1. Inleiding
[Regeling vervallen per 01-04-2020]
In vervolg op het Besluit vaststelling Beleidskader subsidiëring Versnellingsprogramma Informatie-uitwisseling
Patiënt en Professional (Stcrt. 21december 2016, nr. 68985 ), waarbij ziekenhuizen in aanmerking kunnen komen
voor een subsidie zodat zij uiterlijk 2020 gestandaardiseerd informatie kunnen uitwisselen
met de patiënt (verder VIPP fase 1), bevat dit beleidskader een uitwerking van een
vergelijkbare subsidieregeling voor de overige instellingen voor medisch specialistische
zorg (zie hoofdstuk 2).
Net als bij VIPP fase 1 wordt de achtergrond van dit beleidskader gevormd door de
brief van de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) van 2 juli 2014
aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal (Kamerstukken II 2013–14,
27 529, nr. 130), waarbij het beleid op het terrein van verbetering van de ICT-infrastructuur
is uiteengezet. Doel is dat instellingen voor medisch specialistische zorg op korte
termijn een digitaliseringslag maken om de zorg nog veiliger, patiëntgerichter en
doelmatiger te maken. Dit houdt in dat instellingen voor medisch specialistische zorg
vóór 2020 op een gestandaardiseerde en veilige manier informatie digitaal kunnen uitwisselen
met de patiënt. Op dit moment zet een beperkt aantal instellingen voor medisch specialistische
zorg al de eerste stappen om informatie digitaal meer te ontsluiten. Duidelijk is
ook dat instellingen voor medisch specialistische zorg dit niet allemaal op dezelfde
wijze doen en ook niet dezelfde of geen standaarden gebruiken. Om de zorg echt toekomstbestendig
en nog veiliger, patiëntgerichter en doelmatiger te maken, is het van belang dat alle
instellingen voor medisch specialistische zorg dezelfde informatie ontsluiten en daarbij
dezelfde standaarden gebruiken, zodat de informatie onderling, met de patiënt en met
andere zorgverleners gedeeld kan worden. Dit draagt eraan bij dat mensen op termijn
binnen digitale persoonlijke gezondheidsomgevingen over hun medische gegevens kunnen
beschikken en deze veilig kunnen gebruiken. Binnen het samenwerkingsverband MedMij
werken partijen in de zorg samen om ervoor te zorgen dat er websites en applicaties
beschikbaar komen die voldoen aan de MedMij-standaarden, die waarborgen dat informatie
veilig gewisseld en gebruikt kan worden. De uitgangspunten van MedMij zijn daarmee
relevant voor de wijze waarop instellingen voor medisch specialistische zorg de gegevensuitwisseling
tussen de patiënt en de zorgverlener nader vormgeven. Deze uitgangspunten staan opgenomen
in bijlage 1. Dit draagt tevens bij aan interoperabiliteit en herbruikbaarheid van
deze gegevens in medisch onderzoek, waarmee een bijdrage geleverd wordt aan de wens
van de Europese Commissie dat gegevens die in onderzoek worden gebruikt FAIR zijn:
Findable, Accesible, Interoperable and Re-useable. In de wet Cliëntenrechten bij elektronische verwerking van gegevens is vastgelegd dat een cliënt die om inzage in zijn dossier verzoekt of een afschrift
daarvan vraagt, het recht heeft dat dit langs elektronische weg gebeurt. Dit recht,
dat per 1 juli 2020 in werking treedt, impliceert ook de plicht van de zorgaanbieder
dat hij dit kan faciliteren. Deze wet verplicht niet hoe de gegevens moeten worden
ontsloten. Uitgangspunt van deze wet is dat de verstrekking van gegevens op veilige wijze moet plaatsvinden. In dit beleidskader wordt door het stellen van eisen ten
aanzien van authenticatie voorgesorteerd op deze ontwikkelingen. De digitale informatie-uitwisseling
tussen patiënt en professional moet, conform het VN gehandicaptenverdrag ook toegankelijk zijn voor mensen met een beperking. Zorgaanbieders dienen uiterlijk
drie jaar na inwerkingtreding van de wet Cliëntenrechten bij verwerking van elektronische
gegevens aan de verplichtingen veilige en toegankelijke gegevensverstrekking te voldoen.
Om dit zo snel mogelijk en gestandaardiseerd te realiseren, stel ik voor de jaren
2017, 2018 en 2019 financiële middelen (€ 32,5 miljoen) beschikbaar. Dit beleidskader
bevat een uitwerking van het subsidiebeleid voor de benodigde digitaliseringslag en
wenselijk geachte versnelling bij de overige instellingen voor medisch specialistische
zorg (zie hoofdstuk 2).
Er zijn een tweetal activiteiten die voor subsidie in aanmerking komen. De hoofdmoot
wordt gevormd door een subsidie aan de overige instellingen voor medisch specialistische zorg zodat zij, net als ziekenhuizen, uiterlijk 2020 gestandaardiseerd informatie kunnen
uitwisselen met de patiënt (zie hoofdstuk 2). In de tweede plaats is er een subsidie
aan Zelfstandige Klinieken Nederland (ZKN) voor de begeleiding van overige instellingen voor medisch specialistische zorg (zie
hoofdstuk 3). ZKN heeft in dit kader het ondersteuningsprogramma Uitwisseling Programma
ZKN opgesteld. Door ZKN zal in themabijeenkomsten specifiek aandacht worden besteed
aan de toegankelijkheid van de digitale informatie voor mensen met een (visuele) beperking
of lage gezondheidsvaardigheden. De Nederlandse Vereniging van Ziekenhuizen (NVZ)
komt op grond van VIPP fase 1 reeds in aanmerking voor subsidie voor activiteiten
in het kader van het uitvoeren van het VIPP-programma. Deze subsidie aan de NVZ omvat
ook de activiteiten van de NVZ in het kader van deze subsidieregeling (fase 2). In
hoofdstuk 4, 5 en 6 wordt ingegaan op de juridische kaders waarbinnen deze regeling
valt en de gevolgen voor de administratieve lasten.
Subsidiëring op het terrein van VWS geschiedt op basis van de Kaderwet VWS-subsidies. De subsidies worden verstrekt met inachtneming van de voorschriften van de Kaderregeling subsidies OCW, SZW en VWS (hierna: Kaderregeling). Daarin zijn de verplichtingen die over en weer gelden tussen
subsidieontvanger en subsidiegever neergelegd. In artikel 1.2 van de Kaderregeling staat dat subsidies worden verstrekt die passen binnen het beleid van de Kaderwet
VWS-subsidies. Overeenkomstig artikel 1.3 kunnen die activiteiten en de voorwaarden waaronder subsidieverstrekking plaatsvindt
in beleidsregels nader worden bepaald. Onderhavige beleidsregels vormen het kader
voor de subsidieverstrekking.
Op de verstrekking van de subsidies is zowel de Kaderregeling als dit Beleidskader van toepassing.
2. Subsidie aan de overige instellingen voor medisch specialistische zorg voor de
programma’s Patiënt en informatie en Patiënt en medicatie
[Regeling vervallen per 01-04-2020]
De subsidie is bedoeld voor de overige instellingen voor medisch specialistische zorg.
De overige instellingen voor medisch specialistische zorg beschikken over een toelating
op grond van de Wet Toelating Zorginstellingen (WTZi) en leveren verzekerde zorg aan eigen patiënten. Indien deze overige instellingen
voor medisch specialistische zorg deel uitmaken van een groep (concern) is op basis van deze subsidieregeling slechts één subsidie per groep mogelijk. Onder
overige instellingen voor medisch specialistische zorg vallen revalidatie-instellingen,
dialysecentra, epilepsiecentra, radiotherapeutische centra, zelfstandige behandelcentra
en categorale instellingen.
Uitgezonderd van de subsidieregeling in dit beleidskader zijn academische ziekenhuizen/universitair
medische centra die op andere wijze worden bekostigd dan de overige instellingen voor
medisch specialistische zorg. Om diezelfde reden zijn instellingen voor medisch specialistische
zorg die uitsluitend geneeskundige geestelijke gezondheidszorg verlenen, uitgezonderd
van deze subsidieregeling.
Ziekenhuizen die op grond van VIPP fase 1 in aanmerking komen voor subsidie zijn eveneens
uitgezonderd van deze regeling. Overige instellingen voor medisch specialistische
zorg die geen zelfstandig EPD-systeem hebben maar gebruik maken van de ict-voorzieningen
van een ziekenhuis dat reeds in aanmerking komt voor een subsidie op grond van VIPP
fase 1 zijn ook uitgezonderd van de subsidieregeling in dit beleidskader.
Voor de overige instellingen voor medisch specialistische zorg vergt het een behoorlijke
inspanning om medische informatie en medicatiegegevens op een veilige manier en gestandaardiseerd
te ontsluiten. Om deze inspanning te kunnen realiseren, moeten deze instellingen diverse
activiteiten uitvoeren. Afhankelijk van de soort en de grootte van de overige instelling
van medisch specialistische zorg kan de omvang van de benodigde activiteiten en de
daarbij horende te maken kosten verschillen (zie verder hoofdstuk 2, onder E). Om
die reden is in de categorie overige instellingen voor medisch specialistische zorg
een onderverdeling gemaakt in soorten instellingen. Doel van de onderverdeling is
dat de instellingen een subsidie kunnen aanvragen die een goede stimulans is voor
de eigen veranderopgave, waarbij er geen risico is op overcompensatie.
Voor de onderverdeling van de overige instellingen voor medisch specialistische zorg
is zoveel mogelijk aangesloten bij de indeling zoals die ten tijde van de Wet ziekenhuisvoorzieningen (WZV) en het Besluit aanwijzing inrichtingen WZV nog werd gehanteerd. Te weten categorale instellingen en zelfstandige behandelcentra
(Stb. 2005, 575 p. 12/13). Onder categorale instellingen vallen:
-
− categorale ziekenhuizen,
-
− inrichtingen waarin een enkelvoudig onderzoek- of behandelfunctie wordt uitgeoefend,
waaronder dialysecentra en radiotherapeutische centra,
-
− klinische revalidatie-instellingen,
-
− centra voor epileptici,
-
− brandwondencentra en
-
− astmacentra.
Voor de precieze indeling in categorieën is vervolgens gekeken naar complexiteitscriteria
(peildatum 1 januari 2017), zoals aantal locaties, aantal specialismen, aantal behandelingen/typen
patiënten, in hoeverre spoedzorg wordt geleverd, aantal patiënten, of er volwassenen
en kinderen worden behandeld en de DBC-omzet 2016 (in geld).
Dit heeft geleid tot de volgende onderverdeling van de overige instellingen voor medisch
specialistische zorg in deze subsidieregeling:
-
− dialysecentrum,
-
− epilepsiecentrum,
-
− radiotherapeutisch centrum,
-
− klinische revalidatie-instelling, en
-
− de restcategorie. Onder deze laatste restcategorie vallen zelfstandige behandelcentra,
centra voor niet klinische revalidatie en categorale ziekenhuizen. De restcategorie
is onderverdeeld in:
-
○ grote instellingen: met een omzet meer dan € 70 mln. De instelling is redelijk vergelijkbaar
met ziekenhuizen maar levert veelal zorg aan een beperktere doelgroep of beschikt
over een beperkter aantal specialismen. In de regel levert de instelling zowel klinische
als poliklinische zorg.
-
○ middelgrote instellingen: omzet ligt tussen € 20 en € 70 mln. De instelling levert
veelal zorg aan een zeer specifieke/ homogene doelgroep en beschikt over één of een
beperkt aantal specialismen. Vaak wordt ook klinische zorg geleverd.
-
○ kleine instellingen: omzet ligt tussen € 500.000 en € 20 mln. De instelling levert
in de regel alleen poliklinische zorg, vaak vanuit één specialisme of beperkt tot
een specifieke doelgroep.
Instellingen die onder deze restcategorie vallen maar een omzet verzekerde zorg van
minder dan € 500.000 hebben (peildatum 2016), komen niet in aanmerking voor een subsidie.
De overige instellingen voor medisch specialistische zorg kunnen een subsidie aanvragen
voor de uitvoering van de activiteiten in het VIPP fase 2-programma. Dit programma
bevat twee hoofdonderdelen: het Programma patiënt en informatie en het Programma patiënt
en medicatie. Het VIPP fase 2-programma heeft tot doel (of leidt er toe) dat een patiënt
toegang krijgt tot zijn eigen (digitale) medische informatie en daarmee tot gebruik
van de mogelijkheden van app’s en internet voor de zorg voor zichzelf. Hij heeft dan
inzicht in zijn eigen gezondheid door zelfmeetgegevens én de gegevens uit de medische
dossiers van de professional. Doordat deze basisgegevens dan onderling in verbinding
staan en gebruik maken van dezelfde standaarden, heeft de patiënt (en de behandelaren
die hij de toestemming geeft deze informatie in te zien) een goed overzicht van zijn
eigen gezondheidstoestand. Dit sluit aan bij mijn beleid om de patiënt echt meer regie
te geven.
De genoemde twee hoofdonderdelen bevatten vervolgens verschillende modules.
Instellingen voor medisch specialistische zorg kunnen kiezen voor welke onderdelen
van het VIPP fase 2-programma en voor welke modules daarvan zij subsidie willen aanvragen.
A. Programma patiënt en informatie
[Regeling vervallen per 01-04-2020]
Het Programma patiënt en informatie bevat de volgende drie modules:
module A1: activiteiten die ertoe leiden dat de overige instelling voor medisch specialistische
zorg uiterlijk per 1 oktober 2018 minimaal een download van de volgende medische gegevens aan de patiënt aanbiedt:
-
− de elementen van de Basis Gegevensset Zorg (hierna: BGZ) (zie bijlage 2),
-
− specialistenbrieven,
-
− ontslagbrieven,
-
− laboratoriumuitslagen,
-
− radiologieverslagen, en
-
− het gebruikte type implantaat van een pacemaker, heup- of knieprothese, borstimplantaat
of bekkenbodemmatje.
Een instelling kan uitstel vragen om uiterlijk per 1 oktober 2018 een download van
genoemde medische gegevens aan te bieden als hij aannemelijk maakt dat het noodzakelijk
is om van ICT-leverancier te wisselen. Het verzoek om uitstel moet vóór 1 oktober
2018 worden gedaan.
Onder download wordt verstaan het digitaal, in een formaat leesbaar op een computer
(bijvoorbeeld PDF), verstrekken van informatie. De wijze waarop de digitale verstrekking
plaatsvindt, wordt niet voorgeschreven. De overige instelling voor medisch specialistische
zorg moet ook een proces hebben ingericht voor de digitale aanlevering van de medische
gegevensset aan de patiënt. Het aanbieden aan de patiënt houdt in dat de overige instelling
voor medisch specialistische zorg deze informatie, uiterlijk binnen drie werkdagen
nadat de patiënt hierom heeft verzocht, verstrekt.
Of een instelling module A1 heeft gerealiseerd, wordt beoordeeld op basis van de criteria
zoals beschreven in het Handboek VIPP toetsingsprocedure voor de onafhankelijke toetsing
door een EDP/IT auditor (zie onderdeel G).
module A2: activiteiten die ertoe leiden dat de overige instelling voor medisch specialistische
zorg uiterlijk 31 maart 2020 beschikt over een beveiligd patiëntenportaal waarin de
patiënt zijn gegevens kan raadplegen en in een gestructureerd formaat kan downloaden
of een link naar een persoonlijke gezondheidsomgeving (PGO) waarin de overige instelling
voor medisch specialistische zorg gestandaardiseerd medische gegevens voor de patiënt
kan uploaden, die de patiënt desgewenst kan doorzetten naar een andere zorgverlener.
Dit patiëntenportaal of de informatie die naar een PGO wordt geüpload, bevat in elk
geval de volgende elementen, dan wel voldoet aan de volgende voorwaarden:
-
− de gestandaardiseerde levering van de BGZ,
-
− inzage in de correspondentie over de patiënt naar andere hulpverleners in de keten.
Deze correspondentie kan bestaan uit specialistenbrieven, voortgangsbrieven en ontslagbrieven,
-
− het gebruikte type implantaat indien sprake is van een pacemaker, een heup- of knieprothese,
borstimplantaat of bekkenbodemmatje,
-
− tenminste 10% van alle patiënten logt daadwerkelijk in het patiëntenportaal of via
de link naar een PGO in.
Met de implementatie van module A2 door de overige instelling voor medisch specialistische
zorg wordt bereikt dat een patiënt via een patiëntenportaal of een link, digitaal
de beschikking krijgt over zijn medische gegevens zodat hij deze eenvoudig kan gebruiken
in zijn contacten met andere zorgverleners of ten behoeve van een goed overzicht van
zijn eigen gezondheidssituatie. Om te zorgen dat de patiënt de benodigde gegevens
ontvangt en kan gebruiken, wordt voorgeschreven welke gegevens de overige instelling
voor medisch specialistische zorg moet verstrekken. Het gaat daarbij om gegevens die
de overige instelling voor medisch specialistische zorg in het kader van het zorgproces
heeft vastgelegd in het Elektronisch Patiënten Dossier (hierna: EPD). Ook moet de
BGZ gestandaardiseerd worden verstrekt zodat de gegevens voor de patiënt en via de
patiënt voor andere hulpverleners ook bruikbaar zijn. Verder dient de overige instelling
voor medisch specialistische zorg de genoemde gegevens binnen zeven werkdagen nadat
deze informatie beschikbaar is, aan de patiënt beschikbaar te stellen in het patiëntenportaal
of via de link. De termijn van zeven werkdagen is een uiterste termijn. Daar waar
het kan, is het streven om deze informatie realtime te verstrekken.
Een gestructureerde en uploadbare download van de medische gegevens betekent dat de
patiënt de gestandaardiseerde medische gegevens in gestructureerde vorm kan downloaden.
Doordat dit bestand gestandaardiseerd en gestructureerd is, kan het hergebruikt worden
voor bijvoorbeeld een upload naar een PGO of naar een andere zorgverlener, waarbij
er geen betekenis van de gegevens verloren gaat en gegevens niet hoeven te worden
overgetypt. Bij het percentage van 10% patiënten gaat het om alle patiënten die in
een periode van 30 dagen voorafgaand aan het aanvragen van de onafhankelijke toetsing
(zie onderdeel G) contact hebben gehad met de instelling. Het gaat daarbij om contacten
die in het kader van de zorg voor patiënten tussen zorgverlener en patiënt plaatsvinden
en die als DBC activiteit worden vastgelegd. De voorwaarde dat ten minste 10% van
alle patiënten daadwerkelijk inlogt, is gebaseerd op de verwachting dat niet alle
patiënten evenveel belang hebben bij het digitaal beschikken over de betreffende medische
gegevens. Patiënten die slechts eenmaal in de overige instelling voor medisch specialistische
zorg naar een medisch specialist gaan en verder geen behandeling behoeven, zullen
veelal weinig belang hebben bij het gebruiken van deze informatie. Patiënten die langdurig
onder behandeling staan zullen een hogere informatiebehoefte hebben. Dit relatief
lage percentage hangt ook samen met de cultuuromslag die nodig is, zodat de patiënten
zelf daadwerkelijk gebruik maken van deze gegevens in hun zorgproces. Uit eerdere
ervaringen met portalen blijkt verder dat 10% zeker geen percentage is dat eenvoudig
kan worden bereikt.
Of een instelling voornoemd resultaat heeft behaald, wordt beoordeeld op basis van
de criteria zoals beschreven in het Handboek VIPP toetsingsprocedure voor de onafhankelijke
toetsing door een EDP/IT auditor (zie onderdeel G).
module A3: activiteiten die ertoe leiden dat de overige instelling voor medisch specialistische
zorg uiterlijk 31 maart 2020 tenminste drie van de vijf volgende subdoelstellingen
bereikt:
-
1. het patiëntenportaal van de overige instelling voor medisch specialistische zorg beschikt
over een functionaliteit om output van medische e-health interventies toe te voegen.
Output betreft de informatie van de patiënt in een bepaalde app. Te denken valt aan
zelfmetingen voor glucose, hartfalen of diabetes dagboeken. Minimaal één medische
interventie is daadwerkelijk toegevoegd en wordt bij tenminste 5% van de doelgroep
gebruikt.
-
2. tenminste 25% van de patiënten gebruikt het patiëntenportaal of de link naar een PGO.
Dit wordt gemeten over een periode van 30 dagen voorafgaand aan het aanvragen van
de toetsing (onderdeel G).
-
3. de overige instelling voor medisch specialistische zorg heeft de Medmij standaard
op een zodanig wijze geïmplementeerd dat het voor patiënt mogelijk is om de medische
gegevens volgens de standaard over te zetten naar het PGO van de patiënt.
-
4. het patiëntenportaal of de link naar een PGO bevat een overzicht van de zorgprofessionals
die in de afgelopen 180 dagen het EPD van de patiënt hebben geraadpleegd.
-
5. het patiëntenportaal of de link naar een PGO bevat een overzicht van de bij de overige
instelling voor medisch specialistische zorg bekende medicatie van de patiënt en de
patiënt kan via het portaal of het PGO een verzoek tot aanpassing of aanvulling daarvan
doen.
De instellingen die module A3 aanvragen, hebben in de regel module A1 al bereikt bij
de publicatie van deze regeling. Met de subdoelstellingen van module A3 zet de overige
instelling voor medisch specialistische zorg verdere stappen zodat de bij module A2
ontwikkelde functionaliteit breder kan worden toegepast en er meer gebruik kan worden
gemaakt van de mogelijkheden van ICT om de kwaliteit van zorg te verbeteren. De bredere
toepasbaarheid van de functionaliteit kan eruit bestaan dat de patiënt digitaal informatie
kan geven aan de overige instelling voor medisch specialistische zorg dat de betreffende
informatie inzet voor zorg aan deze patiënt of dat de patiënt de digitale informatie
gebruikt voor aanpassing van de beschikbare informatie in het dossier (subdoelstellingen
1, 3 en 5). Die bredere toepasbaarheid kan ook worden bereikt door een verhoging van
het percentage patiënten dat gebruik maakt van het patiëntenportaal of de link naar
een PGO (subdoelstelling 2). Het gaat bij dit gebruik zowel om de klinische als de
poliklinische patiënten. Omdat bij chronische patiënten het gebruik hoger zal liggen
dan bij patiënten die een enkele keer op de poli komen, is gekozen voor een percentage
van tenminste 25%. Bredere toepasbaarheid kan tot slot worden bereikt door de patiënt
inzicht te geven welke behandelaren zijn EPD hebben geraadpleegd (subdoelstelling
4). Het verstrekken van een overzicht volstaat om deze subdoelstelling te halen. Er
hoeft niet te worden aangetoond dat patiënten dit overzicht daadwerkelijk gebruiken.
Door tenminste drie van deze subdoelstellingen te behalen, is gewaarborgd dat overige
instellingen voor medisch specialistische zorg een substantiële stap zetten in de
doorontwikkeling van de functionaliteit.
Of een instelling voldoet aan voornoemde subsidievoorwaarden voor module A3, wordt
beoordeeld op basis van de criteria zoals beschreven in het Handboek VIPP toetsingsprocedure
voor de onafhankelijke toetsing door een EDP/IT auditor (zie onderdeel G).
B. Programma patiënt en medicatie.
[Regeling vervallen per 01-04-2020]
Dit programma bevat de volgende twee modules:
module B1: activiteiten die ertoe leiden dat de overige instelling voor medisch specialistische
zorg uiterlijk per 1 juli 2019 een actueel overzicht van medicatie biedt als onderdeel
van het medicatieproces in klinische en/of poliklinische setting. Dit betreft verstrekkingsinformatie
van de openbare apotheek die geïntegreerd in het EPD/ EVS (Elektronisch Voorschrijf
Systeem) opgenomen kan worden in poliklinische en klinische setting. Voorwaarde voor
de subsidie is dat dit actueel overzicht van medicatie voor de genoemde datum daadwerkelijk
wordt gebruikt. Dit is het geval als bij 70% van de klinische en 25% van de poliklinische
patiënten de zorgverlener de verstrekkingsinformatie of het complete actueel overzicht
van medicatie heeft geraadpleegd, over een periode van dertig dagen voorafgaand aan
de aanvraag van de toetsing (onderdeel G). Of de instelling voornoemd resultaat heeft
behaald, wordt beoordeeld op basis van het normenkader voor de onafhankelijke toetsing
(zie onderdeel G).
Een instelling kan uitstel vragen om uiterlijk per 1 juli 2019 een actueel medicatieoverzicht
te bieden als hij aannemelijk maakt dat het noodzakelijk is om van ICT-leverancier
te wisselen. Het verzoek om uitstel moet vóór 1 juli 2019 worden gedaan.
Met module B1 wordt beoogd om het risico van niet beschikbare, onvolledige of gedateerde
medicatie-informatie te voorkomen. Nu wordt door de overige instelling voor medisch
specialistische zorg aan de patiënt zelf gevraagd om bij de openbare apotheek een
actueel medicatieoverzicht op te vragen en mee te nemen naar de instelling. Vervolgens
verifieert de instelling met de patiënt of het actueel overzicht van medicatie overeenkomt
met de medicatieafspraken tussen arts en patiënt en het daadwerkelijk gebruik door
de patiënt. Door deze medicatie-informatie digitaal beschikbaar te hebben, wordt het
risico op onvolledige of gedateerde informatie verlaagd en vervalt de verplichting
voor de patiënt om een recent actueel overzicht van medicatie bij de eigen openbare
apotheek op te halen.
module B2: activiteiten die ertoe leiden dat de overige instelling voor medisch specialistische
zorg uiterlijk 31 maart 2020:
-
− voorgeschreven medicatie digitaal aanbiedt als vooraankondiging (van het officiële
recept omdat het voorschrift geen elektronische handtekening van de voorschrijvend
arts bevat) en/of (elektronisch) recept, zodat ook de openbare apotheek hierover kan
beschikken. Uitgangspunt blijft dat de patiënt zelf de regie houdt over zijn eigen
medische gegevens. Het gestandaardiseerde bericht (volgens de standaard medicatieproces
v6.12.x of nieuwer) voor het versturen van een vooraankondiging en/of recept voldoet
aan de voorwaarde dat dit geïmplementeerd is in het EPD en dat minimaal 30% van de
recepten elektronisch verstuurd wordt;
-
− een gestandaardiseerd actueel medicatieoverzicht volgens de geldende medicatierichtlijn
aan de patiënt verstrekt bij ontslag voor alle klinische patiënten. De standaard (medicatieproces
v9.03 of nieuwer) voor het vastleggen van de medicatieafspraak (afspraak tussen patiënt
en arts over het medicatiegebruik) is geïmplementeerd in het EPD/ EVS. 80% van deze
medicatieafspraken bij ontslag is in het EPD/EVS van de instelling vastgelegd volgens
de geldende standaarden. Of het percentage is bereikt, wordt beoordeeld over een periode
van 30 dagen voorafgaand aan het aanvragen van de toetsing (onderdeel G).
Of een instelling voornoemde resultaten heeft behaald, wordt beoordeeld op basis van
de criteria zoals beschreven in het Handboek VIPP toetsingsprocedure voor de onafhankelijke
toetsing door een EDP/IT auditor (zie onderdeel G).
C. Aanvragen van een subsidie
[Regeling vervallen per 01-04-2020]
Subsidie voor het Programma patiënt en informatie en het Programma patiënt en medicatie
kan enkel worden aangevraagd indien de overige instelling voor medisch specialistische
zorg heeft deelgenomen aan een nulmeting van de NVZ of ZKN.
Een overige instelling voor medisch specialistische zorg kan maximaal voor twee modules
van het Programma patiënt en informatie subsidie ontvangen. Voor welke twee modules
een overige instelling voor medisch specialistische zorg subsidie kan aanvragen, wordt
in beginsel bepaald aan de hand van een vooraf door de NVZ of ZKN uitgevoerde nulmeting.
In deze nulmeting, die via de NVZ of ZKN aan overige instellingen voor medisch specialistische
zorg ter beschikking wordt gesteld, wordt vastgesteld of de betreffende module van
toepassing is en wat de huidige staat van gegevensontsluiting van een instelling is.
Deze informatie wordt door de NVZ of ZKN steekproefsgewijs gecontroleerd via verificatiebezoeken.
Waar nodig wordt deze informatie door een onafhankelijk bureau getoetst. Ook VWS toetst
via openbare informatie, bijvoorbeeld de aanwezigheid van een patiëntenportaal, of
de aangeleverde informatie klopt. VWS toetst ook of de instelling nog voldoende activiteiten
moet verrichten om toekenning van module A1 te rechtvaardigen, indien uit de nulmeting
blijkt dat een overige instelling voor medisch specialistische zorg reeds een groot
deel van de voor deze instelling relevante elementen van de BGZ, correspondentie,
labuitslagen, radiologie-uitslagen en het gebruikte type implantaat via een patiëntenportaal
of een download aanbiedt. Of er sprake is van een groot deel van de activiteiten die
al is uitgevoerd, wordt bepaald aan de hand van de kosteninschatting van de activiteiten
die reeds zijn behaald en de activiteiten die nog moeten worden behaald. De ene activiteit
(bijvoorbeeld het toevoegen van labuitslagen) vergt immers veel minder inspanning
en kosten dan andere activiteiten (bijvoorbeeld het verstrekken van de relevante elementen
van de BGZ). Indien een instelling module A1 al ten tijde van de nulmeting voltooid
heeft, kan die instelling subsidie aanvragen voor de modules A2 en A3. Indien een
instelling module A1 ten tijde van de nulmeting nog niet behaald heeft, kan die instelling
subsidie aanvragen voor modules A1 en A2. In het geval een instelling module A1 niet
heeft gehaald, kan die instelling er zelf voor kiezen de subsidie voor module A1 niet
aan te vragen, maar direct een subsidie voor modules A2 en A3 aan te vragen en op
die manier een inhaalslag te realiseren.
Een overige instelling voor medisch specialistische zorg kan voor twee modules van
het Programma patiënt en medicatie subsidie ontvangen. Of een instelling subsidie
voor module B1 of module B2 kan aanvragen, wordt in beginsel bepaald aan de hand van
een vooraf door de NVZ of ZKN uitgevoerde nulmeting. Deze informatie wordt door de
NVZ of ZKN steekproefsgewijs gecontroleerd via verificatiebezoeken. VWS ontvangt de
verslagen van de verificatiebezoeken ter controle. Waar nodig wordt deze informatie
door een onafhankelijk bureau getoetst. VWS toetst of de overige instelling voor medisch
specialistische zorg nog voldoende activiteiten moet doen om toekenning van module
B1 te rechtvaardigen. Dit is niet meer het geval indien uit de nulmeting blijkt dat
een overige instelling voor medisch specialistische zorg reeds voor meer dan 10% van
de poliklinische patiënten en bij meer dan 25% van de klinische patiënten digitaal
medicatie opvraagt bij de openbare apotheek. Indien een instelling module B1 of module
B2 reeds heeft behaald, kan geen subsidie voor de betreffende module worden aangevraagd.
D. Subsidievoorwaarden
[Regeling vervallen per 01-04-2020]
Oogmerk van dit subsidiebeleidskader is om een versnelling teweeg te brengen. Overige instellingen voor medisch specialistische zorg komen daarom
uitsluitend in aanmerking indien het bij de betreffende module beschreven resultaat ook daadwerkelijk
is behaald voor de bij die modules genoemde data en worden gehaald overeenkomstig
aan de daarbij gestelde eisen ten aanzien van het gebruik door patiënten en hulpverleners.
Oogmerk van dit subsidiekader is ook standaardisatie. De eisen ten aanzien van standaardisatie moeten zijn opgevolgd om interoperabiliteit
tussen verschillende platformen voor de toekomst te waarborgen. Op die manier wordt
geborgd dat overige instellingen voor medisch specialistische zorg op een gestandaardiseerde
en veilige manier informatie digitaal kunnen uitwisselen met hun patiënten.
Standaarden zijn uiteraard niet statisch maar ontwikkelen zich in de loop der tijd.
In dit beleidskader wordt noodzakelijkerwijs uitgegaan van de huidige informatiestandaarden.
Dat laat onverlet dat het gewenst is dat overige instellingen voor medisch specialistische
zorg, bij de voortgaande ontwikkeling van standaarden, desgewenst kunnen aansluiten
bij de nieuwe versies van de standaarden, zoals die nu worden ontwikkeld in het kader
van het MedMij programma in het Informatieberaad. Het streven is dat in 2017 in het
Informatieberaad deze standaarden worden vastgesteld. Door de overige instellingen
voor medisch specialistische zorg bij de modules A2 en A3 van het Programma patiënt
en informatie de optie te bieden om, in plaats van de informatiestandaarden zoals
uitgeschreven in dit beleidskader, te voldoen aan nieuwere versies van informatiestandaarden,
mits deze standaarden zijn vastgesteld in het Informatieberaad en zijn gepubliceerd,
wordt de implementatie van de landelijk gekozen standaarden gestimuleerd.
De standaardisatie-eisen in dit beleidskader zijn als volgt.
Veiligheidsstandaard:
Elektronische uitwisseling van medische gegevens is een privacygevoelige zaak. Het
is van belang dat de gegevens enkel ontsloten worden aan hiertoe bevoegde personen.
Het is om deze reden van belang betrouwbare patiëntauthenticatie te gebruiken. In
de brief aan de Tweede Kamer van de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
van 25 augustus 2016 over Impuls eID wordt gerapporteerd over de voortgang van het
eID beleid. Eén van de benoemde actiepunten is het in het BSN domein op termijn toegroeien
naar patiëntauthenticatie op het hoogste betrouwbaarheidsniveau zodra deze middelen
breed beschikbaar komen. Ook wordt gewerkt aan een multimiddelenaanpak, waarmee authenticatiemiddelen
niet enkel door de overheid (DigiD) aangeboden worden (Kamerstukken II 2015–16, 26
643, nr. 419). In de brief van 26 juni 2017 (Kamerstukken II 2017, nr. 476) wordt
gemeld dat de komende periode de ontwikkeling van publieke eID middelen onder de naam
DigiD op hogere betrouwbaarheidsniveaus in volle gang doorgaan. Met het oog op het
waarborgen van de continuïteit van de dienstverlening is het daarnaast wenselijk dat
ook zo spoedig mogelijk in ieder geval een alternatief voor het betrouwbaarheidsniveau
‘substantieel’ breed beschikbaar komt. In lijn met deze ontwikkeling dienen instellingen
– vanaf het moment dat deze middelen op redelijke schaal beschikbaar komen – authenticatie
van de patiënt voor het verkrijgen van toegang tot medische informatie als bedoeld
in module A1, mogelijk te maken op het betrouwbaarheidsniveau van eIDAS Substantieel.
Voor de modules A2 en A3 geldt dat authenticatie mogelijk moet zijn op het hoogst
beschikbare betrouwbaarheidsniveau.
Zo spoedig mogelijk na inwerkingtreding van de Wet cliëntenrechten bij de elektronische verwerking van gegevens op 1 juli 2017 treedt het Besluit elektronische gegevensverwerking door zorgaanbieders
in werking. Uiteraard dienen overige instellingen voor medisch specialistische zorg
te voldoen aan dit besluit. In het kader van deze subsidieregeling zal niet apart
worden getoetst of aan de vereisten uit dit besluit is voldaan. Dit geldt ook voor
de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp). Uiteraard zijn instellingen voor medisch specialistische zorg gebonden aan
de Wbp, maar in het kader van deze subsidieregeling wordt hierop niet apart getoetst.
Informatiestandaarden:
Doel van deze regeling is om (digitale) informatie-uitwisseling tussen patiënt en
professional te stimuleren. Dit is gewenst zodat patiënten regie over eigen gegevens
krijgt. Hierbij is het van belang dat de patiënt zijn gegevens in gestandaardiseerde
vorm aangeleverd krijgt, zodat de gegevens herbruikbaar zijn bij andere zorgverleners
of patiëntomgevingen. Wanneer de gegevens interoperabel zijn, hoeft de patiënt niet
langer dezelfde gegevens en metingen bij verschillende zorgverleners te laten doen.
De interoperabiliteit van de medische gegevens wordt in deze regeling geborgd door
het gebruik van informatiestandaarden. Deze informatiestandaarden schrijven voor in
welke vorm en met welke terminologie de instellingen de gegevens naar de patiënt dient
te ontsluiten. Module A2 van het Programma patiënt en informatie heeft als voorwaarde
de gestandaardiseerde levering van de BGZ. In deze module dient de informatie uit
de BGZ conform de bijhorende ZorgInformatie Bouwstenen (ZIB’s) ontsloten te worden
aan de patiënt. De standaardisatie dient te gebeuren volgens Basisgegevensset Zorg
v1.0 of nieuwer.
In subdoelstelling 5 van module A3 van het Programma patiënt en informatie en de modules
B1 en B2 van het Programma patiënt en medicatie wordt verwezen naar het leveren van
een actueel overzicht van medicatie. Dit actueel overzicht van medicatie wordt geleverd
volgens de standaard medicatieproces v6.12.x of nieuwer. Het tweede onderdeel van
module B2 van het Programma patiënt en medicatie; ‘een gestandaardiseerd actueel overzicht van medicatie... volgens de geldende standaarden’,
dient volgens de standaard medicatieproces v9.03
of nieuwer te gebeuren. Een omschrijving van en link naar alle genoemde programma’s
standaarden is te vinden in bijlage 2.
E. Hoogte van de subsidie
[Regeling vervallen per 01-04-2020]
Per module gelden vaste subsidiebedragen. Gelet op de diversiteit van de groep overige
instellingen voor medisch specialistische zorg zijn de subsidiebedragen per module
gedifferentieerd naar soort instelling. De groep overige instellingen voor medisch
specialistische zorg kent de volgende onderverdeling in categorieën instellingen:
-
− dialysecentrum,
-
− epilepsiecentrum,
-
− radiotherapeutisch centrum,
-
− revalidatie-instelling waar klinische zorg wordt verleend, en
-
− restcategorie. Onder deze laatste restcategorie vallen zelfstandige behandelcentra,
categorale ziekenhuizen e.d.
De subsidiebedragen zijn op de volgende wijze tot stand gekomen. D&A Medical Group
BV heeft op basis van de kostenraming bij ziekenhuizen onderzocht hoe deze bedragen
zich verhouden tot de werkelijk te maken kosten door de overige instellingen voor
medisch specialistische zorg voor het behalen van de modules. Daarvoor heeft D&A Medical
Group BV onderbouwd hoe complex de verschillende categorieën instellingen zijn in
verhouding tot een ziekenhuis. Dit leidt tot de volgende complexiteitsfactoren ten
opzichte van ziekenhuizen: dialysecentrum 40%, epilepsiecentrum 60%, radiotherapeutisch
centrum 40%, revalidatie-instelling mits klinische zorg wordt verleend 70%, restcategorie
grote instellingen (omzet meer dan 70 mln) 80%, restcategorie middelgrote instellingen (omzet tussen 20 en 70 mln) 40%, restcategorie kleine instellingen 15% (omzet tussen € 500.000 en 20 mln).
Bij de restcategorie kleine instellingen (omzet meer dan € 500.000,– en minder dan
€ 20 mln) is het niet efficiënt dat een instelling met een dergelijk kleine/beperkte
omzet zelfstandig de beoogde implementatie uitvoert. Om voldoende slagkracht te hebben
om de beoogde implementatie te kunnen uitvoeren tegen redelijke kosten wordt er bij
de hoogte van de bijdrage vanuit gegaan dat tenminste drie van dergelijke instellingen
samenwerken. Door deze instellingen te laten samenwerken hebben de instellingen voldoende
slagkracht om de beoogde implementatie te kunnen uitvoeren tegen redelijke kosten.
De hoogte van de kostenvergoeding voor deze instellingen is gebaseerd op uitgangspunt
dat tenminste drie instellingen samenwerken. De instellingen in deze categorie worden
geacht zelf subsidie aan te vragen.
De vaste subsidiebedragen in deze subsidiestroom zijn ten opzichte van de berekende
bedragen in het onderzoek van D&A medical op basis van kosteninformatie aangeleverd
door de NVZ en de door D&A medical geverifieerde bedragen uit de kostenonderbouwing
van ZKN dusdanig laag vastgesteld dat overcompensatie niet kan optreden. Bij het bepalen
van de subsidiebedragen voor de modules van het Programma patiënt en informatie is
er verder voor gekozen de bedragen dusdanig vast te stellen dat instellingen die reeds
module A1 hebben bereikt, maximaal eenzelfde subsidiebedrag kunnen ontvangen bij het
aanvragen van de modules A2 en A3, als instellingen die module A1 nog niet hebben
bereikt, bij het aanvragen van de modules A1 en A2. Op die manier wordt geborgd dat
vergelijkbare instellingen op vergelijkbare wijze financieel worden gestimuleerd.
Welke subsidie een overige instelling voor medisch specialistische zorg voor een specifieke
module kan aanvragen, hangt af van de categorie instelling waarin de instelling valt
(zie ook het stroomschema in bijlage).
De subsidiebedragen voor het Programma patiënt en informatie zijn:
|
Module A1
|
Module A2
|
Module A3
|
Revalidatie-instelling (klinisch)
|
€ 150.000
|
€ 240.000
|
€ 150.000
|
Dialysecentrum
|
€ 80.000
|
€ 136.500
|
€ 80.000
|
Epilepsiecentrum
|
€ 132.000
|
€ 208.000
|
€ 132.000
|
Radiotherapeutisch centrum
|
€ 60.000
|
€ 65.000
|
€ 60.000
|
Restcategorie grote instellingen
|
€ 205.000
|
€ 296.000
|
€ 205.000
|
Restcategorie middelgrote instellingen
|
€ 124.800
|
€ 165.000
|
€ 124.800
|
Restcategorie kleine instellingen
|
€ 40.000
|
€ 60.000
|
€ 40.000
|
De subsidiebedragen voor het Programma patiënt en medicatie zijn:
|
Module B1
|
Module B2
|
Revalidatie-instelling (klinisch)
|
€ 73.500
|
€ 171.500
|
Dialysecentrum
|
€ 33.400
|
€ 85.750
|
Epilepsiecentrum
|
€ 68.250
|
€ 159.250
|
Radiotherapeutisch centrum
|
–
|
–
|
Restcategorie grote instellingen
|
€ 89.250
|
€ 196.200
|
Restcategorie middelgrote instellingen
|
€ 50.400
|
€ 117.600
|
Restcategorie kleine instellingen
|
€ 24.000
|
–
|
F. Hoe wordt subsidie aangevraagd?
[Regeling vervallen per 01-04-2020]
Voor het aanvragen van subsidie door de overige instellingen voor medisch specialistische
zorg voor de programma’s patiënt en informatie en patiënt en medicatie is een aanvraagformulier
beschikbaar. Op het formulier wordt de volgende informatie gevraagd:
-
• Onder welke categorie valt de instelling?
-
• Voor welke modules wil de instelling subsidie aanvragen?
-
o Module(s) A1, A2, A1 en A2 of A2 en A3van het Programma patiënt en informatie (afhankelijk nulmeting, zie onderdeel 2C).
-
o Module(s) B1of B1 en B2 of B2 van het Programma patiënt en medicatie.
-
• Indien voor module A1 van het Programma patiënt en informatie subsidie wordt aangevraagd:
verklaring van de overige instelling van medisch specialistische zorg dat de instelling
in aanmerking komt voor deze module. Deze verklaring wordt ondersteund met de door
de NVZ of ZKN gepubliceerde nulmeting.
-
• Indien voor module B1 van het Programma patiënt en medicatie subsidie wordt aangevraagd:
verklaring van de overige instelling van medisch specialistische zorg dat de instelling
in aanmerking komt voor deze module. Deze verklaring wordt ondersteund met de door
de NVZ of ZKN gepubliceerde nulmeting.
-
• Welk lid van de Raad van Bestuur dan wel van de directie/DGA van de overige instelling
van medisch specialistische zorg verantwoordelijk is voor het programma?
-
• Algemene gegevens van de overige instelling voor medisch specialistische zorg.
Indien de overige instelling voor medisch specialistische zorg in aanmerking wil komen
voor de subsidie dient het aanvraagformulier tussen 1 juli en 1 oktober 2017 gestuurd
te worden aan Dienst Uitvoering Subsidies aan Instellingen (DUS-I). De activiteiten
van de subsidie mogen aanvangen op de dag van ontvangst van het aanvraagformulier,
maar het komt voor risico van de aanvrager dat hij geen vergoeding krijgt als de aanvraag
wordt afgewezen. De subsidie wordt vastgesteld binnen 22 weken na ontvangst van de
gevraagde verantwoordingsinformatie. De vaststelling vindt plaats in een afzonderlijke
beschikking.
G. Hoe wordt getoetst of het resultaat is bereikt?
[Regeling vervallen per 01-04-2020]
Indien blijkt dat de gewenste resultaten op genoemde data niet behaald zijn en daarom
niet aan deze subsidievoorwaarde is voldaan, vervalt het recht op de subsidie en wordt
deze op nihil vastgesteld. Of het resultaat is behaald, wordt getoetst aan de hand
van een onafhankelijke toetsing. Getoetst wordt of de uitgevoerde activiteiten inderdaad
geleid hebben tot het behalen van het functionele doel; werkende gegevensontsluiting
naar de patiënt, gebruik van de gegevensontsluiting door patiënten en interoperabiliteit
tussen verschillende zorgaanbieders. Voor het uitvoeren van de toetsing is het Handboek
VIPP toetsingsprocedure opgesteld (zie www.rijksoverheid.nl/onderwerpen/subsidies-vws).
In dit handboek wordt concreet, gedetailleerd en per module beschreven hoe de auditor
moet toetsen of een resultaat voldoende is behaald. Dit handboek is afgestemd met
NOREA. Indien de toetsing op basis van de criteria in dit handboek positief is, is
voldaan aan de betreffende subsidievoorwaarde. De toetsing is daarmee doorslaggevend
voor het oordeel of de instelling het resultaat van een module uit de programma’s
patiënt en informatie respectievelijk de patiënt en medicatie heeft gehaald dan wel
dat de subsidie op nihil moet worden vastgesteld. De toetsing wordt uitgevoerd door
een onafhankelijke IT-auditor. Deze IT-auditor dient ingeschreven te staan in het
register van gekwalificeerde IT-auditors (het Register EDP-Auditor, dat beheerd wordt
door NOREA).
Bijlage 2. Standaarden, programma’s en handboek zoals opgenomen in het Beleidskader
subsidiëring Versnellingsprogramma Informatie-uitwisseling Patiënt en Professional
[Regeling vervallen per 01-04-2020]
Programma’s:
Programma: MedMij
Omschrijving: Het doel van het programma MedMij is patiënten op een veilige en begrijpelijke manier
hun gezondheidsgegevens laten verzamelen, beheren en delen met zorgverleners.
Link naar verdere informatie: http://www.medmij.nl/, MedMij profielen welke zijn gebaseerd op de BGZ 1.0 (zie hier
onder) zijn te vinden op: https://simplifier.net/NictizSTU3. Zodra de BGZ 2.0 beschikbaar
komt, zullen hiervoor de profielen worden gemaakt en/of bijgewerkt.
Programma: eIDAS
Omschrijving: De eIDAS verordening van de EU gaat over elektronische identificatie en het opbouwen
van een Europees vertrouwenstelsel waarbinnen elkaars identificatiemiddelen worden
geaccepteerd om toegang te krijgen tot (grensoverschrijdende) overheidsdienstverlening.
De uitvoering van de verordening heeft impact op verschillende Nederlandse wetten.
Ook het huidige eID afsprakenstelsel in Nederland (daaronder vallen Idensys, eHerkenning,
DigiD en iDIN) moet gaan voldoen aan eIDAS. Vooral als het gaat om de normen voor
betrouwbaarheid van de authenticatiemiddelen zal dit merkbare gevolgen hebben.
Link naar verdere informatie: https://www.idensys.nl/meedoen-met-idensys/
Standaarden:
Standaard: Basis Gegevensset Zorg (BGZ) v1.0 of hoger
Omschrijving: De BGZ is een verzameling van patiëntgegevens die minimaal nodig is om patiënten
continuïteit van zorg te kunnen bieden. De BGZ is onderdeel van het programma registratie
aan de bron (https://www.registratieaandebron.nl/).
Link naar verdere informatie: https://www.nictiz.nl/standaarden/basisgegevensset-zorg
Standaard: Informatiestandaard Medicatieveiligheid v6.12.x of hoger
Omschrijving: De Informatiestandaard Medicatieveiligheid (v6.12.x of hoger) ondersteunt onder andere
gestandaardiseerde overdracht van medicatiegegevens over voorschrijven en verstrekkingen.
Link naar verdere informatie: https://www.nictiz.nl/Paginas/Informatiestandaard-medicatieveiligheid.aspx
Standaard: Informatiestandaard Medicatieproces v9.03 of hoger
Omschrijving: Met de doorontwikkelde Informatiestandaard Medicatieproces (v9.03 of hoger) worden
medicatiegegevens beter en overzichtelijk vastgelegd en uitgewisseld. Therapeutische
en logistieke informatie is gescheiden waardoor wijzigingen in therapie inzichtelijk
worden en informatie over toedienen en gebruik is toegevoegd.
Link naar verdere informatie: https://www.nictiz.nl/Paginas/Informatiestandaard-medicatieproces.aspx
Handboek
Het handboek dat wordt gebruikt bij de VIPP toetsingsprocedure is te vinden op: https://www.rijksoverheid.nl/onderwerpen/subsidies-vws
onder de subsidieregeling Versnellingsprogramma Informatie-uitwisseling Patiënt en
Professional.