10.10. Rechten van slachtoffers die in een andere lidstaat wonen
[Regeling vervallen per 01-12-2021]
Art. 17, tweede lid en derde lid, van de richtlijn bevat instructienormen die niet
zijn geïmplementeerd in Nederlandse wetgeving, omdat ze geen opdracht tot regelgeving
inhouden, maar nopen tot een handelwijze in de praktijk.
De lidstaten zorgen ervoor dat het slachtoffer van een strafbaar feit dat is gepleegd
in een
andere lidstaat dan die waar hij woont, bij de bevoegde autoriteiten van de lidstaat
van zijn woonplaats aangifte kan doen, indien hij dit niet heeft kunnen doen in de
lidstaat waar het strafbare feit werd gepleegd of, bij een strafbaar feit dat in het
nationale recht van die lidstaat als ernstig wordt aangemerkt, indien hij dat niet
wenst te doen in die lidstaat.
Verder moeten de lidstaten ervoor zorgen dat de bevoegde autoriteit waarbij het slachtoffer
aangifte doet deze onverwijld toezendt aan de bevoegde autoriteit van de lidstaat
waar het strafbare feit werd gepleegd, indien de lidstaat waar aangifte werd gedaan
haar bevoegdheid om de procedure aanhangig te maken niet heeft uitgeoefend.
Voor informatie over autoriteiten in andere lidstaten of voor contact met die autoriteiten
kan het Europees Justitieel Netwerk (EJN) worden benut. Verder kan gebruik gemaakt worden van de mogelijkheden die het EU-rechtshulpverdrag
biedt (Verdrag betreffende de wederzijdse rechtshulp in strafzaken tussen de Lid-Staten
van de Europese Unie (Trb. 2000, 96)).