locatie van het project;

  • b. een beschrijving van de fysieke kenmerken van het gehele project en, als dat van toepassing is, van de sloopactiviteiten, en de eisen over landgebruik tijdens de bouw- en bedrijfsfase;

  • c. een beschrijving van de belangrijkste kenmerken van de bedrijfsfase van het project, waaronder de productieprocessen; en

  • d. een prognose van de soort en de hoeveelheid van de verwachte residuen en emissies en de hoeveelheden en soorten tijdens de bouw- en bedrijfsfase geproduceerde afvalstoffen.

Artikel 11.18. (beschrijving milieueffecten in MER)

  • 1 De beschrijving van de mogelijk aanzienlijke milieueffecten van het project, bedoeld in artikel 11.16, eerste lid, onder e, op de in artikel 11.16, eerste lid, onder d, bedoelde factoren, bevat in ieder geval een beschrijving van:

    • a. de realisatie en het bestaan van het project, en, als dat van toepassing is, van de sloopactiviteiten;

    • b. het gebruik van natuurlijke bronnen, met name land, bodem, water en biodiversiteit, waarbij zoveel mogelijk rekening wordt gehouden met de duurzame beschikbaarheid van deze bronnen;

    • c. de uitstoot van verontreinigende stoffen, geluidhinder, trillingen, licht, warmte, straling, het ontstaan van milieuhinder en het verwijderen en terugwinnen van afvalstoffen;

    • d. de risico’s voor de gezondheid, het cultureel erfgoed of het milieu;

    • e. de cumulatie van effecten met andere bestaande of goedgekeurde projecten, waarbij rekening wordt gehouden met alle bestaande milieuproblemen van gebieden die vanuit milieuoogpunt van bijzonder belang zijn en waarop het project van invloed kan zijn, of met het gebruik van natuurlijke bronnen;

    • f. het effect van het project op het klimaat en de kwetsbaarheid van het project voor klimaatverandering; en

    • g. de gebruikte technologieën en stoffen.

  • 2 De beschrijving van de mogelijk aanzienlijke milieueffecten van het project heeft betrekking op de directe en, voor zover van toepassing, de indirecte, secundaire, cumulatieve en grensoverschrijdende effecten op korte, middellange en lange termijn, permanente en tijdelijke en positieve en negatieve effecten van het project.

  • 3 De beschrijving van de mogelijk aanzienlijke milieueffecten van het project houdt rekening met de Europese of nationale doelstellingen over milieubescherming, die relevant zijn voor het project.

Artikel 11.19. (inhoud besluit)

  • 1 In het besluit waarvoor bij de voorbereiding een milieueffectrapport moet worden gemaakt, vermeldt het bevoegd gezag in ieder geval hoe rekening is gehouden met:

    • a. het milieueffectrapport; en

    • b. indien van toepassing, het advies van de Commissie voor de milieueffectrapportage.

  • 2 Daarnaast bevat het besluit in ieder geval:

    • a. de gemotiveerde conclusie van het bevoegd gezag over de aanzienlijke milieueffecten van het project;

    • b. alle aan het besluit verbonden voorschriften;

    • c. voor zover van toepassing, een beschrijving van alle kenmerken van het project en de voorgenomen maatregelen om aanzienlijke nadelige milieueffecten te vermijden, te voorkomen of te beperken en, als dat mogelijk is, te compenseren en op welk moment de maatregelen moeten zijn uitgevoerd; en

    • d. in voorkomend geval, monitoringsmaatregelen en procedures voor de monitoring van die effecten waarvoor het bevoegd gezag monitoring noodzakelijk acht, waarbij het soort parameters dat wordt gemonitord en de looptijd van de monitoring evenredig moeten zijn aan de aard, de locatie en de omvang van het project en met het belang van de milieueffecten.

  • 3 Het bevoegd gezag kan bepalen dat degene die voornemens is het project uit te voeren bestaande monitoring gebruikt voor de monitoringsmaatregelen en de procedures voor de monitoring.

Artikel 11.20. (monitoring project-mer)

  • 1 Als op grond van artikel 11.19, tweede lid, onder d, monitoring plaatsvindt, verstrekt degene die het project uitvoert de resultaten van de monitoring aan het bevoegd gezag.

  • 2 Het bevoegd gezag stelt de resultaten van de monitoring elektronisch beschikbaar.

  • 3 Het bevoegd gezag treft, als dat naar zijn oordeel nodig is, passende maatregelen om de onvoorziene nadelige milieueffecten zoveel mogelijk te beperken of ongedaan te maken.

Artikel 11.21. (gegevensverstrekking)

Het bevoegd gezag voor het milieueffectrapport verstrekt aan Onze Minister van Infrastructuur en Waterstaat op verzoek de bij dat gezag beschikbare gegevens die nodig zijn om te kunnen voldoen aan artikel 12, tweede lid, van de mer-richtlijn.

Afdeling 11.3. Grensoverschrijdende milieueffecten

§ 11.3.1. Grensoverschrijdende plan-mer

Artikel 11.22. (mededeling en toezending informatie grensoverschrijdende milieueffecten)

  • 1 Als een plan of programma waarvoor een milieueffectrapport moet worden gemaakt mogelijk aanzienlijke grensoverschrijdende milieueffecten heeft, deelt het bevoegd gezag dit mee aan de bevoegde autoriteit van de staat die deze mogelijke effecten zal ondervinden. Tegelijk met die mededeling, of nadat die autoriteit hierom heeft verzocht, zendt het bevoegd gezag aan die autoriteit in ieder geval:

    • a. het ontwerp van het plan of programma;

    • b. het milieueffectrapport, voor zover dit niet is opgenomen in het ontwerp van het plan of programma, met inbegrip van informatie over de mogelijke grensoverschrijdende milieueffecten en een vertaling van de samenvatting van het milieueffectrapport in de taal van de andere staat;

    • c. informatie over de totstandkomingsprocedure van het plan of programma; en

    • d. de termijn waarbinnen de bevoegde autoriteit van de andere staat kan aangeven of zij overleg wenst over de mogelijke grensoverschrijdende milieueffecten.

  • 2 Het bevoegd gezag doet de mededeling zo spoedig mogelijk en zendt de informatie in ieder geval voor de vaststelling van het plan of programma.

Artikel 11.23. (overleg)

  • 1 Als de bevoegde autoriteit van de andere staat binnen de gestelde termijn heeft aangegeven dat zij overleg wenst, overlegt het bevoegd gezag met die autoriteit over de mogelijk aanzienlijke grensoverschrijdende milieueffecten van het plan of programma en de voorgenomen maatregelen om de nadelige effecten te voorkomen, te beperken of zoveel mogelijk te compenseren.

  • 2 Onze Minister van Infrastructuur en Waterstaat kan contacten onderhouden met de bevoegde autoriteit van de andere staat als er geen contact is tussen het bevoegd gezag en die autoriteit of als het overleg niet tot het gewenste resultaat heeft geleid. Het bevoegd gezag zendt de benodigde informatie aan Onze Minister van Infrastructuur en Waterstaat.

Artikel 11.24. (zienswijzen)

Het betrokken publiek en de bevoegde instanties van de andere staat worden in de gelegenheid gesteld zienswijzen naar voren te brengen, met overeenkomstige toepassing van afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht.

Artikel 11.25. (inhoud en verstrekking plan of programma)

Nadat het plan of programma is vastgesteld, verstrekt het bevoegd gezag dat plan of programma aan de bevoegde autoriteit van de andere staat, degenen die zienswijzen naar voren hebben gebracht en de bevoegde instanties van de andere staat.

Artikel 11.26. (grensoverschrijdende milieueffecten in Nederland)

  • 1 Als de bevoegde autoriteit van een andere staat heeft meegedeeld dat een plan of programma mogelijk aanzienlijke grensoverschrijdende milieueffecten heeft in Nederland, geeft het betrokken bestuursorgaan binnen de door die autoriteit gestelde termijn aan of overleg is gewenst.

  • 2 Als toepassing is gegeven aan het eerste lid, overlegt het betrokken bestuursorgaan met de bevoegde autoriteit over de mogelijk aanzienlijke milieueffecten van het plan of programma en de voorgenomen maatregelen om de nadelige effecten te voorkomen, te beperken of te compenseren.

  • 3 Als toepassing is gegeven aan het eerste lid, stelt het betrokken bestuursorgaan, in overeenstemming met de bevoegde autoriteit, het betrokken publiek en de bevoegde instanties in de gelegenheid zienswijzen naar voren te brengen.

  • 4 Als toepassing is gegeven aan het eerste lid, geeft het betrokken bestuursorgaan, in overeenstemming met de bevoegde autoriteit en met overeenkomstige toepassing van artikel 3:42 van de Algemene wet bestuursrecht, kennis van:

    • a. het vastgestelde plan of programma;

    • b. een door de bevoegde autoriteit van de andere staat opgestelde samenvatting van de wijze waarop de milieuoverwegingen, de gehouden overleggen, de naar voren gebrachte zienswijzen en het milieueffectrapport zijn betrokken bij het vaststellen van het plan of programma; en

    • c. de monitoringsmaatregelen waartoe de bevoegde autoriteit heeft besloten.

§ 11.3.2. Grensoverschrijdende project-mer

Artikel 11.27. (mededeling grensoverschrijdende milieueffecten)

  • 1 Als een project waarvoor een milieueffectrapport moet worden gemaakt mogelijk aanzienlijke grensoverschrijdende milieueffecten heeft, deelt het bevoegd gezag dit mee aan de bevoegde autoriteit van de andere staat die deze mogelijke effecten zal ondervinden. Tegelijk met deze mededeling, of zo spoedig mogelijk nadat die autoriteit hierom heeft verzocht, zendt het bevoegd gezag aan die autoriteit in ieder geval:

    • a. informatie over het project, waaronder alle beschikbare informatie over de mogelijke grensoverschrijdende milieueffecten;

    • b. informatie over de aard en de totstandkoming van het te nemen besluit; en

    • c. informatie over de termijn waarbinnen de bevoegde autoriteit van de andere staat advies kan uitbrengen over het milieueffectrapport en zienswijzen naar voren kan brengen over het ontwerp van het besluit.

  • 3 Als sprake is van een projectbesluit, zendt het bevoegd gezag deze informatie niet later dan het moment van de kennisgeving van het voornemen om een verkenning uit te voeren naar een mogelijk bestaande of toekomstige opgave in de fysieke leefomgeving, bedoeld in artikel 5.47 van de wet.

Artikel 11.28. (toezending informatie en zienswijzen)

  • 1 Als de bevoegde autoriteit van de andere staat aangeeft deel te willen nemen aan de totstandkomingsprocedure van het besluit waarvoor een milieueffectrapport moet worden gemaakt, worden het betrokken publiek en de bevoegde instanties in de andere staat in ieder geval in de gelegenheid gesteld om:

  • 2 De hiertoe aangewezen bevoegde instanties in de andere staat worden, voor zover van toepassing, in de gelegenheid gesteld om advies uit te brengen over de reikwijdte en het detailniveau van de informatie voor het milieueffectrapport, met overeenkomstige toepassing van artikel 16.46 van de wet.

  • 3 Voor zover dit nog niet is gebeurd, zendt het bevoegd gezag de volgende informatie aan de bevoegde autoriteit en de bevoegde instanties van de andere staat:

    • a. het ontwerp van het besluit, met inbegrip van het milieueffectrapport;

    • b. de termijn waarbinnen zienswijzen naar voren kunnen worden gebracht en waarbinnen advies kan worden uitgebracht; en

    • c. een vertaling van de samenvatting van het milieueffectrapport in de taal van de andere staat.

Artikel 11.29. (overleg)

  • 1 Binnen een door de partijen afgesproken termijn overlegt het bevoegd gezag met de bevoegde autoriteit van de andere staat over de mogelijk aanzienlijke grensoverschrijdende milieueffecten van het project en de voorgenomen maatregelen om de nadelige effecten te vermijden, te voorkomen, te beperken en, als dat mogelijk is, te compenseren.

  • 2 Onze Minister van Infrastructuur en Waterstaat kan contacten onderhouden met de bevoegde autoriteit van de andere staat als er geen contact is tussen het bevoegd gezag en die autoriteit of als het overleg niet tot het gewenste resultaat heeft geleid. Het bevoegd gezag zendt de benodigde informatie aan Onze Minister van Infrastructuur en Waterstaat.

Artikel 11.30. (inhoud en verstrekking besluit)

Nadat het besluit is vastgesteld, verstrekt het bevoegd gezag dat besluit aan de bevoegde autoriteit, het betrokken publiek en de bevoegde instanties van de andere staat.

Artikel 11.31. (nieuwe informatie, monitoring en evaluatie)

  • 1 Als het bevoegd gezag voor de uitvoering van een project als bedoeld in artikel 16.43, eerste lid van de wet, waarvoor bij de voorbereiding van het besluit een milieueffectrapport moet worden gemaakt, over nieuwe informatie beschikt over een mogelijk nadelig grensoverschrijdend milieueffect, die niet beschikbaar was op het moment dat het besluit werd genomen en die het besluit inhoudelijk zou kunnen hebben beïnvloed, deelt het bevoegd gezag deze nieuwe informatie mee aan de bevoegde autoriteit van de andere staat.

  • 2 Als een van de staten hierom verzoekt, vindt overleg plaats over de vraag of het besluit naar aanleiding van die nieuwe informatie moet worden gewijzigd.

  • 3 Als de staten hiertoe gezamenlijk besluiten, voert het bevoegd gezag een evaluatie uit van het mogelijk nadelige grensoverschrijdende milieueffect van de uitvoering van het project, waarvoor bij de voorbereiding van het besluit een milieueffectrapport moet worden gemaakt.

Artikel 11.32. (grensoverschrijdende milieueffecten in Nederland)

  • 1 Als de bevoegde autoriteit van een andere staat heeft meegedeeld dat een project mogelijk aanzienlijke grensoverschrijdende milieueffecten heeft in Nederland, geeft het betrokken bestuursorgaan binnen de door die autoriteit gestelde termijn aan of deelname aan de procedure van de milieueffectrapportage gewenst is.

  • 2 Als toepassing is gegeven aan het eerste lid, overlegt het betrokken bestuursorgaan met de bevoegde autoriteit over de mogelijk aanzienlijke milieueffecten van het project en de voorgenomen maatregelen om de nadelige effecten te voorkomen, te beperken of te mitigeren.

  • 3 Als toepassing is gegeven aan het eerste lid, stelt het betrokken bestuursorgaan, in overeenstemming met de bevoegde autoriteit, het betrokken publiek en de bevoegde instanties in de gelegenheid zienswijzen naar voren te brengen.

  • 4 Als toepassing is gegeven aan het eerste lid, geeft het betrokken bestuursorgaan, in overeenstemming met de bevoegde autoriteit en met overeenkomstige toepassing van artikel 3:42 van de Algemene wet bestuursrecht, kennis van:

    • a. het genomen besluit;

    • b. een door de bevoegde autoriteit opgestelde samenvatting van de wijze waarop de milieuoverwegingen, de gehouden overleggen, de naar voren gebrachte zienswijzen en het milieueffectrapport zijn betrokken bij het nemen van een besluit voor het project; en

    • c. de monitoringsmaatregelen waartoe de bevoegde autoriteit heeft besloten.

Hoofdstuk 12. Adviesorganen en adviseurs

Afdeling 12.1. Commissie voor de milieueffectrapportage

Artikel 12.1. (samenstelling commissie)

De Commissie voor de milieueffectrapportage bestaat uit een voorzitter en ten hoogste veertien plaatsvervangend voorzitters.

Artikel 12.2. (secretaris en bureau)

  • 1 De Commissie voor de milieueffectrapportage heeft een secretaris en een bureau dat onder leiding staat van die secretaris.

  • 2 De secretaris van de Commissie voor de milieueffectrapportage wordt benoemd en ontslagen door de voorzitter van de commissie, na overleg met de plaatsvervangend voorzitters.

Artikel 12.3. (jaarverslag)

De Commissie voor de milieueffectrapportage brengt jaarlijks voor 1 april aan Onze Minister van Infrastructuur en Waterstaat verslag uit van haar werkzaamheden in het voorafgaande kalenderjaar.

Artikel 12.4. (samenstelling werkgroep)

  • 1 Als de Commissie voor de milieueffectrapportage in de gelegenheid wordt gesteld te adviseren, stelt de voorzitter of een plaatsvervangend voorzitter daarvoor een werkgroep van deskundigen samen.

  • 2 De secretaris van de Commissie voor de milieueffectrapportage deelt aan het bevoegd gezag en aan degene die het milieueffectrapport maakt of zou moeten maken mee uit welke deskundigen de werkgroep bestaat.

  • 3 Een werkgroep staat onder voorzitterschap van de voorzitter of een plaatsvervangend voorzitter.

  • 4 De deskundigen in een werkgroep worden aangewezen door de voorzitter of een plaatsvervangend voorzitter.

  • 5 Als een deskundige niet meer voldoet aan artikel 17.5, tweede lid, van de wet, ontheft de voorzitter van de werkgroep hem van zijn deelname in de werkgroep. Als de voorzitter niet de voorzitter van de Commissie voor de milieueffectrapportage is, gebeurt dit na overleg met laatstgenoemde voorzitter.

Artikel 12.5. (advisering door werkgroep)

  • 2 De adviezen worden uitgebracht in overeenstemming met het gevoelen van de meerderheid van de deskundigen in de werkgroep.

  • 3 Op verzoek van de deskundigen die in de werkgroep een standpunt hebben verdedigd, dat afwijkt van het gevoelen van de meerderheid, wordt dat standpunt in het advies vermeld. Deze deskundigen kunnen over een zodanig standpunt een afzonderlijke nota bij het advies voegen.

Afdeling 12.2. OCW-schadebeoordelingscommissie archeologische rijksmonumenten

Artikel 12.6. (instelling en aanwijzing commissie)

Er is een OCW-schadebeoordelingscommissie archeologische rijksmonumenten die tot taak heeft advies uit te brengen aan bestuursorganen over schadevergoeding als bedoeld in artikel 4:126, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht in samenhang met artikel 15.1, eerste lid, onder k, van de wet, voor zover de schade voortvloeit uit beslissingen op aanvragen om omgevingsvergunningen voor rijksmonumentenactiviteiten met betrekking tot een archeologisch monument.

Artikel 12.7. (samenstelling commissie)

De OCW-schadebeoordelingscommissie archeologische rijksmonumenten bestaat uit ten hoogste zeven leden.

Afdeling 12.3. Wetenschappelijke autoriteit CITES

Artikel 12.8. (samenstelling autoriteit)

  • 1 De wetenschappelijke autoriteit CITES bestaat uit ten minste vijf en ten hoogste negen leden, de voorzitter daaronder begrepen.

  • 2 De leden bezitten ook deskundigheid op het gebied van natuurbescherming, welzijn van dieren en opvang van dieren.

Hoofdstuk 13. Handhaving en uitvoering

Afdeling 13.1. Bestuursrechtelijke handhavingstaak en handhavingsbevoegdheid

Artikel 13.1. (toedeling handhavingstaak aan een ander bestuursorgaan dan het college van burgemeester en wethouders)

Artikel 13.2. (toedeling handhavingstaak gedoogplichten)

De bestuursrechtelijke handhavingstaak, bedoeld in artikel 18.1 van de wet, berust in geval van de volgende gedoogplichten uit hoofdstuk 10 van de wet bij:

Artikel 13.3. (toedeling mede-handhavingstaak in verband met regels over instemming)

  • 1 Voor zover het gaat om de naleving van de voorschriften van een omgevingsvergunning voor een activiteit, berust in de volgende gevallen de bestuursrechtelijke handhavingstaak ook bij het bestuursorgaan dat op grond van afdeling 4.2 heeft beslist over instemming met de voorgenomen beslissing op de aanvraag om een omgevingsvergunning voor die activiteit, of dat op grond van artikel 4.37 van dit besluit of artikel 16.16, vierde lid, van de wet heeft bepaald dat instemming niet is vereist:

    • a. het dagelijks bestuur van het waterschap: bij een omgevingsvergunning die betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 4.24, eerste lid, onder a, b of c;

    • b. gedeputeerde staten:

      • 1°. bij een omgevingsvergunning die betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 4.25, eerste lid, onder a, b, d, e of f, voor zover bij dat laatste onderdeel de activiteit betrekking heeft op een watersysteem dat of een weg die in beheer is bij de provincie; en

      • 2°. bij een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 4.25, tweede lid, voor zover die betrekking heeft op een ontgrondingsactiviteit in het winterbed van een tot de rijkswateren behorende rivier of buiten de rijkswateren waarbij 100.000 m3 of meer in situ wordt ontgraven;

    • c. het dagelijks bestuur van een openbaar lichaam als bedoeld in artikel 20, derde lid, van de Wet personenvervoer 2000: bij een omgevingsvergunning die betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 4.26, eerste lid;

    • d. Onze Minister van Economische Zaken en Klimaat:

    • e. Onze Minister van Infrastructuur en Waterstaat:

      • 1°. bij een omgevingsvergunning die betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 4.30, eerste lid, onder a, b, c, voor zover het bij die onderdelen gaat om een beperkingengebiedactiviteit met betrekking tot een weg in beheer bij het Rijk of een hoofdspoorweg, of d; en

      • 2°. bij een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 4.30, tweede lid, voor zover die betrekking heeft op een ontgrondingsactiviteit in een rijkswater, anders dan in het winterbed van een rivier, waarbij 100.000 m3 of meer in situ wordt ontgraven;

    • f. Onze Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit: bij een omgevingsvergunning die betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 4.30a, eerste lid;

    • g. Onze Minister voor Natuur en Stikstof: bij een omgevingsvergunning die betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 4.31, eerste lid; en

    • h. Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap: bij een omgevingsvergunning die betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 4.32, eerste lid, onder a.

  • 2 Het eerste lid is niet van toepassing als gedeputeerde staten op grond van artikel 4.16 bevoegd gezag zijn, tenzij het gaat om een geval als bedoeld in het eerste lid, aanhef en onder d, onder 1°.

  • 3 Als in een projectbesluit uitdrukkelijk is bepaald dat het besluit geldt als een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 5.52, tweede lid, onder a, van de wet en daarbij op grond van artikel 16.20, eerste lid, van de wet geen instemming is vereist, berust de bestuursrechtelijke handhavingstaak voor de betrokken activiteit, voor zover het gaat om de naleving van de voorschriften van de omgevingsvergunning voor die activiteit, in de in het eerste lid, onder a, b en h, bedoelde gevallen ook bij het dagelijks bestuur van het waterschap, gedeputeerde staten, respectievelijk Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap.

Artikel 13.3a0. (toedeling mede-handhavingstaak in verband met andere regels)

De bestuursrechtelijke handhavingstaak berust bij het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen en biociden als bedoeld in bijlage I bij het Besluit activiteiten leefomgeving bij het verrichten van de milieubelastende activiteiten, bedoeld in de artikelen 3.184, 3.200, 3.205, 3.208, 3.211, 3.215, 3.218 en 3.250 van dat besluit, ook bij Onze Minister van Infrastructuur en Waterstaat en bij Onze Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit.

Afdeling 13.1a. Bestuurlijke boetes

Artikel 13.3a. (bestuurlijke boete bij overtreding cites-regels)

  • 1 Als regels als bedoeld in artikel 18.15a, eerste lid, van de wet bij overtreding waarvan Onze Minister voor Natuur en Stikstof een bestuurlijke boete kan opleggen worden aangewezen:

    • a. artikel 11.93 van het Besluit activiteiten leefomgeving, voor zover het de volgende handelingen betreft:

      • 1°. het binnenbrengen in de Europese Unie van een specimen in strijd met artikel 4, derde en vierde lid, van de cites-basisverordening;

      • 2°. handelen in strijd met een voorwaarde of vereiste, verbonden aan een vergunning of certificaat op grond van artikel 11, derde lid, van de cites-basisverordening, voor zover de voorwaarde of het vereiste ziet op de administratie, de verstrekking van gegevens of het merken van dieren, planten of eieren; en

      • 3°. handelen in strijd met de artikelen 33, eerste lid, onder c, en 40, eerste lid, onder d, van de cites-uitvoeringsverordening; en

    • b. de artikelen 11.103 en 11.104 van het Besluit activiteiten leefomgeving.

  • 3 In afwijking van het tweede lid bedraagt de op grond van 7.6, tweede lid, vast te stellen bestuurlijke boete ten hoogste het bedrag dat is vastgesteld voor de eerste categorie, bedoeld in artikel 23, vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, als ten tijde van het begaan van de overtreding nog geen vijf jaar zijn verstreken sinds een eerder aan de overtreder opgelegde bestuurlijke boete voor een overtreding, behorende tot eenzelfde categorie van gedragingen als bedoeld in het eerste lid, onherroepelijk is geworden.

Afdeling 13.2. Kwaliteitsbevordering en afstemming uitvoering en handhaving

§ 13.2.1. Toepassingsbereik

Artikel 13.4. (toepassingsbereik)

Deze afdeling is van toepassing op het verrichten van werkzaamheden voor de uitoefening van bevoegdheden door het bevoegd gezag in het kader van de uitvoeringstaak, bedoeld in artikel 18.18, tweede lid, van de wet, en de handhavingstaak, bedoeld in artikel 18.1 van de wet.

§ 13.2.2. Strategische en programmatische uitvoering en handhaving

Artikel 13.5. (uitvoerings- en handhavingsstrategie)

  • 1 De bestuursorganen die zijn belast met de uitvoerings- en handhavingstaak stellen een uitvoerings- en handhavingsstrategie vast in een of meer documenten waarin gemotiveerd wordt aangegeven welke doelen worden gesteld voor de uitvoering en handhaving en welke werkzaamheden met het oog op die doelen zullen worden verricht.

  • 2 De bestuursorganen die deelnemen in een omgevingsdienst stellen gezamenlijk een uniforme uitvoerings- en handhavingsstrategie vast voor de werkzaamheden, bedoeld in artikel 13.12, eerste lid.

  • 3 De handhavingsstrategie wordt zo nodig afgestemd met de instanties die zijn belast met de strafrechtelijke handhaving.

  • 4 De handhavingsstrategie wordt gebaseerd op een analyse van de problemen die zich kunnen voordoen bij de naleving van het bepaalde bij of krachtens de wet.

Artikel 13.6. (inhoud uitvoerings- en handhavingsstrategie)

  • 1 De uitvoerings- en handhavingsstrategie biedt in ieder geval inzicht in:

  • 2 De handhavingsstrategie biedt ook inzicht in:

    • a. de afspraken die door bestuursorganen onderling en met de instanties die zijn belast met de strafrechtelijke handhaving zijn gemaakt over samenwerking bij en afstemming van werkzaamheden;

    • b. de wijze waarop toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens de wet wordt gehouden;

    • c. de wijze waarop wordt gerapporteerd over bevindingen over de naleving van het bepaalde bij of krachtens de wet en eventueel daaraan verbonden consequenties;

    • d. de wijze waarop bestuurlijke sancties en termijnen die bij het opleggen en ten uitvoer leggen daarvan worden gehanteerd en de strafrechtelijke handhaving onderling worden afgestemd; en

    • e. de wijze waarop wordt gehandeld na geconstateerde overtredingen die zijn begaan door of in naam van een bestuursorgaan of een andere tot de overheid behorende instantie.

Artikel 13.7. (nadere inhoud handhavingsstrategie)

  • 1 Tot de wijze waarop toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens de wet wordt gehouden, bedoeld in artikel 13.6, tweede lid, onder b, behoort in ieder geval:

    • a. de wijze waarop toezicht wordt voorbereid, uitgaande van een register waarin in ieder geval ippc-installaties zijn opgenomen;

    • b. de frequentie waarmee routinematig toezicht wordt gehouden, waarbij die frequentie voor ippc-installaties, afhankelijk van de milieurisico’s, het nalevingsgedrag en de aanwezigheid van een gecertificeerd milieuzorgsysteem, ten minste is:

      • 1°. eenmaal per drie jaar bij beperkte milieurisico’s; en

      • 2°. eenmaal per jaar bij grote milieurisico’s; en

    • c. de termijn waarbinnen na het vaststellen van een ernstige klacht, ernstig ongewoon voorval of ernstige overtreding niet-routinematig toezicht wordt gehouden, waarbij die termijn voor ippc-installaties is:

      • 1°. na het vaststellen van een ernstige klacht, ernstig ongewoon voorval of ernstige overtreding: zo spoedig mogelijk en in voorkomend geval voor de verlening of wijziging van een omgevingsvergunning; of

      • 2°. na het vaststellen van een ernstige overtreding: in ieder geval binnen zes maanden.

  • 2 Tot de wijze waarop wordt gerapporteerd over bevindingen over de naleving van het bepaalde bij of krachtens de wet en eventueel daaraan verbonden consequenties, bedoeld in artikel 13.6, tweede lid, onder c, behoort in ieder geval:

    • a. de termijn waarbinnen een rapportage wordt gedeeld met betrokkenen, waarbij die termijn voor rapportage met betrekking tot ippc-installaties twee maanden is; en

    • b. de termijn waarbinnen en mate waarin een rapportage openbaar wordt gemaakt, waarbij die termijn voor rapportage met betrekking tot ippc-installaties vier maanden is en de artikelen 19.3 tot en met 19.5 van de Wet milieubeheer van overeenkomstige toepassing zijn.

Artikel 13.8. (uitvoeringsprogramma)

  • 1 De bestuursorganen, bedoeld in artikel 13.5, werken jaarlijks de uitvoerings- en handhavingsstrategie uit in een uitvoeringsprogramma, waarin wordt aangegeven welke van de werkzaamheden, bedoeld in het eerste lid van dat artikel, het komende jaar zullen worden verricht. Daarbij houden ze rekening met de doelen, bedoeld in dat lid, en de prioriteitenstelling, bedoeld in artikel 13.6, eerste lid, onder a.

  • 2 Het uitvoeringsprogramma wordt zo nodig afgestemd met de instanties die zijn belast met de strafrechtelijke handhaving.

Artikel 13.9. (uitvoeringsorganisatie)

  • 1 De bestuursorganen, bedoeld in artikel 13.5, richten hun organisatie zodanig in dat een goede uitvoering van de uitvoerings- en handhavingsstrategie en het uitvoeringsprogramma is gewaarborgd.

  • 2 De bestuursorganen dragen er in ieder geval zorg voor dat:

    • a. de personeelsformatie voor de uitvoering en handhaving en de bij de functies behorende taken, bevoegdheden en verantwoordelijkheden worden vastgelegd;

    • b. een persoon die door hen is belast met het beoordelen van en beslissen op een aanvraag om een omgevingsvergunning, het beoordelen van en beslissen op een aanvraag om toestemming tot het treffen van een gelijkwaardige maatregel of het stellen van een maatwerkvoorschrift ten aanzien van een milieubelastende activiteit als bedoeld in hoofdstuk 3 van het Besluit activiteiten leefomgeving, niet wordt belast met:

      • 1°. het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens de wet ten aanzien van dezelfde milieubelastende activiteit; en

      • 2°. het opleggen en ten uitvoer leggen van een bestuurlijke sanctie ten aanzien van dezelfde milieubelastende activiteit;

    • c. een door hen met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens de wet belaste persoon niet voortdurend wordt belast met het toezicht op dezelfde milieubelastende activiteit; en

    • d. de bereikbaarheid en beschikbaarheid van hun organisatie ook buiten kantooruren is gegarandeerd.

  • 3 De bestuursorganen dragen er ook zorg voor dat de werkprocessen, procedures en bijbehorende informatievoorziening voor de uitvoering en handhaving worden vastgelegd en dat werkzaamheden worden verricht volgens deze werkprocessen en procedures.

Artikel 13.10. (borgen van middelen)

De bestuursorganen, bedoeld in artikel 13.5, dragen er zorg voor dat:

  • a. de voor het bereiken van de doelen, bedoeld in het eerste lid van dat artikel, en voor het verrichten van de werkzaamheden, bedoeld in dat lid, benodigde en beschikbare financiële en personele middelen inzichtelijk worden gemaakt en in de begroting worden gewaarborgd; en

  • b. voor de uitvoering van het uitvoeringsprogramma voldoende financiële en personele middelen beschikbaar zijn.

Artikel 13.11. (evaluatierapportage)

  • 1 De bestuursorganen, bedoeld in artikel 13.5, rapporteren jaarlijks over de mate waarin uitvoering van het uitvoeringsprogramma heeft plaatsgevonden en de mate waarin deze uitvoering heeft bijgedragen aan het bereiken van de doelen, bedoeld in het eerste lid van dat artikel.

  • 2 Naar aanleiding van de in het eerste lid bedoelde rapportage wordt de uitvoerings- en handhavingsstrategie bezien en zo nodig aangepast.

§ 13.2.3. Omgevingsdiensten

Artikel 13.12. (basistakenpakket omgevingsdienst)

  • 1 Het college van burgemeester en wethouders en gedeputeerde staten dragen er zorg voor dat in ieder geval de volgende werkzaamheden, voor zover tot hun taak behorend, en voor zover deze regels zijn gesteld met het oog op de belangen, bedoeld in artikel 2.2 of 19.1b van het Besluit activiteiten leefomgeving, als het gaat om milieubelastende activiteiten, of artikel 3.2, 4.2, 5.2, 6.2 of 7.2 van het Besluit bouwwerken leefomgeving, als het gaat om bouwactiviteiten of sloopactiviteiten, door een omgevingsdienst worden verricht:

    • a. het voorbereiden van beslissingen op aanvragen om omgevingsvergunningen en het voorbereiden van het toepassen van paragraaf 5.1.5 van de wet, voor activiteiten die zijn aangewezen in bijlage VI, categorie 1 tot en met 4, met uitzondering van omgevingsvergunningen voor buitenplanse omgevingsplanactiviteiten;

    • b. het beoordelen van meldingen als bedoeld in artikel 4.4, eerste lid, van de wet, en het voorbereiden van beschikkingen op aanvragen om toestemming tot het treffen van een gelijkwaardige maatregel, voor activiteiten die zijn aangewezen in bijlage VI, categorie 1 en 5;

    • c. het voorbereiden van beschikkingen tot het stellen van maatwerkvoorschriften, voor activiteiten die zijn aangewezen in bijlage VI, categorie 1 en 5;

    • d. het houden van toezicht op de naleving van:

    • e. ketentoezicht op de regels over activiteiten die zijn aangewezen in bijlage VI, categorie 7; en

    • f. het voorbereiden van bestuurlijke sancties ter handhaving van de verboden en regels, bedoeld onder d en e.

  • 4 Een naamswijziging van een in bijlage VII aangewezen omgevingsdienst gaat voor de toepassing van dit besluit gelden nadat een daarover genomen besluit bekend is gemaakt in de Staatscourant.

§ 13.2.4. Informatieverstrekking uitvoering en handhaving

Artikel 13.13. (verplichting tot informatieverstrekking)

Aan de verplichting tot informatieverstrekking, bedoeld in artikel 18.25, eerste lid, van de wet, is in ieder geval voldaan als Onze Minister van Infrastructuur en Waterstaat, Onze Minister van Justitie en Veiligheid en het algemeen bestuur van de omgevingsdiensten de gegevens die zij beheren in verband met het verrichten van de werkzaamheden, bedoeld in artikel 13.12, eerste lid, via het beveiligde digitale systeem voor informatie-uitwisseling, Inspectieview Milieu, raadpleegbaar maken.

Artikel 13.14. (andere bestuursorganen)

Als andere bestuursorganen als bedoeld in artikel 18.25, tweede lid, van de wet worden aangewezen:

  • a. Onze Minister van Economische Zaken en Klimaat;

  • b. Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid;

  • c. de korpschef; en

  • d. het openbaar ministerie.

Artikel 13.15. (gebruik van het burgerservicenummer)

Ten behoeve van de strafrechtelijke handhaving van het bepaalde bij of krachtens de wet wordt door de bestuursorganen, bedoeld in de artikelen 13.13 en 13.14, bij het verstrekken van persoonsgegevens het burgerservicenummer aangegeven.

Artikel 13.15a. (verwerkingsverantwoordelijke Inspectieview Milieu)

Onze Minister van Infrastructuur en Waterstaat is verwerkingsverantwoordelijke voor de verwerking van persoonsgegevens in Inspectieview Milieu.

Artikel 13.15b. (geen gegevensbewaring in Inspectieview Milieu)

Onze Minister van Infrastructuur en Waterstaat zorgt ervoor dat in Inspectieview Milieu geen gegevens worden bewaard.

Artikel 13.15c. (kosten Inspectieview Milieu)

De jaarlijkse beheerkosten van Inspectieview Milieu komen, voor zover ze niet worden gedekt door de jaarlijkse bijdragen van aangesloten bestuursorganen en instanties, voor rekening van Onze Minister van Infrastructuur en Waterstaat.

Afdeling 13.3. Kwaliteitsbevordering en afstemming uitvoering en handhaving bij Seveso-inrichtingen

§ 13.3.1. Toepassingsbereik

Artikel 13.16. (toepassingsbereik)

Deze afdeling is van toepassing op het verrichten van de volgende werkzaamheden door het bevoegd gezag, de toezichthouder, bedoeld in artikel 1, derde lid, onder d, van de Arbeidsomstandighedenwet, en het bestuur van de veiligheidsregio:

§ 13.3.2. Strategische en programmatische uitvoering en handhaving

Artikel 13.17. (coördinatie uitvoering en handhaving)

  • 1 Het bevoegd gezag draagt zorg voor de coördinatie van het onderling afgestemd verrichten van de werkzaamheden, bedoeld in artikel 13.16, waartoe in ieder geval behoren:

  • 2 Het bevoegd gezag, de toezichthouder, bedoeld in artikel 1, derde lid, onder d, van de Arbeidsomstandighedenwet, en het bestuur van de veiligheidsregio:

    • a. verstrekken elkaar onverwijld langs elektronische weg de gegevens en bescheiden waarover zij beschikken, voor zover die gegevens en bescheiden noodzakelijk zijn voor het goed verrichten van de werkzaamheden, bedoeld in artikel 13.16; en

    • b. stemmen het verrichten van de werkzaamheden, bedoeld onder a, onderling af.

Artikel 13.18. (onderzoeken veiligheidsrapport)

  • 3 Het bevoegd gezag stelt het bestuur van de veiligheidsregio waarin de Seveso-inrichting geheel of gedeeltelijk is gelegen, tijdig in de gelegenheid om te onderzoeken of de onderdelen van het veiligheidsrapport die gaan over de bedrijfsbrandweer en de voorbereiding van de rampenbestrijding, voldoen aan de artikelen 4.14, 4.15 en 4.17 van het Besluit activiteiten leefomgeving.

  • 4 Het bevoegd gezag stelt het bevoegd gezag voor een omgevingsvergunning voor een lozingsactiviteit op een oppervlaktewaterlichaam en een lozingsactiviteit op een zuiveringtechnisch werk tijdig in de gelegenheid om te onderzoeken of de onderdelen van het veiligheidsrapport die gaan over mogelijke waterverontreiniging of een mogelijke belemmering voor de doelmatige werking van het zuiveringtechnisch werk bij een zwaar ongeval voldoen aan de artikelen 4.14, 4.15 en 4.16, eerste lid, onder c en d, van het Besluit activiteiten leefomgeving.

Artikel 13.19. (conclusies onderzoek veiligheidsrapport)

  • 1 Het bevoegd gezag stelt degene die de Seveso-inrichting exploiteert binnen een redelijke termijn, maar uiterlijk binnen zes maanden na ontvangst van het veiligheidsrapport, in kennis van de conclusies van het onderzoek daarvan.

  • 2 Als het bevoegd gezag van oordeel is dat het veiligheidsrapport onvolledig is, wordt degene die de Seveso-inrichting exploiteert binnen acht weken na ontvangst van het veiligheidsrapport verzocht om aanvullende gegevens en bescheiden te verstrekken binnen een bij het verzoek te stellen termijn van ten hoogste zes weken.

  • 3 De termijn, bedoeld in het eerste lid, wordt opgeschort met ingang van de dag dat het verzoek, bedoeld in het tweede lid, is gedaan tot de dag waarop de aanvullende gegevens en bescheiden zijn verstrekt.

Artikel 13.20. (toezichtsysteem en toezichtplan)

  • 2 Het toezichtplan bevat ten minste:

    • a. een algemene beoordeling van de relevante veiligheidskwesties;

    • b. het gebied dat het toezichtplan bestrijkt;

    • c. een lijst van de Seveso-inrichtingen die onder het plan vallen;

    • d. een lijst van de Seveso-inrichtingen die zijn aangewezen op grond van artikel 8.38 van het Besluit kwaliteit leefomgeving;

    • e. een lijst van de Seveso-inrichtingen met specifieke externe risico’s of gevarenbronnen die het risico op of de gevolgen van een zwaar ongeval kunnen vergroten;

    • f. procedures voor routinematig toezicht;

    • g. procedures voor niet-routinematig toezicht waarmee ernstige klachten, zware ongevallen, bijna-ongevallen, incidenten en overtredingen zo spoedig mogelijk worden onderzocht; en

    • h. afspraken over samenwerking tussen het bevoegd gezag, de toezichthouder, bedoeld in artikel 1, derde lid, onder d, van de Arbeidsomstandighedenwet, en het bestuur van de veiligheidsregio.

  • 3 Het toezichtplan wordt regelmatig bezien en zo nodig bijgewerkt.

Artikel 13.21. (toezichtprogramma)

  • 2 Een toezichtprogramma vermeldt ten minste de frequentie waarmee routinematig toezicht wordt gehouden. De frequentie waarmee routinematig toezicht wordt gehouden, is:

    • a. voor hogedrempelinrichtingen: ten minste eenmaal per jaar; en

    • b. voor Seveso-inrichtingen die geen hogedrempelinrichtingen zijn: ten minste eenmaal per drie jaar.

Artikel 13.22. (uitvoering toezicht)

  • 1 Het houden van toezicht wordt afgestemd op het soort Seveso-inrichting en is niet afhankelijk van de ontvangst van het veiligheidsrapport of van andere ingediende rapporten.

  • 2 Met bezoeken ter plaatse, het controleren van interne maatregelen, systemen, rapporten, documenten en opvolging van bevindingen en een planmatig, systematisch, technisch, organisatorisch en bedrijfskundig onderzoek van de systemen die in de Seveso-inrichting worden gebruikt, wordt nagegaan of:

  • 3 Als dat passend is, wordt het toezicht zoveel mogelijk gecombineerd met toezicht op andere wettelijke voorschriften.

Artikel 13.23. (bevindingen toezicht)

  • 1 Binnen vier maanden na afronding van een bezoek, controle of onderzoek als bedoeld in artikel 13.22, tweede lid, worden de bevindingen vastgelegd in een toezichtrapport en meegedeeld aan degene die de Seveso-inrichting exploiteert.

  • 2 Het bevoegd gezag, de toezichthouder, bedoeld in artikel 1, derde lid, onder d, van de Arbeidsomstandighedenwet, en het bestuur van de veiligheidsregio zien er, voor zover het gaat om de uitoefening van hun bevoegdheden en het verrichten van hun werkzaamheden, op toe dat degene die de Seveso-inrichting exploiteert binnen een redelijke termijn na de mededeling, bedoeld in het eerste lid, de bevindingen opvolgt door de vereiste maatregelen te treffen.

Artikel 13.24. (openbaarmaking bevindingen toezicht)

  • 1 Het bevoegd gezag, de toezichthouder, bedoeld in artikel 1, derde lid, onder d, van de Arbeidsomstandighedenwet, en het bestuur van de veiligheidsregio verschaffen aan een ieder de volgende gegevens:

    • a. de datum waarop voor het laatst routinematig toezicht is gehouden of een verwijzing naar de plaats waar die informatie elektronisch kan worden geraadpleegd; en

    • b. inlichtingen over de wijze waarop op verzoek meer gedetailleerde gegevens over het toezicht en het toezichtplan kunnen worden verkregen.

  • 3 Als toepassing wordt gegeven aan de bevoegdheid, bedoeld in artikel 19.3, eerste lid, eerste zin, van de Wet milieubeheer, wordt een aangepast toezichtrapport beschikbaar gesteld, dat ten minste algemene gegevens bevat over risico’s van zware ongevallen, de mogelijke gevolgen daarvan voor de gezondheid en het milieu en de bevindingen van het toezicht.

Afdeling 13.4. Bestuurlijke en strafrechtelijke sancties Seveso-inrichtingen

§ 13.4.1. Toepassingsbereik

Artikel 13.25. (toepassingsbereik)

§ 13.4.2. Bestuurlijke handhaving Arbeidsomstandighedenwet

Artikel 13.26. (last onder bestuursdwang voor overtredingen Arbeidsomstandighedenwet)

Een daartoe door Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid aangewezen, onder hem ressorterende ambtenaar is bevoegd tot oplegging van een last onder bestuursdwang ter zake van de naleving van het krachtens artikel 6, eerste lid, tweede zin, van de Arbeidsomstandighedenwet, in de artikelen 4.4, 4.5, eerste en derde lid, 4.6, eerste lid, 4.7, 4.9 tot en met 4.15, 4.18, 4.19, 4.20, 4.22, 4.23, 4.24, 4.26, 4.27 en 4.28 van het Besluit activiteiten leefomgeving bepaalde.

Artikel 13.27. (bestuurlijke boete voor overtredingen Arbeidsomstandighedenwet)

  • 3 Als soortgelijke verplichtingen en verboden als bedoeld in artikel 34, vijfde en zevende lid, van de Arbeidsomstandighedenwet worden aangewezen verplichtingen en verboden die voortvloeien uit het in de in artikel 13.26 genoemde artikelen bepaalde, voor zover het boetenormbedrag voor de bestuurlijke boete op overtreding van die verplichting of dat verbod op grond van de beleidsregels, bedoeld in artikel 34, tiende lid, van die wet, hoger is dan € 12.500,–.

Artikel 13.28. (waarschuwingen en stillegging voor overtredingen Arbeidsomstandighedenwet)

  • 1 Na een herhaling van een overtreding of een soortgelijke overtreding kan een waarschuwing als bedoeld in artikel 28a, eerste lid, van de Arbeidsomstandighedenwet worden gegeven. Als opnieuw dezelfde of een soortgelijke overtreding is geconstateerd, kan de werkgever, bedoeld in artikel 1, eerste of tweede lid, van de Arbeidsomstandighedenwet, of de werkzame zelfstandige of werkgever die de arbeid zelf verricht, een bevel worden opgelegd door de daartoe aangewezen ambtenaar dat de door hem aangewezen werkzaamheden voor een daarbij aangegeven periode van ten hoogste drie maanden worden stilgelegd of niet mogen aanvangen.

  • 2 Als de aard van de overtreding of de soortgelijke overtreding, de met de overtreding of soortgelijke overtreding samenhangende omstandigheden of de gevolgen van een stillegging van de werkzaamheden daartoe aanleiding geven, kan worden afgezien van het geven van een waarschuwing en het opleggen van een bevel.

  • 3 Van een soortgelijke overtreding als bedoeld in het eerste en tweede lid is sprake als het gaat om een overtreding van de in artikel 13.26 genoemde artikelen, voor zover het boetenormbedrag voor de bestuurlijke boete op deze overtreding op grond van de beleidsregels, bedoeld in artikel 34, tiende lid, van de Arbeidsomstandighedenwet, hoger is dan € 50.000,–.

Hoofdstuk 14. Digitaal stelsel Omgevingswet

Afdeling 14.1. Elektronisch verkeer

Artikel 14.1. (elektronisch verkeer via de landelijke voorziening)

  • 1 Via de landelijke voorziening kan worden ingediend of gedaan:

    • a. een aanvraag om een omgevingsvergunning;

    • b. een aanvraag om een maatwerkvoorschrift;

    • c. een aanvraag om toestemming tot het treffen van een gelijkwaardige maatregel; en

    • d. een melding als bedoeld in artikel 4.4, eerste lid, van de wet.

  • 2 Via de landelijke voorziening kan worden voldaan aan een andere informatieverplichting dan een melding, tenzij bij wettelijk voorschrift een andere wijze is aangewezen waarop aan de informatieverplichting wordt voldaan.

Artikel 14.2. (elektronisch formulier)

  • 1 Als via de landelijke voorziening een aanvraag om een omgevingsvergunning, een maatwerkvoorschrift of toestemming tot het treffen van een gelijkwaardige maatregel wordt ingediend, een melding als bedoeld in artikel 4.4, eerste lid, van de wet wordt gedaan of aan een informatieverplichting anders dan een melding wordt voldaan:

    • a. wordt gebruikgemaakt van het elektronische formulier dat op de datum van indiening beschikbaar is in de landelijke voorziening; en

    • b. worden de daarbij te verstrekken gegevens en bescheiden ook via de landelijke voorziening verstrekt, tenzij het bevoegd gezag instemt met een andere wijze van verstrekken.

  • 3 Het bevoegd gezag stelt aan Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties de informatie beschikbaar die nodig is om het elektronische formulier te kunnen samenstellen.

Artikel 14.3. (ondertekening)

  • 1 Een aanvraag of melding die is ingediend of gedaan via de landelijke voorziening geldt als ondertekend.

  • 2 Gegevens en bescheiden die zijn verstrekt via de landelijke voorziening gelden als ondertekend.

Afdeling 14.2. Informatie via de landelijke voorziening

Artikel 14.4. (informatie uit besluiten en andere rechtsfiguren)

  • 1 De Dienst, bedoeld in artikel 2 van de Organisatiewet Kadaster, stelt voor ontsluiting via de landelijke voorziening beschikbaar:

    • a. de inhoud van de bij ministeriële regeling aangewezen omgevingsdocumenten, in een zodanige vorm dat de informatie in samenhang per geometrisch begrensd object raadpleegbaar is;

    • b. informatie over de status van de omgevingsdocumenten, bedoeld onder a; en

    • c. informatie uit documenten die zijn opgenomen in de landelijke voorziening, bedoeld in artikel 1.2.1, tweede lid, van het Besluit ruimtelijke ordening, in een zodanige vorm dat deze begrijpelijk en in combinatie met de informatie, bedoeld onder a, raadpleegbaar is.

  • 2 De Dienst draagt zorg voor het beheer van de ingevolge het eerste lid beschikbaar gestelde informatie.

Artikel 14.5. (verstrekking gegevens over besluiten en andere rechtsfiguren)

Aan de Dienst, bedoeld in artikel 2 van de Organisatiewet Kadaster, worden de in bijlage VIII genoemde gegevens over de besluiten en andere rechtsfiguren, bedoeld in artikel 14.4, eerste lid, onder a, verstrekt door:

  • a. het college van burgemeester en wethouders, voor zover het gaat om een besluit dat of een andere rechtsfiguur die op grond van de wet is vastgesteld door een bestuursorgaan van de gemeente;

  • b. het dagelijks bestuur van een waterschap, voor zover het gaat om een besluit dat of een andere rechtsfiguur die op grond van de wet is vastgesteld door een bestuursorgaan van het waterschap;

  • c. gedeputeerde staten, voor zover het gaat om een besluit dat of een andere rechtsfiguur die op grond van de wet is vastgesteld door een bestuursorgaan van de provincie; en

  • d. Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties of Onze Minister die het aangaat, voor zover het gaat om een besluit dat of een andere rechtsfiguur die op grond van de wet is vastgesteld door of op voordracht van Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties respectievelijk Onze Minister die het aangaat.

Afdeling 14.2a. Andere functionaliteiten van de landelijke voorziening

Artikel 14.5a. (samenwerkfunctionaliteit)

De landelijke voorziening voorziet in het elektronisch kunnen uitwisselen van gegevens bij het voorbereiden van een beslissing op een aanvraag en het beoordelen van een melding of gegevens en bescheiden om te voldoen aan een andere informatieverplichting dan een melding op grond van de wet.

Artikel 14.5b. (doorzendfunctionaliteit)

De landelijke voorziening voorziet in het elektronisch doorzenden van een melding of gegevens en bescheiden om te voldoen aan een andere informatieverplichting dan een melding op grond van de wet naar Onze Minister van Infrastructuur en Waterstaat voor het uitoefenen van de bestuursrechtelijke handhavingstaak, bedoeld in artikel 13.1, aanhef en onder b, onder 5°.

Afdeling 14.3. Gegevensbeheer en persoonsgegevens

§ 14.3.1. Algemeen

Artikel 14.6. (begripsbepalingen)

In deze afdeling wordt verstaan onder:

  • bericht: elektronisch bericht als bedoeld in artikel 14.1, eerste en tweede lid;

  • bezoeker: degene die de landelijke voorziening bezoekt, maar niet inlogt;

  • DSO-LV-id: unieke aanduiding van een geauthentiseerde persoon, die alleen binnen de landelijke voorziening wordt gebruikt;

  • eHerkenning pseudoniem: pseudoniem dat door eHerkenning wordt verstrekt om een persoon die namens een niet-natuurlijke persoon handelt te identificeren;

  • gebruiker: degene die inlogt in de landelijke voorziening;

  • identificatienummer van de organisatie: nummer waarmee een niet-natuurlijke persoon kan worden geïdentificeerd, zoals het Rechtspersonen Samenwerkingsverbanden Informatie Nummer, het nummer van de inschrijving in het handelsregister of het Organisatie-identificatienummer;

  • initiatiefnemer: degene die een aanvraag heeft ingediend, een melding heeft gedaan of gegevens en bescheiden heeft verstrekt om te voldoen aan een andere informatieverplichting dan een melding.

§ 14.3.2. Gegevensbeheer

Artikel 14.7. (beheer berichten)

  • 1 Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties brengt een ingediend bericht onverwijld binnen het bereik van het bevoegd gezag en stelt het bevoegd gezag hiervan onverwijld op de hoogte.

  • 2 Een ingediend bericht wordt ten hoogste een jaar in de landelijke voorziening bewaard. Deze termijn kan op verzoek van het bevoegd gezag met een jaar worden verlengd als dat noodzakelijk is voor de behandeling van het bericht.

  • 3 Een nog niet ingediend formulier en daarbij behorende gegevens en bescheiden worden ten hoogste een jaar in de landelijke voorziening bewaard, gerekend vanaf het tijdstip van de laatste mutatie.

Artikel 14.7a. (uitwisselen gegevens bij samenwerken)

  • 1 Een bestuursorgaan dat is betrokken bij het voorbereiden van een beslissing op een aanvraag of het beoordelen van een melding of gegevens en bescheiden om te voldoen aan een andere informatieverplichting dan een melding op grond van de wet kan via de landelijke voorziening gegevens uitwisselen met andere betrokken bestuursorganen en adviseurs.

  • 2 De gegevens worden ten hoogste een jaar in de landelijke voorziening bewaard. Deze termijn kan op verzoek van het bestuursorgaan dat het initiatief heeft genomen tot het uitwisselen van gegevens met een jaar worden verlengd als dat noodzakelijk is voor de behandeling van de aanvraag of de beoordeling van de melding of gegevens en bescheiden.

Artikel 14.7b. (doorzenden berichten)

  • 2 Een ingediend bericht wordt ten hoogste een jaar in de landelijke voorziening bewaard.

§ 14.3.3. Persoonsgegevens

Artikel 14.8. (verwerkingsverantwoordelijke)

  • 1 Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties is verwerkingsverantwoordelijke voor de verwerking van persoonsgegevens in de landelijke voorziening.

  • 2 Het bevoegd gezag is verwerkingsverantwoordelijke voor de verwerking van persoonsgegevens in een bericht, vanaf het moment dat het dit heeft opgehaald uit de landelijke voorziening.

  • 3 Onze Minister van Infrastructuur en Waterstaat is verwerkingsverantwoordelijke voor de verwerking van persoonsgegevens in een bericht als bedoeld in artikel 14.7b, eerste lid, vanaf het moment dat hij dit heeft opgehaald uit de landelijke voorziening.

  • 4 In afwijking van het eerste lid zijn, als sprake is van het uitwisselen van gegevens als bedoeld in artikel 14.7a, Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en het bestuursorgaan dat het initiatief heeft genomen tot het uitwisselen van gegevens gezamenlijke verwerkingsverantwoordelijken voor de verwerking van persoonsgegevens.

Artikel 14.9. (verwerking persoonsgegevens voor toegang tot landelijke voorziening)

  • 1 Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties verwerkt voor het verlenen van toegang tot de landelijke voorziening de volgende persoonsgegevens:

    • a. over gebruikers:

      • 1°. gegevens om de gebruiker te identificeren, waaronder het burgerservicenummer, het eHerkenning pseudoniem in combinatie met het identificatienummer van de organisatie of het uniek identificerend nummer bij authenticatie buiten Nederland maar binnen de Europese Unie; en

      • 2°. profielgegevens, waaronder de naam, het e-mailadres, het telefoonnummer, de functie en voorkeursinstellingen; en

    • b. over medewerkers van bestuursorganen en adviseurs:

      • 1°. gegevens om de medewerker te identificeren, waaronder het eHerkenning pseudoniem en het identificatienummer van de organisatie; en

      • 2°. profielgegevens, waaronder de naam, het e-mailadres, het telefoonnummer, de functie, contactgegevens van het bevoegd gezag en voorkeursinstellingen.

  • 2 De persoonsgegevens worden ten hoogste achttien maanden na het opheffen van het account in de landelijke voorziening bewaard.

Artikel 14.10. (verwerking persoonsgegevens voor doorgeleiden berichten naar bevoegd gezag)

  • 1 Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties verwerkt voor het doorgeleiden van berichten naar het bevoegd gezag de volgende persoonsgegevens:

    • a. over gebruikers:

      • 1°. gegevens om te communiceren met de gebruiker, waaronder de naam, de organisatienaam, het adres, het e-mailadres en het telefoonnummer;

      • 2°. gegevens om de gebruiker te identificeren, waaronder het burgerservicenummer of het identificatienummer van de organisatie; en

      • 3°. gegevens om het bericht te kunnen beoordelen volgens de daarvoor geldende regels, waaronder gegevens over de activiteit, gegevens over de locatie waar de activiteit wordt verricht, de vermogensrechtelijke status in relatie tot die locatie en financiële gegevens; en

    • b. over derden die direct zijn betrokken bij de activiteit waarop het bericht betrekking heeft: gegevens om het bericht te kunnen beoordelen volgens de daarvoor geldende regels, waaronder de naam, het adres, het telefoonnummer, de functie en een bewijs van vakbekwaamheid.

Artikel 14.10a. (verwerking persoonsgegevens bij samenwerken)

  • 1 Bij het voorbereiden van beslissingen op aanvragen en het beoordelen van meldingen of gegevens en bescheiden om te voldoen aan andere informatieverplichtingen dan meldingen worden de volgende persoonsgegevens verwerkt:

    • a. over initiatiefnemers:

      • 1°. gegevens om te communiceren met de initiatiefnemer, waaronder de naam, de organisatienaam, het adres, het e-mailadres en het telefoonnummer;

      • 2°. gegevens om de initiatiefnemer te identificeren, waaronder het burgerservicenummer of het identificatienummer van de organisatie; en

      • 3°. gegevens om de aanvraag, melding of gegevens en bescheiden te kunnen beoordelen volgens de daarvoor geldende regels, waaronder gegevens over de activiteit, gegevens over de locatie waar de activiteit wordt verricht, de vermogensrechtelijke status in relatie tot die locatie en financiële gegevens; en

    • b. over derden die direct zijn betrokken bij de activiteit waarop de aanvraag of melding betrekking heeft of waarop de gegevens en bescheiden betrekking hebben: gegevens om de aanvraag, melding of gegevens en bescheiden te kunnen beoordelen volgens de daarvoor geldende regels, waaronder de naam, het adres, het telefoonnummer, de functie en een bewijs van vakbekwaamheid.

Artikel 14.10b. (verstrekking van persoonsgegevens bij samenwerken)

Het bestuursorgaan dat het initiatief heeft genomen tot het uitwisselen van gegevens, bedoeld in artikel 14.8, vierde lid, kan de persoonsgegevens, bedoeld in artikel 14.10a, eerste lid, verstrekken aan de volgende bestuursorganen of adviseurs voor zover dat noodzakelijk is voor een goede vervulling van een wettelijke taak:

Artikel 14.10c. (verwerking persoonsgegevens bij doorzenden)

  • 1 Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties verwerkt voor het doorzenden van berichten over meldingen en gegevens en bescheiden als bedoeld in artikel 14.5b naar Onze Minister van Infrastructuur en Waterstaat de volgende persoonsgegevens:

    • a. over gebruikers: gegevens om te kunnen communiceren, waaronder de naam, de organisatienaam, het adres, het e-mailadres en het telefoonnummer;

    • b. over initiatiefnemers, opdrachtgevers en uitvoerders: gegevens voor het uitoefenen van de bestuursrechtelijke handhavingstaak, waaronder gegevens over de activiteit, de locatie waar de activiteit wordt verricht, de herkomstlocatie en toepassingslocatie, de naam, de organisatienaam en het adres; en

    • c. over derden: gegevens om de milieuverklaring bodemkwaliteit, bedoeld in artikel 1, vierde lid, van het Besluit bodemkwaliteit, te kunnen verifiëren, waaronder de organisatienaam.

Artikel 14.11. (verwerking persoonsgegevens voor operationele werking landelijke voorziening)

  • 1 Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties verwerkt voor de inrichting, instandhouding, werking en beveiliging van de landelijke voorziening de volgende persoonsgegevens:

    • a. over bezoekers, gebruikers en medewerkers van bestuursorganen en adviseurs: gegevens die relevant zijn voor de adequate werking van de landelijke voorziening en gegevens in technische logbestanden voor onderzoek naar systeemtechnische fouten, waaronder gegevens over de herkomst en kenmerken van het netwerkverkeer, de kenmerken van de gebruikte software en hardware, het IP-adres en sessiegegevens;

    • b. over gebruikers en medewerkers van bestuursorganen en adviseurs: gegevens in auditlogbestanden voor incidentoplossing, onderzoek naar oneigenlijk gebruik en bewijsvoering in juridische geschillen of procedures, waaronder het DSO-LV-id, de gebeurtenis, de datum en het tijdstip van de gebeurtenis en het IP-adres; en

    • c. over gebruikers, initiatiefnemers en derden die direct zijn betrokken bij de activiteit waarop een bericht betrekking heeft: gegevens in auditlogbestanden voor incidentoplossing, onderzoek naar oneigenlijk gebruik en bewijsvoering in juridische geschillen of procedures, bestaande uit de gegevens, bedoeld in de artikelen 14.10, eerste lid, en 14.10a, eerste lid.

  • 2 De persoonsgegevens en technische logbestanden, bedoeld in het eerste lid, onder a, worden ten hoogste achttien maanden in de landelijke voorziening bewaard, waarbij de sessiegegevens alleen worden bewaard tot het moment waarop de sessie wordt beëindigd. De auditlogbestanden, bedoeld in het eerste lid, onder b en c, worden ten hoogste vijf jaar in de landelijke voorziening bewaard.

Afdeling 14.4. Beheer onderdelen landelijke voorziening

Artikel 14.12. (beheer onderdelen landelijke voorziening door Kadaster)

De Dienst, bedoeld in artikel 2 van de Organisatiewet Kadaster, draagt zorg voor de inrichting, instandhouding, werking en beveiliging van:

  • a. het deel van de landelijke voorziening dat dient voor de ontsluiting van informatie, bedoeld in artikel 20.21, eerste lid, onder a, van de wet;

  • b. een stelselcatalogus; en

  • c. koppelvlakken voor het beschikbaar stellen van gegevens aan, en hergebruik van gegevens uit de landelijke voorziening.

Hoofdstuk 15. Overgangsrecht

§ 15.1. Sanering te hoge geluidbelastingen

Artikel 15.1. (toepassingsbereik)

Artikel 15.2. (lijst met vanwege het geluid te saneren gebouwen)

  • 1 Voor de toepassing van paragraaf 12.1.6 van het Besluit kwaliteit leefomgeving stellen onderstaande bestuursorganen uiterlijk op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip een lijst samen van geluidgevoelige gebouwen:

    • a. het college van burgemeester en wethouders: voor gemeentewegen en voor lokale spoorwegen die niet bij omgevingsverordening zijn aangewezen;

    • b. het dagelijks bestuur van een waterschap: voor waterschapswegen; en

    • c. gedeputeerde staten: voor provinciale wegen en voor lokale spoorwegen die bij omgevingsverordening zijn aangewezen.

  • 3 Op de lijst wordt niet vermeld een geluidgevoelig gebouw:

    • a. waarop met toepassing van de Interimwet stad-en-milieubenadering een hogere geluidbelasting dan de maximale waarde op grond van de Wet geluidhinder is toegestaan;

    • b. waarbij toepassing is gegeven aan artikel 83, vierde, vijfde, zesde of zevende lid, van de Wet geluidhinder, zoals deze artikelen luidden voor het tijdstip van inwerkingtreding van dit besluit;

    • c. dat eerder op grond van de Wet geluidhinder vanwege het geluid op kosten van het Rijk is gesaneerd en is vermeld op een uiterlijk een jaar na het tijdstip van inwerkingtreding van dit besluit door Onze Minister van Infrastructuur en Waterstaat te publiceren lijst, met uitzondering van gebouwen die zijn gesaneerd door een verkeersmaatregel waarmee een snelheid van 30 km/u is ingesteld en waarvoor geen rijksbijdrage voor geluidwerende maatregelen is ontvangen; of

    • d. dat alleen aan de voorwaarden van het tweede lid voldoet voor een bouwkundige constructie die op grond van artikel 1b, vierde lid, van de Wet geluidhinder niet als gevel werd beschouwd.

  • 4 De lijst bevat voor elk geluidgevoelig gebouw in ieder geval:

    • a. de in de Basisregistratie adressen en gebouwen opgenomen identificatienummers; en

    • b. het in het tweede lid bedoelde geluid op het gebouw.

Artikel 15.3. (samenstellen en melding lijst met vanwege het geluid te saneren gebouwen)

  • 1 Voorafgaand aan de samenstelling van de lijst, bedoeld in artikel 15.2, publiceren het college van burgemeester en wethouders, het dagelijks bestuur van een waterschap en gedeputeerde staten een ontwerp van de lijst en stellen zij Onze Minister van Infrastructuur en Waterstaat in de gelegenheid een zienswijze naar voren te brengen.

  • 2 Bij de publicatie van het ontwerp van de lijst wordt aangegeven hoe burgers, bedrijven en maatschappelijke organisaties bij de samenstelling van de lijst zijn betrokken.

  • 3 Het college van burgemeester en wethouders, het dagelijks bestuur van een waterschap en gedeputeerde staten zenden een afschrift van de lijst voor het in artikel 15.2, eerste lid, bedoelde tijdstip op elektronische wijze aan Onze Minister van Infrastructuur en Waterstaat.

§ 15.2. Geluidregister

Artikel 15.4. (afwijkend tijdstip gegevensverstrekking ten behoeve van het geluidregister)

  • 2 In afwijking van artikel 10.42a, eerste lid, aanhef en onder f, verstrekken gedeputeerde staten, Onze Minister van Defensie en Onze Minister van Infrastructuur en Waterstaat de in dat onderdeel bedoelde gegevens met betrekking tot op het tijdstip van inwerkingtreding van het Aanvullingsbesluit geluid Omgevingswet geldende besluit over het toegelaten geluid van een luchthaven waarvoor op grond van de Wet luchtvaart een luchthavenindelingbesluit, een luchthavenbesluit of een besluit beperkingengebied buitenlandse luchthaven is vereist, binnen een bij koninklijk besluit te bepalen termijn.

  • 3 In afwijking van artikel 10.42a, eerste lid, aanhef en onder g en h, verstrekt het college van burgemeester en wethouders, de gemeenteraad, gedeputeerde staten, Onze Minister voor Infrastructuur en Waterstaat, Onze Minister voor Klimaat en Energie en Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties binnen een bij koninklijk besluit te bepalen termijn de in die onderdelen bedoelde gegevens met betrekking tot activiteiten die op het tijdstip van inwerkingtreding van het Aanvullingsbesluit geluid Omgevingswet rechtmatig worden verricht.

§ 15.3. Programma legalisering projecten natuur

Artikel 15.5. (gegevensverstrekking over programma legalisering projecten natuur en rapportage aan Tweede en Eerste Kamer)

Hoofdstuk 16. Slotbepalingen

Artikel 16.1. (inwerkingtreding)

De artikelen van dit besluit treden in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip, dat voor de verschillende artikelen of onderdelen daarvan verschillend kan worden vastgesteld.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

Wassenaar, 3 juli 2018

Willem-Alexander

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,

K.H. Ollongren

De Minister van Economische Zaken en Klimaat,

E.D. Wiebes

De Minister van Infrastructuur en Waterstaat,

C. van Nieuwenhuizen Wijbenga

De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,

C.J. Schouten

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

I.K. van Engelshoven

Uitgegeven de eenendertigste augustus 2018

De Minister van Justitie en Veiligheid,

F.B.J. Grapperhaus

Bijlage I. bij artikel 1.1 van dit besluit (begrippen)

A. Begrippen

Voor de toepassing van dit besluit wordt, tenzij anders bepaald, verstaan onder:

B. Verordeningen, richtlijnen en besluiten

Voor de toepassing van dit besluit wordt verstaan onder:

  • cites-uitvoeringsverordening: verordening (EG) nr. 865/2006 van de Commissie van 6 mei 2006, houdende uitvoeringsbepalingen van Verordening (EG) nr. 338/97 van de Raad inzake de bescherming van in het wild levende dier- en plantensoorten door controle op het desbetreffende handelsverkeer (PbEU 2006, L 166);

  • verordening hergebruik stedelijk afvalwater: verordening hergebruik stedelijk afvalwater als bedoeld in bijlage I bij het Besluit activiteiten leefomgeving.

Bijlage II. bij artikel 3.1 van dit besluit (aanwijzing van rijkswateren)

1. Oppervlaktewaterlichamen

A. Hoofdwateren

  • 1°. de zee, grote estuaria en daarmee verbonden wateren

    • de territoriale wateren en de exclusieve economische zone van de Noordzee;

    • Waddenzee;

    • Eems, Dollard;

    • Westerschelde, Kanaal van Gent naar Terneuzen;

    • Oosterschelde, Kanaal door Zuid-Beveland;

    • Grevelingenmeer;

    • Volkerak-Zoommeer, Bathse Spuikanaal, Schelde-Rijnverbinding;

    • Hollandsch Diep, Haringvliet, Wantij, Vlij, Rietbaan, Strooppot;

  • 2°. het IJsselmeer en daarmee verbonden wateren

    • IJsselmeer (met inbegrip van Ketelmeer en Zwarte Meer), Buiten-IJ, Markermeer (met inbegrip van Gouwzee en IJmeer), Randmeren (met inbegrip van Gooimeer, Eemmeer, Wolderwijd, Nijkerkernauw, Nuldernauw, Veluwemeer, Drontermeer en Vossemeer);

  • 3°. de Rijn en daarmee verbonden wateren

    • Pannerdensch Kanaal, Nederrijn, Lek, Nieuwe Maas, Nieuwe Waterweg, Maasmond, Calandkanaal, Breediep, Hollandsche IJssel van Krimpen aan de IJssel tot de Waaiersluis bij Gouda;

    • Beneden Merwede, Noord, Dordtsche Kil, Oude Maas, Spui;

    • Lekkanaal, Amsterdam-Rijnkanaal, Afgesloten IJ, Noordzeekanaal, Buitenhaven van IJmuiden;

    • Boven-Rijn, Bijlandsch Kanaal, Waal, Boven Merwede, Nieuwe Merwede;

  • 4°. de IJssel en daarmee verbonden wateren

    • IJssel;

    • Twentekanalen;

    • Zwarte Water, Zwolle-IJsselkanaal;

    • Reevediep;

  • 5°. de Maas en daarmee verbonden wateren

    • Maas, Verbindingskanaal Bossche Veld, Afleidingskanaal Maastricht, Zuid-Willemsvaart (Limburgse tak), Bergsche Maas, Heusdensch Kanaal, Afgedamde Maas, Amer, Brabantse, Dordtsche en Sliedrechtse Biesbosch;

    • Julianakanaal, Lateraal kanaal, Maas-Waalkanaal, Kanaal van St. Andries;

    • Wilhelminakanaal, met inbegrip van de Amertak, Zuid-Willemsvaart (Brabantse tak), Máximakanaal, Kanaal Wessem-Nederweert.

B. Andere wateren dan hoofdwateren

  • 1°. in de provincie Groningen:

    • alle in het Groningse deel van het Lauwersmeergebied gelegen oppervlaktewaterlichamen;

    • Eemskanaal;

    • Van Starkenborghkanaal;

    • de watergangen en sloten langs waterkeringen en sluizen in beheer bij het Rijk;

  • 2°. in de provincie Friesland:

    • alle in het Friese deel van het Lauwersmeergebied gelegen oppervlaktewaterlichamen;

    • Prinses Margrietkanaal;

    • de watergangen en sloten langs waterkeringen en sluizen in beheer bij het Rijk;

  • 3°. in de provincie Drenthe:

    • de watergangen en sloten langs waterkeringen en sluizen in beheer bij het Rijk;

  • 4°. in de provincie Overijssel:

    • het Meppelerdiep;

    • de watergangen en sloten langs waterkeringen en sluizen in beheer bij het Rijk;

  • 5°. in de provincie Gelderland:

    • de watergangen en sloten langs waterkeringen en sluizen in beheer bij het Rijk;

  • 6°. in de provincie Utrecht:

    • het Merwedekanaal;

    • de watergangen en sloten langs waterkeringen en sluizen in beheer bij het Rijk;

  • 7°. in de provincie Noord-Holland:

    • de Muidertrekvaart vanaf het Amsterdam-Rijnkanaal tot aan de schotbalkkering;

    • de Diemen aan de oostzijde van het Amsterdam-Rijnkanaal;

    • het Nieuwe Diep ten oosten van het Amsterdam-Rijnkanaal (Boven Diep);

    • de watergangen en sloten langs waterkeringen en sluizen in beheer bij het Rijk;

  • 8°. in de provincie Zuid-Holland:

    • het Vuile Gat in het Haringvliet;

    • Mallegat Oost, gelegen bij de splitsing Dordtse kil en Oude Maas;

    • de zeegeul naar het Haringvliet, genaamd het Slijkgat;

    • de Sliksloot;

    • het Zuiderdiepje;

    • alle inliggende oppervlaktewaterlichamen op Tiengemeten;

    • de watergangen en sloten langs waterkeringen en sluizen in beheer bij het Rijk;

  • 9°. in de provincie Zeeland:

    • het Veerse Meer;

    • de watergangen en sloten langs waterkeringen en sluizen in beheer bij het Rijk;

  • 10°. in de provincie Noord-Brabant:

    • Gekanaliseerde Dieze, Kanaal Engelen-Henriëttewaard, Markkanaal;

    • de Bakkerskil;

    • de vaargeul naar de sluis in de Rode Vaart (nabij haven Moerdijk);

    • de havens, kreken en killen bij Gors d’n Anwas, ter hoogte van Woudrichem;

    • de watergangen en sloten langs waterkeringen en sluizen in beheer bij het Rijk;

  • 11°. in de provincie Limburg

    • de Noordervaart en de Voedingskanalen van de Zuid-Willemsvaart in Midden-Limburg en Maastricht;

    • de watergangen en sloten langs waterkeringen en sluizen in beheer bij het Rijk.

2. Primaire waterkeringen en andere waterkeringen

A. Primaire waterkeringen

  • duinwaterkeringen (en aansluitingen) op Ameland, Terschelling en Vlieland;

  • de Waddenzeedijken op Vlieland;

  • Afsluitdijk;

  • Houtribdijk;

  • Nijkerkersluis;

  • Roggebotsluis;

  • Reevedam en Reevesluiscomplex;

  • Meppelerdiep-keersluis;

  • Grote Kolksluis;

  • Spooldersluis;

  • stormvloedkering Ramspol;

  • Prinses Beatrixsluizen; met inbegrip van voorhavendijken (Nieuwegein);

  • Koninginnensluizen; met inbegrip van voorhavendijken (Nieuwegein);

  • Prinses Irenesluizen; met inbegrip van voorhavendijken (Wijk bij Duurstede);

  • Prinses Marijkesluizen; met inbegrip van keersluis Ravenswaaij (Rijswijk);

  • Prins Bernhardsluizen (Tiel);

  • Verbindende kering IJmuiden;

  • sluizencomplex Schellingwoude (Amsterdam);

  • Marken;

  • stormvloedkering Nieuwe Waterweg en Europoortkering I;

  • Europoortkering II en Hartelkering;

  • stormvloedkering Hollandsche IJssel;

  • Haringvlietkering;

  • Hellegatsdam en Volkeraksluizen;

  • Biesboschsluis;

  • Wilhelminasluis en Afsluitdijk Andel;

  • Brouwersdam;

  • Oosterscheldekering;

  • Veersedam;

  • Zandkreekdam;

  • Grevelingendam;

  • Philipsdam;

  • Krabbenkreekdam;

  • Oesterdam;

  • Oostelijke Spuikanaaldijk;

  • Sluizen Hansweert;

  • Bathse spuisluis;

  • waterkering sluizen Terneuzen;

  • Marksluis;

  • sluis Empel;

  • sluis St. Andries;

  • sluiscomplex Weurt;

  • sluiscomplex Heumen;

  • sluis Limmel;

  • sluis Bosscherveld.

B. Andere dan primaire waterkeringen

  • regionale keringen Twentekanalen;

  • Westelijke kanaaldijk Amsterdam-Rijnkanaal en Lekkanaal tussen Amsterdam en Nieuwegein, vanaf km 1.000 tot en met km 45.000;

  • oostelijke dijk Amsterdam-Rijnkanaal en Lekkanaal;

  • westelijke dijk Amsterdam-Rijnkanaal vanaf splitsing Lekkanaal tot aan Wijk bij Duurstede;

  • de westelijke en oostelijke dijk langs het Amsterdam-Rijnkanaal, gelegen tussen de Lek en de Waal (tussen de Prinses Marijke- en de Prins Bernhardsluizen);

  • waterkeringen langs het Kanaal van Gent naar Terneuzen;

  • kanaaldijken Zuid-Willemsvaart;

  • kanaaldijken Máximakanaal;

  • kanaaldijken Wilhelminakanaal;

  • kanaaldijken Wessem – Nederweert;

  • dijk langs A2 bij Den Bosch;

  • kanaaldijken Maas-Waalkanaal (oost en west);

  • kanaaldijk Kreekrakpolder;

  • kanaaldijken Julianakanaal (oost en west);

  • kanaaldijken Noordervaart.

Bijlage III. bij de artikelen 4.33 en 4.34 van dit besluit (advies door bestuur veiligheidsregio en advies door inspecteur-generaal leefomgeving en transport)

1. Milieubelastende activiteiten als bedoeld in artikel 4.33

Milieubelastende activiteiten als bedoeld in artikel 4.33 zijn:

2. Milieubelastende activiteiten als bedoeld in artikel 4.34

Milieubelastende activiteiten als bedoeld in artikel 4.34 zijn:

Bijlage IV. bij artikel 8.15 van dit besluit (kostensoorten)

De kostensoorten, bedoeld in artikel 8.15, zijn de in de tabellen A en B bedoelde kostensoorten.

A. Kostensoorten bij kostenverhaal met of zonder tijdvak

A1

De kosten van het vaststellen van een omgevingsplan of een projectbesluit of het verlenen van een omgevingsvergunning voor een buitenplanse omgevingsplanactiviteit, inclusief het daarvoor benodigde onderzoek

A2

De waarde van de gronden die worden gebruikt voor de uitvoering van de onder A8 en A9 bedoelde werken, werkzaamheden en maatregelen, inclusief de waarde van de te slopen opstallen, geraamd overeenkomstig artikel 8.17, eerste lid

A3

De kosten van het vrijmaken van de gronden, bedoeld onder A2, van persoonlijke rechten en lasten, eigendom en bezit en beperkte rechten of zakelijke lasten

A4

Het tijdelijk beheer van de door of vanwege de gemeente, de provincie of de Staat verworven percelen, verminderd met de uit het tijdelijk beheer te verwachten opbrengsten

A5

De kosten van het slopen, verwijderen en verplaatsen van opstallen, obstakels, funderingen, kabels en leidingen op de gronden, bedoeld onder A2

A6

De kosten van bodemsanering, het dempen van oppervlaktewateren en het verrichten van grondwerken op de gronden, bedoeld onder A2

A7

De kosten van de noodzakelijke compensatie van in het kostenverhaalsgebied verloren gegane natuurwaarden, groenvoorzieningen en watervoorzieningen

A8

De kosten van de aanleg of wijziging van:

1°. wegen, gebouwde en ongebouwde openbare parkeergelegenheden, pleinen, voet- en rijwielpaden, gebouwde openbare fietsenstallingen, faciliteiten voor ondergrondse afvalinzameling, waterpartijen, watergangen, voorzieningen voor de waterhuishouding, bruggen, tunnels, duikers, kades, steigers, en andere rechtstreeks met de aanleg daarvan verband houdende werken en bouwwerken;

2°. infrastructuur voor openbaar-vervoervoorzieningen met bijbehorende werken en bouwwerken;

3°. groenvoorzieningen, natuurvoorzieningen en openbare niet-commerciële sportvoorzieningen;

4°. openbare verlichting en brandkranen met aansluitingen;

5°. straatmeubilair, speeltoestellen, sierende elementen, kunstobjecten en afrasteringen in de openbare ruimte;

6°. distributienetwerken voor elektriciteit, warmte, gas en water, inclusief bijbehorende werken en bouwwerken; en

7°. riolering, inclusief bijbehorende werken en bouwwerken

A9

De kosten van werken, werkzaamheden en maatregelen die noodzakelijk zijn voor het bereiken en in stand houden van een veilige en gezonde fysieke leefomgeving en een goede omgevingskwaliteit

A10

De kosten van voorbereiding en toezicht op de uitvoering van de onder A3, A5, A6, A8 en A9 bedoelde werken, werkzaamheden en maatregelen, inclusief het daarvoor benodigde onderzoek

A11

Nadeelcompensatie aan derden als bedoeld in hoofdstuk 15 van de wet

A12

Niet-terugvorderbare BTW, niet-gecompenseerde compensabele BTW of andere niet-terugvorderbare belastingen, over de kostenelementen, genoemd onder A1 en A3 tot en met A10

A13

De rente van geïnvesteerde kapitalen en overige lasten, verminderd met renteopbrengsten

A14

De kosten van andere door of in opdracht van het bestuursorgaan te verrichten werkzaamheden, voor zover die werkzaamheden rechtstreeks verband houden met de in deze bijlage bedoelde werken, werkzaamheden en maatregelen

B. Kostensoorten bij kostenverhaal met tijdvak; in aanvulling op tabel A

B1

De waarde van de gronden waar de bouwactiviteiten, bedoeld in artikel 13.11, eerste lid, van de wet, zullen worden verricht, inclusief de waarde van de daar aanwezige, te slopen opstallen, geraamd overeenkomstig artikel 8.17, eerste lid

B2

De kosten om de gronden, bedoeld onder B1, vrij te maken van persoonlijke rechten en lasten, eigendom, bezit en beperkte rechten of zakelijke lasten

B3

De kosten van het slopen, verwijderen en verplaatsen van opstallen, obstakels, funderingen, kabels en leidingen op de gronden, bedoeld onder B1

B4

De kosten van bodemsaneringswerkzaamheden, het dempen van oppervlaktewateren en het verrichten van grondwerken op de gronden, bedoeld onder B1

Bijlage V. bij de artikelen 11.6, 11.7 en 11.8 van dit besluit (aanwijzing projecten en de daarvoor benodigde besluiten waarvoor een mer-(beoordelings)plicht geldt)

 

Kolom 1

Kolom 2

Kolom 3

Kolom 4

Nr.

Projecten

Gevallen waarin de mer-plicht geldt (artikel 16.43, eerste lid, aanhef en onder a, van de wet)

Gevallen waarin de mer-beoordelingsplicht geldt (artikel 16.43, eerste lid, aanhef en onder b, van de wet)

Besluiten als bedoeld in artikel 11.6, derde lid, onder c, van dit besluit

A.

Landbouw, bosbouw en aquacultuur

A1

Installaties voor intensieve veehouderij

Oprichting, wijziging of uitbreiding die betrekking heeft op meer dan:

1°. 85.000 plaatsen voor mesthoenders;

2°. 60.000 plaatsen voor hennen;

3°. 3.000 plaatsen voor mestvarkens; of

4°. 900 plaatsen voor zeugen

Oprichting, wijziging of uitbreiding

De omgevingsvergunning voor een milieubelastende activiteit

A2

Het gebruik van niet in cultuur gebrachte gronden of seminatuurlijke gebieden voor intensieve landbouw

Niet van toepassing

Aanleg, wijziging of uitbreiding

Het omgevingsplan

A3

Waterbeheersingsprojecten voor landbouwdoeleinden, met inbegrip van irrigatie- en droogleggingsprojecten

Niet van toepassing

Aanleg, wijziging of uitbreiding

De omgevingsvergunning voor een wateractiviteit of de goedkeuring van gedeputeerde staten op grond van artikel 16.72 van de wet

A4

Eerste bebossing of ontbossing met als doel een andere ruimtelijke functie van de grond

Niet van toepassing

Aanleg, wijziging of uitbreiding

Het omgevingsplan

A5

Intensieve aquacultuur van vis

Niet van toepassing

Oprichting, wijziging of uitbreiding

De omgevingsvergunning voor een milieubelastende activiteit of de omgevingsvergunning voor een wateractiviteit

B.

Winning van delfstoffen en oppervlaktedelfstoffen

B1

Turfwinning, groeven en dagbouwmijnen

Winning, wijziging of uitbreiding van een winning:

1°. van turf met een terreinoppervlakte van meer dan 150 ha; of

2°. in een groeve of dagbouwmijn met een terreinoppervlakte van meer dan 25 ha

Winning, wijziging of uitbreiding

De omgevingsvergunning voor een ontgrondingsactiviteit

B2

Winning van mineralen door afbaggering van de zee-, meer- of rivierbodem

Winning, wijziging of uitbreiding op de Noordzee van:

1°. een winplaats van 500 ha of meer of het winnen van 10.000.000 m3 of meer; of

2°. meerdere winplaatsen, die samen 500 ha of meer omvatten, of 10.000.000 m3 of meer betreffen en in elkaars nabijheid liggen

Winning, wijziging of uitbreiding

De omgevingsvergunning voor een ontgrondingsactiviteit

B3

Ondergrondse mijnbouw, met inbegrip van oppervlakte-installaties

Winning, wijziging of uitbreiding van een winning, die betrekking heeft op een gewonnen hoeveelheid van meer dan:

1°. 500 ton aardolie per dag; of

2°. 500.000 m3 aardgas1 per dag

Winning, wijziging of uitbreiding

De omgevingsvergunning voor een milieubelastende activiteit

B4

Diepboringen, in het bijzonder:

a. geothermische boringen;

b. boringen in verband met de opslag van kernafval; of

c. boringen voor watervoorziening;

met uitzondering van boringen voor het onderzoek naar de stabiliteit van de grond

Niet van toepassing

Oprichting, wijziging of uitbreiding

De omgevingsvergunning voor een milieubelastende activiteit of de omgevingsvergunning voor een wateractiviteit

C.

Energie-industrie

C1

Thermische centrales en andere verbrandingsinstallaties voor de productie van elektriciteit, stoom of warm water

Oprichting, wijziging of uitbreiding met een warmtevermogen van 300 MW of meer (thermisch)

Oprichting, wijziging of uitbreiding

De omgevingsvergunning voor een milieubelastende activiteit

C2

Windparken

Oprichting, wijziging of uitbreiding van een windpark met 20 of meer windturbines

Oprichting, wijziging of uitbreiding van een windpark met drie of meer windturbines

De omgevingsvergunning voor een milieubelastende activiteit of het kavelbesluit op grond van artikel 3 van de Wet windenergie op zee

C3

Kerncentrales en andere kernreactoren, met inbegrip van de ontmanteling of buitengebruikstelling van die centrales of reactoren, met uitzondering van onderzoekinstallaties voor de productie en verwerking van splijt- en kweekstoffen, met een constant vermogen van ten hoogste 1 kW (thermisch)

Oprichting

Wijziging of uitbreiding

De vergunning op grond van artikel 15 van de Kernenergiewet

C4

Installaties voor de opwerking van bestraalde splijtstoffen

Oprichting

Wijziging of uitbreiding

De vergunning op grond van artikel 15 van de Kernenergiewet

C5

Installaties voor:

a. de productie of de verrijking van splijtstoffen;

b. de behandeling van bestraalde splijtstoffen of hoog radioactief afval;

c. de definitieve verwijdering van bestraalde splijtstoffen;

d. alleen de definitieve verwijdering van radioactief afval; of

e. alleen de (voor meer dan 10 jaar geplande) opslag van bestraalde splijtstoffen of radioactief afval op een andere plaats dan het productieterrein

Oprichting

Wijziging of uitbreiding

De vergunning op grond van artikel 15 van de Kernenergiewet

C6

Installaties voor de behandeling en de opslag van radioactief afval anders dan bedoeld in C5

Niet van toepassing

Oprichting, wijziging of uitbreiding

De vergunning op grond van artikel 15 van de Kernenergiewet

C7

Industrieel briketteren van steenkool of bruinkool

Niet van toepassing

Oprichting, wijziging of uitbreiding

De omgevingsvergunning voor een milieubelastende activiteit

C8

Installaties voor de productie van hydro-elektrische energie

Niet van toepassing

Oprichting, wijziging of uitbreiding

De omgevingsvergunning voor een wateractiviteit

D.

Metaalindustrie

D1

Geïntegreerde hoogovenbedrijven voor de productie van ruwijzer en staal

Oprichting

Wijziging of uitbreiding

De omgevingsvergunning voor een milieubelastende activiteit

D2

Installaties voor de winning van ruwe non-ferrometalen uit erts, concentraat of secundaire grondstoffen met metallurgische, chemische of elektrolytische procedés

Oprichting

Wijziging of uitbreiding

De omgevingsvergunning voor een milieubelastende activiteit

D3

Installaties voor de productie van ruwijzer of staal, met inbegrip van continugieten

Niet van toepassing

Oprichting, wijziging of uitbreiding

De omgevingsvergunning voor een milieubelastende activiteit

D4

Installaties voor verwerking van ferrometalen door:

a. warmwalsen;

b. het smeden met hamers; of

c. het aanbrengen van deklagen van gesmolten metaal

Niet van toepassing

Oprichting, wijziging of uitbreiding

De omgevingsvergunning voor een milieubelastende activiteit

D5

Smelterijen van ferrometalen

Niet van toepassing

Oprichting, wijziging of uitbreiding

De omgevingsvergunning voor een milieubelastende activiteit

D6

Installaties voor het smelten, met inbegrip van het legeren, van non-ferrometalen, met uitzondering van edele metalen, en met inbegrip van terugwinningsproducten

Niet van toepassing

Oprichting, wijziging of uitbreiding

De omgevingsvergunning voor een milieubelastende activiteit

D7

Installaties voor oppervlakbehandeling van metalen en plastic materiaal door een elektrolytisch of chemisch procedé

Niet van toepassing

Oprichting, wijziging of uitbreiding

De omgevingsvergunning voor een milieubelastende activiteit

D8

Installaties voor het vervaardigen van motorvoertuigen of motoren voor motorvoertuigen of het assembleren van motorvoertuigen2

Niet van toepassing

Oprichting, wijziging of uitbreiding

De omgevingsvergunning voor een milieubelastende activiteit

D9

Installaties voor het bouwen, onderhouden, repareren of behandelen van het oppervlak van metalen vaartuigen of drijvende werktuigen

Niet van toepassing

Oprichting, wijziging of uitbreiding

De omgevingsvergunning voor een milieubelastende activiteit

D10

Installaties voor de bouw of reparatie van luchtvaartuigen

Niet van toepassing

Oprichting, wijziging of uitbreiding

De omgevingsvergunning voor een milieubelastende activiteit

D11

Spoorwegmaterieelfabrieken

Niet van toepassing

Oprichting, wijziging of uitbreiding

De omgevingsvergunning voor een milieubelastende activiteit

D12

Uitstampen van metalen door springstoffen

Niet van toepassing

Oprichting, wijziging of uitbreiding

De omgevingsvergunning voor een milieubelastende activiteit

D13

Installaties voor het roosten of sinteren van ertsen

Niet van toepassing

Oprichting, wijziging of uitbreiding

De omgevingsvergunning voor een milieubelastende activiteit

E.

Minerale industrie

E1

Installaties voor de winning van asbest3

Oprichting

Wijziging of uitbreiding

De omgevingsvergunning voor een milieubelastende activiteit

E2

Installaties voor de bewerking of verwerking van asbest of asbesthoudende producten of de vervaardiging van asbesthoudende producten3

Oprichting, wijziging of uitbreiding die betrekking heeft op de bewerking of verwerking van:

1°. asbestcement met een capaciteit van meer dan 20.000 ton eindproduct per jaar;

2°. remvoeringen met een capaciteit van meer dan 50 ton eindproduct per jaar; of

3°. andere asbesthoudende producten met een verbruik van meer dan 200 ton asbest per jaar

Oprichting, wijziging of uitbreiding

De omgevingsvergunning voor een milieubelastende activiteit

E3

Installaties voor de vervaardiging van cement

Niet van toepassing

Oprichting, wijziging of uitbreiding

De omgevingsvergunning voor een milieubelastende activiteit

E4

Installaties voor het vervaardigen van glas, met inbegrip van glasvezels

Niet van toepassing

Oprichting, wijziging of uitbreiding

De omgevingsvergunning voor een milieubelastende activiteit

E5

Installaties voor het smelten van minerale stoffen, met inbegrip van installaties voor de fabricage van mineraalvezels

Niet van toepassing

Oprichting, wijziging of uitbreiding

De omgevingsvergunning voor een milieubelastende activiteit

E6

Installaties voor de vervaardiging van keramische producten door bakken, in het bijzonder dakpannen, bakstenen, vuurvaste stenen, tegels, aardewerk of porselein

Niet van toepassing

Oprichting, wijziging of uitbreiding

De omgevingsvergunning voor een milieubelastende activiteit

F.

Chemische industrie en raffinage

F1

Raffinaderijen van ruwe aardolie, met uitzondering van bedrijven die alleen smeermiddelen uit ruwe olie vervaardigen

Oprichting

Wijziging of uitbreiding

De omgevingsvergunning voor een milieubelastende activiteit

F2

Installaties voor vergassing en vloeibaarmaking van steenkool of bitumineuze schisten

Oprichting, wijziging of uitbreiding die betrekking heeft op een verwerkingscapaciteit van 500 ton of meer steenkolen of bitumineuze schisten per dag

Oprichting, wijziging of uitbreiding

De omgevingsvergunning voor een milieubelastende activiteit

F3

Geïntegreerde chemische installaties, zijnde installaties voor de fabricage op industriële schaal van stoffen door chemische omzetting, waarin verscheidene eenheden naast elkaar bestaan en functioneel met elkaar verbonden zijn, bestemd voor de fabricage van:

a. organische basischemicaliën;

b. anorganische basischemicaliën;

c. fosfaat-, stikstof-, of kaliumhoudende meststoffen als bedoeld in bijlage I bij het Besluit activiteiten leefomgeving (enkelvoudige of samengestelde meststoffen);

d. basisproducten voor gewasbeschermingsmiddelen en van biociden als bedoeld in bijlage I bij het Besluit activiteiten leefomgeving;

e. farmaceutische basisproducten met een chemisch of biologisch procedé; of

f. explosieven

Oprichting

Wijziging of uitbreiding

De omgevingsvergunning voor een milieubelastende activiteit

F4

Cokesovenbedrijven (droge distillatie van steenkool)

Niet van toepassing

Oprichting, wijziging of uitbreiding

De omgevingsvergunning voor een milieubelastende activiteit

F5

Behandeling van tussenproducten en vervaardiging van chemicaliën

Niet van toepassing

Oprichting, wijziging of uitbreiding

De omgevingsvergunning voor een milieubelastende activiteit

F6

Productie van gewasbeschermingsmiddelen of van biociden als bedoeld in bijlage I bij het Besluit activiteiten leefomgeving, farmaceutische producten, verven en vernissen, elastomeren of peroxiden

Niet van toepassing

Oprichting, wijziging of uitbreiding

De omgevingsvergunning voor een milieubelastende activiteit

G.

Voedingsmiddelenindustrie

G1

Vervaardiging van plantaardige of dierlijke oliën of vetten

Niet van toepassing

Oprichting, wijziging of uitbreiding

De omgevingsvergunning voor een milieubelastende activiteit

G2

Conservenfabrieken voor dierlijke of plantaardige producten

Niet van toepassing

Oprichting, wijziging of uitbreiding

De omgevingsvergunning voor een milieubelastende activiteit

G3

Zuivelfabrieken

Niet van toepassing

Oprichting, wijziging of uitbreiding

De omgevingsvergunning voor een milieubelastende activiteit

G4

Bierbrouwerijen of mouterijen

Niet van toepassing

Oprichting, wijziging of uitbreiding

De omgevingsvergunning voor een milieubelastende activiteit

G5

Suikerwaren- of siroopfabrieken

Niet van toepassing

Oprichting, wijziging of uitbreiding

De omgevingsvergunning voor een milieubelastende activiteit

G6

Suikerfabrieken

Niet van toepassing

Oprichting, wijziging of uitbreiding

De omgevingsvergunning voor een milieubelastende activiteit

G7

Zetmeelfabrieken

Niet van toepassing

Oprichting, wijziging of uitbreiding

De omgevingsvergunning voor een milieubelastende activiteit

G8

Vismeel- of visoliefabrieken

Niet van toepassing

Oprichting, wijziging of uitbreiding

De omgevingsvergunning voor een milieubelastende activiteit

G9

Installaties voor het slachten van dieren

Niet van toepassing

Oprichting, wijziging of uitbreiding

De omgevingsvergunning voor een milieubelastende activiteit

H

Overige industrie

H1

Industriële installaties voor het vervaardigen van papierpulp uit hout of andere vezelstoffen

Oprichting

Wijziging of uitbreiding

De omgevingsvergunning voor een milieubelastende activiteit

H2

Industriële installaties voor het vervaardigen van papier of karton

Oprichting, wijziging of uitbreiding van een installatie met een productiecapaciteit van meer dan 200 ton per dag

Oprichting, wijziging of uitbreiding

De omgevingsvergunning voor een milieubelastende activiteit

H3

Installaties voor het vervaardigen en bewerken van celstof of papierstof

Niet van toepassing

Oprichting, wijziging of uitbreiding

De omgevingsvergunning voor een milieubelastende activiteit

H4

Installaties voor de voorbehandeling of het verven van vezels of textiel

Niet van toepassing

Oprichting, wijziging of uitbreiding

De omgevingsvergunning voor een milieubelastende activiteit

H5

Installaties voor het looien van huiden

Niet van toepassing

Oprichting, wijziging of uitbreiding

De omgevingsvergunning voor een milieubelastende activiteit

H6

Vervaardiging en behandeling van producten op basis van elastomeren

Niet van toepassing

Oprichting, wijziging of uitbreiding

De omgevingsvergunning voor een milieubelastende activiteit

H7

Testbanken voor motoren, turbines of reactoren

Niet van toepassing

Oprichting, wijziging of uitbreiding

De omgevingsvergunning voor een milieubelastende activiteit

H8

Installaties voor de terugwinning of vernietiging van explosieve stoffen

Niet van toepassing

Oprichting, wijziging of uitbreiding

De omgevingsvergunning voor een milieubelastende activiteit

I.

Opslag

I1

Installaties voor het afvangen van CO2-stromen voor geologische opslag op grond van richtlijn geologische opslag van kooldioxide

Oprichting, wijziging of uitbreiding als:

1°. de CO2-stromen afkomstig zijn van installaties waarvoor de mer-plicht, bedoeld in artikel 16.43, eerste lid, onder a, van de wet, geldt; of

2°. de totale jaarlijkse afvang van CO2 1,5 megaton of meer bedraagt

Oprichting, wijziging of uitbreiding

De omgevingsvergunning voor een milieubelastende activiteit

I2

Opslaglocaties op grond van richtlijn geologische opslag van kooldioxide

Oprichting

Wijziging of uitbreiding

De omgevingsvergunning voor een milieubelastende activiteit

I3

Installaties voor de opslag van aardolie of petrochemische of chemische producten

Oprichting, wijziging of uitbreiding van een opslag met een capaciteit van 200.000 ton of meer

Oprichting, wijziging of uitbreiding

De omgevingsvergunning voor een milieubelastende activiteit

I4

Bovengrondse opslag van aardgas1 of fossiele brandstoffen

Niet van toepassing

Oprichting, wijziging of uitbreiding

De omgevingsvergunning voor een milieubelastende activiteit

I5

Ondergrondse opslag van gasvormige brandstoffen

Niet van toepassing

Oprichting, wijziging of uitbreiding

De omgevingsvergunning voor een milieubelastende activiteit

J.

Infrastructuur en ruimte

J1

Wegen

Als sprake is van:

1°. de aanleg van een autosnelweg of autoweg;

2°. de aanleg, wijziging of uitbreiding van een nieuwe weg met vier of meer rijstroken die betrekking heeft op een ononderbroken tracélengte van 10 km of meer; of

3°. de verlegging of verbreding van een bestaande weg met twee rijstroken of minder tot een weg met vier of meer rijstroken die betrekking heeft op een ononderbroken tracélengte van 10 km of meer

Aanleg, wijziging of uitbreiding

Het omgevingsplan

J2

Spoorwegen en faciliteiten voor de overlading tussen vervoerswijzen en van overladingsstations

Aanleg van spoorwegen voor spoorverkeer over lange afstand

Aanleg, wijziging of uitbreiding

Het omgevingsplan

J3

Tramrails, boven- en ondergrondse spoorwegen, zweefspoor en gelijksoortige bijzondere constructies

Niet van toepassing

Aanleg, wijziging of uitbreiding

Het omgevingsplan

J4

Binnenvaarwegen

Als sprake is van:

1°. de aanleg van een binnenvaarweg die kan worden bevaren door schepen met een laadvermogen van meer dan 1.350 ton; of

2°. een wijziging of uitbreiding van een binnenvaarweg die betrekking heeft op:

a. een vergroting van de oppervlakte met 20% of meer van een binnenvaarweg die kan worden bevaren door schepen met een laadvermogen van meer dan 1.350 ton; of

b. een structurele verandering waarbij meer dan 5.000.000 m3 grond wordt verzet

Aanleg, wijziging of uitbreiding

De omgevingsvergunning voor een ontgrondingsactiviteit, de omgevingsvergunning voor een wateractiviteit, de goedkeuring van gedeputeerde staten op grond van artikel 16.72 van de wet of het omgevingsplan

J5

Havens:

a. een haven voor de binnenscheepvaart;

b. een zeehandelshaven; of

c. een visserijhaven

Als sprake is van een geval als bedoeld onder a of b:

1°. de aanleg van een haven die bevaarbaar is voor schepen met een laadvermogen van meer dan 1.350 ton; of

2°. de wijziging of uitbreiding van een haven die betrekking heeft op een oppervlakte van 100 ha of meer

Aanleg, wijziging of uitbreiding

Het omgevingsplan

J6

Een met het land verbonden en buiten een haven gelegen pier voor lossen en laden, met uitzondering van pieren voor veerboten

Als sprake is van:

1°. de aanleg die betrekking heeft op een pier die schepen met een laadvermogen van meer dan 1.350 ton kan ontvangen; of

2°. de wijziging of uitbreiding die betrekking heeft op een oppervlakte van 100 ha of meer

Aanleg, wijziging of uitbreiding

Het omgevingsplan

J7

Luchthavens

De aanleg of uitbreiding van een start- of landingsbaan met een lengte van 2.100 m of meer

Aanleg, wijziging of uitbreiding van een luchthaven of een uitbreiding of wijziging van het gebruik van de luchthaven of van de banen door de wijziging van:

1°. het beperkingengebied, bedoeld in hoofdstuk 8 of artikel 10.17 van de Wet luchtvaart, voor zover dit is vastgesteld op grond van het externe-veiligheidsrisico of geluidbelasting, tenzij:

a). de voorgenomen wijziging leidt tot een beperkingengebied dat valt op of binnen het geldende beperkingengebied; of

b). het beperkingengebied vervalt; of

2°. de grenswaarden, bedoeld in artikel 8.17, vijfde lid, onder a tot en met c, 8.44, eerste lid, onder a, of 8.70, tweede lid, juncto artikel 8.44, eerste lid, onder a, of de grenswaarden voor geluidsbelasting, bedoeld in artikel 10.17, tweede lid, van de Wet luchtvaart, tenzij die een gelijk of beter beschermingsniveau bieden dan de geldende grenswaarden

Voor de luchthaven Schiphol een luchthavenindelingbesluit of een luchthavenverkeerbesluit als bedoeld in respectievelijk de artikelen 8.4 en 8.15 van de Wet luchtvaart

Voor een andere luchthaven een luchthavenbesluit als bedoeld in de Wet luchtvaart

J8

Hoogspanningsleidingen

Aanleg, wijziging of uitbreiding van een bovengrondse hoogspanningsleiding van:

1°. een spanning van 220 kV of meer; en

2°. een lengte van meer dan 15 km

Aanleg, wijziging of uitbreiding

Het omgevingsplan of, bij afwezigheid daarvan, de omgevingsvergunning voor een wateractiviteit

J9

Buisleidingen voor:

a. het transport van gas, olie of chemicaliën;

b. het transport van kooldioxide stromen voor geologische opslag, met inbegrip van de pompstations; of

c. stoom of warm water

Als sprake is van een geval als bedoeld onder a of b:

de aanleg, wijziging of uitbreiding van een buisleiding met:

1°. een diameter van meer dan 0,8 m; en

2°. een lengte van meer dan 40 km

Aanleg, wijziging of uitbreiding

De vergunning op grond van artikel 94 of 95 van het Mijnbouwbesluit of, bij afwezigheid daarvan, het omgevingsplan of, bij afwezigheid daarvan, de omgevingsvergunning voor een wateractiviteit.

J10

Industrieterrein

Niet van toepassing

Aanleg, wijziging of uitbreiding

Het omgevingsplan

J11

Stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra en de aanleg van parkeerterreinen

Niet van toepassing

Aanleg, wijziging of uitbreiding

Het omgevingsplan

J12

Landinrichtingsprojecten

Niet van toepassing

Aanleg, wijziging of uitbreiding

Het omgevingsplan

J13

Landwinning in zee

Niet van toepassing

Aanleg, wijziging of uitbreiding

De omgevingsvergunning voor een ontgrondingsactiviteit, de omgevingsvergunning voor een wateractiviteit of de goedkeuring van gedeputeerde staten op grond van artikel 16.72 van de wet

K.

Waterbeheer

K1

Werkzaamheden voor het onttrekken of kunstmatig aanvullen van grondwater

Een hoeveelheid water van 10.000.000 m3 of meer per jaar

Oprichting, wijziging of uitbreiding

De omgevingsvergunning voor een wateractiviteit of de omgevingsvergunning op grond van een omgevingsverordening als bedoeld in artikel 5.4 van de wet

K2

Projecten voor de overbrenging van water tussen stroomgebieden, met uitzondering van overbrenging van via leidingen aangevoerd drinkwater

Aanleg, wijziging of uitbreiding als:

1°. de overbrenging als doel heeft eventuele waterschaarste te voorkomen en de hoeveelheid overgebracht water meer bedraagt dan 100.000.000 m3 per jaar; of

2°. het meerjarig gemiddelde jaardebiet van het bekken waaraan het water wordt onttrokken meer bedraagt dan 2.000.000.000 m3 en de hoeveelheid overgebracht water 5% van dit debiet overschrijdt

Aanleg, wijziging of uitbreiding

De omgevingsvergunning voor een wateractiviteit, de goedkeuring van gedeputeerde staten op grond van artikel 16.72 van de wet of de omgevingsvergunning op grond van een omgevingsverordening als bedoeld in artikel 5.4 van de wet

K3

Stuwdammen en andere installaties voor het stuwen of voor de langere termijn opslaan van water

Aanleg, wijziging of uitbreiding die betrekking heeft op het stuwen of permanent opslaan van water van meer dan 10.000.000 m3

Aanleg, wijziging of uitbreiding

De omgevingsvergunning voor een wateractiviteit of de goedkeuring van gedeputeerde staten op grond van artikel 16.72 van de wet

K4

Werken voor kanalisering en werken ter beperking van overstromingen

Niet van toepassing

Aanleg, wijziging of uitbreiding

De omgevingsvergunning voor een wateractiviteit of de goedkeuring van gedeputeerde staten op grond van artikel 16.72 van de wet

K5

Aquaducten over lange afstand

Niet van toepassing

Aanleg, wijziging of uitbreiding

Het omgevingsplan

K6

Kustwerken om erosie te bestrijden of maritieme werken die de kust kunnen wijzigen door de aanleg van onder meer dijken, pieren, havenhoofden of andere kustverdedigingswerken, met uitzondering van het onderhoud en herstel van deze werken

Niet van toepassing

Aanleg, wijziging of uitbreiding

De omgevingsvergunning voor een wateractiviteit of de goedkeuring van gedeputeerde staten op grond van artikel 16.72 van de wet

K7

Wijziging in de Maatgevende Peil Verwachting voor de sluiting van de Oosterscheldekering

Niet van toepassing

Als het gaat om een wijziging van 16 cm of meer

Het peilbesluit op grond van artikel 2.41 van de wet

K8

Wijziging van het (streef-)peil in:

a. het Veerse Meer;

b. de Grevelingen;

c. het Haringvliet; of

d. het IJsselmeer, het Markermeer en de randmeren

Niet van toepassing

Als het gaat om een wijziging van 16 cm of meer

Het peilbesluit op grond van artikel 2.41 van de wet

K9

Structurele verlaging van het (streef-)peil van een oppervlaktewater

Niet van toepassing

Als de wijziging:

1. betrekking heeft op een verlaging van 16 cm of meer;

2. plaatsvindt in een Natura 2000-gebied, een bijzonder provinciaal natuurgebied of een bijzonder nationaal natuurgebied als bedoeld in artikel 2.44 van de wet; en

3. betrekking heeft op een oppervlakte van 200 ha of meer

Het peilbesluit op grond van artikel 2.41 van de wet

K10

Opvullen van een diepe plas

Niet van toepassing

Opvulling met een of meer partijen

De omgevingsvergunning voor een wateractiviteit

L.

Afval- en afvalwaterbeheer

L1

Installaties voor de verwijdering van gevaarlijke afvalstoffen

Oprichting van een installatie voor de verbranding, de chemische behandeling, het storten of het in de diepe ondergrond brengen

Als sprake is van:

1. een wijziging of uitbreiding van een installatie voor de verbranding, de chemische behandeling, het storten of het in de diepe ondergrond brengen; of

2. oprichting, wijziging of uitbreiding van een installatie anders dan genoemd onder 1.

De omgevingsvergunning voor een milieubelastende activiteit

L2

Installaties voor de verwijdering van niet-gevaarlijke afvalstoffen

Oprichting, wijziging of uitbreiding van een installatie voor de verbranding of chemische behandeling met een capaciteit van meer dan 100 ton per dag

Oprichting, wijziging of uitbreiding

De omgevingsvergunning voor een milieubelastende activiteit

L3

Rioolwaterzuiveringsinstallaties

Oprichting, wijziging of uitbreiding die betrekking heeft op een capaciteit van meer dan 150.000 inwonerequivalenten

Oprichting, wijziging of uitbreiding

De omgevingsvergunning voor een milieubelastende activiteit of de omgevingsvergunning voor een wateractiviteit

L4

Slibstortplaatsen

Niet van toepassing

Oprichting, wijziging of uitbreiding

De omgevingsvergunning voor een milieubelastende activiteit

L5

Opslag van schroot, met inbegrip van autowrakken

Niet van toepassing

Oprichting, wijziging of uitbreiding

De omgevingsvergunning voor een milieubelastende activiteit

L6

Installaties voor het verwerken van kadavers of delen van kadavers van landbouwhuisdieren als bedoeld in het Besluit activiteiten leefomgeving, die niet door slachting voor menselijke consumptie zijn gedood, met het doel deze te verwijderen

Niet van toepassing

Oprichting, wijziging of uitbreiding

De omgevingsvergunning voor een milieubelastende activiteit

M.

Toerisme, sport en recreatie

M1

Skihellingen, skiliften, kabelbanen en bijbehorende voorzieningen

Niet van toepassing

Aanleg, wijziging of uitbreiding

Het omgevingsplan

M2

Jachthavens

Niet van toepassing

Aanleg, wijziging of uitbreiding

Het omgevingsplan

M3

Vakantiedorpen of hotelcomplexen buiten stedelijke zones met bijbehorende voorzieningen

Niet van toepassing

Aanleg, wijziging of uitbreiding

Het omgevingsplan

M4

Permanente kampeer- of caravanterreinen

Niet van toepassing

Aanleg, wijziging of uitbreiding

Het omgevingsplan

M5

Themaparken

Niet van toepassing

Aanleg, wijziging of uitbreiding

Het omgevingsplan

M6

Permanente race- of testbanen voor gemotoriseerde voertuigen

Niet van toepassing

Oprichting, wijziging of uitbreiding

De omgevingsvergunning voor een milieubelastende activiteit of het omgevingsplan

1 Voor de projecten B3 en I4 wordt onder aardgas verstaan: aardgas als bedoeld in bijlage I bij het Besluit activiteiten leefomgeving.

2 Voor project D8 wordt onder motorvoertuig verstaan: motorvoertuig als bedoeld in bijlage I bij het Besluit kwaliteit leefomgeving.

3 Voor de projecten E1 en E2 wordt onder asbest verstaan: asbest als bedoeld in bijlage I bij het Besluit bouwwerken leefomgeving.

Bijlage VI. bij artikel 13.12, eerste lid, van dit besluit (basistakenpakket omgevingsdienst)

Categorie 1

Categorie 2

Bouw- en sloopactiviteiten als bedoeld in het Besluit bouwwerken leefomgeving, voor zover gedeputeerde staten het bevoegd gezag zijn op grond van:

Categorie 3

Omgevingsplanactiviteiten, bestaande uit milieubelastende-, bouw- of sloopactiviteiten, voor zover gedeputeerde staten het bevoegd gezag zijn op grond van:

Categorie 4

Omgevingsplanactiviteiten van provinciaal belang, bestaande uit milieubelastende-, bouw- of sloopactiviteiten.

Categorie 5

Het bedrijfsmatig verwijderen van asbest als bedoeld in bijlage I bij het Besluit bouwwerken leefomgeving en asbesthoudende producten uit bouwwerken, en het bedrijfsmatig opruimen van asbest als bedoeld in bijlage I bij het Besluit bouwwerken leefomgeving en asbesthoudende producten vrijgekomen als gevolg van een incident.

Categorie 6

Activiteiten met stoffen, preparaten, producten en toestellen waarover regels zijn gesteld bij of krachtens de Wet milieubeheer, voor zover deze worden verricht in samenhang met een milieubelastende activiteit als bedoeld in hoofdstuk 3 van het Besluit activiteiten leefomgeving.

Categorie 7

Bedrijfsmatige activiteiten met betrekking tot:

Categorie 8

Het in stand houden van bouwwerken voor zover daarover regels zijn gesteld in artikel 3.84 van het Besluit bouwwerken leefomgeving.

Bijlage VII. bij artikel 13.12, derde lid, van dit besluit (aanwijzing omgevingsdiensten)

  • 1. Omgevingsdienst Groningen;

  • 2. Omgevingsdienst Regio Nijmegen;

  • 3. Omgevingsdienst Noordzeekanaalgebied;

  • 4. DCMR Milieudienst Rijnmond;

  • 5. Omgevingsdienst Midden- en West-Brabant; en

  • 6. RUD Zuid-Limburg.

Bijlage VIII. bij artikel 14.5 van dit besluit (verstrekking van gegevens)

Informatie over besluiten en andere rechtsfiguren, bedoeld in artikel 14.4, eerste lid, onder a:

  • 1. Het gegeven dat tegen het besluit beroep is ingesteld.

  • 2. Het gegeven dat het besluit, of een deel daarvan, is geschorst.

  • 3. Het gegeven dat het besluit, of een deel daarvan, onherroepelijk is geworden.

  • 4. Het gegeven dat het besluit, of een deel daarvan, is vernietigd.

  • 5. Het gegeven dat het besluit of de andere rechtsfiguur, of een deel daarvan, is ingetrokken.