Aanleghoogte
|
Kruinhoogte van de waterkering onmiddellijk na het gereedkomen ervan.
|
Aansluitingsconstructie
|
Aansluiting van twee typen waterkeringen, bijvoorbeeld een dijk, een duin, hybride
kering, kunstwerken en hoge gronden.
|
Aanverwant bekledingstype
|
Niet-standaardsteenzetting of bekledingstype dat verwant is aan steenzettingen.
|
Achterland
|
Gebied aansluitend aan de landzijde van de waterkering.
|
Achterloopsheid (duinen)
|
Proces waarbij water zijdelings achter een waterkering langs stroomt.
|
Achterloopsheid (kunstwerken)
|
Ontstaan van holle ruimten aan de zijkant van een kunstwerk als gevolg van een geconcentreerde
kwelstroom waarbij gronddeeltjes worden meegevoerd. Hierbij loopt de kwelstroom langs
het kunstwerk op het grensvlak van een cohesieve laag en zand.
|
|
|
Actuele sterkte
|
Huidige werkelijke sterkte.
|
Afdeklaag
|
Ondoorlatende of slecht doorlatende laag op het zandpakket aan de binnendijkse zijde,
bestaande uit klei of veen.
|
Afschuiving
|
Verplaatsen van een deel van een grondlichaam of bekleding door overschrijding van
het evenwichtsdraagvermogen.
|
Afslag
|
Erosie van het duinprofiel tijdens storm.
|
Afslaglijn
|
Lijn in lengterichting van de kust die de afslagpunten verbindt.
|
Afslagprofiel
|
Profiel van duin of dijk met voorland waarbij tijdens storm afslag is opgetreden
|
Afslagpunt
|
Snijpunt van het afgeslagen duinfront met het Rekenpeil, waarbij het kritieke afslagpunt
die mate van duinafslag aangeeft waarbij nog juist geen doorbreken optreedt.
|
Afslagzone
|
Deel van een duingebied waar tijdens storm afslag optreedt.
|
Afsluitmiddel
|
Beweegbaar onderdeel van een waterkerend kunstwerk waarmee de doorgang in de waterkering
ten behoeve van goederen, voertuigen en/of personen waterkerend kan worden afgesloten.
|
Afstandhouder
|
Kunststof of metalen element dat tussen toplaagelementen wordt aangebracht om het
open-ruimtepercentage te vergroten.
|
Afvoer
|
Afvoer is het volume water dat per seconde door een dwarsdoorsnede van bijvoorbeeld
een rivier stroomt.
|
Afvoerdebiet
|
Rivierafvoer.
|
Afvoergolf
|
Zie hoogwatergolf.
|
Afvoerpiek
|
Grootste debiet in een gemodelleerde afvoergolf.
|
Afvoerstochast
|
Afvoer in het rivierengebied is een basisstochast omdat de afvoer in grote mate bijdraagt
aan de natuurlijke variabiliteit van de hydraulische belasting in dat gebied.
|
Afvoerverloop
|
Verloop in de tijd van de rivierafvoer op een bepaalde locatie.
|
Afzinktunnel
|
Tunnel bestaande uit geprefabriceerde elementen, die in drijvende toestand worden
verplaatst en in een vooraf gebaggerde sleuf worden afgezonken.
|
Aggregaten
|
Natuurlijk gevormde brokken grond met afmetingen van millimeters tot decimeters.
|
Aquaduct
|
Kunstwerk waarmee een waterloop in een open constructie over een weg of andere waterloop
wordt gevoerd.
|
Aquifer
|
Grondlagen waarbinnen de relatief (ten opzichte van de omgeving) hoge doorlatendheid
aanzienlijk transport van grondwater mogelijk maakt.
|
Aquitard
|
Grondlagen met een in vergelijking tot een aquifer lage doorlatendheid (bijvoorbeeld
een kleipakket). De horizontale stroming in een aquitard is zeer gering, terwijl wel
aanzienlijke verticale stroming mogelijk is.
|
AQUO
|
Aquo-standaard – de uniforme taal voor de uitwisseling van gegevens binnen de watersector.
|
Artesisch water
|
(Grond)water met een wateroverspanning ten opzichte van een hydrostatische waterspanningsverdeling
waarbij de wateroverspanning het gevolg is van de stijghoogte in het eerste watervoerend
pakket.
|
Artesisch watervoerend pakket
|
Afgesloten watervoerend pakket waarin de stijghoogte van het grondwater boven het
maaiveld uitkomt.
|
Asfalt
|
Natuurlijk of kunstmatig mengsel van bitumen en minerale stoffen.
|
Asfaltkleefmiddel
|
Dun vloeibaar mengsel van bitumen en een vluchtig oplosmiddel.
|
Asfaltmastiek
|
Warm bereid asfalt met een continu gegradeerd mengsel van zand en vulstof en een overmaat
aan bitumen dat nagenoeg geen holle ruimte heeft.
|
Asfaltmortel
|
Mengsel van bitumen met zand en vulstof als component van een asfaltmengsel.
|
Astronomisch getij
|
Getijbeweging als gevolg van de veranderlijke resultante van de aantrekkingskracht
van de maan en de zon op de watermassa’s op aarde, niet gestoord door weerkundige
omstandigheden.
|
Autocorrelatiefunctie
|
Functie die de mate van samenhang aangeeft tussen de waarde van een variabele op locatie
x en de waarde van diezelfde variabele op naburige locaties.
|
Balgstuw
|
Type stuw, dat ook kan worden ingezet als keersluis. Bij dit type stuw wordt een rubber
doek bevestigd aan constructies op de bodem van de watergang en de oevers. Als men
wil dat de stuw het water tegenhoudt, pompt men de balg vol met water en lucht, waardoor
de stuw omhoog komt. Afhankelijk van het gewenste waterpeil kan men in de stuw meer
of minder water/lucht laten stromen.
|
Bandijk
|
Dijk die het winterbed omsluit.
|
Basalton
|
Type betonzuil.
|
Basaltzuil
|
Zuilvormig toplaagelement van basalt.
|
Basisinstrumentarium
|
Beoordelingsschema’s, rekentechnieken en modellen, aangevuld met handleidingen en
achtergronddocumenten.
|
Basiskustlijn
|
De kustlijn die in het kader van het kusthandhavingsbeleid als referentie dient. In
het algemeen de positie van de ‘gemiddelde’ kustlijn op 1 januari 1990.
|
Basismateriaal
|
Bovenste laag van het grondlichaam onder de bekledingsconstructie.
|
Basisstochasten
|
Stochasten die de belangrijkste bedreigingen in het belastingmodel beschrijven: rivierafvoer,
wind, zeewaterstand, meerpeil en golven op zee.
|
|
|
Basispeil
|
Extreme hoogwaterstand met (per definitie) een overschrijdingsfrequentie van 1/10.000
per jaar.
|
Basisveiligheid
|
Minimale veiligheid tegen overstromingen voor iedereen achter de dijk.
|
Beddingsconstante
|
Coëfficiënt die de verhouding aangeeft tussen de door de grond geleverde tegendruk
en de zakking van de grond ten gevolge van een bovenbelasting (een parameter die de
stijfheid van de ondergrond uitdrukt).
|
Beheer
|
Geheel van activiteiten dat noodzakelijk is om te waarborgen dat de functies van de
waterkering blijven voldoen aan de daarvoor vastgestelde eisen en normen.
|
Beheerder
|
Zie waterkeringbeheerder.
|
Beheerdersoordeel
|
Beoordeling van de veiligheid op basis van een onderbouwde inschatting van de beheerder.
|
Beheergebied
|
In de legger gespecificeerd areaal, dat als waterkering wordt aangemerkt en door de
waterkeringbeheerder wordt beheerd.
|
Beheerplan
|
Document waarin het geplande beheer van een kering is vastgelegd.
|
Beheerregister
|
Ook wel Technisch beheerregister. Document met de beschrijving van de voor het behoud
van het waterkerend vermogen kenmerkende gegevens van de constructie en de feitelijke
toestand van de waterkering.
|
Bekkenpassage
|
Vispassage bestaande uit een cascade van kleine bakken met stromend water, waarbij
de vis steeds naar een hoger niveau moet zwemmen of springen om een waterbouwkundig
kunstwerk te passeren.
|
Bekleding
|
Afdekking van de kern van een dijk ter bescherming tegen golfaanvallen, langsstromend
water, golfoverslag en overloop.
|
Bekledingsconstructie
|
Geheel van lagen die tot doel hebben de dijkkern te beschermen tegen erosie door de
waterbeweging, bestaande uit een toplaag met daaronder (eventueel) uitvul-, filter-
en kleilagen.
|
Belasting
|
Op een constructie (een waterkering) uitgeoefende in- en uitwendige krachten, ofwel
de mate waarin een constructie door in- en uitwendige krachten wordt aangesproken,
uitgedrukt in een fysische grootheid.
|
Beleid
|
Het geheel van gemaakte bestuurlijke keuzen.
|
Beleidsanalyse
|
Methodiek waarmee systematisch alternatieve oplossingen worden ontwikkeld en afgewogen.
|
Benedenbeloop
|
Deel van het talud tussen teen en buitenberm.
|
Benedenrivierengebied
|
Deel van de benedenstroomse takken van de Rijn en de Maas verstaan waarvoor, tijdens
grote afvoergolven, de waterstanden een significante invloed ondervinden van de waterstanden
op de Noordzee.
|
Benedenstrooms
|
Stroomafwaarts.
|
Benedenstroomse
|
|
richting
|
Voor het mechanisme piping: de richting waarheen het kwelwater stroomt.
|
Beoordelen
|
|
|
Het uitvoeren van een veiligheidsbeoordeling conform het WBI 2017.
|
Beoordelings-instrumentarium
|
De door de minister gestelde nadere regels over de beoordeling van de algemene waterstaatkundige
toestand van de primaire waterkeringen.
|
Beoordelingsprofiel
|
Denkbeeldig minimum profiel van gedefinieerde afmetingen waarbinnen zich geen objecten
bevinden, dat binnen het werkelijk aanwezige profiel moet passen en dat de garantie
moet bieden dat de waterkering voldoende sterk is.
|
Berm
|
Extra verbreding aan de binnendijkse of buitendijkse zijde van de dijk om het dijklichaam
extra steun te bieden, zandmeevoerende wellen te voorkomen en de golfslag en /of golfoverslag
te reduceren.
|
Bermfactor
|
Factor bepaald door golfhoogte en waterdiepte boven de berm, benodigd voor ontwerp
en toetsing op toplaaginstabiliteit van steenzettingen op een buitenberm.
|
Beschermingsniveau
|
Zie veiligheidsnorm.
|
Beschermingszone
|
In de keur beschreven zone ter weerszijden aan het waterstaatswerk waarbinnen een
beperkt gebodsregime geldt met als doel aantasting van de waterkering door bijzondere
belastingen (delfstofwinning, seismisch onderzoek, explosies van leidingen) te voorkomen.
|
Beslisregel
|
Regel aan de hand waarvan een beslissing moet worden genomen.
|
Betonblok
|
Blokvormig toplaagelement van beton.
|
Betonpuin
|
Restproduct dat wordt gebruikt als granulair materiaal.
|
Betonzuil
|
Zuilvormig toplaagelement van beton.
|
Betrouwbaarheid sluiting van kunstwerk
|
Betrouwbaarheid van de sluitingsoperatie van de hoogwaterkerende keermiddelen van
een waterkerend kunstwerk.
|
Betrouwbaarheidseis
|
Eis die gesteld wordt aan de betrouwbaarheid (faalkans) van een constructie. De wettelijke
norm is een voorbeeld van een betrouwbaarheidseis aan de waterkeringen.
|
Betrouwbaarheidseis op doorsnedeniveau
|
Eis die wordt gesteld aan de kans van falen van een dijkdoorsnede (faalkanseis).
|
Betrouwbaarheidsindex
|
Waarde die de mate van 'betrouwbaarheid' van een waterkering weergeeft. Een hoge betrouwbaarheid
correspondeert met een kleine faalkans.
|
Bezwijken
|
Het optreden van verlies van inwendig evenwicht (bijvoorbeeld afschuiven) en/of het
optreden van verlies van samenhang in materiaal (bijvoorbeeld het verweken) en/of
het optreden van ontoelaatbaar grote vervormingen van de waterkering.
|
Bezwijkmechanisme
|
Wijze waarop een constructie bezwijkt.
|
Bijzonder waterkerend object
|
Kering geplaatst en ontworpen ter bescherming van waterstaatswerken in oorlogstijd.
|
Bijzondere waterkerende constructie
|
Constructie om, in combinatie met een grondlichaam (dijk) of in plaats van een grondlichaam,
water te keren, zoals muralt- of dijkmuren, damwanden, kistdammen, keermuren en kwelschermen.
|
Binnenberm
|
Extra verbreding aan de landzijde van de dijk om het dijklichaam extra steun te bieden
en/of om zandmeevoerende wellen te voorkomen.
|
Binnendijks
|
Aan de kant van het land of het binnenwater.
|
Binnendijks duingebied
|
Duingebied waarvoor de primaire veiligheid volgens de Waterwet wordt geborgd.
|
Binnenduin
|
Duin dat niet direct aan het strand grenst.
|
Binnenduinrand
|
Overgang tussen een duingebied en het laaggelegen achterland.
|
Binnenkruinlijn
|
Lijn die de overgang markeert tussen de kruin en het binnentalud.
|
Binnentalud
|
Hellend vlak van het dijklichaam aan de binnendijkse zijde van de dijk.
|
Binnenteen
|
De onderrand van het dijklichaam aan de landzijde van de dijk (de overgang van dijk
naar maaiveld).
|
Bitumen
|
Een zeer viskeuze vloeistof of vaste stof, in hoofdzaak bestaande uit koolwaterstoffen
of hun derivaten, die vrijwel geheel oplosbaar is in zwavelkoolstof.
|
Bitumenemulsie
|
Een homogeen mengsel van bitumen en water waarbij bitumen in de vorm van zeer kleine
bolletjes is gedispergeerd in water.
|
Blok
|
De rechthoekige vorm waarmee een tijdafhankelijk proces als bijvoorbeeld afvoer wordt
geschematiseerd.
|
Blokduur
|
De representatieve duur van het tijdafhankelijke proces dat met een blok wordt geschematiseerd.
|
Blokken
|
Toplaagelementen die nauw op elkaar aansluiten en waarbij de spleetbreedte rondom
elk element min of meer constant en meestal klein is.
|
Blokkenmat
|
Geprefabriceerde toplaagelementen die onderling door kabels of een geokunststof zijn
verbonden tot een mat.
|
Bochtwerking
|
Waterstandsverhoging ter plaatse van de waterkering als gevolg van scheefstand van
het wateroppervlak in een bocht van een rivier.
|
Bodemligging
|
Positie van de bodem ten opzichte van een referentievlak, dikwijls NAP.
|
Boortunnel
|
Ondergrondse tunnel die wordt samengesteld achter de boorinstallatie waarmee de grond
aan de kop van deze installatie wordt verwijderd.
|
Bovenbeloop
|
Deel van het talud tussen buitenberm en kruin.
|
Bovenrivierengebied
|
Deel van de Maas, de Rijn en haar takken, waarbij de waterstanden tijdens hoge afvoergolven
niet meer beïnvloed worden door de waterstand op de Noordzee en het IJsselmeer.
|
Bovenstrooms
|
Stroomopwaarts.
|
Bovenstroomse richting
|
Hier gebruikt in de zin van de stroming van het kwelwater onder de dijk door, vanuit
de in-/toestromende zijde van de dijk.
|
Boventafel
|
Bovenste gedeelte van de taludbekleding (boven Gemiddeld Hoogwater of boven een overgangsconstructie).
|
Brekerparameter
|
Verhouding tussen de taludhelling en de (wortel uit) de golfsteilheid, die een indicatie
is voor de wijze waarop golven op het talud breken.
|
Bres
|
Een gat in de waterkering.
|
Bresvloeiing
|
Bezwijken van een onderwatertalud door het gestaag wegstromen van zandlagen, gevoed
door een steil taludopwaarts bewegende verstoring.
|
Breuksteenoverlaging
|
Constructie waarbij op een bestaande, te lichte steenzetting ter versterking een pakket
breuksteen is aangebracht.
|
Bui-oscillaties
|
Onregelmatige schommelingen van het wateroppervlak met een wisselende periode die
vooral bij zware storm optreden.
|
Buistoot
|
Afzonderlijk optredende vrij kort durende waterspiegelverheffing als gevolg van een
zware bui.
|
Buitenberm
|
Extra verbreding aan de buitendijkse zijde van de dijk om het dijklichaam extra steun
te bieden, om zandmeevoerende wellen te voorkomen en/of om de golfoploop te reduceren.
|
Buitendijks
|
Aan de kant van het te keren (buiten)water.
|
Buitenknik
|
Knik tussen de berm en het benedenbeloop.
|
Buitenkruinlijn
|
Lijn die de overgang markeert tussen de kruin en het buitentalud.
|
Buitentalud
|
Hellend vlak van het dijklichaam aan de kerende zijde.
|
Buitenteen
|
Onderrand van het dijklichaam aan de buitendijkse zijde van de dijk (de overgang van
dijk naar maaiveld en/of voorland).
|
Buitenwater
|
Water van een oppervlaktewaterlichaam waarvan de waterstand direct invloed ondervindt
van hoge stormvloed, bij hoog opperwater van een van de grote rivieren, bij hoog water
van het IJsselmeer of het Markermeer, dan wel bij een combinatie daarvan, alsmede
het Volkerak-Zoommeer, Grevelingenmeer, getijdedeel van de Hollandse IJssel en de
Veluwerandmeren.
|
Caisson
|
Een betonnen rechthoekige bak die in de waterbouw over het algemeen dienst doet als
golfbreker of als hulpconstructie bij de sluiting van dijken en/of dammen.
|
Calamiteitenplan
|
Een draaiboek waarin verschillende acties om de dijk te bewaken (in geval van calamiteit)
staan vermeld. Volgens de Waterwet zijn waterbeheerders verplicht dit op te stellen.
|
Cascade-effect
|
Het trapsgewijze verloop van water van hoog naar laag, vertraagd door obstakels in
het landschap (zie ook systeemwerking).
|
Cellenwand
|
Gewichtsconstructie opgebouwd uit damwanden, die tot cirkelvormige of deels cirkelvormige
cellen worden geconstrueerd en met grond of een ander materiaal worden gevuld om voldoende
massa te krijgen. Door de cellen onderling te verbinden ontstaat een cellenwand.
|
Cohesieve laag
|
Zie afdeklaag.
|
Combiwand
|
Een constructie opgebouwd uit een combinatie van open buispaal-elementen (of H-profielen)
die een hoge sterkte en stijfheid bezitten en damwandelementen.
|
Compartimentering
|
Het verkleinen van een overstroombaar gebied in (een aantal) kleinere compartimenten
om de gevolgen van een overstroming te beperken.
|
Consolidatie tijd
|
Tijdsduur die nodig is om vanaf het aanbrengen van een belasting, de wateroverspanning
in de grond te laten afnemen tot deze (vrijwel) geheel is verdwenen.
|
Constructieve functie (kunstwerken)
|
Het bijdragen aan het in stand houden van de waterkering, door het afdragen naar de
ondergrond van belastingen die niet direct gerelateerd zijn aan de waterkerende functie.
|
Contractant gedrag
|
Volumevermindering ten gevolge van een opgelegde schuifvervorming van grond.
|
Correlatie in de tijd
|
Mate van samenhang tussen de waarde van een variabele op tijdstip t en de waarde van
diezelfde variabele op een ander tijdstip.
|
Correlatiefuncties
|
Statistische functies die de mate van samenhang tussen twee stochasten kwantificeren.
|
Correlatielengte
|
Lengtemaat die bepalend is voor de mate van ruimtelijke (auto)correlatie van een parameter.
|
Coupure
|
Onderbreking in de waterkering voor de doorvoer van een (water)weg of spoorweg die
bij hoge buitenwaterstanden afsluitbaar is.
|
Cumulatieve kansverdeling
|
Functie die de kans van onderschrijden beschrijft van alle (relevante) mogelijke uitkomsten
van een stochastische variabele.
|
Dam
|
Waterbouwkundige constructie met aan twee zijden water. Kan zijn aangelegd om de golfhoogte
er achter te reduceren, als havendam, of als (voorliggende) primaire waterkering.
|
Damwand
|
Een damwand is een verticale grond- en/of waterkerende constructie, die bestaat uit
een rij losse de grond in gedreven wandelementen (planken of panelen) die door middel
van een gronddichte en in sommige gevallen ook waterdichte messing-en-groefverbinding
(genoemd 'slot' bij stalen damwanden) met elkaar zijn verbonden.
|
Debiet
|
Het vloeistofvolume dat per tijdseenheid door een doorsnede stroomt.
|
Decimeringshoogte
|
Absoluut verschil in hoogte tussen het een waterstand met een bepaalde overschrijdingsfrequentie
en een waterstand met een overschrijdingsfrequentie, die een factor 10 hoger of lager
is.
|
Deelfaalmechanisme
|
Zie deelmechanisme.
|
Deelmechanisme
|
Deel van het faalproces dat voortkomt uit het falen van onderdelen van het systeem,
maar waarbij nog geen sprake hoeft te zijn van volledig functieverlies.
|
Deining
|
Windgeïnduceerde watergolven, die niet meer onder invloed zijn van het windveld dat
deze golven opwekte.
|
Dekzand
|
Door de wind afgezet zand, dat als een dek op oudere zanden of afzettingen ligt in
een laag, variërend van enkele decimeters tot meerdere meters dikte.
|
Delta
|
Uitmonding van een rivier als een stelsel van aftakkingen.
|
Demontabele kering
|
Mobiele kering waarvan een deel van de constructie alleen bij dreigend hoogwater wordt
opgebouwd en waarvan onder normale omstandigheden slechts een beperkt deel van de
constructie (zoals funderingsbalken, kwelschermen, of aansluitingen op bestaande constructies)
achterblijft op het waterkeringtracé.
|
Depositie
|
Aanzanding van het afgeslagen duinzand.
|
Deterministisch
|
Hiermee wordt bedoeld dat tijdens een berekening een parameter niet als stochast wordt
gemodelleerd. De waarde van deze parameter wordt als "bekend" verondersteld.
|
Deterministisch model
|
Een model dat de invoer volgens een vaststaande wetmatigheid omzet in uitvoer, zonder
rekening te houden met onzekerheden.
|
Dicht steenasfalt
|
Een licht overvuld mengsel met een gap-graded aggregaat, waardoor verdichting door
eigen gewicht optreedt.
|
Dichtheid
|
Verhouding tussen massa en volume van het materiaal (volumieke massa, soortelijke
massa).
|
Dichtingslaag
|
Een laag bindmiddel aangebracht op een oppervlak van waterbouwasfaltbeton.
|
Diepwand
|
Doorgaande (meestal onverankerde) wandconstructie, die is opgebouwd uit (trillingsvrij)
in de grond vervaardigde betonnen panelen voorzien van wapening.
|
Diffractie
|
Buiging van golffront/golfstraal in het schaduwgebied van een obstakel.
|
Dijk
|
Waterkerend grondlichaam.
|
Dijkbasis
|
De zich binnen de invloedssfeer van de dijk bevindende ondergrond.
|
Dijkdeuvels
|
Versterking van de dijk waarbij worden stalen buizen tot onder de teen van de dijk
in de diepere zandlaag ingebracht. Om deze buizen zijn kousen van geotextiel aangebracht,
die na installatie met cement-bentoniet worden volgepompt. Daardoor zet de kous uit
als een langwerpige ballon, waarmee potentiele afschuifvlakken van de dijk worden
gestabiliseerd.
|
Dijk-in-duin
|
Hybride kering waarbij een dijk wordt beschermd door een voorliggend volume zand.
|
Dijkkern
|
Grondlichaam van zand en/of klei in een dijk dat moet worden beschermd tegen de inwerking
van de waterbeweging.
|
Dijkmuur
|
Constructie op een dijk aangebracht om golfoverslag over de dijk te beperken.
|
Dijkringlijn
|
Lijn die de ligging van de primaire waterkering aangeeft.
|
Dijktraject
|
Gedeelte van een primaire waterkering dat afzonderlijk genormeerd is.
|
Dijkvak
|
Een deel van een waterkering met uniforme eigenschappen en belasting. Zie ook vak.
|
Dijkvernageling
|
Techniek om een dijk te versterken. Hierbij worden nagels met een kern van staal of
kunststof in de dijk geplaatst. De kern is omhuld met een schil van grout (cement
en water) die zorgt voor een goede hechting tussen de nagels en de grond in de dijk.
Hiermee worden potentiele afschuifvlakken van de dijk gestabiliseerd.
|
Dilatant gedrag
|
Volumetoename ten gevolge van een opgelegde schuifvervorming van grond.
|
Doorgaand kanaal
|
Kanaal van de benedenstroomse naar de bovenstroomse zijde.
|
Doorgroeisteen
|
Platte betontegel of betonblok met gaten er in die begroeiing mogelijk maken (grasbetonstenen).
|
Doorlatendheid
|
Het vermogen van de grond om vloeistof door te laten. Verhouding tussen specifiek
debiet en verhang. Darcy doorlatendheid, afhankelijk van de viscositeit van het water.
|
Doornikse steen
|
Blokvormig toplaagelement van natuursteen uit de groeven van Doornik, België.
|
Drukstaafmethode
|
Methode om de stabiliteit van de dijk te benaderen onder inachtneming van de vervorming
van het slappe grondpakket achter de dijk, dat hiertoe als een door druk belaste staaf
wordt opgevat (opdrijven).
|
Dubbele duinen
|
Meerdere duinregels die samen een duinwaterkering vormen.
|
|
|
Duin
|
Min of meer aansluitende zandheuvels langs de kust, al dan niet door de natuur gevormd,
die het waterkerend vermogen ontlenen aan de geometrie en de hoeveelheid zand binnen
het dwarsprofiel.
|
Duinafslag
|
Faalmechanisme voor duinen dat betrekking heeft op de erosie van een duin onder stormcondities.
|
Duinfront
|
Zeezijde van het duinprofiel.
|
Duinregel
|
Gesloten duinenrij.
|
Duinvak
|
Zie dijkvak.
|
Duinvoet
|
Overgang van strand naar duin. De positie van de duinvoet in een dwarsprofiel wordt
door veel beheerders gedefinieerd met behulp van een in de tijd constante hoogtelijn
(bijvoorbeeld NAP +3 m).
|
Duinvoetverdediging
|
Harde waterkeringsconstructie die het achterliggend duin beschermt tegen duinafslag,
gezamenlijk vormt dit een hybride kering.
|
Duinwaterkering
|
Deel van een duingebied dat aangemerkt is als primaire waterkering.
|
Economische schade
|
De schade die opgelopen is door ontwrichting van economische processen.
|
Ecotop
|
Ruw laagje op de bovenkant van toplaagelementen ter bevordering van flora en fauna.
|
Eenheid/Eenheden (van WBI-SOS)
|
WBI-SOS verdeelt de ondergrond in eenheden, in totaal 43 (Bijlage B). Een WBI-SOS
eenheid bestaat uit een grondlaag of grondlagen die relatief homogeen verdeelde eigenschappen
hebben. De lithologie kan homogeen zijn, maar het is ook mogelijk dat de eenheid een
homogene afwisseling bevat van verschillende lithologieën, bijvoorbeeld zand/klei
afwisselingen. De eenheden zijn zo opgezet en beschreven dat ze herkend kunnen worden
in boringen en sonderingen en dat ze relatief eenvoudig zijn te koppelen aan proevenverzamelingen.
|
Eenvoudige toets
|
Onderdeel van de toetsprocedure. In de eenvoudige toets wordt per vak en per toetsspoor
met eenvoudige beslisregels gecontroleerd of het toetsspoor relevant is. De beslisregels
zijn gebaseerd op veilige afmetingen van (onderdelen van) de kering, algemene eigenschappen
van de kering waardoor een faalmechanisme niet kan optreden of eenvoudige rekenregels.
|
Emulgator
|
Een stof die een emulsie stabiel houdt (er voor zorgt dat de geëmulgeerde stof niet
samenklontert).
|
Erosie
|
Het proces waarbij grond, gesteente en dergelijke verplaatst worden door c.q. wegspoelen
onder invloed van wind, stromend water of bewegende ijsmassa’s.
|
Erosie van de onderlagen
|
Faalmechanisme van bekledingen dat zich voordoet als de beschermende werking van de
toplaag weggevallen is.
|
Erosiescherm
|
Een in het buitentalud aanwezige wandconstructie, die bij een geërodeerd buitentalud
samen met het resterende deel van de dijk de waterkerende functie overneemt.
|
Estuarium
|
Wijde trechtervormige riviermond, waarin het getij zich sterk doet gevoelen.
|
Evenstandslijn
|
Lijn die weergeeft hoe plaatselijk een bepaalde waterstand kan ontstaan onder invloed
van combinaties van de rivierafvoer en de hoogwaterstand te Hoek van Holland.
|
Faaldefinitie
|
(Praktische en juridisch relevante) afspraak over wat in het WBI 2017 als falen wordt
beschouwd. De faaldefinitie beschrijft de situatie die in de gedetailleerde toets
voor falen van de waterkering wordt aangehouden.
|
Faalkans
|
Kans op overschrijden van de uiterste grenstoestand van een waterkering of een onderdeel
daarvan. De uiterste grenstoestand wordt vastgelegd door een faaldefinitie.
|
Faalkansbegroting
|
Verdeling van de toegestane faalkans over de faalmechanismen. Wordt toegepast in de
gedetailleerde toets per vak, waarbij een faalkansbegroting wordt voorgeschreven.
In de gedetailleerde toets per traject wordt de faalkansbegroting vrijgelaten.
|
Faalkans(en)budget
|
Zie faalkansbegroting.
|
Faalkans per vak, doorsnede of kunstwerk
|
Faalkans voor een vak voor een toetsspoor als resultaat van de analyse in de gedetailleerde
toets per vak. Een vak heeft betrekking op een dijkdoorsnede, duinenraai of kunstwerk.
|
Faalkans per traject
|
Faalkans voor een dijktraject voor een toetsspoor of combinatie van toetssporen als
resultaat van de analyse in de gedetailleerde toets per traject of in de toets op
maat.
|
Faalkanseis per traject
|
Toelaatbare faalkans voor een dijktraject voor een toetsspoor of combinatie van toetssporen
voor een faalkansbegroting afgeleid uit de norm.
|
Faalkanseis per vak, doorsnede of kunstwerk
|
Toelaatbare faalkans voor een vak voor een toetsspoor voor een faalkansbegroting en
lengte-effect afgeleid uit de norm. Een vak is een dijkdoorsnede, duinenraai of kunstwerk.
|
Faalmechanisme
|
De opeenvolging van gebeurtenissen die leidt tot falen.
|
Faaltraject
|
Geheel van (deel)processen en stadia die worden doorlopen alvorens daadwerkelijk falen
optreedt.
|
Falen
|
Falen van een technisch systeem of onderdeel ervan houdt in dat het zich bevindt in
een toestand waarbij een of meer functies daadwerkelijk niet meer (kunnen) worden
vervuld. In de beoordeling van de veiligheid van de primaire waterkeringen is dat
de waterkerende functie.
|
Fauna-uitstapplaats
|
Een voorziening langs een steile oever van een waterweg, waar (te water geraakte)
dieren aan land kunnen komen.
|
Fictieve taludhelling
|
Gewogen gemiddelde van de taludhelling onder en boven de buitenberm, benodigd voor
ontwerp en toetsing op toplaaginstabiliteit van steenzettingen op de berm.
|
Filter
|
Tussenlaag in de taludbekleding die uitspoeling van fijnkorrelig materiaal uit de
ondergrond door de bovenliggende laag van de bekleding voorkomt.
|
Flexibiliteit
|
Buigzaamheid, het vermogen om vervormingen te kunnen ondergaan waarbij het materiaal
intact blijft.
|
Fluctuatieschaal
|
Lengtemaat die bepalend is voor de mate van ruimtelijke variabiliteit van een parameter.
|
Fluïdisatie
|
Proces waarbij fijne vaste deeltjes door een stromend gas of vloeistof in beweging
worden gebracht.
|
Foutenboom
|
Schematische weergave van combinaties van oorzaken die tot een bepaalde ongewenste
gebeurtenissen, topgebeurtenissen genoemd, aanleiding kunnen geven.
|
Fractie
|
Verzameling korrels die de grootste van twee nader aangeduide zeven (nominale fractiegrenzen)
passeert en blijft liggen op de kleinste. De ondergrens kan daarbij ook nul zijn.
|
Freatisch vlak
|
Vlak in de grond waar de druk in het poriën water gelijk is aan nul.
|
Freatische lijn
|
Niveau van de grondwaterspiegel in een dijklichaam.
|
Frequentielijn
|
Het gemiddeld aantal keren per periode (jaar/seizoen) dat een betreffende stochastwaarde
wordt overschreden.
|
Functiescheidend scherm
|
In de waterkering aanwezige wandconstructie om te voorkomen dat de onderdelen die
gezamenlijk de waterkerende functie vervullen (i.e. grondlichaam, constructieve elementen)
onder normale omstandigheden de aangrenzende niet-waterkerende functies (bv wonen,
werken, recreatie) negatief beïnvloeden als gevolg van grondbelastingen en -vervormingen.
|
Fysisch model
|
Een natuurkundige beschrijving van een grenstoestandfunctie (zie aldaar).
|
Gap-graded
|
Type korrelverdeling waarbij alleen grove en fijne korrels voorkomen, de tussenliggende
maat ontbreek (vrijwel) geheel.
|
Gedetailleerde toets
|
Toets in de toetsprocedure die uitgaat van een voorgeschreven faaldefinitie en bijbehorend
generiek rekenmodel.
|
Gedetailleerde toets per vak
|
Toets gebaseerd op modelmatige analyses en generieke rekenregels met vaste faalkansverdeling
op per vak.
|
Gedetailleerde toets per traject
|
Toets gebaseerd op modelmatige analyses en generieke rekenregels voor het gehele traject.
In deze toets wordt de vaste faalkansverdeling losgelaten.
|
Gedragsmodel
|
Zie fysisch model.
|
Gegradeerde korrelverdeling
|
Een monster korrels met een gelijk matig verdeelde diameter.
|
Gelaagdheid
|
Hiermee wordt aangegeven dat de oorspronkelijk gelaagde structuur t.g.v. de afzetting
van de lagen nog aanwezig is.
|
Geldigheidsgebied
|
Het geheel van voorwaarden waaronder een model mag worden toegepast.
|
Gemaal
|
Kunstwerk om water van een laag peil naar een hoog peil te brengen, waarvan de noodzaak
kan liggen in wateroverschot aan de lage kant (afvoer) of in waterbehoefte in het
gebied aan de hoge kant (aanvoer). Een gemaal is een samenstel van verschillende onderdelen:
• één of meerdere doorvoerleidingen of -kokers
• één of meerdere afsluitmiddelen
• een gebouw met installaties.
|
Gemiddeld hoog water
|
De gemiddelde hoogte van hoogwater op een locatie over een periode van 19 jaar (in
een getijdegebied).
|
Geokunststof
|
Kunststof doek dat bijvoorbeeld op zand of klei wordt toegepast om uitspoeling ervan
te voorkomen.
|
Geometrisch dicht
|
Criterium voor gronddichtheid van een filter, waarbij materiaaltransport fysiek onmogelijk
is doordat de openingen in het filter kleiner zijn dan de korrelafmetingen van het
basismateriaal.
|
Geotechnisch profiel
|
De verticale opbouw in grondmechanische zin van een waterkering.
|
Gepenetreerde steenzetting
|
Steenzetting waarbij tussen de toplaagelementen beton of asfalt is aangebracht om
de sterkte te vergroten.
|
Geschakelde steenzetting
|
Blokkenmat of interlock-elementen.
|
Geschiktheidsonderzoek
|
Onderzoek waarbij een proefproductie (veelal een dagproductie, volgens de RAW-standaard:
40 ton van waterbouwasfaltbeton of 16 ton in geval van open steenasfalt) bereid en
verwerkt wordt op de door de aannemer voorgestelde werkwijze, met als doel aan te
tonen dat de beoogde werkwijze tot de vereiste kwaliteit leidt.
|
Getijhoogwaterstijging
|
De relatieve stijging van de gemiddelde hoogwaterstand (inclusief NAP-daling).
|
Getijkans
|
De kans dat gedurende een getijperiode een bepaalde windsnelheid een keer wordt overschreden.
|
Getijperiode
|
Tijdsduur van (ongeveer) 1 getij.
|
Gewapende grond
|
Bij kerende constructies met een steile of verticale begrenzing in gewapende grond
wordt de inwendige stabiliteit verzekerd door meerdere lagen van wapening (strippen,
roosters of grids) die, door interactie (wrijving) tussen grond en wapening trekkracht
kunnen overdragen.
|
Gewichtsmuur
|
Op staal gefundeerde grondkerende constructie die zijn algehele stabiliteit ontleent
aan zijn eigen gewicht (inclusief eventueel door de muur ondersteunde volumes aanvulling).
|
Gietasfalt
|
Warm bereid asfalt met een mengsel van gegradeerd grind (of steenslag) en een overmaat
aan asfaltmastiek, dat nagenoeg geen holle ruimte heeft.
|
Glijvlak
|
Het vlak waarlangs een afschuivende grondmoot afschuift over het stabiele deel van
een grondlichaam en waarlangs door de grond schuifsterkte wordt gemobiliseerd.
|
Glijvlak model
|
Rekenmodel waarmee de weerstand van een grondmoot tegen afschuiven langs een schuifvlak
wordt berekend.
|
Golfbelastingen
|
Golfcondities die worden gebruikt voor het toetsen en ontwerpen van de diverse faalmechanismen.
|
Golfcondities
|
Weergave van de toestand van een golfveld op een bepaald moment, veelal in termen
van significante golfhoogte, (gemiddelde of piek)periode en gemiddelde golfrichting.
|
Golfhoogte
|
De verticale afstand tussen dal en top van een golf.
|
Golfhoogte duinafslag
|
Rekenwaarde voor de golfhoogte waarmee in de gedetailleerde toets voor het toetsspoor
duinafslag dient te worden gerekend.
|
Golfklap
|
Korte drukstoot op het talud die ontstaat doordat de watermassa van een brekende golf
het talud met grote snelheid treft.
|
Golfklapzone
|
Deel van het talud dat door golfklappen wordt belast.
|
Golfoploop
|
Het tegen het talud oplopen van golven.
|
Golfoploophoogte
|
Hoogste niveau ten opzichte van de stilwaterlijn tot waar een golf het talud nat maakt.
|
Golfoploopzone
|
Deel van het talud dat niet door golfklappen maar door golfoploop wordt belast, gelegen
boven de stil waterstand.
|
Golfoverslag
|
Situatie waarbij de waterstand lager is dan de hoogte van de waterkering en waarbij
golven over de waterkering heen slaan.
|
Golfoverslagdebiet
|
De hoeveelheid water die door golven per strekkende meter gemiddeld per tijdseenheid
over de waterkering slaat.
|
Golfoverslaghoogte
|
De hoogte ten opzichte van de waterstand, waarbij een bepaald opgegeven debiet optreedt.
Iets preciezer gezegd is de golfoverslaghoogte het verschil tussen het niveau van
de buitenkruinlijn en de lokale waterstand in de situatie dat de buitenkruinlijn zó
hoog ligt dat de overslag daarover precies gelijk is aan het opgegeven debiet.
|
Golfperiode
|
Tijdsduur tussen twee opeenvolgende neergaande passages van de middenstand van een
golf.
|
Golfspectrum
|
Verdeling van de golfenergiedichtheid als functie van de periode (bij een breed spectrum
zijn de golfperioden van de windgolven onderling sterk verschillend).
|
Golfsteilheid
|
Verhouding tussen de hoogte en de lengte van een golf.
|
Gradiënt
|
Verloop van een grootheid per eenheid van lengte. Zie: verhang.
|
Granietblok
|
Blokvormig toplaagelement van graniet.
|
Granulaire laag
|
Laag van korrelig materiaal van beperkte dikte die onder de toplaag kan liggen, fungerend
als filterlaag en/of uitvullaag.
|
|
|
Gras
|
Individuele plantensoort (enkelvoud) of begroeiing met een grasachtig uiterlijk (meervoud;
dan ook ‘grasland’, ‘grasvegetatie’). Echte grassen (Poaceae) of verwante eenzaadlobbige
soorten zijn dominant of beeldbepalend. In de meeste dijkgraslanden komen echter ook
kruiden voor.
|
Graszode
|
Het intensief doorwortelde bovenste deel van de toplaag, bestaande uit substraat plus
wortels In de zode zijn de wortels van individuele spruiten meestal sterk vervlochten.
De zode is gewoonlijk 5 tot 10 cm dik.
|
Grenslaag
|
Onderste deel van het afdekkende pakket. Bij hoogwater wordt de waterspanning in de
grenslaag beïnvloed door de stijghoogte in de onderliggende aquifer.
|
Grenspotentiaal
|
Stijghoogte in de aquifer die in evenwicht is met het gewicht van het afdekkende pakket.
|
Grensprofiel
|
Deel van de duinwaterkering landwaarts van de afslagzone dat bedoeld is om golfoverslag
te voorkomen.
|
Grensstijghoogte
|
Zie Grenspotentiaal.
|
Grenstoestand
|
Toestand waarin de sterkte van een constructie of een onderdeel daarvan nog juist
evenwicht maakt met de daarop werkende belastingen.
|
Grenstoestandfunctie
|
Wiskundige functie die voor alle mogelijke uitkomsten van de combinaties van betrokken
stochastische variabelen beschrijft of de waterkering wel/niet faalt.
|
Grindasfaltbeton
|
Warm bereid asfalt met een continu gegradeerd mengsel van grind, zand en vulstof,
dat een laag percentage holle ruimte heeft.
|
Grof zand
|
Aanduiding voor zanden met een gemiddelde korrelgrootte van de zandfractie tussen
210 en 2000 µm.
|
Grondbreuk
|
Zie hydraulische grondbreuk.
|
Grondwaterstand
|
Hoogteligging van het freatisch vlak.
|
Haringmanblok
|
Type betonblokken met inkeping ter beperking van golfoploop.
|
Havendam
|
Dam gelegen voor de primaire waterkering die zich uitstrekt vanaf de kust of oever
het open water in, om de stroming en golven te beïnvloeden of om te voorkomen dat
de toegang tot een haven of een rivier dichtslibt.
|
Havenslingering
|
Zie seiche.
|
Heave
|
Situatie waarbij verticale korrelspanningen in een zandlaag wegvallen onder invloed
van een verticale grondwaterstroming; ook fluïdisatie of de vorming van drijfzand
genoemd.
|
Heterogeen
|
Van punt tot punt belangrijke verschillen in eigenschappen bezittend.
|
Hevel(pers)leiding
|
Kokervormige constructie met een verhoogd middengedeelte, in de regel over waterkering
of (stroom)scheiding heen, dat twee wederzijds gelegen wateren met elkaar verbindt.
Het overbrengen van water via de hevel vindt plaats op basis van de principes van
communicerende vaten en wordt in gang gebracht door het aanbrengen van een vacuüm
in de leiding.
|
Hoge drempel
|
Een element in een niet hoogwaterkerend gesloten kunstwerk, dat zorgt voor een drempel
waar het water via golfoverslag en/of overloop overheen moet stromen zonder dat het
invloed van eventueel aanwezig binnenwater ondervindt.
|
Hoge gronden
|
De natuurlijke hoge delen van Nederland.
|
Hogedrukleiding (vloeistof, gas)
|
Leiding deel uitmakend van een systeem waarin een bedrijfsdruk groter dan of gelijk
aan 1 MPa (10 bar) wordt aangehouden.
|
Hoogwatergolf
|
Tijdelijk verhoogde waterstanden in een rivier (met een golfvorm) door een vergrote
rivierafvoer. De hoogwatergolf kan enkele uren tot enkele dagen aanblijven.
|
Hybride kering
|
Primaire kering, bestaande uit een combinatie van een zandlichaam (duin) en een harde
waterkeringsconstructie.
|
Hydraulisch
|
|
belastingniveau
|
De kruinhoogte waarbij de kans op het overschrijden van een kritiek golfoverslagdebiet
met een kans van voorkomen die getalsmatig gelijk is aan de norm van het dijktraject
waar de waterkering onderdeel van uitmaakt.
|
Hydraulisch dicht
|
Criterium voor gronddichtheid van een filter, waarbij materiaaltransport onmogelijk
is doordat de weerstand tegen uitspoeling voldoende groot is bij de maatgevende belasting.
|
Hydraulisch materiaal
|
Granulair materiaal dat kan samenkitten.
|
Hydraulische belasting
|
Belasting op de waterkering als gevolg van de lokale waterstand en bijbehorende golven.
|
Hydraulische condities
|
De condities die bepalend zijn voor de hydraulische belasting. Het betreft onder meer
waterstanden, stroming, golfhoogten en golflengten.
|
Hydraulische grondbreuk
|
Verlies van korrelcontact in de grond als gevolg van te hoge wateroverspanningen;
in geval van een cohesieve afdekkende grondlaag leidt dit tot opdrijven en opbarsten,
in geval van een niet cohesieve grondlaag tot heave.
|
Hydraulische waterspanning
|
(Grond)waterspanning in een punt in de (onder)grond die overeenkomt met de waterspanning
als gevolg van een kolom water vanaf dat punt tot aan de vrije grondwaterspiegel.
|
Hydraulische weerstand
|
Karakterisering van de doorlatendheid van grondlagen. Weerstand die een bepaalde laag
biedt tegen (meestal verticale) grondwaterstroming. Bij een homogene laag is deze
grootheid gelijk te stellen aan het quotiënt van laagdikte D en (verticale) doorlaatcoëfficiënt
k.
|
Hydrodynamisch model
|
Model waarmee de stroming in open en gesloten waterlopen berekend kan worden.
|
Hydrodynamische periode
|
Zie Consolidatie tijd
|
Hydrostatische waterspanning
|
(Grond-)waterspanning in een punt in de (onder-)grond die overeenkomt met de waterspanning
als gevolg van een kolom water vanaf dat punt tot aan de vrije grondwaterspiegel.
|
In de grond ingebedde grondkering
|
Relatief dunne wanden van staal, gewapend beton of hout, ondersteund door ankers,
stempels en/of passieve gronddruk. De buigweerstand van dergelijke wanden speelt een
significante rol in de ondersteuning van het materiaal, terwijl het gewicht van de
ingebedde wand zelf onbelangrijk is.
|
Indirect faalmechanisme
|
Mechanisme dat niet direct tot falen van het systeem leidt maar de kans op falen door
een vervolgmechanisme vergroot.
|
Indringingslengte
|
Verticale afstand aan de onderzijde van de slecht doorlatende deklaag waarover de
waterspanning in de deklaag verandert bij waterspanningsvariaties in de watervoerende
zandlaag.
|
Infiltratie
|
Indringen van water in de dijk of ondergrond.
|
Infiltratiecapaciteit
|
Het vermogen van de grond om water te laten indringen (m3/s/m2).
|
Infrastructurele functie
|
Het indirect mogelijk maken van (spoor)wegverkeer, scheepvaart en nutsvoorzieningen.
|
Ingegoten steenzetting
|
Steenzetting waarbij tussen de toplaagelementen van boven af tot meer dan de helft
van de toplaagdikte beton of asfalt is aangebracht (‘vol en zat‘ gepenetreerde steenzettingen).
|
Inlaatduiker
|
Kokervormige constructie door een grondconstructie, eventueel voorzien van keermiddelen,
met als doel om onder vrij verval (via een vrij wateroppervlak) buitenwater in te
laten.
|
Inscharingslengte
|
De lengte gerekend vanaf de geulrand waarover het voorland landinwaarts wordt aangetast.
|
Instandhouden
|
Het behouden van de veiligheidstoestand conform de vigerende eisen van de waterkering.
|
Interne instabiliteit
|
Migratie van de fijne fractie van een filter door de poriën van het filter.
|
Intreepunt
|
(Theoretisch) punt waar het buitenwater tot de aquifer toetreedt, als gevolg van het
verval over de waterkering.
|
Intreeweerstand
|
Weerstand veroorzaakt door een slecht-doorlatend sliblaagje ter plaatse van het intreepunt.
|
Invloedscoëfficiënt
|
Indicator voor het relatieve belang van een stochastische variabele in de faalkansberekening,
d.w.z. in vergelijking met de andere stochastische variabelen.
|
Invloedsgebied
|
Gebied waarbinnen het bezwijken of falen van een waterkerend kunstwerk, bijzondere
constructie of niet-waterkerend object merkbaar is. Denk hierbij aan de ontgrondingskuil
rond een bezweken leiding of een ontwortelde boom.
|
Invloedslijn
|
Uiterste lijn op het maaiveld waarvoor geldt dat als aan de dijkzijde van die lijn
het maaiveld wordt verstoord de veiligheid van de waterkering zakt onder de (volgens
de toetsing) vereiste veiligheid, gelet op alle directe faalmechanismen.
|
Invloedsstrook
|
Strook, direct landwaarts van de reservestrook, waar aan gebruiksfuncties beperkingen
worden gesteld teneinde de waterkering in stand te houden.
|
Invloedszone
|
De zone waarbinnen de invloed van een bepaald faalmechanisme aanwezig is.
|
Inwas materiaal
|
Granulair materiaal dat in de spleten tussen de stenen wordt aangebracht om de interactiekrachten
tussen de blokken te vergroten.
|
Inwateringssluis
|
Waterstaatkundige constructie die in de waterkering is gelegen en bedoeld is om (vers)
water in de polder te laten.
|
Inwendige stabiliteit
|
mate van weerstand van een asfaltmengsel tegen blijvende en ongewenste vervormingen
ten gevolge van het eigen gewicht of externe belastingen (bijvoorbeeld walsen).
|
Inzanding
|
De ophoping van zand in de toplaag en de granulaire laag, afkomstig van bijvoorbeeld
het voorland (zie ook inslibbing).
|
JARKUS
|
Landelijk databestand van jaarlijks diepte- en hoogtemetingen van de zandige kust
(JAaRlijkse KUStmetingen).
|
Kade
|
Kleine dijk.
|
Kademuur
|
Grondkerende constructie om schepen aan af te meren, opdat overslag van goederen mogelijk
kan worden gemaakt.
|
Kadewand
|
In de grond ingebedde wandconstructie langs een oeverstrook waarlangs de schepen kunnen
aanleggen, die de overslag en tijdelijke opslag van (bulk)goederen mogelijk maakt.
|
Kalibratiecriterium
|
Criterium op basis waarvan veiligheidsfactoren worden vastgesteld. Het criterium heeft
in de regel de vorm van een faalkanseis voor een doorsnede van een waterkering.
|
Kansdichtheidfunctie
|
Functie die aangeeft welke mogelijke uitkomsten van een variabele de grootste kans
van optreden heeft (formeel: de grootste kansdichtheid).
|
Karakteristieke lijnen
|
Lijn die de karakteristieke punten met elkaar verbindt.
|
Karakteristieke punten
|
Kenmerkende punten in het dwarsprofiel voor de schematisering van de waterkering voor
de analyse van een faalmechanisme.
|
Karakteristieke waarde
|
Waarde met een voorgeschreven onder- of overschrijdingskans, bepaald op grond van
een statistische analyse van beschikbare gegevens.
|
Keermuur (of keerwand)
|
Muur die door vorm, gewicht en fundering zonder verankering de grond keert.
|
Keersluis
|
Een sluis die als voornaamste doel het keren van hoogwater heeft.
|
Kerende hoogte
|
Laagste punt van de bovenrand van de waterkering, het niveau waarbij overloop optreedt
als de buitenwaterstand dit niveau overschrijdt.
|
Kernzone
|
Zie waterstaatswerk.
|
Keur
|
Verordening met strafbepaling van een waterschap.
|
Keurgebied
|
Gebied waarop de keur van toepassing is.
|
Keurzone
|
Zie keurgebied.
|
Kistdam
|
Set damwandschermen verbonden door één of meerdere ankers waarbij de ruimte tussen
de schermen gevuld is met grond.
|
Kleibekleding
|
Laag klei, inclusief een eventueel aanwezig laagje teelaarde, die dient ter bescherming
van het onderliggende kernmateriaal van een dijk of dam.
|
Klemming
|
Bijdrage aan de weerstand tegen toplaaginstabiliteit doordat naast elkaar liggende
toplaagelementen onderlinge beweging onmogelijk maken.
|
Klink
|
Dikteafname van een grondconstructie of -laag ten gevolge van autonome verdichting
van het materiaal.
|
Klinker
|
Toplaagtype.
|
Kolk
|
Ontgrondingskuil direct achter of voor een dijk die is ontstaan bij een oude dijkdoorbraak
waar nu vaak de dijk in een kronkel omheen ligt. Het is dan een klein meertje geworden.
|
Kombergend vermogen
|
Het vermogen van het achterliggende watersysteem van een waterkerend kunstwerk om
een bepaalde hoeveelheid instromend water te bergen, zonder dat dit in het achterland
tot sterkte reducerende schade aan kades dan wel een substantiële hoeveelheid water
op straat in bebouwd gebied leidt.
|
Koperslakblok
|
Blokvormig toplaagelement, gemaakt van het restmateriaal koperslakken.
|
Kopsloot
|
(Polder)sloot die dwars op de dijk of kade is gesitueerd.
|
Korrelgroep
|
Verzameling korrels die met uitzondering van geringe percentages boven- en ondermaat
blijft liggen tussen twee nader aangeduide zeven.
|
Korrelverdeling
|
Verdeling van de korrels naar afmeting in de diverse fracties binnen een korrelgroep.
|
Kosten-batenanalyse
|
Een analyse waarbij men de voor- en nadelen van een project of maatregelen vergelijkt,
uitgedrukt in geld. Als de baten groter zijn dan de kosten, is het project economisch
rendabel.
|
Kreukelberm
|
Zie ‘teenbestorting’.
|
Kritiek grensprofiel
|
Meest landwaarts gelegen grensprofiel.
|
Kritiek verval
|
Waarde van het verval, of de lengte van de maatgevende kwelweg, waarbij juist geen
piping of heave optreedt.
|
Kritieke kwelweglengte
|
De lengte van de maatgevende kwelweg waarbij wel zandtransport, maar juist geen piping
of heave optreedt.
|
Kruiden
|
Tweezaadlobbige plantensoorten, vaak gekenmerkt door een weinig ‘grasachtig’ uiterlijk
en – in vergelijking met grassen – veel opvallender bloemen. In natuurlijke graslanden
en ook op de meeste dijkgraslanden komen naast grasachtigen ook kruiden voor.
|
Kruin
|
Strook tussen buitenkruinlijn en binnenkruinlijn; 2. Hoogste punt in het dwarsprofiel
van het dijklichaam; 3. Buitenkruinlijn.
|
Kruinhoogte
|
Hoogte van de waterkering.
|
Kruip
|
In de tijd doorgaande vervorming van een materiaal ten gevolge van een belasting.
|
Kunstwerk (Waterkerend)
|
Constructie die onderdeel uitmaakt van een waterkering en over een beperkte lengte
de waterkerende functie van het grondlichaam geheel of gedeeltelijk overneemt, maar
is aangelegd ten behoeve van een andere (utilitaire) functie die de waterkering kruist
(zoals schutten en spuien). In verband met deze utilitaire functie zijn deze waterbouwkundige
constructies meestal voorzien van één of meer beweegbare afsluitmiddelen.
|
Kustlijn
|
Gemiddelde laagwaterlijn. Deze is aangegeven op de door de Minister van Verkeer en
Waterstaat of haar opvolger vastgestelde peilkaart.
|
Kwantiel
|
Waarde die hoort bij een bepaalde kans. Bijvoorbeeld er is een kans van 10% dat een
'willekeurige' korreldiameter kleiner is dan het 10%-kwantiel.
|
Kwel
|
Het uittreden van grondwater (water dat door of onderdoor een waterkering stroomt)
als gevolg van het te keren verval over de waterkering (waterstandsverschil). Doorsijpeling
van water onder de dijk door. In het algemeen: het diffuus uittreden van grondwater.
In het bijzonder: het uittreden van grondwater onder invloed van grotere stijghoogten
elders in het hydrologische systeem.
|
Kweldergebied
|
Een begroeide buitendijkse landaanwas die alleen bij extreem hoge waterstanden blank
komt te staan en bij een gemiddeld hoogwater niet meer onderloopt.
|
Kwelkade
|
In het direct aan de dijk grenzende achterland aangebrachte kade om afstromen van
kwelwater te verminderen waarmee wordt getracht het optreden van pipingverschijnselen
te voorkomen alsmede wateroverlast binnendijks tijdens hoge rivierafvoeren te beperken.
|
Kwelscherm
|
Een ondoorlatende, in de regel verticale, constructie voor verlenging van de kwelweg.
|
Kwelsloot
|
Sloot aan de binnenzijde van de dijk die tot doel heeft kwelwater op te vangen en
af te voeren.
|
Kwelweg
|
Mogelijk pad in de grond dat het kwelwater aflegt, van het intreepunt naar het uittreepunt.
|
Kwelweglengte
|
Lengte van de kwelweg, dit is de afstand die het kwelwater ondergronds aflegt voordat
het weer aan de oppervlakte komt.
|
Laag duin
|
Duin waarbij er sprake is van golfoverslag.
|
Lage drempel
|
Een element in een niet hoogwaterkerend gesloten kunstwerk, dat zorgt voor een drempel
waarbij er na overstromen direct contact ontstaat tussen buiten- en binnenwater, zodat
het debiet aan instromend water door de binnenwaterstand wordt beïnvloed.
|
Lagedrukleiding (vloeistof, gas)
|
Leiding deel uitmakend van een systeem waarin een bedrijfsdruk kleiner dan 1 MPa (10
bar) wordt aangehouden.
|
Landwaartse grens waterstaatswerk
|
Overgang tussen een duinwaterkering en het binnendijks duingebied.
|
Langsconstructie
|
Type kunstwerk in een waterkering waarvoor geldt dat de onzekerheden gerelateerd aan
de (relatief) grote lengte in de richting van de as van de waterkering (ten opzichte
van de lengte loodrecht op de as van de waterkering) in de beoordeling moeten worden
meegenomen zoals kademuren en stabiliteitschermen.
|
Langsstroming
|
Stroming van water over het talud evenwijdig aan de as van de dijk.
|
Langsvoeg
|
Spleet tussen blokvormige toplaagelementen aan de lange zijde van de blokken.
|
Leendertse blokken
|
Type interlockelementen.
|
Legger
|
Kaart met juridische status die waterkeringbeheerders op grond van artikel 5.1 van de Waterwet moeten opstellen. Hierop staat de exacte ligging van de waterkering en de daarin
te onderscheiden zones (waterstaatswerk, beschermingszone en buitenbeschermingszone).
|
Leklengte
|
Lengte waarover een stijghoogteverschil binnen een watervoerende laag halveert als
gevolg van stroming naar een relatief slecht doorlatende deklaag (piping en stabiliteit
toplaag steenzettingen).
|
Lekfactor
|
Zie Leklengte.
|
Lengte-effect
|
Invloed van variaties van dijk- en ondergrondeigenschappen binnen een dijktraject
op de faalkans van (een faalspoor binnen) dat dijktraject, wiskundig gezien gelijk
is aan de verhouding tussen de faalkans van een "uniform" dijksegment en de faalkans
van een dwarsdoornede uit datzelfde segment.
|
Lessinese steen
|
Blokvormig toplaagelement van natuursteen uit de groeven van Lessine, België.
|
Levensduurfactor
|
Factor om de invloed van het gecorreleerd zijn van faalkansen in afzonderlijke jaren
binnen de levensduur op de faalkans voor de gehele levensduur in rekening te brengen.
|
Life cycle analysis
|
Beschouwing over één of meer aspecten van een product, proces, et cetera, waarbij
de gehele levenscyclus van het onderzochte in de beschouwing voorkomt.
|
Liquefactie
|
Zie verweking.
|
LNC- waarden
|
Landschaps-, Natuur- en Cultuurhistorische waarden.
|
Lokale opstuwing
|
lokale waterstandsverhoging ter plaatse van de waterkering als gevolg van obstakels
in het rivierbed.
|
Lokale opwaaiing
|
Opwaaiing tussen de locatie waarvoor de hydraulische randvoorwaarde wordt gegeven
en de waterkering.
|
Lokale schematisatie
|
Detaillering van de WBI-SOS scenario’s voor een faalmechanisme die in de WBI 2017-software
(Ringtoets) wordt gebruik om de faalkans van een dijkstrekking te bepalen.
|
L-wand
|
Al dan niet verankerde grondkerende constructie in de vorm van een L, waarvan de verticale
wand primair is om de grond te keren en het horizontale deel om de stabiliteit van
de constructie te waarborgen.
|
Maatgevend afslagpunt
|
Afslagpunt in een dwarsraai berekend tijdens de toetsing van een duinwaterkering.
|
Maatgevende afslagzone
|
Afslagzone berekend tijdens de toetsing van een duinwaterkering.
|
Maatgevende afvoer
|
De afvoer die bepalend is gesteld voor het ontwerp of een deel ervan.
|
Maatgevende Hoogwaterstand
|
De waterstand met een kans van voorkomen gelijk aan de normfrequentie van het dijktraject
waar de waterkering onderdeel van uitmaakt.
|
Maatgevende waterstand
|
Waterstandsniveau waarbij de bekleding volgens de berekening zal bezwijken.
|
Macro-instabiliteit
|
Het afschuiven van grote delen van het grondlichaam van een dijk langs rechte of gebogen
glijvlakken, dan wel het evenwichtsverlies ten gevolge van het ontstaan van grote
plastische zones.
|
Macrostabiliteit
|
Weerstand tegen het optreden van een glijvlak in het talud en de ondergrond.
|
Marginale statistiek
|
De kans- of frequentieverdeling van één afzonderlijke stochastische variabele, zonder
rekening te houden met de invloed van eventuele andere stochastische variabelen die
daarmee al dan niet gecorreleerd zijn.
|
Mastiek
|
Warm bereid asfalt met een continu gegradeerd mengsel van zand en vulstof en een overmaat
aan bitumen, dat nagenoeg geen holle ruimte heeft (asfaltmastiek).
|
Materiaalfactor
|
Partiële factor, die op de karakteristieke materiaalparameter wordt toegepast om onzekerheden
in de grondeigenschappen te verdisconteren.
|
Materiaaltransport
|
Faalmechanisme waarbij uitspoeling vanuit onderlagen leidt tot ondermijning van de
toplaag.
|
Meerdijk
|
Primaire waterkering, gelegen langs in het algemeen grote wateren, anders dan rivieren,
zonder getijdenwerking.
|
Meerpeil
|
De waterstand op een bepaald moment, gemiddeld over het beschouwde meer.
|
Microstabiliteit
|
Weerstand tegen erosie van het talud als gevolg van uittredend water.
|
Middenkruinlijn
|
Midden van buiten-en binnenkruinlijn.
|
Mijnsteen
|
Restproduct van mijnbouw bestaand uit breed gegradeerd granulair materiaal.
|
Mineraal aggregaat
|
Mengselcomponent in asfalt, bestaande uit grind of steenslag, zand en vulstof of een
combinatie hiervan.
|
Mobiele kering
|
Demontabele of tijdelijk keermiddel dat niet permanent aanwezig is en apart moet worden
opgebouwd bij een (dreigend) hoogwater.
|
Modelfactor
|
Partiële factor waarin onzekerheden in de berekeningsmethodes zijn verdisconteerd.
|
Modelonzekerheidsfactor
|
Stochast die de modelonzekerheid beschrijft.
|
Morfologie
|
Leer en beschrijving van de bodemligging van zee, zeearmen, meren en rivieren.
|
NAP-daling
|
Daling van het NAP-vlak als gevolg van onderlinge bewegingen in de aardkorst. Wegens
het ontbreken van een meetbaar referentiepunt kan deze daling niet zelfstandig, maar
alleen in combinatie met de getijhoogwaterstijging worden gekwantificeerd.
|
Nat kunstwerk
|
Civiel-bouwkundige constructie die onderdeel is van een vaarweg of waterweg met als
doel regulering van de waterstanden, passage van schepen, hoogwaterbescherming, kruising
van waterwegen of afvoer van water.
|
Naviduct
|
Combinatie van sluis en aquaduct die als constructie één geheel vormen.
|
Niet waterkerend object
|
Objecten op of in de dijk die geen waterkerende functie hebben, zoals leidingen, woningen
en andere opstallen, gemalen en bomen.
|
Nominale waarde
|
Gemiddelde waarde of mediane waarde.
|
Noorse steen
|
Verzamelnaam voor stenen die in de ijstijd door ijsmassa's zijn meegenomen en die
in de 19e en begin 20e eeuw in Midden- en Noord-Nederland als bekleding op de dijk
zijn aangebracht (Noordse steen, Drentse steen, Poolse steen, flinten).
|
Norm
|
Toelaatbare overstromingskans van een dijktraject. De norm wordt uitgedrukt in de
ondergrens of signaleringswaarde.
|
Normaal Amsterdams Peil
|
Hoogte ten opzichte van het `Amsterdams Peil', de gemiddelde zomervloedstand van het
lJ voor Amsterdam toen dit nog in vrije verbinding stond met de Zuiderzee.
|
Normfalen
|
Normfalen van een technisch systeem houdt in dat het systeem rekenkundig voor een
of meer functies niet aan de wettelijke of juridische kansnorm wordt voldaan.
|
Normfrequentie
|
Nog net toelaatbare overstromingskans van een dijktraject.
|
Normtraject
|
Waterkeringtraject of (in juridische termen) dijktraject waarvoor in de Waterwet een faalkanseis is gegeven (ook traject).
|
Nulfractie
|
Fractie van granulair materiaal met kleine diameter, globaal kleiner dan 10 mm (nulfractie).
|
Numeriek model
|
Model dat door middel van discretisatie de differentiaalvergelijkingen oplost, die
de fysische processen beschrijven.
|
Object
|
Een in of op de waterkering aanwezige constructie of aanwezig element (bv begroeiing,
bebouwing, pijpleidingen of weg en dijkmeubilair) met of zonder waterkerende functie.
|
Ondergrens
|
Overstromingskans van het dijktraject die hoort bij het minimale beschermingsniveau
dat de kering moet bieden.
|
Ondergrond
|
Zand of klei onder de filterlaag.
|
Ondergrondmodel
|
Een ondergrondmodel geeft de ruimtelijke verdeling van geologische, geotechnische
of hydrologische eenheden in de ondergrond, vaak in 3D.
|
Ondergrondprofiel
|
2D dwars- of langsprofiel waarin de opbouw van de ondergrond wordt weergegeven. Meestal
grotendeels gebaseerd op een extrapolatie van informatie uit ondergrondgegevens.
|
Ondergrondscenario
|
De stapelingen van WBI-SOS eenheden die binnen segmenten kunnen voorkomen worden scenario’s
of WBI-SOS scenario’s genoemd. Vanwege de onzekerheid over de werkelijke grondopbouw
op elke locatie langs de dijk worden er meestal meerdere scenario’s vastgesteld en
wordt voor elk van die scenario’s de kans van aantreffen gegeven. De WBI-SOS scenario's
worden tijdens het beoordelen lokaal verfijnd tot lokale scenario's.
|
Ondergrondschematisatie
|
Een schematische weergave van (een deel) van de ondergrond voor een bepaald gebied.
|
Onderlagen
|
Alle lagen tussen de dijkkern en de toplaag.
|
Onderloopsheid
|
Lekstroom onder een constructie door.
|
Onderloopsheid (faalmechanisme)
|
Het ontstaan van holle ruimten onder een kunstwerk als gevolg van een geconcentreerde
kwelstroom waarbij gronddeeltjes worden meegevoerd. Hierbij loopt de kwelstroom onder
het kunstwerk door op het grensvlak van constructie en zand.
|
Ondertafel
|
Onderste gedeelte van de taludbekleding (onder Gemiddeld Hoogwater of onder een overgangsconstructie).
|
Onderwateroever
|
Zie vooroever.
|
Ongesorteerd
|
Aanduiding van granulair materiaal waaruit de nulfractie niet is uitgesorteerd.
|
Ontgronding
|
Erosie van de waterbodem of vooroever als gevolg van stroming en golfbeweging.
|
Onvolkomen stroming
|
De situatie waarin het benedenwater achter een (lange) overlaat wordt gestuwd door
het water dat over de overlaat stroomt, waarbij zich benedenstrooms een bodemneer
vormt.
|
Opbarsten
|
Scheuren (bezwijken) van de binnendijks gelegen afdekkende laag die is opgedreven
als gevolg van een te grote wateroverspanning in de daaronder gelegen watervoerende
laag. Algemeen: Bezwijken van de grond door het ontbreken van verticaal evenwicht
in de grond, onder invloed van wateroverdrukken.
|
opdrijfveiligheid
|
Verhouding tussen het gewicht van het afdekkend pakket slecht doorlatende lagen (klei/veen)
en de opwaartse waterdruk direct er onder, uitgedrukt in de parameter 'n'.
|
Opdrijfzone
|
Zone achter de dijk waar de grenspotentiaal wordt bereikt.
|
Opdrijven (asfalt, bekledingen)
|
Onder extreme omstandigheden optredende neiging tot oplichten van een bekleding langs
het talud door een wateroverdruk onder de bekleding die groter is dan de component
van het eigen gewicht loodrecht op het talud.
|
Opdrijven (piping, macrostabiliteit)
|
Vorm van hydraulische grondbreuk waarbij een cohesieve afdekkende laag wordt opgelicht
ten gevolge van wateroverspanning in de onderliggende watervoerende laag. Opdrukken
van het afdekkende pakket door het bereiken van de grenspotentiaal.
|
Open keerhoogte
|
De kerende hoogte van een waterkering met beweegbare afsluitmiddelen bij open afsluitmiddel;
2. De kerende hoogte van de kaden langs het achterliggende (binnen)watersysteem wanneer
dit bij open afsluitmiddel in directe verbinding staat met het buitenwater.
|
Open keerpeil
|
Buitenwaterstand welke bij open afsluitmiddel nog juist niet tot een ontoelaatbaar
instromend volume buitenwater leidt.
|
Open ruimte
|
Het deel van het oppervlak dat niet door de toplaagelementen wordt bedekt.
|
Open steenasfalt
|
warm bereid asfalt met een mengsel van grof en uniform gegradeerd steenslag en een
ondermaat aan asfaltmastiek, dat een hoog percentage holle ruimte heeft.
|
Open tunnelbak
|
Weg in een constructie welke onder (grond)waterniveau ligt.
|
Oppervlakbehandeling
|
Een dichtingslaag en/of een slijtlaag op een bekleding van asfaltbeton.
|
Oprollen
|
Combineren van faalkansen van faalmechanismen en dijkvakken.
|
Oscillatie
|
Het rond een vast punt heen en weer gaan van massa of energie.
|
Overgang
|
Een ruimtelijke verandering (dus geen veranderingen in de tijd) in de bekleding of
constructie in het vlak van de buitencontour van een primaire waterkering.
|
Overgangsconstructie
|
Aansluiting tussen twee wezenlijk verschillende type constructies. Het kan gaan om
de aansluiting tussen een duin, dijk en/of kunstwerk, maar ook om een overgang tussen
twee verschillende typen bekledingen.
|
Overgoten steenzettingen
|
Steenzettingen waarbij tussen de toplaagelementen van boven af tot minder dan de helft
van de toplaagdikte beton of asfalt is aangebracht (oppervlakkig gepenetreerde steenzettingen).
|
Overlaat
|
Drempel waarover water van de ene naar de andere zijde stroomt.
|
Overloop
|
Het verschijnsel waarbij water over de (kruin van de) waterkering het achterland in
loopt, omdat de waterstand in het buitenwater (rivier, zee, meer) hoger is dan de
waterkering.
|
Overloopdebiet
|
De hoeveelheid water die door overloop per strekkende meter gemiddeld per tijdseenheid
over de waterkering loopt.
|
Overloopscherm
|
Ondoorlatende wandconstructie ter vergroting van de kerende hoogte van een waterkering,
die daarmee binnen de waterkerende functie een bijdrage levert aan de weerstand tegen
overloop en golfoverslag.
|
Overlopen
|
Het over de waterkering heen stromen van water, als de waterstand hoger is dan de
waterkering.
|
Overschrijdings-frequentie
|
Gemiddeld aantal keren dat in een bepaalde tijd een verschijnsel een zekere waarde
bereikt of overschrijdt.
|
Overslagdebiet
|
Volume water dat per strekkende meter per seconde door de golfbeweging over de buitenkruinlijn
slaat.
|
Overstroming
|
De situatie dat er dusdanig veel water in het gebied achter de (primaire) kering komt
te staan dat dodelijke slachtoffers vallen of substantiële economische schade ontstaat.
|
Overstromingskans
|
Kans op verlies van waterkerend vermogen van een dijktraject waardoor het door het
dijktraject beschermde gebied zodanig overstroomt dat dit leidt tot dodelijke slachtoffers
of substantiële economische schade.
|
Overstromingskansbenadering
|
Veiligheidsbeoordeling op basis van overstromingskansen, die tot uitdrukking worden
gebracht in de kans dat de belasting van een dijktraject groter is dan de sterkte.
|
Overstromingskansnorm
|
De normspecificatie geldend voor een dijktraject.
|
Pakking of pakkingsdichtheid
|
Mate waarin korrels in een zandpakket dicht opeen gepakt zitten.
|
Palenwand
|
Een palenwand is opgebouwd uit een rij in de grond gevormde, overlappende palen van
beton of cementgrout, eventueel gewapend om buigende momenten te kunnen opnemen.
|
Partiële (veiligheids)factor
|
Vermenigvuldigingsfactor die (mits >1 en voor een parameter die bijdraagt aan de sterkte)
resulteert in een strengere betrouwbaarheidseis.
|
Partiële factor
|
Factor waarmee een representatieve waarde vermenigvuldigd (of gedeeld) wordt ter verkrijging
van de rekenwaarde. De partiële factoren dienen om onzekerheden in belastingen, materiaaleigenschappen,
rekenmethodes, gevolgen van falen en de overschrijdingskans van grenstoestanden in
rekening te brengen.
|
Patroonpenetratie
|
Penetratie met asfalt of beton van een breuksteenbekleding over een deel van het oppervlak.
|
Peil
|
De hoogte van de waterstand.
|
Peilbuis
|
Algemene term voor een in de grond geplaatste buis of soortgelijke constructie met
een kleine diameter voorzien van een filter, waarin de grondwaterstand c.q. stijghoogte
kan worden gemeten.
|
Peildatum
|
Datum, vastgesteld door de Minister van Infrastructuur en Milieu, waarop het veiligheidsoordeel
over de primaire waterkering betrekking heeft.
|
Persleiding
|
Leidingsysteem waar onder druk een vloeistof of een gas doorheen wordt gepompt.
|
Piping
|
Het verschijnsel dat onder een waterkering (dijk of kunstwerk) holle pijpvormige ruimte
ontstaan, ten gevolge van een geconcentreerde kwelstroom waarbij gronddeeltjes worden
meegevoerd; dit verschijnsel wordt ook onderloopsheid genoemd. In de feitelijke definitie
is sprake van piping indien zich een doorgaand open kanaal heeft gevormd van intreepunt
tot uittreepunt doordat het erosieproces van een zandmeevoerende wel niet stopt.
|
Plaatbekleding
|
Monoliete en waterdichte bekleding.
|
Plasberm
|
Zie teenbestorting.
|
Plus/min-afweging
|
Afweging waarbij de volgorde van geschiktheid van varianten wordt bepaald.
|
Polder
|
Op de boezem uitslaand of lozend gebied met geregelde waterstand.
|
Polderpeil
|
Peil van het oppervlaktewater binnen een beheersgebied.
|
Porositeit
|
Verhouding tussen de open ruimte tussen de korrels en het totale volume (open ruimte
+ korrels) van het granulaire materiaal.
|
Potentiaal
|
Stijghoogte ten opzichte van een referentievlak.
|
Primaire waterkering
|
Waterkering die beveiliging biedt tegen overstroming doordat deze behoort tot een
dijktraject waarvoor een norm is opgenomen in de Waterwet.
|
Probabilistische analyse/faalkansberekening
|
Analyse waarin de faalkans van een waterkering wordt bepaald, rekening houdend met
alle relevante onzekerheden (natuurlijke variabiliteit en kennisonzekerheden).
|
Probabilistische beoordeling
|
Beoordeling of een waterkering voldoet, op basis van een probabilistische analyse.
|
Probabilistische rekenhart
|
Verzameling rekenmodules van de software waarmee probabilistische berekeningen uitgevoerd
worden.
|
Probabilistische rekentechniek
|
Rekenmethode om faalkansen te bepalen. Er zijn meerdere rekentechnieken beschikbaar
in de software.
|
Probabilistische toets
|
Toets op basis van probabilistische analyses.
|
Proctordichtheid, maximum
|
Hoogste dichtheid van grond die in een gestandaardiseerde proefprocedure wordt bereikt
als het watergehalte wordt gevarieerd.
|
Proevenverzameling
|
Verzameling/steekproef van in het terrein gemeten of in het laboratorium bepaalde
waarden van grondeigenschappen, ingedeeld naar geologische/geotechnische formatie.
|
Puntconstructie
|
Type kunstwerk in een waterkering waarvoor geldt dat de onzekerheden gerelateerd aan
de lengte in de richting van de as van de waterkering (relatief beperkt ten opzichte
van de lengte loodrecht op de as van de waterkering) over het algemeen een ondergeschikte
rol speelt, zoals sluizen en coupures.
|
Randvoorwaardelocatie
|
Locatie waarvoor de hydraulische randvoorwaarden worden gegeven.
|
Randvoorwaarden
|
Beschrijving van de wijze waarop uitwisseling (massa, energie) van het gemodelleerde
systeem met de omgeving plaatsvindt.
|
Refractie
|
Zwenking van golfkammen onder invloed van veranderende bodemdiepte of van stroomgradiënten.
|
Regionale (water)kering
|
Niet-primaire waterkering.
|
Rekenwaarde
|
Volgens de definitie in [CUR162 1992], de parameterwaarde die wordt berekend door
de karakteristieke waarde te delen door of, in het geval dat dit ongunstiger is, te
vermenigvuldigen met een partiële veiligheidsfactor.
|
Relatieve dichtheid
|
Relatief gewicht van materie onder water, gedefinieerd als het soortelijk gewicht
van de materie minus het soortelijk gewicht van het water, gedeeld door het soortelijk
gewicht van het water.
|
Representatieve waarde
|
De basiswaarde die de werkelijke waarde van een parameter met voldoende zekerheid
representeert. De representatieve waarde is gelijk aan de karakteristieke waarde of
een nominale waarde. Hieruit wordt met behulp van de partiële factor de rekenwaarde
bepaald.
|
Reserveringsstrook
|
Strook (duin), direct landwaarts van het grensprofiel, deel uitmakend van de primaire
waterkering, onder meer ten behoeve van de opvang van de effecten van de verwachte
getijhoogwaterstijging over een periode van 200 jaar.
|
Reservestrook
|
Zie ‘Reserveringsstrook’.
|
Restcorrelatie (rho_x)
|
Ondergrens voor de mate van ruimtelijke (auto-)correlatie van een stochastische variabele.
|
Restproduct
|
Bijproduct van productieprocessen dat als constructiemateriaal wordt gebruikt.
|
Ronaton
|
Type betonzuil.
|
Reststerkte
|
Sterkte die kan worden ontleend aan het deel van het faaltraject dat na de toestand
beschreven door de faaldefinitie moet worden doorlopen alvorens de waterkering daadwerkelijk
faalt.
|
Retentiegebied
|
In dit gebied bergt men tijdelijk, bij hevige regenval, water. Dit opdat stroomafwaarts
gelegen gebieden niet overstromen.
|
Rijksstrandpalenlijn
|
Langs de gehele kust gelegen referentielijn voor meetraaien (hoofdraai).
|
Rijkszeeweringenreglement
|
Verordening met verbods- en gebodsbepalingen van het Rijk als beheerder van een zeewering.
Vergelijkbaar met de Keur.
|
Risicoanalyse
|
Het nagaan van de kans op een ongewenste gebeurtenis en de gevolgen daarvan.
|
Rivierdijk
|
Dijk langs een rivier.
|
Rolweerstandshoek
|
Hoek in het krachtenevenwicht die aangeeft hoeveel de korrels bieden tegen rollen.
|
RSP-lijn
|
Rijksstrandpalenlijn; de langs de gehele zandige kust gelegen referentielijn voor
meetraaien (hoofdraai).
|
Ruigte
|
Begroeiing met doorgaans vrij forse en hoog opgaande plantensoorten. Dit kunnen forse
grassen zijn, zoals Kropaar (Dactylis glomerata) of Kweek (Elytrigia repens). Echter,
vaak domineren kruiden zoals Fluitenkruid (Anthriscus sylvestris), Gewone berenklauw
(Heracleum sphondylium), Grote brandnetel (Urtica dioica) of Japanse duizendknoop
(Fallopia japonica). Kenmerkend voor veel ruigtevegetaties is de relatief lage soortenrijkdom
en de matig tot zeer slechte bedekkings- en doorwortelingsgraad.
|
Ruimen
|
Proces in het faaltraject Piping, dat volgt op terugschrijdende erosie, waarbij het
kanaal van de bovenstroomse zijde naar de benedenstroomse zijde schoongedrukt (schoongespoeld
en verbreed) wordt.
|
Ruimtelijke (uit)middeling
|
gemiddelde waarde van een stochastische variabele over een bepaalde ruimtelijke grootheid.
|
Ruimtelijke correlatie
|
Mate van samenhang tussen de waarde van een variabele op locatie x en de waarde van
diezelfde variabele op naburige locaties.
|
Ruimtelijke variabiliteit
|
Variatie van een stochastische variabele over een waterkering, in dwarsrichting en/of
lengterichting.
|
Ruwheidselement
|
Uitsteeksel op toplaagelementen met als functie het beperken van de golfoploop.
|
Scenario
|
Een beschrijving van een keten van gebeurtenissen die leidt tot de ongewenste gebeurtenis
(falen van de waterkeringen in een dijktraject. In de beoordeling kunnen alle onzekerheden
die niet als nette/continue kansverdeling zijn weer te geven, kunnen in de beoordeling
als scenario’s worden weergegeven, daabij kan gedacht worden aan onzekerheden in ondergrond
en dijkopbouw, de al dan niet daaraan gerelateerde waterspanningen of situaties met
falen van NWO’s en/of al dan niet aangetaste voorlanden en havendammen.
|
Schaardijk
|
Dijk die onmiddellijk aan de rivier ligt en niet door uiterwaarden daarvan gescheiden
is.
|
Schadefactor
|
Partiële veiligheidsfactor die verband houdt met schade, die in rekening brengt in
welke mate de vereiste betrouwbaarheid afwijkt van het basisbetrouwbaarheidsniveau.
|
Schadegetal
|
Dimensieloze parameter die de schade aan een breuksteenverdediging beschrijft.
|
Schematisch ondergrondmodel
|
De stratigrafie (gelaagdheid) waarop het (ondergrond)model is gebaseerd.
|
Schematisering
|
Vereenvoudigde voorstelling van de ruimtelijke en temporele verdeling van systeemvariabelen
en parameters.
|
Schematiseringshandleiding
|
Handleiding waarin voor één of meer toetssporen staat hoe de relevante aspecten van
een kering geschematiseerd moeten worden om deze te kunnen beoordelen.
|
Scheve windopzet
|
Het verschil tussen een maximale hoogwaterstand en astronomisch hoogwater, waarbij
een eventueel tijdsverschil tussen beide wordt genegeerd.
|
Schrale klei
|
Weinig erosiebestendige klei.
|
Schroefstraal
|
Beweging in het water achter de draaiende schroef van het schip.
|
Schuifsterkte
|
De sterkte die de grond kan mobiliseren langs het (potentiële) schuifvlak.
|
Schutsluis
|
Een kunstwerk waarmee het mogelijk is om schepen van het ene naar het andere waterpeil
te brengen en die, indien gelegen in de primaire waterkering, tegelijkertijd buitenwater
keert.
|
Sedimentatie/resedimentatie
|
(Opnieuw) bezinken van zandkorrels en/of slib in een stroming.
|
Segment
|
Bij het opstellen van WBI-SOS (zie WBI-SOS) zijn de dijken opgedeeld in segmenten.
Aan elk segment zijn scenario’s van mogelijke grondopbouwen toegekend.
|
Seiche
|
Resonantieverschijnsel in bekkens (onder andere havens) als gevolg van laagfrequente
variaties van de buitenwaterstand of de wind.
|
Semi-probabilistische analyse
|
Analyse of de kering voldoet aan een gestelde betrouwbaarheidseis op basis van karakteristieke
waarden en veiligheidsfactoren.
|
Semi-probabilistische beoordeling
|
Beoordeling op basis van een semi-probabilistische analyse.
|
Sifon
|
Een duikervormige constructie waarmee, bij een kruising van twee waterlopen, water
van de ene waterloop onder een ander waterloop wordt geleid.
|
Signaleringswaarde
|
Overstromingskans van het dijktraject waarvan overschrijding gemeld moet worden aan
de Minister van I en M.
|
Significante golfhoogte
|
De gemiddelde golfhoogte van het hoogste één derde deel van de golven (op diep water
is dat de golfhoogte die door ongeveer 33% van de golven wordt overschreden) gedurende
een bepaalde periode, bijvoorbeeld een half uur.
|
Sijpeloppervlak
|
Deel van het dijktalud waar grondwater uittreedt.
|
Sijpelpunt
|
Hoogste punt op het dijktalud waar grondwater uittreedt.
|
Silex
|
Restproduct van de cementindustrie, bruikbaar als granulair materiaal.
|
Slakken
|
Restproduct, in bepaalde gevallen bruikbaar als granulair materiaal.
|
Slijterosie
|
In de loop der jaren geleidelijk dunner worden van de dijkbekleding door afslijten
als gevolg van de waterbeweging op het talud of door vorstschade.
|
Sluis
|
Kunstmatige, beweegbare waterkering die de verbinding tussen twee wateren (met eventueel
een verschillende waterpeil) kan afsluiten of openstellen (voor scheepvaart) en daartoe
van deuren of schuiven is voorzien.
|
Sluitproces
|
De gehele procedure die nodig is om een kunstwerk hoogwaterkerend te sluiten dat bestaat
uit de deelprocessen alarmering, mobilisatie, bediening en bedrijfszekerheid keermiddel(len)
en eventueel het herstel van een falend sluitproces.
|
Sluitpeil
|
Waterstand waarbij de kering wordt gesloten.
|
Spectrum
|
Zie golfspectrum.
|
Spindelschuif
|
Een door middel van spindels verticaal beweegbare waterkerende schuif (afsluitmiddel)
in een watervoerend element, waarmee dit element kan worden afgesloten.
|
Spreidingslengte
|
Zie Leklengte
|
Squeezing
|
Plotseling optredende grote horizontale, van de as van de grondconstructie af gerichte
verplaatsingen in de ondergrond onder de grondconstructie.
|
Stabiliteitsfactor
|
De verhouding tussen sterkte en belasting (veelal in een stabiliteitsberekening van
een waterkering).
|
Stabiliteitsnorm
|
De minimale waarde van de stabiliteitsfactor, waaraan een waterkering moet voldoen.
|
Stabiliteitsscherm
|
In de waterkering aanwezige al dan niet verankerde verticale wandconstructie die,
in combinatie met het grondlichaam, de macrostabiliteit van de waterkering verhoogt
en daarmee binnen de waterkerende functie mede de verantwoordelijkheid draagt voor
de stabiliteit van de waterkering.
|
Stabiliteitszone
|
De terreinstrook naast het waterstaatswerk die wordt bepaald door het faalmechanisme
macro-instabiliteit van het waterstaatswerk.
|
Standaarddeviatie/standaardafwijking
|
Maat voor de variatie van de waarde van een stochastische variabele.
|
Standaardelement
|
Toplaagelement van een standaardtype: niet onderling verbonden, zonder gaten, zonder
grote uitsteeksels.
|
Standaardsortering
|
Sortering van granulair materiaal volgens erkende normen.
|
Standaardsteen-zetting
|
Steenzetting met een toplaag van standaardelementen.
|
|
|
Standtijd
|
Tijdsduur van begin van belasten tot aan bezwijken van het betreffende onderdeel van
de waterkering.
|
State parameter
|
Maat voor verwekingsgevoeligheid: verschil tussen poriëngetal van het zand en poriëngetal
in critical state bij dezelfde spanning.
|
Steenslag
|
Procesmatig gebroken gesteente, waarbij onder gesteente wordt verstaan gesteente van
natuurlijke oorsprong en kunstmatig gevormde gesteente zoals slakken, granulaten,
gecalcineerd bauxiet, gecalcineerde vuursteen e.d.
|
Steentoets
|
Excel-programma voor de beoordeling van de stabiliteit van steenzettingen.
|
Steenzetting
|
Bekleding waarvan de toplaag bestaat uit in verband geplaatste elementen.
|
Stevige klei
|
Klei die voldoet aan de voorwaarden van erosiebestendige klei.
|
Stijghoogte
|
Niveau tot waar het water zou stijgen in een peilbuis met filter ter plaatse van het
punt; wordt uitgedrukt in meters waterkolom ten opzichte van een referentievlak.
|
Slijtlaag
|
Dunne laag vloeibitumen of bitumenemulsie die wordt aangebracht op een asfaltbetonbekleding
om de bekleding te conserveren, afgestrooid met steenslag of grind om het aanzicht
te verbeteren.
|
Stochast/stochastische variabele
|
Variabele die een onzeker proces beschrijft.
|
Stochastische ondergrond (schematisatie)
|
Met stochastisch wordt bedoeld dat een bepaald aspect, bij WBI-SOS de opbouw van de
ondergrond, variabel is. Deze variabiliteit wordt bij WBI-SOS gevat in verschillende
scenario’s met kansen van aantreffen.
|
Stoorlaag
|
Dunne klei-, leem-, of veenlaag in een overigens dik zand- of grindpakket.
|
Stootvoeg
|
Spleet tussen blokvormige toplaagelementen aan de korte zijde van de blokken.
|
Stopwerk
|
Voegvulling in de vorm van brokken en scherven van toplaagelementen die in de spleten
zijn vastgezet.
|
Stormduur
|
Duur van de storm (niet alleen de stormtop, maar tenzij anders vermeld de gehele storm).
Voor kunstwerken: de duur van de tot hoogwaterblok gemodelleerde piek van de storm
waarmee het instromende volume van buitenwater kan worden bepaald.
|
Stormopzet
|
Zie windopzet.
|
Stormseizoen
|
Periode waarin geen werkzaamheden aan waterkeringen mogen worden uitgevoerd, meestal
15 oktober-15 april (gesloten seizoen).
|
Stormvloed
|
Hoogwaterperiode waarbij te Hoek van Holland het grenspeil (met een gemiddelde overschrijdingsfrequentie
van 0,5 per jaar) wordt bereikt of overschreden (voor het grenspeil: zie getijtafels
op www.getij.nl).
|
Strandmuur
|
Verticale muur die het achterliggend duin beschermt tegen duinafslag, gezamenlijk
vormt dit een hybride kering.
|
Strijklengte
|
Lengte waarover de wind over het wateroppervlak strijkt.
|
Stripping
|
Degradatieproces van asfaltmengsels onder invloed van water waarbij in de loop van
de tijd de hechting tussen het bitumen en de korrels wordt verbroken.
|
Strook
|
Een gedeelte van de bekleding tussen twee horizontale begrenzingen.
|
Stuw
|
Vaste of beweegbare keerconstructie voor het bovenstrooms van de constructie beheersen
van het waterpeil, ten behoeve van scheepvaart, waterkwantiteit en/of waterkwaliteit.
|
Superstorm
|
Storm die de maatgevende omstandigheden langs de kust tot gevolg heeft.
|
Suspensiestroming
|
Stroming van een vloeistof met turbulent gesuspendeerd materiaal, bijvoorbeeld zand.
|
Talud
|
De schuin aflopende zijden aan de binnen- en buitenkant van een dijk of andere aardenbaan.
|
Taludbekleding
|
Afdekking van de kern van een dijk ter bescherming tegen golfaanvallen en langsstromend
water. De taludbekleding bestaat uit een erosiebestendige toplaag, inclusief de onderliggende
vlijlaag, filterlaag, kleilaag en/of geotextiel.
|
Te toetsen kustlijn
|
Gemiddelde ligging van de kustlijn in een willekeurig jaar na 1990. Het verschil in
de posities van de TKL en de BKL is maatgevend in het beleid om de ligging van de
kustlijn te handhaven.
|
Technisch rapport
|
Publicatie van het Expertise Netwerk Waterveiligheid (ENW) waarin een afzonderlijk
deelaspect van waterkeringen wordt behandeld.
|
Technische toepasbaarheid
|
Mate waarin een bekleding sterk genoeg is om te worden toegepast in het projectgebied.
|
Teenbescherming
|
Constructie die het talud beschermt door ontgronding en/of afslag van de voorliggende
oever te voorkomen.
|
Teenbestorting
|
Horizontaal gedeelte van een dijk, aan de buitenzijde gelegen, als overgang tussen
de harde bekleding en de rest van het talud of de vooroever. Ook wel ‘kreukelberm’
(Zeeland) of ‘plasberm’ genoemd.
|
Teenconstructie
|
Constructie aan de onderzijde van het talud als overgang naar het voorland of de teenbestorting.
|
Teer
|
Een viskeuze zwarte vloeistof met hechtvermogen, verkregen door destructieve destillatie
van steenkool, hout, leisteen e.d. Wanneer de oorsprong niet wordt vermeld, houdt
dit in dat de teer is verkregen uit steenkool (steenkoolteer).
|
Terp
|
Kunstmatige heuvels die met name in Noord-Nederland werden opgeworpen om bij hoogwater
een droge plek te hebben.
|
Terugslagklep
|
Een onder invloed van zwaartekracht (en waterdruk) sluitende waterkerende klep, waarmee
een watervoerend element kan worden afgesloten (wat terugstromen van water voorkomt).
|
Theoretische potentiaal
|
Potentiaal in de aquifer indien deze niet wordt begrensd door bijvoorbeeld het gewicht
van het afdekkende pakket.
|
Tijdelijke kering
|
Een mobiele waterkering waarvoor geen permanent op locatie achterblijvende voorzieningen
zoals fundatiebalk, sponningen et cetera benodigd zijn. In de meeste gevallen wordt
een tijdelijke kering vooral toegepast om golfoverslag te voorkomen. De kerende hoogte
van de tijdelijke kering is dan ook beperkt.
|
Toeslagvolume duinafslag
|
Extra hoeveelheid duinafslag boven de waterstand waarmee de gedetailleerde toets per
vak voor het toetsspoor duinafslag is gekalibreerd.
|
Toets
|
Onderdeel van de toetsprocedure waarmee bepaald wordt of een vak of een traject voldoet
aan de eisen.
|
Toets op maat
|
Toets op basis van analyses die in specifieke situatie beter aansluiten bij de lokale
situatie of waarnemingen van de beheerder en waarvan geen voorschriften in het WBI
2017 zijn opgenomen.
|
Toetsoordeel
|
Resultaat van een eenvoudige toets, gedetailleerde toets of toets op maat.
|
Toetsoordeel per traject
|
Resultaat van een toetsspoor of een combinatie van toetssporen voor een dijktraject.
|
Toetsoordeel per vak of per vak per toetsspoor
|
Resultaat van een toetsspoor voor een vak.
|
Toetsprocedure
|
Het uitvoeren van de toetsprocedure is onderdeel van een veiligheidsbeoordeling conform
het beoordelingsinstrumentarium WBI 2017. De toetsprocedure bestaat uit verschillende
toetsen die moeten worden uitgevoerd om te komen tot een veiligheidsoordeel over het
traject.
|
Toetsspoor
|
De wijze waarop een mechanisme of een onderdeel van de waterkering wordt beoordeeld.
|
Toetsvlak
|
Een deel van de bekleding waarvoor geldt dat de randvoorwaarden en kenmerken bij benadering
constant zijn.
|
Toetsvoorschrift
|
De receptuur voor het bepalen van een toetsoordeel. De voorschriften betreffen de
beoordeling per toetsspoor.
|
Tonrondte
|
De ronding in het oppervlak van de toplaag (in de verticale dwarsdoorsnede).
|
Toplaag
|
Buitenste verdedigingslaag van een taludbekleding.
|
Toplaagdikte
|
Het gemiddelde van de elementhoogte over het elementoppervlak (toplaagelementhoogte).
|
Toplaaginstabiliteit
|
Faalmechanisme waarbij één of meer toplaagelementen uit de zetting worden gedrukt
door waterdruk onder de toplaag.
|
Topvervlakking
|
Het verschijnsel dat een hoogwatergolf benedenwaarts gaande afvlakt.
|
Transmissiviteit
|
Het gemak waarmee water door een granulaire laag kan stromen, gelijk aan het product
van de waterdoorlatendheid en de laagdikte.
|
Tunnel
|
Ondergrondse of onder water gelegen civiel-bouwkundige constructie, die onderdeel
is van een (auto-, spoor- of water)weg bij kruising met een andere weg of een terreinverdieping
waarbij aan beide zijden grond en/of (grond)water moet worden gekeerd en/of een overdekt
gedeelde van meer dan 80 m ontstaat voor de onderdoorgaande weg.
|
Tussenlaag
|
Constructielaag tussen toplaag en basismateriaal.
|
Tussenraai
|
Een extra raai tussen twee JARKUS-raaien waarvoor tijdens de toetsing een maatgevend
afslagpunt wordt berekend.
|
Uiterwaard
|
Zie ‘winterbed’.
|
Uitlogen
|
Het proces waarbij water in een materiaal dringt en bepaalde stoffen oplost waardoor
deze in de omgeving terechtkomen.
|
Uitspoeling
|
Transport van materiaal vanuit tussenlaag of ondergrond door de toplaag naar buiten.
|
Uittreepunt
|
Locatie aan de landzijde waar kwelwater het eerst aan het oppervlak treedt.
|
Uittreeverhang
|
Verhang in het grondwater ter plaatse van het uittreepunt.
|
Uittreeweerstand
|
Weerstand veroorzaakt door een slecht-doorlatend laagje ter plaatse van het uittre(d)epunt.
|
Uitvoerlocatie
|
Locatie waarvoor de hydraulische belastingen worden gegeven.
|
Uitvullaag
|
Dun laagje granulair materiaal, bedoeld om oneffenheden van het oppervlak van de laag
eronder op te vullen, zodat een vlak oppervlak voor het plaatsen van de toplaagelementen
wordt verkregen.
|
Uitwateringsduiker
|
Kokervormige constructie door een grondconstructie, eventueel voorzien van keermiddelen,
met als doel om onder vrij verval (via een vrij wateroppervlak) overtollig binnenwater
te lozen op het buitenwater.
|
Uitwateringssluis
|
Waterstaatkundige constructie die in de waterkering is gelegen en tot doel heeft overtollig
binnenwater te spuien en buitenwater te keren.
|
Vak
|
Een deel van een waterkering met uniforme eigenschappen en belasting.
|
Variantie
|
Maat voor de variatie van de waarde van een stochastische variabele. De variatie is
het kwadraat van de standaarddeviatie.
|
Variatiecoëfficiënt
|
Quotiënt van de standaarddeviatie en de verwachtingswaarde.
|
Vegetatie
|
Begroeiing, in casu op dijken. Een voorbeeld van een dijkvegetatie is een ‘grasmat’
(bestaande uit grasachtigen en kruiden) of een ruigte.
|
Veiligheidsfactor
|
Zie partiële veiligheidsfactor.
|
Veiligheidsmarge
|
De mate waarin extra veiligheid aanwezig is.
|
Veiligheidsoordeel
|
Oordeel over de veiligheid tegen overstromen van het dijktraject.
|
Veiligheidstoeslag
|
Toeslag op de in rekening te brengen hydraulische belasting bij kunstwerken om de
onzekerheid in de bepaling van de hydraulische belasting te compenseren.
|
Verborgen bekleding
|
Bekleding die afgedekt is met grond.
|
Verdelingstype
|
Kansverdeling waarvan de parameters bepaald moeten worden uit meetgegevens. Voorbeelden:
Gumbel, normale verdeling.
|
Verdichtingsgraad (van grond)
|
Verhouding tussen de werkelijk bereikte dichtheid en een referentiedichtheid (bijvoorbeeld
de maximum proctordichtheid).
|
Verdronken koker
|
Een geheel onder water gelegen buis of koker waardoor bij het niet hoogwaterkerend
gesloten zijn van het kunstwerk water naar binnen stroomt, waarbij er direct contact
is tussen binnen- en buitenwater.
|
Verhang
|
Verhouding tussen het verschil in stijghoogte tussen twee punten en de afstand tussen
die punten; wordt ook gradiënt genoemd.
|
Verhanglijn
|
De waterspiegel volgens de stroomrichting in een waterloop bij een bepaalde afvoer
of onder bepaalde omstandigheden.
|
Vermoeiing
|
Het veranderen van de mechanische eigenschappen van een materiaal ten gevolge van
herhaalde belastingen.
|
Veroudering
|
Het veranderen van de materiaaleigenschappen onder invloed van licht, lucht en belastingen.
|
Verstoringsprofiel
|
2-dimensionale begrenzing van de verstoringszone in het dwarsprofiel.
|
Verstoringszone
|
Zone om een niet-waterkerend object, waarbinnen de invloed van de aanwezigheid, bezwijken
of falen van het niet-waterkerende object in de grond merkbaar is.
|
Verval
|
Verschil in stijghoogte tussen twee plaatsen.
|
Verwachtingswaarde
|
Verwachte uitkomst van het gemiddelde.
|
Verweking
|
Verlies aan samenhang van het korrelskelet als gevolg van toename van de waterspanning
(in de poriën).
|
Verwekingspunt ring en kogel (van bitumen)
|
De temperatuur waarbij een schijfje van het materiaal, vastgehouden in een ring, onder
standaard proefomstandigheden door het gewicht van een kogel een standaardvervorming
ondergaat.
|
Verwekingsvloeiing
|
Bezwijken van een onderwatertalud door het plotseling wegstromen van verweekt zand.
|
Verzadigde doorlatendheid
|
Doorlatendheid van verzadigde grond (m/s).
|
Vilvoordse steen
|
Toplaagelement van natuursteen uit de groeven van Vilvoorde, België.
|
Viscositeit
|
Een maat voor de weerstand tegen vervorming van een vloeistof onder invloed van een
belasting (een maat voor de dikvloeibaarheid of stroperigheid).
|
Vistrap
|
Een waterbouwkundig kunstwerk waarmee vissen zich stapsgewijs van het ene naar het
andere waterniveau kunnen verplaatsen, om zichzelf toegang te verschaffen tot een
door een dijk, dam, stuw of sluis ontoegankelijk geworden gebied.
|
Vlies
|
Geokunststof van korte vezels die willekeurig georiënteerd aan elkaar zijn gehecht
(non-woven).
|
Vlijlaag
|
Constructielaag met filterfunctie, bestaande uit één of meer lagen plat gelegde bakstenen
die in verband zijn geplaatst.
|
Vloedmerk (veek)
|
Drijfvuil dat na hoge waterstanden op het buitenbeloop achterblijft.
|
Vloeibitumen
|
Een mengsel van een penetratiebitumen (zie NEN-EN 12591) en een aardoliedestillaat.
|
Voegvulling
|
Granulair materiaal dat in de spleten tussen de toplaagelementen wordt aangebracht
om de wrijving en/of klemming te vergroten.
|
Vol en zat penetratie
|
Het volledig vullen van de holle ruimten in een laag breuksteen met gietasfalt of
asfaltmastiek over de gehele dikte en over het gehele oppervlak van de laag, zodanig
dat de steenstukken in de bovenste laag voor ten minste 50% zijn ingebed in het gietasfalt
of asfaltmastiek.
|
Volkomen stroming
|
De situatie waarin het benedenwater achter een (lange) overlaat niet wordt gestuwd
door het water dat over de overlaat stroomt, waarbij zich benedenstrooms een watersprong
vormt.
|
Volumetrisch ontwerp
|
Ontwerpmethode voor de mengselsamenstelling van open steenasfalt waarbij wordt berekend
hoeveel mastiek nodig is, uitgaande van de gradering van de steen en een gewenste
laagdikte van de mastiekomhulling.
|
Volumieke massa van droge korrels
|
De massa per volume van het droge toeslagmateriaal met poriën.
|
Voorland
|
Buitendijks terrein tussen de dijk en de rivier, of ondiepe waterbodem voor de teen
van de dijk.
|
Vooroever
|
Waterbodem in de zone voor de teen van een dijk, tot aan het diepste punt van de geul.
|
Vooroeververdediging
|
Lage dam op enige afstand van de primaire waterkering die een onder water gelegen
ondiep deel van de oeverzone en waterkering beschermt, voornamelijk om mogelijkheden
voor flora- en faunaontwikkeling te creëren of structurele kusterosie te bestrijden.
|
Vooronderzoek
|
Onderzoek waarin wordt vastgesteld of de te gebruiken bouwstoffen aan de eisen voldoen
en in welke mengverhouding deze bouwstoffen moeten worden toegepast om te komen tot
een stabiel, goed verwerkbaar en duurzaam asfaltmengsel.
|
Vrij vervalleiding
|
Een onder afschot aangelegd leidingstelsel waarbij, onder invloed van de zwaartekracht,
water via natuurlijke stroming wordt afgevoerd.
|
Vulstof voor bitumineuze mengsels
|
Een homogeen poeder op basis van mineralen, bereid in een daartoe ingerichte installatie
volgens een beheerst productieproces.
|
Walsnelheid
|
Snelheid waarmee een actieve bres of taludverstoring taludopwaarts terugschrijdt.
|
Waterbouw-asfaltbeton
|
Warm bereid asfalt met een continu gegradeerd mengsel van steenslag (of grind), zand
en vulstof, dat een laag percentage holle ruimte heeft.
|
Waterkerend kunstwerk
|
Constructie die onderdeel uitmaakt van een waterkering of de waterkering vervangt,
maar is aangelegd ten behoeve van een andere functie, die de waterkering kruist (bv.
schutten, spuien).
|
Waterkerend object
|
Object in of op de waterkering dat volledig zelfstandig of in combinatie met andere
onderdelen waaruit de kering is opgebouwd, de waterkerende functie voor zijn rekening
neemt.
|
Waterkerende functie
|
Het beveiligen tegen overstroming en scheiden van binnen- en buitenwater.
|
Waterkering
|
Kunstmatige hoogten en die (gedeelten van) natuurlijke hoogten of hooggelegen gronden,
met inbegrip van daarin of daaraan aangebrachte werken, die een waterkerende of mede
een waterkerende functie hebben, en die als zodanig in de legger zijn aangegeven.
|
Waterkeringbeheerder
|
Krachtens de Waterwet aangewezen verantwoordelijke voor het beheren van de (primaire) waterkeringen.
|
Waterkeringszone
|
Zie keurgebied.
|
Waterkwaliteits-functie
|
Het beheren van de waterkwaliteit van een bepaald gebied of watergang.
|
Waterkwantiteitsfunctie
|
Het reguleren van waterstanden middels het in- of uitlaten van water uit een bepaald
gebied.
|
Waterover-/onderspanning
|
Verschil tussen de aanwezige waterspanning en de hydrostatische waterspanning.
|
Wateroverdruk
|
Waterdruk onder een gesloten bekleding ten gevolge van een waterstandsverschil binnen
en buiten het dijklichaam.
|
Waterreguleringswerk
|
Stuwen, overlaten, doorlaatwerken, duikers.
|
Waterspanning
|
Druk van het grondwater in de grond, vooral van belang bij samendrukbare lagen. Bij
watervoerende lagen is sprake van stijghoogte of van een freatische waterstand in
deze laag.
|
Waterstaatswerk
|
Waterkering plus het gebied dat zich uitstrekt tot waar bezwijkmechanismen van de
waterkering reiken. Denk hierbij aan het uittreepunt in het maaiveld van een glijcirkel.1
|
Waterstand bij de norm
|
Maatgevende waterstand in de eenvoudige en de gedetailleerde toets met een overschrijdingskans
die getalsmatig gelijk is aan de overstromingskans van het dijktraject.
|
Waterstandsverloop
|
Het verloop van de waterstand als functie van de tijd op een bepaalde locatie.
|
Weefsel
|
Geokunststof van garens of bandjes met een geordende structuur (woven).
|
Wel
|
Geconcentreerde uitstroming van kwelwater, bijvoorbeeld door een opbarstkanaal of
een gat in de afdekkende kleilaag of langs een object in de afdekkende laag.
|
Werklijn
|
De relatie tussen de daadwerkelijke rivierafvoer en de rekenkundig bepaalde overschrijdingsfrequentie
van deze afvoer.
|
Windgolven
|
Golven, ontstaan door de wrijving en drukwerking van de lucht over het water.
|
Windopzet
|
Lokale waterstandverhoging als gevolg van de door de wind op een watermassa uitgeoefende
kracht. Ook wel aangeduid als opwaaiing.
|
Winterbed
|
Deel van de rivierbedding tussen zomerbed en bandijk.
|
WBI-SOS
|
Stochastische Ondergrond Schematisering
|
Wrijving
|
Bijdrage aan de weerstand tegen toplaaginstabiliteit doordat bij onderlinge beweging
van naast elkaar liggende toplaagelementen een kracht wordt opgewekt.
|
Zandasfalt
|
Warm bereid asfalt met gegradeerd zand en een ondermaat aan bitumen, dat een hoog
percentage holle ruimte heeft.
|
Zandmeevoerende wel
|
Wel, die zand meevoert uit de (onder)grond. Kan zo onbeheersbaar worden dat piping
optreedt.
|
Zandscheg
|
Een insluiting van zand tussen de kleilaag van de bekleding en de kleikern.
|
Zandverlies in langsrichting
|
Situatie waarbij tijdens storm netto zandvolume uit een raai verdwijnt als gevolg
van een langstransportgradiënt.
|
Zeedijk
|
Primaire waterkering die zout water keert.
|
Zeereep
|
Eerste aaneengesloten duinenrij vanaf het strand.
|
Zeespiegelstijging
|
De stijging van de gemiddelde zeestand ten opzichte van NAP.
|
Zetting
|
Verticale verplaatsing als gevolg van volumeverkleining van samendrukbare lagen in
de ondergrond, hoofdzakelijk ten gevolge van een bovenbelasting, de eigen massa en/of
het uittreden van water.
|
Zettingsvloeiing
|
Een mechanisme waarbij zand in een onderwatertalud schijnbaar spontaan vervloeit,
waardoor tot honderdduizenden kubieke meters zand over afstanden van soms honderden
meters verplaatst kunnen worden.
|
Zode
|
Zie graszode.
|
Zomerbed
|
Deel van de rivier waar bij normale en lagere waterstanden de rivierafvoer plaatsvindt.
|
Zonnebrand
|
Het verschijnsel van incidentele basaltzuilen die sterk verweren.
|
Zorgplicht
|
De wettelijke taak van de beheerder om de primaire kering aan de veiligheidseisen
te laten voldoen en voor het noodzakelijke preventieve beheer en onderhoud te zorgen.
|
Zuilen
|
Veelhoekige toplaagelementen waarbij de spleetbreedte rondom elk element variabel
is en meestal relatief groot.
|