Volgens de jurisprudentie moeten langlopende renteloze verplichtingen worden gewaardeerd
tegen de geldende marktrente voor langlopende leningen ten tijde van het aangaan van
de verplichtingen, met dien verstande dat bij een daling van de rentestand de verplichtingen
dienovereenkomstig hoger mogen worden gewaardeerd en bij een nadien optredende stijging
van de rentestand de verplichtingen dienovereenkomstig lager moeten worden gewaardeerd
doch niet lager dan zij oorspronkelijk zijn gewaardeerd.
Gelet op de vele in de praktijk voorkomende voorwaarden waaronder leningen worden
aangegaan en de vele uiteenlopende looptijden, bestaat “de” marktrente voor (al of
niet langlopende) leningen niet. Om voor deze onduidelijkheid een praktische oplossing
te bieden, publiceerde ik jaarlijks een beleidsbesluit met kort gezegd marktrentestanden.
Echter, sinds 1 april 2017 vermeldt artikel 12.3a van de URLB 2011 een op vergelijkbare wijze jaarlijks vastgestelde marktrente. Ik acht het daarom
niet langer nodig jaarlijks een marktrentebesluit te publiceren.
Goedkeuring
Ik keur daarom voor zover nodig goed dat voor alle situaties waarin aan het einde
van een kalenderjaar de contante waarde moet worden bepaald van renteloze verplichtingen,
de marktrente wordt gehanteerd die bij aanvang van het daaropvolgende kalenderjaar
geldt krachtens artikel 12.3a URLB 2011. De marktrente krachtens artikel 12.3a URLB 2011 is namelijk kort gezegd het gemiddelde
van de zogenoemde U-rendementen van de maanden van het voorafgaande kalenderjaar,
zoals deze maandelijks zijn gepubliceerd door het Centrum voor Verzekeringstatistiek
van het Verbond van Verzekeraars.
Voorbeeld
Aan het einde van het boekjaar 1 januari 2017 – 31 december 2017 mag op de balans
de waarde van een renteloze verplichting worden bepaald op basis van de voor 2018
geldende marktrente van artikel 12.3a URLB 2011.
Marktrente lopende het kalenderjaar
De marktrente van artikel 12.3a is (in beginsel) bedoeld voor de oprenting van een aanspraak ingevolge een oudedagsverplichting
gedurende een kalenderjaar en leent zich daarom minder goed voor de bepaling van de
marktrente op een bepaald tijdstip. Als bijvoorbeeld de marktrente moet worden bepaald
op 15 oktober 2018 is het minder passend om aan te sluiten bij de voor 2018 geldende
marktrente van 12.3a URLB 2011, dit is immers – kort gezegd – de gemiddelde rente
over het kalenderjaar 2017. Om hiervoor een oplossing te bieden en toch aansluiting
te houden bij de in artikel 12.3a URLB 2011 gemaakte keuze voor de marktrente als
jaargemiddelde, keur ik het volgende goed.
Goedkeuring
Voor alle situaties waarin voor de winstbepaling de marktrente moet worden bepaald
op een tijdstip lopende het kalenderjaar keur ik goed dat als marktrente geldt het
rekenkundig gemiddelde van de U-rendementen over de desbetreffende maand en de 11
voorafgaande maanden.